7.1 GEBRUIK VAN DE KETEL
7.1.1 ZICH VERTROUWD MAKEN MET HET
BEDIENINGSPANEEL (FIG. 21)
hoofdschakelbord dat door de elektricien in de stook-
ruimte geïnstalleerd werd.
De hoofdschakelaar aan het bedieningspaneel
(rep. 2 – fig. 21) uitschakelen.
1 - Regelthermostaat van 60 tot 90 °C
(rep. 1, Fig. 21)
Over het algemeen worden de cv-installaties gedimensionneerd om te
werken op maximum 80 °C. Bij werking op lagere temperatuur, zal op
het cv-vertrek een 3-weg mengkraan geïnstalleerd worden (zie Fig. 3,
pagina 3) die zorgt voor de aanpassing van de temperatuur, hetzij door
manuele regeling, hetzij automatisch indien geopteerd werd voor de
installatie van een regulatie (§2.2.4).
Een afstelling van de thermostaat op de maximale waarden wordt ten
zeerste aanbevolen en dit voor een optimaal sanitair comfort.
In de boiler kan het water op zeer hoge temperatuur opgeslagen
worden. In ieder geval dient op het vertrek van het sanitair warm water
een thermostatische mengkraan (Fig. 5b, pagina 4) geïnstalleerd te
worden met een maximum temperatuur van 60 °C.
Het is aanbevolen om een mengkraan of een thermostatische
mengkraan op elk aftappunt te plaatsen.
2 - Hoofdschakelaar
(rep. 2, Fig. 21)
Moet bij elke interventie aan de ketel uitgeschakeld worden.
3 - Zomer/winter-schakelaar (rep. 3, Fig. 21)
Stand “Winter” : de cv- en sanitaire functies zijn operationeel.
Stand “Zomer” : de ruimtethermostaat of de regulatie (§2.2.4) is
uitgeschakeld. Ook de cv-circulator werkt niet. Alleen de sanitaire
functie is operationeel. De temperatuur aan de thermostaat (1) kan om
besparingsredenen verlaagd worden. Bij onvoldoende beschikbaar
sanitair warm water, wordt aangeraden de thermostaat (1) op zijn
maximale waarde terug te zetten.
Bij het daaropvolgend stookseizoen, volstaat het de cv-ketel opnieuw
op “Winter”-stand te brengen om de cv-functie te activeren.
4 - Thermometer
(rep. 4, Fig. 21)
De temperatuur van de primaire kring (cv) kan rechtstreeks van de
ketel afgelezen worden.
5 - Regulatie
(rep. 5, Fig. 21)
Indien u hiervoor opteerde, verwijzen wij naar de bijgevoegde
gebruiksinstructies.
7.1.2 MANOMETRISCHE OPVOERHOOGTE VAN DE
CV-INSTALLATIE
Uw cv-installatie is uitgerust met een veiligheidsklep afgesteld op 3
bar, met manometer.
Vergewis u ervan dat de installatie met water gevuld is en onder druk
staat. Koud en na ontluchting, moet de manometer een druk aanwijzen
tussen 0,5 en 1,5 bar, volgens de hoogte van het gebouw: 1 bar = 10
m / 1,5 bar = 15 m en 2 bar = 20 m)
Om water toe te voegen , de vulkraan (Fig. 2 en 3 – pag. 3) openen.
Na vulling deze kraan goed sluiten. Het systeem ontluchten voor een
nauwkeurige weergave van de waterdruk.
7.1.3 VEILIGHEIDSKLEP (CV)
(rep. 2 – Fig. 3 – pag. 3)
De afvoerleiding naar de sterfput dient
aan de lucht blootgesteld te worden.
Bij afwijkingen na deze korte test, de installateur
verwittigen.
7.1.4 VEILIGHEIDSGROEP (sanitair)
(rep. 1, Fig. 5a en 5b, pag. 4)
Een maandelijkse controle strekt tot aanbeveling.
Gedurende een paar seconden de hendel van het leegloopmechanis-
me heffen en zich vergewissen van de goede werking van de veilig-
heidsklep.
De afvoerleiding naar de sterfput dient
aan de lucht blootgesteld te worden.
Bij afwijkingen na deze korte test, de installateur
verwittigen.
7 RICHTLIJNEN VOOR DE GEBRUIKER
Fig. 21 : Bedieningspaneel