Activering van de veiligheidssystemen...................................................30
Kinderen en veiligheid.............................................................................31
01
VEILIGHEID
01 Veiligheid
Veiligheidsgordels
01
16
Draag altijd een veiligheidsgordel
G020104
Heupgordel uittrekken. De gordel moet laag
gedragen worden.
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de
veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er
daarom op dat alle passagiers hun veiligheids-
gordel omhebben. Voor optimale bescherming
van de veiligheidsgordel is het van belang dat
de gordel goed tegen het lichaam ligt. Laat de
rugleuning niet te ver achteroverhellen. De vei-
ligheidsgordel biedt de beste bescherming bij
een normale rijhouding.
De veiligheidsgordel omdoen:
±
Trek de veiligheidsgordel langzaam uit en
maak deze vast door de borglip in de slui-
ting te steken. Een duidelijke “klik” geeft
aan dat de veiligheidsgordel vastzit.
Veiligheidsgordel losmaken
±
Druk op de rode knop van de sluiting en
laat het oprolmechanisme de veiligheids-
gordel naar binnen trekken. Als de veilig-
heidsgordel niet volledig wordt opgerold,
moet u de gordel handmatig zo ver terug-
rollen dat deze niet langer slap hangt.
De veiligheidsgordel is geblokkeerd en
kan niet verder worden uitgetrokken
•
wanneer u de gordel te snel uittrekt
•
wanneer u remt of optrekt
•
als de auto sterk overhelt.
Let erop dat
•
u geen klemmen of andere accessoires
gebruikt waardoor u de veiligheidsgordel
niet strak langs uw lichaam kunt trekken
•
er geen slagen in de veiligheidsgordel zit-
ten en dat hij nergens achter blijft steken
•
de heupgordel moet laag zitten (niet over
de buik)
•
u de heupgordel over de heupen spant
door aan de diagonale schoudergordel te
trekken zoals afgebeeld.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
oplopen.
WAARSCHUWING
Elke veiligheidsgordel is bestemd ter
bescherming van slechts één persoon.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen aan de veilig-
heidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te
repareren. Volvo adviseert u daarvoor con-
tact op te nemen met een erkende Volvo-
werkplaats. Als een veiligheidsgordel aan
grote krachten heeft blootgestaan zoals tij-
dens een aanrijding, moet u de veiligheids-
gordel in zijn geheel vervangen. De veilig-
heidsgordel kan een deel van zijn bescher-
mende eigenschappen hebben verloren,
zelfs als de veiligheidsgordel ogenschijnlijk
niet beschadigd is. Vervang de veiligheids-
gordel ook als deze versleten of beschadigd
is. De nieuwe veiligheidsgordel moet zijn
goedgekeurd en bedoeld voor montage op
dezelfde positie als de vervangen veilig-
heidsgordel.
01 Veiligheid
Veiligheidsgordels
01
17
Veiligheidsgordel en zwangerschap
G020105
Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk dat
u de veiligheidsgordel draagt. Nog belangrijker
is het dat u de veiligheidsgordel dan op de
juiste manier draagt. De veiligheidsgordel moet
strak langs de schouder lopen, waarbij het dia-
gonale deel van de veiligheidsgordel tussen de
borsten en tegen de zijkant van de buik ligt. Het
heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet
vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen
liggen en zo ver mogelijk onder de buik liggen.
Het mag nooit over de buik omhoog kunnen
glijden. De veiligheidsgordel moet zo strak
mogelijk over het lichaam lopen zonder onno-
dige speling. Controleer ook of de gordel ner-
gens gedraaid zit.
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel en het stuur
dusdanig verstellen dat ze de auto volledig
onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met
gemak bij het stuur en de pedalen moeten kun-
nen komen). Streef ernaar de afstand tussen de
buik en het stuur zo groot mogelijk te maken.
Gordelwaarschuwing
G027049
Er gaat een waarschuwingslampje branden en
er worden geluidssignalen afgegeven wanneer
de bestuurder en een eventuele voorpassagier
de gordel niet dragen. Of er geluidssignalen
klinken, hangt af van de snelheid (op lage snel-
heden) en in bepaalde gevallen van de tijd (tij-
dens het starten). De waarschuwingslampjes
zitten in de plafondconsole en op het instru-
mentenpaneel.
N.B.
De gordelwaarschuwing is bestemd voor
volwassenen inzittenden. Als u een kinder-
zitje op de passagiersstoel hebt aange-
bracht en het met de veiligheidsgordel hebt
vastgezet, wordt er geen gordelwaarschu-
wing gegeven.
Bepaalde markten
Er gaat een waarschuwingslampje branden en
er worden geluidssignalen afgegeven wanneer
de bestuurder de gordel niet draagt. Op lage
snelheden klinkt de eerste 6 seconden lang een
geluidssignaal.
Gordelspanners
Alle veiligheidsgordels (met uitzondering van
de gordel midden achter) hebben gordelspan-
ners. Dit is een mechanisme dat bij een aanrij-
ding de veiligheidsgordel rond het lichaam
spant. De veiligheidsgordel kan de passagier
daarmee beter in de stoel gedrukt houden.
01 Veiligheid
Airbagsysteem
01
18
Waarschuwingslampje op
instrumentenpaneel
Het airbagsysteem
1
wordt continu gecontro-
leerd door de regelmodule. Het waarschu-
wingslampje op het instrumentenpaneel gaat
branden, wanneer u de transpondersleutel
naar stand I,II of III draait. Het lampje dooft na
ca. 6 seconden, wanneer de regelmodule heeft
vastgesteld dat het airbagsysteem
1
geen sto-
ringen vertoont.
Behalve het brandende waarschu-
wingslampje verschijnt er, in die
gevallen waarin dat nodig is, een
melding op het display. Als het
waarschuwingslampje niet werkt,
gaat het waarschuwingsdrie-
hoekje branden en verschijnt er
SRS-AIRBAG SERVICE of
SPOED op het informatiedisplay.
Volvo adviseert u daarvoor zo spoedig mogelijk
contact op te nemen met een erkende Volvo-
werkplaats.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem blijft branden of tijdens het rij-
den korte tijd oplicht, betekent dit dat het
airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het
lampje kan ook duiden op een storing in de
gordelspanners, het SIPS-, het SRS- of het
IC-systeem. Volvo adviseert u zo spoedig
mogelijk contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats.
1
Omvat SRS en gordelspanners, SIPS en IC.
01 Veiligheid
Airbags (SRS)
01
``
19
Airbag (SRS) aan de bestuurderszijde
G020108
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordels
aan de bestuurderszijde ook een airbag (SRS -
Supplemental Restraint System) in het stuur-
wiel. De airbag zit opgevouwen in het midden
van het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van
het opschrift SRS AIRBAG.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
oplopen.
Airbag (SRS) aan de passagierszijde
G020109
Als aanvulling op de veiligheidsgordel van de
passagiersstoel heeft uw auto ook een passa-
giersairbag
1
die ligt opgevouwen in een ruimte
boven het dashboardkastje. Het paneel is
voorzien van het opschrift SRS AIRBAG.
WAARSCHUWING
Om de kans op letsel bij het opblazen van
de airbags te beperken, moeten de passa-
giers zo rechtop mogelijk zitten met hun
voeten op de vloer en hun rug tegen de rug-
leuning. De veiligheidsgordel moet goed
vastzitten.
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiers-
stoel als de airbag (SRS) geactiveerd is.
2
Laat kinderen nooit voor de passagierstoel
zitten of staan. Personen kleiner dan 1,40 m
mogen nooit op de passagiersstoel plaats-
nemen als de airbag (SRS) geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-
aties opleveren voor het kind.
1
Niet alle auto’s hebben een airbag (SRS) aan de passagierszijde. Dit is afhankelijk van de vraag of de airbag besteld werd tijdens het verkoopproces.
2
Voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS), zie pagina 22.
01 Veiligheid
Airbags (SRS)
01
20
SRS-systeem
G020111
SRS-systeem, auto met het stuur links.
Het SRS-systeem bestaat uit airbags en sen-
soren. Bij een voldoende krachtige aanrijding
reageren de sensoren, waarna één of meer air-
bags worden opgeblazen. Daarbij worden de
airbags warm. Om de klap op te vangen loopt
de airbag leeg wanneer de inzittende de airbag
raakt. Daarbij treedt er rookvorming in de auto
op. Dit is volkomen normaal. Het totale ver-
loop, van het opblazen tot het leeglopen van de
airbag, neemt enkele tienden van een seconde
in beslag.
G020110
SRS-systeem, auto met het stuur rechts
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u voor reparatie contact op
te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats. Verkeerde ingrepen in het airbag-
systeem kunnen aanleiding geven tot sto-
ringen in de werking met mogelijk ernstig
lichamelijk letsel tot gevolg.
N.B.
De reactie van de sensoren hangt af van de
ernst van de aanrijding en van het feit of de
veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde
of de passagierszijde vooraan wordt gedra-
gen of niet.
Het is dan ook mogelijk dat er bij ongeluk-
ken slechts één (of geen enkele) van de air-
bags wordt opgeblazen. Het SRS-systeem
registreert de botskracht waaraan de auto
blootstaat en stemt de activering van een of
meerdere airbags daarop af.
De airbags werken dusdanig dat de capa-
citeit ervan wordt afgestemd op de bots-
kracht waaraan de auto blootstaat.
01 Veiligheid
Airbags (SRS)
01
21
G020113
Positie van de airbag aan de passagierszijde in een
auto met het stuur links of rechts.
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen voor of boven op
het dashboard in het gebied waar de pas-
sagiersairbag is aangebracht.
Airbagsticker
G032243
Positie van sticker voor airbag aan passagierzijde,
auto met stuur links.
01 Veiligheid
Airbag (SRS) activeren/deactiveren*
01
22
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
PACOS deactiveren met sleutel
Algemene informatie
De passagiersairbag (SRS) voorin kan gedeac-
tiveerd worden met een schakelaar als de auto
is uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut
Off Switch). Zie de tekst onder het kopje Acti-
veren/deactiveren voor informatie over active-
ring/deactivering.
Schakelaar voor deactivering met sleutel
De schakelaar voor activering/deactivering van
de passagiersairbag, PACOS (Passenger Air-
bag Cut Off Switch) zit aan de passagierszijde
aan de zijkant van het dashboard en u kunt erbij
door het portier aan die kant te openen (zie
onder het kopje Activeren/deactiveren ver-
derop).
Controleer of de schakelaar in de gewenste
stand staat. Volvo adviseert u het sleutelblad
te gebruiken om de stand te wijzigen.
WAARSCHUWING
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties
opleveren.
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiers-
stoel als de passagiersairbag geactiveerd
is. Het niet opvolgen van deze aanbeveling
kan levensgevaarlijke situaties opleveren
voor het kind.
WAARSCHUWING
Als de auto is uitgerust met een airbag (SRS)
aan de passagierszijde maar geen PACOS
heeft, is de airbag altijd geactiveerd.
WAARSCHUWING
Laat geen passagier op de passagiersstoel
plaatsnemen, als het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem op het instrumen-
tenpaneel oplicht terwijl de melding op de
achteruitkijkspiegel aangeeft dat de airbag
(SRS) aan die kant gedeactiveerd is. Dit
duidt op een ernstige storing. Bezoek zo
spoedig mogelijk een werkplaats. Volvo
adviseert u daarvoor contact op te nemen
met een erkende Volvo-werkplaats.
Activeren/deactiveren
G019678
Locatie van de schakelaar voor activering/deacti-
vering van de passagiersairbag.
De airbag is geactiveerd. Met de schake-
laar in deze stand kunnen passagiers gro-
ter dan 1,40 m aan de passagierszijde op
de voorstoel zitten, maar kinderen in een
kinderzitje of op een comfortkussen beslist
niet.
De airbag is gedeactiveerd. Met de scha-
kelaar in deze stand kunnen kinderen in
een kinderzitje of op een comfortkussen
aan de passagierszijde op de voorstoel zit-
ten, maar passagiers groter dan 1,40 m
beslist niet.
01 Veiligheid
Airbag (SRS) activeren/deactiveren*
01
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
23
WAARSCHUWING
Geactiveerde airbag (passagiersstoel):
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiers-
stoel als de airbag geactiveerd is. Laat
evenmin personen die kleiner zijn dan
1,40 m op deze stoel plaatsnemen.
Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel):
Kinderen groter dan 1,40 m mogen nooit op
de passagiersstoel plaatsnemen, als de air-
bag gedeactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-
aties opleveren.
Melding
G027050
Hiermee wordt aangeduid dat de airbag (SRS) aan
de passagierszijde gedeactiveerd is.
Een melding op de achteruitkijkspiegel geeft
aan dat de airbag (SRS) aan de passagierszijde
voorin gedeactiveerd is (zie voorgaande
afbeelding).
01 Veiligheid
SIPS-airbag (zij-airbag)
01
24
SIPS-airbag
G020118
Positie van de SIPS-airbags.
Bij een aanrijding in de zij wordt een groot deel
van de botskracht door het SIPS-systeem
(Side Impact Protection System) over balken,
stijlen, vloer, dak en andere delen van de car-
rosserie verdeeld. De SIPS-airbags aan de
bestuurders- en de passagierszijde bescher-
men de borstkas en de heupen en vormen een
belangrijk onderdeel van het systeem. De
SIPS-airbags zijn aangebracht in de rugleu-
ningframes van de voorstoelen.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u voor reparatie contact op
te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats.
Verkeerde ingrepen in het SIPS-airbagsys-
teem kunnen aanleiding geven tot storingen
in de werking met mogelijk ernstig lichame-
lijk letsel tot gevolg.
WAARSCHUWING
Leg geen voorwerpen tussen de stoelen en
de portierpanelen, omdat dit gebied binnen
de actieradius van de SIPS-airbag ligt.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u alleen stoelhoezen te
gebruiken die door Volvo zijn goedgekeurd.
Andere stoelhoezen kunnen de SIPS-air-
bags in hun werking hinderen.
WAARSCHUWING
De SIPS-airbags vormen een aanvulling op
de veiligheidsgordel. Draag altijd de veilig-
heidsgordel.
Kinderzitjes en SIPS-airbags
De SIPS-airbags beïnvloeden de bescher-
mende werking van kinderzitje en/of comfort-
kussen niet negatief.
Het is mogelijk een kinderzitje/comfortkussen
op de voorstoel te plaatsen, als de auto aan de
passagierszijde niet is uitgerust met een geac-
tiveerde
1
airbag.
Positie
G025315
Bestuurdersplaats, auto met stuur links
Het SIPS-systeem bestaat uit SIPS-airbags en
sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrij-
ding reageren de sensoren, die op hun beurt
de gasgeneratoren activeren.
1
Voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS), zie pagina 22.
01 Veiligheid
SIPS-airbag (zij-airbag)
01
25
G025316
Passagiersplaats, auto met het stuur links
De SIPS-airbags worden vervolgens opgebla-
zen tussen de inzittende en het portierpaneel.
Daarmee vangen de SIPS-airbags de klap van
de aanrijding op voor de inzittende, waarna de
airbags weer leeglopen. De SIPS-airbag wordt
normaal gesproken alleen opgeblazen aan de
kant van de aanrijding.
Sticker, SIPS-airbag
G032246
Positie van sticker voor SIPS-airbag aan bestuur-
derszijde, auto met stuur links.
01 Veiligheid
Opblaasgordijn (IC-systeem)
01
26
Eigenschappen
G027047
De opblaasgordijnen van het IC-systeem (Infla-
table Curtain) vormen een aanvulling op het
SIPS-systeem en de airbags. Ze zitten verbor-
gen achter de plafondbekleding langs beide
zijden van de auto en beschermen inzittenden
op de buitenste zitplaatsen van de auto. Bij een
voldoende krachtige aanrijding reageren de
sensoren, die op hun beurt de opblaasgordij-
nen activeren. Het systeem helpt voorkomen
dat de bestuurder en eventuele passagiers bij
een botsing met hun hoofd tegen de binnen-
kant van de auto slaan.
WAARSCHUWING
Hang of bevestig nooit zware voorwerpen
aan de plafondhandgrepen. De haak is
alleen bedoeld voor niet al te zware kleding-
stukken (en niet voor harde voorwerpen
zoals paraplu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, portierstijlen of de zijpa-
nelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Volvo
adviseert u uitsluitend originele Volvo-
onderdelen, bestemd voor montage op
deze plaatsen, te gebruiken.
WAARSCHUWING
Zorg dat de lading in de auto niet uitsteekt
boven de denkbeeldige, horizontale lijn op
50 mm onder de bovenkant van de zijruiten.
Anders is het mogelijk dat het opblaasgor-
dijn dat schuilgaat achter de plafondbekle-
ding geen bescherming meer biedt.
WAARSCHUWING
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel.
Draag altijd de veiligheidsgordel.
01 Veiligheid
WHIPS-systeem
01
``
27
Bescherming tegen whiplash-letsel, WHIPS
G020347
Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection
System) bestaat uit energieabsorberende rug-
leuningen en speciaal voor het systeem ont-
wikkelde hoofdsteunen voor de beide voor-
stoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij een
aanrijding van achteren, afhankelijk van de
hoek waaronder en de snelheid waarmee het
achteropkomende voertuig de auto raakt en de
materiaaleigenschappen van dat voertuig.
WAARSCHUWING
Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling
op de veiligheidsgordels. Draag altijd de vei-
ligheidsgordel.
Eigenschappen van de stoel
Als het WHIPS-systeem wordt geactiveerd,
klappen de rugleuningen van de voorstoelen
naar achteren zodat de zithouding van de
bestuurder en de passagier op de voorstoelen
verandert. Zo wordt de kans op zogeheten whi-
plash-letsel beperkt.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de stoel of het
WHIPS-systeem aan en probeer ze nooit
zelf te repareren. Volvo adviseert u daarvoor
contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
WHIPS-systeem en kinderzitjes/
comfortkussens
Het WHIPS-systeem beïnvloedt de bescher-
mende werking van kinderzitje en/of comfort-
kussen niet negatief.
Juiste zithouding
Voor optimale bescherming moeten de
bestuurder en de voorpassagier zo veel moge-
lijk in het midden van de stoel plaatsnemen en
de afstand tussen het hoofd en de hoofdsteun
zo klein mogelijk houden.
01 Veiligheid
WHIPS-systeem
01
28
Zorg dat u de werking van het WHIPS-
systeem niet nadelig beïnvloedt
G020125
WAARSCHUWING
Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen
het zitgedeelte van de achterbank en de
rugleuning van de voorstoelen. Let erop dat
u de werking van het WHIPS-systeem niet
beïnvloedt.
G020126
WAARSCHUWING
Als u een van de ruggedeelten van de ach-
terbank hebt neergeklapt, moet u de voor-
stoel aan dezelfde kant naar voren schuiven
zodat de rugleuning van de stoel niet tegen
het neergeklapte ruggedeelte van de ach-
terbank aankomt.
WAARSCHUWING
Als de stoel heeft blootgestaan aan grote
krachten zoals bij een aanrijding van ach-
teren, moet u het WHIPS-systeem laten
controleren. Volvo adviseert u daarvoor
contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Het WHIPS-systeem kan een deel van zijn
beschermende eigenschappen hebben ver-
loren, zelfs als de stoel ogenschijnlijk intact
is.
Volvo adviseert u contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats voor een
controle van het systeem, ook na een lichte
aanrijding van achteren.
01 Veiligheid
Rolbeugels (ROPS)
01
29
Functie
Het Roll-Over Protection System (ROPS) van
Volvo is ontwikkeld om het gevaar te beperken
dat de auto over de kop slaat en maximale
bescherming te bieden als een ongeluk onver-
mijdelijk blijkt.
Het systeem bestaat uit:
•
een stabilisatiesysteem, het RSC (Roll Sta-
bility Control) dat het gevaar beperkt dat de
auto kantelt en over de kop slaat wanneer
u bijvoorbeeld krachtig afremt of in de slip
raakt.
•
een aanvulling op de inzittendenbeveiliging
door het gebruik van carrosserieverstevi-
gingen, opblaasgordijnen en gordelspan-
ners op alle zitplaatsen. Zie ook pagina
17 en 26.
Het RSC-systeem maakt gebruik van een gyro-
sensor die wijzigingen in de helling overdwars
registreert. Aan de hand van deze informatie
wordt vervolgens berekend hoe groot de kans
is dat de auto over de kop slaat. Als het gevaar
reëel is, treedt het DSTC-systeem in werking.
Het motortoerental wordt daarbij verlaagd en
één of meer van de wielen worden afgeremd,
totdat de auto zijn stabiliteit hervonden heeft.
Zie pagina 147 voor meer informatie over het
DSTC-systeem.
WAARSCHUWING
Onder normale omstandigheden zorgt het
RSC-systeem voor een betere wegligging.
Dit mag echter voor u geen reden zijn om
sneller te gaan rijden. Neem altijd de gebrui-
kelijke voorzorgsmaatregelen bij het rijden.
01 Veiligheid
Activering van de veiligheidssystemen
01
30
SysteemActivering
GordelspannersBij een frontale botsing en/of kantelen.
Airbags (SRS)
Bij een frontale botsing
A
SIPS-airbags
Bij een aanrijding in de zij
A
Opblaasgordijn (IC-systeem)
Bij een aanrijding in de zij en/of kantelen
A
.
WHIPS-systeemBij aanrijdingen van achteren.
RSC-systeemWanneer de auto bijvoorbeeld krachtig afremt of in de slip raakt.
A
Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en het gewicht van het lichaam waarmee de
auto in botsing komt, de snelheid van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d. zijn van invloed op de wijze van activering van de verschillende veiligheidssystemen in de auto.
Wanneer de airbags werden opgeblazen, advi-
seert Volvo u het volgende:
•
Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u
hem te laten wegslepen naar een erkende
Volvo-werkplaats. Rijd niet met opgebla-
zen airbags.
•
Volvo adviseert u het vervangen van de
onderdelen van de veiligheidssystemen in
de auto over te laten aan een erkende
Volvo-werkplaats.
•
Neem altijd contact op met een arts.
N.B.
De SRS-, SIPS-, IC-systemen en de gordel-
spanners worden bij een botsing slechts
eenmaal geactiveerd.
WAARSCHUWING
De regelmodule van het airbagsysteem zit
in de middenconsole. Als de middencon-
sole doorweekt geraakt is, moet u de accu-
kabels loskoppelen. Probeer de auto niet te
starten, omdat de airbags daarbij geacti-
veerd kunnen worden. Laat de auto weg-
slepen. Volvo adviseert u hem te laten weg-
slepen naar een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met opgeblazen airbags. Ze kun-
nen u bij het sturen danig in de weg zitten.
Ook de andere veiligheidssystemen kunnen
beschadigd zijn. Langdurige blootstelling
aan de rook- en stofdeeltjes die vrijkomen
bij het opblazen van de airbags kan oog- en
huidirritatie veroorzaken. Spoel bij irritatie
met koud water. De snelheid waarmee de
airbags/gordijnen worden opgeblazen kan
in combinatie met de toegepaste materialen
resulteren in schaaf- en brandwonden aan
de huid.
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid
01
``
31
Kinderen moeten comfortabel en veilig
kunnen zitten
Het gewicht en de lengte van het kind zijn
bepalend voor de plaats van het kind in de auto
en de vereiste uitrusting. Voor meer informatie,
zie pagina 33.
N.B.
De wettelijke bepalingen voor het vervoer
van kinderen in de auto verschillen van land
tot land. Ga na welke regels er in uw land
van kracht zijn.
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot
zitten.
De veiligheidsuitrusting voor kinderen die
Volvo biedt, is afgestemd op het gebruik in uw
auto. Volvo adviseert u originele Volvo-onder-
delen te gebruiken om er zeker van te zijn dat
de bevestigingspunten en bevestigingsonder-
delen op de juiste wijze zijn aangebracht en
sterk genoeg zijn.
N.B.
Neem voor duidelijker instructies voor de
bevestiging van kinderveiligheidsproducten
contact op met de producent.
Kinderzitjes
G020128
Kinderzitjes en airbags gaan niet samen.
Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor kinderen
die afgestemd is op uw Volvo en uitvoerig door
Volvo getest is.
N.B.
Bij gebruik van andere op de markt verkrijg-
bare kinderveiligheidsproducten is het van
belang dat u de bijgeleverde montage-
instructies zorgvuldig doorleest en nauw-
keurig opvolgt.
Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje
nooit vast aan de hendel waarmee u de voor-
stoel in de lengterichting verstelt of aan veren,
rails of balken onder de stoel. Door scherpe
randen kunnen de bevestigingsbanden
beschadigd raken.
Raadpleeg voor de juiste montage de mon-
tage-instructies bij het kinderzitje.
Positie van kinderzitjes
Het volgende kan worden gebruikt:
•
een kinderzitje/comfortkussen op de pas-
sagiersstoel, zolang de airbag aan de pas-
sagierszijde gedeactiveerd
1
is.
•
een achterstevoren gemonteerd kinderzitje
op de achterbank.
Plaats een kind altijd op de achterbank als de
airbag aan de passagierszijde geactiveerd is.
Als de airbag wordt geactiveerd, kan een kind
aan de passagierszijde ernstig letsel oplopen.
1
Voor informatie over het activeren/deactiveren van de passagiersairbag (SRS), zie pagina 22.
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid
01
32
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiers-
stoel als de airbag (SRS) geactiveerd is.
2
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit
op de passagiersstoel plaatsnemen als de
airbag (SRS) geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-
aties opleveren voor het kind.
WAARSCHUWING
Gebruik geen comfortkussens/kinderzitjes
met stalen beugels of andere constructies
die tegen de ontgrendelingsknop van de
gordelsluiting kunnen aankomen. Dit om te
voorkomen dat de veiligheidsgordels plot-
seling losschieten.
Zorg dat het kinderzitje niet met de boven-
kant tegen de voorruit aankomt.
Sticker airbag
Sticker op zijwand dashboard.
2
Voor informatie over het activeren/deactiveren van de passagiersairbag (SRS),
zie pagina 22.
01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid
01
``
33
Aanbevolen kinderzitjes
3
Gewicht (leeftijd)
Passagiersstoel met geactiveerde
A
airbag (SRS)
Passagiersstoel zonder (of met gedeacti-
veerde
A
) airbag (SRS)*
Groep 0
<10 kg
(0-9 maanden)
Ongeschikte plaats voor deze leeftijdscategorie.Volvo kinderzitje – achterstevoren gemonteerd kinderzitje
bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 03135
Britax Baby Safe Plus – achterstevoren gemonteerd
babyzitje bevestigd met ISOFIX-systeem.
Typegoedkeuring: E1 03301146
Britax Baby Safe Plus – achterstevoren gemonteerd
babyzitje bevestigd met veiligheidsgordel.
Typegoedkeuring: E1 03301146
Groep 1
9–18 kg
(9–36 maanden)
Ongeschikte plaats voor deze leeftijdscategorie.Volvo kinderzitje – achterstevoren gemonteerd kinderzitje
bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband.
Bij bepaalde motortypes is het lampje voor een lage oliedruk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een displaymelding, zie pagina 204.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
02
50
N.B.
Wanneer de melding TIJD VOOR REG.
SERVICE
verschijnt, kunt u het waarschu-
wingslampje laten doven en de melding ver-
wijderen met de knop READ. De melding
verdwijnt automatisch als u 2 minuten niets
doet.
Controlelampjes
Storing in ABS
Als het lampje brandt, is het sys-
teem defect. Het normale remsys-
teem van de auto werkt dan nog
wel, zij het zonder ABS-regeling.
1.Breng de auto op een veilige plaats tot stil-
stand en zet de motor af.
2.Start de motor opnieuw.
3.Volvo adviseert u naar een erkende Volvo-
werkplaats te rijden voor een controle van
het ABS-systeem, als het lampje blijft
branden.
Storing in remsysteem
Als het lampje oplicht, is het rem-
vloeistofpeil mogelijk te laag.
1.Breng de auto op een veilige plaats tot stil-
stand en controleer het peil in het rem-
vloeistofreservoir, zie pagina 207.
2.
Als de vloeistof onder het MIN-merkje van
het reservoir staat, kunt u beter niet verder
rijden met de auto. Laat de auto wegsle-
pen. Volvo adviseert u de auto naar een
erkende Volvo-werkplaats te laten slepen
voor een controle van het remsysteem.
Als de waarschuwingslampjes
voor het remsysteem en ABS tege-
lijkertijd branden, kan er een sto-
ring in de remkrachtverdeling zijn
opgetreden.
1.Breng de auto op een veilige plaats tot stil-
stand en zet de motor af.
2.Start de motor opnieuw.
•
Rijd verder als beide lampjes uitgaan.
•
Als de lampjes echter blijven branden,
moet u het peil in het remvloeistofreservoir
controleren, zie pagina 207.
•
Als de lampjes blijven branden ondanks
dat het peil van de remvloeistof in orde is,
moet u de auto uiterst voorzichtig naar een
erkende Volvo-werkplaats rijden om het
remsysteem te laten controleren.
•
Als de vloeistof lager staat dan het MIN-
streepje van het remvloeistofreservoir
dient u niet verder te rijden met de auto.
Laat de auto naar een erkende Volvo-werk-
plaats slepen om het remsysteem te laten
controleren.
WAARSCHUWING
Als de waarschuwingslampjes voor het
remsysteem en ABS tegelijkertijd branden,
bestaat het gevaar dat de achtertrein bij
krachtig remmen gaat slippen.
Gordelwaarschuwing
Het lampje brandt als de bestuur-
der of de voorpassagier geen vei-
ligheidsgordel draagt of als
iemand op de achterbank de gor-
del heeft losgenomen.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
02
``
51
Te lage oliedruk
2
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is de druk van de motorolie
te laag. Zet de motor onmiddellijk
af en controleer het motoroliepeil.
Vul zo nodig olie bij. Als het sym-
bool oplicht terwijl het oliepeil in orde is, moet
u contact opnemen met een erkende Volvo-
werkplaats.
Uitlaatgasreinigingssysteem
Bij een storing in het uitlaatgasrei-
nigingssysteem kan het lampje
gaan branden. Volvo adviseert u
naar een erkende Volvo-werk-
plaats te rijden voor een controle.
Airbags (SRS)
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht of blijft branden, is er een
storing in de gordelsluiting of in het
SRS-, SIPS- of IC-systeem gere-
gistreerd. Volvo adviseert u de
auto zo spoedig mogelijk naar een erkende
Volvo-werkplaats te rijden om het systeem te
laten controleren.
Dynamo laadt niet bij
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is er sprake van een sto-
ring in het elektrische systeem.
Volvo adviseert u een bezoek te
brengen aan een erkende Volvo-
werkplaats voor een controle.
Voorgloeifunctie motor (diesel)
Het lampje gaat branden wanneer
de motor wordt voorverwarmd. De
voorverwarming start als de tem-
peratuur lager wordt dan 2°C. De
auto kan worden gestart als het
lampje gedoofd is.
Parkeerrem aangezet
Het lampje brandt, wanneer de
parkeerrem bediend wordt. Trap
het parkeerrempedaal altijd hele-
maal omlaag.
N.B.
Het lampje geeft alleen aan dát u de par-
keerrem hebt bediend maar niet hoe hard!
Mistachterlicht
Dit lampje brandt wanneer u het
mistachterlicht hebt ingeschakeld.
Controlelampje voor aanhanger
Het lampje knippert wanneer u de
richtingaanwijzers gebruikt met
een aanhanger achter de auto. Als
het lampje niet knippert, is een van
de lampjes op de auto of op de
aanhanger defect.
Stabiliteitssysteem STC of DSTC
Voor informatie over de functies en
lampjes van het systeem, zie
pagina 148.
Waarschuwing, portieren niet gesloten
Als een van de portieren of de achterklep niet
goed afgesloten is, wordt u daarop attent
gemaakt.
Lage snelheid
Als de auto met een snelheid van maximaal
7 km/h rijdt, gaat het informatielampje branden
en verschijnt een van de volgende meldingen
op het display: BESTUURDERS- PORTIER
2
Bij bepaalde motortypes is het lampje voor een lage oliedruk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een displaymelding, zie pagina 204.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
02
52
OPEN, PASSAGIERS- PORTIER OPEN,
ACHTERPORTIER LINKS OPEN of
ACHTERPORTIER RECHTS OPEN. Breng
de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en
sluit het portier dat of de motorkap die open-
staat.
Hoge snelheid
Als de auto sneller rijdt dan
7 km/h, gaat het lampje branden
en wordt tegelijkertijd een van de
meldingen uit de vorige alinea op
het display weergegeven.
Waarschuwing achterklep
Als de achterklep open is, verschijnt
ACHTERKLEP OPEN op het display.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Informatiedisplay
02
``
53
Berichten
G026979
Wanneer een waarschuwings- of controle-
lampje oplicht, verschijnt er tevens een aan-
vullende melding op het display.
±
Druk op de knop READ (A).
Blader met de knop READ de meldingen door.
Meldingen blijven in het geheugen vastgelegd
totdat u de onderliggende storing hebt laten
verhelpen.
N.B.
Als er een waarschuwingsmelding ver-
schijnt bij gebruik van de boordcomputer,
moet u de melding lezen (druk op de knop
READ) voordat u de eerdere activiteit kunt
hervatten.
MeldingBetekenis
STOP AUTO
Z.S.M.
Breng de auto zo
spoedig mogelijk tot
stilstand en zet de
motor af. Grote kans
op schade.
ZET DE MOTOR
AF
Breng de auto zo
spoedig mogelijk tot
stilstand en zet de
motor af. Grote kans
op schade.
SERVICE SPOED
Volvo adviseert u de
auto onmiddellijk te
laten controleren
door een erkende
Volvo-werkplaats.
ZIE HANDLEIDING
Lees het instructie-
boekje.
MeldingBetekenis
SERVICE VEREIST
Volvo adviseert u de
auto zo spoedig
mogelijk te laten
controleren door
een erkende Volvo-
werkplaats.
TIJD VOOR REG.
SERVICE
Tijd voor een servi-
cebeurt. Volvo advi-
seert u de service-
beurt over te laten
aan een erkende
Volvo-werkplaats.
Het moment hangt
af van de afgelegde
afstand, het aantal
maanden dat sinds
de laatste service-
beurt is verstreken
en het aantal draai-
uren van de motor.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Informatiedisplay
02
54
MeldingBetekenis
ROETFILTER VOL
– ZIE HANDLEI-
DING
Het roetfilter van
dieselmodellen is
aan regeneratie toe,
zie pagina 136.
STC/DSTC SPIN
CONTROL UIT
Er gelden beperkin-
gen voor het stabili-
teits- en tractiere-
gelsysteem, zie
pagina 147 voor
meer varianten.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
55
Knop
G026944
N.B.
De onderlinge positie van de knoppen kan
variëren.
Airconditioning achter in
passagiersruimte*
Druk op de knop om de aircon-
ditioning achter in de passa-
giersruimte in te schakelen. De
airconditioning achter in de
passagiersruimte wordt uitge-
schakeld, wanneer u het con-
tact uitschakelt.
Kinderslot op achterportieren*
Met deze knop kunt u het elek-
trische kinderslot op de achter-
portieren in- of uitschakelen.
De transpondersleutel moet
daarbij in stand I of II staan.
Wanneer het kinderslot geacti-
veerd is, brandt het lampje in de knop. Er ver-
schijnt een melding op het display, wanneer u
het kinderslot in- of uitschakelt, zie
pagina 125.
Inklapbare buitenspiegels*
Met deze knop kunt u de elek-
trisch bedienbare buitenspie-
gels in- en uitklappen.
Ga als volgt te werk, als een van de buiten-
spiegels per ongeluk in- of uitgeklapt is:
1.Klap de buitenspiegel die verzet is terug in
de normale stand.
2.
Draai de transpondersleutel naar stand II.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
02
56
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
3.Klap de buitenspiegel met behulp van de
knop eerst in en vervolgens opnieuw uit.
De buitenspiegels staan daarna weer in hun
oorspronkelijke stand.
Park Assist*
Het systeem is bij het starten
van de motor altijd geactiveerd.
Druk op de knop om Park
Assist uit te schakelen of
opnieuw in te schakelen. Zie
ook pagina 149.
Safelock-functie* en alarmsensoren
deactiveren
Met deze knop kunt u de Safe-
lock-functie desgewenst uit-
schakelen (Safelock houdt in
dat portieren na vergrendeling
niet meer van de binnenzijde te
openen zijn). Met deze knop
kunt u ook de bewegingsmelder en de niveau-
sensoren van het alarmsysteem buiten werking
stellen*. Het lampje in de knop brandt, wanneer
de functies zijn uitgeschakeld of buiten wer-
king zijn gesteld, zie pagina 124 en 128.
Verstralers*
Druk op deze knop als u de ver-
stralers van de auto’s tegelijk
met het groot licht wilt voeren
of als u de verstralers wilt uit-
schakelen.
Actieve Dual Xenon-koplampen*
Als de auto is uitgerust met
actieve koplampen (Active
Bending Lights, ABL), draaien
de lichtbundels van de koplam-
pen mee met het stuurwiel. De
functie wordt bij het starten van
de motor automatisch geactiveerd en kan met
de bijbehorende knop worden uitgeschakeld/
ingeschakeld. Het lampje in de knop brandt,
wanneer de functie actief is
Lichtbundel aanpassen aan links-/
rechtsrijdend verkeer
Houd de knop ten minste 5 seconden lang
ingedrukt. Bij het aanpassen van de lichtbun-
del dient de auto stil te staan. De melding
KOPLAMPSET VERKEER RECHTS of
KOPLAMPSET VERKEER LINKS verschijnt
op het display. Voor meer informatie over halo-
geen- of Dual Xenon-koplampen en het aan-
passen van de lichtbundels, zie pagina 167.
Elektrische aansluiting/Aansteker*
U kunt de elektrische aanslui-
ting voor verschillende acces-
soires gebruiken die op een
spanning van 12 V werken,
zoals een mobiele telefoon of
koelbox.
De transpondersleutel moet ten minste in
standI staan, anders geeft de aansluiting geen
stroom.
U activeert de aansteker door de knop in te
drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg
is, veert de knop automatisch uit. Haal de aan-
steker uit de opening en gebruik het roodgloei-
ende deel om bijvoorbeeld een sigaret mee aan
te steken. Om veiligheidsredenen moet u het
deksel altijd op de aansluiting laten zitten, wan-
neer deze niet in gebruik is. De maximale
stroomsterkte is 10 A.
WAARSCHUWING
Laat de plug altijd in de aansluiting zitten als
u deze niet gebruikt.
BLIS (Blind Spot Information System)*
Druk op de knop om het sys-
teem te deactiveren of te her-
activeren (voor meer informatie,
zie pagina 151).
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
02
57
Alarmlichten
1
2
3
4
5
6
7
8
9
ABC
DEF
GHI
JKL
MNO
PQRS
TUV
WXYZ
0
*
#
POWER
V
O
L
U
M
E
CD
AM FM
G027096
Gebruik de alarmlichten (alle richtingaanwij-
zers knipperen), wanneer u de auto noodge-
dwongen tot stilstand moet brengen op een
plaats waar deze gevaar of hinder voor het ver-
keer kan opleveren. Druk op de knop om de
functie te activeren.
N.B.
De regels voor het gebruik van de alarm-
lichten verschillen van land tot land.
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Gebruik de elektrische verwar-
ming om de achterruit en de
buitenspiegels snel te ontwase-
men en te ontdooien. Wanneer
u op de knop drukt, wordt de
verwarming van de achterruit
en de buitenspiegels geacti-
veerd. Het lampje in de knop
gaat daarbij branden. De ver-
warming wordt na ca. 12 minu-
ten automatisch uitgeschakeld.
Elektrisch verwarmde voorstoelen
Voor voorstoelen met elektri-
sche verwarming, zie
pagina 88 of 90 voor meer
informatie.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
02
58
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Koplampen
G027100
Bedieningspaneel verlichting
Mistlampen*
Duimwiel voor koplamphoogteregeling
Mistachterlicht
Duimwiel voor afstelling van de verlichting
van het instrumentenpaneel
StandBetekenis
Automatisch/uitgeschakeld
dimlicht. Alleen grootlichtsigna-
len.
Parkeerlicht achter en achter-
licht
Automatisch dimlicht. In deze
stand werken het groot licht en
de grootlichtsignalen.
Automatisch dimlicht*
Het dimlicht gaat automatisch aan, wanneer u
de transpondersleutel naar stand II draait,
behalve wanneer de verlichtingsdraaiknop (1)
in de middelste stand staat. U kunt het auto-
matische dimlicht zo nodig buiten werking
laten stellen. Volvo adviseert u dit over te laten
aan een erkende Volvo-werkplaats.
Automatisch dimlicht, groot licht
1.
Draai de transpondersleutel naar stand II.
2.U schakelt het dimlicht in door de verlich-
tingsdraaiknop (1) helemaal rechtsom te
draaien.
3.U schakelt het groot licht in door de linker
stuurhendel tot in de eindstand naar het
stuur toe te halen en de hendel weer los te
laten, zie pagina 60.
De verlichting wordt automatisch uitgescha-
keld, wanneer u de transpondersleutel naar
stand I of 0 draait.
Parkeerlicht achter en achterlicht
U kunt de stadslichten/parkeerlichten vóór en
de achterlichten altijd inschakelen, ongeacht
de stand van de transpondersleutel.
±
Draai de verlichtingsdraaiknop (1) naar de
middelste stand.
Met de transpondersleutel in stand II staan de
stadslichten/parkeerlichten vóór, de achter-
lichten en de kentekenplaatverlichting altijd
aan.
Koplamphoogteregeling
Door de belading van de auto wordt de hoogte
van de koplampen gewijzigd, zodat u tege-
moetkomend verkeer mogelijk verblindt. U
kunt dat voorkomen door de koplamphoogte
bij te stellen.
1.
Draai de transpondersleutel naar stand II.
2.Draai de verlichtingsdraaiknop (1) naar een
van de eindstanden.
3.Draai het duimwiel (3) omhoog of omlaag
om de koplampen hoger of lager af te stel-
len.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
02
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
59
Auto’s met Dual Xenon-koplampen* zijn uitge-
rust met automatische koplamphoogterege-
ling, zodat het duimwiel (3) ontbreekt.
Instrumentenverlichting
De instrumentenverlichting brandt, wanneer de
transpondersleutel in stand II staat en de ver-
lichtingsdraaiknop (1) in een van de eindstan-
den. De verlichting wordt bij daglicht automa-
tisch gedimd en valt bij donker handmatig te
regelen.
Rol het duimwiel (5) omhoog of omlaag voor
een fellere of zwakkere verlichting.
Mistlichten
N.B.
De regels voor het gebruik van de mistlich-
ten verschillen van land tot land.
Mistlampen*
De mistlampen vóór zijn in te schakelen in
combinatie met het groot licht/dimlicht of de
stadslichten/parkeerlichten vóór en de achter-
lichten.
±
Druk op de knop (2).
Het lampje in de knop brandt, wanneer u de
mistlampen vóór hebt ingeschakeld.
Mistachterlicht
Het mistachterlicht is alleen in te schakelen
wanneer de koplampen branden wel of niet
gecombineerd met de mistlampen vóór.
±
Druk op de knop (4).
Het controlelampje voor het mistachterlicht op
het instrumentenpaneel en het lampje in de
knop branden, wanneer het mistachterlicht is
ingeschakeld.
Actieve Dual Xenon-koplampen*
G020789
Lichtbundel actieve/niet-actieve koplampen.
Als de auto is uitgerust met actieve koplampen
(Active Bending Lights, ABL), draaien de licht-
bundels van de koplampen mee met het stuur-
wiel. De functie wordt automatisch ingescha-
keld bij het starten van de motor en is te acti-
veren/deactiveren met de knop op de midden-
console, zie pagina 56.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Linker stuurhendel
02
60
Standen stuurhendel
G026954
Korte serie knippersignalen, richtingaan-
wijzers
Onafgebroken serie knippersignalen, rich-
tingaanwijzers
Grootlichtsignalen
“Follow Me Home”-verlichting en wisselen
tussen groot licht en dimlicht
Richtingaanwijzers
Onafgebroken serie knippersignalen
±
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar de eindstand (2).
De hendel blijft in de eindstand staan en kan
handmatig in de uitgangspositie teruggezet
worden of veert automatisch terug bij het
terugdraaien van het stuurwiel.
Korte serie knippersignalen
±
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar stand (1) en laat deze weer los,
waarna de hendel terugveert naar de uit-
gangspositie. U kunt de stuurhendel ook in
stand (2) zetten en daarna meteen terug-
duwen in de uitgangspositie.
De richtingaanwijzers lichten driemaal op. De
korte serie knippersignalen wordt onmiddellijk
beëindigd, als u de richtingaanwijzers gebruikt
om te signaleren dat u een bocht in de tegen-
overgestelde richting wilt maken.
Wisselen tussen groot licht en dimlicht
De transpondersleutel moet in stand II staan
om het groot licht te kunnen inschakelen.
1.Draai de verlichtingsdraaiknop rechtsom
naar de eindstand, zie pagina 58.
2.Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
Grootlichtsignalen
±
Haal de hendel lichtjes tot in stand (3) naar
het stuurwiel toe.
Het groot licht blijft vervolgens branden, totdat
u de hendel weer loslaat.
“Follow Me Home”-verlichting
Het is mogelijk om een deel van de buitenver-
lichting enige tijd ingeschakeld te houden en
als “Follow Me Home”-verlichting dienst te
laten doen na vergrendeling van de auto. De
inschakelduur bedraagt 30 seconden
1
, maar is
te wijzigen in 60 of 90 seconden.
1.Neem de transpondersleutel uit het con-
tactslot.
2.Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
3.Stap uit de auto en vergrendel het portier.
1
Fabriekinstelling.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Boordcomputer*
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
61
Algemene informatie
G026956
READ - bevestigen
Duimwiel - menu’s en opties binnen de
cruisecontrol-lijst doorbladeren
RESET - op nul stellen
Bedieningsknoppen
Om toegang te krijgen tot de informatie in de
boordcomputer, moet u het duimwiel (B) in
stappen omhoog- of omlaagdraaien. Wanneer
u na het laatste menu nogmaals aan het wieltje
draait, keert u terug naar de uitgangspositie.
N.B.
Als er een waarschuwingsmelding ver-
schijnt terwijl de boordcomputer in gebruik
is, moet u de melding bevestigen. Doe dat
door op de knop READ te drukken waarna
u naar de boordcomputerfunctie terugkeert.
Functies
Op de boordcomputer staat de volgende infor-
matie:
•
GEM. SNELHEID
•
HUIDIGE SNELHEID MPH*
•
HUIDIG
•
GEMIDDELD
•
KILOMETER TOT LEGE TANK
•
DSTC, zie pagina 147
Gemiddelde snelheid
Wanneer u het contact uitschakelt, wordt de
gemiddelde snelheid opgeslagen om als uit-
gangswaarde te dienen bij het vervolg van de
rit. U stelt de waarde op nul met de knop
RESET.
Huidige snelheid mph*
Bij een snelheidsmeter met een kilometer-
schaal wordt de actuele snelheid weergegeven
in km/h. Bij een snelheidsmeter met een miles-
schaal wordt de actuele snelheid weergegeven
in mph.
Huidig
Het momentane (actuele) brandstofverbruik
wordt eenmaal per seconde berekend. De
waarde op het display wordt om de paar
seconden bijgewerkt. Wanneer de auto stil-
staat, geeft het display “
----” aan. Tijdens
regeneratie
1
van het roetfilter kan het brand-
stofverbruik tijdelijk stijgen, zie pagina 136.
Gemiddeld
Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de
laatste maal dat u de waarde op nul hebt
gesteld. U stelt de waarde op nul met RESET.
N.B.
Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als
u een standverwarming* op brandstof hebt
gebruikt.
Kilometer tot lege tank
De actieradius wordt berekend aan de hand
van het gemiddelde brandstofverbruik over de
laatste 30 km en de resterende hoeveelheid
brandstof. Het display geeft de afstand aan die
bij benadering kan worden afgelegd met de
resterende hoeveelheid brandstof in de tank.
1
Geldt alleen voor dieselmodellen met roetfilter.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Boordcomputer*
02
62
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Wanneer “ --- kilometer tot lege tank” op het
display staat, zijn geen garanties meer te geven
voor de resterende actieradius. Tank dan zo
spoedig mogelijk.
N.B.
Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als
u een standverwarming* op brandstof hebt
gebruikt of van rijstijl bent veranderd.
Op nul stellen
1.
Selecteer
GEM. SNELHEID of
GEMIDDELD
2.
Houd de knop RESET (C) ten minste vijf
seconden lang ingedrukt om de gemid-
delde snelheid en het gemiddelde brand-
stofverbruik gelijktijdig te resetten.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Rechter stuurhendel
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
63
Ruitenwissers
G026953
Werking wisser-/sproeiersysteem, voorruit.
Duimwiel
Regensensor, Aan/Uit
Ruitenwissers uitgeschakeld
De ruitenwissers zijn uitgescha-
keld als de hendel in stand 0 staat.
Enkele slag
Beweeg de hendel omhoog om
een enkele slag te maken.
Intervalstand
U kunt het interval tussen de wis-
slagen zelf instellen. Draai het
duimwiel omhoog voor een korter
wisinterval. Draai het omlaag om
het interval te verlengen.
Ononderbroken wissen
De wissers bewegen op normale
snelheid.
De wissers bewegen op hoge snel-
heid.
BELANGRIJK
Controleer alvorens de ruitenwissers tijdens
de winter in te schakelen of de wisserbladen
niet zijn vastgevroren en de voorruit (als-
mede de achterruit) sneeuw- en ijsvrij zijn.
BELANGRIJK
Spuit een ruime hoeveelheid ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit, wanneer de ruiten-
wissers werken. De voorruit moet nat zijn bij
gebruik van de ruitenwissers.
Regensensor*
De regensensor registreert de hoeveelheid
regen op de voorruit en activeert automatisch
de ruitenwissers op de voorruit. De gevoelig-
heid van de regensensor is in te stellen met het
duimwiel.
Draai het duimwiel omhoog voor een grotere
gevoeligheid of omlaag voor een lagere gevoe-
ligheid. (De wissers maken een extra slag, als
u het duimwiel omhoog draait).
Aan/Uit
Om de regensensor te activeren dient de trans-
pondersleutel in stand I of II te staan en de rui-
tenwisserhendel in stand 0 (niet geactiveerd).
U activeert u de regensensor door:
±
Druk op de knop. Het lampje in de knop
gaat branden om aan te geven dat de
regensensor actief is.
U schakelt de regensensor op een van de vol-
gende manieren weer uit:
•
Druk op de knop. Het lampje in de knop
dooft.
•
Haal de hendel omlaag naar een ander wis-
programma. Als u de hendel omhoogduwt,
blijft de regensensor actief. De wissers
maken een extra slag en keren terug naar
de regensensorstand, wanneer u de hen-
del laat terugveren naar stand 0.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Rechter stuurhendel
02
64
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
De regensensor wordt automatisch uitgescha-
keld, wanneer u de transpondersleutel uit het
contactslot neemt of 5 minuten nadat u het
contact hebt uitgezet.
BELANGRIJK
De ruitenwissers op de voorruit kunnen in
een automatische wasstraat spontaan
inschakelen en daarbij beschadigd raken.
Schakel de regensensor met een druk op
knop (2) uit, als de transpondersleutel in
stand I of II staat.
Ruiten-/koplampsproeiers
U activeert de sproeiers van de voorruit en de
koplampen door de hendel naar het stuurwiel
toe te trekken. De wissers maken nog enkele
slagen nadat u de hendel hebt losgelaten.
Hogedruksproeiers koplampen*
De hogedruksproeiers van de koplampen ver-
bruiken een grote hoeveelheid sproeiervloei-
stof. Om vloeistof te besparen, worden de
koplampen alleen iedere vijfde keer dat u de
voorruitsproeiers activeert gesproeid (gere-
kend over een periode van 10 minuten). Wan-
neer er meer dan 10 minuten zijn verstreken
sinds de laatste sproeibeurt van de voorruit,
worden ook de koplampen weer gesproeid bij
het activeren van de ruitensproeiers. Wanneer
u de hendel kort naar het stuurwiel haalt, wordt
alleen de voorruit gesproeid.
Gereduceerde sproeifunctie
Wanneer er nog ca. 1 liter ruitensproeiervloei-
stof in het reservoir zit, worden de koplampen
en de achterruit niet langer schoongesproeid.
Dit omdat het sproeifunctie van de voorruit de
voorrang heeft.
Ruitenwisser en sproeier achterklep
G027127
Werking wisser-/sproeiersysteem, achterklep.
Wanneer u de hendel naar voren haalt, acti-
veert u de ruitenwisser/-sproeier van de ach-
terklep. De ruitenwisser maakt na het sproeien
nog enkele extra slagen. De knop aan het uit-
einde van de hendel is een schakelaar met drie
mogelijke standen:
Intervalstand: Druk het bovenste gedeelte
van de knop in.
Neutrale stand: Wisser/sproeier uitgescha-
keld.
Continu wissen: Druk het onderste
gedeelte van de knop in.
Ruitenwisser achterklep, achteruitrijden
Als u de auto in de achteruitversnelling zet ter-
wijl de voorste ruitenwissers actief zijn, zal de
ruitenwisser van de achterklep de interval-
stand
1
innemen. Als de ruitenwisser van de
achterklep echter al op normale snelheid
werkt, vindt er geen wijziging plaats.
1
Deze functie (intervalstand tijdens het achteruitrijden) kunt u desgewenst uitschakelen. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-dealer.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruisecontrol*
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
65
Inschakelen
G027098
De bedieningsorganen voor de cruisecontrol
vindt u links op het stuurwiel.
Gewenste snelheid instellen:
1.
Druk op de knop CRUISE. Op het instru-
mentenpaneel verschijnt de tekst
CRUISE.
2.
Druk kort op + of – om de snelheid van de
auto vast te zetten. De melding CRUISE
ON
verschijnt.
De cruisecontrol kan niet worden ingeschakeld
bij snelheden lager dan 30 km/h of hoger dan
200 km/h.
Snelheid verhogen of verlagen
G026949
±
U kunt de snelheid verhogen of verlagen
door de knop + of – in te drukken. De snel-
heid die de auto heeft op het moment dat
u de knop loslaat, zal vervolgens worden
geprogrammeerd.
Een korte druk (minder dan een halve seconde)
op + of – komt overeen met een snelheidswij-
ziging van 1 km/h of 1 mph
1
.
N.B.
Een tijdelijke verhoging van de snelheid
(korter dan een minuut) met het gaspedaal,
zoals bij het inhalen, is niet van invloed op
de instelling van de cruisecontrol. Als u het
gaspedaal loslaat, neemt de auto automa-
tisch de ingestelde snelheid weer aan.
Tijdelijk uitschakelen
±
Druk op 0 om de cruisecontrol tijdelijk uit
te schakelen. Op het instrumentenpaneel
verschijnt
CRUISE. De eerder ingestelde
snelheid blijft na een tijdelijke uitschakeling
in het geheugen opgeslagen.
De cruisecontrol wordt bovendien tijdelijk uit-
geschakeld, als:
•
u het rempedaal of koppelingspedaal
bedient
•
de snelheid heuvelop lager wordt dan
25–30 km/h
•
u de keuzehendel in stand N zet
•
als de wielen de neiging hebben te gaan
slippen of blokkeren
•
een tijdelijke snelheidsverhoging langer
dan 1 minuut heeft geduurd.
1
Afhankelijk van het motortype.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruisecontrol*
02
66
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Snelheid hervatten
Druk op de knop om de eerder
ingestelde snelheid te hervatten.
Op het instrumentenpaneel ver-
schijnt
CRUISE ON.
Uitschakelen
±
Druk op CRUISE om de cruisecontrol uit te
schakelen.
CRUISE ON verdwijnt van het
instrumentenpaneel.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Parkeerrem, elektrische aansluiting, e.d.
02
``
67
Parkeerrem
G026992
Parkeerrem, auto met stuur links.
G026994
Parkeerrem, auto met stuur rechts.
Parkeerrempedaal
Handgreep waarmee de parkeerrem wordt
gelost
Op vloerhoogte vindt u het parkeerrempedaal
(zie afbeelding), waarmee u de parkeerrem
kunt aanzetten die op de achterwielen werkt.
N.B.
Het waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel geeft alleen aan dat u het
parkeerrempedaal bedient en niet hoe hard!
Parkeerrem aanzetten
1.Trap het rempedaal stevig in.
2.Trap het parkeerrempedaal stevig en zo
ver mogelijk in.
3.Haal uw voet van het rempedaal en con-
troleer of de auto blijft stilstaan.
4.Als de auto rolt dient u het parkeerrempe-
daal nog verder in te trappen.
5.Zet de versnellingspook/keuzehendel bij
het parkeren altijd in de 1e versnelling
(handbak) of in stand P (automaat).
Op een helling parkeren
Draai bij het parkeren op een oplopende helling
de wielen van de trottoirband af, als de neus
van de auto naar de top van helling wijst.
Draai bij het parkeren op een aflopende helling
de wielen naar de trottoirband toe, als de neus
van de auto naar de voet van de helling wijst.
Parkeerrem lossen
1.Trap het rempedaal stevig in.
2.Trek aan de handgreep.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Parkeerrem, elektrische aansluiting, e.d.
02
68
Elektrische aansluiting achterin
G028425
U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
lende accessoires gebruiken, zoals een mobi-
ele telefoon of koelbox. De aansluiting is
bedoeld voor accessoires die op 12 V werken.
De maximale stroomsterkte is 10 A. De trans-
pondersleutel moet ten minste in stand I staan,
anders geeft de aansluiting geen stroom.
Stuurwielafstelling
G026999
U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in
de lengte verstellen. Duw de hendel aan de lin-
kerzijde van de stuurkolom omlaag. Zet het
stuurwiel vervolgens in de gewenste stand.
Duw de hendel weer in positie terug om het
stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren. Als
dit veel moeite kost, kunt u lichte druk op het
stuurwiel aanbrengen terwijl u de blokkeerhen-
del terugduwt.
WAARSCHUWING
Stel het stuurwiel af voordat u gaat rijden en
nooit tijdens het rijden. Controleer of het
stuurwiel in de gekozen stand geblokkeerd
staat.
Achterklep openen
G027005
Open de achterklep door aan de handgreep te
trekken zoals aangegeven op de afbeelding.
Klap het achterschot omlaag door de hand-
greep op te tillen.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbare ruiten
02
``
69
Bediening
Met de schakelaars op de portieren kunt u de
ruiten elektrisch bedienen. De ruiten zijn te
bedienen wanneer de contactsleutel in stand
I of II staat. Ook wanneer de auto stilstaat en u
de transpondersleutel hebt uitgenomen, kunt u
de ruiten nog steeds enige tijd openen en slui-
ten zolang geen van de portieren wordt
geopend. Bedien de ruiten altijd onder toe-
zicht.
Zijruit openen:
±
Druk het voorste deel van de knop omlaag.
Zijruit sluiten:
±
Trek het voorste deel van de knop
omhoog.
N.B.
U kunt de rijwindgeluiden tijdens ritten met
geopende achterportierruiten beperken
door ook de voorportierruiten een stukje te
openen.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto zitten:
•
Let erop dat u altijd de stroomtoevoer
naar de elektrisch bedienbare ruiten
verbreekt door de transpondersleutel te
verwijderen.
•
Let er bij het sluiten van de zijruiten op
dat kinderen of andere inzittenden niet
bekneld kunnen raken.
Wanneer u de achterste zijruiten vanaf het
bestuurdersportier sluit, dient u erop te let-
ten op dat achterpassagiers niet met hun
handen bekneld kunnen raken.
Bestuurdersportier
G029571
Knoppen voor elektrisch bedienbare zijruiten.
Knop voor elektrisch bedienbare zijruiten
voorin
Knop voor elektrisch bedienbare zijruiten
achterin
Vanaf de bestuurdersstoel kunt u alle zijruiten
elektrisch bedienen. U kunt de zijruiten op twee
manieren openen en sluiten:
•
Druk een van de bedieningsknoppen (A) of
(B) voorzichtig omlaag of trek er één voor-
zichtig omhoog. De elektrisch bedienbare
zijruiten komen steeds verder omhoog of
omlaag zolang u de knoppen bedient.
•
Druk een van de bedieningsknoppen (A) of
(B) omlaag of trek er één omhoog en laat
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbare ruiten
02
70
deze vervolgens los. De zijruiten gaan dan
automatisch open of dicht. Als een zijruit
door iets worden geblokkeerd, wordt de
op- of neergaande beweging van die zijruit
afgebroken.
N.B.
Alleen op bepaalde markten werkt de auto-
matische sluitingsfunctie ook aan de pas-
sagierszijde.
Elektrisch bedienbare zijruiten in
achterportieren blokkeren
G029572
Elektrisch bedienbare zijruiten blokkeren en elek-
trisch bedienbaar kinderslot*.
U kunt de elektrische bediening van de ruiten
in de achterportieren blokkeren met de knop
op het bedieningspaneel op het bestuurders-
portier. Let erop dat u altijd de stroomtoevoer
voor de elektrisch bedienbare ruiten verbreekt
(d.w.z. de transpondersleutel verwijdert), wan-
neer u kinderen alleen in de auto achterlaat.
Het lampje in de knop brandt
De ruiten in de achterportieren zijn alleen vanaf
het bestuurdersportier te bedienen.
Het lampje in de knop is uit
De zijruiten in de achterportieren zijn zowel met
de knoppen op de portieren als met de knop-
pen op het bestuurdersportier te bedienen.
Passagiersstoel, voorin
G029573
Met de knoppen voor elektrische bediening
van de ruiten op het passagiersportier kunt u
alleen de ruit in het passagiersportier bedie-
nen.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbare ruiten
02
71
Elektrisch bedienbare zijruiten in de
achterportieren
G029574
De zijruiten in de achterportieren zijn zowel met
de knoppen op de beide portieren als met de
knoppen op het bestuurdersportier te bedie-
nen. Als het lampje brandt in de knop waarmee
u de elektrische bediening van de achterste zij-
ruiten blokkeert (op het bedieningspaneel op
het bestuurdersportier), zijn de zijruiten in de
achterportieren alleen vanaf het bestuurders-
portier te bedienen.
WAARSCHUWING
Wanneer u de achterste zijruiten vanaf het
bestuurdersportier sluit, dient u erop te let-
ten op dat achterpassagiers niet bekneld
kunnen raken.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Ruiten en spiegels
02
72
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Achteruitkijkspiegel
G026660
Dimfunctie
Normale stand
Dimstand.
Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties
in de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u ver-
blinden. Zet de spiegel in de autodimstand,
wanneer u de verlichting van het achteropko-
mend verkeer als hinderlijk ervaart.
Autodimfunctie*
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt
te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automa-
tisch gedimd.
Achteruitkijkspiegel met kompas*
G026965
In de linker bovenhoek van de achteruitkijk-
spiegel zit een display waarop wordt aangege-
ven in welke richting de voorkant van de auto
wijst. Er worden acht verschillende richtingen
met Engelse afkortingen weergegeven: N
(noord), NE (noordoost), E (oost), SE (zuid-
oost), S (zuid), SW (zuidwest), W (west) en
NW (noordwest).
Het kompas wordt automatisch geactiveerd,
wanneer u het contactslot in stand II zet of
wanneer de motor loopt, tenzij u het kompas
hebt uitgeschakeld. U kunt het kompas uit-
schakelen of opnieuw inschakelen door op het
verzonken knopje aan de achterzijde van de
achteruitkijkspiegel te drukken. Gebruik bij-
voorbeeld een rechtgebogen paperclip. Het
knopje ligt ca. 2,5 cm diep in de spiegel.
Kompaszone instellen
C
A
L
Z
O
N
E
C
A
L
Z
O
N
E
G026950
De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld.
Het kompas is ingesteld op het geografische
gebied waarin de auto werd afgeleverd. Het
kompas dient te worden gekalibreerd, als u
met de auto meerdere magnetische zones
doorkruist.
1.
Contactslotstand II.
2.Houd het knopje aan de achterzijde van de
achteruitkijkspiegel ca. 3 seconden lang
ingedrukt (met een rechtgebogen paper-
clip bijvoorbeeld), totdat de tekst ZONE
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Ruiten en spiegels
02
``
73
verschijnt. Het nummer van de huidige
magnetische zone verschijnt.
3.Druk meerdere malen op het knopje totdat
het nummer van het gewenste geografi-
sche gebied (1–15) verschijnt. Enkele
seconden later staat de kompasrichting
weer op het display, wat aangeeft dat er
van zone is gewisseld.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Ruiten en spiegels
02
74
G026677
Magnetische zones voor kompas.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Ruiten en spiegels
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
75
Kalibreren
Het kompas moet soms voor de nauwkeurig-
heid worden gekalibreerd. Schakel voor de
beste resultaten alle grote stroomverbruikers
uit zoals de interieurverlichting, de interieur-
ventilator, de elektrische achterruitverwarming
e.d. en zorg dat er geen metalen of magneti-
sche voorwerpen in de buurt van de spiegel
zijn.
1.Breng de auto op een groot en open terrein
tot stilstand en laat de motor lopen.
2.Houd het knopje aan de achterzijde van de
achteruitkijkspiegel ingedrukt (met bijvoor-
beeld een paperclip), totdat de melding
CAL opnieuw verschijnt (ca. 6 seconden
lang).
3.Rijd langzaam een rondje in de auto met
een snelheid van hoogstens 8 km/h, totdat
de tekst CAL van het display verdwijnt. Dit
geeft aan dat de kalibratie afgerond is. Dit
geeft aan dat de kalibratie afgerond is.
4.Alternatieve kalibratiestap: Rijd op de nor-
male manier weg. CAL verdwijnt van het
display, wanneer de kalibratie is afgerond.
Buitenspiegels
G029575
De knoppen waarmee u de twee buitenspie-
gels bedient, vindt u voor op de armleuning van
het bestuurdersportier. De buitenspiegels zijn
te bedienen met het contact in stand I of II.
1.
Druk op knop L voor de buitenspiegel links
of op R voor de buitenspiegel rechts. Het
lampje in de knop brandt.
2.U kunt de stand afstellen met het hendeltje
in het midden.
3.
Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje
dooft.
Buitenspiegels resetten, zie pagina 55.
WAARSCHUWING
Stel de spiegels af, voordat u gaat rijden!
Buitenspiegels met geheugen*
Als er buitenspiegels met geheugen op de auto
zitten, werkt het geheugen synchroon met dat
van de bestuurdersstoel, zie pagina 97.
Geheugenfunctie van
afstandsbediening*
Wanneer u de auto met een van de afstands-
bedieningen ontgrendelt en de instelling van de
buitenspiegels wijzigt, wordt de nieuwe positie
van de spiegels in de afstandsbediening opge-
slagen. De volgende keer dat u de auto ont-
grendelt met dezelfde afstandsbediening en
het bestuurdersportier binnen vijf minuten na
ontgrendeling opent, gaan de buitenspiegels in
de opgeslagen positie staan.
Gelaagde zijruiten*
De ruiten van gelaagd glas in de voor- en ach-
terportieren zorgen voor een verbeterde
geluidsisolatie van de passagiersruimte en
leveren een verhoogde bescherming tegen
inbraak op.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Ruiten en spiegels
02
76
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Water- en vuilafstotende laag op
voorste zijruiten*
Zijruiten met de speciale water- en vuil-
afstotende laag zijn voorzien van een
klein symbool. Voor informatie over het onder-
houd van dergelijke zijruiten en spiegels, zie
pagina 191.
BELANGRIJK
Gebruik geen metalen ijskrabber om de rui-
ten van ijs te ontdoen. Er kan daarbij schade
aan de waterafstotende laag ontstaan.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbaar schuifdak*
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
77
Openingsstanden
G007503
De bedieningsknoppen voor het schuifdak zit-
ten aan het plafond. U kunt het schuifdak in
twee standen openen:
Ventilatiestand, achterkant omhoog
Schuifstand, achteruit/vooruit
De transpondersleutel moet daarbij in stand I
of II staan.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto zitten:
Verbreek bij het verlaten van de auto de
stroomtoevoer naar het schuifdak door de
transpondersleutel uit te nemen.
G027010
Sluiten, automatisch
Sluiten, handmatig
Openen, handmatig
Openen, automatisch
Openen, ventilatiestand
Sluiten, ventilatiestand
Ventilatiestand
Openen:
±
Duw de achterkant van de knop (5)
omhoog.
Sluiten:
±
Trek de achterkant van de knop (6) omlaag.
U kunt het schuifdak vanuit de ventilatiestand
rechtstreeks in de comfortstand zetten: trek de
knop achteruit in de eindstand (4) en laat de
knop los.
Automatische bediening
Trek de knop door het weerstandspunt (3) in de
achterste eindstand (4) of via het weerstands-
punt (2) in de voorste eindstand (1) en laat de
knop vervolgens los. Het schuifdak schuift dan
tot in de comfortstand open of helemaal dicht.
Doe het volgende om het schuifdak vanuit de
comfortstand volledig te openen:
±
Trek de knop nogmaals achteruit in de
eindstand (4) en laat de knop vervolgens
los.
Handmatige bediening
Openen:
±
Trek de knop achteruit naar het weer-
standspunt (3). Het schuifdak schuift
steeds verder open zolang u de knop in
deze stand vasthoudt.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbaar schuifdak*
02
78
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Sluiten:
±
Duw de knop vooruit naar het weerstands-
punt (2). Het schuifdak schuift steeds ver-
der dicht zolang u de knop in deze stand
vasthoudt.
WAARSCHUWING
De beveiliging tegen overbelasting van het
schuifdak werkt alleen bij automatisch slui-
ten, niet bij handmatig sluiten.
Zonnescherm
G020157
Aan de binnenkant van het schuifdak zit een
handbediend zonnescherm. Het zonnescherm
glijdt automatisch naar achteren bij het openen
van het schuifdak. Pak de handgreep vast en
schuif het scherm naar voren om het te sluiten.
Beveiliging tegen overbelasting
Het schuifdak is voorzien van een beveiliging
tegen overbelasting die wordt geactiveerd, als
het schuifdak door een voorwerp wordt gehin-
derd. Het schuifdak komt dan tot stilstand en
keert vervolgens automatisch terug naar de
laatst gebruikte, geopende stand.
WAARSCHUWING
De beveiliging tegen overbelasting van het
schuifdak werkt alleen bij automatisch slui-
ten, niet bij handmatig sluiten.
Let er bij het sluiten van het schuifdak op dat
niemand met zijn handen bekneld kan
raken.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
HomeLink
*
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
79
Algemene informatie
G030070
HomeLink
is een programmeerbare afstands-
bediening waarmee u tot drie verschillende
systemen (bijvoorbeeld elektrische garage-
deur, alarmsysteem, huis- en tuinverlichting)
kunt bedienen en daarmee de originele
afstandsbedieningen vervangt. HomeLink
wordt geleverd in een uitvoering die inge-
bouwd is in de linker zonneklep.
Het HomeLink
-paneel bestaat uit drie pro-
grammeerbare knoppen en een controle-
lampje.
N.B.
HomeLink is dusdanig geconstrueerd dat
het niet werkt als de auto van de buitenzijde
vergrendeld is.
Let erop dat u de originele afstandsbedie-
ningen wel goed bewaart voor eventuele
programmering in een later stadium (zoals
bij de aankoop van een nieuwe auto).
Wis de programmering van de knoppen
wanneer u de auto verkoopt.
Gebruik geen zonwering bestaande uit
metaalfolie op auto’s die zijn uitgerust met
HomeLink. Het gebruik ervan kan namelijk
negatieve gevolgen hebben voor de wer-
king van HomeLink.
Bediening
Zodra HomeLink
geprogrammeerd is, vormt
het een vervanging voor de afzonderlijke origi-
nele afstandsbedieningen.
Druk de geprogrammeerde knop in voor acti-
vering van de elektrische garagedeur, het
alarmsysteem, etc. Het controlelampje brandt
zolang u de knop ingedrukt houdt.
N.B.
Als het contact niet wordt ingeschakeld,
blijft HomeLink tot 30 minuten na opening
van het bestuurdersportier werken.
Uiteraard kunt u de originele afstandsbedie-
ningen naast HomeLink
blijven gebruiken.
WAARSCHUWING
Als u HomeLink
gebruikt om een garage-
deur of toegangshek te bedienen, dient u
erop toe te zien dat er niemand in de buurt
van de garagedeur of het toegangshek is
tijdens de bediening.
Maak geen gebruik van de HomeLink
-
afstandsbediening voor een elektrische
garagedeur zonder veiligheidsstop en vei-
ligheidsretour. De garagedeur dient onmid-
dellijk te reageren bij registratie van een
obstakel, tot stilstand te komen en meteen
de omgekeerde beweging te maken. Een
garagedeur die dat niet doet kan aanleiding
geven tot lichamelijk letsel. Neem voor meer
informatie contact op met de leverancier via
internet: www.homelink.com.
Eerste keer programmeren
Bij stap 1 wordt het complete geheugen van
HomeLink
gewist. Voer dit punt dan ook niet
uit, wanneer u slechts één knop wilt ompro-
grammeren.
1.Druk de buitenste twee knoppen in en laat
deze ca. 20 seconden later los wanneer het
controlelampje gaat knipperen. Het knip-
perende lampje geeft aan dat HomeLink
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
HomeLink
*
02
80
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
in de “inleerstand” staat en klaar is voor
programmering.
2.Leg de originele afstandsbediening op
5–30 cm afstand van HomeLink
. Houd het
controlelampje in de gaten.
De juiste afstand tussen de originele
afstandsbediening en HomeLink
hangt af
van de programmering van het te bedienen
systeem. Er zijn mogelijk meerdere pogin-
gen op verschillende afstand nodig. Laat
de afstandsbediening bij iedere poging ca.
15 seconden op dezelfde afstand liggen
voordat u een andere afstand probeert.
3.Druk de te programmeren knop van
HomeLink
en de te kopiëren knop van de
originele afstandsbediening gelijktijdig in.
Laat de knoppen pas los wanneer het con-
trolelampje dat langzaam knippert sneller
gaat knipperen. Een snel knipperend
lampje geeft aan dat de programmering
gelukt is.
4.Test de programmering door de gepro-
grammeerde knop van HomeLink
in te
drukken en op het controlelampje te letten:
•
Brandt continu: Het controlelampje
brandt continu terwijl u de knop inge-
drukt houdt, wat aangeeft dat de pro-
grammering afgerond is. De garage-
deur, het toegangshek e.d. moet vervol-
gens geactiveerd worden bij het indruk-
ken van de bijbehorende HomeLink
-
knop.
•
Brandt niet continu: Het controle-
lampje knippert eerst ca. 2 seconden
lang snel en brandt daarna ca. 3 secon-
den continu. Dit herhaalt zich ca. 20
seconden lang en geeft aan dat het te
kopiëren systeem een zogeheten rol-
lende code gebruikt. De garagedeur,
het toegangshek e.d. worden niet geac-
tiveerd bij het indrukken van de bijbe-
horende HomeLink
-knop. Vervolg in
dat geval de programmering als volgt.
5.
Zoek de “inleerknop
1
” van de ontvanger
van bijv. de garagedeur op (meestal in de
buurt van de antennevoet op de ontvan-
ger). Raadpleeg als u de knop niet kunt
vinden, de gebruiksaanwijzing van de leve-
rancier of neem contact op met de leve-
rancier via internet: www.homelink.com.
6.Druk de “inleerknop” in en laat deze los. De
knop knippert ca. 30 seconden en binnen
deze periode moet u het volgende punt uit-
voeren.
7.Druk op de geprogrammeerde knop van
HomeLink
terwijl de “inleerknop” van het
te bedienen systeem nog knippert. Houd
de HomeLink-knop ca. 3 seconden lang
ingedrukt en laat deze vervolgens los. Her-
haal deze volgorde van indrukken, vast-
houden en loslaten tot driemaal achtereen
om de programmering te beëindigen.
Afzonderlijke knop programmeren
Doe het volgende om één afzonderlijke knop te
programmeren:
1.Druk op de gewenste knop van
HomeLink
en houd deze ingedrukt totdat
punt 3 afgerond is.
2.Plaats wanneer het controlelampje van
HomeLink
begint te knipperen (na ca. 20
seconden) de originele afstandsbediening
op 5–30 cm afstand van HomeLink
. Houd
het controlelampje in de gaten.
De juiste afstand tussen de originele
afstandsbediening en HomeLink hangt af
van de programmering van het te bedienen
systeem. Er zijn mogelijk meerdere pogin-
gen op verschillende afstand nodig. Laat
de afstandsbediening bij iedere poging ca.
15 seconden op dezelfde afstand liggen
voordat u een andere afstand probeert.
3.Druk de te kopiëren knop op de originele
afstandsbediening in. Het controlelampje
1
De aanduiding en kleur van deze knop verschillen per producent.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening
HomeLink
*
02
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
81
begint te knipperen. Laat beide knoppen
weer los, wanneer het lampje dat langzaam
knipperde sneller gaat knipperen. Een snel
knipperend lampje geeft aan dat de pro-
grammering gelukt is.
4.Test de programmering door de gepro-
grammeerde knop van HomeLink in te
drukken en op het controlelampje te letten:
•
Brandt continu: Het controlelampje
brandt continu terwijl u de knop inge-
drukt houdt, wat aangeeft dat de pro-
grammering afgerond is. De garage-
deur, het toegangshek e.d. moet vervol-
gens geactiveerd worden bij het indruk-
ken van de bijbehorende HomeLink
-
knop.
•
Brandt niet continu: Het controle-
lampje knippert eerst ca. 2 seconden
lang snel en brandt daarna ca. 3 secon-
den continu. Dit herhaalt zich ca. 20
seconden lang en geeft aan dat het te
kopiëren systeem een zogeheten rol-
lende code gebruikt. De garagedeur,
het toegangshek e.d. worden niet geac-
tiveerd bij het indrukken van de bijbe-
horende HomeLink
-knop. Vervolg in
dat geval de programmering als volgt.
5.
Zoek de “inleerknop
2
” van de ontvanger
van bijv. de garagedeur op (meestal in de
buurt van de antennevoet op de ontvan-
ger). Raadpleeg als u de knop niet kunt
vinden, de gebruiksaanwijzing van de leve-
rancier of neem contact op met de leve-
rancier via internet: www.homelink.com.
6.Druk de “inleerknop” in en laat deze los. De
knop knippert ca. 30 seconden en binnen
deze periode moet u het volgende punt uit-
voeren.
7.Druk op de geprogrammeerde knop van
HomeLink
terwijl de “inleerknop” van het
te bedienen systeem nog knippert. Houd
de HomeLink-knop ca. 3 seconden lang
ingedrukt en laat deze vervolgens los. Her-
haal deze volgorde van indrukken, vast-
houden en loslaten tot driemaal achtereen
om de programmering te beëindigen.
Programmering wissen
Het is alleen mogelijk de programmering van
alle HomeLink-knoppen tegelijk te wissen en
niet van één bepaalde knop afzonderlijk.
±
Druk de buitenste twee knoppen in en laat
deze ca. 20 seconden later los wanneer het
controlelampje gaat knipperen.
>
HomeLink
staat vervolgens in de
“Learn Mode” waarna deze opnieuw
geprogrammeerd kan worden, zie
pagina 79.
2
De aanduiding en kleur van deze knop verschillen per producent.
G020906
82
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Algemene informatie over de klimaatregeling.........................................84
nooit dieselolie van twijfelachtige kwaliteit in de
tank, zie pagina 284. De grote oliemaatschap-
pijen produceren ook speciale dieselolie
bestemd voor gebruik bij buitentemperaturen
rond het vriespunt. Dergelijke dieselolie is dun-
ner bij lage temperaturen en beperkt de kans
op vlokvorming.
De kans op condensatie in de brandstoftank
neemt af, als u de tank altijd goed gevuld
houdt. Houd tijdens het tanken het gebied rond
de vulpijp goed schoon. Voorkom morsen op
gelakte oppervlakken. Maak als u gemorst
hebt het gebied met water en zeep schoon.
BELANGRIJK
Het is alleen toegestaan brandstof te
gebruiken die voldoet aan de Europese
norm voor dieselolie (zie pagina 284).
BELANGRIJK
Maak geen gebruik van de volgende diesel-
olieachtige brandstoffen: speciale toevoe-
gingen (dopes), scheepsolie, stookolie,
RME
1
(biodiesel) of plantaardige olie. Der-
gelijke brandstoffen voldoen niet aan de
kwaliteitseisen die Volvo stelt en geven aan-
leiding tot verhoogde vormen van slijtage en
motorschade die niet worden gedekt door
de garanties van Volvo.
BELANGRIJK
Bij modeljaar 2006 en hoger mag het zwa-
velgehalte maximaal 50 ppm zijn.
Wanneer u de tank leegrijdt
U hoeft geen speciale maatregelen te nemen,
wanneer u de brandstoftank hebt leeggereden.
Het brandstofsysteem wordt automatisch ont-
lucht, als de contactsleutel ca. 60 seconden
lang in stand II staat voordat u een nieuwe
startpoging doet.
Condenswater uit brandstoffilter
aftappen
Het brandstoffilter ontdoet de brandstof van
condenswater. Condenswater kan anders aan-
leiding geven tot motorstoringen.
Houd u voor het aftappen van het condenswa-
ter aan de specificaties die in uw Service- en
garantieboekje staan aangegeven. Ook wan-
neer u vermoedt dat er verontreinigde brand-
stof is gebruikt, moet u het brandstoffilter
aftappen.
BELANGRIJK
Sommige speciale toevoegingen verwijde-
ren het verzamelde vocht uit het brandstof-
filter.
1
Dieselolie kan een bepaalde hoeveelheid RME bevatten. Het is niet toegestaan meer toe te voegen.
09 Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
09
204
Sticker voor oliekwaliteit in
motorruimte.
G021626
BELANGRIJK
Gebruik altijd olie van de aanbevolen kwali-
teit (zie sticker in motorruimte). Controleer
het oliepeil vaak en ververs de olie regelma-
tig. De motor raakt beschadigd, wanneer u
olie gebruikt van minder goede kwaliteit dan
wordt voorgeschreven of wanneer u met
een te laag oliepeil rondrijdt.
Het is toegestaan een oliesoort te gebruiken
met een hogere kwaliteit dan aangegeven.
Voor ritten onder ongunstige omstandigheden
adviseert Volvo u een oliesoort te gebruiken
met een hogere kwaliteit dan de sticker in de
motorruimte vermeldt, zie pagina 280.
Olie verversen en oliefilter vervangen
Volvo adviseert olieproducten van Castrol.
Houd voor het verversen van de olie en het
vervangen van het oliefilter de intervallen aan
die staan aangegeven in het Service- en garan-
tieboekje.
BELANGRIJK
Om aan de vereisten voor de gespecifi-
ceerde service-intervallen te voldoen wor-
den alle motoren in de fabriek gevuld met
een speciaal aangepaste, synthetische
motorolie. De oliesoort werd met grote zorg
geselecteerd lettend op de levensduur van
de motor, de startgewilligheid, het brand-
stofverbruik en de milieu-impact. Om de
aanbevolen service-intervallen aan te kun-
nen houden dient u een goedgekeurde
motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen
een oliesoort van de voorgeschreven kwa-
liteit (zie sticker in motorruimte) en dat zowel
bij het bijvullen als verversen van olie. Een
negatieve invloed op de levensduur van de
motor, de startgewilligheid, het brandstof-
verbruik en de milieu-impact is anders niet
uitgesloten. Volvo Car Corporation wijst alle
garantieclaims af bij gebruik van een motor-
oliesoort die niet voldoet aan de voorge-
schreven kwaliteits- en viscositeitseisen.
Volvo hanteert uiteenlopende systemen om te
waarschuwen voor een laag oliepeil of een lage
oliedruk. Bij de modellen die zijn voorzien van
een oliedruksensor wordt gebruik gemaakt van
een waarschuwingslampje voor de oliedruk. Bij
modellen met een olieniveausensor wordt
gewaarschuwd met een waarschuwingssym-
bool midden op het instrumentenpaneel en
met displayteksten. Op bepaalde modellen zijn
beide systemen aanwezig. Volvo adviseert u
ook om voor meer informatie contact op te
nemen met een erkende Volvo-dealer.
Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het
oliepeil te controleren, voordat de olie voor de
eerste keer volgens schema moet worden ver-
verst. Het Service- en garantieboekje geeft aan
bij welke kilometerstand u de olie moet verver-
sen.
Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km
te controleren. De betrouwbaarste meting
wordt verkregen bij een koude motor vóór de
start. Meteen na het afzetten van de motor
krijgt u een verkeerd resultaat. De peilstok
geeft dan een te laag peil aan, omdat de olie
geen tijd heeft gehad om terug te lopen naar
het oliecarter.
09 Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
09
``
205
Peil controleren
G020336
De olie moet binnen het gemarkeerde gebied op
de peilstok staan.
Oliepeil controleren bij een koude motor
1.Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat
meten.
2.Controleer het oliepeil met de peilstok. De
olie moet tussen het MIN- en MAX-
streepje staan.
3.
Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,
kunt u om te beginnen 0,5 liter olie bijvul-
len. Vul bij totdat de olie dichter bij het
MAX-streepje dan bij het MIN-streepje op
de peilstok ligt. Voor de aan te houden
hoeveelheid, zie pagina 280 en verder.
Oliepeil controleren bij een warme motor
1.Parkeer de auto op een vlakke ondergrond,
zet de motor af en wacht ten minste 10 tot
15 minuten zodat de olie weer kan terug-
lopen in het oliecarter.
2.Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat
meten.
3.Controleer het oliepeil met de peilstok. De
olie moet tussen het MIN- en MAX-
streepje staan.
Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt, kunt
u om te beginnen 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij
totdat de olie dichter bij het MAX-streepje dan
bij het MIN-streepje op de peilstok ligt. Voor de
aan te houden hoeveelheid, zie pagina 280 en
verder.
WAARSCHUWING
Mors geen olie op het hete uitlaatspruitstuk,
omdat er gevaar voor brand bestaat.
BELANGRIJK
Vul niet meer olie bij dan tot aan het MAX-
streepje. Het olieverbruik kan toenemen, als
u te veel olie in de motor giet.
Ruitensproeiervloeistof bijvullen
G027097
Positie van reservoir voor ruitensproeiervloeistof.
De sproeiers van de voorruit en de koplampen
staan in verbinding met hetzelfde vloeistofre-
servoir. Giet tijdens de wintermaanden ruiten-
sproeier-antivries in het reservoir om te voor-
komen dat de vloeistof in de pomp, het reser-
voir en de slangen bevriest. Zie pagina 282
voor de hoeveelheden.
N.B.
TIP! Maak bij het bijvullen van ruitensproei-
ervloeistof ook meteen de wisserbladen
schoon. Meng het antivries met water, voor-
dat u koelvloeistof bijvult.
09 Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
09
206
Koelvloeistof controleren en bijvullen
G027087
Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Het
is belangrijk dat u verhouding tussen koelvloei-
stof en water afstemt op de heersende weers-
omstandigheden. Vul het reservoir nooit alleen
met schoon water. Het gevaar voor bevriezing
neemt toe, zowel wanneer de concentratie
koelvloeistof te laag is als wanneer deze te
hoog is.
BELANGRIJK
Het is uitermate belangrijk dat u een koel-
vloeistof met roestwerende eigenschappen
gebruikt volgens de aanbevelingen van
Volvo. Een nieuwe auto is voorzien van koel-
vloeistof die bestand is tegen temperaturen
tot ca. –35°C.
Zie pagina 282 voor de hoeveelheden.
Controleer de koelvloeistof regelmatig!
De koelvloeistof moet tussen het MIN- en
MAX-streepje op het expansiereservoir staan.
Als u het reservoir niet goed gevuld houdt, kan
de temperatuur in het systeem plaatselijk dus-
danig hoog oplopen dat er gevaar voor schade
(scheurvorming) aan de cilinderkop ontstaat.
Vul koelvloeistof bij, wanneer het peil tot onder
het MIN-streepje is gezakt.
WAARSCHUWING
De koelvloeistof kan bijzonder heet zijn. Als
u moet bijvullen terwijl de motor warm is,
dient u langzaam de dop van het expansie-
reservoir los te draaien om de overdruk te
laten ontsnappen.
BELANGRIJK
•
Hoge concentraties chloor, chloriden
en andere zoutverbindingen kunnen
aanleiding geven tot corrosie in het
koelsysteem.
•
Gebruik altijd een koelvloeistof met
roestwerende eigenschappen volgens
de aanbevelingen van Volvo.
•
Let erop dat het koelvloeistofmengsel
altijd voor 50 % uit water en voor
50 % uit koelvloeistof bestaat.
•
Leng de koelvloeistof aan met leiding-
water van goede kwaliteit. Gebruik bij
twijfel over de waterkwaliteit altijd een
kant-en-klare koelvloeistof volgens de
aanbevelingen van Volvo.
•
Wanneer u overstapt op een ander
soort koelvloeistof of een nieuw koel-
systeemonderdeel hebt gemonteerd,
dient u het koelsysteem schoon te
spoelen met leidingwater van goede
kwaliteit of met kant-en-klare koelvloei-
stof.
•
De motor mag alleen draaien met een
goed gevuld koelsysteem. De tempera-
turen kunnen plaatselijk hoog oplopen,
wat schade (scheurvorming) aan de
cilinderkop kan veroorzaken.
09 Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
09
``
207
Voor de aan te houden hoeveelheden en de
aanbevolen kwaliteit, zie de tabel onder Vloei-
stoffen en smeermiddelen op pagina 282.
Rem- en koppelingsvloeistof
controleren en bijvullen
G000000
De rem- en koppelingsvloeistof zit in één reser-
voir
1
. De vloeistof moet tussen het MIN- en
MAX-streepje staan. Controleer het peil regel-
matig. Ververs de remvloeistof om de twee jaar
of iedere tweede geplande servicebeurt.
Zie pagina 282 voor de aan te houden hoe-
veelheden en de aanbevolen kwaliteit van de
remvloeistof.
Wanneer u vaak met uw auto in de bergen of
in landen met een tropisch klimaat en een hoge
relatieve luchtvochtigheidsgraad rijdt, dient u
de remvloeistof ieder jaar te verversen.
WAARSCHUWING
Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
van het reservoir staat, mag u niet verder
rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het rem-
vloeistofverlies.
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren en bijvullen
FULL
ADD
G026991
N.B.
Controleer tijdens iedere servicebeurt ook
het vloeistofpeil.
Controleer het peil bij iedere servicebeurt. U
hoeft de vloeistof niet te verversen. De vloeistof
moet tussen het ADD- en FULL-streepje
staan. Zie pagina 282 voor de hoeveelheden
en de aanbevolen vloeistofkwaliteit.
1
Positie verschilt op auto met het stuur links of rechts.
09 Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
09
208
N.B.
Ook als er een storing optreedt in de stuur-
bekrachtiging of als de stroom wegvalt en u
de auto moet laten wegslepen, blijft de auto
bestuurbaar. De auto zal echter veel zwaar-
der dan normaal sturen en er is meer kracht
nodig om het stuurwiel te verdraaien.
09 Onderhoud en service
Wisserbladen
09
``
209
Wisserbladen
Schoonmaken
Voor het schoonmaken van de wisserbladen
en de voorruit, zie pagina 190.
BELANGRIJK
Controleer regelmatig de wisserbladen. Bij
achterstallig onderhoud gaan de wisserbla-
den minder lang mee.
Wisserbladen voorruit vervangen
N.B.
De wisserbladen zijn niet allebei even lang.
Het blad aan de bestuurderszijde is langer
dan dat aan de passagierszijde.
1.Klap de wisserarm naar buiten en houd het
wisserblad vast.
2.Duw de geribde borgveren van het wisser-
blad in, terwijl u het blad bij de verlenging
van de arm lostrekt.
3.Breng het nieuwe wisserblad in omge-
keerde volgorde aan en controleer of het
goed vastzit.
09 Onderhoud en service
Wisserbladen
09
210
Wisserblad achterruit vervangen
G026959
1.Klap de wisserarm naar achteren toe uit.
2.Verwijder het wisserblad door het naar
boven/buiten (zie afbeelding) in de richting
van de achterklep te halen.
3.Duw het nieuwe wisserblad vast.
4.Controleer of het blad goed vastzit.
09 Onderhoud en service
Accu
09
``
211
Onderhoud van de accu
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal
startpogingen, de weersomstandigheden e.d.
zijn van invloed op de levensduur en de wer-
king van de accu.
N.B.
Zamel oude accu’s op een milieubewuste
manier in, omdat ze lood bevatten.
WAARSCHUWING
Accu’s kunnen een zeer explosief knalgas
produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
door een onjuiste aansluiting van de start-
kabels, is voldoende om de accu tot ont-
ploffing te brengen. Accu’s bevatten tevens
zwavelzuur dat ernstige chemische brand-
wonden kan veroorzaken. Als u accuzuur in
uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst,
moet u onmiddellijk met grote hoeveelhe-
den water spoelen. Neem onmiddellijk con-
tact op met een arts, als u accuzuur in uw
ogen krijgt.
N.B.
Hoe vaker de accu ontladen raakt, des te
minder lang gaat de accu mee.
De levensduur van de accu wordt bepaald
door uiteenlopende factoren, waaronder de
rijomstandigheden en het klimaat. De accu
verliest na verloop van tijd aan startcapaci-
teit en moet daarom bijgeladen worden, als
er langere tijd achtereen niet of slechts korte
afstanden met de auto wordt gereden. Ook
bij strenge vorst neemt de startcapaciteit af.
Om de accu in optimale conditie te houden
wordt geadviseerd wekelijks minstens
15minuten met de auto te rijden of de accu
aan te sluiten op een acculader met auto-
matische druppellading.
Voor de maximale levensduur dient de accu
altijd volledig opgeladen te blijven.
Symbolen op de accu
Draag een veiligheidsbril.
Zie voor meer informatie het
instructieboekje dat bij de
auto hoort.
Bewaar accu’s buiten het
bereik van kinderen.
De accu bevat een bijtend
zuur.
Vermijd vonken en open vuur.
Explosiegevaar.
09 Onderhoud en service
Accu
09
212
Accu vervangen
Accu verwijderen
G027075
1.Zet het contact uit en neem de transpon-
dersleutel uit.
2.Schroef de console los evenals de dek-
plaat die over de accu heen zit.
3.Wacht ten minste 5 minuten, voordat u een
van de elektrische aansluitingen aanraakt
(zo kan de informatie in het elektrisch sys-
teem van de auto worden opgeslagen in de
verschillende regeleenheden).
4.Ontkoppel eerst de minkabel.
5.Ontkoppel daarna de pluskabel en de ont-
luchtingsslang voor het knalgas.
Accu aanbrengen
DRAIN PIPE
xxxx xxxxx xx xxxxx
DISCONNECT
REMOVAL OF BATTERY
O CABLE FIRST
xxxx xxxxx xxxxx
xxxx xx
+
-
WARNING
xxxx xxxxx xx xxxxx
G027076
1.Plaats de accu.
2.Sluit de pluskabel aan.
3.Sluit de minkabel aan.
4.Zorg dat de ontluchtingsslang op de juiste
manier is aangesloten tussen de accu en
de afvoeropening in de carrosserie.
5.Breng de dekplaat en console weer aan.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
09
``
213
Algemene informatie
Op pagina 287 staan alle gloeilampen van de
auto vermeld.
Gloeilampen en puntverlichting van een bijzon-
der type of lampen die alleen in een werkplaats
te vervangen zijn:
•
Interieurverlichting aan het plafond
•
Leeslampjes en verlichting dashboard-
kastje
•
Richtingaanwijzers, buitenspiegels en
Approach-verlichting
•
Derde remlicht
•
Xenon en actieve xenonkoplampen
WAARSCHUWING
Als de auto is voorzien van Dual Xenonko-
plampen, moet u de Dual Xenonlamp door
een werkplaats laten vervangen – geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Omdat de Dual Xenonkoplampen voorzien
zijn van een ontstekingsgedeelte dat een
hoge spanning opwekt, dient u er extra
voorzichtig mee om te gaan.
BELANGRIJK
Raak het glas van de gloeilampen nooit met
blote vingers aan. De vetten en oliën op uw
vingers kunnen door de hitte verdampen.
Dit zorgt voor aanslag op de reflector, waar-
door deze al snel kapotgaat.
Gloeilampen in koplamphuis
vervangen
G027081
Bij het vervangen van de gloeilampen van het
dimlicht, groot licht en de stadslichten moet u
eerst het lampelement in zijn geheel verwijde-
ren. Verwijder de gloeilampen door het lampe-
lement als volgt te verwijderen en volg daarna
de specifieke aanwijzingen voor de verschil-
lende gloeilampen op.
Lamphuis losmaken:
1.Schakel alle lichten uit en draai de trans-
pondersleutel naar stand 0.
2.Open de motorkap.
3.Maak het lampelement los door de twee
borgpennen omhoog te trekken waarmee
het element vastzit.
4.Til het lampelement recht omhoog naar
buiten.
BELANGRIJK
Trek alleen aan de connector en niet aan de
kabel.
5.Koppel de connector los door de klikslui-
ting eerst vanaf de onderkant in te drukken
en vervolgens vanaf de bovenkant iets
omhoog te trekken.
6.Til het koplampelement in zijn geheel naar
buiten en leg het op een zachte onder-
grond neer om krassen op de lens te voor-
komen.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
09
214
G027083
Plaats het koplampelement in omgekeerde
volgorde terug. Controleer na afloop of u de
borgpennen correct hebt ingestoken.
Positie van gloeilampen in
koplamphuis
G027082
Dimlicht
Groot licht
Richtingaanwijzer
Stadslicht/parkeerlicht vóór
Sidemarker
Dimlicht, halogeen
G027088
1.Draai de buitenste afdekking linksom los.
2.Trek de connector los.
3.Maak de veerklem los. Duw de klem eerst
naar rechts zodat de veerklem loskomt en
haal de klem vervolgens schuin naar buiten
toe omlaag.
4.Trek de lamp naar buiten.
5.Breng de nieuwe gloeilamp aan. U kunt
hem slechts op één manier aanbrengen.
6.Druk de veerklem omhoog en iets naar
links, zodat deze in de pal vast komt te zit-
ten.
7.Druk de connector in positie terug.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
09
``
215
8.Draai de afdekking weer vast. Het opschrift
HAUT moet omhoogwijzen.
Groot licht
Halogeen- en xenonkoplampen
G027085
1.Trek de buitenste afdekking recht naar
achteren toe los en trek de connector los.
2.Maak de veerklem los. Duw de klem eerst
naar rechts zodat de veerklem loskomt en
haal de klem vervolgens schuin naar buiten
toe omlaag.
3.Trek de lamp naar buiten.
4.Breng de nieuwe gloeilamp aan. U kunt
hem slechts op één manier aanbrengen.
5.Druk de veerklem omhoog en iets naar
links, zodat deze in de pal vast komt te zit-
ten.
6.Duw de connector weer vast en plaats de
afdekking terug.
Actieve xenonkoplampen
G027090
1.Schakel alle lichten uit en draai de trans-
pondersleutel naar stand 0.
2.Verwijder de afdekking.
3.Draai de lamp linksom en trek deze naar
buiten toe los.
4.Koppel de connector los door de vergren-
deling naar buiten te duwen en aan de con-
nector te trekken.
5.Sluit de connector op de gloeilamp aan. U
hoort een klikgeluid.
6.Plaats de gloeilamp terug en draai deze in
positie.
7.Plaats de afdekking terug.
Sidemarkers en stadslichten/
parkeerlichten vóór
G028409
De lamphouders zijn voorzien van een bajo-
netfitting.
1.Draai de lamphouder linksom en verwijder
deze.
2.Trek de gloeilamp recht naar buiten.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
09
216
3.Breng de nieuwe gloeilamp aan door deze
voorzichtig in de uitsparingen te duwen.
4.Plaats de lamphouder terug en draai deze
rechtsom.
Richtingaanwijzer
G027089
De lamphouder is voorzien van een bajonetfit-
ting.
1.Draai de lamphouder linksom en verwijder
deze.
2.Duw de gloeilamp naar binnen, draai de
lamp linksom en verwijder deze.
3.Breng de nieuwe gloeilamp aan door deze
in de uitsparingen te duwen en vervolgens
rechtsom te draaien.
Mistlampen voorzijde
G027078
1.Schakel alle lichten uit en draai de trans-
pondersleutel naar stand 0.
2.Draai de lamphouder iets naar links.
3.Verwijder de gloeilamp.
4.Breng de nieuwe gloeilamp aan. Het profiel
van de lamphouder past in de voet van de
lamp.
5.Plaats de lamphouder terug door deze iets
naar rechts te draaien. Zorg dat het
opschrift TOP omhoogwijst!
Gloeilampen in achterlamphuis
G027094
Achterlicht
Richtingaanwijzer
Achteruitrijlichten
Achterlicht
Remlicht
N.B.
Als een foutmelding niet verdwijnt nadat de
kapotte gloeilamp is vervangen, dan wordt
u geadviseerd een erkende Volvo-werk-
plaats te bezoeken.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
09
``
217
Gloeilampen vervangen
G027077
1.Schakel alle lichten uit en draai de trans-
pondersleutel naar stand 0.
2.Klap het onderste gedeelte van de achter-
klep omlaag en open het vloerluik. (Als uw
auto is uitgerust met een houder voor
boodschappentassen*, moet u de steun-
band van deze houder losnemen.)
3.Verwijder het hoekstuk.
4.Open het luik in het zijpaneel door de pal
omhoog en naar u toe te trekken.
5.Neem ringsleutel nr. 10 uit de gereed-
schapstas en draai de moeren los.
6.Trek het lampelement in zijn geheel recht
naar achteren.
7.Maak de bijeengebonden extra kabel-
lengte los om ruimte te maken.
8.Leg het element op een zachte ondergrond
neer om krassen op het lampglas te voor-
komen.
9.Trek de lamphouder linksom naar buiten.
10.Draai de gloeilamp linksom los. (Geldt voor
de richtingaanwijzers, achteruitrijlichten en
remlichten.)
11.Trek de gloeilamp recht naar buiten. (Geldt
voor de achterlichten.)
12.Vervang de gloeilamp.
13.Plaats de lamphouder in de uitsparing
terug en draai de houder rechtsom.
14.Duw de extra kabellengte terug.
15.Plaats het lampelement over de schroef-
gaten heen. Duw het element in positie.
16.Draai de moeren vast.
17.Plaats het zijpaneel en het hoekstuk terug.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
09
218
Mistachterlicht
G027093
1.Steek een platte schroevendraaier bij de
pijl op de afbeelding naar binnen.
2.Beweeg het lampelement naar buiten toe.
3.Draai de lamphouder linksom om deze te
verwijderen.
4.Draai de gloeilamp linksom om deze te ver-
wijderen.
5.Vervang de gloeilamp.
Kentekenplaatverlichting
G027092
1.Schakel alle lichten uit en draai de trans-
pondersleutel naar stand 0.
2.Draai de boutjes los met een schroeven-
draaier.
3.Verwijder het volledige lamphuis voorzich-
tig en trek het naar buiten.
4.Vervang de gloeilamp.
5.Plaats het complete lamphuis terug en
draai het boutje vast.
Instapverlichting
G027079
De instapverlichting vindt u onder het dash-
board aan de bestuurders- en passagierszijde.
1.Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en verdraai deze iets, zodat de
lens loskomt.
2.Verwijder de kapotte gloeilamp.
3.Breng een nieuwe gloeilamp aan.
4.Plaats de lens terug.
09 Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
09
219
Gloeilamp in achterklep
G027084
1.Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en verdraai deze iets, zodat het
lamphuis loskomt.
2.Verwijder de kapotte gloeilamp.
3.Breng een nieuwe gloeilamp aan. Contro-
leer of de gloeilamp werkt.
4.Plaats het lamphuis terug.
Verlichting make-upspiegel
G027080
1.Steek een platte schroevendraaier naast
de middelste clip onder aan het spiegel-
element. Beweeg het spiegelelement
omhoog, zodat de middelste clip loskomt.
2.Trek de schroevendraaier naar de linker-
en de rechterkant zodat de buitenste clips
loskomen.
3.Til het spiegelelement naar buiten.
4.Vervang de gloeilampjes.
5.Plaats het spiegelelement met de boven-
kant naar voren gekanteld terug. Let erop
dat de bovenste clips goed ingedrukt zijn,
voordat u het spiegelelement in positie
terugklapt.
09 Onderhoud en service
Zekeringen
09
220
Algemene informatie
G032337
De kabelloop kan per motortype ietwat verschillen. De onderdelen op de lijst zitten echter altijd op de aangegeven positie.
Om te voorkomen dat het elektrisch systeem
van uw auto beschadigd raakt door kortsluiting
of overbelasting, zijn alle verschillende elektri-
sche functies en componenten door een aantal
zekeringen beschermd.
De zekeringen zitten op vijf verschillende plaat-
sen in de auto:
Relais- en zekeringenkastje in de motor-
ruimte.
Zekeringenkastje in de passagiersruimte
(aan de bestuurderszijde achter de
geluidsisolatie).
Zekeringenkastje in de passagiersruimte
(aan de bestuurderszijde in de zijkant van
het dashboard).
Zekeringenkastje in de kofferbak.
Zekeringenkastje in de kofferbak, Execu-
tive*
Als een van de elektrische onderdelen of func-
ties niet werkt, is het mogelijk dat de bijbeho-
rende zekering overbelast werd en daardoor
gesmolten is.
1.Zoek in de zekeringentabel op waar de
zekering zit.
2.Trek de zekering naar buiten en bekijk deze
van opzij om te kijken of het gebogen
draadje soms doorgebrand is.
3.Breng in dat geval een nieuwe zekering aan
met dezelfde kleur en hetzelfde amperage.
09 Onderhoud en service
Zekeringen
09
``
221
WAARSCHUWING
Vervang een zekering nooit door vreemde
voorwerpen of een zekering met een hoger
amperage dan gespecificeerd is. Anders
zijn aanzienlijke schade aan het elektrische
systeem en brand niet uitgesloten.
Aan de binnenkant van het deksel in het dash-
board zitten enkele reservezekeringen. U vindt
er tevens een trekker waarmee u de zekeringen
gemakkelijker kunt verwijderen en aanbren-
gen.
Als dezelfde zekering herhaaldelijk doorbrandt,
betekent dit dat het bijbehorende onderdeel
een storing vertoont. Volvo adviseert u in dat
geval ter controle een bezoek te brengen aan
een erkende Volvo-werkplaats.
09 Onderhoud en service
Zekeringen
09
222
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Relais- en zekeringenkastje in motorruimte
G026972
1.ABS30 A
2.ABS30 A
3.Hogedruksproeiers
koplampen35 A
4.Standverwarming*25 A
5.Verstralers*20 A
6.Relais startmotor35 A
7.Ruitenwissers25 A
8.Brandstofpomp15 A
9.Regelmodule trans-
missie (TCM)15 A
10.Bobines (benzine),
regelmodule motor
(ECM), verstuivers
(diesel)20 A
11.Gaspedaalsensor
(APM), AC-compres-
sor10 A
12.Regelmodule motor
(ECM) (benzine), ver-
stuivers (benzine),
luchtmassameter
(benzine)15 A
Luchtmassameter
(diesel)5 A
09 Onderhoud en service
Zekeringen
09
``
223
13.Regelmodule gasklep
(V8), VIS (6-cil. ben-
zine)10 A
Regelmodule gasklep,
magneetklep, SWIRL
(luchtmengklep),
brandstofdrukregelaar
(diesel)15 A
14.Lambdasonde (ben-
zine)20 A
Lambdasonde (diesel)10 A
15.Verwarming carter-
ventilatie (benzine),
AC-koppeling (ben-
zine), magneetklep-
pen, lekdiagnose
(benzine), ECM (ben-
zine), luchtmassame-
ter (V8), voorgloeire-
geling (diesel)15 A
16.Dimlicht links20 A
17.Dimlicht rechts20 A
18.--
19.Regelmodule motor
(ECM) voeding,
motorrelais
5 A
20.Achterlicht15 A
21.Vacuümpomp (ben-
zine)20 A
09 Onderhoud en service
Zekeringen
09
224
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Relais- en zekeringenkastje in de passagiersruimte (aan de bestuurderszijde in de zijkant van het dashboard)
G032316
Een sticker in het deksel van het relais- en zekeringkastje dat aan de zijkant van het dashboard zit, geeft de positie en het amperage van de verschillende zekeringen
aan.
1.Ventilator klimaatre-
geling30 A
2.Audiosysteem (ver-
sterker)*30 A
3.Elektrisch bedienbare
bestuurdersstoel*25 A
4.Elektrisch bedienbare
passagiersstoel*25 A
5.Regelmodule linker
voorportier25 A
6.Regelmodule rechter
voorportier25 A
7.--
8.Radio, cd-speler,
RSE-systeem*15 A
9.RTI-display, RTI-
module, MMM10 A
10.OBDII, verlichtings-
draaiknop (LSM),
stuurhoeksensor
(SAS), stuurregelmo-
dule (SWM)5 A
09 Onderhoud en service
Zekeringen
09
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
225
11.Contactslot, SRS-
systeem, regelmodule
motor ECM (benzine),
uitschakeling SRS
passagierszijde
(PACOS), elektroni-
sche startblokkering
(IMMO), regelmodule
transmissie (TCM)7,5 A
12.Interieurverlichting
plafond (RCM),
bovenste elektroni-
sche regelmodule
(UEM)10 A
13.Schuifdak*15 A
14.Telefoon*5 A
15–38-
09 Onderhoud en service
Zekeringen
09
226
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Relais- en zekeringenkastje in de passagiersruimte (aan de bestuurderszijde achter de geluidsisolatie)
G028412
1.Stoelverwarming, rech-
terzijde15 A
2.Stoelverwarming, lin-
kerzijde15 A
3.Claxon15 A
4.Reservepositie-
5.Infotainment10 A
6.--
7.--
8.Sirene alarmsysteem*5 A
9.Voeding remlichtscha-
kelaar5 A
10.Instrumentenpaneel
(DIM), klimaatregeling
(CCM), standverwar-
ming, elektrisch
bedienbare bestuur-
dersstoel10 A
11.Elektrische aansluiting
voor- en achterin en
koelvak*15 A
12.--
13.--
14.--
15.ABS, STC/DSTC5 A
16.Elektronische stuurbe-
krachtiging (ECPS)*,
actieve xenon (HCM)*,
koplamphoogterege-
ling*10 A
17.Mistlamp linksvoor7,5 A
09 Onderhoud en service
Zekeringen
09
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
227
18.Mistlamp rechtsvoor7,5 A
19.--
20.Koelvloeistofpomp (V8)5 A
21.Regelmodule transmis-
sie (TCM)10 A
22.Groot licht links10 A
23.Groot licht rechts10 A
24.--
25.--
26.--
27.--
28.Elektrisch bedienbare
passagiersstoel*, Rear
Seat Entertainment
(RSE)*5 A
29.Brandstofpomp7,5 A
30.BLIS*5 A
31.--
32.--
33.Vacuümpomp (ben-
zine)20 A
34.Sproeierpomp15 A
35.--
36.--
09 Onderhoud en service
Zekeringen
09
228
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Zekeringen in kofferbak
G032342
1.Achteruitrijlichten10 A
2.Parkeerlichten/achter-
lichten, mistachterlicht,
kofferbakverlichting,
kentekenplaatverlich-
ting, remlichten20 A
3.Accessoires (AEM)*15 A
4.Reservepositie-
5.Elektronica (REM)10 A
6.RSE-systeem*7,5 A
7.Trekhaakaansluiting*
(30-voeding)15 A
8.Elektrische aansluiting
kofferbak15 A
9.Achterportier, rechts:
Ruitbediening, blokke-
ring ruitbediening20 A
10.Achterportier, links:
Ruitbediening, blokke-
ring ruitbediening20 A
11.--
12.--
13.Verwarming dieselfilter15 A
14.Subwoofer, aircondi-
tioning achterin (AC)*
15 A
15.--
16.--
17.Accessoires Infotain-
ment*5 A
18.--
09 Onderhoud en service
Zekeringen
09
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
229
19.Ruitenwisser, achter-
klep15 A
20.Trekhaakaansluiting*
(15-voeding)20 A
21.--
22.--
23.AWD7,5 A
24.--
25.--
26.Park Assist*5 A
27.Hoofdzekering: Trek-
haakaansluiting, Park
Assist, AWD30 A
28.Centrale vergrendeling
(PCL)15 A
29.Aanhangerverlichting,
links: Achterlicht, rich-
tingaanwijzer*25 A
30.Aanhangerverlichting,
rechts: Remlicht, mist-
achterlicht, richting-
aanwijzer*25 A
31.Hoofdzekering: Zeke-
ring 37, 3840 A
32.--
33.--
34.--
35.--
36.--
37.Elektrische achterruit-
verwarming20 A
38.Elektrische achterruit-
verwarming20 A
09 Onderhoud en service
Zekeringen
09
230
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Zekeringen in de bagageruimte, Executive*
G031532
Het zekeringenkastje zit achter het dekpaneel
aan de linkerzijde.
1.Relais verwarming ach-
terbank, Relais massa-
gefunctie voorstoel5 A
2.Verwarming linker zit-
plaats achterbank15 A
3.Verwarming rechter zit-
plaats achterbank15 A
4.Ventilatiefunctie voor-
stoel, Massagefunctie
voorstoel10 A
5.--
6.--
09 Onderhoud en service
09
231
G020924
232
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.
Product:
Spelregels forum
Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:
lees eerst de handleiding door;
controleer of uw vraag al eerder door iemand anders is gesteld;
probeer uw vraag zo duidelijk mogelijk te stellen;
heeft u een probleem en al geprobeerd om dit op te lossen, vermeld dit erbij aub;
heeft u een oplossing gekregen van een bezoeker dan horen wij dat graag in dit forum;
wilt u een reactie geven op een vraag of antwoord, gebruik dan niet dit formulier maar klik op de knop 'reageer op deze vraag';
uw vraag wordt direct op de website gezet; vermijd daarom persoonlijke gegevens in te vullen;
Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.
Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.
Abonneren
Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Volvo XC90 - 2010 bij:
nieuwe vragen en antwoorden
nieuwe handleidingen
U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.
Ontvang uw handleiding per email
Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Volvo XC90 - 2010 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.
De handleiding is 10,42 mb groot.
U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.
Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email
Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.
Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.
Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken
U heeft geen emailadres opgegeven
Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.
Uw vraag is op deze pagina toegevoegd
Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.