116
Bandenspanning en slijtage
Als de banden op de juiste spanning
worden gehouden, neemt niet alleen de
levensduur van de banden toe maar ook
de rijveiligheid, omdat de wegligging er
door wordt beïnvloed.
De spanning van de banden, inclusief
het reservewiel, moet regelmatig en voor
een lange rit worden gecontroleerd.
De bandenspanning moet bij koude ban-
den worden gecontroleerd; gebruik een
manometer en houd de waarden aan die
vermeld staan in het hoofdstuk “Techni-
sche gegevens“.
Een onjuiste bandenspanning veroor-
zaakt een onregelmatige slijtage van de
banden (fig. 2):
A - Normale spanning: gelijkmati-
ge slijtage van het loopvlak.
Een juiste bandenspanning garandeert
een maximale levensduur en een optimale
grip, aangezien het loopvlak over de volle
breedte contact heeft met het wegdek,
waardoor de slijtage gelijkmatiger is.
Een juiste bandenspanning zorgt ook
voor:
– Een betere wegligging van de auto.
– Een uiterst soepele en nauwkeuriger
besturing.
– Een lager brandstofverbruik door de
geringe rolweerstand van het wiel.
B - Te lage spanning: te grote slijta-
ge aan de zijkanten van het loopvlak.
Bij een te lage bandenspanning, ontstaat
er een ongelijkmatige slijtage van het
loopvlak (grotere slijtage aan de zijkan-
ten) en wordt de band te heet. Hierdoor
kunnen onderdelen van de band losraken
en schade veroorzaken aan het karkas.
Deze schade kan het leeglopen van de
band of een klapband tot gevolg hebben.
C - Te hoge spanning: te grote slij-
tage in het midden van het loopvlak.
Een te hoge bandenspanning veroor-
zaakt:
– Een ongelijkmatige slijtage van het
loopvlak (grotere slijtage in het midden).
– Een vermindering van het rijcomfort.
– Een grotere gevoeligheid van de ban-
den voor schokken.
BELANGRIJK Als in een uitzonderlijk
geval de spanning bij warme banden
wordt gecontroleerd, mag de spanning
nooit worden verlaagd.
P4Z00119
fig. 2