Rijden met hulpaandrijving
Als u tot nu toe op een fiets zonder hulpaandrijving gereden hebt, moet u gewend raken aan het
rijgevoel met hulpaandrijving op een plaats zonder verkeer. De hulpaandrijving wordt alleen actief,
als deze ingeschakeld is en u op de pedalen trapt. Het inzetten van de hulpaandrijving is eerst
ongewoon, u went echter snel aan deze ondersteuning. Ga op het zadel zitten, voordat u op de
pedalen trapt. Start met de kleinste aandrijfondersteuning en oefen elke dag rijsituaties, zoals:
- Het starten
- Het versnellen
- Het remmen
- Bochten rijden.
Als u ophoudt met op de pedalen te trappen, kan het voorkomen dat de hulpaandrijving nog een
korte tijd verder ondersteunt. Daarom houdt u, bijv. voor bochten, voordat u afbuigt of voor rode
stoplichten, eerder met het trappen op dan op een fiets zonder hulpaandrijving. Schakel voor het
stoppen vroegtijdig naar een snelheid, die het stoppen voor u perfect mogelijk maakt.
De haalbare reikwijdte met ondersteuning van de hulpaandrijving hangt bijv. van de volgende
oorzaken af:
- Totaalgewicht van de fiets inclusief bestuurder en bagage
- Ingesteld rijniveau
- Bandenspanning
- Laadtoestand van de accu
- Trajectprofiel
- Weer
- Wind mee, tegenwind
- Eigen krachtinzet.
Om een zo hoog mogelijke reikwijdte te halen, gaat u als volgt te werk:
- Zorg ervoor dat de accu volledig opgeladen is.
- Zorg ervoor dat de bandenspanning correct ingesteld is.
- Gebruik op vlakke of aflopende trajectdelen de ondersteuning van de hulpaandrijving niet of
kies een kleine ondersteuning.
- Kies telkens de voor de rijsituatie geschikte versnelling.
- Rij vooruitblikkend om onnodig stoppen en daarmee verbonden startprocedures te
vermijden.
Rijden zonder hulpaandrijving
U kunt uw fiets ook zonder de hulpaandrijving gebruiken. Hiervoor hoeft u alleen de hulpaandrijving
maar uit te schakelen. Vervolgens kunt u uw fiets gebruiken zoals een fiets zonder hulpaandrijving,
bijv. als de accu leeg gereden is.