N.B.: Het systeem is standaard
ingeschakeld. Druk op de schakelaar in het
instrumentenpaneel om het systeem uit te
schakelen. Het systeem wordt alleen
gedeactiveerd gedurende de huidige
contactcyclus. Druk nogmaals op de
schakelaar om het systeem in te schakelen.
Motor afzetten
1. Stop de auto.
2. Zet de keuzehendel in de neutraalstand.
3. Laat het koppelingspedaal los.
4. Laat het gaspedaal los.
Het systeem zet de motor wellicht niet af
onder bepaalde omstandigheden,
bijvoorbeeld:
• Om het interieurklimaat te behouden.
• Lage accuspanning.
• De buitentemperatuur is te laag of te
hoog.
• Het bestuurdersportier is geopend.
• Lage bedrijfstemperatuur motor.
• Weinig vacuüm in remsysteem.
• Als een snelheid van 5 km/u niet is
overschreden.
Motor starten
N.B.: De keuzehendel moet in de
neutraalstand staan.
Druk het koppelingspedaal in.
Het systeem kan de motor onder bepaalde
omstandigheden weer starten, bijvoorbeeld:
• Lage accuspanning.
• Om het interieurklimaat te behouden.
ECO-MODUS
Het systeem assisteert de bestuurder bij
het efficiënter rijden door voortdurend de
karakteristieken van het schakelen, het
anticiperen op verkeersomstandigheden en
de snelheid op autosnelwegen en
buitenwegen te controleren.
Type 1
SchakelenA
AnticipatieB
Efficiënte snelheidC
Type 2 en 3
De relevante informatie wordt in het
informatiedisplay weergegeven.
Schakelen
Door de hoogst mogelijke versnelling voor
de betreffende rijomstandigheden te
gebruiken, verbetert het brandstofverbruik.
Anticipatie
Door uw rijsnelheid aan te passen en de
afstand tot voertuigen voor u aan te passen
zodat hard remmen of versnellen niet nodig
is, verbetert het brandstofverbruik.
Efficiënte snelheid
Bij een hogere snelheid wordt meer
brandstof verbruikt. Door uw kruissnelheid
op buitenwegen te verlagen, verbetert het
brandstofverbruik.
ECO-MODUS GEBRUIKEN
Toegang tot het systeem wordt verkregen
m.b.v. het relevante informatiedisplaymenu.
Eco-modus resetten
Reset het gemiddelde brandstofverbruik.
N.B.: Het berekenen van nieuwe waarden
kan even duren.
12