VL0612/VL1212_v2 VELLEMAN
8
5. De batterijlader opstellen
1. Plaats de batterijlader zo ver mogelijk van de batterij (zo ver de DC-kabels het mogelijk maken).
2. Plaats de lader nooit direct onder of boven de batterij. Gassen of vloeistoffen uit de batterijen kunnen de lader
corroderen en beschadigen.
3. Laat nooit batterijzuur op de lader druppen wanneer u de batterij vult.
4. Gebruik de lader niet in enge ruimtes of ruimtes met een slechte ventilatie.
5. Plaatst de batterij niet bovenop de lader.
6. De batterijlade aansluiten
Verwijder of sluit enkel de DC-kabels aan nadat u de schakelaars van de lader op "off" heeft gezet en de
stroomkabel uit het stopcontact getrokken hebt.
a. Volg deze stappen wanneer de batterij in een voertuig gemonteerd is:
Een vonk inde buurt van de batterij kan een explosie veroorzaken. Om dat risico te verminderen moet u:
1. ervoor zorgen dat de AC en DC-kabels niet door de motorkap, een deur of een bewegend deel beschadigd
kunnen worden.
2. uit de buurt blijven van ventilatorschroeven, riemen, riemschijven en andere gevaarlijke onderdelen.
3. de polariteit van de batterijaansluitingen controleren. Een positieve aansluiting (pos, p+) heeft meestal een
grotere doorsnede dan een negatieve (neg., n-).
4. bepaal welke batterijaansluiting met het chassis verbonden is (met andere woorden welke batterijaansluiting
geaard is). Als de negatieve aansluiting geaard is (zoals dat bij de meeste voertuigen het geval is), zie puntje
5. Als de positieve aansluiting geaard is, zie puntje 6.
5. bij een negatief-geaard voertuig, verbind eerst de positieve klem (rood) van de batterijlader met de positieve
ongeaarde batterijaansluiting. Verbind dan de negatieve (zwarte) klem met het chassis van het motorblok
maar niet in de buurt van de batterij en de brandstofleiding. Sluit de klem niet aan op de carburateur,
brandstofleidingen of bladmetalen onderdelen maar aan een solide stuk van het frame of motorblok.
6. bij een postitief-geaard voertuig, verbind de negatieve (zwarte) klem van de batterijlader aan de negatieve
(neg, n.-) ongeaarde batterijaansluiting. Verbind de positieve (rode) klem met het chassis van het motorblok
maar niet in de buurt van de batterij en de brandstofleiding. Sluit de klem niet aan op de carburateur,
brandstofleidingen of bladmetalen onderdelen maar aan een solide stuk van het frame of motorblok.
7. sluit de lader aan op het lichtnet aan met de meegeleverde stroomkabel
8. wanneer u de lader ontkoppelt, trek eerst de stroomkabel uit, verwijder de klem van het voertuigchassis en
verwijder dan de klem van de batterijaansluiting.
b. Volg deze stappen wanneer de batterij zich buiten het voertuig bevindt:
Een vonk inde buurt van de batterij kan een explosie veroorzaken. Om dat risico te verminderen moet u het volgende
doen:
1. controleer de polariteit van de batterijaansluitingen. Een positieve (pos, p+) batterijaansluiting heeft meestal
een grotere diameter dan de negatieve (neg., n-) aansluiting.
2. verbind een geïsoleerde batterijkabel van minstens 1.8m en 0.75mm³ van de lader naar de negatieve
batterijaansluiting (neg. n.-).
3. sluit de positieve (rode) klem van de lader aan op de (pos, p.+) batterijaansluiting.
4. houd het vrije kabeleinde zo ver mogelijk van de batterij en sluit de negatieve (zwarte) batterijklem aan op het
vrije kabeleinde.
5. wend uw blik af bij de laatste aansluiting.
6. sluit de lader aan op het lichtnet aan met de meegeleverde stroomkabel.
7. wanneer u de lader ontkoppelt, moet u steeds in omgekeerde volgorde van aansluiting tewerk gaan. Sta zo
ver moegelijk van de batterij wanneer u de verbinding onderbreekt.