62
a) Meetapparaat inschakelen
Het meetapparaat wordt via de draaischakelaar (4) opnieuw ingeschakeld. Plaats de draaischakelaar
op de betrokken meetfunctie. Draai voor het uitschakelen de draaischakelaar in de stand „OFF“. Scha-
kel het meetapparaat altijd uit wanneer u het niet gebruikt (stand „OFF“).
Voordat u het meetapparaat kunt gebruiken, moet eerst de meegeleverde batterijen
worden geplaatst. Het plaatsen en vervangen van de batterijen vindt u in het
hoofdstuk “Onderhoud en reiniging”.
b) Spanningsmeting „V“
Voor het meten van gelijkspanningen „V DC“ gaat u als volgt te werk:
- Schakel de DMM in en kies het meetbereik „V DC“.
- Steek het rode meetsnoer in de V-meetbus (8), het zwarte in de
COM-aansluiting (7).
- Sluit nu de beide meetpennen aan op het meetobject (batterij,
schakeling, enz.). Het rode meetpunt komt overeen met de plus-
pool, het zwarte meetpunt met de minpool.
- De betrokken polariteit van de meetwaarde wordt samen met de
actuele meetwaarde in het display weergegeven.
Is er bij gelijkspanning voor de meetwaarde een “-”(min)-
teken te zien, dan is de gemeten spanning negatief (of
de meetleidingen zijn verwisseld).
- Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject, en schakel de DMM uit.
Voor het meten van wisselspanningen „V AC“ gaat u als volgt te werk:
- Schakel de DMM in en kies het meetbereik „V AC“. Op het display verschijnt “AC”.
- Steek het rode meetsnoer in de V-meetbus (8), het zwarte in de COM-aansluiting (7).
- Sluit nu de beide meetpennen aan op het meetobject (generator, schakeling, enz.).
- De meetwaarde wordt in het display weergegeven.
- Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject, en schakel de DMM uit.
c) Weerstandsmeting „Ω”
Controleer of alle te meten schakeldelen, schakelingen en componenten evenals
andere meetobjecten absoluut spanningsloos en ontladen zijn.