-NL-19-
• Plaats het toestel niet rechtstreeks achter de ruitenwissers.
• Plaats het toestel zo dat het controlepaneel goed zichtbaar is voor de bestuurder.
• Stel het toestel niet te lang bloot aan rechtstreeks zonlicht.
2.2. BEVESTIGINGSMOGELIJKHEDEN
Zie Illustrae II
U kan het apparaat op 2 manieren bevesgen.
2.2.1. BEVESTIGING OP HET DASHBOARD
De bijgeleverde Velcro-strippen kunnen gebruikt worden om uw detector op een vlak dashboard te bevesgen. Het dashboard
moet schoon en droog zijn om een goede hechng te garanderen.
• Verwijder de achterkant van de krulzijde van de klienband en druk hard aan op de onderkant van het toestel.
• Maak het dashboard schoon.
• Verwijder de achterkant van de haakzijde van de klienband en druk het toestel in de gewenste posie op het
dashboard.
2.2.2. INSTALLATIE TEGEN DE VOORRUIT
• Breng de zuignappen en het nopje in de uitsparingen van de bevesgingshaak.
• Schuif de bevesgingsklem in de gleuf van de detector.
• Gebruik de vergrendelknop (LOCK) om de bevesgingsklem te vergrendelen.
• Breng het geheel nu aan tegen de voorruit d.m.v. de zuignappen en druk stevig aan.
2.3 VOEDING
De DRIVE CONTROL is ontworpen om op het normale elektrische circuit (12 Volt) van de wagen aangesloten te worden, dat negaef
geaard is. Raadpleeg de handleiding van uw wagen indien u niet zeker bent van de polariteit.
Na installae dient de voedingskabel in de aansluing ‘POWER’ gestoken te worden. Vervolgens verwijdert u de sigarenaansteker
en steekt u de sigarenplug in dit contact.
WERKING VAN DE DRIVE CONTROL IN DE WAGEN
3.1 AUTOMATISCHE TEST
Na het inschakelen, voert de DRIVE CONTROL een automasche zelest uit. Als u de tekst ‘FASTEN YOUR SEATBELT, BE CAREFUL’
hoort, is deze test goed uitgevoerd en verschijnt het volgende scherm:
> >