24
Functies en bediening van de trainingscomputer
de voorgeprogrammeerde hellingshoekprogramma’s P3, P4 of
P5 te kiezen. In het TIME veld wordt het programmanummer
getoond en in de linker helft van de Dot Matrix wordt het hel-
lingshoekprofiel weergegeven. De hellingshoekprogramma’s
onderscheiden zich door diverse profielen (diverse hellingshoek-
waarden via tijd). Als de gebruiker een programma individueel
in kan stellen, knippert de voorgeprogrammeerde waarde (of
de eerder ingevoerde waarde) en toont dat u of de knipperen-
de waarde kunt bevestigen of de waarde kunt wijzigen. Zodra
u waardes ingevoerd heeft en START ingedrukt heeft, start de
loopband. In de Dot Matrix wordt tijdens de training in de lin-
ker helft het hellingshoekprofiel en in de rechter helft het profiel
van de ingestelde snelheid getoond. De tijdintervallen van de
eerste twee hellingshoekwaarden en de laatste twee hellings-
hoekwaarden duren steeds 4 minuten. Daartussen worden de
separate tijdintervallen op basis van de trainingstijd berekend.
Is de trainingstijd teruggeteld, stopt de band automatisch en in
de Dot Matrix wordt “END“ weergegeven.
1.Apparaat inschakelen.
2.Veiligheidssleutel plaatsen en de clip aan de kleding van de
gebruiker bevestigen.
3.Druk de PROGRAM toets 3x in voor P3 of 4x voor P4 of 5x
voor P5= INCLINE INTERVAL. (im Deutschen Text steht INLINE
INTERVALL, die C von Incline fehlt)
4.Druk op de ENTER toets om het gekozen programma te beve-
stigen.
5.Gebruik de INCLINE toetsen (+), (-) of de SPEED toetsen (+), (-
) om de trainingstijd in te voeren.
6.Druk op de ENTER toets om te bevestigen.
7.Gebruik de INCLINE toetsen (+), (-) of de SPEED toetsen (+), (-
) om het intensiteitsniveau op basis van de maximale hellings-
hoek in te voeren.
8.Druk op de ENTER toets om te bevestigen.
9.Gebruik de START toets om met de training te beginnen
10.De training begint nu.
SNELHEIDSPROGRAMMA’S P6, P7 en P8
Zodra het apparaat ingeschakeld en de veiligheidssleutel goed
geplaatst is, kunt u de PROGRAM toets indrukken om een van
de voorgeprogrammeerde snelheidsprogramma’s P6, P7 of P8
te kiezen. In het TIME veld wordt het programmanummer
getoond en in de rechter helft van de Dot Matrix wordt het snel-
heidsprofiel weergegeven. De snelheidsprogramma’s onder-
scheiden zich door diverse profielen (diverse snelheidswaarden
via tijd). Als de gebruiker een programma individueel in kan
stellen, knippert de voorgeprogrammeerde waarde (of de eer-
der ingevoerde waarde) en toont dat u of de knipperende
waarde kunt bevestigen of de waarde kunt wijzigen. Zodra u
waardes ingevoerd heeft en START ingedrukt heeft, start de
loopband. In de Dot Matrix wordt tijdens de training in de rech-
ter helft het snelheidsprofiel en in de linker helft het profiel van
de ingestelde hellingshoek getoond. De tijdintervallen van de
eerste twee snelheidswaarden en de laatste twee snelheids-
waarden duren steeds 4 minuten. Daartussen worden de sepa-
rate tijdintervallen op basis van de trainingstijd berekend. Is de
trainingstijd teruggeteld, stopt de band automatisch en in de
Dot Matrix wordt “END“ weergegeven.
1.Apparaat inschakelen.
2.Veiligheidssleutel plaatsen en de clip aan de kleding van de
gebruiker bevestigen.
3.Druk de PROGRAM toets 6x voor P6 of 7x voor P7 of 8x
voor P8 = SPEED INTERVAL.
4.Druk de ENTER toets om het gekozen programma te bevestigen.
5.Gebuik de INCLINE toetsen (+), (-) of de SPEED toetsen (+), (-)
om de trainingstijd in te voeren.
6.Druk de ENTER toets in om te bevestigen.
7.Gebruik de INCLINE toetsen (+), (-) of de SPEED toetsen (+), (-
) om het intensiteitsniveau op basis van de maximale snelheid in
te voeren.
8.Druk op de ENTER toets om te bevestigen.
9.Gebruik de START toets om met de training te beginnen.
10.De training begint nu.
NL