POWP6011 NL
Copyright © 2021 VARO NV P a g i n a | 8 www.varo.com
8.4 Gebruik van de T-geleider (Fig. 5)
De T-geleider wordt gebruikt voor het schaven langsheen randen en kan zowel aan de linker-
als aan de rechterzijde van de schaafmachine worden bevestigd.
▪ Schuif de T-geleider door zijn montageopening op de gewenste positie en zet hem vast
door de borgschroef vast te draaien.
▪ Zorg ervoor dat het vlakke deel van de T-geleider strak tegen het werkstuk wordt
gehouden tijdens het schaven.
8.5 Schaven van sponningen
De L-vormige dieptegeleider wordt in samenwerking met de T-geleider gebruikt voor het
schaven van sponningen.
De diepte van de sponning wordt bepaald door de schaafdiepte en het aantal
schaafbewerkingen op het werkstuk. De maximale sponningdiepte is 12.5 mm en wordt
bereikt na verschillende schaafbewerkingen van telkens maximaal 2 mm. De maximale
breedte van de sponning is 82 mm en wordt bepaald door de instelling van de T-geleider.
▪ Monteer de Parallelgeleider en de T-geleider aan de tegenovergestelde kanten van het
gereedschap.
▪ Stel de T-geleider in volgens de gewenste snijbreedte en zet hem vast met de
borgschroef.
▪ Plaats het gereedschap op een vlak oppervlak met de achterste voet vlak op het
oppervlak. Stel de Parallelgeleider zó in dat de afstand tussen de onderkant van de
Parallelgeleider en het vlakke oppervlak overeenstemt met de gewenste schaafdiepte.
Zet dan de Parallelgeleider vast met zijn schroef.
▪ Stel de instelknop voor de schaafdiepte op een geschikte waarde in.
▪ Voer de schaafbewerking uit terwijl u de T-geleider strak tegen de rand van het werkstuk
houdt. Herhaal deze bewerking totdat de onderkant van de Parallelgeleider gelijk komt
met het oppervlak van het werkstuk.
9 PROBLEEMOPLOSSING
Wanneer er zich tijdens het werken een van de volgende situaties voordoet, dan moet
onmiddellijk de stroomtoevoer worden onderbroken en moet het toestel grondig door een
opgeleid persoon worden gecontroleerd en eventueel worden hersteld.
▪ De draaiende onderdelen lopen vast of de snelheid wordt plots heel laag.
▪ Het gereedschap trilt abnormaal en maakt ongewone geluiden.
▪ De motorbehuizing wordt abnormaal heet.
▪ Er zijn hevige vonken te zien in de omgeving van de motor.
10 REINIGING EN ONDERHOUD
Opgelet ! Trek de netstekker uit de contactdoos alvorens werkzaamheden
aan het apparaat te verrichten.
10.1 Reiniging
▪ Reinig de ventilatiesleuven van de machine om oververhitting van de motor te voorkomen.
▪ Reinig regelmatig de behuizing van de machine met een zachte doek, bij voorkeur na
ieder gebruik.
▪ Houd de ventilatiesleuven vrij van stof en vuil.
▪ Als het vuil niet verwijderd kan worden, gebruik dan een zachte doek bevochtigd met
zeepwater.
Gebruik nooit oplosmiddelen zoals benzine, alcohol, ammoniawater, etc.
Deze oplosmiddelen kunnen de plastic onderdelen beschadigen.