Het type stroomkabel is H07RN-F.
De verbindende kabel tussen het binnentoestel en het buitentoestel dient een goedgekeurde flexibele kabel van polychloropreen te zijn, type
H07RN-F of zwaarder.
Dit betekent dat voor de afkoppeling van de stroomtoevoer er vaste bedrading moet worden geïnstalleerd met een ruimte ertussen.
6.
OPSTARTEN EN CONFIGURATIE
Het toestel dient door de installateur te worden geconfigureerd naar
de omgeving van de installatie (buitenklimaat, geïnstalleerde opties,
enz.) en gebruikersexpertise.
Het is belangrijk dat de installateur alle informatie in dit hoofdstuk
leest en dat het systeem volgens de toepassing geconfigureerd
wordt.
6.1 Controles voor de werking
Controles voor de eerste keer opstarten
Schakel de stroomtoevoer uit voordat u aansluitingen maakt.
Controleer na de installatie van het toestel het volgende voordat u
de circuitonderbreker aanschakelt:
1 Veldbedrading
Zorg ervoor dat de veldbedrading tussen het plaatselijke
toevoerspaneel en het toestel en kleppen (indien van toepassing),
toestel en kamerthermostaat (indien van toepassing) aangesloten
zijn volgens de instructies in hoofdstuk 5.6 Veldbedrading, volgens
de diagrammen en de plaatselijke wetten en regelgeving.
2. Zekeringen, stroomonderbrekers of beschermende
apparatuur
Controleer of de zekeringen of de plaatselijk geïnstalleerde
beschermende apparatuur voldoen aan de maten die worden
weergegeven in hoofdstuk op Pagina 25: Stroomspecificaties.
Controleer of de zekeringen of beschermende apparatuur niet zijn
omgeleid.
3. Stroomonderbreker bijverwarming
Vergeet niet de stroomonderbreker van de bijverwarming aan te
schakelen (alleen van toepassing voor toestellen met optionele
huishoudelijke warmwaterketel geïnstalleerd).
4. Aarding
Controleer of de aardingsbedrading correct aangesloten is en dat
de aardingsterminalen bevestigd zijn.
5. Interne bedrading
Kijk in de schakelkast voor losse aansluitingen of beschadigde
elektrische componenten.
6. Bevestiging
Controleer of het toestel goed bevestigd is, ter voorkoming van
abnormale geluiden en vibraties bij het opstarten van het toestel.
7. Beschadigde apparatuur
Controleer de binnenkant van het toestel op beschadigde
onderdelen of beknelde leidingen.
8. Lekkend koelmiddel
Controleer in het toestel op koelmiddellekkage. Neem contact op
met uw plaatselijke verkoper als er sprake is van
koelmiddellekkage.
7. Voedingsspanning
Controleer voedingsspanning op het plaatselijke toevoerspaneel.
De spanning moet overeenkomen met de spanning op het
identificatielabel van het toestel.
8. Ontluchtingsklep
Zorg ervoor dat de ontluchtingsklep open is.
9. Waterlek
Controleer in het toestel op waterlekkage. Sluit, in het geval van
waterlekkage, eerst de uitschakelkleppen van de waterinlaat en
wateruitlaat en neem dan contact op met uw plaatselijke verkoper.
10.Uitschakelkleppen
Zorg ervoor dat de uitschakelkleppen volledig open staan.
Als het systeem in werking is met gesloten kleppen, zal dit de
circulatiepomp beschadigen!
6.2 Instellen van de pompsnelheid
De pompsnelheid kan worden geselecteerd
met de rode knop op de pomp. De inkeping
geeft de pompsnelheid aan.
De standaard instelling is de hoogste
snelheid (III). Als de waterstroom in het
systeem te hoog is, kan , de snelheid laag
(I) worden gezet.
De hydraulische bedrijfszone van de pomp en de beschikbare externe
statische drukfunctie voor de waterstroom wordt in onderstaande grafiek
weergegeven.