||
08 Starten en rijden
08
322
* Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Draai de vergrendelingsknop volledig
omlaag totdat deze niet verder kan. Houd
de knop in deze stand vast terwijl u de
trekhaak schuin naar achteren toe
omhoogtrekt.
WAARSCHUWING
Zet de trekhaak goed vast, wanneer u
deze in de auto bewaart, zie Afneembare
trekhaak* - opbergen (p. 318).
Duw de afdekking er zo ver op dat deze
vastklikt.
Gerelateerde informatie
•
Afneembare trekhaak* - opbergen (p. 318)
•
Afneembare trekhaak* - specificaties
(p. 319)
•
Rijden met een aanhanger* (p. 315)
Slepen
Bij het slepen wordt de auto met behulp van
een sleepkabel voortgetrokken door een
ander voertuig.
Kijk voordat u met slepen begint wat de wet-
telijk voorgeschreven maximumsnelheid voor
slepen is.
1. Ontgrendel het stuurslot door de trans-
pondersleutel in het contactslot te plaat-
sen en de START/STOP ENGINE-knop
lang in te drukken – sleutelstand II wordt
geactiveerd, zie Sleutelstanden (p. 83)
voor meer informatie over de sleutelstan-
den.
2. Laat de transpondersleutel tijdens het
slepen in het contactslot zitten.
3. Houd, wanneer de slepende auto afremt,
de sleepkabel altijd strak door met uw
voet lichte druk op het rempedaal uit te
oefenen – zo voorkomt u schokken.
4. Sta klaar om te remmen om de auto tot
stilstand te brengen.