624153
208
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/218
Pagina verder
18
INSTRUMENTENPANELEN BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE OF
"2 TRONIC"-VERSNELLINGSBAK OF AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
De klokken en verklikkerlampjes op het
instrumentenpaneel geven informatie
over de werking van de auto.
5. Display.
6. Knop nulstelling.
Knop voor de nulstelling van de ge-
selecteerde functie (dagteller of on-
derhoudsindicator).
7. Dimmer dashboardverlichting.
Knop voor de instelling van de licht-
sterkte van de dashboardverlichting.
8. "2 Tronic" -versnellingsbak of au-
tomatische transmissie.
Geeft het geselecteerde programma
en de ingeschakelde versnelling aan.
Klokken
1. Toerenteller.
Geeft het motortoerental aan
(x 1 000/min).
2. Brandstofniveaumeter.
Geeft de resterende hoeveelheid
brandstof in de tank aan.
3. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan (°Celsius).
4. Snelheidsmeter.
Geeft de wagensnelheid aan (km/h
of mph).
A. Snelheidsbegrenzer .
of
Snelheidsregelaar.
(km/h of mph)
B. Dagteller.
(km of miles)
C. Onderhoudsindicator.
(km of miles), vervolgens:
Motorolieniveaumeter.
vervolgens:
Kilometerteller.
(km of miles)
Deze drie functies worden achter-
eenvolgens weergegeven als het
contact wordt aangezet.
Display
Raadpleeg voor meer informatie over
de werking en de weergave van een
bepaalde functie het desbetreffende
hoofdstuk.
!
19
Controlelampjes
De controlelampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een
systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het
geval van een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes enkele
seconden branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het
betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige controlelampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het multifunctionele display.
Controlelampjes kunnen constant
branden of knipperen.
Een aantal controlelampjes heeft
beide mogelijkheden. Of het con-
stant branden of knipperen van
een controlelampje duidt op een
storing, is afhankelijk van de wer-
kingsfase van de auto.
Controlelampjes ingeschakelde functies
De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie is inge-
schakeld.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties/Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar
omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar
omhoog beweegt.
Dimlicht permanent.
De lichtschakelaar staat in
de stand "Dimlicht".
Draai de schakelaar in de gewenste stand.
Grootlicht permanent.
Als u de lichtschakelaar
naar u toe trekt.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te
schakelen naar dimlicht.
20
Controlelampje brandt Oorzaak Acties/Opmerkingen
Mistlampen
vóór
permanent.
De mistlampen vóór zijn
ingeschakeld.
Draai de ring twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlichten
permanent.
De mistachterlichten zijn
ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen.
Voorgloeien
dieselmotor
permanent.
Het contactslot staat in de
tweede stand (Contact).
Wacht met starten tot het controlelampje is gedoofd.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden.
Handrem permanent.
De handrem is aangetrokken
of niet goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het controlelampje
uitgaat; trap het rempedaal in.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden" voor meer
informatie over de handrem.
21
Controlelampjes uitgeschakelde functies
De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties/Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent.
De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de
stand " OFF ".
De frontairbag aan
passagierszijde is
uitgeschakeld.
In dit geval kunt u een
kinderzitje met de "rug in de
rijrichting" plaatsen.
Zet de schakelaar in de stand " ON " om de
frontairbag aan passagierszijde in te schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen
kinderzitje met de "rug in de rijrichting".
De passagiersairbag wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart
(stand " ON ").
ESP/ASR permanent.
De toets lin het midden
van het dashboard
wordt ingedrukt.
Het bijbehorende
controlelampje gaat
branden.
De functie ESP/ASR wordt
uitgeschakeld.
ESP: dynamische
stabiliteitscontrole.
ASR: antispinregeling.
Druk op de toets om de functie ESP/ASR in te
schakelen. Het controlelampje dooft.
Het systeem wordt automatisch opnieuw
ingeschakeld bij snelheden hoger dan ongeveer
50 km/h.
De functie ESP/ASR wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
!
22
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een
van de volgende verklikkerlampjes gaat branden,
wijst dit op een storing in het desbetreffende sy-
steem en moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat
branden de aanvullende informatie, die via een melding op het multifunctio-
nele display wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties/Opmerkingen
STOP
permanent in
combinatie
met een ander
controlelampje en
een geluidssignaal.
Dit controlelampje brandt bij
een storing met betrekking
tot het remsysteem
of bij een te hoge
koelvloeistoftemperatuur.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Zet het contact af en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk.
Service
tijdelijk.
Er is een kleine storing
opgetreden waarbij geen
specifi ek controlelampje
gaat branden.
Identifi ceer de storing met behulp van de melding
op het display zoals bijvoorbeeld:
- het motorolieniveau,
- het niveau van de ruitensproeiervloeistof,
- de batterij van de afstandsbediening,
- vervuiling van het roetfi lter (diesel).
Raadpleeg in andere gevallen het
PEUGEOT-netwerk.
permanent.
Er is een ernstige storing
opgetreden waarbij geen specifi ek
controlelampje gaat branden.
Identifi ceer de storing met behulp van de melding
op het display en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk.
Remsysteem
permanent.
Het remvloeistofniveau is
te laag.
Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een
artikelnummer van PEUGEOT.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het
systeem dan controleren bij het PEUGEOT-netwerk.
+
permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS.
Er is een storing in
de elektronische
remdrukregelaar (REF).
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
23
Controlelampje brandt Oorzaak Acties/Opmerkingen
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent.
Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Dynamische
stabiliteitscontrole
(ESP/ASR)
knippert.
De ESP-/ASR-regeling is
actief.
Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt
voor een betere koersstabiliteit.
permanent.
Storing in de ESP-/ASR-
regeling, tenzij deze is
uitgeschakeld en het lampje
in de schakelaar brandt.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Zelfdiagnose
motor
permanent.
Er is een storing in de
emissieregeling.
Het controlelampje moet doven als de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als dit niet het geval is.
knippert.
Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Laag
brandstofniveau
permanent.
Als het lampje gaat branden
zit er nog ongeveer 5 liter
brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u met een lege tank strandt.
Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het
aanzetten van het contact branden zolang er niet
voldoende brandstof getankt is.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter
(Benzine) of 48 liter (Diesel).
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
24
Controlelampje brandt Oorzaak Acties/Opmerkingen
Te
hoge
koelvloeistof-
temperatuur
permanent
rood.
De temperatuur van de
koelvloeistof is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de
koelvloeistof tot de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk.
Motoroliedruk permanent.
Er is een storing in de
motorsmering.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk.
Laadstroom
accu
permanent.
Er is een storing in het
laadstroomcircuit van
de accu (vervuilde of
losgeraakte accuklemmen,
aandrijfriem dynamo
ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet doven als de motor wordt
gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als dit niet
het geval is.
Een of meer
portier e n
geopend
permanent, bij
een snelheid
lager dan
10 km/h.
Een portier, de achterklep
of de achterruit is niet goed
gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
permanent in
combinatie
met een
geluidssignaal,
bij een snelheid
hoger dan
10 km/h.
Bochtverlichting
knippert.
Er is een storing in de
bochtverlichting.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT netwerk.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties/Opmerkingen
Airbags
tijdelijk.
Het lampje brandt
gedurende enkele
seconden en dooft als het
contact wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt
gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als dit niet het
geval is.
permanent.
Er is een storing in
een van de airbags
of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Veiligheidsgordel
ór niet
vastgemaakt/
losgemaakt
permanent, en
knippert vervolgens
in combinatie met
een in volume
toenemend
geluidssignaal.
De bestuurder en/of de
voorpassagier heeft zijn
veiligheidsgordel niet
vastgemaakt of losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de
gesphouder.
Veiligheidsgordel
achter niet
vastgemaakt/
losgemaakt
permanent, en
knippert vervolgens in
combinatie met een
in volume toenemend
geluidssignaal.
Eén of meerdere
achterpassagiers hebben
de veiligheidsgordel niet
vastgemaakt of losgemaakt.
Stuurbekrachtiging
permanent.
Er is een storing met
betrekking tot de
stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Aanwezigheid
water in
brandstof
permanent.
Er bevindt zich water in het
brandstoffi lter.
Risico van beschadiging van het inspuitsysteem bij
dieselmotoren.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Lekke band blijft branden.
Eén of meerdere
banden zijn lek of de
bandenspanning is te laag.
Stop onmiddellijk maar vermijd abrupte
manoeuvres met het stuur en de remmen.
Repareer of vervang de beschadigde band
en laat de bandenspanning zo snel mogelijk
controleren.
26
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator geeft aan hoe-
veel kilometer u nog verwijderd bent
van het eerstvolgende onderhoud vol-
gens het onderhoudsschema van de
fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf de
laatste nulstelling van de onderhoudsin-
dicator op basis van twee parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds het laatste
onderhoud.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 1.000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende 5 seconden de onderhouds-
sleutel branden. De kilometerteller geeft
de resterende kilometers tot het eerst-
volgende onderhoud aan.
Voorbeeld: De afstand tot het eerstvol-
gende onderhoud bedraagt 4.800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft
het display gedurende 5 seconden het
volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact verdwijnt de sleutel ; de tel-
ler geeft weer de kilometerstand en de
stand van de dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1.000 km
Voorbeeld: de afstand tot het eerstvolgende
onderhoud bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het dis-
play gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer
in werking en blijft de sleutel branden
om aan te geven dat er binnenkort on-
derhoudswerkzaamheden uitgevoerd
moeten worden.
i
i
27
De factor tijd kan worden mee-
gewogen bij de nog af te leggen
kilometers, afhankelijk van de rij-
gewoonten van de bestuurder.
De sleutel kan ook gaan branden
als het interval van twee jaar is
overschreden.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
5 seconden de sleutel knipperen om aan te
geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo
spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgen-
de onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het dis-
play gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer in
werking en blijft de sleutel branden .
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Voer dit als volgt uit:
zet het contact af,
druk op de resetknop van de dagteller
en houd deze ingedrukt,
zet het contact aan; de kilometertel-
ler begint terug te tellen,
laat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel dan de
auto en wacht minimaal 5 minuten.
Het op 0 zetten van de onderhouds-
indicator zal anders niet worden op-
geslagen.
i
28
Een controle van het olieniveau
is alleen betrouwbaar als de auto
op een vlakke, horizontale onder-
grond staat en de motor minstens
15 minuten niet heeft gedraaid.
Motorolieniveaumeter
De motorolieniveaumeter geeft aan of
het motoroliepeil in orde is.
Bij het aanzetten van het contact wordt
eerst de onderhoudsindicator weerge-
geven en vervolgens gedurende enkele
seconden het motorolieniveau.
Olieniveau correct Storing motorolieniveaumeter
Oliepeilstok
Als de aanduiding "OIL" knippert in
combinatie met het verklikkerlampje
service, een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display, is
het motorolieniveau te laag.
Controleer het olieniveau met de peil-
stok. Als blijkt dat het olieniveau te laag
is, moet olie worden bijgevuld om te
voorkomen dat ernstige motorschade
ontstaat.
Als de aanduiding "OIL --" knippert,
duidt dit op een storing in de motor-
olieniveaumeter. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Raadpleeg het hoofdstuk "Controles"
voor de plaats van de peilstok en het
bijvullen van motorolie voor het motor-
type van uw auto.
2 merktekens op de peilstok:
- A = maxi; het oliepeil mag
nooit boven het niveau A
uitkomen (kans op scha-
de aan de motor),
- B = mini; als het oliepeil
niet boven het niveau B
uitkomt, moet het voor
de motor van uw auto
voorgeschreven type
motorolie worden bijge-
vuld via de vuldop.
Te weinig olie
i
29
Koelvloeistoftemperatuurmeter
De koelvloeistoftemperatuurmeter geeft
de bestuurder tijdens het rijden informa-
tie over de koelvloeistoftemperatuur.
Als bij draaiende motor de wijzer zich
bevindt in:
- zone A , is de temperatuur in orde,
- zone B , is de temperatuur te hoog.
Het verklikkerlampje te hoge koel-
vloeistoftemperatuur 1 gaat branden
in combinatie met het verklikker-
lampje STOP , een geluidssignaal
en een melding op het multifunctio-
nele display.
Stop zo snel mogelijk op een veilige
plaats.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
De temperatuur en de druk in het koelcir-
cuit beginnen na enkele minuten rijden
te stijgen.
Alvorens koelvloeistof bij te vullen:
wacht tot de motor is afgekoeld,
draai de dop twee omwentelingen
los om de druk te laten dalen,
verwijder vervolgens de dop,
vul bij tot aan het merkteken "MAXI"
(cirkelvormig streepje).
Bij de benzinemotoren wordt de
motorkoeling elektronisch aange-
stuurd om het brandstofverbruik te
verminderen. De koelvloeistoftem-
peratuur is dus niet meer alleen af-
hankelijk van de buitentemperatuur
en de gebruiksomstandigheden
van de auto.
Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de
koelvloeistoftemperatuur in stads-
verkeer bij koud weer iets hoger is
dan bij warm weer.
30
Kilometerteller
De kilometerteller geeft de totale kilo-
meterstand van de auto aan.
Dimmer dashboardverlichting
U kunt de lichtsterkte van de dashboardver-
lichting handmatig aanpassen aan het licht
van de omgeving. De dimmer van de dash-
boardverlichting kan alleen worden gebruikt
als de verlichting van de auto is ingescha-
keld, uitgezonderd de verlichting overdag.
KLOKJE
Bij het geïntegreerde klokje kunnen de
uren en de minuten afzonderlijk worden
ingesteld.
De kilometerteller en dagteller worden
gedurende 30 seconden weergegeven
bij het afzetten van het contact, bij het
openen van het bestuurdersportier en
bij het vergrendelen en ontgrendelen
van de auto.
Dagteller
De dagteller geeft het aantal gereden
kilometers weer nadat de bestuurder de
teller op 0 heeft gezet.
Druk bij aangezet contact op de
knop tot de dagteller op 0 staat.
Actief
Druk op de knop om de sterkte van
de dashboardverlichting te variëren.
Als de verlichting de zwakste stand
heeft bereikt, laat de knop dan los
en druk hem opnieuw in om de ver-
lichting weer feller te maken.
of
Als de verlichting de sterkste stand
heeft bereikt, laat de knop dan los
en druk hem opnieuw in om de ver-
lichting weer zwakker te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Inactief
De dashboardverlichting kan niet worden
ingesteld als de verlichting van de auto
is uitgeschakeld of, bij auto's met verlich-
ting overdag, in de dagstand staat.
Instellen
Druk kort op de desbetreffende
knop om de tijd in een laag tempo in
te stellen.
of
Houd de knop ingedrukt om de tijd
in een hoger tempo in te stellen.
Knop 1 : instellen van de uren.
Knop 2 : instellen van de minuten.
31
Weergave op het display
Dit display kan de volgende informatie
weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur * (de tempera-
tuur knippert bij kans op gladheid),
- controle van te openen carrosserie-
delen (portieren, achterklep, ...),
- informatie van de boordcomputer
(zie het einde van dit hoofdstuk).
Het display kan tijdelijk waarschuwings-
meldingen (bijv.: "Storing emissierege-
ling") of informatie (bijv.: "Achterklep
open") weergeven. Deze kunnen wor-
den gewist door op de toets "ESC" te
drukken.
MONOCHROOM DISPLAY A (ZONDER
PEUGEOT CONNECT SOUND)
Toetsen Algemeen menu
Het display kan met behulp van drie
toetsen worden bediend:
- "ESC" om de uitgevoerde hande-
ling af te breken,
- "MENU" om een overzicht van de
menu's of hulpmenu's weer te geven,
- "OK" om het gewenste menu of
hulpmenu te selecteren.
Druk op de toets "MENU" om een
overzicht van de diverse menu's in
het algemene menu weer te ge-
ven:
- confi guratie van de auto,
- opties,
- instellingen display,
- talen,
- eenheden.
Druk op de toets "OK" om het ge-
wenste menu te selecteren.
* Uitsluitend bij auto's met airconditio-
ning.
!
32
Opties
Als het menu "Opties" is geselecteerd,
kan de status van de verschillende func-
ties worden weergegeven (geactiveerd,
gedeactiveerd, storing).
Talen
Als het menu "Talen" is geselecteerd, kan
de taal van de weergave van het display
worden gewijzigd (Français, Italiano,
Nederlands, Portugues, Portugues-
Brasil, Deutsch, English, Español).
Instellingen display
Als het menu "Instellingen disp." is ge-
selecteerd, kunnen de volgende para-
meters worden ingesteld:
- jaar,
- maand,
- dag,
- uren,
- minuten,
- tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
Wacht ongeveer 10 seconden tot de
gewijzigde waarde is opgeslagen of
druk op de toets "ESC" om de uit-
gevoerde handeling af te breken.
Vervolgens keert het display terug naar
het vorige scherm.
Als het menu "Confi g. auto" is geselec-
teerd, kunnen de volgende functies ge-
activeerd of gedeactiveerd worden:
- het inschakelen van de ruitenwisser
achter als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld (zie het hoofd-
stuk "Zicht"),
- de bochtverlichting (zie het hoofd-
stuk "Zicht"),
- de follow me home verlichting (zie
het hoofdstuk "Zicht").
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het multifunctionele
display uitsluitend bedienen als de
auto stilstaat.
Eenheden
Als het menu "Eenheden" is geselecteerd,
kunnen de eenheden van de volgende pa-
rameters worden gewijzigd:
- temperatuur (°C of °F),
- brandstofverbruik (l/100 km, mpg of
km/l).
Confi guratie van de auto
Selecteer een parameter en druk op
de toets "OK" om de waarde te wij-
zigen.
33
MONOCHROOM DISPLAY A (MET
PEUGEOT CONNECT SOUND)
Toetsen
Weergave op het display
Dit display kan de volgende informatie
weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur * (er verschijnt
een melding bij kans op gladheid),
- controle van te openen carrosserie-
delen (portieren, achterklep, ...),
- informatie van de autoradio (radio,
CD, ...),
- de boordcomputerfuncties (zie het
einde van dit hoofdstuk).
Het display kan tijdelijk waarschuwings-
meldingen (bijv.: "Storing emissierege-
ling") of informatie (bijv.: "Achterklep
open") weergeven. Deze kunnen wor-
den gewist door op de toets "ESC" te
drukken.
Algemeen menu
Druk op de toets "MENU" om het
algemene menu weer te geven en
op de toets " " of " " om door de
items op het display te scrollen:
- radio-CD,
- confi guratie van de auto,
- opties,
- instellingen display,
- talen,
- eenheden,
Druk op de toets "OK" om het ge-
wenste menu te selecteren.
Druk op het bedieningspaneel van de
autoradio:
op de toets "MENU" voor toegang
tot het algemene menu ,
op de toets " " of " " om door de
items op het display te scrollen,
op de toets "MODE" om de perma-
nent weergegeven toepassing te
wijzigen (boordcomputer, audio, ...),
op de toets " " of " " om de waarde
van een instelling te wijzigen,
op de toets "OK" om te bevestigen,
of
op de toets "ESC" om de uitgevoerde
handeling af te breken.
Radio-CD
Als de autoradio is ingeschakeld en
het menu "Radio-CD" is geselecteerd,
kunnen de functies van de radio (RDS,
REG) of de CD-speler (introscan, wil-
lekeurig afspelen, herhalen van CD)
worden geactiveerd of gedeactiveerd.
Raadpleeg voor meer informatie
over de radio/CD-speler het gedeelte
PEUGEOT Connect Sound van het
hoofdstuk "Audio en telematica".
* Uitsluitend bij auto's met airconditio-
ning.
!
34
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het multifunctionele
display uitsluitend bedienen als de
auto stilstaat.
Instellingen display
Als het menu "Instellingen disp." is ge-
selecteerd, kunnen de volgende para-
meters worden ingesteld:
- jaar,
- maand,
- dag,
- uren,
- minuten,
- tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
Talen
Als het menu "Talen" is geselecteerd, kan
de taal van de weergave van het display
worden gewijzigd (Français, Italiano,
Nederlands, Portugues, Portugues-
Brasil, Deutsch, English, Español).
Eenheden
Als het menu "Eenheden" is geselec-
teerd, kunnen de eenheden van de vol-
gende parameters worden gewijzigd:
- temperatuur (°C of °F),
- brandstofverbruik (l/100 km, mpg of
km/l).
Selecteer een parameter en druk op
de toets " " of " " om de waarde
te wijzigen.
Druk op de toets " " of " " om de
vorige of volgende parameter te
selecteren.
Druk op de toets "OK" om de gewij-
zigde waarde op te slaan en terug
te keren naar het vorige scherm of
druk op de toets "ESC" om de uit-
gevoerde handeling af te breken.
Confi guratie van de auto
Opties
Als het menu "Opties" is geselecteerd,
kan de status van de verschillende func-
ties worden weergegeven (geactiveerd,
gedeactiveerd, storing).
Als het menu "Confi g. auto" is geselec-
teerd, kunnen de volgende functies ge-
activeerd of gedeactiveerd worden:
- het inschakelen van de ruitenwisser
achter als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld (zie het hoofd-
stuk "Zicht"),
- de bochtverlichting (zie het hoofd-
stuk "Zicht"),
- de follow me home verlichting (zie
het hoofdstuk "Zicht").
35
MONOCHROOM DISPLAY C (MET
PEUGEOT CONNECT SOUND)
Algemeen menu
Weergave op het display
Dit display kan de volgende informatie
weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur * (de tempera-
tuur knippert bij kans op gladheid),
- controle van te openen carrosserie-
delen (portieren, achterklep...),
- audiofuncties (radio, CD...),
- informatie van de boordcomputer
(zie het einde van dit hoofdstuk).
Het display kan tijdelijk waarschuwings-
meldingen (bijv.: "Storing emissierege-
ling") of informatie (bijv.: "Automatische
verlichting actief") weergeven. Deze
kunnen worden gewist door op de toets
" ESC " te drukken.
Toetsen
Druk, op het bedieningspaneel van de
autoradio:
op de toets " MENU " voor toegang
tot het algemene menu ,
op de toets " " of " " om door de
items op het display te scrollen,
op de toets " MODE " om de perma-
nent weergegeven toepassing te
wijzigen (boordcomputer, audio...),
op de toets " " of " " om de waar-
de van een instelling te wijzigen,
op de toets " OK " om te bevestigen,
of
op de toets "ESC" om de uitgevoerde
handeling af te breken.
Menu "Audiofuncties"
Als de autoradio is ingeschakeld en
dit menu is geselecteerd, kunnen de
functies van de radio (RDS, REG, Ra-
dioText) of de CD-speler (introscan,
willekeurig afspelen, herhalen van CD)
worden geactiveerd of gedeactiveerd.
Raadpleeg voor meer informatie over
de audiofuncties het gedeelte Peugeot
Connect Sound van het hoofdstuk
"Audio en telematica".
* Uitsluitend bij auto's met airconditioning.
Druk op de toets "MENU" om het
algemene menu weer te geven:
- audiofuncties,
- boordcomputer (zie het einde van
dit hoofdstuk),
- persoonlijke instellingen - confi gu-
ratie,
- telefoon (handsfree set).
druk op de toetsen " " of " " om
het gewenste menu te selecteren
en bevestig door op de toets " OK "
te drukken.
36
Menu "Boordcomputer"
Via dit menu kunt u verschillende in-
formaties met betrekking tot de auto
raadplegen (logboek waarschuwings-
meldingen, status van functies...).
Druk op de toets " MENU " voor toe-
gang tot het algemene menu.
Druk op de pijlen en op de toets " OK "
om het menu " Boordcomputer " te
selecteren.
Kies is in het menu " Boordcomputer "
één van de volgende functies:
Afstand tot de eindbestemming
invoeren
Hiermee kunt u een geschatte afstand
tot de eindbestemming invoeren.
Status van de functies
Deze functie geeft aan of de verschil-
lende functies van de auto zijn in-of uit-
geschakeld.
Logboek waarschuwingsmeldingen
Deze functie geeft de actieve waar-
schuwingsmeldingen weer door ze ach-
tereenvolgens op het multifunctionele
display te laten verschijnen.
!
37
Parameters van de auto instellen
Via dit menu kunnen verschillende sy-
stemen van de auto geactiveerd of uit-
geschakeld worden:
-
het inschakelen van de ruitenwisser
achter als de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"),
-
de bochtverlichting (zie het hoofdstuk
"Zicht"),
-
de follow me home verlichting (zie het
hoofdstuk "Zicht"),
-
parkeerhulp achter (zie hoofdstuk "Rijden").
Taalkeuze
Als dit menu is geselecteerd kunt u de
taalweergave veranderen (Deutsch,
English, Espanol, Français, Italiano,
Nederlands, Portugues, Portugues-
Brasil, Türkçe * ).
Menu "Telefoon"
Als de autoradio is ingeschakeld en dit
menu is geselecteerd, kunt u uw Blue-
tooth handsfree set con gureren (kop-
pelen), de verschillende indexen van de
telefoon raadplegen (lijst gesprekken,
diensten, ...) en uw gesprekken beheren
(opnemen, ophangen, wisselgesprek,
discretiefunctie...).
Raadpleeg voor meer informatie over
de telefoonfunctie het gedeelte Peugeot
Connect Sound in het hoofdstuk "Audio
en telematica".
Voorbeeld: instellen van de tijdsduur
van de follow me home-verlichting
Menu "Persoonlijke instellingen -
configuratie"
Als dit menu is geselecteerd, kunnen de
volgende functies worden geselecteerd:
- parameters van de auto,
- confi guratie van het display,
- taalkeuze.
Druk op de toets " " of " " en ver-
volgens op " OK " om het gewenste
menu te selecteren.
Druk op de toets " " of " " en
vervolgens op " OK " om het item
"Follow me home" te selecteren.
Druk op de toets " " of " " om de
gewenste waarde in te stellen (15,
30 of 60 seconden) en druk op de
toets " OK " om te bevestigen.
Druk op de toets " " of " " en ver-
volgens op " OK " om " OK " te selec-
teren en bevestigen of op de toets
" ESC " om de uitgevoerde handeling
af te breken.
Confi guratie display
Als dit menu is geselecteerd, kunnen de
volgende parameters worden geselec-
teerd:
- instellen lichtsterkte-video,
- instellen datum en tijd,
- kiezen van eenheden.
Om veiligheidsredenen mag de be-
stuurder het multifunctionele dis-
play uitsluitend bedienen als de
auto stilstaat.
* Volgens land van bestemming.
i
38
KLEURENDISPLAY 16X9
(MET PEUGEOT CONNECT NAV)
Raadpleeg voor meer informatie
over deze functies het hoofdstuk
"Audio en telematica" of het speci-
eke boekje dat u bij de boorddo-
cumentatie hebt ontvangen.
Weergave op het display
Het display geeft automatisch en direct
de volgende informatie weer:
- de tijd,
- de datum,
- de hoogte,
- de buitentemperatuur (bij kans op
gladheid knippert de weergegeven
temperatuur),
- controle van te openen carrosserie-
delen,
- waarschuwingsmeldingen en mel-
dingen over de status van de func-
ties van de auto, die tijdelijk worden
weergegeven,
- de audiofuncties,
- de informatie van de boordcomputer,
- de informatie van het navigatiesy-
steem.
Bediening
Om met het bedieningspaneel van de
Peugeot Connect Nav een van de func-
ties te selecteren:
druk op de toets "RADIO" , "MUSIC" ,
"NAV" , "TRAFFIC" , "SETUP" of
"PHONE" om toegang te krijgen tot
het desbetreffende menu,
draai aan de draaiknop om een item
te selecteren,
druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen,
of
druk op de toets "ESC" om de uit-
gevoerde handeling af te breken
en terug te keren naar het vorige
scherm.
!
39
Menu "SETUP"
Druk op de toets "SETUP" om naar
het menu "SETUP" te gaan. Dit
menu biedt toegang tot de volgende
functies:
- "Taal",
- "Datum en tijd",
- "Weergave",
- "Parameters auto",
- "Eenheden",
- "Parameters systeem".
Talen
Via dit menu kunt u de taal van het
display instellen: Deutsch, English,
Español, Français, Italiano, Nederlands,
Polski, Portugues, Türkçe * .
* Volgens land van bestemming.
Datum en tijd
Via dit menu kunt u de datum en tijd,
het formaat van de datum en het for-
maat van de tijd instellen (zie hoofdstuk
"Audio en telematica" of het specifi eke
boekje dat u bij de boorddocumentatie
hebt ontvangen).
Weergave
Via dit menu kunt u de helderheid van
het display, de kleuren van het display
en de kleur van de kaart instellen (dag/
nacht of automatisch).
Parameters auto
Via dit menu kunt u verschillende func-
ties ten behoeve van het rijden en het
comfort in- of uitschakelen:
- ruitenwisser gekoppeld aan de
achteruitversnelling (zie hoofdstuk
"Zicht"),
- follow me homeverlichting en duur
(zie hoofdstuk "Zicht"),
-
bochtverlichting (zie hoofdstuk "Zicht").
Eenheden
Via dit menu kunt u de eenheden kiezen:
temperatuur (°C of °F) en verbruik (km/l,
l/100 of mpg).
Parameters systeem
Via dit menu kunt u de fabrieksinstel-
lingen herstellen, de versie van de soft-
ware weergeven en doorlopende tekst
activeren.
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het multifunctionele
display uitsluitend bedienen als de
auto stilstaat.
40
BOORDCOMPUTER
Druk herhaaldelijk op de toets op
het uiteinde van de ruitenwisser-
schakelaar om de verschillende
informatie van de boordcomputer
weer te geven.
De boordcomputer kan de volgende in-
formatie weergeven:
De boordcomputer geeft tijdens het rij-
den verschillende informatie (actieradius,
brandstofverbruik...).
Druk langer dan 2 seconden op de
toets om de afgelegde afstand, het
gemiddelde brandstofverbruik en de
gemiddelde snelheid op 0 te zetten.
Monochroom display A
Op 0 stellen
Weergave van de informatie
- actieradius,
- momenteel brandstofverbruik,
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
- gemiddelde snelheid.
Druk nogmaals op de toets om terug te
keren naar de oorspronkelijke weergave.
!
i
i
42
Nog af te leggen afstand
(km of miles)
Dit is de nog af te leggen af-
stand tot de eindbestemming.
Deze afstand wordt op elk moment
tijdens het gebruik van het navigatie-
systeem berekend of wordt ingevoerd
door de gebruiker.
Bij het ontbreken van de afstand ver-
schijnen streepjes in plaats van cijfers.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Dit is de gemiddelde snelheid
sinds de laatste nulstelling van
de boordcomputer (contact aan).
Actieradius
(km of miles)
De actieradius geeft op basis
van het gemiddelde verbruik
over de laatst afgelegde kilometers aan
hoeveel kilometer u nog met de reste-
rende brandstof kunt rijden
Momenteel
brandstofverbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het verbruik dat geregistreerd
is tijdens de laatste seconden.
Gemiddeld
brandstofverbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde verbruik
sinds de laatste nulstelling van
de boordcomputer.
Afgelegde afstand
(km of miles)
In deze stand geeft de
boordcomputer de afgeleg-
de afstand sinds de laatste
nulstelling aan.
Enkele begrippen...
Zodra de actieradius minder dan 30 km
bedraagt, worden streepjes weergege-
ven. Na het tanken van minimaal 5 liter
brandstof wordt de actieradius opnieuw
berekend en weergegeven zodra deze
meer dan 100 km bedraagt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
wanneer er tijdens het rijden streep-
jes in plaats van cijfers op het
display verschijnen.
Deze informatie verschijnt alleen
als er met een snelheid van meer
dan 30 km/h wordt gereden.
Dit getal kan verhoogd worden door
een verandering in de rijstijl of van
het landschap, die het momentele
verbruik aanzienlijk beïnvloedt.
41
Kleurendisplay 16/9
- de momentele informatie:
actieradius,
momenteel
brandstofverbruik,
nog af te leggen
afstand,
Traject op 0 zetten
Monochroom display C
Druk herhaaldelijk op de toets op het
uiteinde van de ruitenwisserschake-
laar om de verschillende standen van
de boordcomputer weer te geven:
Weergave van de informatie
Druk de toets langer dan 2 seconden
in zodra het gewenste traject wordt
aangegeven.
- traject "1" :
afgelegde afstand,
gemiddeld
brandstofverbruik,
gemiddelde snelheid,
voor het eerste traject.
- traject "2" :
afgelegde afstand,
gemiddeld
brandstofverbruik,
gemiddelde snelheid,
voor het tweede traject.
Door de toets nogmaals in te druk-
ken, keert u terug naar de huidige
weergave.
De boordcomputer geeft tijdens het rij-
den verschillende informatie (actieradi-
us, brandstofverbruik, ...).
De trajecten "1" en "2" zijn onafhanke-
lijk en hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt
worden voor een dagelijks verbruik en
traject "2" voor een maandelijks ver-
bruik.
!
i
i
42
Nog af te leggen afstand
(km of miles)
Dit is de nog af te leggen af-
stand tot de eindbestemming.
Deze afstand wordt op elk moment
tijdens het gebruik van het navigatie-
systeem berekend of wordt ingevoerd
door de gebruiker.
Bij het ontbreken van de afstand ver-
schijnen streepjes in plaats van cijfers.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Dit is de gemiddelde snelheid
sinds de laatste nulstelling van
de boordcomputer (contact aan).
Actieradius
(km of miles)
De actieradius geeft op basis
van het gemiddelde verbruik
over de laatst afgelegde kilometers aan
hoeveel kilometer u nog met de reste-
rende brandstof kunt rijden
Momenteel
brandstofverbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het verbruik dat geregistreerd
is tijdens de laatste seconden.
Gemiddeld
brandstofverbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde verbruik
sinds de laatste nulstelling van
de boordcomputer.
Afgelegde afstand
(km of miles)
In deze stand geeft de
boordcomputer de afgeleg-
de afstand sinds de laatste
nulstelling aan.
Enkele begrippen...
Zodra de actieradius minder dan 30 km
bedraagt, worden streepjes weergege-
ven. Na het tanken van minimaal 5 liter
brandstof wordt de actieradius opnieuw
berekend en weergegeven zodra deze
meer dan 100 km bedraagt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
wanneer er tijdens het rijden streep-
jes in plaats van cijfers op het
display verschijnen.
Deze informatie verschijnt alleen
als er met een snelheid van meer
dan 30 km/h wordt gereden.
Dit getal kan verhoogd worden door
een verandering in de rijstijl of van
het landschap, die het momentele
verbruik aanzienlijk beïnvloedt.
43
VENTILATIE
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instel-
lingen van de bestuurder via verschil-
lende circuits worden toegevoerd:
- rechtstreekse toevoer naar het inte-
rieur (toevoer van buitenlucht),
- toevoer via het verwarmingscircuit,
- toevoer via het circuit van de aircon-
ditioning.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht
van de verschillende circuits wordt ge-
mengd om het gewenste comfortniveau
te bereiken.
Stel de luchtverdeling in: de lucht wordt
via de gewenste uitstroomopeningen
over het interieur verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagers-
nelheid wordt verhoogd of verlaagd.
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens
wordt gefi lterd, wordt van buitenaf toe-
gevoerd via het luchtrooster onder de
voorruit, of is lucht die in het interieur
wordt gerecirculeerd.
Bedieningspaneel
Het systeem wordt bediend via het be-
dieningspaneel A van de middencon-
sole. Afhankelijk van de uitvoering zijn
de volgende functies aanwezig:
- temperatuurregeling,
- luchtopbrengstregeling,
- regeling luchtverdeling,
- ontdooien en ontwasemen,
- handbediende of automatische air-
conditioning.
Luchtverdeling
1.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien
of ontwasemen van de voorruit.
2.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien
of ontwasemen van de zijruiten.
3. Afsluitbare en verstelbare zijventila-
tieroosters.
4. Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5.
Uitstroomopeningen beenruimte voor-
passagiers.
6.
Uitstroomopeningen beenruimte ach-
terpassagiers.
i
44
Condensvorming in de airconditio-
ning kan ertoe leiden dat er zich
een klein plasje water onder de
auto vormt. Dit is een normaal ver-
schijnsel.
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditio-
ning de volgende gebruiksadviezen in acht:
Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interi-
eur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen,
ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatie-
opening in de bagageruimte vrij blijven.
Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze
sensor dient voor de regeling van de airconditioning.
Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien
minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden.
Controleer regelmatig de staat van het interieurfi lter en laat de lterele-
menten periodiek vervangen (zie het hoofdstuk "Controles").
Wij raden u een gecombineerd interieurfi lter aan. Dankzij het toegevoegde
speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de in-
zittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties,
stank en vetaanslag).
Laat de airconditioning regelmatig controleren zoals voorgeschreven in
het onderhoudsboekje, om het systeem in perfecte staat te houden.
Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een
steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk
worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.
Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur
hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de
lucht in het interieur goed ververst wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
45
VERWARMING/VENTILATIE
Bedieningspaneel met knoppen
Bedieningspaneel met toetsen
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING
Bedieningspaneel met knoppen
Bedieningspaneel met toetsen
i
46
2. Luchtopbrengst
Draai de knop in één van
de vier standen om de ge-
wenste luchtopbrengst te
verkrijgen.
Voorruit, zijruiten en been-
ruimte.
Beenruimte (gesloten ventila-
tieroosters).
Middelste ventilatieroosters
en zijventilatieroosters.
Draai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm) om
de temperatuur naar be-
hoefte in te stellen.
Voorruit en zijruiten.
1. Temperatuurregeling
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in
een middenstand te zetten,
aangegeven met "".
VERWARMING/VENTILATIE
EN HANDBEDIENDE
AIRCONDITIONING
De verwarming/ventilatie en aircondi-
tioning werken uitsluitend bij draaiende
motor.
Bedieningspaneel met knoppen
4. Toevoer van buitenlucht/
Luchtrecirculatie
De toevoer van buitenlucht voorkomt
het beslaan van de voorruit en de zij-
ruiten.
De recirculatiestand dient om de lucht-
toevoer af te sluiten bij stank en stof-
overlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer
van buitenlucht weer in om te voorko-
men dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan.
Bedieningspaneel met toetsen
Ontdooien - Ontwasemen
Ga voor het snel ontdooien of ontwasemen
van de voorruit en zijruiten als volgt te werk:
schuif de knop van de luchttoevoer-
regeling 4 in de stand "Toevoer van
buitenlucht",
draai de knop van de luchtverdeling 3
in de stand "Voorruit",
draai de knoppen van de tempera-
tuurregeling 1 en de luchtopbrengst 2
in de maximale stand,
sluit de middelste ventilatieroosters,
schakel de airconditioning in met de
toets "A/C" .
Wanneer de knop van de lucht-
opbrengstregeling in de stand 0
wordt gezet (uitschakeling van
het systeem), wordt het ther-
mische comfort niet meer ge-
regeld. Er blijft door de rijwind
echter nog wel een kleine lucht-
stroom gehandhaafd.
3. Luchtverdeling
Schuif de knop naar rechts in de stand
"Luchtrecirculatie in het interieur".
Schuif de knop naar links in de stand
"Toevoer van buitenlucht".
Druk op de toets om de lucht in
het interieur te laten recircule-
ren. Het verklikkerlampje brandt
om aan te geven dat de luchtre-
circulatie is ingeschakeld.
Druk nogmaals op de toets om de toevoer
van buitenlucht weer in te schakelen. Het
verklikkerlampje gaat uit.
45
VERWARMING/VENTILATIE
Bedieningspaneel met knoppen
Bedieningspaneel met toetsen
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING
Bedieningspaneel met knoppen
Bedieningspaneel met toetsen
i
46
2. Luchtopbrengst
Draai de knop in één van
de vier standen om de ge-
wenste luchtopbrengst te
verkrijgen.
Voorruit, zijruiten en been-
ruimte.
Beenruimte (gesloten ventila-
tieroosters).
Middelste ventilatieroosters
en zijventilatieroosters.
Draai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm) om
de temperatuur naar be-
hoefte in te stellen.
Voorruit en zijruiten.
1. Temperatuurregeling
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in
een middenstand te zetten,
aangegeven met "".
VERWARMING/VENTILATIE
EN HANDBEDIENDE
AIRCONDITIONING
De verwarming/ventilatie en aircondi-
tioning werken uitsluitend bij draaiende
motor.
Bedieningspaneel met knoppen
4. Toevoer van buitenlucht/
Luchtrecirculatie
De toevoer van buitenlucht voorkomt
het beslaan van de voorruit en de zij-
ruiten.
De recirculatiestand dient om de lucht-
toevoer af te sluiten bij stank en stof-
overlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer
van buitenlucht weer in om te voorko-
men dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan.
Bedieningspaneel met toetsen
Ontdooien - Ontwasemen
Ga voor het snel ontdooien of ontwasemen
van de voorruit en zijruiten als volgt te werk:
schuif de knop van de luchttoevoer-
regeling 4 in de stand "Toevoer van
buitenlucht",
draai de knop van de luchtverdeling 3
in de stand "Voorruit",
draai de knoppen van de tempera-
tuurregeling 1 en de luchtopbrengst 2
in de maximale stand,
sluit de middelste ventilatieroosters,
schakel de airconditioning in met de
toets "A/C" .
Wanneer de knop van de lucht-
opbrengstregeling in de stand 0
wordt gezet (uitschakeling van
het systeem), wordt het ther-
mische comfort niet meer ge-
regeld. Er blijft door de rijwind
echter nog wel een kleine lucht-
stroom gehandhaafd.
3. Luchtverdeling
Schuif de knop naar rechts in de stand
"Luchtrecirculatie in het interieur".
Schuif de knop naar links in de stand
"Toevoer van buitenlucht".
Druk op de toets om de lucht in
het interieur te laten recircule-
ren. Het verklikkerlampje brandt
om aan te geven dat de luchtre-
circulatie is ingeschakeld.
Druk nogmaals op de toets om de toevoer
van buitenlucht weer in te schakelen. Het
verklikkerlampje gaat uit.
i
47
5. Airconditioning AAN/UIT
De airconditioning kan tijdens
alle seizoenen effectief ge-
bruikt worden, mits de ruiten
zijn gesloten:
De achterruitverwarming kan
worden ingeschakeld met de
toets op het bedieningspaneel
van de verwarming of aircondi-
tioning.
ONTWASEMING - ONTDOOIING
ACHTERRUIT
Schakel, zodra de omstandighe-
den het toelaten, de achterruit-
en buitenspiegelverwarming uit
omdat een geringer stroomver-
bruik leidt tot een verlaging van
het brandstofverbruik.
Als de motor wordt afgezet voordat
de achterruitverwarming automatisch
wordt uitgeschakeld, wordt de achter-
ruitverwarming weer ingeschakeld
als de motor weer wordt gestart.
AAN
De ontwaseming - verwarming van de
achterruit werkt uitsluitend bij draaiende
motor.
Druk op deze toets om de achterruit
en de buitenspiegels (afhankelijk
van de uitvoering) te ontwasemen.
Het controlelampje van de toets
gaat branden.
UIT
De achterruitverwarming wordt automa-
tisch uitgeschakeld om onnodig stroom-
verbruik te voorkomen.
U kunt de achterruitverwarming ook
eerder uitschakelen door nogmaals
op de toets te drukken. Het contro-
lelampje van de toets gaat uit.
- 's zomers: om de temperatuur in het
interieur te verlagen,
- 's winters, bij vorst: om de ruiten
snel te ontwasemen.
AAN
Druk op de toets "A/C" , het verklik-
kerlampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de
knop van de luchtopbrengst 2 in de
stand "0" staat.
UIT
Druk nogmaals op de toets "A/C" ,
het verklikkerlampje gaat uit.
i
47
5. Airconditioning AAN/UIT
De airconditioning kan tijdens
alle seizoenen effectief ge-
bruikt worden, mits de ruiten
zijn gesloten:
De achterruitverwarming kan
worden ingeschakeld met de
toets op het bedieningspaneel
van de verwarming of aircondi-
tioning.
ONTWASEMING - ONTDOOIING
ACHTERRUIT
Schakel, zodra de omstandighe-
den het toelaten, de achterruit-
en buitenspiegelverwarming uit
omdat een geringer stroomver-
bruik leidt tot een verlaging van
het brandstofverbruik.
Als de motor wordt afgezet voordat
de achterruitverwarming automatisch
wordt uitgeschakeld, wordt de achter-
ruitverwarming weer ingeschakeld
als de motor weer wordt gestart.
AAN
De ontwaseming - verwarming van de
achterruit werkt uitsluitend bij draaiende
motor.
Druk op deze toets om de achterruit
en de buitenspiegels (afhankelijk
van de uitvoering) te ontwasemen.
Het controlelampje van de toets
gaat branden.
UIT
De achterruitverwarming wordt automa-
tisch uitgeschakeld om onnodig stroom-
verbruik te voorkomen.
U kunt de achterruitverwarming ook
eerder uitschakelen door nogmaals
op de toets te drukken. Het contro-
lelampje van de toets gaat uit.
- 's zomers: om de temperatuur in het
interieur te verlagen,
- 's winters, bij vorst: om de ruiten
snel te ontwasemen.
AAN
Druk op de toets "A/C" , het verklik-
kerlampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de
knop van de luchtopbrengst 2 in de
stand "0" staat.
UIT
Druk nogmaals op de toets "A/C" ,
het verklikkerlampje gaat uit.
i
i
48
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
ventilatie geleidelijk op het optimale
niveau gebracht.
Bij koud weer wordt de warme
lucht uitsluitend naar de voorruit,
de zijruiten en de beenruimte van
de passagiers verdeeld.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor een optimale
temperatuur de ingestelde waarde
te wijzigen. Het systeem compen-
seert automatisch en zo snel mo-
gelijk het temperatuurverschil.
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
De bestuurder en voorpassa-
gier kunnen de temperatuur af-
zonderlijk naar wens instellen.
Draai de knop 2 of 3 naar links om
de waarde te verkleinen en naar
rechts om de waarde te vergroten.
Instelling op een waarde van ongeveer
21 biedt een optimaal comfort. Desge-
wenst kunt u een andere waarde instel-
len, die gebruikelijk tussen 18 en 24 ligt.
Het is raadzaam het verschil tussen de
instellingen links en rechts niet meer
dan 3 te laten bedragen.
4. Automatisch programma "zicht"
In sommige gevallen kan het
automatische programma
"comfort" niet toereikend blij-
ken om de voorruit en zijruiten
snel condens- en ijsvrij te ma-
ken (vocht, veel inzittenden,
vorst...).
Kies dan het automatisch programma
"zicht".
Het systeem regelt automatisch de air-
conditioning en de luchtopbrengst en
zorgt voor een optimale luchttoevoer
naar de voorruit en zijruiten.
Automatische werking
Druk op de toets "AUTO" .
Het symbool "AUTO" wordt
weergegeven.
2.
Temperatuurregeling bestuurderszijde
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING
Het is raadzaam deze stand te gebrui-
ken: het systeem regelt de temperatuur,
de luchtopbrengst, de luchtverdeling en
de luchtrecirculatie automatisch en op-
timaal aan de hand van de door u inge-
stelde waarde.
Het systeem kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, mits de ruiten
zijn gesloten.
De op het display weergegeven waarde
heeft betrekking op een bepaald com-
fortniveau en niet op de temperatuur in
graden Celsius of Fahrenheit.
1. Automatisch programma "comfort"
3.
Temperatuurregeling passagierszijde
!
!
i
49
Druk nogmaals op de toets "zicht" of
op de toets "AUTO" om dit programma
af te sluiten. Het verklikkerlampje in de
toets gaat uit en het symbool "AUTO"
wordt weergegeven.
Druk op deze toets om de
airconditioning uit te scha-
kelen.
6. Regeling luchtverdeling
Druk deze toets herhaalde-
lijk in om de luchtstroom te
verdelen naar:
7. Regeling luchtopbrengst
Druk op de toets "kleine
propeller" om de luchtop-
brengst te verkleinen.
8.
Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie
Uitschakelen van het systeem
Druk op de toets "kleine propeller"
tot het symbool van de ventilateur is
verdwenen.
Hierdoor worden alle functies van het
systeem uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Door de rijwind blijft er nog wel
een kleine luchtstroom gehandhaafd.
Druk nogmaals op de toets "grote
propeller" of "AUTO" om het sys-
teem weer met de laatst ingestelde
waarden in te schakelen.
Druk deze toets in om de
lucht in het interieur te laten
recirculeren. Het symbool
van de luchtrecirculatie wordt
weergegeven.
5. Airconditioning AAN/UIT
Het is niet raadzaam om langdurig
met uitgeschakelde airconditioning
te rijden.
Gebruik de luchtrecirculatie alleen
als dit echt nodig is (kans op beslaan
van de ruiten en vermindering van
de luchtkwaliteit).
- de voorruit, de zijruiten en de been-
ruimte,
- de voorruit en zijruiten (ontwasemen
of ontdooien),
- de middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters,
-
de middelste ventilatieroosters, de zij-
ventilatieroosters en de beenruimte,
- de beenruimte.
Druk op de toets "grote
propeller" om de luchtop-
brengst te vergroten.
Het symbool van de luchtopbrengst, de
ventilateur, wordt afhankelijk van de in-
gestelde waarde geleidelijk voller.
Deze stand dient om de toevoer van buiten-
lucht bij stank en stofoverlast af te sluiten.
Druk zodra de omstandigheden het
toelaten de toets nogmaals in om de
toevoer van buitenlucht weer te ac-
tiveren en het beslaan van de ruiten
te voorkomen.
Voor een maximale afkoeling of
opwarming van het interieur kan de
temperatuurregeling op een waar-
de lager dan 14 of hoger dan 28
worden ingesteld.
Draai de knop 2 of 3 naar links
tot "LO" wordt weergegeven of
naar rechts tot "HI" wordt weer-
gegeven.
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van
de airconditioning handmatig in te stel-
len, terwijl de overige functies automatisch
worden geregeld.
Druk op de toets "AUTO" om de au-
tomatische werking van de aircondi-
tioning te hervatten.
Als de airconditioning wordt uitgescha-
keld, wordt het thermische comfort niet
meer geregeld (vocht, beslagen ruiten).
Druk de toets nogmaals in om de
automatische werking van de air-
conditioning te hervatten. De aan-
duiding "A/C" wordt weergegeven.
50
VOORSTOELEN
U kunt de zitting, de rugleuning en de
hoofdsteun verstellen voor een optimale
zitpositie.
1. Verstelling in lengterichting
Til de beugel op en schuif de stoel
naar voren of naar achteren.
2. Hoogteverstelling bestuurders- en
passagiersstoel
Trek de hendel omhoog of duw deze
omlaag totdat de gewenste stand
bereikt is.
3. Rugleuningverstelling
Duw de handgreep naar achteren.
!
!
51
Zorg ervoor dat het terugschuiven
in de oorspronkelijke stand niet
wordt verhinderd; deze stand is
noodzakelijk om de stoel te ver-
grendelen in de lengterichting.
Let erop dat de veiligheidsgordel
niet wordt geblokkeerd, zodat de
achterpassagiers niet worden ge-
hinderd bij het in- en uitstappen.
4.
Toegang tot de achterbank (3-deurs)
Trek aan de handgreep om de rugleu-
ning naar voren te klappen en schuif de
stoel vooruit. Als de stoel wordt terug-
geduwd, komt deze automatisch weer
in de oorspronkelijke stand terug.
5. Hoogteverstelling hoofdsteun
Trek de hoofdsteun omhoog om
hem hoger te zetten.
Druk op de nok A en trek de hoofd-
steun omhoog om hem te verwijderen.
Steek om de hoofdsteun terug te
zetten de pennen in de openingen
van de rugleuning tot de hoofdsteun
op zijn plaats blijft.
Druk op de nok A en duw de hoofd-
steun gelijktijdig omlaag om hem lager
te zetten.
Voor de veiligheid is het frame van
de hoofdsteun gekarteld om te
voorkomen dat de hoofdsteun zakt
in het geval van een aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun
is als de bovenzijde van de hoofd-
steun zich ter hoogte van de bo-
venzijde van het hoofd bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen
zijn verwijderd. De hoofdsteunen
moeten zijn geplaatst en correct
zijn afgesteld.
!
i
52
ACHTERBANK
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het
rechterdeel (1/3) van de achterbank
neerklappen om de bagageruimte te
vergroten.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen
zijn verwijderd; de hoofdsteunen
moeten zijn geplaatst en correct
zijn afgesteld.
De hoofdsteunen kunnen niet onder-
ling worden verwisseld. Plaats ze te-
rug op de oorspronkelijke plaats.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben twee stan-
den, een hoge stand (comfort) en een
lage stand (zicht naar achteren).
De geselecteerde stand van de
stoelverwarming blijft nadat het
contact is afgezet nog twee minuten
in het geheugen.
7. Schakelaars stoelverwarming
Bij draaiende motor is de stoelverwarming
voor elke voorstoel apart regelbaar.
Met de draaiknop naast de voorstoel
kan de stoelverwarming ingescha-
keld worden en kan de gewenste
stand worden geselecteerd:
0 : Uit.
1 : Laag.
2 : Gemiddeld.
3 : Hoog.
De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd:
trek de hoofdsteunen omhoog tot
aan de aanslag,
druk vervolgens de pal in.
6. Armsteunen (behalve 3-deurs)
Deze zijn neerklapbaar en uitneembaar.
Druk, om de armsteun te verwijde-
ren, op de knop tussen de armsteun
en de rand van de zitting en trek de
armsteun omhoog.
!
i
52
ACHTERBANK
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het
rechterdeel (1/3) van de achterbank
neerklappen om de bagageruimte te
vergroten.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen
zijn verwijderd; de hoofdsteunen
moeten zijn geplaatst en correct
zijn afgesteld.
De hoofdsteunen kunnen niet onder-
ling worden verwisseld. Plaats ze te-
rug op de oorspronkelijke plaats.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben twee stan-
den, een hoge stand (comfort) en een
lage stand (zicht naar achteren).
De geselecteerde stand van de
stoelverwarming blijft nadat het
contact is afgezet nog twee minuten
in het geheugen.
7. Schakelaars stoelverwarming
Bij draaiende motor is de stoelverwarming
voor elke voorstoel apart regelbaar.
Met de draaiknop naast de voorstoel
kan de stoelverwarming ingescha-
keld worden en kan de gewenste
stand worden geselecteerd:
0 : Uit.
1 : Laag.
2 : Gemiddeld.
3 : Hoog.
De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd:
trek de hoofdsteunen omhoog tot
aan de aanslag,
druk vervolgens de pal in.
6. Armsteunen (behalve 3-deurs)
Deze zijn neerklapbaar en uitneembaar.
Druk, om de armsteun te verwijde-
ren, op de knop tussen de armsteun
en de rand van de zitting en trek de
armsteun omhoog.
!
i
53
Neerklappen van de achterbank
(3-/5-deurs)
Kantel om beschadiging van de ach-
terbank te voorkomen altijd eerst de
zitting naar voren voordat u de rug-
leuning neerklapt :
schuif de voorstoel indien nodig
naar voren,
til de zitting 1 aan de voorzijde op,
kantel de zitting 1 tegen de rugleu-
ning van de voorstoel,
controleer of de veiligheidsgordel langs
de rand van de rugleuning loopt,
Terugplaatsen van de
achterbank (3-/5-deurs)
Bij het terugplaatsen van de achterbank:
zet de rugleuning 3 rechtop en ver-
grendel deze,
klap de zitting 1 terug.
trek de hendel 2 omhoog om de rug-
leuning 3 te ontgrendelen,
zet de hoofdsteunen in de laagste
stand of verwijder ze indien nodig,
klap de rugleuning 3 neer.
Let erop dat bij het terugplaatsen
van de achterbank de veiligheids-
gordels niet klem komen te zitten.
De zitting 1 kan worden verwijderd
om het laadvolume te vergroten.
Knijp de bevestigingen van de zit-
ting in om ze los te maken.
!
i
52
ACHTERBANK
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het
rechterdeel (1/3) van de achterbank
neerklappen om de bagageruimte te
vergroten.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen
zijn verwijderd; de hoofdsteunen
moeten zijn geplaatst en correct
zijn afgesteld.
De hoofdsteunen kunnen niet onder-
ling worden verwisseld. Plaats ze te-
rug op de oorspronkelijke plaats.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben twee stan-
den, een hoge stand (comfort) en een
lage stand (zicht naar achteren).
De geselecteerde stand van de
stoelverwarming blijft nadat het
contact is afgezet nog twee minuten
in het geheugen.
7. Schakelaars stoelverwarming
Bij draaiende motor is de stoelverwarming
voor elke voorstoel apart regelbaar.
Met de draaiknop naast de voorstoel
kan de stoelverwarming ingescha-
keld worden en kan de gewenste
stand worden geselecteerd:
0 : Uit.
1 : Laag.
2 : Gemiddeld.
3 : Hoog.
De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd:
trek de hoofdsteunen omhoog tot
aan de aanslag,
druk vervolgens de pal in.
6. Armsteunen (behalve 3-deurs)
Deze zijn neerklapbaar en uitneembaar.
Druk, om de armsteun te verwijde-
ren, op de knop tussen de armsteun
en de rand van de zitting en trek de
armsteun omhoog.
!
i
54
Neerklappen van de achterbank
(SW)
Deze handeling is mogelijk vanaf de ach-
terbank of vanaf de te openen achterruit.
Neerklappen van de achterbank zonder
het risico te lopen deze te beschadigen:
schuif de voorstoelen indien nodig
naar voren,
zet de hoofdsteunen in de laagste
stand,
Controleer of er geen voorwerpen
aanwezig zijn die de beweging van
de bank kunnen hinderen, zowel aan
de bovenzijde als aan de onderzijde.
Terugplaatsen van de achterbank (SW)
De zitting zakt omlaag en wordt ver-
volgens bedekt door de rugleuning;
zodoende beschikt u snel over een
vlakke laadvloer.
trek de hendel 1 naar voren om de
rugleuning 2 te ontgrendelen, die ge-
makkelijk neerklapt op de zitting 3 .
Zet de rugleuning 2 bij het terug-
plaatsen van de achterbank weer
rechtop en vergrendel de rugleu-
ning.
Controleer of de rode pal ter hoogte van
de hendel 1 , niet meer zichtbaar is.
i
!
55
SPIEGELS
Buitenspiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen
voor het benodigde zicht naar achteren
bij een inhaalmanoeuvre of het parke-
ren van de auto.
Inklappen
van buitenaf: vergrendel de auto met
de afstandsbediening of de sleutel.
van binnenuit: trek bij aangezet con-
tact de schakelaar A naar achteren.
Handmatig verstelbare
buitenspiegels
Verstellen
Beweeg de hendel in de vier richtin-
gen om de spiegel in de gewenste
stand te verstellen.
Het automatisch in- en uitklappen
van de buitenspiegels kan worden
uitgeschakeld door het PEUGEOT-
netwerk.
Inklappen
Tijdens het parkeren kunt u de spie-
gels handmatig inklappen.
Uitklappen
Klap voordat u de motor start de
spiegels uit.
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels
Verstellen
Zet de knop A naar links of rechts
om de desbetreffende spiegel te se-
lecteren.
Duw de knop B in de 4 richtingen
om de spiegel af te stellen.
Zet de knop A weer in het midden.
Uitklappen
van buitenaf: ontgrendel de auto met
de afstandsbediening of de sleutel.
van binnenuit: trek bij aangezet con-
tact de schakelaar A naar achteren.
De weergegeven objecten lijken
in de spiegels verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden ge-
houden om de afstand ten opzichte
van achteropkomend verkeer goed
in te schatten.
!
i
56
Binnenspiegel
Verstelbare spiegel voor het zicht recht
achter de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een
nachtstand (antiverblindingsstand).
Verstellen
Stel de spiegel af als deze in de
dagstand staat.
Stel de spiegels om veiligheidsre-
denen zo af, dat de dode hoek mi-
nimaal is.
Automatisch dimmende binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveel-
heid licht die vanaf de achterzijde van
de auto op de spiegel valt, meet, gaat
de binnenspiegel geleidelijk en auto-
matisch over van de dag- in de nacht-
stand.
De binnenspiegel is voorzien van een
nachtstand (antiverblindingsstand) waar-
door het spiegelglas automatisch donker
wordt: de bestuurder heeft hierdoor min-
der last van de verlichting van achterop-
komend verkeer, zonneschijn, ...
Binnenspiegel met handbediende
dag-/nachtstand
Dag-/nachtstand
Trek aan het hendeltje om de spiegel
in de nachtstand te zetten.
Duw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in
de dagstand gezet voor een maxi-
maal zicht naar achteren.
!
i
57
STUURWIELVERSTELLING
Zorg dat de auto stilstaat en trek
aan de hendel om het stuurwiel te
ontgrendelen.
Verstel het stuurwiel in hoogte en
diepte voor een optimale zithouding.
Druk de hendel goed vast om het
stuurwiel te vergrendelen.
Voer deze handelingen om veilig-
heidsredenen uitsluitend uit bij stil-
staande auto.
De zonneklep kan zowel omlaag als naar
opzij worden geklapt en is voorzien van
een make-upspiegel met verlichting.
Open als het contact aan is het af-
dekkapje. De verlichting van de
make-upspiegel gaat automatisch
branden.
De zonneklep bevat tevens een moge-
lijkheid voor het opbergen van pasjes.
VENSTERS VOOR PARKEER-/
TOLKAARTEN
Hierin kunt u parkeer- en/of tolkaarten
plaatsen.
Deze vensters bevinden zich aan
weerszijden van de voet van de binnen-
spiegel op de voorruit.
Op deze plaatsen is de thermisch isole-
rende voorruit niet-refl ecterend.
De thermisch isolerende voorruit
beperkt de opwarming van het in-
terieur door zonnestralen (ultravio-
lette straling) te fi lteren. De voorruit
bevat bovendien een refl ecterende
laag die radiogolven tegenhoudt
(bijvoorbeeld bij tolpoorten met
elektronische betaling).
!
!
58
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten die op
de bevestigingen van de auto
passen, het gebruik van deze
bevestigingen is verplicht.
- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
MATTEN
De matten zijn uitneembaar en beschermen
de vloerbedekking van de auto.
Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan de be-
stuurderszijde:
leg de mat goed op zijn plaats,
druk de bevestigingen vast,
controleer of de mat goed vastzit.
Bevestigen
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat be-
vestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend
de bevestigingen uit het bijgeleverde
zakje.
De overige matten worden gewoon op
de vloerbedekking gelegd.
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de bestuur-
derszijde:
zet de stoel in de achterste stand,
maak de bevestigingen los,
verwijder vervolgens de mat.
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een
JACK-aansluiting en een USB-poort, be-
vindt zich op de middenconsole.
Hierop kunt u draagbare apparatuur aan-
sluiten, zoals een iPod
®
of een USB-stick.
Dankzij de USB-BOX kunt u de audiobe-
standen (mp3, ogg, wma, wav, ...) op uw
draagbare apparatuur beluisteren via de
luidsprekers van uw autoradio.
U kunt deze bestanden beheren met de
stuurkolomschakelaars of het bedienings-
paneel van de autoradio en ze weergeven
op het multifunctionele display.
Tijdens het gebruik van draagbare ap-
paratuur wordt deze automatisch opge-
laden.
Raadpleeg voor meer informatie over het
gebruik van deze uitrusting het gedeelte
Peugeot Connect Sound van het hoofd-
stuk "Audio en datacommunicatie".
59
INDELING VAN HET INTERIEUR
1. Dashboardkastje met verlichting
(zie de volgende bladzijde voor
meer informatie)
2. Opbergvak met antislipmat
3. Kaartenhouder
4. Portiervak
5. Opbergvak met antislipmat
6. USB-aansluiting
(zie de vorige bladzijde voor meer
informatie)
7. 12 V -aansluiting
(zie de volgende bladzijde voor
meer informatie)
8. Opbergvakken
9. Bekerhouder
60
Dashboardkastje met verlichting *
Het dashboardkastje bestaat uit een
open bovenste opbergvak en speciale
ruimtes voor het opbergen van een fl es
mineraalwater, het instructieboekje van
de auto, ...
In het deksel zijn speciale ruimtes ge-
creëerd voor een pen, een bril, munten,
kaarten, een blikje, ...
Trek de handgreep omhoog om het
te openen.
De verlichting van het dashboardkastje
treedt in werking zodra het wordt ge-
opend.
In het dashboardkastje bevinden zich
de schakelaar voor het uitschakelen
van de airbag aan passagierszijde A .
Til, wanneer u een accessoire van
12 V (maximaal vermogen: 120 W)
wilt aansluiten, het deksel op en sluit
een geschikte adapter aan.
12 V-aansluiting
Als uw auto is uitgerust met auto-
matische airconditioning, bevat het
dashboardkastje een afsluitbare ven-
tilatiebuis B , via welke het dashboard-
kastje wordt voorzien van dezelfde
airconditioning als het interieur.
* Volgens uitvoering .
61
INDELING VAN DE
BAGAGERUIMTE (3-/5-DEURS)
1. Hoedenplank
(zie de volgende bladzijde voor
meer informatie)
2. Haken
(zie de volgende bladzijde voor
meer informatie)
i
62
Haken Hoedenplank (3-/5-deurs)
Verwijderen van de hoedenplank:
maak de twee koorden los,
til de hoedenplank iets op en verwijder
hem.
Hieraan kunt u een boodschappentas
ophangen.
Bij het verwisselen van een wiel
Bevestig bij het verwisselen van
een wiel het koord van de vloermat
van de bagageruimte aan de ha-
ken voor een optimale toegang tot
het reservewiel.
Er zijn meerdere mogelijkheden om de
hoedenplank op te bergen:
- rechtop achter de voorstoelen,
- rechtop achter de achterbank.
63
INDELING VAN DE
BAGAGERUIMTE (SW)
1. Bagageafdekking
(zie de volgende bladzijde voor
meer informatie)
2. Aansluiting 12 V
(zie de volgende bladzijde voor
meer informatie)
3. Haken
(zie de vorige bladzijde voor meer
informatie)
4. Riemen
5. Sjorogen
6. Bagagenet voor hoge belading
(zie de volgende bladzijde voor
meer informatie)
7. Opbergruimte
8. Opbergnet
9. Opbergvak
(zie hoofdstuk "Praktische informa-
tie - § Wiel verwisselen")
i
64
Bagageafdekking (SW)
De bagageafdekking bestaat uit drie
opvouwbare delen.
Vouw de afdekking op en plaats hem
vertikaal achter in de bagageruimte.
Opvouwen vanuit de bagageruimte:
pak de bagageafdekking vast bij
riem A ,
vouw de afdekking als een accor-
deon op tot aan de achterbank.
Uitvouwen vanuit de bagageruimte:
pak de bagageafdekking vast bij
riem A ,
vouw de afdekking uit tot aan de
achterstijlen.
Toegang vanaf de achterbank:
til het voorste gedeelte van de ba-
gageafdekking op met behulp van
handgreep B .
Aansluiting 12 V (SW)
Om een accessoire van 12 V aan
te sluiten (maximaal vermogen:
120 W), verwijdert u de dop en sluit
u een geschikte adapter aan.
Zet het contact aan.
Maximale belading
7,5 kg, bagageafdekking uitgevou-
wen met bagagenet voor hoge be-
lading bij zitrij 2.
i
65
Bagagenet voor hoge belading
(SW)
Het net, dat aan de bovenste bevesti-
gingen en de sjorogen of de ISOFIX be-
vestigingen wordt vastgemaakt, zorgt
ervoor dat de auto tot aan het dak kan
worden beladen:
- achter de achterbank (zitrij 2),
- achter de voorstoelen (zitrij 1) wan-
neer de achterbank is neergeklapt.
Voor gebruik bij zitrij 1:
open de kapjes van de bovenste be-
vestigingen 1 ,
rol het bagagenet voor hoge bela-
ding uit,
plaats een van de uiteinden van de
metalen stang van het net in de des-
betreffende bovenste bevestiging 1 ,
en doe vervolgens hetzelfde met de
tweede stang,
ontspan de riemen maximaal,
bevestig de musketonhaak van elk
van de riemen aan de desbetreffende
nok 3 onder de zitting van de bank,
klap de achterbank neer,
span de riemen aan zonder de bank
weer op te klappen,
controleer of het net goed is vastge-
maakt en goed gespannen is.
Voor gebruik bij zitrij 2:
vouw de bagageafdekking op of ver-
wijder deze,
open de kapjes van de bovenste be-
vestigingen 2 ,
rol het bagagenet voor hoge bela-
ding uit,
plaats een van de uiteinden van de
metalen stang van het net in de des-
betreffende bovenste bevestiging 2 ,
en doe vervolgens hetzelfde met de
tweede stang,
bevestig de haak van elk van de rie-
men van het net aan de desbetref-
fende ISOFIX bevestiging 4 ,
span de riemen aan,
controleer of het net goed is vastge-
maakt en goed gespannen is.
Controleer bij het plaatsen van het
net of de gespen van de riemen
zichtbaar zijn vanuit de bagage-
ruimte; hierdoor is het makkelijker
de riemen te ontspannen of aan te
spannen.
i
TOEGANG TOT DE AUTO
66
SLEUTEL MET
AFSTANDSBEDIENING
U kunt om de auto te ontgrendelen of ver-
grendelen de centrale vergrendeling be-
dienen met de sleutel in het portierslot of
met de afstandsbediening. De sleutel met
afstandsbediening dient tevens voor het
lokaliseren en het starten van de auto en
maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Uitklappen van de sleutel
Druk op de knop A om de sleutel uit
te klappen.
Ontgrendelen van de auto
Het ontgrendelen wordt bevestigd door
het gedurende ongeveer 2 seconden snel
knipperen van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de
uitvoering, de buitenspiegels automa-
tisch uitgeklapt.
Vergrendelen van de auto
Druk op het geopende
hangslot om de auto te ont-
grendelen.
Ontgrendelen met de sleutel in het
portierslot
Draai de sleutel linksom in het slot
van het bestuurdersportier om de
auto te ontgrendelen.
Normale vergrendeling met de
sleutel
Draai de sleutel rechtsom in het slot
van het bestuurdersportier om de
auto te vergrendelen.
Het vergrendelen wordt bevestigd door
het gedurende ongeveer 2 seconden
branden van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de
uitvoering, de buitenspiegels automa-
tisch ingeklapt.
Ontgrendelen met de
afstandsbediening
Druk op het gesloten hang-
slot om de auto te vergren-
delen.
Druk langer dan twee se-
conden op het gesloten
hangslot om daarnaast de
ruiten automatisch te slui-
ten (indien voorzien van
ééntraps ruitbediening).
Als een van de portieren, de ach-
terklep of de achterruit geopend is,
werkt de centrale vergrendeling niet.
Normale vergrendeling met de
afstandsbediening
!
i
i
67
De supervergrendeling blokkeert
het van binnenuit en van buitenaf
openen van de portieren.
Als de supervergrendeling is inge-
schakeld, is ook de vergrendelings-
schakelaar in het interieur buiten
werking.
Schakel daarom nooit de superver-
grendeling in als er zich iemand in
de auto bevindt.
Supervergrendeling met de
afstandsbediening
Druk op het gesloten hangslot om
de auto te vergrendelen.
Druk binnen 5 seconden nogmaals op
het gesloten hangslot om de superver-
grendeling van de auto in te schakelen.
Supervergrendeling met de sleutel
Draai de sleutel rechtsom in het slot
van het bestuurdersportier om de
auto te vergrendelen.
Draai de sleutel binnen 5 seconden
nogmaals rechtsom om de superver-
grendeling van de auto in te schakelen.
De supervergrendeling wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer 2 secon-
den branden van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de
uitvoering, de buitenspiegels automa-
tisch ingeklapt.
Als de auto is vergrendeld en per
ongeluk wordt ontgrendeld zonder
dat binnen 30 seconden een por-
tier wordt geopend, wordt de auto
automatisch weer vergrendeld.
Het automatisch in- en uitklappen
van de buitenspiegels kan worden
uitgeschakeld door het PEUGEOT-
netwerk
Inklappen van de sleutel
Druk op de knop A om de sleutel in
te klappen.
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht
die over een specifi eke code beschikt.
Om te kunnen starten, moet bij het aan-
zetten van het contact de code van de
sleutel worden herkend door de start-
blokkering.
Deze elektronische startblokkering
blokkeert het motormanagementsy-
steem zodra het contact wordt afgezet
en voorkomt zo het starten van de mo-
tor bij een inbraak.
Diefstalbeveiliging
Bij een storing in het systeem wordt
u gewaarschuwd door dit verklik-
kerlampje in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display.
De auto kan dan niet gestart worden. Raad-
pleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
Ontgrendelen en gedeeltelijk
openen van de achterruit (SW)
Houd deze knop langer dan
twee seconden ingedrukt
om de achterruit gedeelte-
lijk te openen. Bij deze han-
deling wordt eerst de auto
ontgrendeld.
De achterklep en achterruit kunnen
niet gelijktijdig worden geopend.
i
TOEGANG TOT DE AUTO
68
Starten van de motor
Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van
de startblokkering.
Draai de sleutel rechtsom in de
stand 3 (Starten) .
Laat zodra de motor draait de sleu-
tel los.
Afzetten van de motor
Zet de auto stil.
Draai de sleutel linksom in de stand 1
(Stop) .
Verwijder de sleutel uit het contactslot.
Storing afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten
van de accukabels, het vervangen van
de batterij van de afstandsbediening
of een storing in de afstandsbediening
kan de auto niet meer met de afstands-
bediening ontgrendeld, vergrendeld en
gelokaliseerd worden.
Ontgrendel of vergrendel de auto
eerst met de sleutel in het slot.
Synchroniseer vervolgens de af-
standsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk als de storing niet
is verholpen.
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR1620/3 V.
Synchroniseren
Zet het contact af.
Zet de sleutel in de stand 2 (Contact) .
Druk zo snel mogelijk gedurende
enkele seconden op de vergren-
delknop (gesloten hangslot) van de
afstandsbediening.
Zet het contact af en verwijder de
sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Wip het huis met een muntstuk bij
het oog los.
Verwijder de lege batterij.
Schuif de nieuwe batterij in de juiste
richting op zijn plaats.
Klik het huis vast.
Synchroniseer de afstandsbediening.
Deze batterij is in het PEUGEOT-
netwerk verkrijgbaar.
Als de batterij van de afstands-
bediening leeg is, wordt u
gewaarschuwd door dit verklik-
kerlampje, een geluidssignaal
en een melding op het multi-
functionele display.
Lokaliseren van de auto
Om de eerder vergrendelde auto te lo-
kaliseren op een parkeerplaats:
Druk op het gesloten hangslot, de
plafonniers gaan branden en de
knipperlichten knipperen gedurende
enkele seconden.
Waarschuwingssignaal sleutel
Als het bestuurdersportier wordt
geopend terwijl de sleutel nog in
het contact steekt, klinkt er een
geluidssignaal.
!
69
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw legitimatiebewijs naar het
PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder
opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
Gooi de lege batterijen van de af-
standsbediening niet weg: ze be-
vatten metalen die schadelijk zijn
voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een spe-
ciaal verzamelpunt.
Afstandsbediening
De radiografi sche afstandsbediening is een systeem met een groot bereik.
Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om
te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en
het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en
moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot
zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot
het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met af-
standsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot
storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk in het elektronische geheugen
van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde
sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
!
i
i
67
De supervergrendeling blokkeert
het van binnenuit en van buitenaf
openen van de portieren.
Als de supervergrendeling is inge-
schakeld, is ook de vergrendelings-
schakelaar in het interieur buiten
werking.
Schakel daarom nooit de superver-
grendeling in als er zich iemand in
de auto bevindt.
Supervergrendeling met de
afstandsbediening
Druk op het gesloten hangslot om
de auto te vergrendelen.
Druk binnen 5 seconden nogmaals op
het gesloten hangslot om de superver-
grendeling van de auto in te schakelen.
Supervergrendeling met de sleutel
Draai de sleutel rechtsom in het slot
van het bestuurdersportier om de
auto te vergrendelen.
Draai de sleutel binnen 5 seconden
nogmaals rechtsom om de superver-
grendeling van de auto in te schakelen.
De supervergrendeling wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer 2 secon-
den branden van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de
uitvoering, de buitenspiegels automa-
tisch ingeklapt.
Als de auto is vergrendeld en per
ongeluk wordt ontgrendeld zonder
dat binnen 30 seconden een por-
tier wordt geopend, wordt de auto
automatisch weer vergrendeld.
Het automatisch in- en uitklappen
van de buitenspiegels kan worden
uitgeschakeld door het PEUGEOT-
netwerk
Inklappen van de sleutel
Druk op de knop A om de sleutel in
te klappen.
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht
die over een specifi eke code beschikt.
Om te kunnen starten, moet bij het aan-
zetten van het contact de code van de
sleutel worden herkend door de start-
blokkering.
Deze elektronische startblokkering
blokkeert het motormanagementsy-
steem zodra het contact wordt afgezet
en voorkomt zo het starten van de mo-
tor bij een inbraak.
Diefstalbeveiliging
Bij een storing in het systeem wordt
u gewaarschuwd door dit verklik-
kerlampje in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display.
De auto kan dan niet gestart worden. Raad-
pleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
Ontgrendelen en gedeeltelijk
openen van de achterruit (SW)
Houd deze knop langer dan
twee seconden ingedrukt
om de achterruit gedeelte-
lijk te openen. Bij deze han-
deling wordt eerst de auto
ontgrendeld.
De achterklep en achterruit kunnen
niet gelijktijdig worden geopend.
i
TOEGANG TOT DE AUTO
68
Starten van de motor
Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van
de startblokkering.
Draai de sleutel rechtsom in de
stand 3 (Starten) .
Laat zodra de motor draait de sleu-
tel los.
Afzetten van de motor
Zet de auto stil.
Draai de sleutel linksom in de stand 1
(Stop) .
Verwijder de sleutel uit het contactslot.
Storing afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten
van de accukabels, het vervangen van
de batterij van de afstandsbediening
of een storing in de afstandsbediening
kan de auto niet meer met de afstands-
bediening ontgrendeld, vergrendeld en
gelokaliseerd worden.
Ontgrendel of vergrendel de auto
eerst met de sleutel in het slot.
Synchroniseer vervolgens de af-
standsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk als de storing niet
is verholpen.
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR1620/3 V.
Synchroniseren
Zet het contact af.
Zet de sleutel in de stand 2 (Contact) .
Druk zo snel mogelijk gedurende
enkele seconden op de vergren-
delknop (gesloten hangslot) van de
afstandsbediening.
Zet het contact af en verwijder de
sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Wip het huis met een muntstuk bij
het oog los.
Verwijder de lege batterij.
Schuif de nieuwe batterij in de juiste
richting op zijn plaats.
Klik het huis vast.
Synchroniseer de afstandsbediening.
Deze batterij is in het PEUGEOT-
netwerk verkrijgbaar.
Als de batterij van de afstands-
bediening leeg is, wordt u
gewaarschuwd door dit verklik-
kerlampje, een geluidssignaal
en een melding op het multi-
functionele display.
Lokaliseren van de auto
Om de eerder vergrendelde auto te lo-
kaliseren op een parkeerplaats:
Druk op het gesloten hangslot, de
plafonniers gaan branden en de
knipperlichten knipperen gedurende
enkele seconden.
Waarschuwingssignaal sleutel
Als het bestuurdersportier wordt
geopend terwijl de sleutel nog in
het contact steekt, klinkt er een
geluidssignaal.
!
i
TOEGANG TOT DE AUTO
70
ALARM
Dit systeem beveiligt uw auto tegen in-
braak en diefstal. Het systeem bestaat
uit een omtrek- en een interieurbevei-
liging en is voorzien van een anti-in-
braakfunctie.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Breng geen wijzigingen aan het
alarmsysteem aan, dit kan leiden
tot storingen.
De interieurbeveiliging wordt uit-
sluitend uitgeschakeld als deze
procedure wordt uitgevoerd na het
afzetten van het contact.
Inschakelen van de
interieurbeveiliging
Ontgrendel de auto met de ontgren-
delknop van de afstandsbediening.
Vergrendel de auto met de afstands-
bediening.
Het alarm is weer actief met twee be-
veiligingsniveaus; het controlelampje
van de knop A knippert één keer per
seconde.
Vergrendelen van de auto met alleen
de omtrekbeveiliging ingeschakeld
Inschakelen
Zet het contact af en verlaat de
auto.
Vergrendel de auto of schakel de su-
pervergrendeling in met de vergren-
delknop van de afstandsbediening.
Het alarm is geactiveerd; het controle-
lampje van de knop A zal één keer per
seconde knipperen.
Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen carros-
seriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand probeert
in te breken door een portier, de achter-
klep of de motorkap te forceren.
Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegin-
gen in het interieur worden waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingesla-
gen of als iets of iemand in de auto beweegt.
Schakel de interieurbeveiliging uit als u tijdens
uw afwezigheid een ruit een stukje open wilt
laten of als er een huisdier in de auto ach-
terblijft.
Anti-inbraakfunctie
Dit systeem treedt in werking als ie-
mand probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert
de kabels van de sirene, de bedienings-
eenheid of de accu door te knippen.
Uitschakelen
Ontgrendel de auto met de ontgren-
delknop van de afstandsbediening.
Het alarm wordt uitgeschakeld; het con-
trolelampje van de knop A gaat uit.
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
Zet het contact af.
Druk binnen 10 seconden op de
knop A tot het controlelampje blijft
branden.
Verlaat de auto.
Vergrendel de auto of schakel de su-
pervergrendeling in met de vergren-
delknop van de afstandsbediening.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt in-
geschakeld; het controlelampje van de
knop A zal één keer per seconde knip-
peren.
!
71
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwij-
zers ongeveer dertig seconden.
Nadat het alarm is gestopt, zijn de om-
trek- en interieurbeveiliging weer actief.
Als het alarm 10 keer achter elkaar
is afgegaan, wordt het bij de elfde
keer uitgeschakeld.
Als het lampje van de knop A snel
knippert, betekent dit dat het alarm
tijdens uw afwezigheid is afgegaan.
Het lampje stopt met knipperen als
het contact wordt aangezet.
Om te voorkomen dat tijdens het
wassen van uw auto het alarm af-
gaat, is het raadzaam de auto in
dat geval met de sleutel in het slot
van het bestuurdersportier af te
sluiten.
Storing afstandsbediening
Ontgrendel de auto met de sleutel in
het slot van het bestuurdersportier.
Open het portier; het alarm gaat af.
Zet het contact aan; het alarm stopt.
* Volgens land van bestemming.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het
controlelampje van de knop A geduren-
de 10 seconden blijft branden, duidt dit
op een storing in de verbinding met de
sirene.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Vergrendelen van de auto zonder
het alarm in te schakelen
Vergrendel de auto of schakel de su-
pervergrendeling in met de sleutel in
het slot van het bestuurdersportier.
Automatisch inschakelen *
Afhankelijk van de wetgeving in uw land
is het volgende van toepassing:
- Het alarm wordt 45 seconden na-
dat de auto met behulp van de af-
standsbediening is vergrendeld,
geactiveerd, ongeacht de toestand
van de portieren en de achterklep.
- Het alarm wordt 2 minuten nadat het
laatste portier of de achterklep is ge-
sloten, geactiveerd.
Om het afgaan van het alarm bij
het openen van een portier of de
achterklep te voorkomen, moet
eerst op de ontgrendelknop van
de afstandsbediening worden ge-
drukt.
i
i
i
TOEGANG TOT DE AUTO
72
RUITBEDIENING
Elektrische ruitbediening
Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet
wil sluiten:
druk dan op de schakelaar om
de ruit helemaal te openen,
trek vervolgens de schakelaar
omhoog tot de ruit volledig is
gesloten,
houd de schakelaar na het slui-
ten nog ongeveer 1 seconde
vast.
Tijdens deze handelingen is de
beveiliging tegen beknellen uit-
geschakeld.
Eentraps elektrische
ruitbediening
U hebt twee mogelijkheden:
- handmatige bediening
Duw of trek de schakelaar tot het
zware punt. De ruit stopt zodra u
de schakelaar loslaat.
- automatische bediening
Duw of trek de schakelaar voorbij
het zware punt. Als u de schake-
laar hebt losgelaten, opent of sluit
de ruit volledig.
Bedien de schakelaar opnieuw om
het openen of sluiten te stoppen.
Druk op of trek aan de scha-
kelaar. De ruit stopt zodra u
de schakelaar loslaat.
De schakelaars van de ruitbedie-
ning kunnen na het afzetten van
het contact nog gedurende onge-
veer 45 seconden of totdat een van
de voorportieren geopend wordt,
worden bediend.
U kunt de ruiten handmatig of automa-
tisch volledig openen en sluiten. De rui-
ten met eentrapsbediening zijn voorzien
van een beveiliging tegen beknellen en
de elektrisch bedienbare ruiten achter
kunnen bij alle uitvoeringen worden ge-
blokkeerd voor de veiligheid van kinde-
ren op de achterbank.
1. Schakelaar ruitbediening
bestuurderszijde.
2. Schakelaar ruitbediening
passagierszijde.
3. Schakelaar ruitbediening
rechts achter.
4. Schakelaar ruitbediening
links achter.
5. Blokkeerschakelaar elektrisch
bedienbare ruiten achter.
Nadat de sleutel uit het contact is
genomen, kunnen de ruiten nog
ongeveer 45 seconden, of tot een
voorportier wordt geopend, worden
bediend.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit automatisch wordt gesloten
en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit
en gaat deze gedeeltelijk weer open.
!
73
Blokkering van de ruitbediening
achter
Resetten
Nadat de accukabels los zijn geweest
of na een storing moet de ruitbediening
worden gereset:
laat de schakelaar los en trek hem
opnieuw omhoog totdat de ruit vol-
ledig is gesloten,
houd de schakelaar na het sluiten
nog ongeveer 1 seconde vast,
Neem bij het verlaten van de auto,
zelfs voor een korte periode, altijd
de sleutel uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van
de ruit iets tussen de ruit en de
sponning bekneld raakt, moet de
ruit weer worden geopend. Druk
daarvoor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit
aan passagierszijde bedient, moet
deze ervan verzekerd zijn dat niets
het correcte sluiten van de ruit ver-
hindert.
De bestuurder moet ervan verze-
kerd zijn dat de passagiers op de
juiste manier gebruik maken van
de elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tij-
dens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
ZIJRUITEN ACHTER
Bij de 3-deurs uitvoering zijn de ach-
terste zijruiten uitstelbaar voor een
optimale ventilatie van de achterste zit-
plaatsen.
Openen
Druk, voor de veiligheid van uw kin-
deren, op de schakelaar 5 om de
ruitbediening achter, ongeacht de
stand van de ruiten, te blokkeren.
Als de schakelaar omlaag staat, is de
ruitbediening geblokkeerd.
Als de schakelaar omhoog staat, is de
ruitbediening niet geblokkeerd.
Sluiten
Trek de hendel naar binnen om de
ruit te ontgrendelen.
Kantel de hendel volledig naar ach-
teren om de ruit in de gesloten stand
te vergrendelen.
Kantel de hendel naar voren.
Duw de hendel zo ver mogelijk naar
buiten om de ruit in de geopende
stand te vergrendelen.
druk op de schakelaar om de ruit
automatisch te openen,
druk als de ruit volledig is geopend
nogmaals op de schakelaar en houd
deze nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de be-
veiliging tegen beknellen uitgescha-
keld.
!
73
Blokkering van de ruitbediening
achter
Resetten
Nadat de accukabels los zijn geweest
of na een storing moet de ruitbediening
worden gereset:
laat de schakelaar los en trek hem
opnieuw omhoog totdat de ruit vol-
ledig is gesloten,
houd de schakelaar na het sluiten
nog ongeveer 1 seconde vast,
Neem bij het verlaten van de auto,
zelfs voor een korte periode, altijd
de sleutel uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van
de ruit iets tussen de ruit en de
sponning bekneld raakt, moet de
ruit weer worden geopend. Druk
daarvoor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit
aan passagierszijde bedient, moet
deze ervan verzekerd zijn dat niets
het correcte sluiten van de ruit ver-
hindert.
De bestuurder moet ervan verze-
kerd zijn dat de passagiers op de
juiste manier gebruik maken van
de elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tij-
dens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
ZIJRUITEN ACHTER
Bij de 3-deurs uitvoering zijn de ach-
terste zijruiten uitstelbaar voor een
optimale ventilatie van de achterste zit-
plaatsen.
Openen
Druk, voor de veiligheid van uw kin-
deren, op de schakelaar 5 om de
ruitbediening achter, ongeacht de
stand van de ruiten, te blokkeren.
Als de schakelaar omlaag staat, is de
ruitbediening geblokkeerd.
Als de schakelaar omhoog staat, is de
ruitbediening niet geblokkeerd.
Sluiten
Trek de hendel naar binnen om de
ruit te ontgrendelen.
Kantel de hendel volledig naar ach-
teren om de ruit in de gesloten stand
te vergrendelen.
Kantel de hendel naar voren.
Duw de hendel zo ver mogelijk naar
buiten om de ruit in de geopende
stand te vergrendelen.
druk op de schakelaar om de ruit
automatisch te openen,
druk als de ruit volledig is geopend
nogmaals op de schakelaar en houd
deze nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de be-
veiliging tegen beknellen uitgescha-
keld.
!
TOEGANG TOT DE AUTO
74
PORTIEREN
Ontgrendel de auto met de afstands-
bediening of de sleutel en trek aan de
portiergreep.
Van binnenuit
Met de portiergreep van de voor-
portieren kunnen gelijktijdig ook de
achterportieren en de achterklep
worden ontgrendeld.
Met de portiergreep van de achter-
portieren wordt daarentegen alleen
het desbetreffende portier ontgren-
deld.
De portieren kunnen niet met de
portiergrepen worden geopend op
het moment dat de supervergren-
deling is ingeschakeld.
Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten:
- bij draaiende motor gaat
het verklikkerlampje bran-
den in combinatie met een
melding op het multifunc-
tionele display gedurende
enkele seconden,
- (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat
het verklikkerlampje branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctio-
nele display gedurende enkele se-
conden.
Openen
Van buitenaf
i
!
i
75
Als de auto van buitenaf is ver-
grendeld of de supervergrendeling
is ingeschakeld, knippert het rode
lampje en is de knop A inactief.
Gebruik in dat geval de af-
standsbediening of de sleutel
om de auto te ontgrendelen.
De automatische centrale vergren-
deling werkt niet als één van de
portieren, de achterklep of de ach-
terruit is geopend.
Handmatige centrale
vergrendeling
Deze functie biedt de mogelijkheid de
portieren en de achterklep van binnen-
uit handmatig en volledig te vergrende-
len of te ontgrendelen.
Vergrendelen
Druk op de knop A om de auto te
vergrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat branden.
Automatische centrale
vergrendeling
Deze functie zorgt ervoor dat de portie-
ren, de achterklep en de achterruit tij-
dens het rijden automatisch en volledig
worden vergrendeld.
U kunt de functie desgewenst inschakelen
of uitschakelen.
Inschakelen
Druk langer dan 2 seconden op de
knop A .
Op het multifunctionele display ver-
schijnt een melding ter bevestiging.
Ontgrendelen
Druk als sneller wordt gereden dan
10 km/h op de knop A om de portie-
ren, de achterklep en de achterruit
tijdelijk te ontgrendelen.
Als één van de portieren is ge-
opend, werkt de centrale vergren-
deling van binnenuit niet.
Ontgrendelen
Druk nogmaals op de knop A om de
auto te ontgrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen
Zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h,
worden de portieren, de achterklep en de
achterruit automatisch vergrendeld.
Uitschakelen
Druk nogmaals langer dan 2 seconden
op de knop A .
Op het multifunctionele display ver-
schijnt een melding ter bevestiging.
TOEGANG TOT DE AUTO
Noodbediening
Functie die het mogelijk maakt om de
portieren mechanisch te vergrendelen
en ontgrendelen in het geval van een
storing in de centrale vergrendeling.
Steek de sleutel in het slotplaat in
de zijkant van het portier en draai de
sleutel een achtste omwenteling.
Vergrendelen van het bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot en draai
deze rechtsom.
Ontgrendelen van het
bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot en draai
deze linksom.
Vergrendelen van de overige
portieren
Ontgrendelen van de overige
portieren
Trek aan de portiergreep aan de
binnenzijde.
- bij draaiende motor gaat
het verklikkerlampje bran-
den in combinatie met een
melding op het multifunc-
tionele display gedurende
enkele seconden,
- tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h) gaat het verklikker-
lampje branden in combinatie met
een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display ge-
durende enkele seconden.
Noodbediening
Hiermee kan bij een eventuele storing
in de centrale vergrendeling, de achter-
klep mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
Klap de achterbank naar voren om
bij het slot in de bagageruimte te
komen.
Steek een kleine schroevendraaier
in de opening A van het slot om de
achterklep te ontgrendelen.
Openen
Ontgrendel de auto met de afstands-
bediening of de sleutel, trek aan de
handgreep en trek de achterklep
omhoog.
ACHTERKLEP (3-/5-DEURS)
Sluiten
Als de achterklep niet goed is gesloten:
TOEGANG TOT DE AUTO
Noodbediening
Functie die het mogelijk maakt om de
portieren mechanisch te vergrendelen
en ontgrendelen in het geval van een
storing in de centrale vergrendeling.
Steek de sleutel in het slotplaat in
de zijkant van het portier en draai de
sleutel een achtste omwenteling.
Vergrendelen van het bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot en draai
deze rechtsom.
Ontgrendelen van het
bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot en draai
deze linksom.
Vergrendelen van de overige
portieren
Ontgrendelen van de overige
portieren
Trek aan de portiergreep aan de
binnenzijde.
- bij draaiende motor gaat
het verklikkerlampje bran-
den in combinatie met een
melding op het multifunc-
tionele display gedurende
enkele seconden,
- tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h) gaat het verklikker-
lampje branden in combinatie met
een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display ge-
durende enkele seconden.
Noodbediening
Hiermee kan bij een eventuele storing
in de centrale vergrendeling, de achter-
klep mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
Klap de achterbank naar voren om
bij het slot in de bagageruimte te
komen.
Steek een kleine schroevendraaier
in de opening A van het slot om de
achterklep te ontgrendelen.
Openen
Ontgrendel de auto met de afstands-
bediening of de sleutel, trek aan de
handgreep en trek de achterklep
omhoog.
ACHTERKLEP (3-/5-DEURS)
Sluiten
Als de achterklep niet goed is gesloten:
i
i
77
Openen
Trek, nadat de auto met de afstandsbe-
diening of de sleutel is ontgrendeld en
als de achterruit is gesloten, aan hand-
greep A en trek de achterklep omhoog.
-
gaat bij draaiende motor het
verklikkerlampje branden en
verschijnt gedurende enkele
seconden een melding op het
multifunctionele display,
-
gaat tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h) het verklikkerlampje bran-
den in combinatie met een geluidssig-
naal en gedurende enkele seconden een
melding op het multifunctionele display.
Sluiten
Trek de achterklep met behulp van
de handgreep aan de binnenzijde
omlaag.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
ACHTERRUIT (SW)
Openen
Druk, nadat de auto met de afstandsbedie-
ning of de sleutel is ontgrendeld en als de
achterklep is gesloten, op schakelaar B en
beweeg de achterruit met behulp van de
voet C van de ruitenwisseram omhoog.
De achterklep en achterruit kunnen
niet gelijktijdig worden geopend.
Als de ruitenwisser achter niet in de
ruststand staat, wordt de achterruit
pas geopend nadat de wisslag is
voltooid.
Sluiten
Sluit de achterruit door op het midden
van de ruit te drukken.
Als de achterruit niet goed is gesloten:
-
gaat bij draaiende motor het
verklikkerlampje branden en
verschijnt er gedurende enkele
seconden een melding op het
multifunctionele display,
-
gaat tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h) het verklikkerlampje bran-
den in combinatie met een geluidssig-
naal en gedurende enkele seconden een
melding op het multifunctionele display.
ACHTERKLEP (SW)
Als de achterruit is geopend werkt
de centrale vergrendeling niet.
!
TOEGANG TOT DE AUTO
78
PANORAMADAK (3-/5-DEURS)
U hebt de beschikking over een pano-
ramadak met getint glas, waardoor de
lichtinval en het zicht in het interieur
worden vergroot. Het dak is voorzien
van een handmatig bedienbaar twee-
delig zonnescherm, ter verbetering van
het thermische comfort in het interieur.
Trek het zonnescherm met de hand-
greep naar achteren tot de gewenste
stand is bereikt.
Openen
Sluiten
Trek het zonnescherm met de hand-
greep naar voren tot de gewenste
stand is bereikt.
Als er tijdens het bedienen van
het zonnescherm iets bekneld
raakt, moet het zonnescherm in
de tegengestelde richting worden
verplaatst. Hiervoor drukt u op de
desbetreffende schakelaar.
Als de bestuurder de schakelaar
van het zonnescherm bedient,
moet hij controleren of niemand
het correct sluiten van het zonne-
scherm verhindert.
De bestuurder moet erop toezien
dat de passagiers het zonnescherm
op een correcte manier bedienen.
Houd kinderen in de gaten terwijl
het zonnescherm wordt bediend.
PANORAMADAK (SW)
U hebt de beschikking over een pano-
ramadak met getint glas, waardoor de
lichtinval en het zicht in het interieur
worden vergroot. Het dak is voorzien
van een elektrisch bedienbaar tweede-
lig zonnescherm, ter verbetering van
het thermische comfort in het interieur.
Openen
Trek aan de schakelaar A .
Het zonnescherm stopt zodra u de
schakelaar loslaat.
Sluiten
Druk op de schakelaar A .
Het zonnescherm stopt zodra u de
schakelaar loslaat.
i
79
Zolang de brandstoftankdop niet is
vastgedraaid, kan de sleutel niet uit
de dop worden verwijderd.
BRANDSTOFTANK
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer
50 liter (Benzine) of 48 liter (Diesel).
Bij het openen van de brandstoftank-
dop kan een aanzuiggeluid van lucht
hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt
doordat de afdichting van het brandstof-
circuit een onderdruk veroorzaakt.
Veilig tanken:
zet altijd de motor af,
open de brandstoftankklep,
steek de sleutel in de dop en draai
de sleutel linksom,
Na het tanken:
breng de dop aan,
draai de sleutel naar rechts en ver-
wijder deze vervolgens uit de dop,
sluit de brandstoftankklep.
verwijder de dop en bevestig deze
aan de haak aan de binnenzijde van
de klep,
u kunt de auto aftanken, maar laat
het vulpistool nooit meer dan
3 keer afslaan . Indien dit wel ge-
beurt, kunnen er storingen optreden.
Waarschuwing brandstofniveau
Tanken
Als dit controlelampje gaat
branden, is het minimale niveau
in de brandstoftank bereikt. Op
het moment dat het lampje gaat
branden, bevindt zich nog ongeveer
5 liter brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voor-
komen dat u met een lege tank strandt.
Raadpleeg indien u strandt met een lege
tank (Diesel) het hoofdstuk "Controles-
Niveaus".
Op een label aan de binnenzijde van de
tankklep staat de voorgeschreven soort
brandstof voor uw auto aangegeven.
Voor een juiste weergave van de brand-
stofmeter is het raadzaam minimaal
5 liter brandstof te tanken.
i
DIESEL
TOEGANG TOT DE AUTO
80
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen
van het type E10 (deze bevatten 10%
ethanol) die voldoen aan de Europese
richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze
bevatten tot 85% ethanol) zijn uitslui-
tend geschikt voor auto's die speciaal
bestemd zijn voor dit type brandstof
(BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese
richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstof-
fen met een ethanolgehalte tot 100%
(type E100), worden alleen verkocht in
Brazilië.
Auto's met dieselmotoren kunnen pro-
bleemloos rijden op biobrandstoffen die
aan de huidige en toekomstige Europe-
se richtlijnen voldoen (diesel die voldoet
aan de richtlijn EN 590 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN 14214) en die aan de pomp getankt
kan worden (met een gehalte aan me-
thyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren
op voorwaarde dat de bijzondere on-
derhoudsvoorschriften strikt worden
nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde plant-
aardige of dierlijke olie, stookolie ...) is na-
drukkelijk verboden (kans op schade aan
de motor en het brandstofcircuit).
TANKBEVEILIGING
Dit is een mechanische voorziening die is aan-
gebracht in auto's met dieselmotor, waardoor
het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee
wordt schade aan motoren, ontstaan door het
tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening is inge-
bouwd, wordt geactiveerd zodra u de brandstof-
tankdop verwijdert.
Werking
Wanneer u een benzinetankpistool in de tan-
kopening plaatst, wordt dit tegengehouden
door een klep, waardoor het vergrendeld blijft
en er dus niet getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
De tankbeveiliging staat het vullen van
de brandstoftank met behulp van een
jerrycan wel toe.
Houd om ervoor te zorgen dat de brand-
stof goed in de tankopening stroomt de
tuit van de jerrycan niet tegen de klep
van de tankbeveiliging aangedrukt.
i
DIESEL
TOEGANG TOT DE AUTO
80
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen
van het type E10 (deze bevatten 10%
ethanol) die voldoen aan de Europese
richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze
bevatten tot 85% ethanol) zijn uitslui-
tend geschikt voor auto's die speciaal
bestemd zijn voor dit type brandstof
(BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese
richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstof-
fen met een ethanolgehalte tot 100%
(type E100), worden alleen verkocht in
Brazilië.
Auto's met dieselmotoren kunnen pro-
bleemloos rijden op biobrandstoffen die
aan de huidige en toekomstige Europe-
se richtlijnen voldoen (diesel die voldoet
aan de richtlijn EN 590 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN 14214) en die aan de pomp getankt
kan worden (met een gehalte aan me-
thyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren
op voorwaarde dat de bijzondere on-
derhoudsvoorschriften strikt worden
nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde plant-
aardige of dierlijke olie, stookolie ...) is na-
drukkelijk verboden (kans op schade aan
de motor en het brandstofcircuit).
TANKBEVEILIGING
Dit is een mechanische voorziening die is aan-
gebracht in auto's met dieselmotor, waardoor
het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee
wordt schade aan motoren, ontstaan door het
tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening is inge-
bouwd, wordt geactiveerd zodra u de brandstof-
tankdop verwijdert.
Werking
Wanneer u een benzinetankpistool in de tan-
kopening plaatst, wordt dit tegengehouden
door een klep, waardoor het vergrendeld blijft
en er dus niet getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
De tankbeveiliging staat het vullen van
de brandstoftank met behulp van een
jerrycan wel toe.
Houd om ervoor te zorgen dat de brand-
stof goed in de tankopening stroomt de
tuit van de jerrycan niet tegen de klep
van de tankbeveiliging aangedrukt.
81
LICHTSCHAKELAAR
Met de lichtschakelaar kunt u de ver-
lichting van de auto selecteren en in-
schakelen.
Handbediende functies
De lichtschakelaar bestaat uit de ring A
en de hendel B .
uit,
alleen parkeerlicht,
dimlicht of grootlicht,
B. trek de hendel naar u toe om over
te schakelen van dim- naar grootlicht
en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of
alleen de parkeerlichten zijn ingescha-
keld, kunt u een lichtsignaal geven door
de hendel naar u toe te trekken.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het instrumen-
tenpaneel geeft aan dat de geselecteerde
verlichting is ingeschakeld.
Hoofdverlichting
De lichtschakelaar heeft verschillende
standen om de zichtbaarheid van de
auto en het zicht van de bestuurder aan
te passen aan de omgeving:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
-
dimlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht
op wegen waar het omgevingslicht
onvoldoende is.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende ver-
lichting voor speci eke rijomstandigheden:
- mistachterlicht: voor een optimale
zichtbaarheid van achteren als het
zicht minder dan 50 m is,
- mistlampen vóór: voor extra zicht bij
slecht weer,
- bochtverlichting voor een optimaal
zicht in bochten.
Instellingen
Het verlichtingssysteem van uw auto heeft
verschillende extra automatische functies
die afzonderlijk kunnen worden ingesteld:
- follow me home verlichting,
- automatische verlichting,
- statische bochtverlichting.
A. ring voor de selectie van de stand
van de hoofdverlichting:
Uitvoering zonder automatische verlichting
Uitvoering met automatische verlichting
automatische verlichting.
!
i
82
Uitvoering met mistachterlicht
Uitvoering met mistlampen vóór en
mistachterlicht
mistlampen vóór en mistachterlicht
mistachterlicht
C. ring voor de selectie van de mistver-
lichting.
De mistverlichting kan worden ingescha-
keld in combinatie met dim- en grootlicht.
Draai de ring C naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch
wordt uitgeschakeld (in de stand AUTO),
blijven het mistachterlicht en de dimlich-
ten branden.
Draai de ring C naar achteren om
alle lichten uit te schakelen.
Draai de ring C naar voren om de
mistverlichting in te schakelen.
Draai de ring C twee keer naar ach-
teren om het mistachterlicht uit te
schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch
wordt uitgeschakeld (in de stand AUTO)
of het dimlicht handmatig wordt uitge-
schakeld, blijven de mistverlichting en
de parkeerlichten branden.
Draai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen. De
parkeerlichten worden automatisch
uitgeschakeld.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, zijn
de mistlampen vóór en het mist-
achterlicht verblindend voor me-
deweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra het niet meer nodig is.
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en één
van de voorportieren wordt ge-
opend, klinkt een geluidssignaal
om aan te geven dat de verlichting
nog brandt.
Het geluidssignaal stopt zodra de
verlichting wordt uitgeschakeld.
Als de dimlichten bij afgezet con-
tact blijven branden, worden deze
na 30 minuten automatisch uitge-
schakeld om het ontladen van de
accu te voorkomen.
!
83
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch in-
geschakeld.
Dek de met de regensensor ge-
combineerde lichtsensor die zich in
het midden van de voorruit achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Deze sensor regelt de automati-
sche verlichting.
Koppeling met follow me home-
verlichting
De koppeling van dit systeem aan de
automatische verlichting biedt de vol-
gende extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de follow me
home-verlichting (15, 30 of 60 secon-
den) via het con guratiemenu van de
auto op het multifunctionele display,
- automatische inschakeling van de
follow me home-verlichting als de
automatische verlichting is inge-
schakeld.
Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de licht-
sterkte van de omgeving onvoldoende
is (gesignaleerd door de sensor achter
de binnenspiegel) of zodra de ruiten-
wissers worden ingeschakeld.
De verlichting wordt automatisch uitge-
schakeld als de lichtsterkte van de om-
geving weer voldoende is of het wissen
is gestopt.
Follow me home
Deze functie zorgt ervoor dat na het af-
zetten van het contact de dimlichten nog
even blijven branden om het uitstappen
in het donker te vergemakkelijken.
Inschakelen
Geef bij afgezet contact een "licht-
signaal" met de hendel B .
Geef nogmaals een "lichtsignaal"
om de functie te deactiveren.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto met de
afstandsbediening of na de ingestelde
tijd wordt de follow me home-verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Inschakelen
Draai de ring A in de stand " AUTO ".
Het inschakelen wordt bevestigd
door een melding op het multifunc-
tionele display.
Storing
Bij een storing in de lichtsen-
sor gaat de verlichting branden
en wordt het pictogram service
weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Motorvoertuigverlichting overdag *
Bij auto's met motorvoertuigverlichting
overdag wordt bij het starten van de auto
automatisch het dimlicht ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat
dit verklikkerlampje branden.
De dashboardverlichting (inclusief de
verlichting van het multifunctionele
display, het bedieningspaneel van de
airconditioning, ...) gaat niet branden,
tenzij de automatische verlichting wordt
ingeschakeld of de verlichting handma-
tig wordt ingeschakeld.
Uitschakelen
Draai de ring A in een andere stand
dan de stand " AUTO ". Het uitscha-
kelen wordt bevestigd door een mel-
ding op het multifunctionele display.
* Volgens land van bestemming.
!
83
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch in-
geschakeld.
Dek de met de regensensor ge-
combineerde lichtsensor die zich in
het midden van de voorruit achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Deze sensor regelt de automati-
sche verlichting.
Koppeling met follow me home-
verlichting
De koppeling van dit systeem aan de
automatische verlichting biedt de vol-
gende extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de follow me
home-verlichting (15, 30 of 60 secon-
den) via het con guratiemenu van de
auto op het multifunctionele display,
- automatische inschakeling van de
follow me home-verlichting als de
automatische verlichting is inge-
schakeld.
Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de licht-
sterkte van de omgeving onvoldoende
is (gesignaleerd door de sensor achter
de binnenspiegel) of zodra de ruiten-
wissers worden ingeschakeld.
De verlichting wordt automatisch uitge-
schakeld als de lichtsterkte van de om-
geving weer voldoende is of het wissen
is gestopt.
Follow me home
Deze functie zorgt ervoor dat na het af-
zetten van het contact de dimlichten nog
even blijven branden om het uitstappen
in het donker te vergemakkelijken.
Inschakelen
Geef bij afgezet contact een "licht-
signaal" met de hendel B .
Geef nogmaals een "lichtsignaal"
om de functie te deactiveren.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto met de
afstandsbediening of na de ingestelde
tijd wordt de follow me home-verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Inschakelen
Draai de ring A in de stand " AUTO ".
Het inschakelen wordt bevestigd
door een melding op het multifunc-
tionele display.
Storing
Bij een storing in de lichtsen-
sor gaat de verlichting branden
en wordt het pictogram service
weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Motorvoertuigverlichting overdag *
Bij auto's met motorvoertuigverlichting
overdag wordt bij het starten van de auto
automatisch het dimlicht ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat
dit verklikkerlampje branden.
De dashboardverlichting (inclusief de
verlichting van het multifunctionele
display, het bedieningspaneel van de
airconditioning, ...) gaat niet branden,
tenzij de automatische verlichting wordt
ingeschakeld of de verlichting handma-
tig wordt ingeschakeld.
Uitschakelen
Draai de ring A in een andere stand
dan de stand " AUTO ". Het uitscha-
kelen wordt bevestigd door een mel-
ding op het multifunctionele display.
* Volgens land van bestemming.
i
84
STATISCHE
BOCHTVERLICHTING
Als het dimlicht of grootlicht is ingescha-
keld, zorgt deze functie ervoor dat de
lichtbundels de richting van de weg volgen
met een extra hoek van ongeveer 30°.
Deze functie is vooral effectief bij lage en
gemiddelde wagensnelheden (binnen de
bebouwde kom, bochtige wegen, ...).
met bochtverlichting
Configuratie
Inschakelen
De functie wordt ingeschakeld als bij een
bepaalde wagensnelheid het stuur met
een bepaalde hoek wordt ingedraaid.
Storing
Deze functie kan wor-
den geactiveerd of
gedeactiveerd via het con-
guratiemenu van het mul-
tifunctionele display.
De functie is standaard ge-
activeerd.
In het geval van een storing knip-
pert dit pictogram op het display
van het instrumentenpaneel in
combinatie met een melding op
het multifunctionele display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Uitschakelen
De functie is uitgeschakeld als het stuur
wordt teruggedraaid naar de rechtuitstand.
De functie wordt tevens uitgeschakeld
als de achteruitversnelling wordt inge-
schakeld.
KOPLAMPEN VERSTELLEN
Deze stand voldoet om verblinding
van tegenliggers te voorkomen.
Bij gebruik van een hogere stand
wordt de reikwijdte van de kop-
lamplichtbundel beperkt.
Stand "0" : basisinstelling.
Verstel de koplampen afhankelijk van
de belading van uw auto om verblin-
ding van medeweggebruikers te voor-
komen.
0. Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier.
-. Tussenstand .
1. 5 personen.
-. 5 personnes + bagage in de koffer.
2 . Alleen bestuurder + maximaal toe-
gestane belading van de koffer.
zonder bochtverlichting
85
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Met behulp van de ruitenwisserscha-
kelaar kunt u de ruitenwissers voor en
achter inschakelen om regen en vuil
van de ruit te wissen.
De ruitenwissers voor en achter zor-
gen voor een optimaal zicht voor de
bestuurder, ongeacht de weersomstan-
digheden.
Handmatig inschakelen
Schakel de ruitenwissers handmatig in
met behulp van de schakelaar A en de
ring B .
Uitvoering met intervalstand
Uitvoering met automatische
ruitenwissers
hoge snelheid (hevige neerslag),
normale snelheid (matige regenval),
interval (wissnelheid aange-
past aan de wagensnelheid),
automatisch (zie de vol-
gende bladzijde).
uit,
één keer wissen (duw de hendel
omlaag),
Instellen
Volgens uitvoering zijn de volgende au-
tomatische functies van de ruitenwis-
sers mogelijk:
- automatische werking ruitenwissers
vóór,
- automatisch inschakelen ruitenwis-
ser achter bij inschakelen achteruit-
versnelling.
Ruitenwissers vóór
A. selecteer de wissnelheid met de
schakelaar:
!
i
86
Ruitensproeiers vóór en
koplampsproeiers
B. selecteer de ruitenwisser achter met
de ring:
uit,
interval,
wissen en sproeien (gedurende
enige tijd).
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingescha-
keld op het moment dat u de achteruit-
versnelling inschakelt, wordt automatisch
de ruitenwisser achter ingeschakeld.
Instellen
Trek de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in
werking, waarna enige tijd de ruiten-
wissers worden ingeschakeld om de
ruit schoon te wissen.
De koplamsproeiers worden alleen ge-
activeerd als de dimlichten branden .
Ruitenwisser achter
Schakel bij sneeuw of strenge vorst
of tijdens het gebruik van een op
de achterklep bevestigde etsen-
drager de automatische werking
van de ruitenwisser achter uit via
het confi guratiemenu van het mul-
tifunctionele display.
Deze functie kan wor-
den geactiveerd of
gedeactiveerd via het con-
guratiemenu van het mul-
tifunctionele display.
De functie is standaard ge-
activeerd.
Bij auto's met verlichting overdag
moet de lichtschakelaar in de stand
dimlichten worden gezet om de
koplampsproeiers te activeren.
Bij auto's met automatische air-
conditioning wordt tijdens het be-
dienen van de ruitensproeiers vóór
automatisch de luchttoevoer afge-
sloten om stank in het interieur te
voorkomen.
!
i
87
Speciale stand van de ruitenwissers
voor
Automatische ruitenwissers ór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De
snelheid van de ruitenwissers wordt
aangepast aan de hoeveelheid neer-
slag.
Inschakelen
Zet de hendel A in de stand "AUTO" .
Dit wordt bevestigd door een melding
op het multifunctionele display.
Als de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut nadat het contact is afgezet
wordt bediend, bewegen de ruitenwis-
sers naar het midden van de voorruit.
Deze stand kan worden gebruikt voor 's
winters parkeren en het vervangen of het
reinigen van de ruitenwisserbladen.
Zet het contact aan en bedien de rui-
tenwisserschakelaar om de ruitenwis-
sers na de werkzaamheden weer in de
ruststand te zetten.
Dek de regensensor, die zich ge-
combineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Zet het contact af als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers
tot de voorruit ontdooid is.
Als het contact meer dan 1 minuut
afgezet is geweest, moet de auto-
matische werking van de ruitenwis-
sers opnieuw worden geactiveerd
door de hendel A kort omlaag te
duwen.
Uitschakelen
Zet de hendel A in een andere stand en
vervolgens in de stand "0" om de rui-
tenwissers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding
op het multifunctionele display.
Storing
In het geval van een storing in de auto-
matische werking van de ruitenwissers
werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
i
88
PLAFONNIERS
3. Plafonnier achter
Plafonniers vóór en achter
In deze stand gaat de interieur-
verlichting geleidelijk branden:
Kaartleeslampjes
Druk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
Als de interieurverlichting permanent
is ingeschakeld, blijft deze geduren-
de een bepaalde tijd branden:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-mode: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt
verwijderd,
- als op de ontgrendelingsknop van
de afstandsbediening wordt gedrukt
om de auto te lokaliseren.
Permanent uit.
Permanent aan.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het
laatste portier.
1. Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes
i
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
89
PEUGEOT beveelt u aan kinderen
op de achterzitplaatsen van uw
auto te vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot
2 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting
vanaf 2 jaar.
BETREKKING TOT KINDERZITJES
KINDERZITJE OP DE PASSAGIERSSTOEL VOOR
"Met de rug in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het ver-
voeren met de rug in de rijrichting op de
passagiersstoel voor wordt geplaatst,
moet de airbag aan passagierszijde zijn
uitgeschakeld. Anders kan het kind bij
het afgaan van de airbag levensge-
vaarlijk gewond raken .
* De regels voor het vervoeren van
kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg hiervoor de wetgeving in
uw land.
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van
uw auto veel aandacht heeft besteed
aan veiligheidsvoorzieningen voor uw
kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook
afhankelijk van uzelf.
Volg voor een optimale veiligheid de
volgende adviezen op:
- conform de Europese wetgeving die-
nen kinderen jonger dan 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m in gehomolo-
geerde, aan het lichaamsgewicht
aangepaste kinderzitjes op met
veiligheidsgordels of ISOFIX-beves-
tigingen uitgeruste plaatsen te wor-
den vervoerd * ,
- de veiligste plaats voor het ver-
voeren van een kind is volgens
de statistieken een plaats op de
achterbank van uw auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel
voor- als achterin met de rug in
de rijrichting worden vervoerd.
Middelste stand
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het vervoeren
met het gezicht in de rijrichting op de passa-
giersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel
van de auto in de middelste stand van de voor-/
achterwaartse verstelling worden gezet met de
rugleuning rechtop en mag de airbag aan pas-
sagierszijde niet worden uitgeschakeld.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
90
Airbag aan passagierszijde OFF
DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES
PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een
driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L1
"RÖMER
Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug
in de rijrichting
geplaatst.
L2
"KIDDY Life"
Omwille van de
veiligheid van
jonge kinderen
(van 9 tot 18 kg) is
het gebruik van de
gordelbeschermer
verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3
"RECARO Start"
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 6 jaar
(ongeveer 22 kg):
gebruik alleen de
zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden
bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de autogordel.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
90
Airbag aan passagierszijde OFF
DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES
PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een
driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L1
"RÖMER
Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug
in de rijrichting
geplaatst.
L2
"KIDDY Life"
Omwille van de
veiligheid van
jonge kinderen
(van 9 tot 18 kg) is
het gebruik van de
gordelbeschermer
verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3
"RECARO Start"
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 6 jaar
(ongeveer 22 kg):
gebruik alleen de
zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden
bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de autogordel.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
91
BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL (3-/5-DEURS)
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheids-
gordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats
in de auto.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de passagiersstoel ór worden
bevestigd.
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U : plaats geschikt voor het bevestigen van een universeel goedgekeurd kinderzitje met de veiligheidsgordel. Kinderzitje
geplaatst met de rug in de rijrichting of het gezicht in de rijrichting.
X : plaats niet geschikt voor het bevestigen van een kinderzitje uit de aangegeven gewichtsgroep.
Gewicht van het kind/ leeftijdsindicatie
Plaats
Tot 13 kg
(groep 0 (b) en 0+)
Tot 1 jaar
9 tot 18 kg
(groep 1)
Van 1 tot 3 jaar
15 tot 25 kg
(groep 2)
Van 3 tot 6 jaar
22 tot 36 kg
(groep 3)
Van 6 tot
10 jaar
Passagiersstoel vóór (c)
U U U U
- vaste stoel
- in hoogte
verstelbare stoel
Zitplaats links of
rechts achter
U U U U
Middelste zitplaats
achter
U X X X
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL (SW)
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheids-
gordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats
in de auto.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de passagiersstoel ór worden
bevestigd.
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U: plaats geschikt voor het bevestigen van een universeel goedgekeurd kinderzitje met de veiligheidsgordel. Kinderzitje
geplaatst met de rug in de rijrichting of het gezicht in de rijrichting.
Gewicht van het kind /leeftijdsindicatie
Plaats
Tot 13 kg
(groep 0 (b) en 0+)
Tot 1 jaar
9 tot 18 kg
(groep 1)
Van 1 tot 3 jaar
15 tot 25 kg
(groep 2)
Van 3 tot 6 jaar
22 tot 36 kg
(groep 3)
Van 6 tot 10 jaar
Passagiersstoel vóór (c)
U U U U
- vaste stoel
- in hoogte
verstelbare stoel
Zitplaats links of
rechts achter
U U U U
Middelste zitplaats
achter
U * U * U * U *
* De zitplaats links achter wordt onbruikbaar.
!
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
93
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de veilig-
heidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te
raken.
Controleer of de heupgordel goed
over de bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelver-
hoger met rugleuning te gebruiken
voorzien van een gordelgeleider ter
hoogte van de schouder.
De onjuiste bevestiging van een kin-
derzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar bij een aanrijding.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs
bij korte ritten, worden vastgemaakt
waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mo-
gelijk moet worden beperkt.
Zorg er, bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel,
voor dat de veiligheidsgordel correct
tegen het kinderzitje is gespannen
en dat de gordel het kinderzitje stevig
op zijn plaats houdt.
Zorg er voor een optimale beves-
tiging van het kinderzitje "met het
gezicht in de rijrichting" voor dat de
rugleuning van het zitje tegen de
rugleuning van de stoel van de auto
aandrukt en dat de hoofdsteun geen
belemmering vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet
worden, berg deze dan zorgvuldig
op om te voorkomen dat de hoofd-
steun door de auto vliegt bij krachtig
afremmen.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht
achter in een auto,
- nooit een kind of een dier in een
auto achter wanneer alle ruiten
gesloten zijn en de auto in de zon
staat,
- de sleutels nooit binnen bereik
van de kinderen achter in de
auto.
Gebruik de kindersloten om te voor-
komen dat de portieren en de portier-
ruiten achter per ongeluk geopend
worden.
Zorg er voor dat de portierruiten
achter niet verder dan voor 1/3 deel
geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen
niet met het gezicht in de rijrichting op
de passagiersstoel voor worden ver-
voerd, behalve als de achterzitplaat-
sen al bezet zijn door andere kinderen
of als de achterbank niet bruikbaar,
neergeklapt of verwijderd is.
Schakel de airbag aan passagiers-
zijde uit zodra een kinderzitje met de
rug in de rijrichting op de voorstoel
wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
!
i
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
94
Bij een onjuist geplaatst kinder-
zitje kan het kind bij een aanrijding
ernstig letsel oplopen.
Raadpleeg het overzicht voor de
bevestiging van ISOFIX-kinderzit-
jes in uw auto, waarin staat ver-
meld welke kinderzitjes voor uw
auto zijn gehomologeerd.
ISOFIX-BEVESTIGINGEN
Uw auto voldoet aan de nieuwe ISOFIX-
normen .
De hieronder aangegeven zitplaatsen
zijn uitgerust met de voorgeschreven
ISOFIX-bevestigingen:
Elke zitplaats is voorzien van drie be-
vestigingsringen:
-
twee bevestigingsringen A , die zich tussen
de rugleuning en de zitting van de zitplaats
bevinden, aangegeven met een sticker,
- één bevestigingsring B , voor de
bevestiging van de bovenste riem,
TOP TETHER genoemd.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor
een veilige, degelijke en snelle monta-
ge van het kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken
over twee sloten die eenvoudig aan de
twee bevestigingsringen A kunnen wor-
den verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien
voorzien van een bovenste bevesti-
gingsriem die kan worden vastgemaakt
aan de bevestigingsring B .
Zet om de bovenste bevestigingsriem
vast te maken de hoofdsteun van de zit-
plaats omhoog en steek de haak tussen
de hoofdsteun en de rugleuning door.
Bevestig de haak aan de bevestigings-
ring B en trek de riem aan.
3-/5-deurs
SW
i
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
95
ISOFIX-KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR PEUGEOT EN GEHOMOLOGEERD VOOR UW AUTO
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat
geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.
Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Het RÖMER Duo Plus ISOFIX kinderzitje (gewichtsgroep B1 )
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste
bevestiging B , de TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
96
OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES (3-/5-DEURS)
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-
kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aan-
gegeven met een letter ( A t/m G ).
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rij-
richting en een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging).
IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging) of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging) of een steun.
Raadpleeg het hoofdstuk "Iso x-bevestigingen" Voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem ("Top Tether" bevestigingen).
X: plaats niet geschikt voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje uit de aangegeven gewichtsgroep.
Gewicht van het kind /leeftijdsindicatie
Tot 10 kg (groep 0)
Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg *
"rug in de
rijrichting"
"rug in de
rijrichting"
"gezicht in de
rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
ISOFIX-kinderzitjes
universeel en semi-universeel
geschikt voor bevestiging op
de achterbank
IL-SU ** X IL-SU ** X IL-SU **
IUF **
IL-SU **
* De ISOFIX-reiswieg die wordt bevestigd aan de onderste ISOFIX-bevestigingen van een zitplaats, neemt de drie zitplaatsen
achter in beslag.
Om deze op de achterbank van de 3-deursversie te bevestigen, dient de voorste veiligheidsgordel in de onderste stand
te staan. Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de passagiersstoel vóór worden bevestigd.
** De hoofdsteun van de zitplaats waar het kinderzitje is bevestigd, moet worden verwijderd en opgeborgen.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
97
OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES (SW)
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-
kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven
met een letter ( A t/m G ).
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rij-
richting en een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging).
IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging) of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging) of een steun.
Raadpleeg het hoofdstuk "Iso x bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem ("Top Tether" bevestigingen).
(a) De hoofdsteun van de ISOFIX-plaats moet verwijderd en opgeborgen woren.
Gewicht van het kind /leeftijdsindicatie
Tot 10 kg (groep 0)
Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van ca.1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg *
"rug in de
rijrichting"
"rug in de
rijrichting"
"gezicht in de
rijrichting"
ISOFIX-maat F G C ** D E C ** D A B B1
ISOFIX-kinderzitjes universeel
en semi-universeel geschikt
voor bevestiging op de
zitplaatsen achter
IL-SU(a) IL-SU(a) IL-SU(a)
IUF(a)
IL-SU(a)
* De ISOFIX-reiswieg, die wordt bevestigd aan de onderste ISOFIX-bevestigingen van een zitplaats, neemt de drie zitplaatsen
achter in beslag waardoor de achterbank niet in delen kan worden neergeklapt.
Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de passagiersstoel vóór worden bevestigd.
** De voorstoel moet vijf standen achter de voorste stand worden gezet.
!
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
Dit systeem werkt onafhankelijk
van de centrale vergrendeling; ge-
bruik het nooit in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de
auto altijd de sleutel uit het contact,
zelfs voor korte periodes.
Bij een zware aanrijding wordt de
elektrisch bedienbare kinderbevei-
liging automatisch uitgeschakeld,
zodat de achterpassagiers de auto
kunnen verlaten.
MECHANISCH KINDERSLOT
Beide achterportieren zijn voorzien van
een kinderslot om het openen van bin-
nenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van
beide achterportieren.
Draai de rode knop een kwart om-
wenteling naar links met de contact-
sleutel.
ELEKTRISCH BEDIENBARE
KINDERBEVEILIGING
De elektrisch bedienbare kinderbeveili-
ging voorkomt dat beide achterportieren
van binnenuit kunnen worden geopend.
De schakelaar bevindt zich in het midden
van het dashboard.
Druk op de knop A .
Het verklikkerlampje van de knop A
gaat branden en er verschijnt een mel-
ding op het multifunctionele display.
Vergrendelen
Ontgrendelen
Draai de rode knop een kwart om-
wenteling naar rechts met de con-
tactsleutel.
Inschakelen
Uitschakelen
Druk nogmaals op de knop A .
Het verklikkerlampje van de knop A
gaat uit en er verschijnt een melding op
het multifunctionele display.
i
VEILIGHEID
99
RICHTINGAANWIJZERS
Gebruik de richtingaanwijzers om een
verandering van rijrichting of rijstrook
aan te geven.
Wanneer bij een snelheid van meer
dan 60 km/h de richtingaanwijzers
na meer dan 20 seconden nog niet
zijn uitgeschakeld, wordt automa-
tisch het knippergeluid versterkt.
Links: duw de hendel omlaag.
Rechts: duw de hendel omhoog.
Functie "snelweg"
Beweeg de schakelaar kort omhoog
of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbe-
treffende richtingaanwijzers zullen
drie keer knipperen.
NOODOPROEP OF
HULPOPROEP
Hiermee kunt u een noodoproep of hulp-
oproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende PEUGEOT-helpdesk.
Raadpleeg het hoofdstuk "Audio en te-
lematica" voor meer informatie over het
gebruik van deze voorziening.
i
VEILIGHEID
100
ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de alarmknipperlichten om het
overige verkeer te waarschuwen in het
geval van le, pech, slepen of een on-
geval.
Druk deze knop in: de richtingaan-
wijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknipper-
lichten, afhankelijk van de mate van rem-
vertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan
de alarmknipperlichten uit.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop in te
drukken.
CLAXON
Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Gebruik de claxon alleen wanneer
het echt nodig is, in de volgende
gevallen:
- onmiddellijk gevaar,
- inhalen van fi etsers of voetgan-
gers,
- naderen van een onoverzichte-
lijke bocht.
Gebruik de claxon om medeweggebrui-
kers te waarschuwen bij gevaar.
!
!
i
i
VEILIGHEID
101
CONTROLESYSTEEM
BANDENSPANNING
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Alle reparaties aan een wiel dat met
dit systeem is uitgerust en het vervan-
gen van een band moeten worden
uitgevoerd door het PEUGEOT-net-
werk.
Wanneer bij het verwisselen een wiel
is gemonteerd dat niet door uw auto
wordt gedetecteerd (voorbeeld: mon-
tage van winterbanden), dient het sy-
steem door het PEUGEOT-netwerk
opnieuw geïnitialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de ban-
denspanning (zie het hoofdstuk
"Technische gegevens -§ Identifi -
catie") nog regelmatig worden ge-
controleerd. De bandenspanning
heeft een belangrijke invloed op
het weggedrag van de auto en de
slijtage van de banden, vooral on-
der zware rijomstandigheden (zwa-
re lading, hoge rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesy-
steem kan tijdelijk worden verstoord
door radiogolven in hetzelfde fre-
quentiegebied.
Elk ventiel is voorzien van een sensor,
die een waarschuwingssignaal uitzendt
als de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).
Te lage bandenspanning
Er verschijnt een melding op het mul-
tifunctionele display, in combinatie met
een geluidssignaal, om aan te geven
welke band(en) het betreft.
Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude
banden.
Dit verklikkerlampje en het verklikker-
lampje STOP gaan branden op het in-
strumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display die aan-
geeft welke band(en) het betreft.
Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.
Vervang de beschadigde band (lek-
ke band of veel te lage bandenspan-
ning) en laat de bandenspanning zo
snel mogelijk controleren.
Lekke band
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer
dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waak-
zaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder
niet door het systeem kunnen worden vervangen.
Sensor(en) niet gedetecteerd of defect
Er verschijnt een melding op het mul-
tifunctionele display, in combinatie met
een geluidssignaal, om aan te geven
van welk(e) wiel(en) de bandenspan-
ning niet meer gecontroleerd wordt of
om aan te geven dat er een storing in
het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
de defecte sensor(en) te vervangen.
Deze melding wordt ook weergege-
ven als één van de wielen niet op
de auto aanwezig is (bij reparatie)
of als er één of meerdere wielen
zonder sensor op de auto worden
gemonteerd.
Het reservewiel is niet voorzien van
een sensor.
!
i
!
VEILIGHEID
102
HULPSYSTEMEN BIJ HET
REMMEN *
Uw auto is voorzien van drie systemen
die u helpen om de auto in een noodsi-
tuatie veilig tot stilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar
(REF),
- de noodremassistentie (AFU).
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto, vooral op
een slecht of glad wegdek.
Trap het rempedaal bij een nood-
stop krachtig en volledig in en laat
het niet los.
Zorg er bij vervanging van de wie-
len (banden en velgen) voor dat er
wielen worden gemonteerd die aan
de voorschriften van de construc-
teur voldoen.
Storing
Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele
display, duidt dit op een storing in het
antiblokkeersysteem. Door deze storing
zou u tijdens het remmen de controle
over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie met
de controlelampjes STOP en
ABS , een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display,
duidt dit op een storing in de elektroni-
sche remdrukregelaar. Door deze storing
zou u tijdens het remmen de controle
over uw auto kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.
Brake Assist System
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra een van de
wielen dreigt te blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt,
is dat merkbaar aan het trillen van het
rempedaal; dit is de normale werking.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan
een bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de beno-
digde bedieningskracht minder wordt en dat de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
* Volgens land van bestemming.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk.
Trap het rempedaal bij een noodstop
zeer krachtig in en laat het pedaal
niet los.
!
VEILIGHEID
103
De systemen ASR en ESP zor-
gen voor meer veiligheid tijdens
het rijden. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of het te
hard rijden.
De goede werking van de syste-
men wordt verzekerd door de na-
leving van de voorschriften van
de constructeur op het gebied van
wielen (banden en velgen), onder-
delen van het remsysteem, elek-
tronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoe-
ren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn de
systemen ASR en ESP uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Druk op de knop "ESP OFF" , die
zich in het midden van het dash-
board bevindt.
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en het
verklikkerlampje van de knop
branden, zijn de systemen ASR
en ESP uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden automatisch
weer ingeschakeld als het contact op-
nieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h.
Druk nogmaals op de knop "ESP
OFF" om de systemen handmatig
weer in te schakelen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat bran-
den in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, duidt dit
op een storing in deze systemen.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
Inschakelen
De systemen worden automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
Antispinregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
De systemen worden geacti-
veerd zodra de wielen te weinig
grip hebben of de koers van de
auto afwijkt van de door de be-
stuurder gewenste richting.
In dat geval gaat dit controle-
lampje op het instrumentenpa-
neel knipperen.
Koppelingssysteem
stuurbekrachtiging/ESP (SSP)
De antispinregeling verbetert de tractie van
de wielen om doorspinnen te voorkomen,
door in te grijpen op de remmen van de aan-
gedreven wielen en op het motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogram-
ma grijpt in via de remmen van één of
meerdere wielen en via het motorkop-
pel om de auto (binnen de grenzen van
de natuurkundige wetmatigheden) weer
in de juiste koers te brengen.
Dit systeem zorgt voor een optimale sta-
biliteit van de auto en een optimale rem-
capaciteit door het combineren van de
werking van het ESP en de elektrische
stuurbekrachtiging, tijdens het remmen
op een wegdek met ongelijke grip tus-
sen de linker en rechter wielen.
Het systeem maakt het mogelijk te rem-
men op de wielen die grip hebben op de
weg en, ter voorkoming van de instabi-
liteit van de auto, de wieluitslag iets te
corrigeren om de bestuurder te helpen
de juiste koers te blijven volgen.
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS
Hoogteverstelling
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
op het instrumentenpaneel
Omdoen
Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.
Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.
Knijp de knop A in en schuif deze
omlaag om het bevestigingspunt la-
ger te plaatsen.
Schuif de knop A omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden om
aan te geven dat de bestuurder zijn
gordel nog niet heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h,
knippert gedurende 2 minuten het verklikker-
lampje in combinatie met een steeds sterker wor-
den geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het
verklikkerlampje branden zolang de bestuurder
zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Als één van de passagiers zijn gordel losmaakt,
gaat op het instrumentenpaneel dit verklikker-
lampje branden.
Losmaken
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien
van een pyrotechnische gordelspanner
en een gordelkrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra be-
scherming van de bestuurder en pas-
sagier in het geval van een frontale
aanrijding. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspan-
ners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzit-
tenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn
actief zodra het contact wordt aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen de
borst van de inzittenden getrokken
wordt. Het systeem biedt hierdoor een
betere bescherming.
Bij de 5-deurs uitvoering zijn de veilig-
heidsgordels voorzien van een geleider
die ervoor zorgt dat de gordel optimaal
aansluit.
VEILIGHEID
105
1.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel links
voor.
2.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts
voor.
3.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel links
achter.
4.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel mid-
den achter.
5.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts
achter.
In de middelste rij gaat het verklikker-
lampje 1 of 2 branden:
Als het verklikkerlampje 1 of 2 bij draai-
ende motor rood gaat branden in com-
binatie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display,
is de gordel van de desbetreffende
voorpassagier weer losgemaakt.
Rij verklikkerlampjes
veiligheidsgordel
Veiligheidsgordels achter
De achterbank is voorzien van drie drie-
punts veiligheidsgordels.
Rij verklikkerlampjes
veiligheidsgordel
Als het contact wordt aangezet, gaan
de verklikkerlampjes 3, 4 en 5 ongeveer
30 seconden branden:
Als het verklikkerlampje 3, 4 of 5 bij
draaiende motor rood gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele dis-
play, is de gordel van de desbetreffende
achterpassagier weer losgemaakt.
Omdoen
Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.
Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.
i
VEILIGHEID
106
De bestuurder moet ervoor zorgen
dat alle passagiers tijdens het rijden
op de juiste wijze hun veiligheidsgor-
del dragen.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dra-
gen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgor-
dels niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van arm-
steunen * , moet de heupgordel altijd on-
der de armsteun door worden geleid.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel au-
tomatisch wordt aangepast aan uw
lichaamsbouw. De gordel wordt auto-
matisch opgerold als deze niet wordt
gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting
die in werking treedt bij een aanrij-
ding, een noodstop of het over de kop
slaan van de auto. U kunt de blok-
keerinrichting deblokkeren door kort
aan de riem te trekken en deze weer
los te laten.
* Volgens uitvoering.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- mag deze door niet meer dan één
volwassen persoon worden ge-
dragen,
- mag deze geen beschadigingen
of rafels vertonen,
- moet deze in een vloeiende be-
weging naar voren worden ge-
trokken, om te voorkomen dat de
gordel gedraaid raakt,
- mag er om te voorkomen dat de
gordel niet goed werkt niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheids-
voorschriften moeten werkzaamheden
en controles aan de veiligheidsgordels
worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk , die tevens voor de garantie
zorgt en de werkzaamheden volgens
de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
PEUGEOT-netwerk , met name op be-
schadigingen van de riem.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk .
Controleer na het neerklappen of ver-
stellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats
bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen:
- Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van
een geschikt kinderzitje,
- Gebruik geen gordelgeleider * wan-
neer een kinderzitje is geïnstalleerd,
- De veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden,
- Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
De gordelspanners kunnen, afhanke-
lijk van de aard en de kracht van de
aanrijding , vóór en onafhankelijk van
de airbags afgaan. Het activeren van
de gordelspanners gaat gepaard met
wat onschadelijke rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het sy-
steem is geïntegreerd.
Het verklikkerlampje van de airbag
gaat in ieder geval branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk .
!
i
VEILIGHEID
107
AIRBAGS
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), werken de
airbags niet meer.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen bij een
frontale aanrijding het hoofd en de borst
van de bestuurder en voorpassagier.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersairbag
in het dashboard boven het dashboard-
kastje.
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgebla-
zen, behalve als de airbag aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld, bij een
ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór ( A ),
in de lengterichting van de auto en van-
af de voorzijde richting de achterzijde
van de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het dashboard
om te verhinderen dat deze naar voren
wordt geworpen.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met onschadelijke rook-
vorming en een knal, als gevolg
van de activering van de pyrotech-
nische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig
voor zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt ge-
produceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins
verminderen.
De airbags zijn speciaal ontworpen om
de veiligheid van de inzittenden (uitge-
zonderd de middelste passagier achter)
te verhogen bij ernstige aanrijdingen.
Ze vormen een aanvulling op de wer-
king van de veiligheidsgordels met gor-
delkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren re-
gistreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de re-
gistratiezones voor een aanrijding wor-
den blootgesteld:
-
bij een ernstige aanrijding worden de
airbags onmiddellijk opgeblazen en be-
schermen de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier
achter). Direct na de aanrijding ontsnapt
het gas snel uit de airbags, zodat het zicht
niet wordt belemmerd en de inzittenden
de auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels zorgen in deze si-
tuaties voor een afdoende bescherming.
!
!
VEILIGHEID
108
Plaats geen kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de voorstoel als
de twee verklikkerlampjes van de
airbags permanent blijven branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk.
Storing
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat bran-
den in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding
op het multifunctionele display, laat
het systeem dan controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voor-
stoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
Afhankelijk van de uitvoering
van uw auto brandt dit verklik-
kerlampje hetzij op het instru-
mentenpaneel hetzij in de rij
drukschakelaars, bij aangezet
contact zolang de airbag is uit-
geschakeld.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje heeft verwijderd,
zet dan de schakelaar 1 weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier te
garanderen.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:
zet het contact af , steek de sleutel in
de schakelaar voor uitschakelen van
de airbag aan passagierszijde 1 ,
draai deze in de stand "OFF" ,
verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.
!
VEILIGHEID
109
Zijairbags *
De zijairbags beschermen de bestuur-
der en voorpassagier bij een ernstige
zijdelingse aanrijding, om de kans op
borstletsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aan de zijde van de
portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
Activering
De zijairbags worden bij een ernstige
zijdelingse aanrijding binnen (een ge-
deelte van) de impactzone aan de zij-
kant ( B ) aan de desbetreffende zijde
opgeblazen. Dit gebeurt loodrecht op
de lengteas van de auto, vanaf de bui-
tenzijde.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffende
portierpaneel.
Hoofdairbags *
De hoofdairbags beschermen de be-
stuurder en passagiers (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, om de
kans op hoofdletsel te verkleinen.
De hoofdairbags zijn aangebracht in de
stijlen en het bovenste gedeelte van het
interieur.
Als dit controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat bran-
den in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
* Volgens land van bestemming.
Storing
Activering
De hoofdairbag wordt gelijktijdig met de
zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige aanrijding
van opzij binnen (een gedeelte van) de
impactzone aan de zijkant ( B ). Dit ge-
beurt loodrecht op de lengteas van de
auto, vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De hoofdairbag wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór of achter in de
auto en de ruiten.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding
of bij over de kop slaan, kan het
zijn dat de airbag niet wordt geac-
tiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of
een frontale aanrijding wordt de
airbag niet geactiveerd.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
!
VEILIGHEID
110
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van de
airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan de
goede werking van de airbag belem-
meren en/of de inzittende bij het op-
blazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Het is beslist niet toegestaan om werk-
zaamheden uit te voeren aan airbag-
systemen, alleen het PEUGEOT heeft
hiervoor gekwalifi ceerd personeel.
Zelfs als alle bovenstaande voor-
schriften worden nageleefd, blijft de
kans bestaan op letsel of lichte brand-
wonden aan het hoofd, de borst of
de armen als de airbag wordt geacti-
veerd. De airbag wordt namelijk zeer
snel opgeblazen (binnen enkele milli-
seconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen
via de daarvoor bestemde openingen
naar buiten stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuur-
wielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten.
Het is raadzaam niet se roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroor-
zaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla
er niet op.
Zij-airbags *
Bedek de stoelen uitsluitend met de daarvoor bestemde stoelhoezen. Deze be-
lemmeren het afgaan van de airbags niet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Window-airbags *
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding, dit zou bij het afgaan van de window-
airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak; deze maken deel uit van de
bevestiging van de window-airbags.
* Volgens land van bestemming.
!
!
i
111
Draai bij het parkeren van de auto
op een helling de wielen vast tegen
het trottoir, trek de parkeerrem aan
en schakel een versnelling in.
PARKEERREM
Aantrekken
Trek de hefboom van de parkeer-
rem volledig aan om uw auto stil te
zetten.
Als tijdens het rijden dit ver-
klikkerlampje en het verklik-
kerlampje STOP branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het multi-
functionele display, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Loszetten
Trek de hefboom van de parkeerrem
licht omhoog, druk de ontgrendel-
knop in en duw de hefboom geheel
omlaag.
HANDGESCHAKELDE
ZESVERSNELLINGSBAK
Inschakelen van de achteruitversnelling
Trek de ring onder de pookknop om-
hoog en beweeg de versnellingshen-
del eerst naar links en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling al-
leen in als de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd
in de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
i
112
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
OPSCHAKELINDICATOR *
Dit systeem adviseert de bestuurder op
te schakelen om het brandstofverbruik te
reduceren (auto's met handgeschakelde
versnellingsbak).
Werking
Het systeem geeft uitsluitend adviezen
als u rustig rijdt.
Afhankelijk van de rijomstandigheden
en de uitrusting van uw auto kan het
systeem u adviseren één of meerdere
versnellingen op te schakelen. U kunt
deze aanwijzingen opvolgen zonder de
tussenliggende versnellingen in te hoe-
ven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeers-
drukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk
voor het al dan niet opvolgen van een
schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Voorbeeld:
- U rijdt in de derde versnelling.
De informatie wordt in de vorm van een
pijl op het display van het instrumenten-
paneel weergegeven.
In rijsituaties waarin veel van de mo-
tor wordt gevraagd (diep intrappen
van het gaspedaal, bijvoorbeeld tij-
dens een inhaalmanoeuvre...) zal het
systeem geen schakeladvies geven.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te
schakelen,
- de achteruitversnelling in te
schakelen,
- terug te schakelen.
- U trapt het gaspedaal redelijk ver in.
- Het systeem kan u in dit geval advi-
seren een hogere versnelling in te
schakelen.
i
113
"2 TRONIC"-VERSNELLINGSBAK
(3-/5-DEURS)
Bij de gestuurde handgeschakelde ver-
snellingsbak met vijf versnellingen kunt
u kiezen tussen automatische bedie-
ning en handmatig schakelen.
Deze transmissie heeft drie gebruiks-
mogelijkheden:
- een automatische stand om auto-
matisch te schakelen,
- een handmatige stand om zelf te
schakelen,
- een auto-sequentiële stand , waar-
mee u in de automatische stand op
ieder moment zelf kunt schakelen,
bijvoorbeeld voor een inhaalma-
noeuvre.
R. Achteruit
Trap het rempedaal in en beweeg
de selectiehendel naar voren om
deze stand te selecteren.
N . Neutraalstand.
Trap het rempedaal in en selecteer
deze stand om de motor te kunnen
starten.
A. Automatische stand.
Beweeg de selectiehendel naar ach-
teren om deze stand te selecteren.
M. +/- Handmatig schakelen.
Beweeg de selectiehendel naar
achteren en vervolgens naar links
om deze stand te selecteren en:
- beweeg de selectiehendel kort
naar voren om op te schakelen,
-
of beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.
Selectiehendel
+. Opschakelen.
Druk op de achterzijde van de stuur-
kolomschakelaars "+" om op te
schakelen.
-. Terugschakelen.
Druk op de achterzijde van de stuur-
kolomschakelaars "-" om terug te
schakelen.
Stuurkolomschakelaars
Het selecteren van de neutraal-
stand en het in- en uitschakelen
van de achteruitversnelling is niet
mogelijk met de stuurkolomscha-
kelaar.
i
i
i
114
Weergave op het instrumentenpaneel
Standen van de selectiehendel
N. Neutral (neutraalstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
1, 2, 3, 4, 5. Versnellingen in de hand-
geschakelde stand
AUTO.
Verschijnt bij de selectie van de automati-
sche stand en verdwijnt weer als de hand-
bediende stand wordt geselecteerd.
Als in de automatische stand dit pictogram ver-
schijnt, geeft dit aan dat de transmissie detec-
teert dat de wielen onvoldoende grip hebben.
Starten van de auto Handbediende stand
Beweeg na het starten van de auto de
selectiehendel in de stand M om de
handbediende stand in te schakelen.
Automatische stand
Selecteer vanuit de handbediende
stand de stand A om terug te keren
naar de automatische stand.
Gebruik nooit het gaspedaal om
de auto op een helling stil te laten
staan, maar gebruik daarvoor de
handrem.
Geef bij het wegrijden op een hel-
ling geleidelijk gas terwijl u de
handrem loszet.
Trap het rempedaal in als
dit pictogram knippert (bijv.:
starten van de motor).
Selecteer de stand N .
Houd het rempedaal ingetrapt.
Start de motor.
De aanduiding N wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel.
De aanduiding N op het display
knippert als u de motor probeert te
starten zonder dat de selectiehen-
del in de stand N staat.
Selecteer de eerste versnelling
(stand M of A ) of de achteruitver-
snelling (stand R ).
Zet de handrem los.
Neem uw voet van het rempedaal
en geef gas.
De aanduidingen AUTO en 1
of R worden weergegeven op
het instrumentenpaneel.
De aanduiding AUTO verdwijnt en
de ingeschakelde versnellingen
verschijnen achtereenvolgend op
het instrumentenpaneel.
Het schakelen naar een andere versnelling
is alleen mogelijk als de snelheid van de
auto en het motortoerental dit toestaan.
Als de auto vrijwel geheel tot stilstand is
gekomen, bijvoorbeeld voor een verkeers-
licht, schakelt de versnellingsbak automa-
tisch terug naar de eerste versnelling.
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduiding
AUTO en de ingeschakelde
versnelling.
De versnellingsbak werkt dan auto-
matisch, zonder dat u zelf hoeft te
schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte ver-
snelling, afhankelijk van de volgende
parameters:
- de rijstijl,
- het profi el van de weg,
- de belading van de auto.
Bij het inschakelen van de achteruit-
versnelling klinkt een geluidssignaal.
!
i
115
Auto-sequentiële stand
In de automatische stand kan de be-
stuurder altijd zelf ingrijpen door gebruik
te maken van de stuurkolomschakelaar.
De stuurkolomschakelaar kan gebruikt
worden in omstandigheden waarbij
sneller terugschakelen gewenst is (na-
deren van een rotonde, verlaten van
een parkeergarage met een steile hel-
ling, inhalen...).
De transmissie wordt dan in de desbe-
treffende versnelling geschakeld, als
de snelheid van de auto en het motor-
toerental dit toestaan. De aanduiding
AUTO blijft op het display staan.
Na enige tijd gaat de transmissie weer
over op de automatische stand.
Automatische stand "sneeuw"
Als de transmissie detecteert dat de
wielen onvoldoende grip hebben, wordt
automatisch overgeschakeld op de
sneeuwstand.
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de se-
lectiehendel in de stand N bewegen om
de neutraalstand te selecteren.
Trek altijd de handrem aan om de auto
volledig stil te zetten.
Resetten
Nadat de accukabels los zijn geweest,
moet de versnellingsbak gereset worden.
Zet het contact aan.
Storing
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden
en de aanduiding AUTO gaat
knipperen in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, duidt dit op
een storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Houd bij het starten van de motor
altijd het rempedaal ingetrapt.
Zet de selectiehendel tijdens het
rijden nooit in de stand N (neutraal-
stand).
Zet de selectiehendel alleen in de
stand R (achteruit) als de auto vol-
ledig stilstaat en het rempedaal is
ingetrapt.
Trek altijd de handrem aan om de
auto volledig stil te zetten.
Als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt, scha-
kelt de versnellingsbak terug om
sneller te kunnen accelereren.
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen
AUTO en .
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen
AUTO , en - .
Selecteer de stand N .
Trap het rempedaal in.
Wacht ongeveer 30 seconden tot op
het instrumentenpaneel de aandui-
ding N of de ingeschakelde versnel-
ling verschijnt.
Laat het rempedaal los.
De versnellingsbak werkt dan weer nor-
maal.
116
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
Bij de automatische versnellingsbak
met vier versnellingen kunt u kiezen uit
automatisch schakelen, aangevuld met
de programma's Sport en Sneeuw, en
handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft dus vier ge-
bruiksmogelijkheden:
- automatisch schakelen: het scha-
kelen wordt elektronisch aange-
stuurd door de versnellingsbak,
- programma Sport: dit schakelpro-
gramma maakt een meer dynami-
sche rijstijl mogelijk,
- programma Sneeuw: dit schakel-
programma vereenvoudigt het rijden
op een ondergrond met weinig grip,
- handmatig schakelen: deze stand
maakt het zelf schakelen met de se-
lectiehendel mogelijk.
Selectiehendel
P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zonder
aangetrokken handrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto,
stationair toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aange-
trokken handrem.
- Starten van de motor.
D. Automatische werking.
M. +/- Zelf schakelen tussen de vier
versnellingen.
Beweeg de selectiehendel kort naar
voren om één versnelling op te
schakelen.
of
Beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om één versnelling terug
te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt het
desbetreffende pictogram op het instru-
mentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
N. Neutral (neutraalstand)
D. Drive (automatisch schakelen)
S. Programma Sport
. Programma Sneeuw
1, 2, 3, 4 . Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen
-. Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen
Schakelpatroon
1. Selectiehendel.
2. Toets "S" (sport) .
3. Toets " " (sneeuw) .
Intrappen van het rempedaal
Als dit pictogram op het
instrumentenpaneel ver-
schijnt, trap dan het rempe-
daal in (bijv.: starten van de
motor).
!
!
i
117
Wegrijden
Trek de handrem aan.
Selecteer de stand P of N .
Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voor-
waarden wordt voldaan, klinkt een ge-
luidssignaal en verschijnt een melding
op het multifunctionele display.
Trap bij draaiende motor het rempe-
daal in.
Zet de handrem los.
Selecteer de stand R , D of M ,
Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand N wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
De versnellingsbak werkt dan in de auto-
adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte versnel-
ling, afhankelijk van de rijstijl, het pro el
van de weg en de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder
de stand van de selectiehendel te wijzi-
gen, moet het gaspedaal volledig worden
ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak
schakelt automatisch terug of handhaaft
de ingeschakelde versnelling totdat de
motor het maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnellings-
bak automatisch terug om sterker op de
motor af te remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt
de versnellingbak niet naar een hogere
versnelling als u het gaspedaal plotseling
loslaat.
Automatisch schakelprogramma
Selecteer de stand D om automa-
tisch te laten schakelen tussen de
vier versnellingen.
Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding .
Programma Sneeuw " "
Druk op de toets " " als de motor is
gestart.
De transmissie past zich aan voor het
rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat
u gemakkelijker kunt rijden op een on-
dergrond met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding S .
Programma Sport "S"
Druk op de toets "S" als de motor is
gestart.
Het schakelprogramma maakt dan auto-
matisch een dynamische rijstijl mogelijk.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand P of R als de auto niet vol-
ledig stilstaat.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de
stand R , D of M is geselecteerd, zet
de auto zich zelfs al in beweging als
het gaspedaal niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom
geen kinderen alleen in de auto
achter.
Trek de handrem aan en selecteer
de stand P indien er onderhouds-
werkzaamheden moeten worden
uitgevoerd bij draaiende motor.
Programma's Sport en Sneeuw
Deze twee specifi eke programma's vul-
len de automatische werking aan onder
bijzondere rijomstandigheden.
Terugkeren naar het
automatische programma
Om terug te keren naar het automati-
sche programma kunt u het programma
Sport of Sneeuw op elk gewenst mo-
ment uitschakelen door opnieuw op de
desbetreffende toets te drukken.
!i
118
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de se-
lectiehendel in de stand P of N bewegen
om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan
om de auto stil te zetten.
Storing
Als bij aangezet contact dit ver-
klikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het
multifunctionele display, duidt dit op een
storing in de versnellingsbak.
In dit geval werkt de versnellingsbak
met een noodprogramma en blijft de
3e versnelling ingeschakeld. U kunt
dan een hevige schok voelen bij het
selecteren van R vanuit de stand P , of
R vanuit de stand N . Dit beschadigt de
versnellingsbak niet.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk
van de geldende snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
De automatische versnellingsbak
kan beschadigd raken:
- als u gelijktijdig het gas- en het
rempedaal intrapt,
- als u, wanneer de accu geen
stroom levert, de selectiehen-
del geforceerd in de stand P of
een andere stand zet.
Als u langere tijd stilstaat met
draaiende motor (fi les...), kunt u
om brandstof te besparen de se-
lectiehendel in de stand N zetten
en de handrem aantrekken.
Handmatig schakelen
Selecteer de stand M om sequentieel te
schakelen tussen de vier versnellingen.
Duw de selectiehendel naar het
symbool + om één versnelling op te
schakelen.
Trek de selectiehendel naar het symbool -
om één versnelling terug te schakelen.
Op het instrumentenpaneel ver-
dwijnt de aanduiding D en ver-
schijnen achtereenvolgens de
ingeschakelde versnellingen.
Als het motortoerental te laag
of te hoog is, knippert de geselecteerde
versnelling enkele seconden en vervol-
gens wordt de werkelijk ingeschakelde
versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rij-
den in de automatische stand) naar de
stand M (rijden in de handbediende
stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest
de versnellingsbak automatisch de
stand M1 .
De programma's Sport en Sneeuw kun-
nen niet worden ingeschakeld in de
handbediende stand.
Als de selectiehendel niet in de
stand P staat, verschijnt bij het
openen van het bestuurdersportier
of na ongeveer 45 seconden een
melding op het multifunctionele
display.
Zet de selectiehendel in de
stand P ; de melding verdwijnt.
Het schakelen naar een andere versnel-
ling kan alleen als de snelheid van de
auto en het toerental van de motor dit
toestaan, anders wordt er tijdelijk over-
gegaan op de automatische bediening.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is inge-
schakeld (de selectiehendel
bevindt zich tussen twee stan-
den in).
i
119
SNELHEIDSBEGRENZER
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de wagensnelheid de door de bestuur-
der ingestelde maximumsnelheid over-
schrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is
bereikt, heeft het dieper intrappen van
het gaspedaal geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt handmatig: de inge-
stelde snelheid dient minimaal 30 km/h
te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt eveneens handmatig
met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zwa-
re punt in te trappen, kan de ingestelde
snelheid tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens gelei-
delijk weer wordt losgelaten en de
wagensnelheid onder de ingestelde
maximumsnelheid komt, wordt de snel-
heidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde maximumsnelheid blijft
na het afzetten van het contact opge-
slagen in het geheugen.
De bediening van de snelheidsbegrenzer
is ondergebracht in de hendel A .
1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer
2. Toets voor het verlagen van de inge-
stelde snelheid
3. Toets voor het verhogen van de in-
gestelde snelheid
4. Toets voor het in-/uitschakelen van
de snelheidsbegrenzing
De informatie van de snelheidsbegren-
zer wordt weergegeven op het display
van het instrumentenpaneel.
5 .
Snelheidsbegrenzing in-/uitgeschakeld
6 . Snelheidsbegrenzer geselecteerd
7 . Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display
Bij het gebruik van de snelheidsbe-
grenzer moet de bestuurder te allen
tijde de snelheidslimiet in acht nemen,
zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid
nemen.
!
120
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsbegrenzer niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de werking
van de pedalen wordt geblokkeerd:
- controleer of de mat goed op
zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Programmeren
Draai de knop 1 in de stand
"LIMIT" : de snelheidsbegrenzer
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (OFF).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snel-
heid niet verhoogd, behalve als het gaspedaal met kracht
wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt .
De begrenzer wordt dan tijdelijk uitgeschakeld en de inge-
stelde snelheid gaat op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch
als het gas wordt losgelaten.
Uitschakelen van de functie
Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de
snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het
display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de inge-
stelde snelheid gewist en knipperen de
streepjes op het display. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk om het systeem te
laten controleren.
Er kan een snelheid worden in-
gesteld zonder de begrenzer in te
schakelen.
Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 .
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (OFF).
Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals
op de toets 4 .
Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken
(bijv.: 110 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met
de toetsen 2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
i
121
SNELHEIDSREGELAAR
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constante
ingestelde snelheid rijden zonder gas te
hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsre-
gelaar geschiedt handmatig waarbij de
ingestelde snelheid minimaal 40 km/h
dient te bedragen en:
- de vierde versnelling moet zijn inge-
schakeld bij een handgeschakelde
versnellingsbak,
- de tweede versnelling moet zijn inge-
schakeld bij het rijden in de handmatige
stand bij een "2 Tronic"-versnellings-
bak of een automatische transmissie,
- de stand A moet zijn geselecteerd
bij een "2 Tronic"-versnellingsbak
en de stand D bij een automatische
transmissie.
Het uitschakelen van de snelheids-
regelaar geschiedt handmatig met de
hendel, door het rem- of koppelings-
pedaal in te trappen of, om veiligheids-
overwegingen, door activering van het
ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de inge-
stelde snelheid is het voldoende het
gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
De bediening van de snelheidsregelaar
is ondergebracht in de hendel A .
1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar
2. Toets voor het verlagen van de inge-
stelde snelheid
3. Toets voor het verhogen van de in-
gestelde snelheid
4. Toets voor het in-/uitschakelen van
de snelheidsregelaar
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel.
5. Snelheidsregelaar AAN/UIT
6. Snelheidsregelaar geselecteerd
7. Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display
Bij het gebruik van de snelheidsre-
gelaar moet de bestuurder te allen
tijde de snelheidslimiet in acht ne-
men, zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen en zijn verantwoor-
delijkheid nemen.
Houd uw voeten altijd in de buurt
van de pedalen.
!
122
Let tijdens het gebruik van de snel-
heidsregelaar op wanneer u de snel-
heid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet
op gladde wegen of bij zeer druk
verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt over-
schreden.
Om te voorkomen dat de werking
van de pedalen wordt geblokkeerd:
- controleer of de mat goed op
zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Programmeren
Draai de knop 1 in de stand
"CRUISE" : de snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (OFF).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de in-
gestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch
als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie
Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snel-
heidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display
wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de
snelheidsregelaar wordt de ingestel-
de snelheid gewist en knipperen de
streepjes op het display. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk om het systeem te
laten controleren.
Stel de snelheid in door de wagen-
snelheid op het gewenste niveau te
brengen en vervolgens op de toets 2
of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).
Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de
toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display
(OFF).
Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nog-
maals op de toets 4 .
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen 2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
i
i
123
PARKEERHULP ACHTER MET GRAFISCHE
WEERGAVE EN GELUIDSSIGNALEN
Dit systeem bestaat uit vier afstands-
sensoren die zijn aangebracht in de
achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor elk obstakel (persoon, auto, boom,
hek…) dat zich achter de auto bevindt. Het
waarschuwt u echter niet voor objecten
die zich direct onder de bumper bevinden.
Het systeem wordt ingeschakeld zo-
dra de achteruitversnelling wordt inge-
schakeld.
Dit wordt aangegeven door een geluids-
signaal.
* Volgens uitvoering.
Paaltjes, pionnen bij wegwerk-
zaamheden of gelijksoortige voor-
werpen worden waargenomen bij
aanvang van de aanrijmanoeuvre,
maar niet meer wanneer de auto te
dicht genaderd is.
Als de auto minder dan ongeveer
30 centimeter van het obstakel ver-
wijderd is, is het geluidssignaal con-
tinu hoorbaar en verschijnt het symbool
"Gevaar", afhankelijk van het type mul-
tifunctioneel display.
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld
als de achteruit wordt uitgeschakeld.
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en verant-
woordelijk is.
De afstand tot het obstakel wordt aan-
gegeven door:
- geluidssignalen, die elkaar sneller
opvolgen naarmate de auto dichter
bij het obstakel komt,
- een grafi sche weergave op het mul-
tifunctionele display * , met blokjes die
steeds dichter bij de auto komen.
ii
i
124
Uitschakelen/activeren parkeerhulp
achter
Storing
Controleer bij slecht weer of in win-
terse omstandigheden of de senso-
ren niet zijn bedekt met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan
dat de sensoren vuil kunnen zijn.
Als de snelheid van de auto lager
is dan 10 km/h, kan de parkeerhulp
geluidssignalen geven als reactie
op bepaalde omgevingsgeluiden
(motoren, vrachtwagens, drilboren,
enz.).
Als er een storing optreedt, gaat
bij het inschakelen van de achter-
uitversnelling dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel bran-
den en/of wordt er een bericht op het dis-
play weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
De status van de functie wordt opge-
slagen bij het afzetten van het contact.
Raadpleeg voor meer informatie over
de toegang tot het menu van de par-
keerhulp de rubriek over het confi gure-
ren van de auto in het gedeelte over het
multifunctionele display van uw auto.
De functie wordt automatisch uitge-
schakeld zodra een aanhanger wordt
aangekoppeld of een etsendrager
wordt gemonteerd (auto's voorzien
van een door PEUGEOT aanbevo-
len trekhaak of fi etsendrager).
De parkeerhulp kan worden
geactiveerd of uitgescha-
keld via het confi guratieme-
nu op het multifunctionele
display.
i
126
MOTORKAP
De motorkap biedt toegang tot de motor-
ruimte, zodat u de verschillende niveaus
kunt controleren.
Duw de veiligheidshaak B naar links
en til de motorkap op.
Neem de motorkapsteun C uit de
houder.
Bevestig de motorkapsteun in één
van de twee uitsparingen om de mo-
torkap geopend te houden.
Sluiten
Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
Bevestig de motorkapsteun in de houder.
Laat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in
het slot vallen.
Trek aan de motorkap om te controleren
of deze goed is vergrendeld.
Bij auto's met HDI-motor is het in het
geval van een lege brandstoftank nood-
zakelijk om het brandstofsysteem te
ontluchten (zie de desbetreffende af-
beelding).
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig
dan uw startpogingen.
Bedien de opvoerpomp opnieuw, en
probeer de motor vervolgens weer te
starten.
Openen
Open het linker voorportier.
Trek de hendel A aan de onderzijde
van het portierkader naar u toe.
De plaats van de ontgrendelingshen-
del in het interieur zorgt ervoor dat de
motorkap niet geopend kan worden
als het linker voorportier is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig
met het bedienen van de veiligheids-
haak en de motorkapsteun (kans op
brandwonden).
1,4 liter HDi turbodieselmotor
Vul de brandstoftank met minimaal
5 liter diesel.
Open de motorkap.
Bedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste
keer indrukken kan zwaar zijn).
Bedien de startmotor tot de motor
aanslaat.
Sluit de motorkap.
1,6 liter 16V HDI
turbodieselmotor
Vul de brandstoftank met minimaal
5 liter diesel.
Open de motorkap.
Bedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste
keer indrukken kan zwaar zijn).
Bedien de startmotor tot de motor
aanslaat.
Sluit de motorkap.
127
BENZINEMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde
onderdelen.
1. Koelvloeistofreservoir.
2. Interieurfi lter.
3.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
4. Luchtfi lter.
5. Remvloeistofreservoir.
6. Zekeringkast.
7. Accu.
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij) vullen.
128
DIESELMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onder-
delen en het ontluchten van het brandstofcircuit.
1. Koelvloeistofreservoir.
2. Interieurfi lter.
3.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
4. Handopvoerpomp.
5. Remvloeistofreservoir.
6. Zekeringkast.
7. Accu.
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij)vullen.
10. Luchtfi lter.
129
NIVEAUS CONTROLEREN
Controleer de onderstaande niveaus
regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij
anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald
niveau het desbetreffende circuit con-
troleren door het PEUGEOT-netwerk.
Let bij werkzaamheden onder de motor-
kap goed op want bepaalde delen van
de motor kunnen zeer heet zijn (kans
op brandwonden).
Remvloeistofniveau
Draai om brandwonden te voorkomen
de dop eerst 2 omwentelingen los om
de druk te laten dalen. Verwijder, als de
druk eenmaal gedaald is, de dop en vul
koelvloeistof bij.
Motorolieniveau
Een controle van het motorolieni-
veau is alleen betrouwbaar als de
auto op een vlakke, horizontale on-
dergrond staat en de motor minstens
15 minuten niet heeft gedraaid.
Het motorolieniveau kan bij aangezet con-
tact worden gecontroleerd via de motorolie-
niveaumeter op het instrumentenpaneel, of
met de oliepeilstok.
Het remvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkte-
ken "MAXI" te bevinden. Contro-
leer indien dit niet het geval is of
de remblokken van uw auto zijn versleten.
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
het voorgeschreven verversingsinterval.
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkte-
ken "MAXI" te bevinden, maar
mag beslist niet hoger zijn.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof geregeld
door de koelventilateur. Deze kan ook
bij afgezet contact werken.
Bij uitvoeringen voorzien van een roet l-
ter kan de motor bij afgezet contact nog
(gaan) werken, zelfs bij koude motor.
Wacht bovendien alvorens werkzaam-
heden aan het koelsysteem uit te voe-
ren ten minste 1 uur nadat de motor
gedraaid heeft, omdat het koelsysteem
onder druk staat.
Niveau ruiten- en
koplampsproeiervloeistof *
Een te laag vloeistofniveau van
de ruiten- en koplampsproeiers
wordt aangegeven door een
geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display.
Vul bij de eerstvolgende gelegenheid
het reservoir bij.
* Volgens land van bestemming.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
het verversingsinterval voor uw auto.
Om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen, is het gebruik van additie-
ven in de motorolie niet toegestaan.
Type motorolie
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen
motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorge-
schreven remvloeistof die voldoet aan
de DOT4-norm.
Koelvloeistof verversen
De koelvloeistof behoeft niet te worden
ververst.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorge-
schreven koelvloeistof.
Type ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Gebruik voor een optimale reiniging en
om te voorkomen dat de vloeistof be-
vriest, geen water voor het bijvullen of
vervangen van deze vloeistof.
!
i
130
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloei-
stoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het
water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers bij
het PEUGEOT-netwerk.
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt aange-
geven door het verklikkerlampje service
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele
display.
Afgewerkte producten
CONTROLES
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de blad-
zijden in het onderhoudsboekje, die betrekking
hebben op de motoruitvoering van uw auto, voor
het laten controleren van bepaalde onderdelen vol-
gens het onderhoudsschema van de constructeur.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het
PEUGEOT-netwerk.
Accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of
de accupolen en -klemmen
schoon zijn, vooral bij warm
weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels
losneemt het hoofdstuk "Praktische in-
formatie" voor meer informatie over de
te nemen voorzorgsmaatregelen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de lters periodiek ver-
vangen volgens de in het on-
derhoudsboekje aangegeven
intervallen.
Als de omgeving (veel stof...)
en het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geeft, moeten de
lters twee keer zo vaak worden ver-
vangen .
Een verstopt interieurfi lter kan de pres-
taties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken.
Roetfilter (diesel)
Het onderhoud van het roetfi lter moet
worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen te-
vens het oliefi lter vervangen.
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het vervangings-
interval.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargeno-
men worden. Dit heeft geen invloed
op de prestaties en heeft geen ge-
volgen voor het milieu.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk.
!
i
130
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloei-
stoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het
water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers bij
het PEUGEOT-netwerk.
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt aange-
geven door het verklikkerlampje service
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele
display.
Afgewerkte producten
CONTROLES
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de blad-
zijden in het onderhoudsboekje, die betrekking
hebben op de motoruitvoering van uw auto, voor
het laten controleren van bepaalde onderdelen vol-
gens het onderhoudsschema van de constructeur.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het
PEUGEOT-netwerk.
Accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of
de accupolen en -klemmen
schoon zijn, vooral bij warm
weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels
losneemt het hoofdstuk "Praktische in-
formatie" voor meer informatie over de
te nemen voorzorgsmaatregelen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de lters periodiek ver-
vangen volgens de in het on-
derhoudsboekje aangegeven
intervallen.
Als de omgeving (veel stof...)
en het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geeft, moeten de
lters twee keer zo vaak worden ver-
vangen .
Een verstopt interieurfi lter kan de pres-
taties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken.
Roetfilter (diesel)
Het onderhoud van het roetfi lter moet
worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen te-
vens het oliefi lter vervangen.
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het vervangings-
interval.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargeno-
men worden. Dit heeft geen invloed
op de prestaties en heeft geen ge-
volgen voor het milieu.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk.
!
131
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaar-
dige kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke orga-
nen als het remsysteem te optimali-
seren, selecteert en biedt PEUGEOT
specifi eke producten aan.
Vanwege de kans op beschadiging
van het elektrische systeem is het
reinigen van de motorruimte met een
hogedrukreiniger niet toegestaan .
"2 Tronic"-versnellingsbak
De versnellingsbak is onder-
houdsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het interval van
de controle van het olieniveau
van de versnellingsbak.
Staat van remschijven/
remtrommels
Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk voor informatie over
het controleren van de slijtage
van de remschijven en/of rem-
trommels.
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is onder-
houdsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het interval van
de niveaucontrole.
Remblokken
De slijtage van de remblokken
is sterk afhankelijk van de rijstijl,
vooral bij stadsverkeer en veel
korte ritten. Hierdoor kan het
noodzakelijk blijken om de rem-
blokken vaker, tussen twee onderhouds-
controles door, te laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages,
duidt een te laag remvloeistofniveau
erop dat de remblokken versleten zijn.
Handrem
Als de handrem een te grote
slag heeft of als het systeem
minder goed werkt, moet de
handrem zelfs tussen twee
onderhoudscontroles door
worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Automatische transmissie
De automatische transmissie
is onderhoudsvrij (olie verver-
sen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het interval van
de controle.
i
132
Deze reparatieset is verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
Met deze reparatieset kunnen de
meeste lekke banden worden gere-
pareerd, als het lek zich in het loop-
vlak of de hiel van de band bevindt.
Haal scherpe voorwerpen die in de
band steken er niet uit.
REPARATIESET VOOR BANDEN
De volledige set voor de reparatie van
een band bestaat uit een compressor
en afdichtmiddel. Hiermee kunt u de
band tijdelijk repareren , zodat u de
dichtstbijzijnde garage kunt bereiken.
Gebruik van de set
Deze procedure, die uit meerdere stap-
pen bestaat, moet in zijn geheel worden
uitgevoerd.
Zet het contact af.
Zet de schakelaar A in de stand
"Reparatie (SEALANT)".
Controleer of de schakelaar B in de
stand "0" staat.
Sluit de witte slang C aan op het
ventiel van de lekke band.
Sluit de stekker van de compres-
sor aan op de 12 V-aansluiting in de
auto.
Plak de bijgeleverde sticker met de
snelheidslimiet op het stuurwiel om
u er aan te herinneren dat u met een
tijdelijk gerepareerd wiel rijdt.
Start de motor en laat deze draaien.
Toegang tot de set
i
i
133
Als na vijf tot zeven minuten de
desbetreffende bandenspanning
niet bereikt kan worden, kan de
band niet met de set gerepareerd
worden; neem dan contact op met
het PEUGEOT-netwerk om u te
helpen.
Activeer de compressor door de
schakelaar B in de stand "1" te zet-
ten, tot de bandenspanning 2,0 bar
bedraagt.
Verwijder de set en zorg ervoor dat
restanten van de vloeistof niet in de
auto terecht kunnen komen. Houd
de set bij de hand.
Rijd onmiddellijk ongeveer vijf kilo-
meter met beperkte snelheid (tussen
20 en 60 km/h), zodat het afdichtmid-
del het lek kan dichten.
Zet de auto stil en controleer de re-
paratie en de bandenspanning met
de set.
Zet de schakelaar A in de stand
"Bandenspanning (AIR)".
Sluit de zwarte slang D aan op het
ventiel van de gerepareerde band.
Controle/aanpassen
bandenspanning
U kunt deze set ook gebruiken voor
het oppompen van bijvoorbeeld
voetballen of fi etsbanden.
Zet de schakelaar hiervoor op
"Bandenspanning (AIR)", sluit de
zwarte slang met een geschikt ver-
loopstuk aan op het op te pompen
voorwerp en volg de onderstaande
procedure tot aan het afkoppelen
van de set.
U kunt de set ook gebruiken om de
bandenspanning te controleren of
aan te passen. Hiervoor hoeft u uit-
sluitend de volgende zes stappen
uit te voeren.
!
!
134
Let op: dit product is schade-
lijk (ethyleenglycol, colofonium,
ethaandiol...) bij inname en irrite-
rend voor de ogen. Houd het mid-
del buiten het bereik van kinderen.
De uiterste gebruiksdatum staat op
de patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan
slechts één keer gebruikt worden
en moet na gebruik dus worden
vervangen, ook al is deze nog niet
geheel leeg.
Verwijderen van de patroon: draai
de patroon bij de dop helemaal los
en trek aan de patroon.
Werp de patroon na gebruik niet
weg, maar lever deze in bij het
PEUGEOT-netwerk of een offi cieel
inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOT-
netwerk een nieuwe patroon met
afdichtmiddel te kopen.
Sluit de stekker van de compressor
weer aan op de 12 V-aansluiting in
de auto.
Start de motor opnieuw en laat de
motor draaien.
Breng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschre-
ven spanning (spanning verhogen:
schakelaar B in stand "1" ; spanning
verlagen: schakelaar B in stand "0"
en knop E indrukken), zoals vermeld
op de bandenspanningssticker in de
opening van het bestuurdersportier.
Wanneer de bandenspanning sterk is
afgenomen, is het lek niet goed ge-
dicht; neem dan contact op met het
PEUGEOT-netwerk om u te helpen.
Verwijder de set en berg deze op.
Neem zo snel mogelijk con-
tact op met het PEUGEOT-
netwerk.
Nadat een specialist de band
heeft onderzocht, zal hij u aanra-
den de band te laten repareren
of te vervangen.
Rijd niet harder dan 80 km/h over
een afstand van maximaal ongeveer
200 km.
i
135
EEN WIEL VERWISSELEN *
In het geval van een lekke band kunt u
het wiel met het bij de auto geleverde
gereedschap verwisselen volgens de
onderstaande procedure.
Het gereedschap bevindt zich onder de
vloer van de bagageruimte:
open de achterklep,
til de vloerplaat op,
bevestig het koord/de koorden van
de vloerplaat met de haak/haken
aan de steun van de hoedenplank,
verwijder de houder met het gereed-
schap.
Toegang tot het gereedschap
Beschikbaar gereedschap
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden
verwijderd en kunnen de wielbouten
worden losgedraaid.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden op-
gekrikt.
3. Gereedschap voor het verwijderen
van sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmeta-
len velgen de sierdoppen van de
wielbouten worden verwijderd.
4. Dop voor het verwijderen van slot-
bouten (in het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van
de wielsleutel de speciale slot-
bouten worden verwijderd.
5. Afneembaar sleepoog.
Zie de paragraaf "Slepen van uw
auto".
Overige accessoires
Wiel met wieldop
Demonteren: verwijder eerst de
wieldop door deze met behulp van
de wielsleutel 1 bij de ventielope-
ning los te wippen en vervolgens
los te trekken.
Monteren: Plaats de wieldop, be-
gin bij de ventielopening en druk
de wieldop rondom met de hand
vast.
Dit gereedschap is specifi ek voor uw
auto, gebruik het niet voor andere
doeleinden.
* Volgens land van bestemming.
i
i
136
Toegang tot het reservewiel
(3-/5-deurs)
Het reservewiel bevindt zich onder de
vloer van de bagageruimte.
Zie de paragraaf "Toegang tot het ge-
reedschap" voor meer informatie.
Bevestiging van het stalen
reservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal
dat bij het monteren van het sta-
len reservewiel de ringen van de
bouten de velg niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid,
zorgt het conische draagvlak van
de bouten voor de bevestiging van
het reservewiel.
Verwijderen van het reservewiel
Draai de gele centrale bout los.
Til het reservewiel aan de achter-
zijde op en trek het naar u toe.
Verwijder het wiel uit de bagage-
ruimte.
Terugplaatsen van het reservewiel
Leg het reservewiel in de reserve-
wielbak.
Draai de gele centrale bout een aan-
tal omwentelingen los en plaats de
bout in het hart van het reservewiel.
Draai de centrale bout vast tot deze
klikt en het reservewiel goed vastzit.
Plaats de houder met het gereed-
schap in het hart van het reservewiel.
Plaats de vloerplaat terug.
Detectie te lage bandenspanning
Het reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor. Laat
het repareren van de lekke band uit-
voeren door het PEUGEOT-netwerk.
i
i
137
Toegang tot het reservewiel
(SW)
Het reservewiel is onder de vloer van
de bagageruimte geplaatst.
Zie de paragraaf "Toegang tot het ge-
reedschap" voor meer informatie.
Bevestiging van het stalen
reservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal
dat bij het monteren van het sta-
len reservewiel de ringen van de
bouten de velg niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid,
zorgt het conische draagvlak van
de bouten voor de bevestiging van
het reservewiel.
Verwijderen van het reservewiel
Draai de gele centrale bout los.
Til het reservewiel aan de achter-
zijde op en trek het naar u toe.
Verwijder het wiel uit de bagage-
ruimte.
Terugplaatsen van het reservewiel
Leg het reservewiel in de reserve-
wielbak.
Draai de gele centrale bout een aan-
tal omwentelingen los en plaats de
bout in het hart van het reservewiel.
Draai de centrale bout vast tot deze
klikt en het reservewiel goed vastzit.
Plaats de houder met het gereedschap
in het hart van het reservewiel.
Plaats de vloerplaat terug.
Detectie te lage bandenspanning
Het reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor. Laat
het repareren van de lekke band
uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk.
i
138
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar
het verkeer niet gehinderd wordt
en zorg ervoor dat de auto op een
horizontale, stabiele en stroeve on-
dergrond staat.
Trek de handrem aan, zet het contact
af en schakel de eerste versnelling * in
om de wielen te blokkeren.
Plaats indien nodig een wielblok
onder het wiel kruislings tegenover
het te verwisselen wiel.
Zorg ervoor dat al uw passagiers
zijn uitgestapt en zich op een vei-
lige plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik
een bok.
Demonteren van het wiel
Procedure
Verwijder de chromen sierdop van de
wielbouten met het gereedschap 3 .
Bevestig, volgens uitvoering, de dop 4
op de wielsleutel 1 en draai de slotbout
een omwenteling los.
Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wiel-
sleutel 1 .
Plaats de krik 2 onder één van de
twee steunpunten aan de voorzijde A
of achterzijde B (bij het te verwisselen
wiel).
Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op
de grond staat. Zorg ervoor dat het
voetstuk zich loodrecht onder het
gebruikte steunpunt A of B bevindt.
Krik de auto op tot er voldoende
ruimte tussen het wiel en de grond
is om het (niet lekke) reservewiel te
monteren.
Verwijder de wielbouten en leg ze
op een schone plaats weg.
Verwijder het wiel.
* stand R bij de 2 Tronic-versnel-
lingsbak en stand P bij de auto-
matische transmissie.
i
139
Na het verwisselen van het wiel
Verwijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Laat zo snel mogelijk het aanhaal-
moment van de wielbouten en de
bandenspanning van het reservewiel
controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Laat de lekke band zo spoedig mo-
gelijk repareren en verwissel hem
met het reservewiel.
Monteren van het wiel
Procedure
Plaats het wiel op de naaf.
Draai de wielbouten met de hand
vast.
Draai de slotbout met de wielsleutel 1
en de dop 4 (volgens uitvoering) enigs-
zins vast.
Draai de overige wielbouten enigs-
zins vast met alleen de wielsleutel 1 .
Laat de krik zakken.
Vouw de krik 2 op en verwijder
hem.
Draai de slotbout vast met de wielsleu-
tel 1 en de dop 4 (volgens uitvoering).
Draai de overige wielbouten vast
met alleen de wielsleutel 1 .
Bevestig de verchroomde doppen
op de overige wielbouten.
Berg het gereedschap op in de houder.
i
i
140
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
reinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
gebruik een spons met zeepwater,
wanneer u met een hogedrukspuit
hardnekkig vuil probeert te verwij-
deren, richt dan nimmer de straal op
de koplampen, de achterlichten en
de randen ervan, om lakbeschadi-
gingen en beschadiging van de af-
dichtrubbers te voorkomen.
Koplampen
LAMPEN VERVANGEN
Een defecte lamp kan volgens de on-
derstaande procedure zonder gereed-
schap worden vervangen.
Richtingaanwijzers
De amberkleurige lampen (richting-
aanwijzers) moeten worden vervan-
gen door lampen met dezelfde kleur
en eigenschappen.
Draai de lamphouder een kwart om-
wenteling en verwijder hem.
Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
Monteer de lamp in de omgekeerde
volgorde.
Uitvoeringen met conventionele lampen
1. Richtingaanwijzers
(PY21W amberkleurig).
2. Parkeerlicht (W5W).
3. Dimlicht (H7-55W).
4. Grootlicht (H1-55W).
5. Bochtverlichting (H7-55W).
6. Mistlampen (H11-55W).
Raak de lamp niet met de vin-
gers aan, maar gebruik een
niet-pluizende doek.
Bij het vervangen van halogeenlam-
pen moet de verlichting minstens
enkele minuten uitgeschakeld zijn
(risico van ernstige verbranding).
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Uitvoeringen met bochtverlichting
141
Parkeerlicht
Neem de stekker van de koplamp
los.
Trek aan de borglip en verwijder de
kunststof beschermkap.
Draai de lamphouder een kwart om-
wenteling en verwijder hem.
Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
Monteer de lamp in de omgekeerde
volgorde.
Dimlicht, grootlicht of
bochtverlichting
Neem de stekker van de koplamp
los.
Trek aan de borglip en verwijder de
desbetreffende kunststof beschermkap.
Neem de stekker van de desbetref-
fende lamp los.
Duw de borgveer open en verwijder
de lamp.
Monteer de lamp in de omgekeerde
volgorde.
Mistlampen
Raadpleeg voor het vervangen van
deze lampen het PEUGEOT-netwerk.
Geïntegreerde zijknipperlichten
Steek ter hoogte van het midden
van het zijknipperlicht een schroe-
vendraaier tussen het zijknipperlicht
en de voet van de buitenspiegel.
Wip het zijknipperlicht met de
schroevendraaier los.
Neem de stekker van het zijknipper-
licht los.
Monteer het zijknipperlicht in de omge-
keerde volgorde.
Een nieuw zijknipperlicht is verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
i
i
142
Achterlichten (3-/5-deurs)
1. Remlichten (P 21 W).
2. Achterlichten (LED's).
3. Mistachterlichten (P 21 W).
4. Richtingaanwijzers
(PY 21 W amberkleurig).
5. Achteruitrijlichten (R 10 W).
Lampen vervangen
Deze lampen (behalve de lampen met LED's)
kunnen van buitenaf worden vervangen:
verwijder de bevestigingsbout van
de achterlichtunit,
verwijder de achterlichtunit via de
buitenzijde,
neem de stekker van de achterlicht-
unit los,
verwijder het afdichtrubber van de
achterlichtunit,
druk de vier borglippen in en verwij-
der de lamphouder,
draai de lamp een kwart omwente-
ling en vervang de lamp.
Open bij auto's met JBL-audiosy-
steem aan de rechterzijde het dek-
sel om bij de bevestigingsbout te
komen.
De amberkleurige lampen (richting-
aanwijzers) moeten worden ver-
vangen door lampen met dezelfde
kleur en eigenschappen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
voor het vervangen van dit type
lamp met LED's.
Voer het monteren uit in de omgekeer-
de volgorde.
!
143
Lamp derde remlicht vervangen
(4 lampen W 5 W)
Druk de borgpennen aan weerszijden
van het derde remlicht in.
Trek het derde remlicht naar buiten.
Draai de lamphouder van de defec-
te lamp een kwart omwenteling en
verwijder deze.
Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
Lamp van de kentekenplaatverlichting
vervangen (W 5 W)
Steek een kleine schroevendraaier
in één van de buitenste gaten van
het lampglas.
Duw de schroevendraaier naar buiten
om het lampglas los te maken.
Verwijder het lampglas.
Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Wassen met hogedrukspuit
Richt bij het wassen van hardnek-
kig vuil met een hogedrukspuit niet
direct op de koplampen, de ver-
lichting en omringende delen om
te voorkomen dat de lak en de af-
dichting beschadigd raken.
i
144
Achterlichten (SW)
1. Remlichten (P 21 W).
2. Achterlichten (R 5 W).
3. Richtingaanwijzers
(PY 21 W amberkleurig).
4. Mistachterlichten (P 21 W).
5. Achteruitrijlichten (R 10 W).
Lampen vervangen
Deze vijf lampen kunnen van buitenaf
worden vervangen:
verwijder het deksel,
neem de stekker van de achterlicht-
unit los,
verwijder de bevestigingsbout van
de lamp,
verwijder de lamp via de buitenzijde,
druk op de vier lippen en verwijder
de lamphouder,
draai de lamp een kwartslag en ver-
vang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Let op dat u de achterlichtunit recht te-
rugplaatst.
Draai de bevestigingsbout handmatig
goed aan om ervoor te zorgen dat de
afdichting van de unit gewaarborgd is.
De amberkleurige lampen (richting-
aanwijzers) moeten worden ver-
vangen door lampen met dezelfde
kleur en eigenschappen.
!
145
Lamp derde remlicht vervangen
(4 lampen W 5 W)
Verwijder de twee bevestigingsmoe-
ren van het remlicht.
Verwijder het remlicht via de buiten-
zijde.
Druk op de twee lippen en verwijder
de lamphouder.
Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Draai de bevestigingsbout handmatig
goed aan om ervoor te zorgen dat de
afdichting van de unit gewaarborgd is.
Lamp van de kentekenplaatverlichting
vervangen (W 5 W)
Steek een kleine schroevendraaier
in een van de buitenste gaten van
het lampglas.
Duw de schroevendraaier naar bui-
ten om het lampglas los te maken.
Verwijder het lampglas.
Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
Wassen met een hogedrukspuit
Richt bij het wassen van hardnek-
kig vuil met een hogedrukspuit
niet direct op de koplampen, de
verlichting en de omringende de-
len om te voorkomen dat de lak en
de afdichting beschadigd raken.
!
i
146
PEUGEOT is niet aansprakelijk
voor kosten die voortvloeien uit
het verhelpen van storingen ver-
oorzaakt door het monteren van
extra accessoires die niet door
PEUGEOT aanbevolen en gele-
verd worden of door voorzieningen
die niet volgens de voorschriften
van zijn gemonteerd. Dit geldt met
name wanneer het stroomverbruik
van alle aangesloten extra appara-
tuur meer dan 10 milliampère be-
draagt.
Monteren van elektrische acces-
soires
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds reke-
ning gehouden met de montage
van zowel de standaarduitrusting
als eventuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
voordat u andere elektrische voor-
zieningen of accessoires in de auto
monteert of laat monteren.
ZEKERINGEN VERVANGEN
In het geval van een storing in een be-
paalde functie kunt u de desbetreffende
defecte zekering vervangen volgens de
onderstaande procedure.
Toegang tot het gereedschap
De tang voor het verwijderen van zeke-
ringen bevindt zich aan de binnenzijde
van het deksel van de zekeringkast
dashboard:
trek het deksel aan de bovenzijde
los,
verwijder het deksel volledig,
maak de tang los.
Vervangen van een zekering
Voordat u een zekering vervangt, dient u
de oorzaak van de storing op te sporen
en te (laten) verhelpen.
U kunt aan de draad van een zeke-
ring zien of deze defect is.
Gebruik de speciale tang om de ze-
kering uit de zekeringkast te verwij-
deren.
Vervang een defecte zekering al-
tijd door een zekering met dezelfde
stroomsterkte.
Selecteer de zekering aan de hand
van het nummer op de zekering-
kast, de op de zekering aangegeven
stroomsterkte en het onderstaande
overzicht.
Goed Defect
147
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de
onderzijde van het dashboard (linker-
zijde).
Toegang tot de zekeringen
zie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap".
Overzicht zekeringen
Zekering Ampère Functies
G39 20 A Hifi versterker.
G40 20 A Stoelverwarming bestuurder en voorpassagier.
Zekering Ampère Functies
F1 15 A Ruitenwisser achter.
F2 - Niet gebruikt.
F3 5 A
Elektronische eenheid airbags en pyrotechnische
gordelspanners.
F4 10 A
Schakelaar koppelingspedaal, diagnoseaansluiting,
automatisch dimmende binnenspiegel,
airconditioning, sensor verdraaiing stuurwiel, pomp
roetfi lter (diesel).
F5 30 A
Elektrisch bedienbare ruiten, eentraps elektrische
ruitbediening achter, zonnescherm panoramadak
(SW).
F6 30 A
Eentraps elektrische ruitbediening vóór, voeding
inklapbare buitenspiegels.
F7 5 A
Plafonniers voor en achter, kaartleeslampjes,
verlichting zonneklep, verlichting dashboardkastje,
klokje.
148
Zekering Ampère Functies
F8 20 A
Autoradio, autoradio/telefoon, multifunctioneel
display, klokje, stuurkolomschakelaars, detectie
te lage bandenspanning, servicecentrale
trekhaakaansluiting.
F9 30 A
12 V-aansluiting vóór, 12 V-aansluiting achter (SW).
F10 15 A
Sirene alarm, elektronische eenheid alarm,
bochtverlichting.
F11 15 A
Diagnoseaansluiting, contactslot met circuit lage stroomsterkte,
elektronische eenheid automatische transmissie.
F12 15 A
Regen- en lichtsensor, versterker, servicecentrale
trekhaakaansluiting, eenheid lesauto.
F13 5 A
Servicecentrale motor, relais ABS,
rempedaalschakelaar met twee functies,
selectiehendel 2 Tronic-versnellingsbak.
F14 15 A
Instrumentenpaneel, controlepaneel veiligheidsgordels,
koplampverstelling, airconditioning, handsfree set,
elektronische eenheid parkeerhulp achter, airbags.
F15 30 A Vergrendeling en supervergrendeling.
F17 40 A Achterruit- en buitenspiegelverwarming.
SH - Shunt tijdens opslag.
149
Zekeringen motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu (links).
Toegang tot de zekeringen
Maak het deksel los.
Vervang de zekering (zie de desbe-
treffende paragraaf).
Sluit na het vervangen van de zeke-
ring zorgvuldig het deksel voor een
goede afdichting van de zekering-
kast.
Overzicht zekeringen
Zekering Ampère Functies
F1 20 A
Voeding elektronische eenheid motor en
voedingsrelais motorventilateurgroep, elektrokleppen
distributie en absorptievat (1,6 liter THP 16V),
luchthoeveelheidsmeter (diesel), inspuitpomp
(diesel), sensor water in brandstoffi lter (diesel), UGR-
elektrokleppen, voorverwarming inlaatlucht (diesel).
F2 15 A Claxon.
F3 10 A Ruitensproeiers voor en achter.
F4 20 A Koplampsproeiers.
F5 15 A
Brandstofpomp (benzine), elektrokleppen Turbo
(1,6 liter THP 16V).
F6 10 A Wagensnelheidssensor, automatische transmissie.
F7 10 A
Elektrische stuurbekrachtiging, bochtverlichting,
voedingsrelais bochtverlichting, eenheid
veiligheidsschakeling (diesel).
F8 25 A Voeding startmotor.
F9 10 A
Elektronische eenheid ABS/ESP, rempedaalschakelaar.
F10 30 A
Regelorganen elektronische eenheid motor
(benzine: bobines, elektrokleppen, lambdasonden,
verstuivers, verwarmingselementen, elektronische
thermostaat) (diesel: elektrokleppen,
verwarmingselementen).
F11 40 A Aanjager airconditioning.
F12 30 A Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór.
150
Zekering Ampère Functies
F13 40 A
Voeding intelligente servicecentrale (BSI)
(+ na contact).
F14 30 A Brandstofvoorverwarming (diesel).
F15 10 A Grootlicht links.
F16 10 A Grootlicht rechts.
F17 15 A Dimlicht links.
F18 15 A Dimlicht rechts.
* De hoofdzekeringen zorgen voor een extra
beveiliging van de elektrische installatie.
Werkzaamheden aan de hoofdzekeringen
dienen door het PEUGEOT-netwerk uitge-
voerd te worden.
Overzicht hoofdzekeringen
Zekering Ampère Functies
Zekeringkast 1
MF1 * 70 A Motorventilateurgroep.
MF2 * 20 A/30 A Pomp ABS/ESP.
MF3 * 20 A/30 A Elektrokleppen ABS/ESP.
MF4 * 60 A Voeding intelligente servicecentrale (BSI).
MF5 * 60 A Voeding intelligente servicecentrale (BSI).
MF6 * 30 A Extra motorventilateurgroep (1,6 liter THP 16V).
MF7 * 80 A Zekeringkast interieur.
MF8 * 30 A Elektronische eenheid 2 Tronic-versnellingsbak.
Zekeringkast 2
MF9 * 80 A Eenheid verwarming (diesel).
MF10 * 80 A Elektrische stuurbekrachtiging.
MF11 * 40 A Elektromotor Valvetronic (1,6 liter THP 16V).
151
ACCU
Procedure voor het opladen van de
accu en voor het gebruik van een hulp-
accu voor het starten van de motor met
behulp van startkabels.
Toegang tot de accu
Starten van de motor met een
hulpaccu en startkabels
Sluit de rode kabel aan op de (+)
pool van de ontladen accu A en ver-
volgens op de (+) pool van de hulp-
accu B .
Sluit de groene of zwarte kabel aan
op de (-) pool van de hulpaccu B .
Sluit het andere uiteinde van de
groene of zwarte kabel aan op een
zo ver mogelijk van de accu verwij-
derd massapunt C van de auto (bij-
voorbeeld de rechter motorsteun).
Stel de startmotor in werking en laat
de motor draaien.
Wacht tot de motor stationair draait
en neem dan de kabels los.
De accu bevindt zich links in de motor-
ruimte.
Toegang tot de accu:
open de motorkap met de hendel in
het interieur en vervolgens de veilig-
heidshaak aan de buitenzijde,
bevestig de motorkapsteun,
verwijder de kunststof afdekkap voor
toegang tot de twee accupolen.
!
i
152
Maak de accupoolklemmen niet los
bij draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de ac-
cupoolklemmen los te nemen.
Duw of sleep de auto niet aan om
de motor te starten als deze is
voorzien van een 2 Tronic-versnel-
lingsbak.
Accu's bevatten schadelijke stof-
fen, zoals zwavelzuur en lood. Ac-
cu's moeten volgens de wettelijke
voorschriften worden afgevoerd en
mogen in geen geval bij het huisvuil
terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in
bij een speciaal inzamelpunt.
Laden met behulp van een
acculader
Maak de accupoolklemmen los.
Volg de aanwijzingen van de fabri-
kant van de acculader.
Sluit de accukabels weer aan, te
beginnen met de (-) kabel.
Controleer of de accupolen en de
klemmen schoon zijn. Indien ze be-
dekt zijn met een (witte of groene) oxi-
datielaag, neem dan de accukabels
los en reinig de polen en klemmen.
Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan
een maand buiten gebruik is.
Vóór het loskoppelen van de
accukabels
Wacht 2 minuten na het afzetten
van het contact.
Sluit de ruiten en de voorportieren
alvorens de accukabels los te kop-
pelen.
Na het weer aansluiten van de
accukabels
Zet het contact aan en wacht 1 mi-
nuut alvorens de motor te starten,
zodat de elektronische systemen ge-
initialiseerd kunnen worden. Raad-
pleeg het PEUGEOT-netwerk als
er zich na deze handeling toch nog
problemen voordoen.
Raadpleeg het desbetreffende
hoofdstuk voor het zelf opnieuw
initialiseren van:
- de sleutel met afstandsbediening,
- de elektrische bedienbare ruiten,
- het GPS navigatiesysteem.
Accukabels loskoppelen
Weer aansluiten van de kabels
Plaats de geopende accupoolklem 1
op de pluspool (+) van de accu.
Druk verticaal op de accupoolklem 1
om hem goed tegen de accu aan te
drukken.
Zet de accupoolklem vast door de
hendel 2 omlaag te duwen.
Forceer de hendel niet, aangezien de
accupoolklem niet kan worden vergren-
deld als deze niet correct is geplaatst;
herhaal de procedure.
Trek de vergrendelingshendel zo
ver mogelijk omhoog.
!
i
153
SPAARFASE
De spaarfase stuurt de elektrische func-
ties van de auto aan om het ontladen
van de accu te voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband
met de laadtoestand van de accu en-
kele functies (airconditioning, achter-
ruitverwarming, ...) tijdelijk worden
uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch in-
geschakeld zodra de laadtoestand van
de accu dit toelaat.
Als de accu ontladen is, kan de
motor niet gestart worden (zie de
desbetreffende paragraaf).
Als u op het moment dat de eco-
mode wordt ingeschakeld aan het
telefoneren bent, kan het gesprek
nog 5 minuten worden voortge-
zet met de handsfree-set van uw
Peugeot Connect Sound.
ECO-MODE
De eco-mode bepaalt de maximale ge-
bruiksduur van een aantal functies om
te voorkomen dat de accu ontladen
raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals radio,
ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, ...
nog in totaal maximaal 30 minuten ge-
bruiken.
Uitschakelen van de eco-mode
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart
wordt.
Start om de functies direct weer te
kunnen gebruiken de motor en laat
deze gedurende enige tijd draaien.
De beschikbare tijd bedraagt het dub-
bele van de tijd dat de motor heeft ge-
draaid. Deze tijd zal echter altijd tussen
de 5 en 30 minuten bedragen.
Inschakelen van de eco-mode
Na deze 30 minuten geeft een melding
op het multifunctionele display aan dat
de eco-mode is ingeschakeld en de ac-
tieve functies worden in de ruststand
gezet.
VERVANGEN VAN EEN
RUITENWISSERBLAD
De ruitenwisserbladen kunnen zonder
gereedschap worden vervangen.
Demonteren van een wisserblad
vóór of achter
Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.
Maak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren van een wisserblad
vóór of achter
Controleer bij de ruitenwissers vóór
de lengte van het wisserblad, omdat
het kortste blad aan de passagiers-
zijde van de auto gemonteerd moet
worden.
Breng het nieuwe wisserblad aan en
klik het vast.
Zet de ruitenwisserarm voorzichtig
terug.
!
i
154
SLEPEN VAN UW AUTO
U kunt uw auto laten slepen door een
andere auto of een andere auto slepen
met behulp van het sleepoog.
Toegang tot het gereedschap
Slepen van uw auto
Trek aan het klepje in de voorbumper
om het los te maken.
Draai het sleepoog vast tot de aan-
slag.
Bevestig de sleepstang.
Schakel de alarmknipperlichten van
uw auto in.
Maak het klepje in de achterbumper
los door op de onderkant ervan te
drukken.
Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
Bevestig de sleepstang.
Schakel de alarmknipperlichten van
de te slepen auto in.
Slepen van een andere auto
Het sleepoog bevindt zich onder de
vloerplaat van de bagageruimte:
open de achterklep,
til de vloerplaat op,
bevestig het koord van de vloerplaat
met de haak aan de steun van de
hoedenplank,
neem het sleepoog uit de houder.
Gebruik voor het slepen van een
auto met de vier wielen op de grond
altijd een sleepstang.
Laat het takelen van de auto (met
twee wielen op de grond) uitsluitend
uitvoeren door een professioneel
takelbedrijf.
Bij het slepen van de auto met
stilstaande motor zijn de rem- en
stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Zet de versnellingshendel in
de neutraalstand (stand N bij
"2 Tronic"-versnellingsbak of
automatische transmissie).
Als deze richtlijn niet wordt opge-
volgd kan dit leiden tot het defect
raken van bepaalde onderdelen
van het remsysteem en het ont-
breken van de rembekrachtiging bij
het opnieuw starten van de motor.
ii
155
* De etsendrager kan niet worden be-
vestigd op de achterklep van uw auto.
TREKHAAK 207 99G
Mechanisch systeem dat uitsluitend ge-
schikt is voor de bevestiging van een
etsendrager * .
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER, EEN CARAVAN...
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor
het vervoer van personen en bagage,
maar is tevens geschikt voor het trek-
ken van een aanhanger.
De trekhaak bestaat uit een mechanisch sy-
steem voor het aankoppelen van een aanhan-
ger of caravan en een elektrische aansluiting
voor de verlichting en signalering.
Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door PEUGEOT geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief be-
drading en deze door het PEUGEOT-
netwerk te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd
door een ander bedrijf dan van het
PEUGEOT-netwerk, moet bij de
montage gebruik worden gemaakt
van de reeds aanwezige elektrische
voorzieningen aan de achterzijde van
de auto volgens de voorschriften van
de constructeur.
De parkeerhulp achter wordt auto-
matisch uitgeschakeld als een ori-
ginele PEUGEOT-trekhaak wordt
gebruikt.
Wij adviseren u om geen al te hoge
trottoirs op te rijden (kans op scha-
de aan uw auto).
Adviezen
Gewichtsverdeling
Verdeel het gewicht in de caravan/aan-
hanger gelijkmatig, plaats zware voor-
werpen zo dicht mogelijk bij de as en
houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid ne-
men de prestaties van de motor af als
men op grotere hoogte boven de zee-
spiegel komt. Trek boven de 1000 m
10% van het maximale aanhangerge-
wicht af en herhaal dit voor elke volgen-
de 1000 m.
Raadpleeg het hoofdstuk "Technische
gegevens" voor de gewichten en aan-
hangergewichten die voor uw auto van
toepassing zijn.
Zijwind
Houd er rekening mee dat de zijwind-
gevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een
helling veroorzaakt een hogere koel-
vloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch be-
diend en is niet afhankelijk van het mo-
tortoerental.
Pas uw snelheid aan om het toerental
te beperken.
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
i
156
Het maximale aanhangergewicht is af-
hankelijk van het hellingspercentage en
de buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing
van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt
de remweg.
Banden
Controleer de bandenspanning van de
auto en de aanhanger en breng deze
indien nodig op de juiste waarde.
Verlichting
Controleer de verlichting van de
aanhanger.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld als bij het aankop-
pelen van een aanhanger een ori-
ginele PEUGEOT-trekhaak wordt
gebruikt.
Als het waarschuwingslampje
van de koelvloeistoftempera-
tuur gaat branden in combinatie
met het waarschuwingslampje
STOP , stop dan zo snel moge-
lijk en zet de motor af.
i
i
!
157
ALLESDRAGERS MONTEREN
(3-/5-DEURS)
Gebruik bij het monteren van dwarsdra-
gers de vier hiervoor bestemde beves-
tigingspunten:
open de afdekplaatjes,
plaats de allesdragers en stel de be-
vestigingspunten af.
Max. toegestane daklast op alles-
drager, bij een maximale laadhoog-
te van 40 cm (m.u.v. etsendrager):
65 kg.
Pas bij een belading hoger dan
40 cm de rijsnelheid aan aan de
rijomstandigheden om schade aan
de allesdragers en de bevestigings-
plaatsen op het dak te voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw
land met betrekking tot het vervoe-
ren van voorwerpen die langer zijn
dan de auto.
ALLESDRAGERS MONTEREN (SW)
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk voor
het monteren van de dakrailings.
Let, bij het monteren van de dwarsdra-
gers, op de juiste bevestigingsplaatsen.
Deze zijn door middel van merktekens
op de dakrailing aangegeven.
Gebruik de door PEUGEOT aanbevo-
len accessoires en houd u aan de mon-
tagevoorschriften van de fabrikant.
Om bagage op het dak te kunnen ver-
voeren, moet uw auto zijn voorzien van
dakrailings waarop dwarsdragers zijn
gemonteerd.
De dakrailings kunnen niet worden ge-
demonteerd.
Max. toegestane daklast op allesdra-
ger, waarbij de laadhoogte niet meer
dan 40 cm mag bedragen (m.u.v. et-
sendrager): 75 kg.
Pas, als de laadhoogte meer dan
40 cm bedraagt, de wagensnel-
heid aan aan de wegomstandighe-
den om schade aan de allesdrager
en de bevestigingen op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de wettelijke voorschrif-
ten in uw land voor het vervoer van
voorwerpen langer dan de auto zelf.
Er mogen geen riemen aan de uit-
einden van de dakrailings worden
bevestigd.
!
i
158
Het monteren van elektrische uitrus-
tingen of accessoires die niet onder
een artikelnummer in het assorti-
ment van PEUGEOT voorkomen,
kan storingen in het elektronisch sy-
steem van uw auto veroorzaken.
Houdt u rekening met deze bijzon-
derheid en wij raden u aan contact
op te nemen met een vertegen-
woordiger van het merk om u te
laten informeren over het assorti-
ment uitrustingen en accessoires
voorzien van een artikelnummer
van PEUGEOT.
ACCESSOIRES
Het PEUGEOT-netwerk biedt u een rui-
me keuze aan accessoires en originele
onderdelen.
Deze accessoires en onderdelen zijn
getest en goedgekeurd ten aanzien van
bedrijfszekerheid en veiligheid.
Ze zijn volledig aangepast aan uw auto,
voorzien van een artikelnummer van
PEUGEOT en worden geleverd met
PEUGEOT garantie.
Het aanbod van PEUGEOT Boutique
is onderverdeeld in 5 groepen:
PROTECT - CONFORT - AUDIO -
DESIGN - TECNIC:
"Protect":
"Comfort":
"Audio":
"Design":
"Tecnic":
Met behulp van de ombouwpakketten
"Entreprise" kan de auto worden omge-
bouwd naar een bedrijfsuitvoering.
* Om te voorkomen dat de werking
van de pedalen wordt geblokkeerd :
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt en goed is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven
op elkaar.
Afhankelijk van het land van be-
stemming zijn veiligheidsvesten,
een gevarendriehoek en een set
reservelampen verplicht aan boord
van de auto.
inbraakalarm, graveren van
ruiten, wielbouten met slot,
alcolholtest, verbandtrommel,
gevarendriehoek, veiligheids-
vest, lokalisatiesysteem ge-
stolen auto, set voor tijdelijke
bandenreparatie, sneeuwket-
tingen, sneeuwsokken.
matten * , kunststof bak baga-
geruimte, bagagenet, kleding-
hanger voor bevestiging aan
de hoofdsteun, aansteker, alu-
minium of PVC dorpellijsten.
Voor de vrijetijdsbesteding: al-
lesdragers, etsendrager voor
bevestiging op de trekhaak, fi et-
sendrager voor bevestiging op de allesdra-
gers, skidragers, dakkoffers, zitverhogingen
en kinderzitjes, zonneschermen opzij en
zonnescherm achter, middenarmsteun
ór, opbergruimte onder hoedenplank.
Trekhaak. Deze moet bij het PEUGEOT-
netwerk worden gemonteerd.
autoradio's, navigatiesyste-
men, handsfree set, CD-wisse-
laar, luidsprekers, DVD-speler,
kit voor de aansluiting van een
MP3- of draagbare CD-speler,
USB Box, parkeerhulp voor
en achter.
stoelhoezen geschikt voor
stoelen met zij-airbags, alu-
minium pookknop, mistlam-
pen voor, achterklepspoiler,
gestyleerde spatlappen, licht-
metalen velgen, wieldoppen,
kappen voor chromen buiten-
spiegels, carrosserieset.
ruitensproeiervloeistof, reini-
gings-/onderhoudsmiddelen
voor interieur en exterieur.
10
159
* Niet beschikbaar bij SW en SW Outdoor.
UITVOERINGEN: MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
BENZINEMOTOREN 1,4 liter 75 pk 1,4 liter 16V 90 pk * 1,4 liter VTi 16V 95 pk
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 360 1 360 1 397
Boring x slag (mm) 75 x 77 75 x 77 75 x 77
Maximum vermogen: ECE-norm (kW) 54 65 70
Toerental bij maximum vermogen (t/min)
5 400 5 250 6 000
Maximum koppel: ECE-norm (kW) 118 133 136
Toerental bij maximum koppel (t/min) 3 300 3 250 4 000
Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij
Katalysator Ja Ja Ja
VERSNELLINGSBAK KEN
Handgeschakeld
(5 versn.)
"2 Tronic"
(5 versn.)
Handgeschakeld
(5 versn.)
INHOUD CARTER (liter)
Motor (met vervangen fi lter) 3,25 3,25 4,25
Versnellingsbak - Differentieel 1,9 - 1,9
10
160
TECHNISCHE GEGEVENS
UITVOERINGEN: MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
BENZINEMOTOREN 1,6 liter VTi 16V 120 pk 1,6 liter THP 16V 150 pk *
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 598 1 598
Boring x slag (mm) 77 x 85,8 77 x 85,8
Maximum vermogen: ECE-norm (kW) 88 115
Toerental bij maximum vermogen (t/min)
6 000 5 800
Maximum koppel: ECE-norm (Nm) 160 240
Toerental bij maximum koppel (t/min) 4 250 1 400
Brandstof Loodvrij Loodvrij
Katalysator Ja Ja
VERSNELLINGSBAKKEN
Handgeschakeld
(5 versn.)
Automaat
(4 versn.)
Handgeschakeld
(6 versn.)
INHOUD CARTER (liter)
Motor (met vervangen fi lter) 4,25 4,25 4,25
Versnellingsbak - Differentieel 1,9 - 1,9
* Niet beschikbaar bij SW en SW Outdoor.
PEUGEOT raadt u aan om voor optimale motorprestaties loodvrije benzine 98 RON te gebruiken.
10
167
UITVOERINGEN: MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
DIESELMOTOREN
1,4 liter Turbo HDI
70 pk *
1,6 liter Turbo HDI
90 pk
1,6 liter Turbo HDI
90 pk 99g *
1,6 liter Turbo HDI
110 pk
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 398 1 560 1 560 1 560
Boring x slag (mm) 73,7 x 82 75 x 88,3 75 x 88,3 75 x 88,3
Maximum vermogen: ECE-norm (kW) 50 66 68 66 82
Toerental bij maximum vermogen (t/min)
4 000 4 000 4 000 4 000
Maximum koppel: ECE-norm (Nm) 160 215 230 215 270
Toerental bij maximum koppel (t/min) 2 000 1 750 1 750 1 750
Brandstof Diesel Diesel Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja Ja Ja
Roetfi lter Nee Ja Nee Ja Nee Ja
VERSNELLINGSBAKKEN
Handgeschakeld
(5 versn.)
Handgeschakeld
(5 versn.)
Handgeschakeld
(5 versn.)
Handgeschakeld
(6 versn.)
INHOUD CARTER (liter)
Motor (met vervangen fi lter) 3,75 3,25 3,25 3,25
Versnellingsbak - Differentieel 1,9 1,9 1,9 1,9
* Niet leverbaar bij SW en SW Outdoor.
10
161
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het
opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een maximumsnelheid van 100 km/h (respecteer de wetgeving in uw land, in
Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN 3-/5-DEURS (in kg)
Benzinemotoren 1,4 liter 75 pk 1,4 liter 16V 90 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld "2 Tronic "
- Ledig gewicht rijklaar 1 300 - 1 288 - 1 232 1 241 - 1 231
- Nuttig laadvermogen 320 - 292 - 338 409 - 399
- Maximum technisch toegestane massa totaal 1 620 - 1 580 - 1 570 1 650 - 1 630
- Maximum toegestaan treingewicht
max. hellingspercentage 12% 2 400 2 580
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
max. hellingspercentage 10% of 12% 780 - 820 - 830 930 - 950
max. hellingspercentage 8% 830 - 870 950 - 970
- Aanhanger *** geremd (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
950 1 150
- Aanhanger ongeremd 600 - 600 - 590 600
- Aanbevolen kogeldruk 38 - 38 - 46 46
*** Het totale gewicht van de geremde aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd
indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger
met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
10
162
TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN 3-/5-DEURS (in kg)
Benzinemotoren 1,4 liter VTi 16V 95 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld
- Ledig gewicht rijklaar 1 253 - 1 240
- Nuttig laadvermogen 387 - 400
- Maximum technisch toegestane massa totaal 1 640
- Maximum toegestaan treingewicht
max. hellingspercentage 12% 2 580
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
max. hellingspercentage 10% of 12% 940
max. hellingspercentage 8% -
- Aanhanger geremd *** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 150
- Aanhanger ongeremd 600
- Aanbevolen kogeldruk 46
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het
opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een maximumsnelheid van 100 km/h (respecteer de wetgeving in uw land, in
Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
*** Het totale gewicht van de geremde aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd
indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger
met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
10
163
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN 3-/5-DEURS (in kg)
Benzinemotoren 1,6 liter VTi 16V 120 pk
1,6 liter THP 16V
150 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Automaat Handgeschakeld
- Ledig gewicht rijklaar 1 275 1 321 - 1 312 1 370 - 1 356
- Nuttig laadvermogen 375 - 365 374 - 366 340 - 344
- Maximum technisch toegestane massa totaal 1 650 - 1 640 1 695 - 1 678 1 710 - 1 700
- Maximum toegestaan treingewicht
max. hellingspercentage 12% 2 600 2 645 - 2 638 2 640
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
max. hellingspercentage 10% of 12% 950 - 960 950 - 960 930
max. hellingspercentage 8% 1 000 - 1 010 1 000 - 1 010 1 000
- Aanhanger geremd *** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 150 1 150 1 150
- Aanhanger ongeremd 600 600 600
- Aanbevolen kogeldruk 46 46 46
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het
opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een maximumsnelheid van 100 km/h (respecteer de wetgeving in uw land, in
Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
*** Het totale gewicht van de geremde aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd
indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger
met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
10
168
TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN 3-/5-DEURS (in kg)
Dieselmotoren
1,4 liter Turbo
HDI 70 pk
1,6 liter Turbo
HDI 90 pk
1,6 liter Turbo
HDI 90 pk 99g
1,6 liter Turbo
HDI 110 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld
- Ledig gewicht (rijklaar)
1 261 - 1 251 - 1 269 1 280 - 1 272 - 1 290 1 260 - 1 279 1 328 - 1 319 - 1 358
- Nuttig laadvermogen
399 - 369 - 341 420 - 408 - 340 445 - 450 382 - 391 - 323
- Maximum technisch toegestane massa
totaal
1 660 - 1 620 - 1 610 1 700 - 1 680 - 1 630 1 630 - 1 654 1 710 - 1 710 - 1 681
- Maximum toegestaan treingewicht
max. hellingspercentage 12% 2 600 2 650 1 630 - 1 654 2 690
-
Aanhanger geremd (binnen max.toegestaan treingewicht)
max. hellingspercentage 10% of 12% 940 - 980 - 990 950 - 970 - 1 020
980
max. hellingspercentage 8% 940 - 980 980 - 1 000
1 030
-
Aanhanger geremd ** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 150 1 150 1 150 1 150
- Aanhanger ongeremd 600 600 600 600
- Aanbevolen kogeldruk 46 46 46 46
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het
opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een maximumsnelheid van 100 km/h (in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
** Het totale gewicht van de geremde aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien
de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een
licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
10
164
TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN SW (in kg)
Benzinemotoren 1,4 liter 75 pk 1,4 liter VTi 16V 95 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Handgeschakeld
- Ledig gewicht rijklaar 1 271 1 290
- Nuttig laadvermogen 371 401
- Maximum technisch toegestane massa totaal 1 642 1 691
- Maximum toegestaan treingewicht
max. hellingspercentage 12% 2 422 2 591
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
max. hellingspercentage 10% of 12% 780 900
max. hellingspercentage 8% 800 900
- Aanhanger geremd *** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 045 1 150
- Aanhanger ongeremd 600 600
- Aanbevolen kogeldruk 42 46
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het
opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een maximumsnelheid van 100 km/h (respecteer de wetgeving in uw land, in
Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
***
Het totale gewicht van de geremde aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd
indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger
met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
10
165
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN SW (in kg)
Benzinemotor 1,6 liter VTi 16V 120 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Automaat
- Ledig gewicht rijklaar 1 302 1 335
- Nuttig laadvermogen 403 402
- Maximum technisch toegestane massa totaal 1 705 1 737
- Maximum toegestaan treingewicht
max. hellingspercentage 12% 2 605 2 687
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
max. hellingspercentage 10% of 12% 900 950
max. hellingspercentage 8% 950 950
- Aanhanger geremd *** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 150 1 150
- Aanhanger ongeremd 600 600
- Aanbevolen kogeldruk 46 46
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het
opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een maximumsnelheid van 100 km/h (respecteer de wetgeving in uw land, in
Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
***
Het totale gewicht van de geremde aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd
indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger
met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
10
169
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het
opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een maximumsnelheid van 100 km/h (in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN SW (in kg)
Dieselmotoren 1,6 liter Turbo HDI 90 pk 1,6 liter Turbo HDI 110 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Handgeschakeld
- Ledig gewicht (rijklaar) 1 339 1 350
- Nuttig laadvermogen 402 408
- Maximum technisch toegestane massa totaal 1 741 1 758
- Maximum toegestaan treingewicht
max. hellingspercentage 12% 2 691 2 708
-
Aanhanger geremd (binnen max.toegestaan treingewicht)
max. hellingspercentage 10% of 12% 950 950
max. hellingspercentage 8% 980 1 000
- Aanhanger geremd ** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 150 1 150
- Aanhanger ongeremd 600 600
- Aanbevolen kogeldruk 46 46
**
Het totale gewicht van de geremde aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien
de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een
licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
175
02
RADIO: selecteren van de vorige voorkeuzezender.
Selecteren van het vorige item uit het adresboek.
RADIO: selecteren van de volgende voorkeuzezender.
Selecteren van het volgende item uit het adresboek.
RADIO: selecteren van de volgende radiozender in de lijst.
Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde.
CD: selecteren van het volgende nummer.
CD: ingedrukt houden: snel vooruitspoelen.
RADIO: selecteren van de vorige radiozender in de lijst.
Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in afl opende volgorde.
CD: selecteren van het vorige nummer.
CD: ingedrukt houden: snel terugspoelen.
- Wijzigen van de geluidsbron.
- Bellen vanuit het adresboek.
- Telefoon opnemen/ophangen.
- Langer dan 2 seconden indrukken:
toegang tot het adresboek.
Volume verhogen.
Volume verlagen
Mute; geluid onderbreken:
gelijktijdig indrukken
van de toetsen van de
volumeregeling.
Geluid weer inschakelen:
indrukken van een van
de twee toetsen van de
volumeregeling.
STUURKOLOMSCHAKELAARS
176
03
ALGEMENE WERKING
Raadpleeg het hoofdstuk "Menustructuren displays" voor een
gedetailleerd overzicht van de keuzemogelijkheden binnen de
menu's.
Door meerdere keren achter elkaar op de toets MODE te drukken, krijgt u toegang tot de volgende menu's:
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht,
niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder
schoonmaakmiddel.
RADIO /MULTIMEDIASPELERS
TELEFOON
(Tijdens een telefoongesprek)
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG
SCHERM
NAVIGATIE
(Tijdens navigatie)
SETUP:
taalkeuze * , datum en tijd * , weergave,
parameters van de auto * , eenheden en
systeeminstellingen "Demo-modus".
VERKEER:
TMC-informatie en berichten.
* Afhankelijk van de uitvoering.
BOORDCOMPUTER
177
03
1
2
3
3
2
1
1
1
3
2
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
2
2
2
2
1
1
2
1
2
2
2
2
2
2
2
1
1
1
1
1
1
Door de draaiknop OK in te drukken krijgt
u toegang tot de snelkeuzemenu's.
MULTIMEDIASPELERS:
NAVIGATIE (TIJDENS NAVIGATIE):
NAVIGATIE STOPPEN
BERICHT HERHALEN
ALTERNATIEVE ROUTE
ROUTE-INFORMATIE
BESTEMMING TONEN
TRAJECTINFORMATIE
Navigatiecriteria
Vermijdcriteria
Aantal satellieten
KAART VERPLAATSEN
GESPR. BERICHT
NAVIGATIE-OPTIES
RADIO :
FM
VERKEERSINFORMATIE (TA)
RDS
RADIOTEKST
REGIOPROG. (REG)
AM
AM
VERKEERSINFORMATIE(TA)
AM-LIJST VERNIEUWEN
FM
WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT
VERKEERSINFORMATIE (TA)
AFSPEELOPTIES
NORMALE AFSPEELVOLGORDE
SHUFFLE
MAP HERHALEN
INTROSCAN
KIES GELUIDSBRON
TELEFOON:
OPHANGEN
IN DE WACHT ZETTEN
BELLEN
DTMF-TONEN
PRIVÉMODUS
MICRO UIT
ALGEMENE WERKING
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG SCHERM:
NAVIG. STOPPEN/NAVIGATIE HERVATTEN
BESTEMMING
POINTS OF INTEREST
POSITIE-INFO
KAARTINSTELLINGEN
KAART VERPLAATSEN
178
04
1
2
3
5
6
4
NAVIGATIE
EEN BESTEMMING KIEZEN
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk vervolgens op de draaiknop
om te bevestigen.
Selecteer de functie "Bestemming
invoeren" en druk op de draaiknop
om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Selecteer de letters van de
plaatsnaam één voor één en druk
telkens op de draaiknop om een letter
te bevestigen.
Selecteer het land en draai
vervolgens aan de draaiknop om
de plaats te selecteren. Druk op de
draaiknop om te bevestigen.
MENU NAVIGATIE
BESTEMMING INVOEREN
Plaats de SD-kaart met navigatiegegevens in de lezer op het bedieningspaneel om de
navigatiefuncties te gebruiken.
De navigatiegegevens op de SD-kaart mogen niet worden gewijzigd.
Updates van navigatiegegevens zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een lijst
n lijst van plaatsen
in het gekozen land beschikbaar die kunnen worden ges
en geselecteerd
door de eerste letters van de plaatsnaam in te voeren.
ren.
Selecteer de functie "Adresinvoer"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
ADRESINVOER
Onder de functie Menu Navigatie verschijnen de 20 laa
20 laatst gekozen
bestemmingen.
179
04
7
8
9
10
O
Om een bestemming te wissen; selecteer vanaf de etappes 1 tot 3 "Uit laatste bestemmingen kiezen".
Door lang op een van de bestemmingen te drukken verschijnt een lijst met handelingen,
waarin u kunt kiezen voor:
Vermelding wissen
Lijst wissen
Herhaal de stappen 5 t/m 7 om de
"Straat" en het "Huisnummer" in te
voeren.
Draai aan de draaiknop en selecteer
OK.
Druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Opslaan in adresboek" om het ing
het ingevoerde
adres als kaart op te slaan. Druk op de draaiknop om d
om de selectie te
bevestigen.
Uw Peugeot Connect Nav kan maximaal 500 kaarten o
rten opslaan.
Voor een snellere invoer is het mogelijk rechtstreeks ee
ks een postcode in
te voeren via de functie "Postcode".
Gebruik het virtuele toetsenbord om de letters en cijfers
cijfers in te voeren.
Selecteer vervolgens "Navigatie
starten" en druk op de draaiknop om
te bevestigen.
Tijdens de navigatie kan de laatste
aanwijzing worden herhaald door het
uiteinde van de verlichtingsschakelaar
in te drukken.
Met de draaiknop kan worden in- en uitgezoomd op de k
p de kaart.
Met het snelkeuzemenu van KAART VOLLEDIG SCHE
CHERM is het
mogelijk de kaart te verplaatsen of de richting te kiezen.
iezen. Druk op de
draaiknop en selecteer vervolgens "Kaartinstellingen".
en".
Selecteer de navigatiecriteria:
"Snelste route", "Kortste route" of "Geoptimaliseerde rou
de route" en druk
op de draaiknop om te bevestigen.
Er kan ook een bestemming worden geselecteerd vanu
vanuit "Uit
adresboek kiezen" of "Uit laatste bestemmingen kiezen"
iezen".
UIT LAATSTE BESTEMMINGEN KIEZEN
UIT LAATSTE BESTEMMINGEN KIEZEN
UIT ADRESBOEK KIEZEN
NAVIGATIE STARTEN
NAVIGATIE
180
04
4
3
2
1
7
6
5
NAVIGATIE
NAVIGATIEOPTIES
Selecteer de functie
"Routedynamiek".
Deze functie geeft toegang tot de
opties "Verkeersonafhankelijk" en
"Semi-dynamisch".
Selecteer de functie "Vermijdcriteria".
Deze functie geeft toegang tot de
optie VERMIJDEN (autosnelwegen,
tolwegen, veerboten).
Draai aan de draaiknop en
selecteer de functie "Herberekenen"
om rekening te houden met de
geselecteerde navigatieopties. Druk
op de draaiknop om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Routetype"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen. Met deze functie kunnen
de navigatiecriteria worden gewijzigd.
Selecteer de functie "Routeopties"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
HERBEREKENEN
VERMIJDCRITERIA
ROUTEDYNAMIEK
ROUTETYPE
ROUTEOPTIES
MENU NAVIGATIE
De route die uw Peugeot Connect Nav berekent, hangt af van de geselecteerde navigatieopties.
Door het wijzigen van deze opties kan een totaal verschillende route worden berekend.
181
04
7
6
5
4
3
2
1
Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in.
Selecteer na het invoeren van het
nieuwe adres "OK" en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
Selecteer "Herberekenen" en druk op
de draaiknop om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu "Navigatie"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Tussenstop
toevoegen" (maximaal 5 tussenstops)
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Tussenstops"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
OK
ADRESINVOER
TUSSENSTOP TOEVOEGEN
TUSSENSTOPS
MENU "NAVIGATIE"
HERBEREKENEN
De tussenstop moet zijn gepasseerd of gewist voordat d
ordat de navigatie
naar de volgende bestemming kan worden hervat. Zo n
. Zo niet, dan leidt
uw Peugeot Connect Nav u systematisch naar de vorige
vorige etappe.
Na het selecteren van de bestemming kunnen tussenstops aan de route worden toegevoegd.
NAVIGATIE
182
04
8
6
7
4
3
5
2
1
NAVIGATIE
POINTS OF INTEREST ZOEKEN
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op de toets om te bevestigen.
Selecteer de functie "POI dichtbij" om
points of interest in de nabijheid van
de auto te zoeken.
Selecteer de functie "POI zoeken"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
MENU NAVIGATIE
POI ZOEKEN
POI DICHTBIJ
Selecteer de functie "POI in plaats"
om points of interest in de gewenste
plaats te zoeken. Kies het land en
voer vervolgens de plaatsnaam in met
behulp van het virtuele toetsenbord.
Selecteer de functie "POI bij route"
om points of interest in de nabijheid
van de route te zoeken.
Selecteer de functie "POI in land" om
points of interest in het gewenste land
te zoeken.
Selecteer de functie "POI bij
bestemming" om points of interest in
de omgeving van de eindbestemming
te zoeken.
POI BIJ BESTEMMING
POI BIJ ROUTE
POI IN LAND
POI IN PLAATS
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een ove
n overzicht van
plaatsnamen in het geselecteerde land beschikbaar.
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven,
vliegvelden...).
183
04
NAVIGATIE
POI-LIJST
*
Afhankelijk van beschikbaarheid in het land.
Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points
of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op
dit pictogram in te zoomen kunt u de verschillende
Points of Interest bekijken.
184
04
5
6
3
2
1
4
NAVIGATIE-INSTELLINGEN
NAVIGATIE
Selecteer "Instellen risicozones" voor
toegang tot de functies "Op kaart
weergeven", "Visuele waarschuwing"
en "Akoestische waarschuwing".
Selecteer de functie "POI-categorieën
op kaart" om de POI's die standaard
op de kaart worden weergegeven in
te stellen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Instellingen"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
POI-CATEGORIEËN OP KAART
INSTELLINGEN
INSTELLEN RISICOZONES
MENU NAVIGATIE
Selecteer de functie "Navigatievolume"
en draai aan de draaiknop om het
volume van de verschillende gesproken
berichttypen (verkeersinformatie,
waarschuwingsmeldingen…) in te
stellen.
NAVIGATIEVOLUME
Het volume van de risicozone POI's kan alleen worden ingesteld als
een dergelijke waarschuwingsmelding wordt uitgesproken.
UPDATEN RISICOZONE-POI'S
Voor het updaten van RISICOZONE-POI's is een SDHC-speler
(High Capacity) vereist.
Download het update-bestand via Internet (www.peugeot.fr of
www.peugeot.co.uk).
Open dit bestand en kopiëer de uitgepakte documenten naar
de map DATABASE op de SD-kaart, waarbij de bestaande
documenten worden vervangen.
185
05
2
1
3
4
5
VERKEERSINFORMATIE
INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE
WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN
Een TMC-bericht (Trafi c Message Channel) is informatie met betrekking tot het verkeer en het weer
die in real time wordt ontvangen en doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken
berichten en visuele waarschuwingen op de navigatiekaart.
Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen.
Selecteer vervolgens de gewenste
straal van het lter (in km), afhankelijk
van de route, en bevestig door op de
draaiknop te drukken.
Wanneer alle berichten over het
traject worden geselecteerd, wordt
aanbevolen een geografi sche lter
(over een straal van 5 km bijvoorbeeld)
toe te voegen om het aantal
berichten dat op de kaart verschijnt te
verkleinen. Het geogra sch lter volgt
de verplaatsing van de auto.
De fi lters werken onafhankelijk van elkaar en cumulatief.
De fi lters werken onafhankelijk van elkaar en cumulatief.
Het is raadzaam om een fi lter op de route en een lter rondom de
Het is raadzaam om een fi lter op de route en een lter rondom de
auto in te schakelen van:
- 3 km of 5 km voor een gebied met een dicht wegenne
gennet,
- 10 km voor een gebied met een normaal wegennet,
nnet,
- 50 km voor lange trajecten (autosnelweg).
Druk nogmaals op de toets TRAFFIC
of selecteer het Menu Verkeer
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Druk op de toets TRAFFIC.
Selecteer de functie "Geografi sch
lter" en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
BERICHTEN OP ROUTE
De lijst met TMC-berichten verschijnt onder Menu Verke
Verkeer op
volgorde van nabijheid.
ALLEEN WAARSCH.BERICHTEN OP ROUTE
MENU VERKEER
Selecteer het gewenste fi lter:
ALLE WAARSCHUWINGSBERICHTEN
ALLE BERICHTEN
De berichten verschijnen op de kaart
en in de lijst.
Druk op ESC om het fi lter uit te
schakelen.
GEOGRAFISCH FILTER
186
05
2
1
3
2
1
VERKEERSINFORMATIE
BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld:
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
Druk op de draaiknop als de huidige
geluidsbron op het display wordt
weergegeven.
Het snelkeuzemenu van de geluidsbron verschijnt en ge
en geeft toegang
tot:
Selecteer Verkeersbericht (TA) en
druk ter bevestiging op de draaiknop
voor toegang tot de desbetreffende
instellingen.
VERKEERSBERICHT (TA)
De functie TA (Traffi c Announcement) geeft voorrang aan het luisteren
naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie
een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron
die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, Jukebox, ...)
automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven.
Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de
oorspronkelijke geluidsbron hervat.
VERKEERSBERICHTEN BELUISTEREN
187
06
3
2
1
1
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
Druk tijdens het luisteren naar de
radio op de draaiknop.
Het snelkeuzemenu van de radiofunctie verschijnt en ge
en geeft toegang
tot de volgende opties:
Selecteer de gewenste functie
en druk op de draaiknop om te
bevestigen en de desbetreffende
instellingen te wijzigen.
VERKEERSBERICHT
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio stee
o steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar k
aar kunt blijven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen
ijzigen. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvang
tvangen, omdat
de frequenties van de zender niet het hele land dekken.
kken. Dit verklaart
dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen,
tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
RDS - REGIONALE FUNCTIE
Druk op de toets RADIO om de
alfabetische lijst met lokaal ontvangen
zenders weer te geven.
Selecteer het gewenste station met
de draaiknop en druk op de draaiknop
om te bevestigen.
Druk tijdens het luisteren naar de radio op een van
de toetsen om de vorige of volgende zender in de
lijst te selecteren.
Druk langer dan 2 seconden op een van de numerieke
rieke toetsen om
de zender waarop is afgestemd op te slaan.
Druk op de numerieke toets om naar de zender te luiste
luisteren die
onder die toets is opgeslagen.
RDS
RADIOTEKST
REGIOPROG. (REG)
AM
RADIO
Houd een van de toetsen lang ingedrukt om
automatisch in afl opende of oplopende volgorde
naar zenders te zoeken.
188
07
MULTIMEDIASPELERS
CD, CD MET MP3- OF WMA-BESTANDEN
INFORMATIE EN TIPS
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de s
de standaard
ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te k
e te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn
et zijn dat deze
niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standa
standaard voor het
branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid
elheid in
(maximaal 4x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadza
aadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
De PC Nav speelt bestanden met de extensie ".mp3" en
p3" en een bitrate
van 8 tot 320 Kbps en bestanden met de extensie ".wm
".wma" en een
bitrate van 5 tot 384 Kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunne
kunnen worden
afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3
4, .m3u...) kunnen
niet worden afgespeeld.
De formaten MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio
Audio Layer 3)
en WMA (afkorting van Windows Media AudioM, eigend
eigendom van
Microsoft) zijn standaarden voor het comprimeren van g
van geluid die
de mogelijkheid bieden enkele tientallen nummers op é
s op één CD te
plaatsen.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en
ters en verwijder
speciale tekens (bijv. : " " ? ; ù) om problemen met het a
t het afspelen of de
weergave te voorkomen.
189
07
6
4
5
3
2
1
MUZIEK SELECTEREN/BELUISTEREN
CD, MP3-/WMA-CD
Het afspelen of weergeven van een MP3-/WMA-speellij
peellijst kan
worden beïnvloed door het gebruikte programma voor h
voor het branden
van de CD en/of de instellingen. Wij raden u aan voor h
voor het branden
van een CD de standaard ISO 9660 te gebruiken.
Druk op de toets MUSIC.
Selecteer de functie "Kies
geluidsbron" en druk op de draaiknop
om te bevestigen.
Druk op de toets omhoog/omlaag
om de volgende/vorige map te
selecteren.
Selecteer de gewenste geluidsbron:
CD, MP3-/WMA-CD. Druk op de
draaiknop om te bevestigen. Het
afspelen begint.
KIES GELUIDSBRON
Druk nogmaals op de toets MUSIC of
selecteer de functie Menu "Muziek"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Druk op een van de toetsen om een
nummer te selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spoelen.
MENU "MUZIEK"
De lijst met nummers of MP3-/WMA-bestanden verschij
erschijnt onder het
Menu "Muziek".
MULTIMEDIASPELERS
190
07
4
3
1
2
Sluit het externe apparaat (mp3-
/WMA-speler…) met een geschikte
audiokabel aan op de JACK-
audioaansluiting of op de USB-poort.
Druk op de toets MUSIC en druk
nogmaals op de toets of selecteer de
functie Menu Muziek en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de geluidsbron AUX
en druk op de draaiknop om te
bevestigen, waarna het afspelen
automatisch begint.
Selecteer de functie "Extern toestel"
en druk op de draaiknop om het
externe apparaat te activeren.
EXTERN TOESTEL
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de ex
de externe
apparatuur zelf.
AUX-INGANG GEBRUIKEN
AUDIOKABEL JACK/USB NIET BIJGELEVERD
MULTIMEDIASPELERS
MENU MUZIEK
191
08
1
2
3
2
1
4
* De beschikbaarheid van diensten hangt af van het gsm-netwerk, de SIM-kaart en de compatibility
van de gebruikte Bluetooth apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en
informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn. Onze organisatie beschikt over een
lijst van mobiele telefoons met de beste aanbiedingen.
BLUETOOTH-TELEFOON
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfr
andsfree-set van
de PC Nav mag om veiligheidsredenen en vanwege he
ge het feit dat
deze handeling de volledige aandacht van de bestuurde
tuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en me
en met aangezet
contact.
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon.
De laatst gekoppelde telefoon wordt automatisch
opnieuw gekoppeld.
Voer de toegangscode in met de
telefoon. De in te voeren code wordt
weergegeven op het display.
Druk om een andere telefoon te
koppelen op de toets PHONE,
selecteer vervolgens Menu Telefoon
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Als de telefoon is gekoppeld, kan PC Nav de contacten
acten en de
gesprekkenlijst synchroniseren. Deze synchronisatie ka
tie kan enkele
minuten duren *
Selecteer "Telefoon verbinden".
Selecteer de telefoon en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
De lijst met eerder gekoppelde telefoons (maximaal 4)
al 4) verschijnt op
het multifunctionele display. Selecteer de gewenste tele
te telefoon om deze
opnieuw te koppelen.
Druk op de toets PHONE.
Selecteer als de telefoon nog niet
gekoppeld is geweest "Telefoon
zoeken" en druk op de draaiknop om
te bevestigen. Selecteer vervolgens
de naam van de telefoon.
TELEFOON ZOEKEN
TELEFOON VERBINDEN
192
08
2
11
3
2
accepteren of om het gesprek te beëindigen.
Selecteer "Ja" om de oproep te
accepteren of "Nee" om de oproep
te weigeren en bevestig door op de
draaiknop te drukken.
EEN OPROEP ONTVANGEN
BELLEN
Wanneer u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijn
rschijnt een pop-
upvenster op het multifunctionele display.
JA
Druk op de toets PHONE om het
gesprek te beëindigen of druk op de
draaiknop, selecteer "Gespr.beëind."
en bevestig door op de draaiknop te
drukken.
GESPR.BEËIND.
Druk op de toets PHONE.
Selecteer "Nummer kiezen" en voer
het nummer in met het toetsenbord
op het display.
Selecteer de functie Menu "Telefoon"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
De lijst met de laatste 20 vanuit de auto gevoerde telefoo
elefoongesprekken
verschijnt onder het Menu "Telefoon". U kunt een numme
ummer selecteren
en op de draaiknop drukken om naar dit nummer te belle
bellen.
NEE
Het telefoonnummer kunt u ook kiezen uit het adresboe
esboek. Selecteer
daarvoor "Bellen vanuit adresboek". Met de Peugeot Co
eot Connect Nav
kunnen maximaal 4 000 kaarten worden opgeslagen.
Druk langer dan twee seconden op het uiteinde van de
n de
stuurkolomschakelaar om het adresboek te openen.
MENU "TELEFOON"
NUMMER KIEZEN
Druk, om een nummer te wissen, op de toets PHONE e
NE en vervolgens
lang op een telefoonnummer waarna de volgende keuze
keuze op het
scherm verschijnt:
Vermelding wissen
Lijst wissen
BLUETOOTH-TELEFOON
193
09
6
5
4
3
2
1
CONFIGURATIE
DATUM EN TIJD INSTELLEN
De functie SETUP geeft toegang tot de volgende opties: Systeemtaal, Datum & tijd, Display,
Helderheid, Kleur, Kleur kaart, Voertuig, Eenheden, Systeem.
Selecteer de functie "Datumformaat"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Bevestig het gewenste formaat met de draaiknop.
Druk langer dan 2 seconden op de toets SET UP voor
P voor toegang tot:
Bevestig het gewenste formaat met
de draaiknop.
Selecteer de functie "Tijdformaat"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
BESCHRIJVING VAN UNIT
DEMOMODUS
GPS-BEREIK
Stel de parameters één voor één
in door deze te bevestigen met de
draaiknop.
Selecteer de functie "Datum & tijd
instellen" en druk op de draaiknop om
te bevestigen.
Deze instellingen dient u te verrichten elke keer nadat
nadat de accu
losgekoppeld is geweest.
Druk op de toets SET UP.
DATUM & TIJD INSTELLEN
Selecteer de functie Datum & tijd
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
DATUM & TIJD
194
10
1
BOORDCOMPUTER/PARAMETERS AUTO
BOORDCOMPUTER
Druk op de toets MAIN of druk
achtereenvolgens op de toets
MODE tot de boordcomputer wordt
weergegeven.
- Het tabblad "auto" met:
de actieradius, het huidige verbruik
en de nog af te leggen afstand.
- Het tabblad "1" (traject 1) met:
de gemiddelde snelheid, het
gemiddelde verbruik en de
afgelegde afstand berekend over
het traject "1".
- Het tabblad "2" (traject 2) met
dezelfde gegevens voor een
tweede traject.
Actieradius:
in deze stand geeft de computer aan hoev
n hoeveel kilometer
u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijd
unt rijden,
berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de
ver de laatste
afgelegde kilometers.
De weergegeven waarde kan sterk variëren door een v
een verandering in
de wagensnelheid of het landschap.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijn
rschijnen streepjes
op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brand
brandstof wordt
de actieradius opnieuw berekend en weergegeven zodr
n zodra deze meer
dan 100 km bedraagt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als tijdens het rijden
rijden voortdurend
streepjes worden weergegeven in plaats van cijfers.
Momenteel verbruik:
dit verbruik wordt berekend en w
en weergegeven
vanaf 30 km/h.
Gemiddeld verbruik:
dit is het gemiddelde verbruik sin
uik sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Afgelegde afstand:
deze afstand wordt berekend sinds
d sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Nog af te leggen afstand:
dit is de afstand tot de door
door de gebruiker
ingevoerde eindbestemming. Als het navigatiesysteem
teem in gebruik
is, wordt deze afstand op elk moment tijdens het rijden
rijden opnieuw
berekend.
Gemiddelde snelheid:
dit is de gemiddelde snelheid s
heid sinds de
laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
aan).
Druk op de knop op het uiteinde van de ruitenwissersch
serschakelaar om
de volgende informatie van de boordcomputer op het di
het display weer
te geven.
ENKELE DEFINITIES
195
11
1
2
3
1
2
4
1
2
3
4
3
3
3
3
2
2
2
2
4
4
4
4
4
3
3
3
3
3
2
3
2
2
3
3
3
4
4
4
4
4
3
3
1
2
3
3
2
3
3
MENU "RADIO"
BASISFUNCTIE
KEUZE A
keuze A1
keuze A2
KEUZE B...
MENUSTRUCTUREN DISPLAYS
MENU "MUZIEK"
MENU "VERKEER"
ALLE BERICHTEN OP ROUTE
WAARSCH.BERICHTEN OP ROUTE
ALLEEN WAARSCHUWINGSBERICHTEN
ALLE SOORTEN BERICHTEN
GEOGRAFISCH FILTER
Binnen een straal van 3 km
Binnen een straal van 5 km
Binnen een straal van 10 km
Binnen een straal van 50 km
Binnen een straal van 100 km
KIES DE GELUIDSBRON
GELUIDSINSTELLINGEN
Balans/Fader
Bass/Treble
Effecten
Geen
Klassiek
Jazz
Rock/pop
Techno
Vocaal
Loudness
Snelheidsafhankelijk volume
Geluidsinstellingen terugzetten
GOLFLENGTE
FM
AM
HANDMATIG AFSTEMMEN
GELUIDSINSTELLINGEN
Balans/Fader
Bass/Treble
Effecten
Geen
Klassiek
Jazz
Rock/pop
Techno
Vocaal
Loudness
Snelheidsafhankelijk volume
Geluidsinstellingen terugzetten
196
1
2
4
2
3
4
2
3
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
3
3
3
3
2
4
4
4
3
3
3
3
4
4
4
2
3
3
3
3
3
3
3
3
4
4
2
4
4
4
4
4
3
3
3
3
4
4
4
NAVIGATIEOPTIES
Navigatiecriteria
Snelste route
Kortste route
Compromis tijd/afstand
Rekening houden met verkeer
Zonder omleiding
Met bevestiging
Uitsluitingen
Geen snelwegen
Geen tolwegen
Geen veerboten
Route herberekenen
ETAPPES
Etappe toevoegen
Adres invoeren
Navigatie naar "mijn huis"
Uit adresboek kiezen
Uit laatste bestemmingen kiezen
Route optimaliseren
Etappe vervangen
Etappe wissen
Route herberekenen
Snelste route
Kortste route
Compromis tijd/afstand
MENU "NAVIGATIE"
NAVIGATIE HERVATTENNAVIGATIE AFBREKEN
POI ZOEKEN
POI dichtbij
Dichtbij bestemming
In een plaats
In een land
Langs de route
INSTELLINGEN
Volume gesproken berichten
POI's op kaart
Instellen risicozones
Op kaart weergeven
Visuele waarschuwing
Akoestische waarschuwing
BESTEMMING INVOEREN
Adres invoeren
Land
Plaats
Straat
Huisnummer
Navigatie starten
Postcode
Opslaan in adresboek
Kruising
Stadscentrum
GPS-coördinaten
Invoer op kaart
Navigatie naar "mijn huis"
Vanuit adresboek
Uit laatste bestemmingen kiezen
Informatie TMC-zender
197
1
2
3
4
1
3
4
3
4
2
2
2
3
4
4
4
4
2
3
3
3
2
3
3
3
2
3
4
4
4
4
2
4
3
4
3
3
3
3
3
3
3
3
2
4
4
2
3
4
4
3
4
4
4
2
3
3
3
MENU "TELEFOON"
MENU "SETUP"
NUMMER BELLEN
INSTELLINGEN
Beltoon selecteren
Volume beltoon instellen
Mailboxnummer invoeren
TAAL *
Deutsch
English
Español
Français
Italiano
Nederlands
Polski
Portuguese
DATUM EN TIJD *
Datum en tijd instellen
Datumformaat
Tijdformaat
Dark blue
Kleur kaart
Dagmodus voor kaart
Nachtmodus voor kaart
Auto. dag/nacht voor kaart
PARAMETERS AUTO *
Informatie auto
Logboek waarschuwingen
Status van functies
WEERGAVE
Helderheid
Kleur
Pop titanium
Toffee
Blue steel
Technogrey
EENHEDEN
Temperatuur
Celsius
Fahrenheit
Afstand
Kilometers en verbruik l/100 km
Kilometers en verbruik km/l)
Miles (verbruik: MPG)
PARAMETERS SYSTEEM
Fabrieksinstellingen terugzetten
Softwareversie
Automatisch bladeren
BELLEN VANUIT ADRESBOEK
GESPREKSLIJSTEN
TELEFOON KOPPELEN
Telefoon zoeken
Gekoppelde telefoons
Telefoon ontkoppelen
Telefoon hernoemen
Koppeling verwijderen
Alle koppelingen verwijderen
Details weergeven
* Beschikbaarheid afhankelijk van de uitvoering.
198
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen
(radio, CD...).
Controleer of de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen,
hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de
middelste stand te zetten, de geluidssfeer
Lineair te selecteren en de functie Loudness in
de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is
geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten
als de radio is geselecteerd.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven
in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk
"Audio".
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio
wordt herkend.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De gebruikte CD is bekrast of van slechte kwaliteit.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
VEELGESTELDE VRAGEN
199
OPLOSSING
ANTWOORD
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of ondergrondse parkeergarage).
Activeer de functie "RDS" om het systeem te
laten controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de functie "RDS" uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
Na het afzetten van
de motor wordt de
radio na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand
van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik
(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin
de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
200
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
De optie
"Verkeersbericht" is
aangevinkt, maar de
les op de route worden
niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de pictogrammen van
de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen, ...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Het berekenen van de
route lijkt soms langer te
duren dan normaal.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is
afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Het systeem kan tijdelijk trager worden als gelijktijdig met het berekenen
van de route een CD naar de Jukebox gekopieerd wordt.
Wacht met het starten van de navigatie tot het
kopiëren van de CD is voltooid of breek het
kopiëren af.
Ik word gewaarschuwd
voor een fl itspaal die
niet op mijn route ligt.
Het systeem waarschuwt voor alle komende itspalen op de route binnen
een bepaald bereik. Het detecteert ook fl itspalen op nabijgelegen straten
of paralelwegen.
Zoom in op de kaart om de exacte locatie van de
itspaal te kunnen bepalen.
De
geluidswaarschuwing
voor itspalen werkt niet.
De geluidswaarschuwing is niet actief.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 3 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart.
Controleer of het GPS van ten minste
3 satellieten een signaal ontvangt (druk lang op
de toets SETUP, selecteer vervolgens "GPS-
bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel, ...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
De routeberekening
wordt niet voltooid.
De vermijdcriteria zijn wellicht in tegenspraak met de huidige locatie
(uitsluiting van tolwegen tijdens het rijden op een tolweg).
Controleer de vermijdcriteria.
Het waarschuwingssignaal is afgesteld op de laagste volume.
Activeer de geluidswaarschuwing in Menu
Navigatie, Instellingen, Instellen risicozones.
U kunt het volume van de waarschuwing afstellen
wanneer u langs een itspaal rijdt.
201
Na het plaatsen van
een CD duurt het lang
voordat het systeem
reageert.
Na het plaatsen van een informatiedrager moet het systeem een aantal
gegevens uitlezen (afspeellijst, titel, artiest).
Dit kan enige tijd in beslag nemen.
Dit is normaal.
Het lukt niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het geluid van de
Bluetooth telefoon is niet
hoorbaar.
Mogelijk is de Bluetooth-functie van de telefoon uitgeschakeld of is het
toestel niet zichtbaar voor andere apparatuur.
Het geluid wordt bepaald door zowel het systeem als de telefoon.
- Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
- Controleer of uw telefoon zichtbaar is.
Verhoog eventueel het volume van de Peugeot
Connect Nav en indien nodig ook van de telefoon
tot het maximale niveau.
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
203
Peugeot Connect Sound
INHOUD
01 Basisfuncties blz.
02 Stuurkolomschakelaars blz.
03 Algemeen menu blz.
04 Audio blz.
05
USB-box - Peugeot Connect-plug
blz.
06
Peugeot Connect Bluetooth
blz.
07 Confi guratie blz.
08 Boordcomputer blz.
09 Menustructuren displays blz.
Veelgestelde vragen blz.
Uw Peugeot Connect Sound is zodanig gecodeerd dat
deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadplaag het
PEUGEOT
-netwerk als u het systeem voor gebruik in
EOT
EOT
een andere auto wilt laten confi gureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de
autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
AUTORADIO/BLUETOOTH
nnect Sound
nnect Sound
204
205
206
207
210
213
215
216
217
219
204
1
2
2
10
10
11
11
13
13
14
14
15
15
3
3
4
4
5
5
6
6
7
7
8
8
9
9
12
12
01
BASISFUNCTIES
1.
Aan/uit en volumeregeling.
2.
Uitwerpen van de CD.
3.
Selecteren van de weergave op het display:
Audiofuncties (AUDIO), Boordcomputer (TRIP) en Telefoon
(TEL).
4.
Selecteren van de geluidsbron:
radio, audio-CD-/MP3-CD-speler, USB, Jack-aansluiting,
streaming audio.
5.
Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast en AM.
6.
Instellen van de geluidsweergave: geluidsverdeling voor/
achter, links/rechts, loudness, geluidssferen.
7.
Weergave van de lijst radiozenders, de nummers van de
CD of de MP3-afspeellijsten.
8.
Annuleren van de bewerking.
9.
Functie TA (verkeersinformatie) AAN/UIT.
Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie
(programmatypen radio).
10.
Bevestigen.
11.
Automatisch zoeken naar zenders in a opende/oplopende
volgorde.
Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, MP3
of USB.
12.
Selecteren van een lagere/hogere radiofrequentie.
Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst.
Selecteren van de vorige/volgende afspeellijst/muziekstijl/
artiest/afspeellijst van het USB-apparaat.
13.
Weergave van het algemene menu.
14.
Toetsen 1 t/m 6:
Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender.
Lang indrukken: opslaan van een zender als
voorkeuzezender.
15.
Met de toets DARK kan de weergave van het display
worden gewijzigd voor extra rijcomfort 's nachts.
1 keer indrukken: alleen verlichting van het bovenste
gedeelte.
2 keer indrukken: display volledig uitschakelen.
3 keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave.
205
02
RADIO: selecteren van de vorige
voorkeuzezender.
USB: selecteren van het genre/artiest/vorige
index van de lijst.
Selecteren van het vorige item van een menu.
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in
oplopende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het volgende nummer.
CD/USB: continu indrukken: versneld
vooruitspoelen.
Selecteren van het vorige item.
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in
afl opende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het vorige nummer.
CD/USB: continu indrukken: versneld
terugspoelen.
Selecteren van het volgende item.
Volume verhogen.
Volume verlagen.
STUURKOLOMSCHAKELAARS
Mute; geluid
onderbreken: gelijktijdig
indrukken van de
volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen:
druk op een van de twee
volumetoetsen.
- Wijzigen van de geluidsbron.
- Bevestigen van een selectie.
- Telefoon opnemen/ophangen.
- Langer dan 2 seconden
indrukken: toegang tot het
telefoonmenu.
RADIO: selecteren van de volgende
voorkeuzezender.
USB: selecteren van het genre/artiest/
volgende index van de lijst.
Selecteren van het volgende item van een
menu.
206
03
HOOFDMENU
GELUIDSBRON :
radio, CD,
USB, externe apparatuur.
BOORDCOMPUTER :
afstanden
invoeren, waarschuwingsmeldingen,
status van functies.
TELEFOON
:
handsfree set,
koppelingen, gespreksbeheer.
PERSOONLIJKE INSTELLING -
CONFIGURATIE :
parameters van de
auto, weergave, talen.
> MONOCHROOM DISPLAY C
> MONOCHROOM DISPLAY A
Raadpleeg voor een compleet
overzicht van de beschikbare
menu's het gedeelte
"Menustructuren" van dit
hoofdstuk.
207
2
2
3
3
4
4
1
1
2
2
4
4
3
3
1
1
04
AUDIO
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om de radiofunctie te
selecteren.
Druk op de toets BAND AST om het
golfbereik te selecteren: FM1, FM2,
FMast of AM.
Druk kort op een van de toetsen om
automatisch naar zenders te zoeken.
Druk op een van de toetsen om
handmatig naar zenders te zoeken.
Druk op de toets LIST REFRESH
voor een lijst van de beschikbare
zenders in het gebied waar u zich
bevindt (maximaal 30 zenders).
Druk langer dan 2 seconden op de
toets om deze lijst bij te werken.
Selecteer RDS VOLGEN
ACTIVEREN en druk op OK. Op het
display verschijnt de aanduiding RDS.
Selecteer de functie VOORKEUZE
FM en druk op OK.
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk
op OK.
Druk op de toets MENU.
VOORKEUZE FM
RDS VOLGEN ACTIVEREN
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen,
tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel
en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
RDS
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te
ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land
dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
RADIO
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
208
04
1
1
2
2
1
1
2
2
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.
Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD
of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken,
ongeacht de kwaliteit van de CD-speler.
Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in
de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
Als er in de CD-speler al een CD
is geplaatst die u wilt beluisteren,
druk dan herhaalde malen op de
toets SOURCE om de CD-functie te
selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om
de lijst met nummers van de CD weer
te geven.
Houd een van de toetsen ingedrukt om
versneld vooruit of terug te spoelen.
Plaats een MP3-CD in de speler.
De CD-speler leest vervolgens de CD af tot alle
nummers zijn gevonden, hierdoor kan het enkele tot
enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen
begint.
De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden,
verdeeld over 8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het
aantal speellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de
CD te voorkomen.
Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de
mappenstructuur.
Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.
Als er al een CD in het apparaat
zit die u wilt beluisteren, druk
dan herhaalde malen op de toets
SOURCE om de CD-functie te
selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om
de speellijsten van de MP3-CD weer
te geven.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spoelen.
CD
EEN CD AFSPELEN
MP3-CD
EEN MP3-CD AFSPELEN
AUDIO
209
04
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio
Audio Layer 3) is
een standaard voor het comprimeren van geluid die de
ie de mogelijkheid
biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatse
laatsen.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW d
RW de standaard
ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te ku
e te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn
et zijn dat deze niet
goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standa
standaard
voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke
elijke snelheid
(maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadza
aadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extens
extensie
".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1
of 44,1 kHz af.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp
, .mp4, .m3u...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en
ters en verwijder
speciale tekens (bijv. : " ", ?, ù) om problemen met het a
t het afspelen of de
weergave te voorkomen.
CD MP3
INFORMATIE EN TIPS
AUDIO
Lege CD's worden niet herkend en kunnen het audiosys
diosysteem
beschadigen.
211
3
3
05
4
4
1
1
5
5
2
2
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
GEBRUIK VAN DE USB-BOX -
PEUGEOT CONNECT USB
Druk LIST kort in voor de indeling die
u de vorige keer hebt gekozen.
Navigeer in de lijst met behulp van
de toetsen links/rechts en omhoog/
omlaag.
Bevestig de selectie door op OK te
drukken.
De beschikbare lijsten zijn Artiest, Genre en Playlist (zoals
weergegeven via de iPod
®
).
®
Selectie en Navigatie zijn hierboven beschreven in de stappen 1 t/m 5.
Sluit geen harde schijf of een niet-audio USB-apparaat aan op de
USB-poort, aangezien hierdoor uw installatie beschadigd kan raken.
AANSLUITEN VAN EEN iPOD
®
AANSLUITEN VAN EEN iPOD
AANSLUITEN VAN EEN iPOD
-VIA DE USB-POORT
®
Druk op een van deze toetsen om
tijdens het lezen naar de vorige/
volgende track te gaan volgens de
weergegeven indeling.
Houd een van de toetsen ingedrukt
voor snel vooruit/achteruit
verplaatsen.
Druk op een van deze toetsen om te
gaan naar volgende/vorige Genre,
Map, Artiest of Playlist, afhankelijk
van de weergegeven indeling tijdens
het lezen.
Druk LIST lang in voor het weergeven van
de indelingen.
Kies per map/Artiest/Genre/Playlist,
druk op OK om de gekozen indeling te
bevestigen en vervolgens opnieuw op OK
om de keuze vast te leggen.
- per Map: alle mappen met audio-
bestanden worden in een algemeen
overzicht en alfabetisch geordend
weergegeven, zonder dat daarbij rekening
is gehouden met de mappenstructuur.
- per Artiest: alle artiestennamen
worden weergegeven in ID3 Tag en in
alfabetische volgorde.
- per Genre: alle genres worden
weergegeven in ID3 Tag.
- per Playlist: zoals weergegeven in de
playlist van de USB-stick of het USB-
apparaat aangesloten op de USB-poort.
OK
212
05
1
1
2
2
2
2
1
1
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via
de externe apparatuur zelf.
Stel eerst het volume van uw draagbare
apparatuur af.
Stel vervolgens het volume van de
autoradio af.
De AUX-aansluiting RCA dient om een extern apparaat
(MP3-speler…) aan te sluiten.
Sluit het externe apparaat (MP3-
speler...) met behulp van een
adapterkabel (niet meegeleverd) op de
audioaansluitingen (wit en rood, type
RCA) aan.
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om AUX te selecteren.
AUX-INGANG GEBRUIKEN
RCA-AANSLUITING
VOLUMEREGELING EXTERNE
APPARATUUR
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
213
1
1
6
6
2
2
7
7
4
4
9
9
5
5
10
10
3
3
8
8
06

 
PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem
van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit
dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet
contact.
Druk op de toets MENU.
Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Bezig met
zoeken...".
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon.
Kies in het menu:
- Bluetooth-telefoon - Audio
- Bluetooth confi guratie
- Zoeken via Bluetooth
De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit van de
gebruikte Bluetooth-apparatuur.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer
informatie over de beschikbare functies. Een overzicht van de meest geschikte telefoons is verkrijgbaar
via het netwerk. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
BLUETOOTH-TELEFOON
DISPLAY C
Met het menu TELEFOON krijgt u onder andere toegang tot de volgende
functies: Adresboek * , Logboek gesprekken, Beheer van de koppelingen.
De eerste vier herkende telefoons worden in dit venster
weergegeven.
Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven:
voer een code van minimaal 4 cijfers in.
Bevestig met OK.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt
aantal keren, nogmaals proberen.
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U kunt slechts één
telefoon per keer koppelen.
Op het scherm van de geselecteerde telefoon wordt
een bericht weergegeven: voer, om de koppeling
te accepteren, in de telefoon dezelfde code in en
bevestig vervolgens met OK.
Op het scherm verschijnt "Koppeling Naam_telefoon geslaagd".
De toegestane automatische verbinding wordt geactiveerd nadat de
telefoon is geconfi gureerd.
Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de synchronisatie
beschikbaar.
OK
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen.
* Als uw telefoon volledig compatibel is.
214
06
1
1
2
2
1
1
1
1
2
2
3
3
2
2
JA
EEN GESPREK ONTVANGEN
Een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het
verschijnen van een venster op het multifunctionele display.
Start de koppelingsprocedure tussen de telefoon en
de auto. Deze procedure kan gestart worden via het
telefoonmenu van de auto of via het toetsenbord
van de telefoon, zie hiervoor de eerder beschreven
stappen 1 t/m 10. Tijdens de koppeling moet de
auto stilstaan en het contact aanstaan.
Selecteer in het telefoonmenu de te koppelen telefoon.
Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist
gekoppelde telefoon.
Selecteer met behulp van de toetsen
de knop JA op het scherm en
bevestig met OK.
Druk op de toets OK op het stuurwiel om het
gesprek te accepteren.
Selecteer in het menu Bluetooth-telefoon - Audio, Beheer van het
telefoongesprek en vervolgens Bellen, Logboek gesprekken of
Adresboek.
Druk gedurende meer dan twee seconden op het
uiteinde van de hendel aan de stuurkolom om
toegang te krijgen tot uw adresboek.
Of
Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van
uw telefoon om een nummer in te voeren.
BELLEN
STREAMING BLUETOOTH-AUDIO
(IN DE LOOP VAN HET JAAR BESCHIKBAAR)
Draadloze overdracht van muziekbestanden van de telefoon naar
het audiosysteem van de auto. De telefoon moet de desbetreffende
Bluetooth-profi elen (A2DP/AVRCP) kunnen ondersteunen.
* In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het
toetsenbord worden geactiveerd.
** Als de telefoon deze functie ondersteunt.
Activeer de bron Streaming door op
de toets SOURCE * te drukken. Via
de toetsen op het bedieningspaneel
van de radio en de bediening op het
stuurwiel kunt u op de gebruikelijke
wijze de muziekstukken aansturen ** .
De informatie over de muziekstukken
kan op het display worden
weergegeven.
PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH
215
1
1
2
2
3
3
4
4
5
5
6
6
7
7
8
8
07
CONFIGURATIE
Druk op de toets MENU.
Selecteer met de pijltoetsen
de functie PERSOONLIJKE
INSTELLING - CONFIGURATIE.
Druk op de toets om de selectie te
bevestigen.
Selecteer met de pijltoetsen de functie
CONFIGURATIE BEELDSCHERM.
Druk op de toets om de selectie te
bevestigen.
Druk op de toets om de selectie te
bevestigen.
Selecteer met de pijltoetsen de
functie DATUM EN TIJD INSTELLEN.
Stel de parameters één voor één in
door deze te bevestigen met de toets
OK. Selecteer vervolgens de knop
OK op het scherm om de instellingen
te bevestigen.
CONFIGURATIE BEELDSCHERM
DATUM EN TIJD INSTELLEN
OK
PERSOONLIJKE INSTELLING - CONFIGURATIE
DATUM EN TIJD INSTELLEN
DISPLAY C
216
9
08
Al
Als de knop op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar meermaals wordt
ingedrukt, worden de verschillende functies van de
boordcomputer achtereenvolgend weergegeven op
het display.
- het tabblad " auto " met:
de actieradius, het huidige verbruik en de nog af te leggen afstand,
- de stand " 1 " (traject 1) met:
de gemiddelde snelheid, het gemiddelde verbruik en de afgelegde
afstand berekend over het traject "1" ,
- de stand " 2 " (traject 2) met dezelfde gegevens voor een tweede traject.
ENKELE DEFINITIES
Actieradius:
in deze stand geeft de computer aan hoeveel kilometer u
nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op
basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.
De weergegeven waarde kan sterk variëren door een verandering in de
wagensnelheid of het landschap.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes
op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan
100 km bedraagt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als tijdens het rijden voortdurend
streepjes worden weergegeven in plaats van cijfers.
Momenteel verbruik:
dit verbruik wordt berekend en weergegeven vanaf
30 km/h.
Gemiddeld verbruik:
dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Afgelegde afstand:
deze afstand wordt berekend sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Nog af te leggen afstand:
dit is de afstand tot de door de gebruiker
ingevoerde eindbestemming. Als het navigatiesysteem in gebruik is, wordt
deze afstand op elk moment tijdens het rijden opnieuw berekend.
Gemiddelde snelheid:
dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
Op 0 zetten
Druk de knop langer dan twee seconden in zodra het gewenste
traject wordt aangegeven.
BOORDCOMPUTER
217
1
2
2
2
2
1
2
2
1
2
3
3
1
2
2
2
2
2
2
1
2
2
2
2
2
2
2
2
1
2
2
1
2
3
2
3
1
1
1
1
09
1
1
1
1
RADIO-CD
INST. WEERG
JAAR
MAAND
DAG
UUR
MINUTEN
CYCLUS 12 U/24 U
MENUSTRUCTUREN DISPLAYS
BASISFUNCTIE
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
KEUZE A
Keuze A1
Keuze A2
KEUZE B....
TALEN
FRANCAIS
ITALIANO
NEDERLANDS
PORTUGUES
PORTUGUES-BRASIL
DEUTSCH
ENGLISH
ESPANOL
Wanneer u op de toets OK drukt, komt u in
de verkorte menu's terecht, afhankelijk van
de weergave op het scherm:
monochroom A
monochroom display C
RADIO
aanzetten/uitzetten RDS
aanzetten/uitzetten modus REG
aanzetten/uitzetten radiotext
RDS VOLGEN
MODE REG
CD HERHALEN
RANDOM PLAY
CONFIG AUTO *
RW ACHTER AAN
FOLLOW-ME-HOME
OPTIES
DIAGNOSE
raadplegen
beëindigen
EENHEDEN
TEMPERATUUR: °CELSIUS/°FAHRENHEIT
BRANDSTOFVERBRUIK: KM/L - L/100 - MPG
CD/MP3-CD
aanzetten/uitzetten Intro
aanzetten/uitzetten herhalen tracks (de hele huidige CD
voor CD, de hele huidige map voor MP3-CD)
aanzetten/uitzetten random play (de hele huidige CD voor
CD, de hele huidige map voor MP3-CD)
USB
aanzetten/uitzetten herhalen van tracks (van de map/
artiest/genre/huidige afspeellijst)
aanzetten/uitzetten random play (van de map/artiest/
genre/huidige afspeellijst)
219
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen,
hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd
op de verschillende geluidsbronnen. Het is
raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen,
balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te
zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de
functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de
CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief"
te zetten als de radio is geselecteerd.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
-
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler
is geplaatst.
-
Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden
gelezen als deze te veel is beschadigd.
-
Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand:
raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio.
-
De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen.
-
De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is
onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio
wordt herkend.
Op het display wordt
de melding "Storing
USB-randapparatuur"
weergegeven.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.
De USB-stick wordt niet herkend.
De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw.
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
VEELGESTELDE VRAGEN
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
220
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg geen
verkeersinformatie te horen.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale
netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt
storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of ondergrondse parkeergarage).
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
Na het afzetten van de
motor wordt de radio na
enkele minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand
van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio
is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik
(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin
de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De melding "het
audiosysteem is
oververhit" verschijnt op
het display.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische
beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.
221
NOODOPROEP OF HULPOPROEP
NOODOPROEP
HULPOPROEP
WERKING VAN HET SYSTEEM
Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze
toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en
een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de
helpdesk PEUGEOT Urgence is gedaan * .
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep
geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft.
Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding
tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
Deze oproep wordt beheerd door de helpdesk PEUGEOT Urgence die de
informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing
kan zenden naar de gekwalifi ceerde hulpdiensten. In landen waar de
helpdesk niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk wordt
geweigerd, wordt de oproep meteen overgenomen door de hulpdiensten
(112) zonder lokalisatie.
Wanneer de elektronische eenheid airbag een botsing heeft
waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de
airbags, automatisch een noodoproep gedaan.
* Deze dienst is afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het
aanvragen van hulp bij stranding van de auto.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is gedaan*.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag
geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
Bij het aanzetten van het contact, gaat het
groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt
op een goede werking van het systeem.
Het oranje lampje knippert: er is een storing
in het systeem.
Het oranje lampje blijft branden: de
noodbatterij moet vervangen worden.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-
netwerk.
10
168
TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN 3-/5-DEURS (in kg)
Dieselmotoren
1,4 liter Turbo
HDI 70 pk
1,6 liter Turbo
HDI 90 pk
1,6 liter Turbo
HDI 90 pk 99g
1,6 liter Turbo
HDI 110 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld
- Ledig gewicht (rijklaar)
1 261 - 1 251 - 1 269 1 280 - 1 272 - 1 290 1 260 - 1 279 1 328 - 1 319 - 1 358
- Nuttig laadvermogen
399 - 369 - 341 420 - 408 - 340 445 - 450 382 - 391 - 323
- Maximum technisch toegestane massa
totaal
1 660 - 1 620 - 1 610 1 700 - 1 680 - 1 630 1 630 - 1 654 1 710 - 1 710 - 1 681
- Maximum toegestaan treingewicht
max. hellingspercentage 12%
2 242 - 2 265 2 650 1 630 - 1654 2 690
-
Aanhanger geremd (binnen max.toegestaan treingewicht)
max. hellingspercentage 10% of 12%
600 950 - 970 - 1 020 980
max. hellingspercentage 8%
- 980 - 1 000 1 030
-
Aanhanger geremd ** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
850 1 150 1 150
- Aanhanger ongeremd
600 600 600
- Aanbevolen kogeldruk
46 46 46 46
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het
opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een maximumsnelheid van 100 km/h (in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
** Het totale gewicht van de geremde aanhanger kan, binnen het maximum toegestane treingewicht, worden verhoogd indien
de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een
licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
208

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

Peugeot-207---2010

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Peugeot 207 - 2010 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Peugeot 207 - 2010 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 10,89 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Peugeot 207 - 2010

Peugeot 207 - 2010 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 218 pagina's

Peugeot 207 - 2010 Gebruiksaanwijzing - English - 218 pagina's

Peugeot 207 - 2010 Gebruiksaanwijzing - Français - 207 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info