STURING
• Zet de sleutelschakelaar op AAN.
• De batterij-indicator geeft de lading van de batterijen weer.
• Zet de snelheidsregelaar op de gewenste rijsnelheid (de schaal 1-12 geeft een verhoging van de
snelheid aan, maar niet in km/u).
• Duw de rijhendel met de duimen tegen de handgrepen, afhankelijk van de gewenste richting
(voorwaarts of achterwaarts).
• U hoort de claxon wanneer u de drukknop activeert.
• Voor de verlichting (vooraan en achteraan) bedient u de blauwe drukknop.
• Voor de alarmknipperlichten bedient u de rode, driehoekige drukknop.
• Voor het activeren van de richtingaanwijzers drukt u de tuimelschakelaar in de gewenste richting
(links = linker richtingaanwijzer, rechts = rechter richtingaanwijzer, neutrale stand =
richtingaanwijzers uit).
INSTELLEN VAN DE STUURKOLOM
• Druk de vergrendeling (rood) in de richting van de gatenplaat. De blokkering van de
hoekverstelling van de stuurkolom wordt opgeheven.
• Trek of duw de stuurkolom in de gewenste stand.
• Om te vergrendelen trekt u de vergrendeling (rood) in uitgangspositie (ca. 90° m.b.t. de
gatenplaat).
• De stuurkolom wordt met een hoorbare klik vergrendeld.
• Controleer of de stuurkolom stevig vast zit.
L De stuurkolom nooit verstellen terwijl u rijdt.
L Zet de Scooter uit voor u de verstellingen uitvoert.
1 = Sleutelschakelaar
2 = Snelheidsregelaar
3 = Batterij-indicator
4 = Claxon (geel)
5 = Verlichting (blauw)
6 = Alarmknipperlicht (rood)
7 = Richtingaanwijzers
8 = Rijhendel (voorwaarts)
9 = Rijhendel (achterwaarts)
10 = Hendel voorwaart/achterwaarts