Transport, montage, in bedrijf stellen en onderhoud
1. Transport
Alle luchtbehandelingkasten of combinaties hiervan dienen tijdens het transport
aan de onderzijde te worden ondersteund. Bij gebruik van een vorkheftruck
moet er op worden gelet dat de vorken geheel onder de kast doorsteken,
omdat anders de beplating wordt ingedrukt (eventueel draagbalken gebruiken!).
Indien de kast met kabels wordt gehesen, dan dient de kast beschermd te
worden tegen indrukken door de samentrekkende hijsstrop. Hiertoe passende
afstandhouders (evenaars) gebruiken.
2. Montage
2.1 Plaatsing van de kast
De kasten moeten waterpas worden opgesteld, zodat de afneembare panelen
goed te openen en te sluiten zijn. Omdat de ventilator met motor reeds is voor-
zien van trillingdempers, is het niet nodig om extra trillingdempers onder de
kast aan te brengen. Wel verdient het aanbeveling tussen de kast en de onder-
steuning een dunne rubberstrip aan te brengen, om eventueel kleine ongelijk-
matigheden in de ondersteuning op te vangen. Bij de opstelling van de Unitair
moet de vrije ruimte voor de bedieningszijde tenminste zo groot zijn als de breedte
van de kast. Dit t.b.v. vervanging van de filters en om een eventuele vervanging
van de batterij of de ventilator mogelijk te maken en voor het vervangen van
het filter. Het plaatsen en monteren van de verschillende kasten tot de gewenste
samenstelling gebeurt als volgt:
Plaats eerst het zwaarste kastdeel in positie, Monteer de meegeleverde
afdichtband op de profielzijde waartegen het volgende kastdeel wordt
gemonteerd. Plaats dit kastdeel en verbind deze met het eerste kastdeel
door middel van de meegeleverde kastkoppelset. (zie pag.14)
Opmerking:
Er mag niet in en op de kasten worden gestaan. Controleer of alle verbindingen
goed aansluiten en luchtdicht zijn. Ook de kanaalaansluit- en/of manchetflenzen
kunnen het best gemonteerd worden met plaatschroeven. Dit geldt ook voor
de eventueel los meegeleverde klepregisters.
2.2. Batterijaansluitingen
Het beste uitgangspunt voor een goede aansluiting is, dat het water in de batterij
in tegenstroom is met de luchtstroom. Dit betekent, dat, indien de luchtintrede
in de batterij rechts is, de wateraanvoer tegenovergesteld, dus links moet zijn.
Of deze aanvoeraansluiting onder of boven zit is niet belangrijk. Het niet opvolgen
van deze aansluitinstructies zal tot capaciteitsverlies leiden. Bij alle batterijaan-
sluitingen moet direct buiten de Unitair een deugdelijke ontluchting en aftap-
mogelijkheid in het leidingsysteem worden opgenomen. De batterijen moeten
door middel van koppelingen zodanig worden aangesloten, dat zij voor demontage
uit de kast kan worden gehaald. Er dient op gelet te worden dat de aansluit-
leidingen niet voor inspectiepanelen lopen en/of onderhoud bemoeilijken.
Opmerking:
Bij het aandraaien van verbindingen op de batterij moet de aansluitstomp met
goed gereedschap worden tegengehouden, zodanig dat geen buig- of draai-
krachten op de batterijaansluiting optreden, daar dit anders tot ernstige
beschadigingen kan leiden (lekkende batterij).
2.3 Luchtzijdige aansluitingen
De luchtzijdige aansluitingen kunnen direct of via meegeleverde overgangs-
stukken en/of manchetten op de pers- en zuigzijde worden aangebracht.
Als het filter direct aan de zuigzijde is geplaatst (dus zonder aanstroomdeel),
dan moet het aansluitkanaalstuk zodanig groot zijn dat de lucht gelijkmatig
over het gehele filteroppervlak aanstroomt. Aan de perszijde van de venti-
lator moet de kanaalaansluiting eveneens een gelijkmatig verloop hebben
en mag dus geen plotselinge overgang in doorsnede vertonen.
2.4. Elektrische aansluiting
De voor de direct gedreven ventilator gebruikte 230 Volt - 1 fase gelijkstroom-
motor is voorzien van een ingebouwde beveiliging. De aansluiting van de
control/ powerkast geschiedt volgens schema (zie bijlagen). De elektrische
aansluiting moet conform NEN 1010 zijn en de plaatselijk geldende voor-
schriften. Zowel de motor als het ventilatorhuis is voorzien van een aard-
aansluiting. De kabeldoorvoer door de kastwand kan luchtdicht worden
doorgevoerd door middel van de los meegeleverde PG 16 wartel met moer.
Opmerking:
Voor aansluitschema’s met vorstbeveiligingsthermostaat VT10 en servomotor
SM, zie 2.5.
2.5 Montage vostbeveiligingsthermostaat VT10
Indien deze wordt toegepast, wordt deze los meegeleverd tezamen met
een montageset (zie .2a).
1Vorstbeveiligingsthermostaat
2 Montagebeugel (1x)
3Temperatuur indicatiesticker (1x)
4 PG 16 wartel, (niet getekend) 1x)
5 PG 9 wartel (1x)
6 PG 16 wartelmoer, (niet getekend)1x)
7 PG 9 wartelmoer (1x)
8 Cilinderkopschroef M 4x6 (2x)
9 Vlakke tandveerring M4 (2x)
10 Plaatschroef (2x)
11 Knop (1x)
Monteer eerst de montagebeugel op het slakkenhuis van de ventilator of
ernaast op een paneel.
N.B.: monteer de beugel niet op een inspectiepaneel!
Monteer vervolgens de PG 9 wartel met moer. Plak de temperatuur-indi-
catiesticker en monteer de thermostaat.
Plaats vervolgens de temperatuurvoeler van de thermostaat in de wartel,
zet deze vast en sluit vervolgens de elektrische bedrading aan door middel
van de geïsoleerde contactklemmen.
Zoek het schakelpunt van de thermostaat en meet de omgevingstemperatuur.
Plaats de knop op de thermostaat zodanig dat de indicatiestreep op de knop
de gemeten temperatuur aangeeft. Voor het plaatsen van de knop dient
men eerst de kap van deze knop af te halen.
Zet vervolgens de thermostaat op een omgevingstemperatuur van 10° C.
De vorstbeveiligingsthermostaat zal nu de ventilatormotor uitschakelen bij een
luchttemperatuur van 10° C en zal, indien gemonteerd, de servomotor (SM) het
klepregister voor de batterij sluiten. Als de vorstthermostaat de installatie
uitschakelt, geeft de warmwaterbatterij onvoldoende warmte af. Na het opspo-
ren en verhelpen van de storing zal de vorstthermostaat zichzelf herstellen en
de ventilatormotor weer inschakelen. De meegeleverde PG 16 wartel en moer
kan men gebruiken voor de luchtdichte kabeldoorvoer door de kastwand.
Voor elektrische aansluiting, zie schema (2b).
Indien de vorstthermostaat gebruikt wordt in combinatie met een regelaar, moet
deze vorstthermostaat in serie worden geschakeld met de voeding van de regelaar.
4