SATEL PERFECTA 5
Blok (gebied) – een gedeelte van het beveiligde gebied, bestaande uit een aantal zones.
De verdeling van het systeem in blokken (gebieden) maakt het mogelijk om de toegang tot
een bepaald gedeelte van het object voor bepaalde gebruikers te beperken.
Deze gebruikers kunnen dan één of meerdere delen in of uitschakelen van het beveiligde
gebied.
Beveiligd gebied – het gebied bewaakt met detectoren in een deel van het alarmsysteem.
Rapportage – rapportage van gebeurtenissen in het alarmsysteem die doorgegeven worden
naar de Particulier Alarm Centrale. De informatie bij het optreden van een gebeurtenis
wordt via GSM/GPRS verzonden worden. De particuliere alarmcentrales zullen actie
ondernemen bij specifieke gebeurtenissen (bijvoorbeeld alarmen, storingen, enz.).
Service code – een code welke toegang heeft tot de service mode en tevens sommige
functies van het gebruikersmenu.
Servicemonteur – de persoon welke de functionaliteit van het geïnstalleerde alarmsysteem
en componenten controleert en tevens mogelijke problemen moet voorkomen. Deze taken
kunnen ook door de installateur worden uitgevoerd.
Sirene / Flitser – een apparaat welke informatie geeft over alarmen en andere
gebeurtenissen in het alarmsysteem door middel van een akoestische en/of optische
signalering.
Sabotage alarm – een reactie van het alarmsysteem bij het openen van een behuizing van
een apparaat, het weghalen van het apparaat van de muur, het doorknippen van de
bekabeling, etc.. De acties welke genomen worden door het alarmsysteem zijn hetzelfde
als bij een inbraakalarm, maar indien een sabotage alarm optreed is het verstandig de
installateur te waarschuwen, zodat hij/zij het systeem kan controleren.
Gebruiker– een persoon welke het alarmsysteem kan bedienen door gebruik van een code
of handzender
Waarschuwingsalarm – in sommige situaties, wanneer de alarm criteria overeenkomen
met het alarmsysteem, dan zal dit niet direct resulteren in een alarm. Deze acties worden
uitgesteld waarbij de reactie van het systeem wordt gelimiteerd tot een
waarschuwingssignaal op de bediendelen of op sirenes/flitsers. Op deze manier heeft de
gebruiker die een fout heeft gemaakt bij het betreden van het beveiligde gebied (zonder
eerst het systeem uit te schakelen), wat extra tijd om het systeem uit te schakelen.
Vraag uw installateur naar gedetailleerde informatie over in welke situaties het
waarschuwingsalarm bij u kan optreden.
Zone – 1. een gescheiden gedeelte van het beveiligde gebied en kan in de vorm van een
detector zijn. 2. de aansluitingen op de print van het alarmsysteem/uitbreiding kunt u een
detector of ander apparaat aansluiten waarvan de status gecontroleerd dient te worden
(paniek knop, sabotagecontact sirene, voedingsuitval indicatie van de 230 VAC, etc.).
Zone overbruggen (tijdelijk/uitschakelen) – procedure welke voorkomt dat het alarm
geactiveerd wordt door een geselecteerde zone indien het alarmsysteem ingeschakeld is.
Activeringen van overbrugde/uitgeschakelde zones zullen worden genegeerd door het
alarmsysteem.
Zone activering – een verandering van de zone status welke anders is dan de normale
status (bijvoorbeeld indien beweging wordt gedetecteerd door een bewegingsdetector, gas
wordt gedetecteerd door een gas detector, etc.).
5. EN 50131 standaard voor Grade 2 en de gevolgen daarvan
Indien de installateur het alarmsysteem geprogrammeerd conform de EN 50131 standaard
eisen voor Grade 2 dan:
1. Dienen gebruikerscodes te bestaan uit minimaal 5 cijfers.