66
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
REGENSENSOR
(indien aanwezig)
De regensensor bevindt zich achter de
binnenspiegel en staat in contact met de
voorruit. De sensor zorgt ervoor dat de
frequentie van de slagen van de ruiten-
wissers, tijdens het wissen met interval,
automatisch wordt aangepast aan de hoe-
veelheid regen op de ruit.
BELANGRIJK Houd de ruit in de omge-
ving van de sensor schoon.
Inschakelen fig. 64
Plaats de rechter hendel een stand naar
beneden (stand B).
Als de regensensor wordt ingeschakeld,
maken de ruitenwissers 1 slag.
Als u de draaiknop F draait, kunt u de ge-
voeligheid van de regensensor verhogen.
Als de gevoeligheid van de regensensor
verhoogd wordt, maken de ruitenwissers
1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij
ingeschakelde regensensor, werkt het nor-
male reinigingsprogramma. Daarna hervat
de regensensor zijn normale automatische
werking.
Uitschakelen fig. 64
Zet de hendel in stand B of draai de start-/
contactsleutel in stand OFF.
Als de motor daarna wordt gestart (sleu-
tel in stand MAR), schakelt de regensen-
sor niet weer in, ook niet als de hendel in
stand B is blijven staan. Voor het inscha-
kelen van de regensensor moet de hendel
in stand A of C worden gezet en daarna
in stand B of de knop voor het instellen
van de gevoeligheid worden gedraaid.
Als de regensensor op deze wijze opnieuw
wordt ingeschakeld, maken de ruitenwis-
sers ten minste 1 slag, ook bij een droge
ruit.
De regensensor is in staat om de volgen-
de omstandigheden te herkennen en zijn
gevoeligheid hieraan aan te passen:
❒
vuil op het controle-oppervlak (zout-
aanslag, vuil enz.);
❒
verschil tussen dag en nacht.
fig. 64
F0L0030m
Door waterstrepen kunnen
de ruitenwissers ongewenst
inschakelen.
ATTENTIE