514521
31
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/80
Pagina verder
1CE-F819D-D0
YW125
HANDLEIDING
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
%'(&&KPFF 
DAU46090
Q
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine
te blijven als deze wordt verkocht.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
DAU10050
INLEIDING
DAU10113
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de YW125 profi teert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen
en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw YW125. De
Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de scooter, en beschrijft hoe u uzelf en an-
deren kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen
zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er soms sprake zijn
van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA12411
WAARSCHUWING
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze scooter gaat gebruiken.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
DAU10122
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10132
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Q
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
WAARSCHUWING
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan re-
sulteren in ernstig letsel of overlijden.
LET OP
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha-
de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
OPMERKING
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken
of verhelderen.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
DAU10122
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAUT1390
YW125
HANDLEIDING
©2010 Yamaha Motor Taiwan Co., Ltd.
1e Uitgave, Februari 2010
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemmin van
Yamaha Motor Taiwan Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
DAU10210
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE ............... 1-1
Andere aandachtspunten voor veilig rij-
den................................................ 1-5
BESCHRIJVING.................................. 2-1
Aanzicht linkerzijde .......................... 2-1
Aanzicht rechterzijde........................ 2-2
Bedieningen en instrumenten .......... 2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN
BEDIENINGEN.................................... 3-1
Contactslot/stuurslot......................... 3-1
Afdekplaatje sleutelgat.....................3-2
Controlelampjes ............................... 3-2
Snelheidsmeterunit .......................... 3-3
Brandstofniveaumeter......................3-3
Stuurschakelaars ............................. 3-4
Voorremhendel................................. 3-5
Achterremhendel.............................. 3-5
Tankdop ........................................... 3-5
Brandstof.......................................... 3-6
Uitlaatkatalysator.............................. 3-7
Zadel ................................................ 3-8
Helmbevestiging............................... 3-9
Opbergcompartiment ....................... 3-9
Bagagehaak...................................3-10
Zijstandaard ................................... 3-10
Startspersysteem ........................... 3-11
VOOR UW VEILIGHEID - CONTROLES
VOOR HET RIJDEN............................ 4-1
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-IN-
FORMATIE.......................................... 5-1
Starten van de motor........................ 5-1
Wegrijden.........................................5-2
Sneller en langzamer rijden ............. 5-2
Remmen........................................... 5-2
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik..........................5-3
Inrijperiode ....................................... 5-3
Parkeren........................................... 5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTEL-
LINGEN...............................................6-1
Boordgereedschapsset .................... 6-2
Periodiek onderhoudsschema voor het
uitstootcontrolesysteem................6-3
Algemeen smeer- en onderhoudssche-
ma................................................. 6-4
Panelen verwijderen en
aanbrengen................................... 6-7
Controleren van de bougie............... 6-8
Motorolie .......................................... 6-9
Eindoverbrengingsolie.................... 6-11
Luchtfi lter en luchtfi lterelementen in
v-snaarbehuizing ........................ 6-12
Stationair toerental controleren......6-14
Controleren van de vrije slag
gaskabel ..................................... 6-14
Klepspeling..................................... 6-14
Banden........................................... 6-15
Gietwielen ...................................... 6-16
Vrije slag van voorremhendel controle-
ren............................................... 6-17
Vrije slag van achterremhendel afstel-
len...............................................6-17
Controleren van voorremblokken en
achterremschoenen....................6-18
Controleren van
remvloeistofniveau...................... 6-19
Remvloeistof verversen.................. 6-20
Kabels controleren en smeren ....... 6-20
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel ................ 6-21
Smeren van voor- en achterremhen-
dels ............................................. 6-21
Middenbok en zijstandaard controleren
en smeren................................... 6-21
Voorvork controleren...................... 6-22
Stuursysteem controleren .............. 6-23
Controleren van wiellagers............. 6-23
Accu ............................................... 6-24
Zekeringen vervangen ................... 6-25
Koplampgloeilamp vervangen........ 6-26
Achterlicht/remlichtunit...................6-27
Gloeilamp in richtingaanwijzer vervan-
gen.............................................. 6-27
Problemen oplossen ...................... 6-28
Storingzoekschema........................ 6-29
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
DAU10210
INHOUDSOPGAVE
VERZORGING EN STALLING VAN DE
SCOOTER........................................... 7-1
Matkleur, let op................................. 7-1
Verzorging........................................ 7-1
Stalling ............................................. 7-4
SPECIFICATIES ................................. 8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE .............. 9-1
Identifi catienummers........................9-1
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1-1
DAU10221
Q
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10264
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u ver-
antwoordelijk voor de veilige en juiste be-
diening ervan.
Scooters zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke be-
stuurder moet bekend zijn met de volgen-
de vereisten alvorens met deze scooter te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van scooterrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en
correcte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangege-
ven in deze Gebruikershandleiding
en/of wanneer de mechanische con-
dities dit vereisen.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het
rijden uit om u ervan te verzekeren dat
de machine in veilige staat verkeert. On-
voldoende inspectie of onderhoud van de
machine vergroot het risico op ongeval of
schade. Zie pagina 4-2 voor een lijst met
controles voor het rijden.
Deze scooter is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
scooters door andere weggebruikers
vormt de belangrijkste oorzaak van
auto-/scooterongevallen. Vaak wor-
den ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de scooter niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te ver-
minderen.
Dus:
Draag een jack in felle kleuren.
Wees extra voorzichtig bij het na-
deren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met scoo-
ters zich namelijk het meest voor.
Ga daar rijden waar andere weg-
gebruikers u kunnen zien. Ga niet
rijden in de dode zichthoek van
een andere weggebruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Vaak waren bij
een ongeval betrokken bestuurders
zelfs niet in het bezit van een geldig
rijbewijs.
Zorg dat u bekwaam bent om te
rijden en leen uw scooter alleen uit
aan ervaren scooterrijders.
Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
We raden aan om het scooter-
rijden te oefenen op plekken waar
geen verkeer is, totdat u grondig
bekend bent met de scooter en zijn
bediening.
Ongelukken worden vaak veroor-
zaakt door een fout van de scooter-
bestuurder. Veel bestuurders houden
bij het ingaan van een bocht een te
hoge rijsnelheid aan of gaan onvol-
doende schuinliggen voor de rijsnel-
heid, waardoor ze wijd uit de bocht
komen.
DAU10221
Q
VEILIGHEIDSINFORMATIE
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1-2
DAU10221
Q
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Neem altijd de maximumsnelheid
in acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toe-
staan.
Geef altijd richting aan voordat
u afslaat of van rijstrook wisselt.
Zorg dat andere weggebruikers u
kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
goede besturing.
De bestuurder moet tijdens het
rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de
bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
De passagier hoort steeds de be-
stuurder, de zadelband of de hand-
greep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteu-
nen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is
om beide voeten stevig op de pas-
sagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol
of andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor off-
roadgebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke afl oop
betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen
van een helm is de belangrijkste factor bij
het voorkomen of reduceren van hoofdlet-
sel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslech-
teren, waardoor u gevaren mogelijk
te laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen
e.d. te dragen verkleint u de kans op
schaafwonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan schakelhand-
grepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten be-
dekt. De motor en het uitlaatsysteem
kunnen tijdens en na het rijden zeer
heet zijn en brandwonden veroorza-
ken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa-
giers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmoto-
ren bevatten koolmonoxide, een dodelijk
gas. Inademing van koolmonoxide kan
hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijk-
heid, verwarring en uiteindelijk de dood
veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplo-
pen, waardoor u het bewustzijn kunt ver-
liezen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo-
noxide dagenlang blijven hangen. Als u
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDI-
SCHE HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1-3
DAU10221
Q
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de
hoeveelheid koolmonoxide snel oplo-
pen tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten
ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in
een gebouw kunnen worden getrok-
ken via openingen zoals ramen en
deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver-
voer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het wegge-
drag als hierdoor de gewichtsverdeling
van de scooter verandert. Wees uiterst
voorzichtig bij het monteren van acces-
soires of het beladen van uw scooter, om
zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas
extra op wanneer u op een scooter rijdt
die beladen is of waaraan accessoires zijn
gemonteerd. Hieronder volgen naast de
informatie over accessoires enkele richtlij-
nen voor het beladen van uw scooter:
Het totale gewicht van de bestuurder,
passagier, accessoires en bagage
mag de maximale gewichtslimiet niet
overschrijden. Rijden met een te zwaar
belaste machine kan leiden tot een on-
geval.
Maximale belasting:
156.5 kg (345 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze
gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag en zo dicht
mogelijk bij de scooter liggen. Beves-
tig zware goederen zo dicht mogelijk
bij het midden van de machine en
verdeel het gewicht zo gelijkmatig
mogelijk over beide zijden om onba-
lans of instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of
accessoires en bagage stevig aan de
scooter zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en contro-
leer de toestand en spanning van
uw banden.
Bevestig nooit omvangrijke of
zware goederen aan het stuur, de
voorvork of het voorwielspatbord.
Dergelijke items kunnen een in-
stabiel weggedrag of een te trage
reactie op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhan-
ger of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw ma-
chine vormt een belangrijke beslissing.
Originele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goed-
gekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en ac-
cessoires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet
alle producten testen die deze bedrijven
produceren. Om die reden kan Yamaha
accessoires die niet door Yamaha zijn
verkocht of wijzigingen die niet door zijn
Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren
of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn ver-
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1-4
DAU10221
Q
VEILIGHEIDSINFORMATIE
kocht en geïnstalleerd door een Yamaha
dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op
originele Yamaha accessoires, dient u te
beseffen dat sommige in de handel ver-
krijgbare accessoires of aanpassingssets
niet geschikt zijn vanwege mogelijke vei-
ligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het
monteren van in de handel verkrijgbare
producten of het verrichten van aanpas-
singen die de ontwerp- of bedieningsken-
merken van uw machine wijzigen kan het
risico op ernstig letsel of overlijden van
uzelf of anderen vergroten. U bent ver-
antwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit
wijzigingen aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de
onderstaande richtlijnen en die vermeld
onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige
invloed hebben op de prestaties van
uw scooter. Inspecteer het acces-
soire zorgvuldig alvorens het te ge-
bruiken om te waarborgen dat het de
grondspeling of de hellinghoek op
geen enkele manier vermindert, de
veerweg, de stuuruitslag of de bedie-
ning niet beperkt en geen lampen of
refl ectors afdekt.
Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerody-
namische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect
van invloed zijn op de rijstabiliteit
van de scooter. De scooter kan
door rijwind worden opgetild of bij
zijwind instabiel worden. Zulke ac-
cessoires kunnen ook instabiliteit
veroorzaken terwijl u grote voer-
tuigen inhaalt of door deze wordt
ingehaald.
Sommige accessoires dwingen
de bestuurder om een andere dan
de normale zitpositie in te nemen.
Zo’n verkeerde zitpositie beperkt
de bewegingsvrijheid van de be-
stuurder en kan een comfortabele
bediening hinderen, zodat we der-
gelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de scoo-
ter te boven gaan, kan zich een ge-
vaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en
velgen
De banden en velgen die bij uw scooter
werden geleverd zijn ontworpen om de
mogelijkheden van de machine te onder-
steunen en bieden de beste combinatie
van rijprestaties, remvermogen en com-
fort. Andere banden, velgen, maten of
combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie
pagina 6-15 voor bandenspecifi caties en
meer informatie over het vervangen van
uw banden.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1-5
DAU10221
Q
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10372
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden
Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard rem-
men, de scooter zou kunnen slippen.
Bedien de remmen rustig wanneer u
op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang-
zaam op nadat u de bocht hebt geno-
men.
Wees voorzichtig bij het passeren
van geparkeerde auto’s. Een be-
stuurder merkt u mogelijk niet op en
kan het portier openslaan in uw rij-
richting.
Spoorwegovergangen, tramrails,
ijzeren platen gebruikt in de wegen-
bouw en putdeksels worden in natte
toestand zeer glad. Minder snelheid
en passeer ze voorzichtig. Houd de
scooter recht, anders kan hij gaan
schuiven.
De remvoeringen kunnen nat worden
bij het wassen van de scooter. Con-
troleer de remmen na het wassen
van de scooter, voordat u gaat rijden.
Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend
bij de enkel/omslag, om fl apperen te
voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer op uw scooter niet te veel
bagage. Een overbeladen scooter
is onstabiel. Gebruik degelijke snel-
binders om bagage aan de baga-
gedrager vast te binden (indien het
voertuig is voorzien van een bagage-
drager). Losse bagage beïnvloedt de
stabiliteit van de scooter en kan uw
aandacht afl eiden van het verkeer.
(Zie pagina 1-1.)
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1-6
DAU10221
Q
VEILIGHEIDSINFORMATIE
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
2-1
DAU10401
BESCHRIJVING
1. Voorste richtingaanwijzer (pagina 6-27)
2. Accu (pagina 6-24)
3. Helmbevestiging (pagina 3-9)
4. Zijstandaard (pagina 3-10)
5. Deksel luchtfi lterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-12)
6. Middenbok (pagina 6-21)
7. Luchtfi lter (pagina 6-12)
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
8. Achterste richtingaanwijzers (pagina 6-27)
1
2
3
4
5
6
7
8
DAU10401
BESCHRIJVING
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
2-2
DAU10401
BESCHRIJVING
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
1. Remlicht/achterlicht (pagina 6-27)
2. Uitlaatdemper (pagina 3-7)
3. Opbergcompartiment (pagina 3-9)
4. Zadel (pagina 3-8)
5. Tankdop (pagina 3-5)
6. Bougie (pagina 6-8)
7. Bagagehaak (pagina 3-10)
8. Parkeerlicht (pagina 3-1)
9. Koplamp (pagina 6-26)
1
23
45
6
7
9
8
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
2-3
DAU10401
BESCHRIJVING
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
1. Achterremhendel (pagina 6-17)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-4)
3. Snelheidsmeterunit (pagina 3-3)
4. Brandstofniveaumeter (pagina 3-3)
5. Remvloeistofreservoir (pagina 6-19)
6. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-4)
7. Voorremhendel (pagina 6-17)
8. Gasgreep (pagina 5-2)
9. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
MPH
12 34
5
6
7
8
9
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-1
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU45440
Contactslot/stuurslot
PUSHPUSH
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtings-
systemen bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
OPMERKING
Het contactslot/stuurslot is voorzien van
een afdekplaatje. (Zie pagina 3-2.)
DAUT3331
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom, de instrumentenverlichting,
het parkeerlicht en het achterlicht gaan
branden en de motor kan worden gestart.
De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING
De koplamp gaat automatisch branden als
de motor wordt gestart en blijft aan totdat
de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid.
DAU10661
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10061
WAARSCHUWING
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier-
door worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een onge-
val.
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10683
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel
kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1
PUSHPUSH
1. Drukken.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand
in en draai deze dan naar “LOCK”.
Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-2
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10981
Controlelampjes
1
2
3
1. Controlelampje richtingaanwijzers “5
2. Controlelampje grootlicht “&
3. Waarschuwingslampje motorstoring “
DAU11020
Controlelampje richtingaanwijzers
5
Dit controlelampje knippert terwijl de scha-
kelaar voor richtingaanwijzers naar de lin-
ker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “&
Dit controlelampje brandt terwijl de kop-
lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAUT1934
Waarschuwingslampje motorstoring “
Dit waarschuwingslampje begint te knip-
peren of blijft branden wanneer een elek-
Om het stuur te ontgrendelen
1
2
1. Draaien.
2. Loszetten.
Druk de sleutel in en draai deze dan naar
“OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
DAUT2111
Afdekplaatje sleutelgat
PUSHPUSH
1
1. Pal afdekplaatje sleutelgat
Afdekplaatje sleutelgat openen
Steek de sleutel in het gat voor het afdek-
plaatje (zie afbeelding) en draai de sleutel
naar rechts om het afdekplaatje te ope-
nen.
Afdekplaatje sleutelgat sluiten
Druk de pal van het afdekplaatje naar bin-
nen en het afdekplaatje valt over het sleu-
telgat.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-3
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
trisch systeem dat de motorwerking con-
troleert, defect is. Vraag in dat geval een
Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem
te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden op-
lichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet met-
een op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
DAUT2310
Snelheidsmeterunit
1
2
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
De snelheidsmeterunit is voorzien van een
snelheidsmeter en een kilometerteller. De
snelheidsmeter toont de actuele rijsnel-
heid. De kilometerteller toont de totale
afgelegde afstand.
OPMERKING
Voor Groot-Brittannië: De kilometerteller-
eenheden worden weergegeven in mijlen.
DAU12140
Brandstofniveaumeter
1
1. Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe-
veel brandstof in de tank aanwezig is. De
naald beweegt naar “E” (leeg) naarmate
het brandstofniveau daalt. Vul zo snel
mogelijk brandstof bij als de naald bij “E”
staat.
OPMERKING
Voorkom dat de brandstoftank geheel
droog komt te staan.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-4
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12348
Stuurschakelaars
Links
1
2
3
1. Dimlichtschakelaar %/&
2. Richtingaanwijzerschakelaar 4/6
3. Claxonschakelaar *
Rechts
1
2
1. Noodstopschakelaar #/$
2. Startknop “START”
DAU12400
Dimlichtschakelaar “&/%
Zet deze schakelaar op “&” voor groot-
licht en op “%” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “4/6
Druk deze schakelaar naar “6” om af-
slaan naar rechts aan te geven. Druk deze
schakelaar naar “4” om afslaan naar
links aan te geven. Na loslaten keert de
schakelaar terug naar de middenstand.
Om de richtingaanwijzers uit te schakelen
wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is
teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “*
Druk deze schakelaar in om een claxon-
signaal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “#/$
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “#”. Zet deze schakelaar op “$” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine
omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12721
Startknop “START”
Druk met de zijstandaard omhoog op
deze knop terwijl u de voor- of achterrem
bekrachtigt om de motor te starten met
de startmotor. Zie pagina 5-1 voor startin-
structies voordat u de motor start.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-5
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13041
Tankdop
LOCK
1
1. Tankdop
Openen van de tankdop
Steek de sleutel in het slot en draai deze
een kwartslag rechtsom. Het slot wordt
ontgrendeld en de tankdop kan worden
verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de
sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor-
spronkelijke positie en neem deze
dan uit.
DAU12900
Voorremhendel
1
1. Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de
rechterstuurgreep. Trek deze hendel naar
het stuur toe om de voorrem te bekrachti-
gen.
DAU12950
Achterremhendel
1
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek deze hendel naar
het stuur toe om de achterrem te bekrach-
tigen.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-6
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING
De tankdop kan alleen worden gesloten
met de sleutel in het slot. Bovendien kan
de sleutel niet worden uitgenomen als de
tankdop niet correct gesloten en vergren-
deld is.
DWA11091
WAARSCHUWING
Na het tanken moet de tankdop goed
worden aangedraaid. Door brandstof-
lekkage ontstaat brandgevaar.
DAU13221
Brandstof
1
2
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
DWA10881
WAARSCHUWING
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande in-
structies om brand en ontploffi ng te
voorkomen en het letselrisico tijdens
het tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken
en tank nooit in de nabijheid van
vonken, open vuur of andere ontste-
kingsbronnen zoals de waakvlammen
van geisers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brand-
stoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vul-
hals heeft bereikt. Omdat brandstof
uitzet als deze warm wordt, kan
de warmte van de motor of de zon
ervoor zorgen dat brandstof uit de
brandstoftank stroomt.
3. Veeg uitgestroomde brandstof on-
middellijk af.
LET OP:
Veeg gemors-
te brandstof onmiddellijk af met
een schone, droge, zachte doek,
aangezien de brandstof de gelakte
oppervlakken en kunststof delen
kan aantasten.
[DCA10071]
4. Draai de tankdop stevig vast.
DWA15151
WAARSCHUWING
Benzine is giftig en kan letsel of over-
lijden veroorzaken. Spring zorgvuldig
om met benzine. Probeer nooit om ben-
zine via de mond over te hevelen. Roep
onmiddellijk medische hulp in nadat u
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-7
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
benzine heeft ingeslikt, veel benzine-
damp heeft ingeademd of benzine in
uw ogen heeft gekregen. Als benzine
op uw huid terechtkomt, was deze dan
af met water en zeep. Als u benzine op
uw kleding morst, trek dan andere kle-
ding aan.
DAU33520
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOOD-
VRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
6.0 L (1.59 US gal) (1.32 Imp.gal)
DCA11400
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt
ernstige schade aan inwendige motor-
onderdelen als kleppen en zuigerveren
en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van normale loodvrije benzine met
een octaangetal van RON 91 of hoger. Als
de motor gaat detoneren (pingelen), ge-
bruik dan benzine van een ander merk of
gebruik loodvrije superbenzine. Door lood-
DAU13433
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkata-
lysator.
DWA10862
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo-
tor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat ge-
makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsy-
steem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhouds-
werkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet langer dan en-
kele minuten stationair draaien.
Lang stationair draaien kan leiden
tot oververhitting.
vrije benzine te gebruiken gaan bougies
langer mee en blijven de onderhoudskos-
ten beperkt.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-8
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DCA10701
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Bij gebruik van loodhoudende benzine
zal onherstelbare schade worden toe-
gebracht aan de uitlaatkatalysator.
DAUT2670
Zadel
PUSHPUSH
1
1
1. Openen.
Openen van het zadel
1. Zet de scooter op de middenbok.
2. Steek de sleutel in het contactslot
en draai deze dan linksom naar de
stand “OPEN”. Als het contactslot in
de stand “ON” staat, moet de sleutel
rechtsom naar de stand “OPEN” wor-
den gedraaid. Het zadel komt auto-
matisch omhoog.
OPMERKING
Druk de sleutel bij het draaien van “OFF”
naar “OPEN” of van “ON” naar “OPEN”
niet naar binnen.
Sluiten van het zadel
1. Klap het zadel omlaag en druk dan
aan om te vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit het contactslot
als de scooter onbeheerd wordt ach-
tergelaten.
OPMERKING
Controleer of het zadel stevig is vergren-
deld alvorens te gaan rijden.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-9
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU14301
Helmbevestiging
1
1. Helmbevestiging
De helmbevestiging bevindt zich onder het
zadel.
Om een helm aan de helmbevestiging
te bevestigen
1. Open het zadel. (Zie pagina 3-8.)
2. Maak de helm vast aan de helmbe-
vestiging en sluit het zadel stevig af.
WAARSCHUWING! Ga nooit rijden
met een helm vastgemaakt aan
de helmbevestiging, aangezien de
helm objecten kan raken met mo-
gelijk verlies van de controle over
de machine en een ongeval tot
gevolg.
[DWA10161]
Om een helm los te maken van de
helmbevestiging
Open het zadel, neem de helm los van de
helmbevestiging en sluit het zadel weer.
DAU14452
Opbergcompartiment
1
1. Opbergcompartiment
Het opbergcompartiment bevindt zich on-
der het zadel. (Zie pagina 3-8.)
DWA10961
WAARSCHUWING
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 5 kg (11 lb) voor het op-
bergcompartiment niet.
Overschrijd het maximumgewicht
van 156.5 kg (345 lb) voor het voer-
tuig niet.
Als de Gebruikershandleiding of andere
documentatie in het opbergcompartiment
wordt opgeborgen, doe ze dan in een
plastic zak om nat worden te voorkomen.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-10
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Zorg bij het wassen van de machine dat
geen water het opbergcompartiment kan
binnendringen.
DAU15303
Zijstandaard
1
1. Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de lin-
kerzijde van het frame. Trek of druk de zij-
standaard met uw voet omhoog of omlaag
terwijl u de machine rechtop houdt.
OPMERKING
De ingebouwde sperschakelaar voor de
zijstandaard maakt deel uit van het starts-
persysteem, dat in bepaalde situaties de
werking van het ontstekingssysteem blok-
keert. (Zie pagina 3-11 voor een uitleg
over het startspersysteem.)
DAUT1072
Bagagehaak
1
1. Bagagehaak
DWAT1031
WAARSCHUWING
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 1.5 kg (3.3 lb) voor de
bagagehaak niet.
Overschrijd het maximumgewicht
van 156.5 kg (375 lb) voor het voer-
tuig niet.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-11
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DWA10240
WAARSCHUWING
Met de machine mag nooit worden
gereden terwijl de zijstandaard om-
laag staat of niet behoorlijk kan wor-
den opgetrokken (of niet omhoog
blijft), anders kan de zijstandaard de
grond raken en zo de bestuurder af-
leiden, waardoor de machine mogelijk
onbestuurbaar wordt. Het Yamaha
startspersysteem is ontworpen om de
bestuurder te helpen bij zijn verant-
woordelijkheid de zijstandaard op te
trekken alvorens weg te rijden. Con-
troleer dit systeem daarom regelmatig
zoals hierna beschreven en laat het re-
pareren door een Yamaha dealer als de
werking niet naar behoren is.
DAU45051
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de zijstan-
daardschakelaar en de remlichtschake-
laars deel uitmaken) heeft de volgende
functies:
Het verhindert starten wanneer de
zijstandaard is opgetrokken, terwijl
geen der remmen is bekrachtigd.
Het verhindert starten wanneer een
der remmen is bekrachtigd, terwijl de
zijstandaard nog omlaag staat.
Het schakelt een draaiende motor af
zodra de zijstandaard omlaag bewo-
gen wordt.
Controleer de werking van het startspersy-
steem regelmatig volgens de onderstaan-
de procedure.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-12
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. Controleer of de noodstopschakelaar aan staat.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Knijp de voor- of achterrem in en houd deze vast.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog uit:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de voor- of achterrem in en houd deze vast.
8. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog aan:
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
Het systeem is in orde. De scooter mag worden gebruikt.
De zijstandaardschakelaar werkt mogelijk niet
goed.
De scooter mag niet worden gebruikt voordat
deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
De remschakelaar werkt mogelijk niet goed.
De scooter mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha
dealer.
De zijstandaardschakelaar werkt mogelijk niet
goed.
De scooter mag niet worden gebruikt voordat
deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
JA NEE
JA NEE
NEE JA
Als zich een storing voordoet, vraag dan alvorens
te gaan rijden een Yamaha dealer het systeem te
controleren.
WAARSCHUWING
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
4-1
DAU15582
VOOR UW VEILIGHEID - CONTROLES VOOR HET RIJDEN
DAU15596
Inspecteer uw machine voor elk gebruik om te waarborgen dat deze in een veilige werkende staat is. Volg altijd de schema’s en pro-
cedures voor inspectie en onderhoud in de gebruikershandleiding.
DWA11151
WAARSCHUWING
Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Rijd niet met de machine als
u een probleem hebt gevonden. Als een probleem niet kan worden opgelost via de procedures in deze handleiding, laat de
machine dan nazien door een Yamaha dealer.
DAU15582
VOOR UW VEILIGHEID - CONTROLES VOOR HET RIJDEN
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
4-2
DAU15582
VOOR UW VEILIGHEID - CONTROLES VOOR HET RIJDEN
Controleer voor het gebruik van deze machine de volgende punten:
ITEM CONTROLES PAGINA
Brandstof
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
• Vul indien nodig brandstof bij.
• Controleer de brandstofl eiding op lekkage.
3-3, 3-6
Motorolie
• Controleer het olieniveau in de motor.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
6-9
Versnellingsbakolie • Controleer de machine op olielekkage. 6-11
Voorrem
• Controleer de werking.
Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het
hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
6-17~6-20
Achterrem
• Controleer de werking.
• Smeer indien nodig de kabel.
• Controleer de vrije slag van de koppelingshendel.
• Stel indien nodig bij.
6-17, 6-18
Gasgreep
• Controleer of de werking soepel is.
• Controleer de vrije slag van de kabel.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stellen,
en de kabel en het kabelhuis te smeren.
6-14, 6-21
Bedieningskabels
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig.
6-21
Wielen en banden
• Controleer op schade.
• Controleer de conditie van de band en de profi eldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
6-15, 6-16
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
4-3
DAU15582
VOOR UW VEILIGHEID - CONTROLES VOOR HET RIJDEN
ITEM CONTROLES PAGINA
Remhendels
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.
6-21
Middenbok, zijstandaard
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de scharnierpunten.
6-21
Framebevestigingen
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast.
-
Instrumenten, verlichting, sig-
naleringssysteem en schake-
laars
• Controleer de werking.
• Corrigeer indien nodig.
3-2, 3-4
Noodstopschakelaar • Controleer de werking. 3-4
Zijstandaardschakelaar
• Controleer de werking van het startspersysteem.
• Als het systeem niet correct werkt, vraag dan een Yamaha dealer de machine te
controleren.
3-10
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
5-1
DAU15943
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAUT2702
Starten van de motor
DCA10250
LET OP
Zie pagina 5-3 voor instructies over het
inrijden van de motor alvorens de ma-
chine in gebruik wordt genomen.
Het startspersysteem staat starten alleen
toe als de zijstandaard is opgetrokken.
Zie pagina 3-10 voor meer informatie.
1. Draai de contactsleutel naar “ON” en
controleer of de noodstopschakelaar
op “#” is gezet.
Het waarschuwingslampje motorsto-
ring moet een paar seconden gaan
branden en daarna uit gaan.
LET
OP:
Als het waarschuwingslampje
niet uit gaat, laat dan het elektrisch
circuit controleren door een Yama-
ha dealer.
[DCAT1120]
2. Sluit de gasklep volledig.
3. Start de motor door de startknop in te
drukken terwijl de voor- of achterrem
wordt bekrachtigd.
LET OP:
Trek
voor een maximale levensduur van
de motor nooit hard op als de mo-
tor koud is!
[DCA11041]
Als de motor niet wil starten, laat dan
de startknop los, wacht een paar se-
conden en probeer het dan opnieuw.
Iedere startpoging moet zo kort mo-
gelijk duren om de accu te sparen.
Laat de startmotor nooit langer dan
10 seconden achtereen draaien.
DAU15943
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU15951
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig
door om u vertrouwd te maken met alle
bedieningselementen. Als u de werking
van een functie of bedieningselement niet
begrijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om
uitleg.
DWA10271
WAARSCHUWING
Een onvoldoende vertrouwdheid met
de bedieningselementen kan leiden tot
verlies van de controle, met mogelijk
een ongeval of letsel tot gevolg.
DAU45310
OPMERKING
Dit model is uitgerust met een hellings-
hoeksensor, waarbij de motor afslaat bij
kanteling. Om de motor na een kanteling
weer te starten zet u het contactslot eerst
op “OFF” en daarna op “ON”. Als u dat
niet doet zal de motor niet starten, on-
danks dat de motor wordt aangezwengeld
als u op de startknop drukt.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
5-2
DAU15943
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU16761
Wegrijden
OPMERKING
Laat de motor warmdraaien voordat u
wegrijdt.
1. Houd met uw linkerhand de achter-
remhendel ingedrukt, houd met uw
rechterhand de rechterhandgreep
vast en duw de scooter van de mid-
denbok af.
2. Ga schrijlings op het zadel zitten en
stel de achteruitkijkspiegels af.
3. Zet de richtingaanwijzers aan.
4. Controleer op tegemoetkomend ver-
keer en draai voorzichtig aan de gas-
greep (rechts) om weg te rijden.
5. Schakel de richtingaanwijzers uit.
DAU16780
Sneller en langzamer rijden
(a)
(b)
De rijsnelheid wordt geregeld door de gas-
greep open of dicht te draaien. Draai de
gasgreep richting (a) om sneller te gaan
rijden. Draai de gasgreep richting (b) om
langzamer te gaan rijden.
DAU16793
Remmen
DWA10300
WAARSCHUWING
Vermijd hard en abrupt remmen
(met name wanneer u naar één
kant overhelt). De scooter zou na-
melijk kunnen slippen of omvallen.
Spoorwegovergangen, tramrails,
ijzeren platen gebruikt in de we-
genbouw en putdeksels worden in
natte toestand zeer glad. U dient
deze obstakels daarom met aange-
paste snelheid te naderen en voor-
zichtig te passeren.
Onthoud dat remmen op een nat
wegdek veel moeilijker is.
Rijd langzaam heuvelafwaarts,
remmen kan tijdens afdalingen
soms lastig zijn.
1. Sluit de gasklep volledig.
2. Bekrachtig de voor- en achterrem
gelijktijdig en oefen daarbij geleidelijk
meer druk uit.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
5-3
DAU15943
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU16830
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur
van het motorblok is de tijd tussen 0 en
1000 km (600 mi). Lees daarom de vol-
gende informatie aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is, mag
dit gedurende de eerste 1000 km (600 mi)
niet te zwaar worden belast. De verschil-
lende onderdelen van de motor slijten op
elkaar in totdat de juiste bedrijfsspelingen
zijn bereikt. Rijd tijdens deze periode nooit
langdurig volgas en vermijd ook andere
manoeuvres die tot oververhitting van de
motor kunnen leiden.
DAU16951
0 ~ 150 km (0 ~ 90 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij
1/3 opengedraaid.
Zet de motor steeds af nadat deze een uur
heeft gedraaid en laat deze dan vijf tot tien
minuten lang afkoelen.
Varieer van tijd tot tijd het motortoerental.
Laat de motor niet steeds in één vaste
stand van de gasgreep draaien.
150 ~ 500 km (90 ~ 300 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij
1/2 opengedraaid.
Gebruik de motor in alle versnellingen,
maar draai het gas nooit helemaal open.
500 ~ 1000 km (300 ~ 600 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij
3/4 opengedraaid.
LET OP:
Na 1000 km
(600 mi) moet de motorolie worden
ververst en moet de oliezeef worden
gereinigd.
[DCA10351]
1000 km (600 mi) en verder
Laat de motor niet langdurig volgas draai-
en. Varieer zo nu en dan de snelheid.
DCA10270
LET OP
Als tijdens de inrijperiode motorschade
optreedt, vraag dan direct een Yamaha
dealer de machine te controleren.
DAU16820
Tips voor een zuinig brandstof-
verbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips
om het brandstofverbruik te verlagen:
Voer het motortoerental tijdens acce-
lereren niet te hoog op.
Voer het toerental niet te hoog op ter-
wijl de motor onbelast draait.
Laat de motor niet langdurig stati-
onair draaien maar zet hem af (bij-
voorbeeld in fi les, bij stoplichten of bij
spoorwegovergangen).
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
5-4
DAU15943
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU17213
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem
dan de sleutel uit het contactslot.
DWA10311
WAARSCHUWING
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer
dus op een plek waar voetgangers
of kinderen niet gemakkelijk met
deze onderdelen in aanraking kun-
nen komen en brandwonden kun-
nen oplopen.
Parkeer nooit op een helling of een
zachte ondergrond, hierdoor kan
de machine kantelen met mogelijk
brandstofl ekkage en brand tot ge-
volg.
Parkeer niet nabij gras of andere
brandbare materialen die vlam
zouden kunnen vatten.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-1
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAUS1820
Door periodiek inspecties, afstellingen en
smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u
ervoor dat uw machine in zo veilig en effi ci
ënt mogelijke conditie blijft. De eigenaar/
bestuurder van de machine is verplicht de
optimale veiligheid te waarborgen. Op de
volgende pagina’s wordt de belangrijkste
informatie met betrekking tot inspecties,
afstellingen en smeerbeurten gegeven.
De intervalperioden vermeld in het perio-
dieke smeer- en onderhoudsschema moe-
ten worden beschouwd als een algemene
richtlijn onder normale rijcondities. Het is
echter mogelijk dat de intervalperioden
voor onderhoud moeten worden verkort
afhankelijk van het weer, het terrein, de
geografi sche locatie en individueel ge-
bruik.
DWA10321
WAARSCHUWING
Het niet of onjuist uitvoeren van on-
derhoud aan de machine vergroot het
risico op letsel of overlijden tijdens het
uitvoeren van onderhoud of het rijden
met de machine. Als u niet bekend bent
met voertuigonderhoud, laat het onder-
houd dan uitvoeren door uw Yamaha
dealer.
DWA15121
WAARSCHUWING
Zet voor het uitvoeren van onderhoud
de motor af tenzij anders aangegeven.
Een draaiende motor heeft bewe-
gende delen die lichaamsdelen of
kleding kunnen grijpen en elektri-
sche onderdelen die schokken of
brand kunnen veroorzaken.
Het laten draaien van de motor tij-
dens het uitvoeren van onderhoud
kan leiden tot oogletsel, brand-
wonden, brand of koolmonoxide-
vergiftiging, mogelijk met de dood
tot gevolg. Zie pagina 1-1voor
meer informatie over koolmonoxi-
de.
DWA10330
WAARSCHUWING
Deze scooter is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. Wan-
neer deze scooter wordt gebruikt in een
abnormaal stoffi ge, modderige of voch-
tige omgeving, dient het luchtfi lterele-
ment vaker te worden gereinigd of te
worden vervangen om snelle slijtage
van de motor te voorkomen. Raadpleeg
een Yamaha dealer voor de juiste on-
derhoudsperiodes.
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-2
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU17521
Boordgereedschapsset
1
1. Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset is te vinden in
het opbergcompartiment onder het zadel.
(Zie pagina 3-8.)
De onderhoudsinformatie in deze handlei-
ding en het gereedschap in de boordge-
reedschapsset zijn bedoeld om u te onder-
steunen bij het uitvoeren van preventief
onderhoud en kleinere reparaties. Voor
de correcte uitvoering van bepaalde on-
derhoudswerkzaamheden kan echter het
gebruik van extra gereedschap zoals een
momentsleutel vereist zijn.
OPMERKING
Laat een Yamaha dealer onderhoud ver-
richten als u niet beschikt over het gereed-
schap of de ervaring die voor bepaalde
werkzaamheden vereist zijn.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-3
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU46871
OPMERKING
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onder-
houdsbeurt op kilometerbasis of, voor Groot-Brittannië, op mijlbasis wordt verricht.
Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 30000 km (17500 mi), beginnend vanaf 6000 km (3500 mi).
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal ge-
reedschap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
DAU46920
Periodiek onderhoudsschema voor het uitstootcontrolesysteem
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
KILOMETERSTAND
JAARLIJKSE
CONTROLE
1000 km
(600 mi)
6000 km
(3500 mi)
12000 km
(7000 mi)
18000 km
(10500 mi)
24000 km
(14000 mi)
1 * Brandstofl eiding
• Controleer de brandstofslangen op scheurtjes of bescha-
digingen.
√√√√
2 Bougie • Vervangen.
√√√√
3 * Ventielen
• Controleer de klepspeling.
• Afstellen.
√√√√√
4 * Brandstofi njectie • Controleer het stationair toerental.
√√√√√
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-4
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU17717
Algemeen smeer- en onderhoudsschema
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
KILOMETERSTAND
JAARLIJKSE
CONTROLE
1000 km
(600 mi)
6000 km
(3500 mi)
12000 km
(7000 mi)
18000 km
(10500 mi)
24000 km
(14000 mi)
1 Luchtfi lterelement • Vervangen.
√√√√
2*
Luchtfi lterelement in
v-snaarbehuizing
• Reinigen.
• Vervang indien nodig.
√√√√
3 * Voorrem
Controleer de werking en het vloeistofniveau en contro-
leer de machine op vloeistofl ekkage.
√√√√√
• Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
4 * Achterrem
• Controleer de werking en stel de speling van de remhen-
del af.
√√√√√
• Vervang de remschoenen. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
5 * Remslang
• Controleer op scheurtjes en beschadigingen.
√√√√
• Vervangen. Elke 4 jaar
6 * Wielen • Controleer de speling en controleer op beschadigingen.
√√√√
7 * Banden
• Controleer op slijtage en beschadigingen.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
√√√√
8 * Wiellagers • Controleer op speling of beschadigingen.
√√√√
9 * Balhoofdlagers
• Controleer of de lagers loszitten.
Smeer de lagers elke 12000 km (7000 mi) of 24 maan-
den met een matige hoeveelheid vet op basis van lithi-
umzeep.
√√
Sme-
ren.
Sme-
ren.
10 * Framebevestigingen
Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig
zijn vastgezet.
√√√√
11
Scharnieras van voor-
remhendel
• Smeren met siliconenvet.
√√√√
12
Scharnieras van achter-
remhendel
• Smeren met lithiumvet.
√√√√
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-5
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
KILOMETERSTAND
JAARLIJKSE
CONTROLE
1000 km
(600 mi)
6000 km
(3500 mi)
12000 km
(7000 mi)
18000 km
(10500 mi)
24000 km
(14000 mi)
13
Zijstandaard, midden-
bok
• Controleer de werking.
• Smeren met lithiumvet.
√√√√
14 * Zijstandaardschakelaar • Controleer de werking.
√√√√√
15 * Voorvork • Controleer op een correcte werking en olielekkage.
√√√√
16 * Schokdemperunits • Controleer op een correcte werking en olielekkage.
√√√√
17 Motorolie
• Verversen. (Zie pagina 6-9.)
Controleer het olieniveau en controleer de machine op
olielekkage.
Elke 3000 km (1800 mi)
18 * Olie-aanzuigzeef • Reinigen.
Elke 6000 km (3500 mi)
19 Versnellingsbakolie
• Controleer de machine op olielekkage.
• Verversen.
√√√√√
20 * V-snaar • Vervangen. Elke 18000 km (10500 mi)
21 *
Voor- en achterrem-
schakelaar
• Controleer de werking.
√√√√√
22
Bewegende delen en
kabels
• Smeren.
√√√√
23 *
Gaskabelhuis en gaska-
bel
• Controleer de werking en speling.
• Stel indien nodig de speling af.
• Smeer het gaskabelhuis en de gaskabel.
√√√√
24 *
Lampen, richtingaanwij-
zers en schakelaars
• Controleer de werking.
• Stel de koplamplichtbundel af.
√√√√√
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-6
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAUT2710
OPMERKING
Motorluchtfi lter en luchtfi lter van V-snaarbehuizing
• Het motorluchtfi lter van dit model is voorzien van een geolied papieren fi lterelement. Reinig het fi lterelement niet met perslucht
om beschadiging te voorkomen.
• Het luchtfi lterelement en het luchtfi lter van de V-snaarbehuizing moeten vaker worden onderhouden bij het rijden in zeer natte
of stoffi ge gebieden.
Hydraulisch remsysteem
Ververs na het demonteren van de remhoofdcilinder en remklauw altijd de remvloeistof. Controleer regelmatig het remvloei-
stofniveau en vul het reservoir indien nodig bij.
Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de remhoofdcilinder en de remklauw worden vervangen en de remvloei-
stof worden ververst.
De remslang dient elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze is gescheurd of beschadigd.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-7
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU18771
Panelen verwijderen en aan-
brengen
Bij het uitvoeren van sommige onder-
houdswerkzaamheden die in dit hoofdstuk
worden beschreven, moeten de afge-
beelde panelen worden verwijderd. Neem
deze paragraaf telkens door om een pa-
neel te verwijderen of aan te brengen.
1
2
1. Paneel A
2. Paneel B
DAU19272
Paneel A
Verwijderen van het paneel
Verwijder de schroef en trek de afgebeel-
de gedeelten naar buiten.
1
2
1. Paneel A
2. Schroef
Aanbrengen van het paneel
Plaats het paneel in de oorspronkelijke po-
sitie en breng dan de schroef aan.
DAUT2532
Paneel B
Verwijderen van het paneel
1. Verwijder het paneel A. (Zie pagina
6-7.)
2. Verwijder de schroeven en de snel-
sluitschroeven en haal dan het pa-
neel los.
1
2
3
1. Paneel B
2. Schroef
3. Snelsluitschroef
Aanbrengen van het paneel
1. Plaats het paneel in de oorspronkelij-
ke positie en breng dan de schroeven
en snelsluitschroeven aan.
2. Breng het paneel A aan.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-8
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAUT1835
Controleren van de bougie
De bougie is een belangrijk motoronder-
deel dat gemakkelijk te controleren is.
Door hitte en aanslag slijten bougies op de
lange duur. Daarom moeten bougies wor-
den verwijderd en gecontroleerd volgens
het periodieke onderhouds- en smeer-
schema. Bovendien kan aan het uiterlijk
van de bougie de conditie van de motor
worden afgelezen.
De bougie verwijderen
1. Zet de machine op de middenbok.
2. Verwijder het paneel B. (Zie pagina
6-7.)
3. Verwijder de bougiedop.
4. Verwijder de bougie zoals getoond
met behulp van de bougiesleutel in
de boordgereedschapsset.
1
1. Bougiesleutel
Controleren van de bougie
1. Controleer of de porseleinen isolator
rondom de centrale elektrode van de
bougie een middeldonkere tot lichte
kleur vertoont (de ideale kleur als
normaal met het voertuig wordt gere-
den).
OPMERKING
Wanneer de bougie een heel andere kleur
vertoont, werkt de motor mogelijk niet
naar behoren. Probeer dergelijke proble-
men niet zelf vast te stellen. Laat in plaats
daarvan uw voertuig nakijken door een
Yamaha dealer.
2. Controleer de bougie op afslijting
van de elektroden en op overmatige
koolstof- of andere aanslag. Vervang
indien nodig de bougie.
Voorgeschreven bougie:
U22ESR-N (DENSO)
De bougie monteren
1. Meet de elektrodenafstand met een
draadvoelmaat. Stel de afstand in-
dien nodig af volgens de specifi catie.
Elektrodenafstand:
0.7 ~ 0.8 mm (0.028 ~ 0.031 in)
2. Reinig het oppervlak van de bougie-
pakking en het pasvlak en verwijder
eventueel vuil uit de schroefdraad
van de bougie.
3. Breng de bougie aan met behulp van
de bougiesleutel en zet vast met het
correcte aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Bougie:
13 Nm (1.3 m·kgf, 9.4 ft·lbf)
OPMERKING
Als geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4 ~ 1/2
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-9
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAUT2592
Motorolie
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de
olie worden ververst en de olie-aanzuig-
zeef worden gereinigd volgens de interval-
perioden vermeld in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op de middenbok.
Wanneer hij iets schuin staat, kan het
niveau al foutief worden afgelezen.
2. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
1
2
3
1. Olievuldop
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
3. Wacht een paar minuten om de olie
tot rust te laten komen, verwijder de
olievuldop, veeg de peilstok schoon,
steek deze weer in de vulopening
(zonder vast te draaien) en neem dan
weer uit om het olieniveau te contro-
leren.
OPMERKING
Het motorolieniveau moet tussen de merk-
strepen voor minimum- en maximumni-
veau staan.
4. Als de motorolie beneden de merk-
streep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie, van de aanbevo-
len soort, bij tot het correcte niveau.
5. Steek de peilstok in de vulopening en
draai dan de olievuldop vast.
Verversen van de motorolie
1. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
2. Zet een olieopvangbak onder de
motor om de gebruikte olie op te van-
gen.
slag verder te draaien. De bougie moet
echter zo snel mogelijk naar het juiste
aanhaalmoment worden aangedraaid.
4. Installeer de bougiedop.
5. Monteer het paneel.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-10
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
3. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug om de olie uit het carter te laten
stromen.
1
1. Olievuldop
4. Breng de olieaftapplug aan en zet
deze dan vast met het voorgeschre-
ven aanhaalmoment.
1
1. Olieaftapplug
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug:
20 Nm (2.0 m·kgf, 14.5 ft·lbf)
5. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen motor-
olie, breng dan de olievuldop aan en
zet deze vast.
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid bij verversing:
0.85 L (0.90 US qt, 0.75 Imp.qt)
DCA11670
LET OP
Gebruik geen olie met een “CD”
-dieselspecifi catie of een ho-
gere kwaliteit dan gespecifi ceerd.
Gebruik ook geen olie met een
“ENERGY CONSERVING II” of ho-
gere aanduiding.
Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
6. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake
is van olielekkage, zet de motor dan
direct af en zoek de oorzaak.
7. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-11
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU20065
Eindoverbrengingsolie
Het eindoverbrengingshuis moet voor elke
rit worden gecontroleerd op olielekkage. In
geval van lekkage dient u de scooter door
een Yamaha dealer te laten nakijken en
repareren. Bovendien dient de eindover-
brengingsolie als volgt te worden ververst
op de tijdstippen vermeld in het periodieke
onderhouds- en smeerschema.
1. Start de motor, warm de eindover-
brengingsolie op door enkele minuten
te rijden en zet dan de motor af.
2. Zet de scooter op de middenbok.
3. Plaats een olieopvangbak onder het
eindoverbrengingshuis om de ge-
bruikte olie op te vangen.
1
1. Vuldop versnellingsbakolie
4. Verwijder de vuldop van de eindover-
brengingsolie met de o-ring uit het
eindoverbrengingshuis.
5. Verwijder de aftapplug van de eind-
overbrengingsolie met de pakking om
de olie uit het eindoverbrengingshuis
te laten stromen.
1
1. Aftapplug versnellingsbakolie
6. Monteer de aftapplug van de eind-
overbrengingsolie met de nieuwe
pakking en zet de bout vast met het
voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Aftapplug eindoverbrengingsolie:
23 Nm (2.3 m·kgf, 16.6 ft·lbf)
7. Vul met de aangegeven hoeveelheid
van de aanbevolen eindoverbren-
gingsolie. WAARSCHUWING! Zorg
ervoor dat geen vreemde materia-
len in het eindoverbrengingshuis
terechtkomen. Zorg ervoor dat
geen olie op de band of het wiel
terechtkomt.
[DWA11311]
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-12
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Aanbevolen eindoverbrengingsolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
0.13 L (0.14 US qt, 0.11 Imp.qt)
8. Plaats de vuldop van de eindover-
brengingsolie met de nieuwe o-ring
en draai de vuldop vast.
9. Controleer het eindoverbrengingshuis
op olielekkage. Zoek in geval van lek-
kage naar de oorzaak.
DAUT2660
Luchtfi lter en luchtfi lterelemen-
ten in v-snaarbehuizing
Het luchtfi lter en de luchtfi lterelementen
in de v-snaarbehuizing moeten worden
gereinigd volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en on-
derhoudsschema. Controleer beide lucht-
lterelementen vaker als u in zeer stoffi ge
of vochtige gebieden rijdt. Verder moet de
aftapslang van het luchtfi lter regelmatig
worden gecontroleerd en gereinigd.
Het luchtfi lterelement vervangen
1
3
2
1. Luchtfi lterdeksel
2. Schroef
3. Aftapslang luchtfi lter
1. Zet de scooter op de middenbok.
2. Verwijder het luchtfi lterdeksel door de
schroeven te verwijderen.
3. Trek het luchtfi lterelement uit.
4. Breng een nieuw luchtfi lterelement
aan in het luchtfi lterhuis.
LET OP:
Zorg ervoor dat het fi lterelement
goed aanligt in het luchtfi lterhuis.
Laat de motor nooit draaien met
het luchtfi lterelement uitgenomen,
hierdoor kunnen de zuiger(s) en/of
cilinder(s) overmatig versleten
raken.
[DCA10481]
5. Monteer het luchtfi lterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
Reinigen van de luchtfi lteraftapslang
1. Controleer of zich in de aftapslang
aan de voorkant van het luchtfi lter-
huis water of vuil heeft verzameld.
2. Haal de slang los als er vuil of water
in zit, reinig hem grondig en breng
opnieuw aan.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-13
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Reinigen van het luchtfi lterelement in
de v-snaarbehuizing
1
2
1. Luchtfi lterdeksel v-snaarbehuizing
2. Schroef
1. Verwijder het luchtfi lterdeksel op de
V-snaarbehuizing door de schroeven
te verwijderen.
1
2
1. Houder luchtfi lterelement
2. Schroef
2. Verwijder de houder van het fi lterele-
ment door de schroef te verwijderen.
1
1. Luchtfi lterelement
3. Trek het luchtfi lterelement naar bui-
ten en reinig het dan in oplosmiddel.
Verwijder na het reinigen het ach-
tergebleven oplosmiddel door het
element uit te wringen. WAARSCHU-
WING! Gebruik alleen een speciaal
reinigingsmiddel voor onderdelen.
Gebruik geen benzine of oplosmid-
delen met een laag ontvlammings-
punt om het risico op brand of
explosie te vermijden.
[DWA10431]
LET OP:
Spring voorzichtig om
met het fi lterelement en verdraai
het niet om beschadiging te
voorkomen.
[DCA10521]
4. Breng olie van de aanbevolen soort
aan op het hele oppervlak van de fi l-
terspons en wring dan de overtollige
olie uit.
OPMERKING
Het luchtfi lterelement moet nat zijn maar
mag niet druipen.
Aanbevolen olie:
Yamaha olie voor schuimrubberen
luchtfi lterelementen of een verge-
lijkbaar product
5. Plaats het fi lterelement in het luchtfi l-
terhuis.
6. Monteer de houder van het fi lterele-
ment door de schroef aan te bren-
gen.
7. Monteer het luchtfi lterdeksel van de
V-snaarbehuizing door de schroeven
aan te brengen.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-14
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU44734
Stationair toerental controleren
Controleer het stationair toerental en laat
het indien nodig door een Yamaha dealer
bijstellen.
Stationair toerental:
1700 ~ 1900 r/min
DAU21383
Controleren van de vrije slag
gaskabel
1
1. Vrije slag gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient bij de
binnenrand van de gasgreep 3 ~ 5 mm
(0.12 ~ 0.20 in) te bedragen. Controleer
de vrije slag van de gaskabel regelmatig
en laat de vrije slag indien nodig afstellen
door een Yamaha dealer.
DAU21401
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan
afwijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het motor-
geluid toeneemt. Om dit te voorkomen
moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de in-
tervalperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-15
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAUT2141
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optima-
le prestatie, levensduur en veilige werking
van uw voertuig.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit wor-
den gecontroleerd en indien nodig worden
bijgesteld.
DWA10501
WAARSCHUWING
Rijden met deze machine met een on-
juiste bandenspanning kan leiden tot
verlies van de controle met mogelijk
ernstig letsel of overlijden tot gevolg.
De bandspanning moet worden
gecontroleerd en afgesteld terwijl
de banden koud zijn (wanneer de
temperatuur van de banden gelijk
is aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en
het totale gewicht van rijder, pas-
sagier, bagage en accessoires dat
voor dit model is vastgesteld.
Bandspanning (gemeten op koude
banden):
Tot 90 kg (198 lb):
Voor:
175 kPa (1.75 kgf/cm
2
, 25 psi)
Achter:
200 kPa (2.00 kgf/cm
2
, 29 psi)
90 kg (198 lb) - maximale:
Voor:
200 kPa (2.00 kgf/cm
2
, 29 psi)
Achter:
225 kPa (2.25 kgf/cm
2
, 33 psi)
Maximale belasting*:
156.5 kg (345 lb)
*Totaal gewicht van bestuurder,
passagier, bagage en accessoires
DWA10511
WAARSCHUWING
Belaad uw machine nooit te zwaar. Rij-
den met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.
Inspectie van banden
1
2
1. Bandprofi eldiepte
2. Wang van band
Voor elke rit moeten de banden worden
gecontroleerd. Als de bandprofi eldiepte
op het midden van de band de vermelde
limiet heeft bereikt, de band spijkers of
stukjes glas bevat of wanneer de wang
van de band scheurtjes vertoont, moet de
band onmiddellijk door een Yamaha dea-
ler worden vervangen.
Minimale bandprofi eldiepte (voor
en achter):
0.8 mm (0.03 in)
OPMERKING
De slijtagelimiet voor bandprofi eldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-16
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
altijd de lokale voorschriften in acht.
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless ban-
den.
Na uitgebreide tests zijn alleen de hieron-
der vermelde banden voor dit model goed-
gekeurd door Yamaha Motor Co., Ltd.
Voorband:
Maat:
120/70-12 51L
Fabrikant/model:
KENDA K761A
Achterband:
Maat:
130/70-12 56L
Fabrikant/model:
KENDA K761
DWA10470
WAARSCHUWING
Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts
effect op de rijstabiliteit, waardoor
u de macht over het stuur zou kun-
nen verliezen.
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
den, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over
de nodige vakkundige kennis en
ervaring beschikt.
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking
van uw voertuig.
Controleer de velgen voor iedere rit
op scheurtjes, verbuiging of krom-
trekken. Laat ingeval van schade het
wiel door een Yamaha dealer ver-
vangen. Probeer het wiel nooit zelf te
repareren, hoe klein de reparatie ook
is. Vervang een wiel dat vervormd is
of haarscheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgeba-
lanceerd. Een niet uitgebalanceerd
wiel zal mogelijk slecht functioneren,
of kan een slechte wegligging en een
verkorte levensduur van de banden
tot gevolg hebben.
Rijd niet te snel direct na het verwis-
selen van een band. Het bandop-
pervlak dient eerst te zijn ingereden
voordat het zijn optimale eigenschap-
pen verkrijgt.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-17
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU22170
Vrije slag van achterremhendel
afstellen
1
1. Vrije slag achterremhendel
De vrije slag van de remhendel dient 10 ~
20 mm (0.039 ~ 0.079 in) te bedragen, zo-
als weergegeven. Controleer de vrije slag
van de remhendel regelmatig en stel deze
indien nodig als volgt af.
DAU49350
Vrije slag van voorremhendel
controleren
1
1. Voorremhendel
Aan het uiteinde van de remhendel mag
geen vrije slag aanwezig zijn. Als er toch
een vrije slag is, laat dan een Yamaha
dealer het remsysteem inspecteren.
DWA14211
WAARSCHUWING
Een zacht of sponzig gevoel in de rem-
hendel kan betekenen dat er lucht in
het hydraulisch systeem aanwezig is.
Als er lucht in het hydraulisch systeem
zit, laat dan het systeem door een
Yamaha dealer ontluchten voordat de
machine wordt gebruikt. Lucht in het
hydraulisch systeem heeft een negatief
effect op de remwerking, waardoor u de
macht over het stuur zou kunnen ver-
liezen met een ongeluk als gevolg.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-18
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
1
(a)
(b)
1. Stelmoer
Draai de stelmoer op de remankerplaat
richting (a) voor meer vrije slag van de
remhendel. Draai de stelmoer richting (b)
voor minder vrije slag van de remhendel.
DWA10650
WAARSCHUWING
Vraag een Yamaha dealer de afstelling
te doen als de juiste afstelling niet haal-
baar is volgens de beschreven werk-
wijze.
DAU22380
Controleren van voorremblok-
ken en achterremschoenen
De voorremblokken en achterremschoe-
nen moeten worden gecontroleerd op
slijtage volgens de intervalperioden voor-
geschreven in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema.
DAU22420
Remblokken voorrem
3
1
2
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
2. Remblok
3. Remschijf
Elk voorremblok heeft een eigen slijtage-
indicatorgroef, zodat het remblok kan wor-
den gecontroleerd zonder de rem te de-
monteren. Let op de slijtage-indicatorgroef
om de remblokslijtage te controleren.
Wanneer een remblok zover is afgesleten
dat de slijtage-indicatorgroef vrijwel is ver-
dwenen, vraag dan een Yamaha-dealer
de remblokken als set te vervangen.
DAU22540
Remschoenen achterrem
1
2
1. Slijtage-indicator
2. Slijtagelimiet
De achterrem heeft een slijtage-indicator
zodat de remschoenslijtage kan worden
gecontroleerd zonder de rem te hoeven
demonteren. Bekrachtig de rem en let op
de stand van de slijtage-indicator om de
remschoenslijtage te controleren. Wan-
neer een remschoen zover is afgesleten
dat de slijtage-indicator bij de slijtagelimiet
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-19
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
komt, vraag dan een Yamaha dealer de
remblokken als set te vervangen.
DAU32344
Controleren van remvloeistofni-
veau
1
1. Merkstreep minimumniveau
Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht
het remsysteem binnendringen, waarna
de remwerking mogelijk minder effectief is.
Controleer alvorens te gaan rijden of de
remvloeistof boven de merkstreep voor
minimumniveau staat en vul indien no-
dig bij. Een laag remvloeistofniveau wijst
mogelijk op verregaande remblokslijtage
en/of lekkage in het remsysteem. Als het
remvloeistofniveau laag is, controleer dan
de remblokken op slijtage en het remsy-
steem op lekkage.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht:
Zorg bij het controleren van het rem-
vloeistofniveau dat de bovenzijde van
de hoofdremcilinder horizontaal is
door het stuur te draaien.
Gebruik uitsluitend de voorgeschre-
ven kwaliteit remvloeistof, anders
kunnen de rubber afdichtingen ver-
slechteren en zo lekkage en slechte
remwerking teweegbrengen.
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Vul bij met hetzelfde type remvloei-
stof. Bij vermengen van verschillende
typen remvloeistof kunnen schade-
lijke chemische reacties optreden en
kan de remwerking verslechteren.
Pas op en zorg dat tijdens bijvullen
geen water de hoofdremcilinder kan
binnendringen. Water zal het kook-
punt van de remvloeistof aanzienlijk
verlagen zodat dampbelvorming kan
optreden.
Remvloeistof kan gelakte of kunststof
onderdelen aantasten. Veeg gemors-
te remvloeistof steeds direct af.
Naarmate de remblokken afslijten,
zal het remvloeistofniveau geleidelijk
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-20
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
verder dalen. Vraag echter wel een
Yamaha dealer om een inspectie
als het remvloeistofniveau plotseling
sterk is gedaald.
DAU22721
Remvloeistof verversen
Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof
te verversen volgens de intervalperioden
voorgeschreven onder OPMERKING in
het periodieke smeer- en onderhouds-
schema. Laat bovendien de oliekeerringen
van de hoofdremcilinder, de remklauwen
en de remslang vervangen volgens de
intervalperioden of wanneer ze lekken of
zijn beschadigd.
Vloeistofafdichtingen: Vervang elke
twee jaar.
Remslang: Vervang elke vier jaar.
DAU23101
Kabels controleren en smeren
De werking van alle bedieningskabels en
de conditie van alle kabels moet vooraf-
gaand aan elke rit worden gecontroleerd
en de kabel en kabeleinden moeten in-
dien nodig worden gesmeerd. Vraag een
Yamaha dealer een kabel te controleren of
te vervangen wanneer deze is beschadigd
of niet soepel beweegt. WAARSCHU-
WING! Schade aan de buitenkabel kan
de kabelwerking hinderen en leiden tot
roestvorming op de binnenkabel. Ver-
vang een beschadigde kabel zo snel
mogelijk om onveilige omstandigheden
te voorkomen.
[DWA10721]
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-21
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU23213
Middenbok en zijstandaard con-
troleren en smeren
De werking van de middenbok en de zij-
standaard moet voorafgaand aan elke rit
worden gecontroleerd en de scharnier-
punten en de metaal-op-metaal contact-
vlakken moeten indien nodig worden ge-
smeerd.
DWA10741
WAARSCHUWING
Als de middenbok of de zijstandaard
niet soepel omhoog en omlaag be-
weegt, vraag dan een Yamaha dealer
deze te controleren of te repareren. Een
slecht functionerende middenbok of
zijstandaard kan het wegdek raken en
u afl eiden, waardoor u de controle over
de machine kunt verliezen.
DAU23112
Controleren en smeren van gas-
greep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort voor-
afgaand aan elke rit te worden gecontro-
leerd. Daarnaast moet de kabel door een
Yamaha dealer worden gesmeerd volgens
de intervalperioden vermeld in het perio-
dieke onderhoudsschema.
DAU43641
Smeren van voor- en achterrem-
hendels
De scharnierpunten van de voor- en ach-
terremhendels moeten worden gesmeerd
volgens de intervalperioden voorgeschre-
ven in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
Aanbevolen smeermiddelen:
Voorremhendel:
Siliconenvet
Achterremhendel:
Lithiumvet
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-22
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
DAU23272
Voorvork controleren
De conditie en de werking van de voorvork
moeten als volgt worden gecontroleerd
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om de conditie te controleren
Controleer de binnenste vorkbuizen op
krassen, beschadigingen en overmatige
olielekkage.
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke on-
dergrond en houd deze rechtop.
WAARSCHUWING! Ondersteun
de machine zorgvuldig om om-
vallen en mogelijk letsel te
voorkomen.
[DWA10751]
2. Bekrachtig de voorrem en druk het
stuur een paar keer stevig naar bene-
den om te controleren of de voorvork
soepel in- en uitveert.
DCA10590
LET OP
Als schade wordt gevonden of de voor-
vork niet soepel beweegt, vraag dan
een Yamaha dealer te repareren of te
controleren.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-23
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU45511
Stuursysteem controleren
Losse of versleten balhoofdlagers kunnen
gevaarlijk zijn. De werking van het stuur-
systeem moet als volgt worden gecontro-
leerd volgens de intervalperioden vermeld
in het periodieke smeer- en onderhouds-
schema.
1. Zet de machine op de midden-
bok. WAARSCHUWING! Onder-
steun de machine zorgvuldig om
omvallen en mogelijk letsel te
voorkomen.
[DWA10751]
2. Houd de voorvorkpoten aan het on-
derste uiteinde beet en probeer ze
naar voren en achteren te bewegen.
Als speling wordt gevoeld, vraag dan
een Yamaha dealer het stuursysteem
te inspecteren of repareren.
DAU23291
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten wor-
den gecontroleerd volgens de intervalpe-
rioden voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema. Als de
wielnaaf speling vertoont of het wiel niet
soepel draait, vraag dan een Yamaha
dealer de wiellagers te controleren.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-24
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAUT2691
Accu
1
1. Accu
Dit model is voorzien van een VRLA (Val-
ve Regulated Lead Acid)-accu. De elektro-
lyt hoeft niet te worden gecontroleerd en
er hoeft geen gedistilleerd water te worden
bijgevuld. Het is echter wel nodig om de
accukabelverbindingen te controleren en,
indien nodig, vast te zetten.
DCA10620
LET OP
Probeer nooit om celafdichtingen op de
accu te verwijderen, hierdoor kan per-
manente schade aan de accu worden
toegebracht.
DWA10760
WAARSCHUWING
Elektrolyt is giftig en gevaarlijk
omdat het zwavelzuur bevat, een
stof die ernstige brandwonden ver-
oorzaakt. Vermijd contact met de
huid, ogen of kleding en bescherm
uw ogen altijd bij werkzaamheden
nabij accu’s. Voer als volgt EER-
STE HULP uit als er lichamelijk
contact is geweest met elektrolyt.
IUITWENDIG: Spoel overvloedig
met water.
IINWENDIG: Drink grote hoe-
veelheden water of melk en roep
direct de hulp in van een arts.
IOGEN: Spoel gedurende 15 mi-
nuten met water en roep direct
medische hulp in.
Accu’s produceren het explosieve
waterstofgas. Houd daarom von-
ken, open vuur, sigaretten e.d. uit
de buurt van de accu en zorg voor
voldoende ventilatie bij acculaden
in een afgesloten ruimte.
HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S
BUITEN BEREIK VAN KINDEREN.
De accu bevindt zich achter paneel A.
Verwijder het paneel om toegang te krij-
gen tot de accu. (Zie pagina 6-7.)
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dea-
ler de accu te laden als deze ontladen lijkt
te zijn. Vergeet niet dat de accu sneller
ontladen raakt als de machine is uitgerust
met optionele elektrische accessoires.
DCA16520
LET OP
Voor het opladen van een VRLA (Valve
Regulated Lead Acid)-accu is een
speciale acculader (met constante
spanning) vereist. Bij gebruik van een
conventionele acculader raakt de accu
beschadigd. Als u niet beschikt over
een acculader met constante span-
ning, laat de accu dan opladen door uw
Yamaha dealer.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-25
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als het voertuig
langer dan een maand niet wordt
gebruikt, laad hem volledig bij en zet
dan weg op een koele en droge plek.
LET OP:
Draai voordat u de accu
verwijdert de sleutel naar “OFF”
en haal dan eerst de negatieve ka-
bel en daarna de positieve kabel
los.
[DCA16302]
2. Als de accu langer dan twee maan-
den wordt weggeborgen, moet deze
minstens eenmaal per maand wor-
den gecontroleerd; laad de accu dan
indien nodig steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens
deze te installeren.
4. Controleer na installatie van de accu
of de accukabels correct zijn aange-
sloten op de accupolen.
5. Draai het contactslot drie keer van
“ON” naar “OFF” met tussenpozen
van drie seconden om het stationair-
regelsysteem te initialiseren.
DCA16530
LET OP
Houd de accu steeds opgeladen. Stal-
len van een ontladen accu kan leiden
DAUT2681
Zekeringen vervangen
1
1. Zekeringenkastje
De zekeringenkast bevindt zich naast het
accucompartiment achter paneel A. (Zie
pagina 6-7.)
Vervang een zekering als volgt als deze is
doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar “OFF”
en schakel het betreffende elektri-
sche circuit uit.
tot permanente accuschade.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-26
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
1
1. Reservezekering
2. Verwijder de doorgebrande zekering
en breng een nieuwe zekering met
de voorgeschreven ampèrewaarde
aan. WAARSCHUWING! Gebruik
geen zekeringen met een hogere
amperage dan aanbevolen om
ernstige schade aan het elektri-
sche systeem en mogelijk brand te
voorkomen.
[DWA15131]
Voorgeschreven zekeringen:
Hoofdzekering:
20 A
Zekering ontstekingssysteem:
7.5 A
Zekering signaleringssysteem:
15 A
Koplampzekering:
7.5 A
Backup-zekering:
7.5 A
OPMERKING
Draai na het verwijderen en plaatsen van
de hoofdzekering het contactslot drie keer
van “ON” naar “OFF” met tussenpozen
van drie seconden om het stationairregel-
systeem te initialiseren.
3. Draai de contactsleutel naar “ON” en
schakel het betreffende elektrische
circuit in om te zien of de apparatuur
werkt.
4. Als de zekering direct opnieuw door-
brandt, vraag dan een Yamaha dea-
ler het elektrisch systeem te controle-
ren.
DAU34240
Koplampgloeilamp vervangen
1
1. Koplamp
De koplampen op dit model hebben halo-
geen gloeilampen. Als een koplampgloei-
lamp is doorgebrand, laat deze dan door
een Yamaha dealer vervangen en laat
indien nodig de koplamplichtbundel afstel-
len.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-27
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU24204
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen
1. Verwijder de lamplens van de rich-
tingaanwijzer door de schroeven te
verwijderen.
1
1. Gloeilamp richtingaanwijzer
1
1. Gloeilamp richtingaanwijzer
2. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze in te drukken en linksom te
draaien.
3. Plaats een nieuwe gloeilamp in de fi t-
ting, druk deze in en draai rechtsom
tot hij stuit.
4. Monteer de lamplens door de schroef
aan te brengen.
LET OP:
Draai de
schroef niet te vast, hierdoor kan
de lens breken.
[DCA11191]
DAU43040
Achterlicht/remlichtunit
1
1. Remlicht/achterlicht
Als de achterlicht/remlichtunit niet gaat
branden, vraag dan een Yamaha dealer
het elektrisch circuit daarvan te controle-
ren of vervang de gloeilamp.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-28
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU25861
Problemen oplossen
Yamaha scooters ondergaan een gron-
dige inspectie voordat ze vanaf de fabriek
op transport gaan, maar tijdens gebruik
kunnen toch storingen optreden. Pro-
blemen in de brandstof-, compressie- of
ontstekingssystemen kunnen bijvoorbeeld
de oorzaak zijn van slecht starten of een
afname in motorvermogen.
In het volgende storingzoekschema is een
snelle en gemakkelijke werkwijze weerge-
geven om deze essentiële systemen zelf
te kunnen controleren. Ga met uw scooter
echter wel naar een Yamaha dealer als
reparaties nodig zijn, hier zijn vakkundige
monteurs aanwezig die beschikken over
het benodigde gereedschap en de erva-
ring en vakkennis om het nodige onder-
houd aan de scooter correct te verrichten.
Gebruik uitsluitend originele Yamaha
vervangingsonderdelen. Niet-originele
onderdelen lijken misschien op Yamaha
onderdelen maar zijn toch vaak van min-
dere kwaliteit en hebben een kortere
levensduur, zodat dan later mogelijk toch
dure reparaties nodig zijn.
DWA15141
WAARSCHUWING
Rook niet tijdens het controleren van
het brandstofsysteem en let erop dat er
geen open vuur of vonken in de omge-
ving zijn, inclusief waakvlammen van
geisers of ovens. Benzine en benzine-
dampen kunnen vlam vatten of explo-
deren, met ernstig letsel of schade aan
eigendommen tot gevolg.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-29
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAUT1981
Storingzoekschema
Controleer het
brandstofniveau in de
brandstoftank.
1. Brandstof
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
Controleer de compressie.
Vul brandstof bij.
De motor start niet.
Controleer de compressie.
Bedien de elektrische
startknop.
2. Compressie
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Controleer de ontsteking.
Vraag een Yamaha dealer de
machine te controleren.
Verwijder de bougie en
controleer de elektroden.
3. Ontsteking
Schoonvegen met een droge doek. Stel de
elektrodenafstand van de bougie af of vervang de bougie.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
De motor start niet. Vraag een
Yamaha dealer de machine te
controleren.
De motor start niet. Controleer de accu.
Bedien de elektrische
startknop.
4. Accu
De motor draait snel rond.
De motor draait langzaam rond.
De accu is in orde.
Controleer de aansluitingen van de
accukabels en laad de accu indien nodig.
Droog
Nat
Bedien de elektrische startknop.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
7-1
DAU25991
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
DAU26094
Verzorging
De open constructie van een scooter
maakt de fraaie techniek beter zichtbaar,
maar de machine is hierdoor ook meer
kwetsbaar. Er kan roestvorming en cor-
rosie optreden, ook al zijn hoogwaardige
componenten gebruikt. Een roestige uit-
laatpijp valt bij een auto niet zo op, bij
een scooter is dit echter nadelig voor de
algehele aanblik. Regelmatige en correcte
verzorging is niet alleen vereist volgens de
garantiebepalingen, maar verzekert ook
een fraai uiterlijk van de scooter, verlengt
de levensduur en verbetert de prestaties.
Alvorens te reinigen
1. Dek de uitlaatdemperopening af met
een plastic zak nadat de motor is af-
gekoeld.
2. Controleer of alle doppen en afdek-
pluggen en alle elektrische stekkers
en aansluitingen, inclusief de bougie-
doppen, stevig zijn bevestigd.
3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zo-
als verbrande olie op het carter, met
een ontvetter en een borstel, maar
gebruik dergelijke producten nooit op
afdichtingen, pakkingen en wielas-
sen. Spoel vuil en ontvetter altijd af
met water.
Reinigen
DCA10783
LET OP
Vermijd het gebruik van sterke
en bijtende wielreinigingsmid-
delen, vooral bij spaakwielen. Als
dergelijke producten toch worden
gebruikt om hardnekkig vuil los te
maken, laat het reinigingsmiddel
dan niet langer inwerken dan is
vermeld in de gebruiksinstructies.
Spoel vervolgens grondig na met
water, laat direct drogen en breng
daarna een corrosiewerende spray
aan.
Bij verkeerd reinigen kunnen
kunststof delen (zoals stroomlijn-
panelen, framepanelen, kuipruiten,
koplamplenzen, lenzen van de in-
strumentenverlichting enz.) en de
uitlaatdempers beschadigd raken.
Gebruik alleen een zachte, schone
doek of een spons met water om
kunststof delen te reinigen. Als de
kunststof delen met water niet af-
doende kunnen worden gereinigd,
DAU25991
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
DAU37833
Matkleur, let op
DCA15192
LET OP
Sommige modellen zijn uitgerust met
matkleurige onderdelen. Raadpleeg een
Yamaha dealer voor advies over wat
voor producten gebruikt moeten wor-
den om het voertuig te reinigen.
Het gebruik van een borsteltje, chemi-
sche producten of reinigingsmiddelen
tijdens het reinigen van deze onderde-
len kan het oppervlak bekrassen of be-
schadigen. Ook was moet niet worden
aangebracht op een van de matkleurige
onderdelen.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
7-2
DAU25991
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
kan een mild reinigingsmiddel met
water worden gebruikt. Spoel rei-
nigingsmiddelresten zorgvuldig
af met grote hoeveelheden water,
aangezien ze de kunststof delen
kunnen beschadigen.
Gebruik geen bijtende chemische
reinigingsmiddelen op kunststof
delen. Vermijd het gebruik van
doeken of sponzen die in contact
zijn geweest met bijtende of schu-
rende reinigingsmiddelen, oplos-
middelen of thinner, brandstof
(benzine), roestverwijderingsmid-
delen of corrosieremmers, rem-
vloeistof, antivries of elektrolyt.
Gebruik geen hogedrukreinigers
of stoomreinigers, omdat dan op
de volgende plaatsen water kan
doordringen en zo schade kan
ontstaan: afdichtingen (van wiel-
en achterbruglagers, voorvork en
remmen), elektrische componen-
ten (kabelstekkers, messtekkers,
instrumenten, schakelaars en ver-
lichting), beluchtings- en ontluch-
tingsslangen.
Bij scooters met een kuipruit: Ge-
bruik geen bijtende reinigingsmid-
delen of harde sponzen, deze ver-
oorzaken dofheid en laten krasjes
achter. Sommige reinigingsmidde-
len voor kunststof laten eveneens
krasjes achter op de kuipruit. Test
het product op een klein, niet-
zichtbaar gedeelte van de kuipruit
om zeker te zijn dat geen sporen
achterblijven op de kuipruit. Als
de kuipruit krasjes vertoont, breng
dan na wassen een hoogwaardige
polish voor gebruik op kunststof
aan.
Na normaal gebruik
Verwijder vuil met warm water, een mild
reinigingsmiddel en een zachte, schone
spons en spoel dan grondig met schoon
water. Gebruik een tandenborstel of
essenborstel voor moeilijk bereikbare
plekken. Hardnekkig vastzittend vuil en
insectenresten laten gemakkelijker los als
de bewuste plek alvorens te reinigen een
paar minuten met een vochtige doek wordt
bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op be-
pekelde wegen
Zilte zeelucht en wegenzout waarmee we-
gen in de winter worden bestrooid hebben
in combinatie met water een zeer corro-
sieve werking; handel daarom als volgt na
een rit in een regenbui, nabij de kust of op
bepekelde wegen.
OPMERKING
In de winter gestrooid wegenzout kan nog
tot in de lente aanwezig blijven.
1. Reinig de scooter met koud water en
zachte zeep nadat de motor is afge-
koeld.
LET OP:
Gebruik geen warm
water, dit versnelt de corrosieve
werking van het zout.
[DCA10791]
2. Breng met een spuitbus een corrosie-
werend middel aan op alle metalen
delen, ook op verchroomde en ver-
nikkelde componenten, om zo corro-
sie te voorkomen.
Na reiniging
1. Droog de scooter met een zeemleren
lap of een vochtabsorberende doek.
2. Gebruik een chroompolish om ver-
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
7-3
DAU25991
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
chroomde, aluminium en roestvrij-
stalen delen te doen glanzen, ook
het uitlaatsysteem. (Zelfs thermische
verkleuringen op roestvrijstalen uit-
laatsystemen kunnen door oppoetsen
worden verwijderd.)
3. Het is aan te bevelen om met een
spuitbus een corrosiewerend middel
aan te brengen op alle metalen de-
len, ook op verchroomde en vernik-
kelde componenten, om zo corrosie
te voorkomen.
4. Gebruik oliespray als universeel
schoonmaakmiddel om nog achter-
gebleven vuil te verwijderen.
5. Werk kleine lakbeschadigingen door
steenslag e.d. bij.
6. Zet alle gelakte oppervlakken in de
was.
7. Laat de scooter volledig drogen alvo-
rens te stallen of af te dekken.
DWA10942
WAARSCHUWING
Verontreiniging van de remmen of
banden kan leiden tot verlies van
de controle over de machine.
Controleer of er geen olie of was
op de remmen of banden zit. Rei-
nig de remschijven en remvoerin-
gen indien nodig met een normale
remschijfreiniger of aceton en
spoel de banden schoon met lauw
water en een mild reinigingsmid-
del.
Test voor u de scooter in gebruik
neemt eerst de remwerking en het
weggedrag in bochten.
DCA10800
LET OP
Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwijder
overtollige hoeveelheden.
Breng oliespray of was nooit aan
op rubber of kunststof delen, be-
handel deze met een daartoe be-
stemd verzorgingsmiddel.
Vermijd het gebruik van schurende
poetsmiddelen, deze tasten de lak
aan.
OPMERKING
Vraag een Yamaha dealer om advies
over de te gebruiken producten.
Door wassen, regenachtig weer of
een vochtig klimaat kan de koplamp-
lens beslagen raken. Inschakelen
van de koplamp gedurende een korte
periode zal helpen bij de verwijdering
van het vocht.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
7-4
DAU25991
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
Lange termijn
Alvorens uw scooter gedurende meerdere
maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de para-
graaf “Verzorging” in dit hoofdstuk.
2. Vul de brandstoftank en voeg een
stabilisatoradditief (indien verkrijg-
baar) toe om roestvorming in de tank
en achteruitgang van de brandstof te
voorkomen.
3. Voer de volgende stappen uit om de
cilinder, de zuigerveren etc. te be-
schermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedop en de bou-
gie.
b. Giet een theelepel motorolie in het
bougiegat.
c. Breng de bougiedop aan op de
bougie en leg dan de bougie zo-
danig op de cilinderkop dat de
elektroden aan massa liggen. (Dit
voorkomt vonken tijdens de vol-
gende stap.)
d. Laat de motor een paar keer rond-
draaien op de startmotor. (De cilin-
derwand wordt zo geolied.)
e. Haal de bougiedop los van de
bougie en breng dan de bougie en
de bougiedop weer aan. WAAR-
SCHUWING! Verbind de bougie-
elektrodes met de massa bij het
ronddraaien van de motor om
schade of letsel door vonkvor-
ming te voorkomen.
[DWA10951]
4. Smeer alle bedieningskabels en
scharnierpunten van alle hendels
en pedalen en van de zijstandaard/
middenbok.
5. Controleer de bandspanning en corri-
geer deze indien nodig en breng dan
de scooter omhoog zodat beide wie-
len los van de grond zijn. Een andere
mogelijkheid is de wielen elke maand
iets te draaien, zodat de banden niet
op één gedeelte sterker achteruit-
gaan.
6. Dek de uitlaatdemper af met een
plastic zak om te voorkomen dat
vocht kan binnendringen.
7. Verwijder de accu en laad deze vol-
ledig bij. Berg de accu op een koele
en droge plek op en laad deze eens
per maand bij. Berg de accu niet op
een overmatig koude of warme plek
op [onder 0 °C (30 °F) of boven 30 °
C (90 °F)]. Zie pagina 6-24 voor meer
informatie over het opbergen van de
accu.
DAU36561
Stalling
Korte termijn
Stal uw scooter steeds op een koele en
droge plek en bescherm indien nodig te-
gen stof met een luchtdoorlatende stalling-
hoes.
DCA10820
LET OP
Als de scooter wordt gestald in
een slecht geventileerde ruimte of
in vochtige toestand wordt afge-
dekt met een dekzeil, zal water en
vocht kunnen binnendringen en
roestvorming veroorzaken.
Voorkom corrosie door de machi-
ne niet te stallen in een vochtige
kelder, een stal (i.v.m. de aanwe-
zigheid van ammoniakdamp) en in
een opslagruimte voor sterke che-
micaliën.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
7-5
DAU25991
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
OPMERKING
Verricht eventueel noodzakelijke repara-
ties alvorens de scooter te stallen.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
8-1
DAU26320
SPECIFICATIES
DAU2633X
Afmetingen
Totale lengte
1910 mm (75.2 in)
Totale breedte
715 mm (28.1 in)
Totale hoogte
1110 mm (43.7 in)
Zadelhoogte
780 mm (30.7 in)
Wielbasis
1290 mm (50.8 in)
Grondspeling
130 mm (5.12 in)
Kleinste draaicirkel
1900 mm (74.8 in)
Gewicht
Incl. olie en brandstof
121 kg (267 lb)
Motor
Type motor
Luchtgekoeld, 4-takt, SOHC
Cilinderopstelling
1-cilinder, vooroverhellend
Slagvolume
125
Boring x slag
52.4 x 57.9 mm (2.06 x 2.28 in)
Compressieverhouding
10.00 :1
Startsysteem
Elektrische startmotor
Smeersysteem
Wet sump
Motorolie
Aanbevolen merk
YAMALUBE
Type
SAE 10W-30 of SAE 10W-40 of SAE
10W-50 of SAE 15W-40 of SAE 20W-40
of SAE 20W-50
–20 –10 0
10
20 30 40 50 ˚C
10 30 50 70 90 1100 130 ˚F
SAE 10W-30
SAE 15W-40
SAE 20W-40
SAE 20W-50
SAE 10W-40
SAE 10W-50
Aanbevolen kwaliteit motorolie
Type API service SG of hoger, JASO MA
norm
Hoeveelheid motorolie
Zonder verwijdering van oliefi lterelement
0.85 L (0.90 US qt, 0.75 Imp.qt)
Eindoverbrengingsolie
Type
SAE 10W-30 type SE motorolie
Hoeveelheid
0.13 L (0.14 US qt, 0.11 Imp.qt)
Luchtfi lter
Luchtfi lterelement
Nat element
Brandstof
Aanbevolen brandstof
Uitsluitend normale loodvrije benzine
Inhoud brandstoftank
6.0 L (1.59 US gal, 1.32 Imp.gal)
Gasklephuis
Het teken van identifi catie
1CE1 00
Fabrikant
MIKUNI
Bougie(s)
Fabrikant/model
DENSO / U22ESR-N
Elektrodenafstand
0.7-0.8 mm (0.028-0.031 in)
Koppeling
Type koppeling
Droog, automatisch centrifugaal
Versnellingsbak
Primair reductiesysteem
Schroeftandwiel
Primaire reductieverhouding
40 / 15 (2.667)
Secundair reductiesysteem
Recht tandwiel
Secundaire reductieverhouding
44 / 11 (4)
Type versnellingbak
Automatisch, V-snaar
Bediening
Automatisch centrifugaal
DAU26320
SPECIFICATIES
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
8-2
DAU26320
SPECIFICATIES
Chassis
Type frame
Stalen draagbuis
Spoorhoek
27.00 graad
Naspoor
90.0 mm (3.54 in)
Voorband
Type
Tubeless
Maat
120 / 70 - 12 51L
Fabrikant/model
KENDA / K761A
Achterband
Type
Tubeless
Maat
130 / 70 - 12 56L
Fabrikant/model
KENDA / K761
Belasting
Maximale belasting
156.5 kg (345 lb)
Bandenspanning (gemeten aan koude
banden)
Gewichtsverdeling
0-90 kg (0-198 lb)
Voor
175 kPa (1.75 kgf/cm
2
, 25 psi, 1.75 bar)
Achter
200 kPa (2.00 kgf/cm
2
, 29 psi, 2.00 bar)
Gewichtsverdeling
90 kg - Maximale belasting
Voor
200 kPa (2.00 kgf/cm
2
, 29 psi, 2.00 bar)
Achter
225 kPa (2.25 kgf/cm
2
, 33 psi, 2.25 bar)
Voorwiel
Type wiel
Gietwiel
Velgmaat
J12 X MT2.75
Achterwiel
Type wiel
Gietwiel
Velgmaat
J12 X MT3.00
Voorrem
Type
Enkele schijfrem
Bediening
Bediening met rechterhand
Aanbevolen remvloeistof
DOT 4
Achterrem
Type
Trommelrem
Bediening
Bediening met linkerhand
Voorwielophanging
Type
Telescoopvork
Veer/schokdempertype
Schroefveer/oliedemper
Veerweg
78.0 mm (3.07 in)
Achterwielophanging
Type
Unit swing
Veer/schokdempertype
Schroefveer/oliedemper
Veerweg
71.0 mm (2.80 in)
Elektrische installatie
Ontstekingssysteem
Transistorontsteking
Laadsysteem
Wisselstroomdynamo met permanente
magneten
Accu
Model
YT7B-BS ( MF )
Voltage, capaciteit
12 V, 6.5 Ah
Koplamp
Type gloeilamp
Halogeenlamp
Gloeilampen voltage, wattage x aantal
Koplamp
12 V, 35 W/35 W x 1
Achterlicht/remlicht unit
12 V, 5.0 W/21.0 W x 1
Voorste richtingaanwijzer
12 V, 10.0 W x 2
Achterste richtingaanwijzer
12 V, 10.0 W x 2
Parkeerlicht
12 V, 5.0 W x 1
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
8-3
DAU26320
SPECIFICATIES
Kentekenverlichting
12 V, 5.0 W x 1 (Use with T/L)
Instrumentenverlichting
12 V, 1.7W × 2
Controlelampje grootlicht
12 V, 1.7W × 1
Controlelampje richtingaanwijzers”
12 V, 1.7W × 1
Zekeringen
Hoofdzekering
20.0 A
Koplampzekering
7.5 A
Zekering signaleringssysteem
15.0 A
Zekering ontstekingssysteem
7.5 A
Backup-zekering
7.5 A
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
1
2
3
4
5
6
7
8
9
9-1
DAU26343
GEBRUIKERSINFORMATIE
DAU26343
GEBRUIKERSINFORMATIE
DAU48610
Identifi catienummers
Noteer het voertuigidentifi catienummer en
de gegevens op de modelinformatiesticker
in onderstaande ruimtes. Deze gegevens
heeft u nodig om reserveonderdelen bij
een Yamaha dealer te bestellen of wan-
neer uw voertuig is gestolen.
VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER:
MODELINFORMATIESTICKER:
DAU26410
Voertuigidentifi catienummer
1
1. Voertuigidentifi catienummer
Het voertuigidentifi catienummer is ingesla-
gen op het frame.
OPMERKING
Het voertuigidentifi catienummer is bedoeld
voor identifi catie van uw machine en kan
worden gebruikt om deze in uw land aan
te melden voor kentekenregistratie.
DAU26480
Modelinformatiesticker
1
1. Model label
De modelinformatiesticker is onder het za-
del bevestigd aan het frame. (Zie pagina
3-8.) Noteer de informatie op deze sticker
in het daartoe bestemde vakje. Deze infor-
matie is nodig om reserve-onderdelen te
bestellen bij een Yamaha dealer.
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
INDEX
A
Aandachtspunten voor veilig rijden ........... 1-5
Accu ........................................................ 6-24
Achterlicht/remlichtunit............................ 6-27
Achterremhendel, afstellen van vrije
slag ....................................................... 6-17
Afdekplaatje sleutelgat.............................. 3-2
B
Bagagehaak............................................ 3-10
Banden.................................................... 6-15
Bougie, controleren................................... 6-8
Brandstof................................................... 3-6
Brandstofniveaumeter............................... 3-3
Brandstofverbruik, tips voor een zuinig..... 5-3
C
Claxonschakelaar ..................................... 3-4
Contactslot/stuurslot ................................. 3-1
Controlelampjes ........................................ 3-2
Controlelampje grootlicht .......................... 3-2
Controlelampje richtingaanwijzers ............ 3-2
D
Dimlichtschakelaar.................................... 3-4
E
Eindoverbrengingsolie ............................ 6-11
G
Gasgreep en gaskabel, controleren en sme-
ren ........................................................ 6-21
Gereedschapsset...................................... 6-2
Gloeilamp richtingaanwijzer, vervangen . 6-27
H
Helmbevestiging ....................................... 3-9
I
Identifi catienummers................................. 9-1
Inrijperiode ................................................ 5-3
K
Kabels, controleren en smeren ............... 6-20
Klepspeling ............................................. 6-14
Koplampgloeilamp, vervangen................ 6-26
L
Luchtfi lter en luchtfi lterelementen in v-snaar-
behuizing .............................................. 6-12
M
Matkleur, let op ......................................... 7-1
Middenbok en zijstandaard, controleren en
smeren.................................................. 6-21
Modelinformatiesticker .............................. 9-1
Motorolie ................................................... 6-9
N
Noodstopschakelaar ................................. 3-4
O
Onderhoud, uitstootcontrolesysteem ........ 6-3
Opbergcompartiment ................................ 3-9
P
Panelen, verwijderen en aanbrengen ....... 6-7
Parkeren ................................................... 5-4
Plaats van de onderdelen ......................... 2-1
Problemen oplossen ............................... 6-28
R
Remblokken en remschoenen
controleren............................................ 6-18
Remhendel, achterrem ............................. 3-5
Remhendels, smeren.............................. 6-21
Remmen ................................................... 5-2
Remvloeistof, verversen ......................... 6-20
Remvloeistofniveau, controleren............. 6-19
Richtingaanwijzerschakelaar .................... 3-4
S
Smering en onderhoud, periodiek............. 6-4
Snelheidsmeterunit ................................... 3-3
Sneller en langzamer rijden ...................... 5-2
Specifi caties.............................................. 8-1
Stalling ...................................................... 7-4
Starten van de motor ................................ 5-1
Startknop................................................... 3-4
Startspersysteem .................................... 3-11
Stationair toerental, controleren.............. 6-14
Storingzoekschema ................................ 6-29
Stuurschakelaars ...................................... 3-4
Stuursysteem, controleren ...................... 6-23
T
Tankdop .................................................... 3-5
U
Uitlaatkatalysator ...................................... 3-7
V
Veiligheidsinformatie................................. 1-1
Verzorging................................................. 7-1
Voertuigidentifi catienummer ..................... 9-1
Voorremhendel ......................................... 3-5
Voorremhendel, controleren van vrije
slag ....................................................... 6-17
Voorvork, controleren.............................. 6-22
Vrije slag gaskabel, controleren.............. 6-14
W
Waarschuwingslampje motorstoring ......... 3-2
Wegrijden.................................................. 5-2
Wielen ..................................................... 6-16
Wiellagers controleren ............................ 6-23
Z
Zadel ......................................................... 3-8
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
INDEX
Zekeringen, vervangen ........................... 6-25
Zijstandaard ............................................ 3-10
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
INDEX
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
INDEX
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
INDEX
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
INDEX
%'(&&KPFF 
ࡊࡠ࠮ࠬࠪࠕࡦ ࡊࡠ࠮ࠬࡑ࠯ࡦ࠲ࡊࡠ࠮ࠬࠗࠛࡠ࡯ࡊࡠ࠮ࠬࡉ࡜࠶ࠢ
YAMAHA MOTOR TAIWAN CO., LTD
PRINTED IN NETHERLANDS
2010.02-0.8 × 1 !
(D)
%'(&&KPFF 
31

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Yamaha YW125 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Yamaha YW125 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 0,92 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Yamaha YW125

Yamaha YW125 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 80 pagina's

Yamaha YW125 Gebruiksaanwijzing - English - 80 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info