a) Om de motor te kunnen starten moet:
– de koppeling in de “vrije” stand staan;
– het mes ontkoppeld zijn;
– de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem ingeschakeld is.
b) De motor wordt stilgelegd als:
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl het mes is ingeschakeld;
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije” stand staat;
– de opvangzak wordt opgetild terwijl het mes is ingeschakeld;
– het mes wordt ingeschakeld zonder dat de opvangzak werd geplaatst.
– of de handrem ingeschakeld is zonder het mes te hebben uitgeschakeld.
5.3 HANDELINGEN VOOR DE INGEBRUIKNAME
Deze controles staan er borg voor dat het werk op de meest nuttige en veilige manier ver-
loopt.
5.3.1 R
EGELING STOEL
De stoel is verstelbaar door hem langs de gaten in
het frame te verschuiven.
1. Schroef de vier schroeven (1) los;
2. eens in de gewenste stand, zet u de vier schroe-
ven (1) stevig aan.
5.3.2 B
ANDENSPANNING
Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek volledig vlak boven het gras-
oppervlak te positioneren en een mooi egaal maaire-
sultaat te bekomen.
1. Schroef de ventieldopjes los;
2. verbind de ventielen met een persluchtmachine
voorzien van een manometer, en controleer de
bandenspanning, die als volgt moet zijn:
– Voorbanden 1,8 bar
– Achterbanden 1,3 bar
3. schroef de ventieldopjes terug vast.
NL 16 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN