130
NORMALE WIEL MONTEREN
Ga als volgt te werk:
– Stop de auto op een plaats waar het
verkeer niet in gevaar wordt gebracht en
in alle veiligheid het wiel kan worden ver-
wisseld. Zet de auto zo mogelijk op een
vlakke en stevige ondergrond.
– Trek de handrem aan.
– Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in.
– Open het kofferdeksel.
– Neem de gereedschaptas , de krik en
het te monteren wiel uit en plaats ze
dicht bij het te verwisselen wiel.
– Verwijder het wieldeksel (A-fig. 9)
(indien aanwezig) door het aan de rand
op te wippen met de platte kant van de
schroevendraaier uit de gereedschaptas.
– Draai de wielbouten van het te ver-
wisselen wiel (B-fig. 10) ongeveer één
slag los.
– Plaats de krik onder de auto, dicht bij
het te verwisselen wiel.
– Draai met behulp van de slinger de
krik omhoog, zodat de inkeping (A-fig.
11) aan de bovenzijde van de krik om
het profiel onder de carrosserie (B-fig.
11) valt, nabij het merkteken (C-fig.
11) voor of achter (afhankelijk van het
te verwisselen wiel).
P4Z00124
fig. 9
P4Z00126
fig. 11
P4Z00125
fig. 10