64
Ingebruikneming
Voordat u het meetapparaat kunt gebruiken, moeten de meegeleverde batterijen in het apparaat worden
geplaatst. Plaats de batterijen zoals beschreven in het hoofdstuk „Reiniging en onderhoud“.
Draaischakelaar (5)
De afzonderlijke meetfuncties kunnen via de draaischakelaar worden ingesteld. Het meetapparaat is op
stand „OFF“ uitgeschakeld. Schakel het meetapparaat altijd uit als u het niet gebruikt.
Auto-Power-Off-functie
De ingeschakelde multimeter schakelt na 20 minuten automatisch uit als de draaischakelaar niet is
gebruikt. Dit beschermt de batterijen tegen vroegtijdige ontlading.
Tijdens gebruik brandt het indicatielampje (12). Als dit lampje uit gaat zonder dat de draaischakelaar op
„OFF“ staat, dan is de Auto-Power-Off-functie actief. Om terug in te schakelen verwijdert u de meetpen-
nen van het meetobject, en schakelt u het apparaat uit "OFF" (10). Selecteer opnieuw het gewenste
meetbereik en ga door met meten. De indicator (12) brandt en het meetapparaat is klaar voor gebruik.
Meetfuncties
ƽ
Zorg dat de max. toegestane ingangswaarden in geen geval worden overschreden.
Raak schakelingen en schakeldelen niet aan als daarop een hogere middelbare wis-
selspanning dan 25 V~ of hogere gelijkspanning 35 V= kan staan! Levensgevaarlijk!
Controleer voor aanvang van de meting de aangesloten meetdraden op beschadi-
gingen, zoals sneden, scheuren of afknellingen. Defecte meetdraden direct verwijde-
ren en vervangen door nieuwe draden; defecte meetdraden mogen niet meer
gebruikt worden! Levensgevaarlijk!
Voor elke wisseling van het meetbereik moeten de meetstiften van het meetobject
worden verwijderd.
☞
Begin elke meting steeds met het grootste meetbereik. Ga daarna stapsgewijs over naar
een kleiner bereik, om zo nauwkeurig mogelijk te meten. De beste nauwkeurigheid wordt
verkregen in het middelste schaalbereik (schaalbereik ca. 70 – 110°).
De meetbereiken op de draaischakelaar komen overeen met de eindwaarde van de schaal. Voor het
aflezen gebruikt u steeds de overeenkomstige waarde (bijv. schaal 50 voor de meetbereiken 50 en 500).
Zorg dat de druktoets „Vrms“ (8) bij elke meting (behalve V/AC) op de stand „Vrms“ staat aangezien er
anders foutieve metingen kunnen ontstaan.
a) Nulinstelling
Voer voor elke meting via de stelschroef (3) een nulinstelling uit (schaalwaarde 0V). Op de meetsnoeren
mag geen meetsignaal aanwezig zijn.