31
30
Basistechniek opname
SCHERPSTELVERGRENDELING
De scherpstelvergrendeling wordt gebruikt wanneer het onder-
werp zich buiten het beeldmidden en buiten het scherpstel-
kader bevindt. U kunt de scherpstelvergrendeling ook gebrui-
ken voor speciale scherpstelsituaties, waarin de autofocus zijn
werk niet goed kan doen.
Plaats het onderwerp binnen het scherpstelkader. Druk de ont-
spanknop half in en houd hem in die positie. Het scherpstelsig-
naal geeft aan dat de scherpstelling is vergrendeld.
Is de scherpstelling uitgevoerd, dan licht een AF-veld even op
om aan te geven waarop werd scherpgesteld.
Houd de ontspanknop half ingedrukt en bepaal de definitieve
beeldcompositie via de zoeker. Druk de ontspanknop geheel in
om de foto te maken.
1
2
Scherpstelsignaal
WAARSCHUWING CAMERATRILLING
Wordt er een sluitertijd gebruikt die te lang is om zonder gevaar voor trilling uit de hand te gebruiken,
dan verschijnt de waarschuwing voor cameratrilling in de zoeker. Cameratrilling wordt veroorzaakt
door kleine handbewegingen en manifesteert zich sterker naarmate er meer is ingezoomd of een lan-
ger tele-objectief wordt gebruikt. Als de waarschuwing verschijnt kan er wel gewoon een foto worden
gemaakt. Verschijnt de waarschuwing, zet dan de camera op statief of gebruik de flitser.
Waarschuwing cameratrilling
Knippert het flitssignaal na de opname niet, dan lag het onderwerp niet binnen het flitsbereik. Het flits-
bereik is afhankelijk van het gebruikte diafragma. Onderstaande tabel geeft het flitsbereik voor een
cameragevoeligheid van ISO 100. Kijk op blz. 51 voor het flitsbereik bij andere cameragevoeligheden.
Brandt continu - flitser is geladen, klaar om te flitsen.
Knippert - het onderwerp heeft voldoende flitslicht ontvangen.
De flitssignalen in de zoeker geven de status van de flitser aan.
1,0 m ~ 4,3 m
1,0 m ~ 3,4 m
1,0 m ~ 3,0 m
1,0 m ~ 2,1 m
Flitsbereik (ISO 100)
f/2,8
f/3,5
f/4,0
f/5,6
Diafragma
INGEBOUWDE FLITSER GEBRUIKEN
Om de flitser te gebruiken klapt u hem uit. De stand van de flitser
kan alleen handmatig worden geregeld. Als de flitser is uitgeklapt
wordt hij altijd ontstoken, ongeacht de hoeveelheid licht. De flitsin-
stelling kunt u wijzigen in het opnamemenu (blz. 71).
Druk de flitser omlaag wanneer u de camera niet gebruikt. De flitser
werkt ook als AF-hulplicht, zie blz. 97.
De ingebouwde flitser is afgestemd op objectieven met een brandpuntsafstand vanaf 24 mm. Bij
gebruik van objectieven met een kortere brandpuntsafstand dan 24 mm zullen de randen en hoeken
van het beeld niet meer goed worden uitgelicht. De zonnekap en bepaalde objectieven kunnen
afscherming van het flitslicht veroorzaken, zie blz. 115. Als de flitser wordt opgeladen kan er geen foto
worden gemaakt.