4 PERFECTA SATEL
4. Begrippenlijst
Alarm – een reactie van het alarmsysteem bij detectie van een inbreker door één van de
detectoren in het beveiligde gebied of door een andere gebeurtenis in het beveiligde
gebied (bijvoorbeeld: glasbreuk detectie, gas detectie, etc.). Een alarm kan worden
gesignaleerd via bediendelen, flitsers of door sirenes (gedurende een gedefinieerde tijd of
totdat het alarm hersteld is). Tevens kan de informatie van een alarm verzonden worden
naar een particuliere alarmcentrale (PAC), of naar een gebruiker.
Alarm zone – een apparaat waarvan de activering ervan resulteert in het activeren van een
alarm. Alarm zones kunnen direct zijn (activering zal direct een alarm genereren) of
vertraagd (activering zal pas een alarm genereren nadat een gedefinieerde tijdsperiode
verstreken is, bijvoorbeeld na de ingangsvertraging).
Ingeschakelde mode – de status van het alarmsysteem waarin activering van een zone een
alarm activeert.
Code – een aantal cijfers welke het mogelijk maken voor de gebruiker om het alarmsysteem
via het bediendeel te bedienen.
Inschakel mode: Dag – de status waarin bepaalde zones in het blok ingeschakeld zijn.
De installateur dient te programmeren welke zones bij deze “Dag” inschakel mode horen,
zodat wanneer de gebruiker in het beveiligde gebied blijft, er geen risico is dat er overdag
een alarm afgaat. Indien geen zones voor deze mode geprogrammeerd zijn door de
installateur, dan is het niet mogelijk het alarmsysteem in deze mode in te schakelen.
Detector – een basis component van het alarmsysteem welke de omgeving analyseert en
indien er zich een alarm situatie voordoet, de informatie verzend naar het alarmsysteem
(bijvoorbeeld: detectoren bij het registreren van beweging, magneetcontacten bij het
openen van een deur of raam, glasbreuk detectoren bij het breken van glas, gas
detectoren bij het detecteren van gas, etc.).
Ingangsvertraging – de tijd geteld vanaf het moment dat men het pand betreedt in het
beveiligde gebied, waarna het mogelijk is om het alarmsysteem uit te schakelen voordat
het alarm afgaat.
Ingangsroute – de route welke de gebruiker dient te volgen na het betreden van het
beveiligde gebied alvorens het alarmsysteem te kunnen uitschakelen. Dit is meestal ook
het zelfde als de uitgangsroute.
Uitgangsvertraging – de tijd geteld vanaf het moment dat het alarmsysteem wordt
ingeschakeld, waarna het mogelijk is het pand te verlaten zonder dat het alarm
geactiveerd wordt.
Uitgangsroute – de route welke de gebruiker dient te volgen vanaf het moment dat het
alarmsysteem wordt ingeschakeld, waarna het mogelijk is het pand te verlaten zonder dat
het alarm geactiveerd wordt. Dit is meestal ook het zelfde als de ingangsroute.
Brandalarm – een alarm geactiveerd door brandmelders of via het bediendeel bij een brand.
Inschakel mode: Volledig – de status waarin alle zones van een blok ingeschakeld zijn.
Installateur – de persoon welke het alarmsysteem geïnstalleerd en geprogrammeerd heeft.
Medisch alarm – een alarm geactiveerd door een knop of via het bediendeel indien er
medische assistentie nodig is.
Inschakel mode: Nacht – de status waarin bepaalde zones in het blok ingeschakeld zijn.
De installateur dient te programmeren welke zones bij deze “Nacht” inschakel mode
horen, zodat wanneer de gebruiker in het beveiligde gebied blijft, er geen risico is dat er ‘s
nachts een alarm afgaat. Indien geen zones voor deze mode geprogrammeerd zijn door
de installateur, dan is het niet mogelijk het alarmsysteem in deze mode in te schakelen.
Paniek alarm – een alarm geactiveerd door een paniek knop of via het bediendeel in geval
van een overval.