Nederlands / Blz. 34
1. Montagehandleiding
Geometrie van de detectielus
Detectielussen indien mogelijk rechthoekig leggen. De langste zijden moeten dwars op
de rijrichting liggen en ca. 1 m van elkaar verwijderd zijn. Ook moet er tenminste 1 m
afstand van de deur en 0,3 m afstand van de stoeprand gehouden worden.
Het aantal windingen is afhankelijk van de omtrek van de lus:
Omtrek groter dan 10 m: 2 windingen
Omtrek kleiner dan 10 m: 3 windingen
Omtrek kleiner dan 6 m: 4 windingen
Ingeval van bestrating en bewapeningsstaal: 2 windingen extra
Installatie van de detectielus
De detectielus in de grond leggen volgens afb. 1 en 2. De hoeken 45° schuin leggen
om een trekontlasting van de kabel te verkrijgen.
Geometrie van de sleuf: ca. 6 mm breed, ca. 30-50 mm diep (afb.3).
Wanneer de detectielus onder bestrating gelegd wordt, dan moet de kabel van de
detectielus op een bed van zand gelegd worden.
Vanaf de detector beginnen met het leggen van de detectielus. Bij bestrating of
bewapeningsstaal dienen 2 extra windingen gelegd worden onder de detectielus
(een functie kan niet gegarandeerd worden). Na het leggen van de windingen
loopt het detectiesnoer door de verbindingssleuf tussen lus en detector.
Vanaf het einde van het detectiesnoer erop letten dat de beide verbindingskabels
volgens afb.4 om elkaar gedraaid worden (minstens 20 maal per meter twisten).
Het is aan te raden om, voordat men de lus gaat dichtgieten, te testen of de
detectielus storingsvrij functioneert. De detectielusdetector volgens het meegeleverde
aansluitschema afb. 5 op de bijbehorende besturing aansluiten.
Bij een storingsvrije functie worden de sleuven met een geschikte gietmassa op
bitumen- of epoxyharsbasis volgegoten.