NL
37
W 550
Instelling van de hoeveelheid materiaal (afb. 7)
Hoeveelheid materiaal instellen door de stelschroef op de trekker te verdraaien.
- naar links draaien ➟ minder materiaal
+ naar rechts draaien ➟ meer materiaal
Spuittechniek
● Het spuitbeeld wordt grotendeels bepaald door de gladheid en reinheid van het
oppervlak voor het spuiten. Daarom het oppervlak zorgvuldig voorbehandelen en
stofvrij houden.
● Niet op te spuiten oppervlakken afdekken.
● Schroefdraad e.d. aan het spuitobject afdekken.
● Het is aan te raden om op karton of vergelijkbare ondergrond een spuitproef door
te voeren, om de juiste instelling van het spuitpistool te bepalen.
Belangrijk: Buiten het spuitvlak beginnen en onderbrekingen binnen het
spuitvlak vermijden.
● Goed (afb. 8 A) Houd het spuitpistool ten alle tijde in gelijkmatige afstand van
ongeveer 5 - 15 cm tot het spuitobject.
● Fout (afb. 8 B) Sterke verfnevelvorming, ongelijkmatige oppervlaktekwaliteit.
● Beweeg het spuitpistool gelijkmatig heen en weer of op en neer, afhankelijk van de
spuitbeeldinstelling.
● Een gelijkmatige spuitpistoolgeleiding garandeert een uniforme
oppervlaktekwaliteit.
● Bij ophoping van coatingmateriaal aan de sproeier (A) en luchtkap (B) (afb. 9) -
beide delen met oplosmiddel resp. water reinigen.
Werkonderbreking van maximaal 4 uur
● Apparaat uitschakelen.
● Bij het verwerken van 2-componentenlakken moet het apparaat direct worden
gereinigd.
Buiten bedrijf stellen en reinigen
1. Netstekker verwijderen. Handbeugel bedienen, zodat het coatingmateriaal in het
spuitpistool in de container terugloopt.
2. Pistool demonteren. Haak (afb. 4b "klik") iets omlaag drukken. Voorstuk en
achterstuk van het pistool ten opzichte van elkaar verdraaien.
3. Container losschroeven. Overig coatingmateriaal in verfblik teruggieten.
4. Container en aanzuigstok met kwast voorreinigen.
5. Container met oplosmiddel resp. water opvullen. Container vastschroeven.
Alleen oplosmiddel met een vlampunt boven 21°C gebruiken.
6. Pistool weer in elkaar zetten (afb. 4).
7. Netstekker insteken, apparaat inschakelen en oplosmiddel resp. water in een
container of op een doek spuiten.
8. De hierboven beschreven procedure herhalen, totdat zuiver oplosmiddel resp.
water uit de sproeier komt.