77
USER MANUAL
NL
HET SYSTEEM INSTALLEREN
1. Plaats de sensoren volgens de hoeveelheid en diagram 1 op pagina 76.
2. Installeer de sensoren, stel de richting goed af en leg de draden in goede volgorde.
3. Verbind de rode draad van het schakelkastje met de positieve draad van het
achteruitrijlicht, de zwarte draad met de massadraad (of direct met het chassis
van de auto).
4. Verbind het display met het schakelkastje, sluit de sensoren op dit moment nog
NIET aan.
5. Zet de auto in zijn achteruit, het decimaal punt zal kort oplichten en een korte
piep zal te horen zijn, dit geeft aan dat het systeem in zijn normale test status
staat.
6. Sluit één sensor met het schakelkastje aan en ga 1,0m voor de sensoren staan,
het systeem neemt dit waar en laat de afstand zien. Koppel de sensor los en test
de andere sensoren op dezelfde manier. Na het testen, verbind alle sensoren
achtereenvolgens met het schakelkastje.
ATTENTIE
1. Displays van hetzelfde model kunnen verwisseld worden, maar de sensoren zijn
speciaal voor ieder schakelkastje afgestemd;
2. In de normale situatie, wanneer het systeem iets waarneemt in de gevarenzone,
zal het een lange piep laten horen of een rood licht geven om de bestuurder te
waarschuwen, de auto moet direct gestopt worden. Het digitale display zal
geen getal aangeven wanneer de afstand korter is dan 0,3m.
3. Let er op dat de sensoren op de juiste manier geïnstalleerd worden.
4. De werking van de sensoren kan beïnvloed worden wanneer deze in een
metalen bumper gemonteerd zijn.
5. Installeer de sensoren niet op een positie waarbij deze gestoord kunnen worden
door objecten die in de weg zitten. Evenals een positie dichtbij de uitlaatpijp of
kabels.
6. Ben er zeker van dat de motor uitgeschakeld is terwijl u het systeem installeert.
7. De werking kan verstoord worden door;
Harde regen of stromend water bij de sensoren; Een grindweg, hobbelige weg,
hellende weg en bossen; Erg warm, koud of mistig weer; De sensoren bedekt
worden door sneeuw, ijs, modder, etc.