van de drie gelede drijfstangen volledig los,
tot de plaat op de vulstukken rust;
– zet beide moeren rechtsbovenaan (6 - 8) en
de moer linksonderaan (4) aan tot u gewaar
begint te worden dat het vlak opgetild wordt;
blokkeer de drie tegenmoeren (5 - 7 - 9) en
gebruik de moeren (3) tot de minste beweging
van de optilhendel een analoge beweging van
alle krukstangen veroorzaakt.
Een hoogteverschil ten opzichte van het terrein
tussen de rechter- en linkerboord van het vlak
wordt gecompenseerd m.b.v. de twee moeren (4
- 8) en tegenmoeren (5 - 9) van de achterste
drijfstangen.
Zet de bedieningshendel in 2 of 3 verschillende
standen, en controleer of het vlak gelijkmatig
wordt opgetild en dat voor elke stand het hoog-
teverschil tussen de voorste en de achterste boord ten opzichte van het terrein constant
blijft.
Indien het optillen vooraan wat sneller of trager gebeurt ten opzichte van stand, kan de
beweging worden bijgestuurd m.b.v. de moeren (10) van de aansluitstang (11).
Door de moeren van de stang aan te zetten wordt het voorste deel opgetild en de bewe-
ging versneld. Door de moeren los te schroeven wordt het tegenovergestelde effect
bekomen.
– Schroef zowel links als rechts de moeren (3), schroeven (5) en contramoeren (4-6)
op zo’n manier los dat het maaidek goed op de vulstukken rust;
– duw de twee verbindingsstangen (7) naar ach-
teren en draai de twee moeren (3) op de bijbe-
horende stangen totdat de voorkant van het
maaidek zowel links als rechts naar boven
begint te komen; draai hierna de bijbehorende
contramoeren (4) vast;
HF26••◊••HF24••◊••
➤
NL 48 ONDERHOUD