15
NL
BEDIENINGSELEMENTEN
4.31 REMPEDAAL
Dit pedaal stelt de rem van de achterwielen in werking.
4.32 KOPPELINGSPEDAAL
Dit pedaal stelt het aandrijfsysteem voor de wielen in werking en regelt de snelheid
van de machine, zowel bij het voor- als bij het achteruit rijden.
– Om de machine vooruit te laten rijden dient het pedaal met de punt van de voet in
richting «F» geduwd te worden; hoe meer druk er op het pedaal wordt uitgevoerd,
hoe hoger de snelheid van de machine.
– De achteruitversnelling wordt in werking gesteld door met de hak op het pedaal in
richting «R» te drukken.
– Als het pedaal wordt losgelaten komt het automatisch weer in de vrije stand «N»
terug.
Het inschakelen van de achteruitversnelling dient uitge-
voerd te worden als de machine stilstaat.
Als het koppelingspedaal zowel bij het voor- als het achteruit-
rijden bediend wordt met een ingeschakelde handrem (4.4) slaat de motor af.
4.33 ONTGRENDELING VAN DE
HYDROSTATISCHE AANDRIJVING
Deze hendel heeft twee standen die
op de desbetreffende sticker staan
aangegeven:
«A» = Aandrijving ingeschakeld:
voor alle gebruikscondities,
tijdens het rijden en het
maaien;
«B» = Aandrijving uitgeschakeld:
vermindert aanzienlijk de
kracht die nodig is om de
machine, met de motor uit-
geschakeld, met de hand te
verplaatsen.
Teneinde te
voorkomen dat de aandrijfunit
beschadigd wordt, mag deze
operatie alleen worden uitgevoerd
met een stilstaande motor, met de
pedaal (4.32) in de stand “N”.
BELANGRIJK
OPMERKING
̆
!
LET OP!
a
➤
Hydrostatische aandrijving: