31
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
De accu dient opgeborgen te worden op een koele, droge plaats. De
accu altijd terug opladen vóór iedere lange periode van inactiviteit (langer dan 1 maand) en
terug opladen vooraleer de activiteit te hervatten (
☛
6.2.5).
Controleer, voordat er opnieuw met de machine gewerkt wordt, of er uit de slang, de benzine-
kraan en de carburateur geen benzine lekt.
5.4.12 B
EVEILIGINGSSYSTEEM VAN DE KAART
De elektronische kaart is voorzien van een zelfherstellend beveili-
gingssysteem dat het circuit onderbreekt indien er zich een sto-
ring in de elektrische installatie voordoet; het in werking treden
van de beveiliging veroorzaakt het afslaan van de motor en wordt
weergegeven door een geluidssignaal dat alléén ophoudt als de
sleutel uit het contact gehaald wordt.
Het circuit herstelt zichzelf automatisch binnen enkele seconden;
de oorzaak dient gevonden en verholpen te worden om herhaling
van het voorval te voorkomen.
Om te voorkomen dat het systeem in werking treedt:
– mogen de polen van de accu niet onderling verwisseld worden
– mag de machine niet gebruikt worden zonder accu om geen afwijkingen aan de laadregelaar
te veroorzaken
– moet erop gelet worden dat er geen kortsluiting veroorzaakt wordt.
5.4.13 O
VERZICHT VAN DE BELANGRIJKSTE HANDELINGEN TIJDENS HET GEBRUIK
BELANGRIJK
BELANGRIJK
Om ...
De motor te starten (☛ 5.4.1)
Met rijden te beginneni (☛ 5.4.2)
Te remmen of te stoppen (☛ 5.4.3)
Dient het volgende te worden uitgevoerd ...
Draai het benzinekraantje open, bereid de machine voor op het
starten en steek de sleutel in het contact.
Bedien de gashendel
Bij modellen met mechanische aandrijving: Het pedaal tot
op het einde toe indrukken, de versnelling inschakelen en het
pedaal langzaam loslaten (☛ 4.22);
Bij modellen met hydrostatische aandrijving: en het koppe-
lingspedaal (☛ 4.32);
Laat de motor in toeren afnemen en druk op het rempedaal.
➤
➤