25
Figuur 6.5.1 Gas-voordruk controleren
6.5.2 Testmode
In de testmode kunt u de afzonderlijke modules inschake-
len, uitschakelen en afstellen (CO
2
-regeling). De testmode
is slechts toegankelijk nadat de servicecode wordt inge-
voerd. De nummers van de brander (burner 1; afgekort tot
bur.) en de bedrijfsstand (OFF, HI of LO) worden knippe-
rend weergegeven. Met de toets “+/-” kan de gekozen
bedrijfsstand gewijzigd worden. Bevestig met “STORE”.
Testcode Bedrijfsstand Beschrijving
ALL (Ontsteking) OFF (UIT) Alle modules zijn gedoofd
HI Alle modules werken op vollast
LO Alles modules werken op deellast
bur. 1 OFF (UIT) Module 1 is gedoofd
HI Module 1 werkt op vollast
LO Module 1 werkt op deellast
bur. 2 OFF (UIT) Module 2 is gedoofd
HI Module 2 werkt op vollast
LO Module 2 werkt op deellast
bur. 3 OFF (UIT) Module 3 is gedoofd
HI Module 3 werkt op vollast
LO Module 3 werkt op deellast
bur. 4 OFF (UIT) Module 4 is gedoofd
HI Module 4 werkt op vollast
LO Module 4 werkt op deellast
bur. 5 OFF (UIT) Module 5 is gedoofd
HI Module 5 werkt op vollast
LO Module 5 werkt op deellast
bur. 6 OFF (UIT) Module 6 is gedoofd
HI Module 6 werkt op vollast
LO Module 6 werkt op deellast
bur. 7 OFF (UIT) Module 7 is gedoofd
HI Module 7 werkt op vollast
LO Module 7 werkt op deellast
Tabel 6.5.2 Testmode
Let op! Om de brander niet te vervuilen moet
de verbrandingslucht vrij zijn van deeltjes.
Controleer dus of de verbrandingslucht geen
stof bevat dat afkomstig is van bouwwerk-
zaamheden of vezels van isolatiemateriaal.
De ketel wordt in de fabriek uitgerust met een stoffilter.
Tijdens de bouwwerkzaamheden is deze filter onontbeerlijk
voor de goede werking van de ketel. De filter moet om de
10 weken vervangen worden of nog frequenter bij grotere
vervuiling. Indien eenmaal de bouwwerkzaamheden
beëindigd zijn, moet de filter verwijderd worden.
6.5.3 Controle en afstelling van CO
2
Voer de servicecode in (zie punt 6.1) en laat het toestel in
de testmode werken.
Zet alle modules op bedrijfsstand “High” (ALL HHH)
(vollast).
Opmerking! De trek (onderdruk) mag niet
meer dan 20 Pa bedragen om geen verkeerde
resultaten te krijgen bij de CO
2
-meting. Tijdens
de meting kunt u zo nodig het deksel van de
controleopening verwijderen en na de meting
weer aanbrengen.
De opening voor het meten van het CO
2
-gehalte (1)
bevindt zich op de moffen van de rookgasaansluiting.
Meet het CO
2
-gehalte in de rookgassen. Als de gemeten
waarde tussen 8,6 en 9,6 vol. -% ligt, is het niet nodig
nog andere regelingen uit te voeren. Als het gemeten
CO
2
-gehalte zich buiten dit bereik bevindt, moeten de
brandermodules individueel afgesteld worden.
Opmerking! De testmode vervalt automatisch
na 15 minuten. Als de meetprocedure niet
voltooid is gedurende die tijd, moet de
testmodus opnieuw geactiveerd worden.
De regeling van het gasmechanisme kan gebeuren met de
schroef (
3).
Ga als volgt te werk om het CO
2
-gehalte van elke module
te meten.
- Zet elke module in de bedrijfsstand “Low" op minimaal
vermogen, bv. “bur l = Lo".
- Draai de beschermingsstop (
2) los.
- Regel zo nodig de CO
2
-waarde m.b.v. de regelschroef
(
3). Rechtsom draaien -> CO
2
-gehalte stijgt/linksom
draaien -> CO
2
-gehalte daalt
Opmerking! Voer de regeling uit in stappen
van 1/8 slag en wacht telkens ± 1 min. tot de
waarde gestabiliseerd is.
• Stel het CO
2
-gehalte in op een waarde tussen
8,4 en 8,8 vol. -%.
• Herhaal deze bewerking voor alle modules
van de ketel.