436626
747
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/755
Pagina verder
TI-84 Plus
TI-84 Plus Silver Edition
ii
Belangrijk
BelangrijkBelangrijk
Belangrijk
Texas Instruments biedt geen enkele garantie, hetzij impliciet hetzij uitdrukkelijk, met
inbegrip van en niet uitsluitend beperkt tot welke impliciete garanties dan ook wat betreft
de geschiktheid voor verkoop en een specifiek gebruik, voor de programma's of
documentatie en stelt deze documentatie slechts ter beschikking “as-is”.
Texas Instruments kan in geen geval aansprakelijk worden gesteld voor speciale,
indirecte, toevallige of resulterende schade die in verband zou staan met of het gevolg is
van de aankoop of het gebruik van deze produkten; de enige en uitsluitende
aansprakelijkheid, ongeacht de wijze van de juridische procedure, die door Texas
Instruments wordt gedragen, zal beperkt blijven tot het bedrag van de aankoopprijs van
dit artikel of materiaal. Bovendien kan Texas Instruments niet aansprakelijk worden
gesteld indien een eis tot schadevergoeding wordt ingediend, ongeacht de aard ervan,
tegen het gebruik van deze produkten door een andere persoon.
© 2005 Texas Instruments Incorporated
Windows, Macintosh zijn handelsmerken van hun respectievelijke eigenaars.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 1
Hoofdstuk 1:
Hoofdstuk 1:Hoofdstuk 1:
Hoofdstuk 1:
Bediening van de TI-84 Plus Silver
Bediening van de TI-84 Plus Silver Bediening van de TI-84 Plus Silver
Bediening van de TI-84 Plus Silver
Edition
EditionEdition
Edition
Conventies die gebruikt worden in de documentatie
Conventies die gebruikt worden in de documentatieConventies die gebruikt worden in de documentatie
Conventies die gebruikt worden in de documentatie
In de tekst van deze handleiding verwijst TI-84 Plus naar de TI-84 Plus Silver Edition.
Soms, zoals bijvoorbeeld in Hoofdstuk 19, wordt de volledige naam TI-84 Plus Silver
Edition gebruikt deze te onderscheiden van de TI-84 Plus.
Alle aanwijzingen en voorbeelden die in deze handleiding worden gegeven zijn ook te
gebruiken op de TI-84 Plus. Alle functies van de TI-84 Plus Silver Edition en de TI-84
Plus zijn identiek. De twee grafische rekenmachines verschillen alleen wat betreft het
beschikbare RAM-geheugen, de verwisselbare frontjes en het ROM geheugen voor
Flash-toepassingen.
Het toetsenbord van de TI-84 Plus
Het toetsenbord van de TI-84 PlusHet toetsenbord van de TI-84 Plus
Het toetsenbord van de TI-84 Plus
In het algemeen wordt het toetsenbord verdeeld in de volgende zones: de
grafiektoetsen, bewerkingstoetsen, geavanceerde functietoetsen en wetenschappelijke
rekenmachinetoetsen.
Zones van het toetsenbord
Zones van het toetsenbordZones van het toetsenbord
Zones van het toetsenbord
Grafiektoetsen- Deze toetsen gebruikt u voor de interactieve grafische functies van de
TI-84 Plus.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 2
Bewerkingstoetsen - U gebruikt deze toetsen wanneer u uitdrukkingen en waarden
wijzigt of bewerkt.
Geavanceerde functietoetsen - Met deze toetsen kunt u menu’s weergeven met de
geavanceerde functies van de TI-84 Plus.
Wetenschappelijke rekenmachinetoetsen - Met deze toetsen kunt u de mogelijkheden van
een wetenschappelijke rekenmachine gebruiken.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 3
TI-84 Plus
TI-84 Plus TI-84 Plus
TI-84 Plus
De kleurcodes op het toetsenbord gebruiken
De kleurcodes op het toetsenbord gebruikenDe kleurcodes op het toetsenbord gebruiken
De kleurcodes op het toetsenbord gebruiken
De toetsen van de TI-84 Plus zijn voorzien van een kleurcode zodat u de gewenste toets
snel en makkelijk kunt vinden.
Grafiektoetsen
Bewerkingstoetsen
Toetsen voor
geavanceerde
functies
Toetsen voor
wetenschappelijke
rekenmachinefuncties
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 4
De lichtgekleurde toetsen zijn de numerieke toetsen. De lichtgrijze toetsen rechts op het
toetsenbord zijn de gebruikelijke wiskundige functies. Met de lichtgrijze toetsen bovenaan
het toetsenbord kunt u grafieken definiëren en afbeelden. De Œ toets met de paarse
letters geeft toegang tot toepassingen zoals bijvoorbeeld de toepassing Inequality
Graphing.
De eerste functie van iedere toets is op de toets zelf gedrukt. Als u bijvoorbeeld op de
toets drukt, verschijnt het menu MATH.
De toetsen
De toetsen De toetsen
De toetsen y en
en en
en ƒ gebruiken
gebruiken gebruiken
gebruiken
De tweede functie van de toets staat telkens in het blauw boven de toets. Als u de
blauwe toets y indrukt, activeert u het teken, de afkorting of het woord dat in het blauw
boven de andere toetsen staat gedrukt met de volgende druk op een toets. Als u
bijvoorbeeld op y en vervolgens op drukt, verschijnt het menu TEST op het
scherm. In deze handleiding wordt deze toetsencombinatie verder aangeduid als
y:.
De alfabetische functie van elke toets staat in het groen boven de overeenkomstige toets
gedrukt. Als u op de groene toets ƒ drukt, activeert u het alfabetische teken dat in
het groen boven de andere toetsen staat gedrukt met de volgende druk op een toets. Als
u bijvoorbeeld ƒ en vervolgens drukt, voert u de letter
A in. In deze
handleiding wordt deze toetsencombinatie verder aangeduid als ƒ ã
Aä.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 5
De TI-84 Plus in- en uitschakelen
De TI-84 Plus in- en uitschakelenDe TI-84 Plus in- en uitschakelen
De TI-84 Plus in- en uitschakelen
De grafische rekenmachine inschakelen
De grafische rekenmachine inschakelenDe grafische rekenmachine inschakelen
De grafische rekenmachine inschakelen
Druk op É om de TI-84 Plus in te schakelen.
Als u de grafische rekenmachine hebt uitgeschakeld door op yM te drukken,
geeft de TI-84 Plus het basisscherm weer in de toestand waarin dit zich bevond bij
het uitschakelen, en worden alle fouten gewist.
Als de grafische rekenmachine werd uitgeschakeld door Automatic Power Down
(APD™), keert de TI-84 Plus, inclusief het display, de cursor en eventuele fouten
terug in exact die toestand waarin u deze hebt laten staan.
Met de toets y activeert u
de tweede functie van de
toets, die in het blauw
boven een toets staat
gedrukt.
Met de toets ƒ
activeert u de alfabetische
functie van de toets, die in
het groen boven een toets
staat gedrukt.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 6
Als de TI-84 Plus uitgeschakeld werd en aangesloten op een andere rekenmachine
of op een personal computer, wordt de TI-84 Plus “wakker” door iedere vorm van
communicatie.
Om de levensduur van de batterijen te verlengen, schakelt APD de TI-84 Plus
automatisch uit wanneer er ongeveer vijf minuten geen activiteit is.
De grafische rekenmachine uitschakelen
De grafische rekenmachine uitschakelenDe grafische rekenmachine uitschakelen
De grafische rekenmachine uitschakelen
Om de TI-84 Plus handmatig uit te schakelen, drukt u op yM.
Alle instellingen en de geheugeninhoud worden in het Constant Memory™
opgeslagen.
Alle fouten worden gewist.
Batterijen
BatterijenBatterijen
Batterijen
De TI-84 Plus gebruikt vijf batterijen: vier AAA alkalinebatterijen en één SR44SW of 303
zilveroxide reservebatterij). De zilveroxide-batterij geeft hulpstroom om het geheugen te
behouden terwijl u de AAA-batterijen vervangt. Als u de batterijen wilt vervangen zonder
de informatie in het geheugen te verliezen, moet u de procedure beschreven in
Appendix C volgen.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 7
Het schermcontrast instellen
Het schermcontrast instellenHet schermcontrast instellen
Het schermcontrast instellen
Aanpassen van de contrast-instelling
Aanpassen van de contrast-instellingAanpassen van de contrast-instelling
Aanpassen van de contrast-instelling
U kunt de contrastinstelling van het scherm aanpassen aan de hoek waaronder het
scherm wordt afgelezen en de belichting van de omgeving. Wanneer u de
contrastinstelling verandert, verschijnt rechts bovenaan het scherm een cijfer tussen 0
(lichtste) en 9 (donkerste) ter aanduiding van het contrastniveau. Indien het contrast te
hoog of te laag is, zal dit cijfer misschien niet meer duidelijk zichtbaar zijn.
Opmerking: de TI-84 Plus heeft 40 verschillende contrastniveaus, zodat elk getal van 0
tot 9 staat voor vier niveaus.
De TI-84 Plus zal, wanneer deze wordt uitgeschakeld, de contrastinstelling in het
geheugen opslaan.
Als u het contrast wilt aanpassen, gaat u als volgt te werk.
1. Druk op y en laat de toets los.
2. Houd of } ingedrukt; deze toetsen bevinden zich boven en onder het
contrastsymbool, de half-gearceerde blauwe cirkel.
maakt het scherm lichter.
} maakt het scherm donkerder.
Opmerking: als u de contrastinstelling op 0 zet, kan het voorkomen dat het scherm
volledig leeg lijkt te zijn. Zo kunt u het scherm weer leesbaar maken: druk op y, laat de
toets los en houd vervolgens de toets } ingedrukt totdat de tekst opnieuw leesbaar
wordt.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 8
Wanneer moet u de batterijen vervangen?
Wanneer moet u de batterijen vervangen?Wanneer moet u de batterijen vervangen?
Wanneer moet u de batterijen vervangen?
Wanneer de batterijen weinig energie leveren, verschijnt een overeenkomstige melding
op het scherm wanneer u de grafische rekenmachine aanzet.
Om de batterijen te vervangen zonder informatie in het geheugen te verliezen, volgt u de
procedure in Appendix C.
Over het algemeen zal de grafische rekenmachine voldoende energie hebben om nog
één of twee weken te functioneren nadat de eerste melding over de bijna lege batterij is
verschenen. Na deze periode zal de TI-84 Plus zichzelf automatisch uitschakelen. U
kunt de rekenmachine dan niet meer gebruiken totdat u de batterijen hebt vervangen.
Alle geheugeninhoud blijft behouden.
Opmerking: de periode na de eerste melding kan langer dan twee weken zijn als u de
grafische rekenmachine slechts nu en dan gebruikt.
Het scherm
Het schermHet scherm
Het scherm
Soorten schermen
Soorten schermenSoorten schermen
Soorten schermen
De TI-84 Plus kan zowel tekst als grafieken op het scherm weergeven. In hoofdstuk 3
vindt u een beschrijving van de grafieken. In hoofdstuk 9 wordt beschreven hoe u op het
scherm van de TI-84 Plus een horizontaal of verticaal gesplitst scherm kunt weergeven,
zodat u gelijktijdig tekst en grafiek kunt bekijken.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 9
Het basisscherm
Het basisschermHet basisscherm
Het basisscherm
Het basisscherm is het belangrijkste scherm van de TI-84 Plus. Hierin kunt u instructies
en uitdrukkingen invoeren die respectievelijk moeten worden uitgevoerd en uitgewerkt.
Ook de resultaten verschijnen in dit scherm.
Invoer en antwoorden weergeven
Invoer en antwoorden weergevenInvoer en antwoorden weergeven
Invoer en antwoorden weergeven
Wanneer er tekst wordt weergegeven, kan het scherm van de TI-84 Plus maximaal 8
regels van elk maximaal 16 tekens weergeven. Wanneer alle regels op het scherm
gevuld zijn, zal de tekst automatisch naar boven opschuiven. Als een uitdrukking op het
basisscherm, het Y= scherm (hoofdstuk 3) of het programmascherm (hoofdstuk 16)
langer is dan een regel, dan loopt deze uitdrukking verder op de volgende regel. Op een
numeriek scherm zoals ‘window’ (hoofdstuk 3), zal een lange uitdrukking op de regel zelf
verschuiven.
Wanneer u op het basisscherm iets invoert, wordt het resultaat aan de rechterkant van
de volgende regel weergegeven.
De modusinstellingen bepalen de wijze waarop de TI-84 Plus de uitdrukkingen zal
interpreteren en de resultaten zal weergeven.
Als een antwoord, bijvoorbeeld een lijst of een matrix, te groot is om volledig op één
regel weer te geven, verschijnt er rechts of links een weglatingsteken (
...). Druk op ~ en
| om het antwoord weer te geven.
resultaat
invoer
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 10
Terugkeren naar het basisscherm
Terugkeren naar het basisschermTerugkeren naar het basisscherm
Terugkeren naar het basisscherm
U kunt steeds vanuit elk ander scherm terugkeren naar het basisscherm door te drukken
op y5.
Het bezig-symbool
Het bezig-symboolHet bezig-symbool
Het bezig-symbool
Wanneer de TI-84 Plus berekeningen aan het uitvoeren is of een grafiek aan het plotten
is, verschijnt er in de rechterbovenhoek van het scherm een verticaal, bewegend
streepje. Wanneer u een programma of het tekenen van een grafiek onderbreekt, wordt
dit een verticaal, bewegend stippellijntje.
De cursors op het scherm
De cursors op het schermDe cursors op het scherm
De cursors op het scherm
Meestal geeft de vorm van de cursor aan wat er zal gebeuren wanneer u de volgende
toets indrukt of de volgende optie in een menu kiest om deze als teken in te voegen.
Cursor Weergave Resultaat van de volgende toetsaanslag
Invoer Volle rechthoek
$
Op de plaats van de cursor wordt het teken
ingevoerd; het al aanwezige teken wordt
overschreven.
INS
(invoegen)
Onderstrepings-teken
__
Het teken wordt op de plaats vóór de cursor
ingevoegd.
invoer
resultaat
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 11
Als u tijdens het invoegen op ƒ drukt, verandert de cursor in een onderstreepte A (A).
Als u tijdens het invoegen op y drukt, verandert de onderstreepte cursor in een
onderstreepte # (#).
Wanneer u met grafieken of in bepaalde bewerkingsschermen werkt, kan de cursor
andere vormen aannemen. Deze worden in de overeenkomstige hoofdstukken
behandeld.
Verwisselbare frontjes
Verwisselbare frontjesVerwisselbare frontjes
Verwisselbare frontjes
De TI-84 Plus Silver Edition heeft verwisselbare frontjes, waarmee u het uiterlijk van uw
rekenmachine kunt aanpassen. Voor het bestellen van extra frontjes gaat u naar de TI
Online Store op education.ti.com.
2nd ‘Schaduw’ pijl
Þ
De tweede functie (blauw op het toetsenbord)
wordt ingevoerd of een tweede bewerking wordt
uitgevoerd.
ALPHA ‘Schaduw’ A
Ø
Het alfanumeriek teken (groen op het toetsenbord)
wordt ingevoerd of de SOLVE-bewerking wordt
uitgevoerd.
"vol" Schaakbord-rechthoek
#
Er wordt niet ingevoerd; u hebt het maximum
aantal tekens op de plaats van de cursor ingevoerd
of het geheugen is vol.
Cursor Weergave Resultaat van de volgende toetsaanslag
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 12
Een frontje verwijderen
Een frontje verwijderenEen frontje verwijderen
Een frontje verwijderen
Nieuwe frontjes installeren
Nieuwe frontjes installerenNieuwe frontjes installeren
Nieuwe frontjes installeren
1. Til het lipje aan het onderste
uiteinde van het frontje op en van
de behuizing van de TI-84 Plus
Silver Edition vandaan.
2. Til het frontje voorzichtig van de
rekenmachine op totdat het
loslaat. Let op dat u het frontje of
het toetsenbord niet beschadigt.
1. Plaats de bovenkant van het frontje
in de corresponderende gleufjes in
de behuizing van de TI-84 Plus
Silver Edition.
2. Klik het frontje voorzichtig op zijn
plaats. Gebruik geen kracht.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 13
De klok gebruiken
De klok gebruikenDe klok gebruiken
De klok gebruiken
Gebruik de klok om de tijd en datum in te stellen, de notatie van het klokdisplay te
selecteren en de klok aan en uit te zetten. De klok staat standaard aan; u kunt toegang
krijgen tot de klok via het modescherm.
De klokinstellingen weergeven
De klokinstellingen weergevenDe klokinstellingen weergeven
De klokinstellingen weergeven
De klokinstellingen veranderen
De klokinstellingen veranderenDe klokinstellingen veranderen
De klokinstellingen veranderen
1. Druk op z.
2. Druk op om de cursor te verplaatsen naar
SET CLOCK.
3. Druk op Í.
1. Druk op ~ of | om de gewenste datumnotatie te
markeren, bijvoorbeeld: M/D/Y. Druk op Í.
2. Druk op om
YEAR te markeren. Druk op
en typ het jaar in, bijvoorbeeld: 2004.
3. Druk op om
MONTH te markeren. Druk op
en typ het nummer van de maand in (een
getal van 1–12).
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 14
4. Druk op om DAY te markeren. Druk op
en typ de datum in.
5. Druk op om
TIME te markeren. Druk op ~ of |
om de gewenste tijdsnotatie te markeren. Druk op
Í.
6. Druk op om
HOUR te markeren. Druk op
en typ het uur in. Een getal van 1–12 of 0–23.
7. Druk op om
MINUTE te markeren. Druk op
en typ de minuten in. Een getal van 0–59.
8. Druk op om
AM/PM te markeren. Druk op ~ of
| om de notatie te markeren. Druk op Í.
9. Om de veranderingen op te slaan drukt u op om
SAVE te selecteren. Druk op Í.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 15
Foutmeldingen
FoutmeldingenFoutmeldingen
Foutmeldingen
De klok aanzetten
De klok aanzettenDe klok aanzetten
De klok aanzetten
Er zijn twee mogelijkheden om de klok aan te zetten. De ene mogelijkheid is via het
MODE-scherm, de andere via de Catalog.
Als u een verkeerde datum voor een maand intypt,
bijvoorbeeld: 31 juni (juni heeft geen 31 dagen), dan
verschijnt er een foutmelding met twee
keuzemogelijkheden:
Om de kloktoepassing te verlaten en terug te
keren naar het basisscherm selecteert u
1: Quit.
Druk op Í.
— of —
Om terug te keren naar de kloktoepassing en de
fout te corrigeren selecteert u
2:Goto. Druk op
Í.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 16
Het Mode-scherm gebruiken om de klok aan te zetten
De Catalog gebruiken om de klok aan te zetten
De klok uitzetten
De klok uitzettenDe klok uitzetten
De klok uitzetten
1. Als de klok uitstaat, drukt u op om
TURN CLOCK
ON
te markeren.
2. Druk op Í.
1. Als de klok uitstaat, drukt u op y N.
2. Druk op of } om door te
CATALOG te scrollen
tot de selectiecursor naar
ClockOn wijst.
3. Druk op Í Í.
1. Druk op y N.
2. Druk op of } om door de CATALOG te scrollen
tot de selectiecursor naar
ClockOff wijst.
3. Druk op Í Í.
ClockOff schakelt het klokdisplay uit.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 17
Uitdrukkingen en instructies uitvoeren
Uitdrukkingen en instructies uitvoerenUitdrukkingen en instructies uitvoeren
Uitdrukkingen en instructies uitvoeren
Uitdrukkingen
UitdrukkingenUitdrukkingen
Uitdrukkingen
Een uitdrukking bestaat uit getallen, variabelen, functies en hun argumenten of een
combinatie daarvan. Het resultaat na berekening is één enkele waarde. U kunt een
uitdrukking in de TI-84 Plus invoeren zoals u deze gewoon op papier zou schrijven. pR
2
is een voorbeeld van een uitdrukking.
In het basisscherm worden uitdrukkingen gebruikt om berekeningen uit te voeren. Waar
u een waarde moet invoeren, kunt u meestal ook een uitdrukking gebruiken om een
waarde in te voeren.
Een uitdrukking invoeren
Een uitdrukking invoerenEen uitdrukking invoeren
Een uitdrukking invoeren
Om een uitdrukking samen te stellen, voert u getallen, variabelen en functies in met
behulp van het toetsenbord en keuzen uit de menu's. U beëindigt de uitdrukking steeds
door op Í te drukken, ongeacht de positie van de cursor. De volledige uitdrukking
wordt uitgewerkt volgens de regels van het Equation Operating System (EOS™) en het
resultaat verschijnt op het scherm.
De meeste functies en bewerkingen van de TI-84 Plus worden voorgesteld door
verschillende tekens. U moet het symbool invoeren door op het toetsenbord of in een
menu de overeenkomstige keuze te maken en niet door het de instructie of het symbool
met de alfanumerieke toetsen te spellen. Wanneer u bijvoorbeeld de logaritme van 45
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 18
wilt berekenen, moet u op « 45 drukken, dus niet op de lettertoets L, O en G. Wanneer
u wel
LOG zou typen, zou de TI-84 Plus deze invoer interpreteren als de impliciete
vermenigvuldiging van de variabelen
L, O en G.
Bereken 3.76 P (L7.9 + 5) + 2 log 45.
Verschillende opdrachten op één regel
Verschillende opdrachten op één regelVerschillende opdrachten op één regel
Verschillende opdrachten op één regel
Wanneer u op één regel twee of meer uitdrukkingen of instructies wilt invoeren, moet u
deze van elkaar scheiden door middel van dubbele punten (ƒ ã
:ä). Op die manier
worden de instructies als één geheel opgeslagen in de variabele (ENTRY).
Een getal in de wetenschappelijke notatie invoeren
Een getal in de wetenschappelijke notatie invoerenEen getal in de wetenschappelijke notatie invoeren
Een getal in de wetenschappelijke notatie invoeren
Wanneer u een getal in de wetenschappelijke notatie wilt invoeren, gaat u als volgt te
werk.
1. Typ de mantisse (het gedeelte van het getal dat voor de exponent komt). Dit kan ook
een uitdrukking zijn.
2. Druk op y D. In het scherm verschijnt er een å op de positie van de cursor.
3. Is de exponent negatief, druk dan op Ì. Typ vervolgens de exponent, die uit één of
twee cijfers kan bestaan.
3 Ë 76 ¥ £ Ì 7 Ë 9 Ã
y C
5 ¤ ¤ Ã 2 « 45 ¤
Í
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 19
Wanneer u een getal in wetenschappelijke notatie invoert, zal de TI-84 Plus de
resultaten niet automatisch in wetenschappelijke of technische notatie op het scherm
weergeven. De modusinstellingen en de grootte van het getal bepalen de
weergavenotatie.
Functies
FunctiesFuncties
Functies
Een functie geeft een waarde terug. Bijvoorbeeld,
÷, L, +, (, en log( zijn de functies uit het
voorbeeld op de vorige bladzijde. Meestal beginnen de namen van functies op de TI-84
Plus met een kleine letter. Voor de meeste functies moet u tenminste één argument
opgeven, zoals wordt aangegeven door open haakjes (
( ) onmiddellijk na de naam van
de functie. Zo moet u bijvoorbeeld voor de functie
sin( een argument invoeren:
sin(waarde).
Instructies
InstructiesInstructies
Instructies
Met een instructie kunt u een actie starten.
ClrDraw is bijvoorbeeld een instructie
waarmee u alle objecten die op een grafiek werden getekend wist. In uitdrukkingen kunt
u echter geen instructies gebruiken. Meestal is de eerste letter van de naam van een
instructie een hoofdletter. Voor bepaalde instructies moet u meer dan één argument
opgeven, zoals wordt aangegeven door een open haakje (
( ) onmiddellijk na de naam
van de instructie. Zo moet u bijvoorbeeld voor de instructie
Circle( drie argumenten
invoeren:
Circle(X,Y,straal).
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 20
Een berekening onderbreken
Een berekening onderbrekenEen berekening onderbreken
Een berekening onderbreken
Wanneer u een lopende berekening of het tekenen van een grafiek wilt onderbreken,
drukt u op É.
Wanneer u een berekening onderbreekt, verschijnt er een menu op het scherm.
Als u naar het basisscherm wilt terugkeren, kiest u
1:Quit.
Wanneer u naar de plaats van onderbreking wilt overschakelen, kiest u
2:Goto.
Wanneer u het tekenen van een grafiek onderbreekt, wordt er een gedeeltelijke grafiek
weergegeven.
Als u naar het basisscherm wilt terugkeren, drukt u op of op een willekeurige
toets (niet de grafiektoetsen).
Om het tekenen van de grafiek opnieuw te starten, drukt u op een grafiektoets of
selecteert u een grafiekinstructie.
De bewerkingstoetsen van de TI-84 Plus
De bewerkingstoetsen van de TI-84 PlusDe bewerkingstoetsen van de TI-84 Plus
De bewerkingstoetsen van de TI-84 Plus
Toets(en) Resultaat
~ of |
Verplaatst de cursor naar links of naar rechts binnen een uitdrukking.
Deze toetsen zijn repeterende toetsen.
} of
Verplaatst de cursor van de ene regel naar de andere in een uitdrukking
die meer dan één regel beslaat. Deze toetsen zijn repeterende toetsen.
Op de eerste regel van een uitdrukking in het basisscherm verplaatst }
de cursor naar het begin van de uitdrukking.
Op de laatste regel van een uitdrukking in het basisscherm verplaatst
de cursor naar het einde van de uitdrukking.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 21
y |
Verplaatst de cursor naar het begin van de uitdrukking.
y ~
Verplaatst de cursor naar het einde van de uitdrukking.
Í
Werkt een uitdrukking uit of voert een instructie uit.
Wist, op een regel met tekst in het basisscherm, de actuele regel.
Wist, op een lege regel in het basisscherm, het gehele basisscherm.
In een bewerkingsscherm zal de uitdrukking of de waarde waarop de
cursor staat, gewist worden; de waarde nul wordt echter niet opgeslagen.
{
Wist het teken op de positie van de cursor; deze toets is een repeterende
toets.
y 6
Verandert de cursor in een onderstreping (__); voegt tekens in vóór de
onderstrepingscursor; om het invoegen te beëindigen, drukt u op
y6
of op
|, }, ~ of .
y Verandert de cursor in Þ; de volgende toetsaanslag voert de tweede
functie van de toets uit (de bewerking staat in het blauw aangeduid links
boven de overeenkomstige toets); om de tweede functie uit te schakelen,
drukt u opnieuw op y.
ƒ Verandert de cursor in Ø; de volgende toetsaanslag zal een alfanumeriek
teken (aangeduid in het groen rechts boven de overeenkomstige toets)
invoegen of de SOLVE-bewerking starten (zie hoofdstukken 10 en 11); als
u de status ƒ wilt uitschakelen, drukt u ƒ, |, }, ~ of .
y 7 Verandert de cursor in Ø; schakelt vergrendeling van de alfanumerieke
toetsen in; bij volgende toetsaanslagen (op een alfanumerieke toets)
worden alfanumerieke tekens ingevoegd; om de vergrendeling op te
heffen, drukt u op ƒ. Indien u gevraagd wordt een naam in te voeren,
bijvoorbeeld voor een groep of een programma, wordt de vergrendeling
van de alfanumerieke toetsen automatisch ingesteld.
Toets(en) Resultaat
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 22
Modi instellen
Modi instellenModi instellen
Modi instellen
De modusinstellingen controleren
De modusinstellingen controlerenDe modusinstellingen controleren
De modusinstellingen controleren
De modusinstellingen bepalen hoe de TI-84 Plus getallen en grafieken weergeeft en
interpreteert. De instellingen van de modi worden in het permanente geheugen
(Constant Memory) opgeslagen wanneer u de TI-84 Plus uitschakelt. Alle getallen,
elementen van matrices en lijsten inbegrepen, worden getoond op de wijze die wordt
bepaald door de op dat ogenblik actieve modusinstellingen.
Als u de modusinstellingen wilt bekijken, drukt u op z. De actuele instellingen zijn
gemarkeerd. In het onderstaande overzicht zijn de standaardinstellingen gemarkeerd.
Op de volgende pagina's vindt u een gedetailleerde beschrijving van de
modusinstellingen.
Druk op deze toets als u in de Func-modus X, in de Par-modus T, in de
Pol-modus
q of in de Seq-modus n wilt invoegen.
Normal Sci Eng
De numerieke notatie
Float 0123456789
Het aantal cijfers na het decimale scheidingsteken
Radian Degree
De hoekeenheden
Func Par Pol Seq
Het type van grafiek
Toets(en) Resultaat
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 23
De modusinstellingen veranderen
De modusinstellingen veranderenDe modusinstellingen veranderen
De modusinstellingen veranderen
Wanneer u de modusinstellingen wilt wijzigen, gaat u als volgt te werk.
1. Druk op of } om de cursor te verplaatsen naar de regel met de instelling die u
wilt wijzigen.
2. Druk op ~ of | om de cursor te verplaatsen naar de gewenste instelling.
3. Druk op Í.
Een modus instellen vanuit een programma
Een modus instellen vanuit een programmaEen modus instellen vanuit een programma
Een modus instellen vanuit een programma
U kunt een modus instellen vanuit een programma door de naam van de modus als een
instructie in te voeren; bijvoorbeeld
Func of Float. Vanaf een lege opdrachtregel van een
programma selecteert u de modusinstelling vanuit het modusscherm; de instructie wordt
geplakt op de cursorlocatie.
Connected Dot
Of punten al dan niet worden verbonden
Sequential Simul
Of grafieken tegelijk moeten worden geplot
Real a+bi re^qi
Hoe complexe getallen moeten worden weergegeven: in reële,
rechthoekige, complexe of poolnotatie
Full Horiz G-T
Het aantal cijfers na het decimale scheidingsteken
Set Clock
01/01/01 12:00 AM
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 24
Normal, Sci, Eng
Normal, Sci, EngNormal, Sci, Eng
Normal, Sci, Eng
De modi voor de notatie van getallen beïnvloeden alleen de manier waarop een resultaat
op het basisscherm wordt getoond. Getallen kunnen worden weergegeven tot een
maximum van 10 cijfers en een exponent van twee cijfers. U kunt een getal in elke
notatie invoeren.
De notatiemodus
Normal is de notatie die we gewoonlijk voor getallen gebruiken: een
aantal cijfers links en rechts van het decimale scheidingsteken, bijvoorbeeld
12345.67.
De (wetenschappelijke) notatiemodus
Sci geeft getallen in twee delen weer: de
significante cijfers (mantisse) worden steeds geschreven als een getal met één cijfer
voor het decimale scheidingsteken. Het tweede gedeelte is de bijbehorende exponent
van 10 en staat rechts van het teken å, bijvoorbeeld
1.234567å4.
De (technische) notatiemodus
Eng lijkt op de wetenschappelijke notatie, maar hier kan
het getal één, twee of drie cijfers voor het decimale scheidingsteken hebben en is de
exponent steeds een veelvoud van drie, bijvoorbeeld
12.34567å3.
Opmerking: wanneer u de weergave Normal hebt gekozen en het resultaat langer is dan
10 cijfers (of de absolute waarde kleiner is dan 0,001), schakelt de TI-84 Plus
automatisch over op de wetenschappelijke notatie.
Float, 0123456789
Float, 0123456789Float, 0123456789
Float, 0123456789
Met de instelling
Float (drijvend decimaal scheidingsteken) kunt u, met inbegrip van het
scheidingsteken en het decimale teken zelf, maximaal 10 cijfers op het scherm
weergeven.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 25
Met de instelling Fix 0123456789, (vast aantal cijfers na het decimale scheidingsteken)
wordt steeds het gespecificeerde aantal cijfers (0 tot 9) rechts van het decimale teken
getoond. Plaats de cursor op het gewenste aantal decimalen en druk Í.
Deze instellingen voor decimale cijfers worden toegepast voor alle notatiemodi (
Normal,
SCI en ENG).
De instelling voor het aantal decimalen wordt voor de volgende getallen gebruikt:
resultaten die in het basisscherm worden weergegeven.
coördinaten op een grafiek (zie hoofdstuk 3, 4, 5 en 6).
de vergelijking van de raaklijn en de waarden x en
dy/dx voor de raaklijnfunctie in
het menu
DRAW (zie hoofdstuk 8).
resultaten van CALCULATE-bewerkingen (zie hoofdstukken 3, 4, 5 en 6).
de regressievergelijking die wordt opgeslagen nadat het regressiemodel is
uitgevoerd (zie hoofdstuk 12).
Radian, Degree
Radian, DegreeRadian, Degree
Radian, Degree
Met de hoekmodi bepaalt u hoe de TI-84 Plus hoekwaarden interpreteert in
goniometrische functies en de conversie tussen poolcoördinaten en rechthoekige
coördinaten.
In de modus
Radian worden de hoekwaarden als radialen geïnterpreteerd. Ook de
resultaten worden in radialen weergegeven.
In de modus
Degree worden de hoekwaarden als graden geïnterpreteerd. De resultaten
worden ook in graden uitgedrukt.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 26
Func, Par, Pol, Seq
Func, Par, Pol, SeqFunc, Par, Pol, Seq
Func, Par, Pol, Seq
Met de grafische modi geeft u aan welke grafische parameters de TI-84 Plus moet
toepassen. In de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 vindt u een gedetailleerde beschrijving van
deze modi.
In de grafische modus
Func (functie) worden grafieken van functies geplot, waarbij Y
uitgedrukt wordt als een functie van X (zie hoofdstuk 3).
In de grafische modus
Par (parametervoorstelling) worden grafieken van relaties geplot,
waarbij X en Y functies van T zijn (zie hoofdstuk 4).
In de grafische modus
Pol (poolcoördinaten) worden grafieken geplot van functies
waarbij
r een functie is van q (zie hoofdstuk 5).
In de grafische modus
Seq (rij) worden grafieken van getallenrijen geplot (zie
hoofdstuk 6).
Connected, Dot
Connected, DotConnected, Dot
Connected, Dot
Met de plotmodus
Connected (verbonden) geeft u aan dat er lijnstukken moeten worden
getekend tussen de punten die voor de geselecteerde functies worde berekend.
Met de plotmodus
Dot kunt u ervoor zorgen dat alleen die punten worden getekend, die
voor de geselecteerde functies worden berekend.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 27
Sequential, Simul
Sequential, SimulSequential, Simul
Sequential, Simul
Met de grafische volgordemodus
Sequential (opeenvolgend) laat u elke functie eerst
volledig uitwerken en in een grafiek weergeven voordat de volgende functie wordt
uitgewerkt en de grafiek wordt getekend.
Met de grafische volgordemodus
Simul (simultaan) geeft u aan dat voor een bepaalde
waarde van X alle geselecteerde functies moeten worden uitgewerkt en de grafieken
tegelijk moeten worden geplot, en dat vervolgens voor de volgende waarde X hetzelfde
moet worden gedaan.
Opmerking: ongeacht welke grafische modus u hebt geselecteerd, zal de TI-84 Plus alle
statistische grafieken opeenvolgend plotten voordat de grafieken van functies worden
getekend.
Real, a+b
Real, a+bReal, a+b
Real, a+b
i, re^
re^re^
re^qi
In de modus Real worden resultaten niet als complexe getallen weergegeven tenzij u
complexe getallen hebt ingevoerd.
In de twee modi voor complexe getallen worden de resultaten wel als complexe getallen
weergegeven:
in de modus
a+bi (modus voor complexe getallen in rechthoekige coördinaten)
worden complexe getallen uitgedrukt en weergegeven als a+b
i.
in de modus
re^qi (modus voor complexe getallen in poolcoördinaten) worden
complexe getallen weergegeven als re^q
i.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 28
Full, Horiz, G-T
Full, Horiz, G-TFull, Horiz, G-T
Full, Horiz, G-T
Met de schermmodus
Full wordt het volledige scherm gebruikt om een grafiek of een
ander venster te tonen.
In de modi voor een gesplitst scherm worden tegelijk twee vensters op het scherm
getoond:
in de modus
Horiz (horizontaal) wordt de actuele grafiek in het bovenste deelvenster
weergegeven; in het onderste deelvenster verschijnt het basisscherm of een ander
venster (zie hoofdstuk 9).
in de modus
G-T (grafiek/tabel) wordt de actuele grafiek in het linkerdeel van het
scherm weergegeven; in het rechtervenster verschijnt het tabelscherm (zie
hoofdstuk 9)
De klok instellen
De klok instellenDe klok instellen
De klok instellen
Gebruik de klok om de tijd, datum en klokweergavenotatie in te stellen.
Namen van variabelen gebruiken op de TI-84 Plus
Namen van variabelen gebruiken op de TI-84 PlusNamen van variabelen gebruiken op de TI-84 Plus
Namen van variabelen gebruiken op de TI-84 Plus
Variabelen en gedefinieerde elementen
Variabelen en gedefinieerde elementenVariabelen en gedefinieerde elementen
Variabelen en gedefinieerde elementen
U kunt op de TI-84 Plus verschillende typen gegevens invoeren en gebruiken,
waaronder reële en complexe getallen, matrices, lijsten, functies, statistische grafieken,
grafische gegevensbestanden, grafiektekeningen en tekenreeksen.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 29
De TI-84 Plus maakt gebruik van vooraf bepaalde en toegekende namen voor
variabelen en andere elementen die in het geheugen zijn opgeslagen. Voor lijsten kunt u
zelf ook namen (maximaal vijf tekens) opgeven.
Type variabele Namen
Reële getallen A, B, ... , Z
Complexe getallen A, B, ... , Z
Matrices
ãAä, ãBä, ãCä, ... , ãJä
Lijsten L1, L2, L3, L4, L5, L6 en namen die door de gebruiker
werden gedefinieerd
Functies Y1, Y2, ... , Y9, Y0
Parametervergelijkingen X1T en Y1T, ... , X6T en Y6T
Functies in poolcoördinaten r1, r2, r3, r4, r5, r6
Functies voor getallenrijen u, v, w
Statistische afbeeldingen Plot1, Plot2, Plot3
Grafische gegevensbestanden GDB1, GDB2, ... , GDB9, GDB0
Grafische tekeningen Pic1, Pic2, ... , Pic9, Pic0
Tekenreeksen Str1, Str2, ... , Str9, Str0
Apps Toepassingen
AppVars Toepassingsvariabelen
Groepen Gegroepeerde variabelen
Systeemvariabelen Xmin, Xmax en andere
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 30
Opmerkingen over variabelen
Opmerkingen over variabelenOpmerkingen over variabelen
Opmerkingen over variabelen
U kunt zoveel lijstnamen creëren als het geheugen kan bevatten (zie hoofdstuk 11).
Programma’s hebben door de gebruiker gedefinieerde namen en delen geheugen
met variabelen (zie hoofdstuk 16).
Vanaf het basisscherm of vanuit een programma kunt u waarden voor matrices
(hoofdstuk 10), lijsten (hoofdstuk 11), strings (hoofdstuk 15), systeemvariabelen
zoals
Xmax (hoofdstuk 1), TblStart (Chapter 7) en alle Y= functies (hoofdstuk 3, 4, 5
en 6) opslaan.
Vanuit een editor kunt u waarden voor matrices, lijsten en
Y= functies opslaan
(hoofdstuk 3).
Vanuit het basisscherm, een programma of een editor kunt u een waarde voor een
matrixelement of een lijstelement opslaan.
U kunt de instructies in het menu DRAW STO gebruiken om tekeningen en
gegevensbestanden van grafieken op te slaan en op te roepen (zie hoofdstuk 8).
Hoewel de meeste variabelen gearchiveerd kunnen worden, kunnen
systeemvariabelen, met inbegrip van r, t, x, y en q niet gearchiveerd worden
(hoofdstuk 18)
Apps zijn onafhankelijke toepassingen die zijn opgeslagen in Flash ROM. AppVars is
een opbergplaats voor variabelen, die gebruikt wordt voor het opslaan van
variabelen die gecreëerd zijn door onafhankelijke toepassingen. Het is niet mogelijk
variabelen te bewerken of te wijzigen in
AppVars tenzij u dit doet via de toepassing
waarmee ze gecreëerd werden.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 31
Waarden in variabelen opslaan
Waarden in variabelen opslaanWaarden in variabelen opslaan
Waarden in variabelen opslaan
Waarden in een variabele opslaan
Waarden in een variabele opslaanWaarden in een variabele opslaan
Waarden in een variabele opslaan
De waarden in variabelen worden opgeslagen in het geheugen en opgeroepen aan de
hand van de namen van de variabele. Wanneer een uitdrukking wordt berekend waarin
de naam van een variabele voorkomt, dan zal de waarde worden gebruikt, die op dat
ogenblik in de variabele werd opgeslagen.
Als u in het basisscherm of vanuit een programma een waarde in een variabele wilt
opslaan met behulp van de toets ¿, begint u op een lege regel en gaat u als volgt te
werk.
1. Voer de waarde in die u wilt opslaan. Dit kan ook een uitdrukking zijn.
2. Druk ¿. Op de positie van de cursor verschijnt !.
3. Druk ƒ en vervolgens op de letter van de variabele waarin u deze waarde wilt
opslaan.
4. Druk Í. Als u een uitdrukking hebt ingevoerd, wordt deze eerst uitgewerkt. De
waarde wordt vervolgens in de variabele opgeslagen.
De waarde van de variabele weergeven
De waarde van de variabele weergevenDe waarde van de variabele weergeven
De waarde van de variabele weergeven
Wanneer u de waarde van een variabele op het scherm wilt weergeven, voert u in het
basisscherm op een lege regel de naam van de variabele in en drukt u op Í.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 32
Variabelen archiveren
Variabelen archiverenVariabelen archiveren
Variabelen archiveren
U kunt gegevens, programma’s of andere variabelen archiveren in een gedeelte van het
geheugen dat het gegevensarchief van de gebruiker wordt genoemd. Hier kunnen de
variabelen niet per ongeluk bewerkt of gewist worden. In het archief opgeslagen
variabelen zijn te herkennen aan een sterretje (ä) links van de variabelenaam.
Gearchiveerde variabelen kunnen niet bewerkt of uitgevoerd worden. Het is alleen
mogelijk ze te bekijken of ze uit het archief te halen.
Indien u bijvoorbeeld lijst L1
archiveert, zult u zien dat L1 in het geheugen aanwezig is, maar indien u de lijst
selecteert en de naam L1 in het basisscherm plakt, zal het niet mogelijk zijn de inhoud
ervan te zien of de lijst te bewerken; hiervoor moet u hem eerst uit het archief te halen.
Waarden in variabelen oproepen
Waarden in variabelen oproepenWaarden in variabelen oproepen
Waarden in variabelen oproepen
Met behulp van de instructie Recall (RCL)
Met behulp van de instructie Recall (RCL)Met behulp van de instructie Recall (RCL)
Met behulp van de instructie Recall (RCL)
Als u de inhoud van een variabele wilt oproepen en op de cursorpositie wilt invoegen,
gaat u als volgt te werk. (Als u de instructie
RCL niet meer wilt gebruiken, drukt u op
.)
1. Druk op y K. Op de onderste regel van het scherm verschijnen
RCL en de
bewerkingscursor.
2. Voer de naam van de variabele op één van de volgende manieren in:
•druk op ƒ gevolgd door de eerste letter van de variabele;
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 33
druk op y9 en kies vervolgens de naam van de lijst (of druk y ãLnä en de
toets voor het nummer voor de lijstvariabele
L1 - L6);
druk op y>, en kies vervolgens de naam van de matrix;
•druk op om het menu
VARS weer te geven of ~ als u het menu
VARS Y-VARS wilt weergeven; kies dan het type variabele en vervolgens de
naam van de variabele of de functie;
•druk op | en kies vervolgens de naam van het programma (dit kunt u
alleen in het programmascherm doen).
De naam van de variabele die u hebt gekozen wordt op de onderste regel
weergegeven en de cursor verdwijnt.
3. Druk op Í. De inhoud van de variabele wordt ingevoegd op de positie waar de
cursor zich bevond voor u aan deze procedure begon.
Opmerking: u kunt de tekens die u in de uitdrukking geplakt hebt bewerken, zonder
dat de waarde in het geheugen beïnvloed wordt.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 34
De geheugencel ENTRY (laatste invoer)
De geheugencel ENTRY (laatste invoer)De geheugencel ENTRY (laatste invoer)
De geheugencel ENTRY (laatste invoer)
Laatste invoer (ENTRY) gebruiken
Laatste invoer (ENTRY) gebruikenLaatste invoer (ENTRY) gebruiken
Laatste invoer (ENTRY) gebruiken
Wanneer u in het basisscherm op Í drukt om een uitdrukking uit te werken of een
instructie uit te voeren, wordt de uitdrukking of instructie opgeslagen in een specifieke
ruimte in het geheugen dat ENTRY (laatste invoer) wordt genoemd. Wanneer u de TI-84
Plus uitschakelt, blijft de waarde van ENTRY in het geheugen bewaard.
Als u de waarde van ENTRY wilt oproepen, drukt u op y[. De laatste invoer
wordt dan ingevoegd op de cursorpositie, zodat u deze kunt bewerken en laten
uitvoeren. Wanneer u zich in het basisscherm of een ander bewerkingsscherm bevindt,
wordt de actuele regel gewist en wordt de laatste invoer op deze regel ingevoegd.
Omdat de TI-84 Plus de geheugencel ENTRY slechts aanpast nadat u Í hebt
gedrukt, kunt u de vorige invoer steeds oproepen zelfs wanneer u reeds met de invoer
van de volgende uitdrukking bent begonnen.
Een vorige invoer (ENTRY) oproepen
Een vorige invoer (ENTRY) oproepenEen vorige invoer (ENTRY) oproepen
Een vorige invoer (ENTRY) oproepen
De TI-84 Plus bewaart zoveel mogelijk de eerder ingevoerde instructies en waarden in
de geheugencel ENTRY. Deze heeft een maximale capaciteit van 128 bytes. Als u deze
ingevoerde gegevens één voor één wilt doorlopen, drukt u telkens op y[ .
5 Ã 7
Í
y [
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 35
Wanneer één enkel invoergegeven groter is dan 128 bytes, wordt deze gereserveerd
voor de geheugencel ENTRY, maar niet echt in ENTRY opgeslagen.
Wanneer u op y[ drukt nadat de eerst opgeslagen invoer werd getoond,
verschijnt de laatste opgeslagen invoer opnieuw, vervolgens de op één na laatste invoer,
enzovoort.
De vorige invoer opnieuw uitvoeren
De vorige invoer opnieuw uitvoerenDe vorige invoer opnieuw uitvoeren
De vorige invoer opnieuw uitvoeren
Nadat u de laatste invoer in het basisscherm hebt geplakt en deze (indien nodig) hebt
gewijzigd, kunt u de invoer laten uitvoeren. Als u de laatste invoer wilt uitvoeren, drukt u
op Í.
1 ¿ ƒ A
Í
2 ¿ ƒ B
Í
y [
y [
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 36
Om de weergegeven invoer opnieuw uit te voeren, drukt u nogmaals op Í. Telkens
wanneer de invoer opnieuw uitgevoerd wordt, wordt er een antwoord aan de rechterkant
van de volgende regel weergegeven; de invoer zelf wordt niet opnieuw weergegeven.
Meerdere invoerwaarden op een regel
Meerdere invoerwaarden op een regelMeerdere invoerwaarden op een regel
Meerdere invoerwaarden op een regel
Om voor ENTRY twee of meer uitdrukkingen of instructies op te slaan, scheidt u iedere
uitdrukking of instructie met een dubbele punt en drukt u vervolgens op Í. Alle
uitdrukkingen en instructies die gescheiden zijn door dubbele punten worden
opgeslagen in ENTRY.
Wanneer u op y[ drukt, worden alle uitdrukkingen en instructies die gescheiden
zijn door dubbele punten op de huidige cursorpositie geplakt. U kunt alle invoeren
bewerken, en ze vervolgens allemaal uitvoeren als u op Í drukt.
Zoek met behulp van de vergelijking A=pr
2
de straal van een cirkel met een oppervlakte
van 200 vierkante centimeter door telkens een andere waarde in te voeren en te testen.
Begin met de waarde 8.
0 ¿ ƒ N
Í
ƒ
N Ã 1 ¿ ƒ N
ƒ ã:䊃ÄN ¡ Í
Í
Í
8 ¿ ƒ R ƒ ã:ä
y B ƒ
R ¡ Í
y [
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 37
Ga zo verder totdat het resultaat de gewenste nauwkeurigheid heeft.
De laatst invoer (ENTRY) wissen
De laatst invoer (ENTRY) wissenDe laatst invoer (ENTRY) wissen
De laatst invoer (ENTRY) wissen
Met de instructie
Clear Entries (zie hoofdstuk 18) kunt u alle gegevens wissen die de
TI-84 Plus op dat ogenblik in de geheugencel ENTRY heeft opgeslagen.
Het laatste resultaat (Ans) in een uitdrukking gebruiken
Het laatste resultaat (Ans) in een uitdrukking gebruikenHet laatste resultaat (Ans) in een uitdrukking gebruiken
Het laatste resultaat (Ans) in een uitdrukking gebruiken
Wanneer een uitdrukking vanuit het basisscherm of een programma met succes is
uitgewerkt, bewaart de TI-84 Plus het resultaat in een specifieke ruimte in het geheugen
dat
Ans (laatste resultaat) wordt genoemd. In de geheugencel Ans kan een reëel of
complex getal, een lijst, een matrix of een tekenreeks worden bewaard. Wanneer u de
TI-84 Plus uitschakelt, blijft de waarde in
Ans in het geheugen opgeslagen.
U kunt de variabele
Ans bijna overal gebruiken als verwijzing naar het laatste resultaat.
Druk op yZ als u de variabelenaam
Ans wilt invoegen op de positie van de cursor.
Wanneer de uitdrukking dan wordt uitgewerkt, zal de TI-84 Plus de waarde opgeslagen
in
Ans hiervoor gebruiken.
y |
7 y 6 Ë 95
Í
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 38
Bereken de oppervlakte van een moestuin van 1,7 meter bij 4,2 meter. Bereken
vervolgens de opbrengst per vierkante meter als het stuk land in totaal 147 tomaten
produceert.
Een uitdrukking voortzetten
Een uitdrukking voortzettenEen uitdrukking voortzetten
Een uitdrukking voortzetten
U kunt
Ans opnieuw gebruiken als eerste invoer voor de volgende uitdrukking zonder de
waarde of zelfs yZ opnieuw te moeten intypen. Voer op een lege regel in het
basisscherm de functie in. De TI-84 Plus zal de variabelenaam
Ans in het scherm
invoegen, gevolgd door de functie.
Resultaten opslaan
Resultaten opslaanResultaten opslaan
Resultaten opslaan
Wanneer u een resultaat wilt bewaren, moet u
Ans opslaan in een variabele alvorens u
een andere uitdrukking gaat uitwerken.
1 Ë 7 ¯ 4 Ë 2
Í
147 ¥ y Z
Í
5 ¥ 2
Í
¯
9 Ë 9
Í
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 39
Bereken de oppervlakte van een cirkel met een straal van 5 meter. Bereken vervolgens
het volume van een cilinder met een straal van 5 meter en een hoogte van 3,3 meter, en
bewaar het resultaat in de variabele V.
De menu's van de TI-84 Plus
De menu's van de TI-84 PlusDe menu's van de TI-84 Plus
De menu's van de TI-84 Plus
Een menu van de TI-84 Plus gebruiken
Een menu van de TI-84 Plus gebruikenEen menu van de TI-84 Plus gebruiken
Een menu van de TI-84 Plus gebruiken
U kunt de meeste bewerkingen, die op de TI-84 Plus beschikbaar zijn, via menu's
bereiken. Wanneer u op een toets of een combinatie van toetsen drukt om een menu
weer te geven, verschijnen op de bovenste regel van het scherm één of meer namen
van menu's.
De menunaam links op de bovenste regel is gemarkeerd. In dat menu worden
maximum zeven opties getoond, beginnend met optie nummer 1, die eveneens
gemarkeerd is.
Een getal of een letter geeft de positie aan die elke optie in het menu inneemt. De
volgorde is: 1 tot en met 9, vervolgens 0, gevolgd door A, B, C, enzovoort. In de
menu's LIST NAMES, PRGM EXEC en PRGM EDIT verschijnen alleen de opties 1
tot en met 9 gevolgd door 0.
y B
5 ¡
Í
¯
3 Ë 3
Í
¿ ƒ
V
Í
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 40
Als er meer opties in het menu beschikbaar zijn dan op het scherm kunnen worden
getoond, staat er een pijl omlaag ($) in plaats van de dubbele punt naast de optie die
als laatste op het scherm wordt weergegeven.
Wanneer een menu-optie eindigt met een weglating (
...), geeft de optie een tweede
menu of editor weer wanneer u deze selecteert.
Wanneer er een asterisk (*) links van een menu-optie verschijnt, is die optie in het
archief met gebruikersgegevens opgeslagen (hoofdstuk 18).
Als u een ander menu wilt weergeven dat op de bovenste regel in het scherm staat
genoemd, drukt u op ~ of op | totdat de naam van het gewenste menu geamrkeerd is.
Waar de cursor zich precies in het eerste menu bevindt, is niet van belang. Het andere menu
wordt weergegeven met de cursor op de eerste optie.
Een menu weergeven
Een menu weergevenEen menu weergeven
Een menu weergeven
Wanneer u de TI-84 Plus gebruikt, zult u vaak opties
vanuit hun menu moeten kiezen.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 41
Van het ene menu overschakelen naar het andere
Van het ene menu overschakelen naar het andereVan het ene menu overschakelen naar het andere
Van het ene menu overschakelen naar het andere
Door een menu scrollen
Door een menu scrollenDoor een menu scrollen
Door een menu scrollen
Wanneer u door de verschillende opties in een menu omlaag wilt scrollen, drukt u op .
Als u in het menu omhoog wilt scrollen, drukt u }.
Wanneer u telkens zes menu-opties omlaag wilt springen, drukt u op Ġ. Als u
telkens zes menu-opties omhoog wilt springen, drukt u op ƒ}. De groene pijlen op
de grafische rekenmachine tussen en } zijn de symbolen voor PAGINA-OMLAAG en
PAGINA-OMHOOG.
Wanneer u een menutoets indrukt, wordt het menu
weergegeven en vervangt dit tijdelijk het scherm
waarmee u werkte. Als u bijvoorbeeld op drukt,
verschijnt het menu MATH en vult dit het volledige
scherm.
Nadat u een optie in een menu hebt gekozen, keert u
meestal terug naar het scherm waarmee u werkte.
Sommige menutoetsen geven toegang tot meer dan
één menu. Als u op een dergelijke toets drukt, worden
de namen van alle beschikbare menu's op de
bovenste regel in het scherm getoond. Als u een
menunaam markeert, verschijnen de opties van dat
menu op het scherm. Druk op ~ en op | als u met de
cursor de naam van een ander menu wilt markeren.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 42
Om van de eerste menu-optie rechtstreeks naar de laatste optie te gaan drukt u op }.
Om van de laatste menu-optie rechtstreeks naar de eerste optie te gaan, drukt u op
Een optie in een menu kiezen
Een optie in een menu kiezenEen optie in een menu kiezen
Een optie in een menu kiezen
U kunt een optie in een menu kiezen op de volgende twee manieren:
Opmerking: in de menu's LIST NAMES, PRGM EXEC, en PRGM EDIT kunt u alleen één
van de eerste tien opties kiezen door een getal van 1 tot en met 9 of 0 in te drukken.
Druk op een alfabetische letter of op q als u de cursor wilt verplaatsen naar de eerste
optie die met deze letter begint. Als er geen opties in het menu staan die met de
ingedrukte letter beginnen, zal de cursor worden verplaatst naar de eerstvolgende optie
in het menu.
druk op de toets met het nummer of de letter van
de optie die u wilt kiezen. Het is niet van belang
waar de cursor zich op dat ogenblik in het menu
bevindt en of de gekozen optie in het menu al dan
niet op het scherm zichtbaar is;
•druk op of op } om de cursor te verplaatsen
naar de optie die u wilt kiezen en druk vervolgens
op Í.
Nadat u een optie in een menu hebt gekozen, keert u
op de TI-84 Plus gewoonlijk terug naar het vorige
scherm.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 43
Bereken
3
27.
Een menu verlaten zonder een keuze te maken
Een menu verlaten zonder een keuze te makenEen menu verlaten zonder een keuze te maken
Een menu verlaten zonder een keuze te maken
Wanneer u geen keuze in een menu wilt maken, kunt u dit menu verlaten op één van de
volgende vier manieren:
•druk op y5 om terug te keren naar het basisscherm;
•druk op om terug te keren naar het vorige scherm;
druk op een toets of een toetsencombinatie voor een ander menu, bijvoorbeeld
of y9;
druk op een toets of toetsencombinatie voor een ander scherm, bijvoorbeeld o of
y0.
De menu's VARS en VARS Y-VARS
De menu's VARS en VARS Y-VARSDe menu's VARS en VARS Y-VARS
De menu's VARS en VARS Y-VARS
Het menu VARS
Het menu VARSHet menu VARS
Het menu VARS
U kunt de namen van functies en systeemvariabelen in een uitdrukking invoeren of
hierin rechtstreeks bepaalde waarden opslaan.
Druk op om het menu
VARS weer te geven. Wanneer u een optie in het menu
VARS kiest, zal een vervolgmenu verschijnen, waarin de namen van de
 † † † Í
27
¤ Í
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 44
systeemvariabelen worden weergegeven. De opties 1:Window, 2:Zoom en 5:Statistics
hebben verschillende vervolgmenu's.
Een variabele kiezen uit het menu VARS Y-VARS
Een variabele kiezen uit het menu VARS Y-VARSEen variabele kiezen uit het menu VARS Y-VARS
Een variabele kiezen uit het menu VARS Y-VARS
Druk op ~ om het menu VARS Y-VARS weer te geven. Kiest u de optie
1:Function, 2:Parametric of 3:Polar, dan verschijnt een vervolgmenu met de variabelen
voor de Y= functies.
VARS Y-VARS
1: Window...
De variabelen X/Y, T/q en U/V/W
2: Zoom... De variabelen ZX/ZY, ZT/Zq en ZU
3: GDB...
De variabelen van de grafische gegevensbestanden
4: Picture...
De tekening-variabelen
5: Statistics... De variabelen XY, G, EQ, TEST en PTS
6: Table...
De tabelvariabelen
7: String...
De tekenreeksvariabelen
VARS Y-VARS
1: Function...
Geeft de Yn functies weer
2: Parametric...
Toont de XnT- en YnT functies
3: Polar...
Geeft de rn functies weer
4: On/Off...
Met deze optie kunt u functies selecteren/deselecteren
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 45
Opmerking: de variabelen voor getallenrijen (u, v, w) kunt u op het toetsenbord
terugvinden als de tweede functie van de toetsen ¬, en ®.
Als u een variabele uit het menu VARS of Y-VARS wilt kiezen, gaat u als volgt te werk.
1. Geef het menu
VARS of Y-VARS weer.
Druk op om het menu
VARS weer te geven.
Druk op ~ om het menu
VARS Y-VARS weer te geven.
2. Kies het type variabele, bijvoorbeeld
2:Zoom in het menu VARS of 3:Polar in het
menu
VARS Y-VARS. Er verschijnt een vervolgmenu.
3. Als u de optie
1:Window, 2:Zoom of 5:Statistics in het menu VARS hebt gekozen, kunt
u op ~ of op | drukken om andere vervolgmenu's op te roepen.
4. Kies de naam van de variabele uit het menu. Deze naam wordt op de cursorpositie
ingevoegd.
Het Equation Operating System (EOS™)
Het Equation Operating System (EOS™)Het Equation Operating System (EOS™)
Het Equation Operating System (EOS™)
De volgorde van de berekeningen
De volgorde van de berekeningenDe volgorde van de berekeningen
De volgorde van de berekeningen
Het Equation Operating System (EOS) bepaalt de volgorde waarin de functies in
uitdrukkingen op de TI-84 Plus worden ingevoerd en verwerkt. Dankzij het EOS kunt u
getallen en functies in een eenvoudige en duidelijke volgorde invoeren.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 46
Het EOS verwerkt de functies in een uitdrukking in deze volgorde.
Opmerking: binnen één prioriteitsniveau worden functies van links naar rechts
uitgewerkt. Berekeningen tussen haakjes worden het eerst uitgewerkt.
Impliciete vermenigvuldiging
Impliciete vermenigvuldigingImpliciete vermenigvuldiging
Impliciete vermenigvuldiging
De TI-84 Plus herkent impliciete vermenigvuldigingen, zodat u niet telkens op ¯ hoeft te
drukken om de vermenigvuldiging aan te geven. Zo zal de TI-84 Plus bijvoorbeeld
2p,
4sin(46), 5(1+2), en (25)7 interpreteren als impliciete vermenigvuldigingen.
Opmerking: de regels voor impliciete vermenigvuldiging van de TI-84 Plus zijn weliswaar
gelijk aan die van de TI-84, maar verschillen van de regels van de TI.82. Voorbeeld: de
Volgordenu
mmer Functie
1
Functies die aan het argument voorafgaan, zoals
(, sin( of log(
2
Functies die na het argument worden ingevoerd, bijvoorbeeld
2
,
M
MM
M
1
,!,¡,
r
en
conversies.
3
Machten en wortels, zoals 2^5 of 5
x
32.
4 Permutaties (nPr) en combinaties (nCr).
5 Vermenigvuldiging, impliciete vermenigvuldiging en deling.
6 Optelling en aftrekking.
7
Vergelijkingsfuncties, zoals > of
.
8 De logische operator and.
9 De logische operatoren or en xor.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 47
TI-84 Plus berekent 1à2X als (1à2)X, terwijl de TI.82 1à2X berekent als 1à (2X)
(hoofdstuk 2).
Het gebruik van haakjes
Het gebruik van haakjesHet gebruik van haakjes
Het gebruik van haakjes
Alle berekeningen tussen haakjes worden eerst uitgevoerd. Zo zal EOS bijvoorbeeld voor
de uitdrukking
4(1+2) eerst het gedeelte tussen haakjes berekenen, 1+2, en vervolgens het
resultaat, 3, met 4 vermenigvuldigen.
U kunt op het einde van een uitdrukking het sluithaakje (
) ) weglaten. Alle open haakjes
worden automatisch gesloten aan het einde van de uitdrukking. Dit geldt eveneens voor
open haakjes voorafgaand aan instructies voor het opslaan en aan weergaveconversie.
Opmerking: wanneer een lijstnaam, de naam van een matrix of een Y= functienaam
wordt gevolgd door een open haakje, is dit geen impliciete vermenigvuldiging. Hiermee
worden items in een lijst (zie hoofdstuk 11) of een matrix (zie hoofdstuk 10)
gespecificeerd, of waarden waarvoor de Y= functie wordt berekend.
Negatieve getallen invoeren
Negatieve getallen invoerenNegatieve getallen invoeren
Negatieve getallen invoeren
Als u een negatief getal wilt invoeren, moet u de negatieftoets gebruiken. Druk op Ì en
voer vervolgens het getal in. Op de TI-84 Plus bevindt de negatie (omkeren van het
teken) zich op het derde prioriteitsniveau in de hiërarchie van het EOS. De functies op
het eerste niveau, een machtsverheffing bijvoorbeeld, zullen dus voor het omkeren van
het teken worden verwerkt.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 48
Voorbeeld: de functie MX
2
geeft een negatief getal (of 0) als resultaat. Gebruik haakjes
als u een negatief getal wilt kwadrateren.
Opmerking: gebruik de toets ¹ als u getallen van elkaar wilt aftrekken en de toets Ì als
u een negatief getal wilt invoeren of het teken wilt omkeren. Als u op ¹ drukt om een
negatief getal in te voeren, zoals
9 ¯¹7 of wanneer u op Ì drukt om de aftrekking aan
te geven, zoals
9 Ì 7, zal er fout optreden. Als u op ƒ A Ì ƒ B drukt, wordt dit
geïnterpreteerd als een impliciete vermenigvuldiging (
A…LB).
Speciale functies van de TI-84 Plus
Speciale functies van de TI-84 PlusSpeciale functies van de TI-84 Plus
Speciale functies van de TI-84 Plus
Elektronisch updaten met Flash technologie
Elektronisch updaten met Flash technologieElektronisch updaten met Flash technologie
Elektronisch updaten met Flash technologie
De TI-84 Plus maakt gebruik van Flash-technologie, waarmee u uw rekenmachine kunt
upgraden met nieuwe softwareversies , zonder dat u een nieuwe grafische
rekenmachine hoeft te kopen.
Op het moment dat er nieuwe functionaliteit beschikbaar is, kunt u uw TI-84 Plus
upgraden via het Internet. Toekomstige softwareversies zijn onder meer onderhouds-
updates, die gratis ter beschikking zullen worden gesteld, en nieuwe toepassingen en
belangrijke software-updates, die kunnen worden aangeschaft via de TI website:
education.ti.com
Zie voor meer informatie hoofdstuk 19.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 49
1,5 Megabytes (MB) beschikbaar geheugen
1,5 Megabytes (MB) beschikbaar geheugen1,5 Megabytes (MB) beschikbaar geheugen
1,5 Megabytes (MB) beschikbaar geheugen
De TI-84 Plus Silver Edition beschikt over 1,5 MB geheugenruimte, en de TI-84 Plus
over 0,5 MB geheugenruimte. Er is ongeveer 24 kilobytes (KB) RAM (random access
memory) beschikbaar voor het maken van berekeningen en om functies, programma’s
en gegevens op te slaan.
Dankzij het gebruikersarchief van ongeveer 1,5 MB kunt gegevens, programma’s,
toepassingen of andere variabelen opslaan op een veilige plek, waar ze niet per ongeluk
bewerkt of gewist kunnen worden. Het is ook mogelijk RAM vrij te maken door
variabelen in het gebruikersarchief op te slaan.
Zie voor meer informatie hoofdstuk 18.
Toepassingen
ToepassingenToepassingen
Toepassingen
U kunt toepassingen installeren om de TI-84 Plus aan uw behoeften in de klas aan te
passen. In de grote geheugenruimte van 1,5 MB kunt u maximaal 94 toepassingen
tegelijk opslaan. Toepassingen kunnen ook op een computer worden opgeslagen om
later te worden gebruikt of om van rekenmachine naar rekenmachine over te zenden. Er
zijn ongeveer 30 App-sleuven voor de TI-84 Plus.
Zie voor meer informatie hoofdstuk 18
Archiveren
ArchiverenArchiveren
Archiveren
U kunt variabelen opslaan in het gebruikersarchief van de TI-84 Plus, dit is een
beschermd geheugengebied, dat van het RAM gescheiden is. Met het gegevensarchief
van de gebruiker kunt u:
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 50
gegevens, programma’s, toepassingen of willekeurige andere variabelen opslaan op
een veilige lokatie, waar ze niet per ongeluk bewerkt of gewist kunnen worden.
extra vrij RAM creëren door variabelen in het archief op te slaan.
Door variabelen, die niet vaak bewerkt hoeven te worden, in het archief op te slaan, kunt
u RAM vrij maken voor toepassingen die extra geheugenruimte vereisen.
Zie voor meer informatie hoofdstuk 18
Andere functies van de TI-84 Plus
Andere functies van de TI-84 PlusAndere functies van de TI-84 Plus
Andere functies van de TI-84 Plus
In de Handleiding voor de TI-84 Plus bij uw rekenmachine heeft u kennis gemaakt met
de eenvoudigste functies van de TI-84 Plus. In deze handleiding worden de andere
functies en mogelijkheden van de TI-84 Plus gedetailleerder besproken.
Grafieken
GrafiekenGrafieken
Grafieken
U kunt maximaal 10 functies, zes parametervoorstellingen, zes functies in
poolcoördinaten en drie getallenrijen opslaan, afbeelden en analyseren. Verder kunt u
de opties in het menu DRAW gebruiken om bijkomende informatie aan grafieken toe te
kennen.
De hoofdstukken over grafisch weergeven staan in deze volgorde: Functie,
Parametrisch, Polair, Rij en DRAW.
Voor meer informatie over grafieken raadpleegt u de hoofdstukken 3, 4, 5, 6, 8
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 51
Getallenrijen
GetallenrijenGetallenrijen
Getallenrijen
U kunt getallenrijen genereren en deze als functie van de tijd in grafieken weergeven. U
kunt ze ook als webgrafieken of fasegrafieken afbeelden.
Zie voor meer informatie: hoofdstuk 6
Tabellen
TabellenTabellen
Tabellen
U kunt tabellen voor functies creëren en zo verschillende functies tegelijkertijd
analyseren.
Zie voor meer informatie hoofdstuk 7.
Gesplitst scherm
Gesplitst schermGesplitst scherm
Gesplitst scherm
U kunt het scherm horizontaal splitsen zodat u naast een grafiek ook het
overeenkomstige bewerkingsscherm (bijvoorbeeld het Y= scherm), de tabel, het STAT
LIST bewerkingsscherm of het basisscherm kunt weergeven. Verder kunt u het scherm
verticaal splitsen als u een grafiek samen met een tabel op het scherm wilt weergeven.
Zie voor meer informatie hoofdstuk 9.
Matrices
MatricesMatrices
Matrices
U kunt maximaal 10 matrices invoeren en opslaan. Op deze matrices kunnen alle
standaardbewerkingen worden uitgevoerd.
Zie voor meer informatie: hoofdstuk 10
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 52
Lijsten
LijstenLijsten
Lijsten
U kunt zoveel lijsten invoeren en opslaan als het geheugen toelaat, voor gebruik in
statistische analyses. U kunt ook formules aan de lijsten koppelen als u automatische
berekeningen wilt uitvoeren. U kunt lijsten gebruiken om tegelijkertijd voor verschillende
waarden bepaalde uitdrukkingen te berekenen en een familie van krommen af te beelden.
Zie voor meer informatie: hoofdstuk 11
Statistiek
StatistiekStatistiek
Statistiek
U kunt statistische analyses in één of twee variabelen uitvoeren op basis van lijsten, met
inbegrip van logistieke en sinusregressieanalyses. U kunt gegevens in een histogram,
een lijndiagram, spreidingsdiagram, aangepast of normaal boxplot of een normaal
kansverdelingsdiagram afbeelden. U kunt maximaal drie statistische plots definiëren en
opslaan.
Zie voor meer informatie: hoofdstuk 12
Inductieve statistieken
Inductieve statistiekenInductieve statistieken
Inductieve statistieken
U kunt 16 hypothesetoetsen en betrouwbaarheidsintervallen en 15 verdelingsfuncties
gebruiken. U kunt de resultaten van de hypothesetoetsen zowel grafisch als numeriek
weergeven.
Zie voor meer informatie hoofdstuk 13.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 53
Toepassingen
ToepassingenToepassingen
Toepassingen
Uw TI-84 Plus wordt niet alleen geleverd met bovenstaande toepassingen, maar ook
met andere Flash-toepassingen. Druk op Œ om de volledige lijst met toepassingen
die bij uw grafische rekenmachine zijn geleverd te bekijken.
U kunt de documentatie voor de TI Flash-toepassingen op de TI product-CD vinden. Ga
naar education.ti.com/guides voor handleidingen van andere Flash-toepassingen.
Zie voor meer informatie hoofdstuk 14.
CATALOG
CATALOGCATALOG
CATALOG
De CATALOG is een handige alfabetische lijst van alle functies en instructies van de
TI-84 Plus. Elke functie of instructie kunt u vanuit de CATALOG op de cursorpositie
invoegen.
Zie voor meer informatie hoofdstuk 15.
Programmeren
ProgrammerenProgrammeren
Programmeren
U kunt programma's invoeren en opslaan die uitgebreide instructies voor besturing en
in- en uitvoer bevatten.
Zie voor meer informatie hoofdstuk 16.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 54
Archiveren
ArchiverenArchiveren
Archiveren
U kunt gegevens, programma’s of andere variabelen opslaan in een gegevensarchief
van de gebruiker, waar ze niet per ongeluk bewerkt of gewist kunnen worden. Door
gegevens te archiveren kunt u ook RAM vrijmaken voor variabelen die extra
geheugenruimte vereisen. .
Zie voor meer informatie hoofdstuk 16.
Communicatiepoort
CommunicatiepoortCommunicatiepoort
Communicatiepoort
De TI-84 Plus beschikt over een USB-poort met een USB-rekenmachine-naar-
rekenmachinekabel voor aansluiting op en communicatie met een andere TI-84 Plus of een
TI-84 Plus Silver Edition. De TI-84 Plus heeft tevens een I/O-poort met een I/O-
rekenmachine-naar-rekenmachinekabel voor communicatie met een TI-84 Plus Silver
Edition, een TI-84 Plus, eenTI-83 Plus Silver Edition, eenTI-83 Plus, een TI-83, een
TI-82, een TI-73, CBL 2™ of een CBR™ systeem.
Met TI Connect™-software en een USB-computerkabel kunt u de TI-84 Plus ook op een
computer aansluiten.
In het archief opgeslagen variabelen zijn te herkennen
aan een sterretje (ä) links van de variabelenaam.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 55
Wanneer toekomstige software-upgrades beschikbaar zijn op de TI website, kunt u de
software downloaden op uw computer en vervolgens de USB-kabel gebruiken om uw
TI-84 Plus te upgraden.
Zie voor meer informatie: hoofdstuk 19
Foutmeldingen
FoutmeldingenFoutmeldingen
Foutmeldingen
Een diagnose stellen
Een diagnose stellenEen diagnose stellen
Een diagnose stellen
De TI-84 Plus kan fouten ontdekken wanneer:
een uitdrukking wordt uitgewerkt;
een instructie wordt uitgevoerd;
een grafiek wordt geplot,
een waarde wordt opgeslagen.
Wanneer de TI-84 Plus een fout ontdekt, verschijnt een foutmelding in de vorm van een
menutitel, bijvoorbeeld
ERR:SYNTAX. of ERR:DOMAIN. In appendix B vindt u een
beschrijving van elk type en de mogelijke oorzaken voor de fout.
Als u de optie
1:Quit kiest (of op y5 of op drukt), wordt het basisscherm
weergegeven.
Als u de optie
2:Goto kiest, keert u terug naar het vorige scherm en zal de cursor
zich op of nabij de fout bevinden.
Hoofdstuk 1: Bediening van de TI-84 Plus Silver Edition 56
Opmerking: als er een syntaxisfout optreedt in de inhoud van een Y= functie tijdens de
uitvoering van een programma, keert u met het commando
Goto terug naar de Y= editor,
niet naar het programma.
Een fout corrigeren
Om een fout te corrigeren volgt u de volgende stappen.
1. Noteer het fouttype (
ERR:error type).
2. Selecteer
2:Goto, indien beschikbaar. Het vorige scherm wordt weergegeven met de
cursor op of nabij de foutlocatie.
3. Stel de fout vast. Als de fout niet onmiddellijk duidelijk is, raadpleeg dan Appendix B.
4. Corrigeer de foutieve uitdrukking.
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 57
Hoofdstuk 2:
Hoofdstuk 2: Hoofdstuk 2:
Hoofdstuk 2:
Wiskundige, hoek- en vergelijkende
Wiskundige, hoek- en vergelijkende Wiskundige, hoek- en vergelijkende
Wiskundige, hoek- en vergelijkende
bewerkingen
bewerkingenbewerkingen
bewerkingen
Kennismaking: een muntstuk opgooien
Kennismaking: een muntstuk opgooienKennismaking: een muntstuk opgooien
Kennismaking: een muntstuk opgooien
Deze kennismaking is een beknopte inleiding. Lees het vervolg van dit hoofdstuk voor
meer gedetailleerde informatie.
Veronderstel dat u een kansmodel wilt opstellen voor het 10 maal opgooien van een
muntstuk. U wilt weten hoeveel van deze 10 beurten resulteren in kruis. U wilt deze
simulatie 40 maal laten uitvoeren. Tenzij u een vals muntstuk gebruikt, is de kans dat het
muntstuk kruis oplevert 0,5 en de kans op munt 0,5.
1. Begin in het basisscherm. Druk | om het
menu
MATH PRB op te roepen. Druk 7 om de optie
7:randBin( (willekeurige tweeterm) te kiezen. In het
basisscherm wordt de opdracht
randBin(
ingevoegd.
Druk
10 om het aantal beurten in te voeren. Druk
¢. Druk Ë
5 om de kans op kruis in te voeren.
Druk ¢. Druk
40 om het aantal simulaties in te
voeren. Druk nu ¤.
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 58
2. Druk op Í om de uitdrukking te berekenen. Er
wordt een lijst van 40 elementen gegenereerd,
waarvan de eerste 7 worden weergegeven. De
lijst bevat het aantal resultaten "kruis" voor elke
reeks van 10 muntworpen. Deze lijst bevat 40
items omdat de simulatie 40 maal werd
uitgevoerd. In dit voorbeeld gaf het opwerpen van
het muntstuk dit resultaat: vijfmaal kruis in de
eerste reeks van 10 beurten, vijfmaal in de tweede
reeks van 10 beurten, enzovoort.
3. Druk op ~ of op | om de volgende aantallen
'kruis' in de lijst te bekijken. Een weglatingsteken
(
...) geeft aan dat de lijst meer elementen bevat
dan op het scherm kunnen worden getoond.
4. Druk op À y dŠÍ om de gegevens op te
slaan onder de lijstnaam
L1. U kunt de gegevens
vervolgens gebruiken voor een andere activiteit,
bijvoorbeeld het tekenen van een histogram
(hoofdstuk 12).
Opmerking: omdat met de instructie randBin(
willekeurige getallen worden gegenereerd, kunnen
de items in uw lijst verschillend zijn van de items in
het voorbeeld.
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 59
Wiskundige bewerkingen op het toetsenbord
Wiskundige bewerkingen op het toetsenbordWiskundige bewerkingen op het toetsenbord
Wiskundige bewerkingen op het toetsenbord
Wiskundige bewerkingen met lijsten gebruiken
Wiskundige bewerkingen met lijsten gebruikenWiskundige bewerkingen met lijsten gebruiken
Wiskundige bewerkingen met lijsten gebruiken
Wiskundige bewerkingen die u kunt toepassen op lijsten, zullen ook een resultaat
opleveren in de vorm van een lijst waarvan de items werden berekend op basis van een
één-voor-één-relatie. Wanneer u twee lijsten in dezelfde uitdrukking gebruikt, moeten
deze een gelijk aantal items bevatten.
Optelling), aftrekking, vermenigvuldiging, deling
Optelling), aftrekking, vermenigvuldiging, delingOptelling), aftrekking, vermenigvuldiging, deling
Optelling), aftrekking, vermenigvuldiging, deling
U kunt + (optelling, Ã), N (aftrekking, ¹), ä (vermenigvuldiging, ¯) en à (deling, ¥)
toepassen op reële en complexe getallen, uitdrukkingen, lijsten en matrices. Voor
matrices kunt u à echter niet gebruiken.
Trigono-metrische functies
Trigono-metrische functiesTrigono-metrische functies
Trigono-metrische functies
Trigonometrische functies (sinus, ˜; cosinus, ; tangens, š) kunt u toepassen op
reële getallen, uitdrukkingen en lijsten. De actuele instelling voor de hoekmodus zal
bepalend zijn voor de manier waarop de waarden worden geïnterpreteerd. Zo zal
waardeA+waardeB
waardeA
NwaardeB
waardeAäwaardeB waardeAàwaardeB
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 60
bijvoorbeeld de uitdrukking sin(30) in de modus Radian resulteren in L.9880316241; in
de modus Degree zal het resultaat .5 zijn.
U kunt de inverse trigonometrische functies (boogsinus, y ?; boogcosinus, y
@; en boogtangens, y A) toepassen op reële getallen, uitdrukkingen en lijsten.
De actuele instelling van de hoekmodus zal bepalend zijn voor de manier waarop de
waarden worden geïnterpreteerd.
Opmerking: u kunt de trigonometrische functies niet gebruiken voor complexe getallen.
Macht, kwadraat, vierkants-wortel
Macht, kwadraat, vierkants-wortelMacht, kwadraat, vierkants-wortel
Macht, kwadraat, vierkants-wortel
U kunt de functies ^ (macht, ),
2
(kwadraat, ¡) en ( (vierkantswortel, y C)
gebruiken voor reële en complexe getallen, uitdrukkingen, lijsten en matrices. Voor
matrices kunt u
( echter niet gebruiken.
Inverse functie
Inverse functieInverse functie
Inverse functie
U kunt de functie
L1
(inverse functie, œ) toepassen op reële en complexe getallen,
uitdrukkingen, lijsten en matrices. De inverse functie van de vermenigvuldiging is
hetzelfde als 1à
x.
sin(waarde)cos(waarde)tan(waarde)
sin
L
1
(waarde)cosL
1
(waarde)tanL
1
(waarde)
waarde
^macht
waarde
2
(waarde)
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 61
waardeL
1
log(, 10^(, ln(
log(, 10^(, ln( log(, 10^(, ln(
log(, 10^(, ln(
U kunt de functies
log( (logaritme, «), 10^( (macht van 10, yG) en ln( (natuurlijke
logaritme, µ) toepassen op reële of complexe getallen, uitdrukkingen of lijsten.
e^( (exponentiële functie)
e^( (exponentiële functie)e^( (exponentiële functie)
e^( (exponentiële functie)
De functie
e^( (exponentiële, y J) resulteert in de constante e tot een bepaalde
macht. U kunt
e^( toepassen op reële of complexe getallen, uitdrukkingen en lijsten.
e^(macht)
e (constante)
e (constante)e (constante)
e (constante)
e (constante, y [e]) is in het geheugen van de TI-84 Plus opgeslagen als een
constante waarde. Druk y
[e] als u e wilt invoegen op de huidige positie van de cursor.
In de berekeningen zal de TI-84 Plus de waarde 2,718281828459 voor
e gebruiken.
log(waarde) 10^(macht)ln(waarde)
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 62
Teken-omkering
Teken-omkeringTeken-omkering
Teken-omkering
De functie L
(tekenomkering, Ì) resulteert in de negatieve waarde van waarde en kan
een reëel of complex getal, uitdrukking, lijst of matrix zijn.
L
waarde
De EOS-regels (zie hoofdstuk 1) bepalen wanneer de tekenomkering wordt berekend.
Zo zal bijvoorbeeld L
A
2
een negatief getal als resultaat opleveren, omdat het kwadraat
voor de tekenomkering wordt berekend. Gebruik dus haakjes wanneer u een negatief
getal wilt kwadrateren, bijvoorbeeld
(LA)
2
.
Opmerking: op de TI-84 Plus is het symbool voor de tekenomkering (M) korter en hoger
geplaatst ten opzichte van het symbool voor de aftrekking (N).
Pi
PiPi
Pi
p (Pi) is als een constante opgeslagen in het geheugen van de TI-84 Plus. Druk y B
als u het symbool p wilt invoegen op de huidige positie van de cursor. In berekeningen
gebruikt de TI-84 Plus de waarde 3,1415926535898 voor p.
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 63
Wiskundige bewerkingen in het menu MATH
Wiskundige bewerkingen in het menu MATHWiskundige bewerkingen in het menu MATH
Wiskundige bewerkingen in het menu MATH
Het menu MATH
Het menu MATHHet menu MATH
Het menu MATH
Om het menu
MATH op te roepen, drukt u .
4Frac,
Frac, Frac,
Frac, 4Dec
DecDec
Dec
4
Frac (breuk tonen) toont een resultaat als het rationele equivalent. waarde kan hierbij een
reëel of complex getal, een uitdrukking, lijst of matrix zijn. Wanneer het resultaat niet kan
worden herleid tot een eenvoudige vorm of de resulterende noemer uit meer dan drie
MATH NUM CPX PRB
1:4Frac
Toont resultaat in breukvorm
2:4Dec
Toont resultaat in decimale vorm
3:
3
Berekent de derde macht
4:
3
Berekent de derdemachtswortel
5:x
Berekent de xde-machtswortel
6:fMin(
Het minimum van een functie
7:fMax(
Het maximum van een functie
8:nDeriv(
Berekent de numerieke afgeleide
9:fnInt(
Berekent de integraal van de functie
0:Solver...
Toont de vergelijkingsoplosser
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 64
cijfers bestaat, wordt de waarde in decimale vorm weergegeven. U kunt de functie 4Frac
alleen na
waarde plaatsen.
waarde4Frac
4Dec (decimale weergave) toont een resultaat in decimale vorm. Deze waarde kan een
reëel of complex getal, een uitdrukking, lijst of matrix zijn. U kunt de functie 4
Dec alleen
na
waarde plaatsen.
waarde4Dec
Derde macht, derdemachts-wortel
Derde macht, derdemachts-wortelDerde macht, derdemachts-wortel
Derde macht, derdemachts-wortel
3
(derde macht) berekent de derde macht van een reëel of complex getal, een
uitdrukking, lijst of vierkante matrix.
waarde
3
3
( (derdemachtswortel) berekent de derdemachtswortel van een reëel of complex
getal, een uitdrukking of een lijst.
3
(waarde)
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 65
x Machtswortel
x Machtswortelx Machtswortel
x Machtswortel
x
(machtswortel) berekent de x
de
machtswortel van een reëel of complex getal, een
uitdrukking of een lijst.
x
de
machtswortel
x
waarde
fMin(, fMax(
fMin(, fMax(fMin(, fMax(
fMin(, fMax(
fMin( (minimum) en fMax( (maximum) berekenen respectievelijk de waarde waarvoor
uitdrukking de minimum- of maximumwaarde bereikt in functie van variabele, die varieert
tussen
ondergrens en bovengrens. fMin( en fMax( mogen niet voorkomen in uitdrukking. De
nauwkeurigheid van de berekening wordt bepaald door
tolerantie (wanneer deze niet
wordt opgegeven, is de standaardinstelling 1âN5).
fMin(uitdrukking,variabele,ondergrens,bovengrens[,tolerantie])
fMax(uitdrukking,variabele,ondergrens,bovengrens
[,tolerantie])
Opmerking:
in deze handleiding worden optionele argumenten en de komma's als
scheidingstekens weergegeven tussen vierkante haakjes ([ ]).
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 66
nDeriv(
nDeriv(nDeriv(
nDeriv(
nDeriv( (numerieke afgeleide) berekent een benaderde waarde van de afgeleide van
uitdrukking in functie van variabele, voor de opgegeven waarde waarvoor de afgeleide moet
worden berekend en een bepaalde H (indien deze niet werd opgegeven, is de
standaardinstelling 1âN3).
nDeriv(uitdrukking,variabele,waarde[,H])
nDeriv(
gebruikt bij deze berekening de methode van het symmetrische
differentiequotiënt, waarbij de waarde van de numerieke afgeleide zo dicht mogelijk
wordt benaderd aan de hand van de richtingscoëfficiënt van de snijlijn door deze punten.
Hoe kleiner H, hoe nauwkeuriger de benadering wordt.
f
x()
fx ε+()fx ε()
2ε
------------------------------------------=
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 67
U kunt de functie nDeriv( slechts eenmaal gebruiken in uitdrukking. Wegens de
toegepaste methode bij het berekenen van
nDeriv( , is het mogelijk dat de TI-84 Plus
een incorrecte waarde voor de afgeleide als resultaat zal hebben in een niet-
differentieerbaar punt.
fnInt(
fnInt(fnInt(
fnInt(
fnInt( (integraalfunctie) berekent de numerieke integraal (volgens de Gauss-
Kronrodmethode) van
uitdrukking in functie van variabele, van de ondergrens tot de bovengrens
en voor een gegeven
tolerantie (wanneer deze niet werd opgegeven, is de
standaardinstelling 1âN5).
fnInt( is alleen geldig voor reële getallen.
fnInt(uitdrukking,variabele,ondergrens,bovengrens[,tolerantie])
Opmerking:
om het plotten van integraalgrafieken te versnellen (wanneer de functie
fnInt( wordt gebruikt in een Y=-vergelijking), moet u de waarde van de venstervariabele
Xres verhogen vooraleer u s drukt.
De vergelijkingsoplosser gebruiken
De vergelijkingsoplosser gebruikenDe vergelijkingsoplosser gebruiken
De vergelijkingsoplosser gebruiken
Solver
SolverSolver
Solver
Met de optie
Solver kunt u de vergelijkingsoplosser op het scherm oproepen, waarin u
een vergelijking kunt oplossen voor elke variabele. Hierbij wordt verondersteld dat de
vergelijking gelijk is aan nul.
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 68
Wanneer u de optie Solver kiest, verschijnt één van deze twee schermen:
het vergelijkingsscherm (zie stap 1 in de onderstaande illustratie) wordt getoond
wanneer de vergelijkingsvariabele
eqn leeg is;
het interactieve vergelijkingsscherm verschijnt wanneer u een vergelijking in de
variabele
eqn hebt opgeslagen.
Een uitdrukking invoeren in de vergelijkings-oplosser
Een uitdrukking invoeren in de vergelijkings-oplosserEen uitdrukking invoeren in de vergelijkings-oplosser
Een uitdrukking invoeren in de vergelijkings-oplosser
Wanneer u een uitdrukking in de vergelijkingsoplosser wilt invoeren, vanuit de
veronderstelling dat de variabele
eqn leeg is, moet u als volgt te werk gaan.
1. Kies in het menu
MATH de optie 0:Solver om het vergelijkingsscherm op te roepen.
Voer de uitdrukking op één van de volgende manieren in:
voer de uitdrukking rechtstreeks in de vergelijkingsoplosser in;
voeg in de vergelijkingsoplosser een naam van een Y=-variabele in door deze te
kiezen in het menu
VARS Y-VARS;
•druk y K, voeg de naam van een Y=-variabele in door deze te kiezen in het
menu
VARS Y-VARS en druk vervolgens Í. De uitdrukking wordt dan in de
vergelijkingsoplosser ingevoegd.
2. De uitdrukking zal worden opgeslagen in de variabele
eqn zoals u deze invoert.
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 69
3. Druk Í of . Het interactieve vergelijkingsscherm wordt weergegeven.
De vergelijking die werd opgeslagen in
eqn verschijnt nu op de bovenste regel
en is gelijk aan nul.
De variabelen in de vergelijking worden weergegeven in de volgorde waarin
deze in de vergelijking voorkomen. De waarden die in de getoonde variabelen
werden opgeslagen, worden eveneens weergegeven.
De standaardwaarden voor de onder- en bovengrens verschijnen op de laatste
regel in het scherm (
bound={L1â99,1â99}).
Het symbool $ wordt op de onderste regel in de eerste kolom weergegeven
wanneer het vergelijkingsscherm meer regels bevat dan op het scherm kunnen
worden getoond.
Opmerking: als u de vergelijkingsoplosser wilt gebruiken om een vergelijking als
bijvoorbeeld
K=.5MV
2
te bereken, moet u eqn:0=KN.5MV
2
invoeren in het
vergelijkingsscherm.
Waarden voor variabelen invoeren en bewerken
Waarden voor variabelen invoeren en bewerkenWaarden voor variabelen invoeren en bewerken
Waarden voor variabelen invoeren en bewerken
Wanneer u een waarde voor een variabele invoert in het interactieve oplosserscherm,
wordt de nieuwe waarde in deze variabele in het geheugen opgeslagen.
U kunt ook een uitdrukking invoeren als de waarde voor deze variabele. Deze wordt dan
berekend wanneer u overschakelt naar de volgende variabele. Uitdrukkingen moeten
steeds reële getallen als resultaat opleveren in elke fase van de iteratie.
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 70
U kunt vergelijkingen steeds opslaan in de functievariabelen VARS Y-VARS, bijvoorbeeld
Y1 of r6, om naar deze Y=-variabelen in de vergelijking eventueel te verwijzen. In het
interactieve oplosserscherm verschijnen alle variabelen van alle Y= functies waarnaar in
de vergelijking wordt verwezen.
Een variabele berekenen in de vergelijkings-oplosser
Een variabele berekenen in de vergelijkings-oplosserEen variabele berekenen in de vergelijkings-oplosser
Een variabele berekenen in de vergelijkings-oplosser
Wanneer u met behulp van de vergelijkingsoplosser een variabele wilt berekenen nadat
een vergelijking in
eqn werd opgeslagen, moet u als volgt te werk gaan.
1. Kies in het menu
MATH de optie 0:Solver om het interactieve oplosserscherm op te
roepen indien dit nog niet wordt getoond.
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 71
2. Voer nu de waarde van elke gekende variabele in of breng de nodige wijzigingen
aan. U moet aan alle variabelen, met uitzondering van de ongekende variabele, een
waarde toekennen. Om de cursor te verplaatsen naar de volgende variabele, moet u
Í of drukken.
3. Voer een eerste testwaarde in voor de ongekende variabele die u wilt oplossen. U
bent niet verplicht deze beginwaarde in te voeren, maar het kan de
oplossingsprocedure versnellen. Voor vergelijkingen met meer dan één oplossing
zal de TI-84 Plus trachten de oplossing te tonen die het dichtst uw testwaarde
benadert.
De standaardtestwaarde wordt berekend als .
4. Wijzig
bound={ondergrens,bovengrens}. ondergrens en bovengrens zijn de grenzen
waartussen de TI-84 Plus naar een oplossing zoekt. Ook deze grenzen bent u niet
verplicht in te voeren, maar kunnen er eveneens toe leiden dat de oplossing sneller
wordt gevonden. De standaardwaarde is
bound={L1â99,1â99}.
5. Verplaats de cursor naar de ongekende variabele waarvoor u de oplossing zoekt en
druk vervolgens ƒ \.
upper lower+()
2
-----------------------------------------
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 72
De oplossing wordt weergegeven naast de variabele die u zoekt. Een vol
vierkantje in de eerste kolom duidt de ongekende variabele aan waarvoor u de
oplossingsprocedure hebt uitgevoerd en geeft aan dat de vergelijking in
evenwicht is. Indien er een weglatingsteken verschijnt, betekent dit dat de
waarde langer is dan op het scherm kan worden weergegeven.
Opmerking: Wanneer een getal groter is dan op het scherm weergegeven kan
worden, druk dan op ~ om naar het eind van het getal te gaan, zodat u kunt
zien of het eindigt op een negatieve of positieve exponent. Een zeer klein getal
kan een groot getal lijken te zijn, tot u naar rechts gaat om de exponent te zien.
De waarden van de variabelen worden in het geheugen bijgewerkt.
Op de laatste regel van het scherm verschijnt
leftNrt=versch. versch is het verschil
tussen de linker- en rechterlid van de vergelijking. Een vol vierkantje in de eerste
kolom naast de functie
leftNrt= geeft aan dat de vergelijking werd berekend voor
de nieuwe waarde van de ongekende variabele die u met deze
oplossingsprocedure zoekt.
Vergelijkingen bewerken die in eqn werden opgeslagen
Vergelijkingen bewerken die in eqn werden opgeslagenVergelijkingen bewerken die in eqn werden opgeslagen
Vergelijkingen bewerken die in eqn werden opgeslagen
Wanneer u een vergelijking, die werd opgeslagen in
eqn, wilt bewerken terwijl u in de
interactieve vergelijkingsoplosser aan het werken bent, moet u } drukken totdat het
vergelijkingsscherm wordt weergegeven. U kunt dan de vergelijking bewerken.
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 73
Vergelijkingen met meer dan één oplossing
Vergelijkingen met meer dan één oplossingVergelijkingen met meer dan één oplossing
Vergelijkingen met meer dan één oplossing
Sommige vergelijkingen hebben meer dan één oplossing. U kunt opnieuw een eerste
testwaarde of een andere grenswaarde invoeren als u bijkomende oplossingen wilt
vinden.
Andere oplossingen
Andere oplossingenAndere oplossingen
Andere oplossingen
Nadat u de oplossing voor een variabele hebt gevonden, kunt u in het interactieve
oplosserscherm verder blijven zoeken naar oplossingen. Wijzig de waarden van één of
meer variabelen. Wanneer u de waarde van een variabele bewerkt, verdwijnen de volle
vierkantjes naast de vorige oplossing en de functie
leftNrt=versch. Verplaats de cursor
naar de variabele waarvoor u nu een oplossing wilt zoeken en druk ƒ\.
Het zoekproces van solve( besturen
Het zoekproces van solve( besturenHet zoekproces van solve( besturen
Het zoekproces van solve( besturen
De TI-84 Plus zoekt naar de oplossing van vergelijkingen door middel van een iteratief
proces. Als u dit proces wilt besturen, moet u grenzen invoeren die de oplossing zo dicht
mogelijk benaderen en een eerste testwaarde opgeven die in het interval tussen deze
grenzen ligt. Op deze manier wordt de oplossing sneller gevonden. Zo geeft u ook aan
welke oplossing u wilt vinden voor vergelijkingen waarvoor meer dan één oplossing
bestaat.
solve( gebruiken in het basisscherm of een programma
solve( gebruiken in het basisscherm of een programmasolve( gebruiken in het basisscherm of een programma
solve( gebruiken in het basisscherm of een programma
U kunt
solve( alleen oproepen vanuit de CATALOG of vanuit een programma. solve(
berekent een oplossing (wortel) voor
variabele in uitdrukking, op basis van een eerste
testwaarde, en de grenzen ondergrens en bovengrens waartussen de oplossing wordt gezocht.
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 74
De standaardwaarde voor ondergrens is L1â99. De standaardwaarde voor bovengrens is
1â99.
solve(uitdrukking,variabele,testwaarde[,{ondergrens,bovengrens}])
Er wordt verondersteld dat uitdrukking gelijk is aan nul. De waarde in variabele zal niet in
het geheugen worden aangepast.
testwaarde kan een waarde of een lijst van twee
waarden zijn. De waarden moeten voor elke variabele in
uitdrukking worden opgeslagen,
met uitzondering van de ongekende
variabele, vooraleer uitdrukking wordt berekend. U
moet
ondergrens en bovengrens opgeven in de vorm van een lijst.
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 75
Bewerkingen in het menu MATH NUM (getallen)
Bewerkingen in het menu MATH NUM (getallen)Bewerkingen in het menu MATH NUM (getallen)
Bewerkingen in het menu MATH NUM (getallen)
Het menu MATH NUM
Het menu MATH NUM Het menu MATH NUM
Het menu MATH NUM
Om het menu
MATH NUM op te roepen, drukt u ~.
abs(
abs(abs(
abs(
De functie
abs( (absolute waarde) resulteert in de absolute waarde van een reëel getal,
de modulus van een complex getal, van een uitdrukking, lijst of matrix.
abs(waarde)
MATH NUM CPX PRB
1:abs(
De absolute waarde
2:round(
Getal afronden
3:iPart(
Geheel deel van het getal
4:fPart(
Decimaal deel van het getal
5:int(
Grootste geheel getal
6:min(
Minimumwaarde
7:max(
Maximumwaarde
8:lcm(
Kleinste gemene veelvoud
9:gcd(
Grootste gemene deler
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 76
Opmerking: abs( is een functie die u ook in het menu MATH CPX kunt kiezen.
round(
round(round(
round(
De functie
round( resulteert in een getal, uitdrukking, lijst of matrix die wordt afgerond tot
#decimalen ({9). Wanneer u #decimalen niet opgeeft, wordt waarde afgerond tot het aantal
cijfers dat wordt getoond met een maximum van 10 cijfers.
round(waarde[,#decimalen])
iPart(, fPart(
iPart(, fPart(iPart(, fPart(
iPart(, fPart(
De functie
iPart( (geheel deel) resulteert in het gehele deel of de gehele delen van een
reëel of complex getal, uitdrukking, lijst of matrix.
iPart(waarde)
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 77
fPart( (decimaal deel) geeft het decimale gedeelte of de decimale gedeelten van een
reëel of complex getal, uitdrukking, lijst of matrix als resultaat.
fPart(waarde)
int(
int(int(
int(
De functie
int( (grootste geheel getal) resulteert in het grootste geheel getal { een reëel
of complex getal, uitdrukking, lijst of matrix.
int(waarde)
Opmerking: int( levert hetzelfde resultaat als iPart( voor niet-negatieve getallen en voor
negatieve gehele getallen, maar voor negatieve getallen die niet geheel zijn, is het
resultaat een eenheid kleiner dan het resultaat van iPart(.
min(, max(
min(, max(min(, max(
min(, max(
De functie
min( (minimumwaarde) resulteert in de kleinste waarde van waardeA en
waardeB of het kleinste element in lijst. Indien lijstA en lijstB met elkaar worden vergeleken,
geeft
min( een lijst van de kleinste waarden voor elk paar van lijstelementen als
resultaat. Wanneer
lijst en waarde met elkaar worden vergeleken, zal de functie min( elk
element in
lijst vergelijken met waarde.
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 78
De functie max( (maximumwaarde) resulteert in de grootste waarde van waardeA en
waardeB of het grootste element in lijst. Indien lijstA en lijstB met elkaar worden
vergeleken, geeft
max( een lijst van de grootste waarden voor elk paar van
lijstelementen als resultaat. Wanneer
lijst en waarde met elkaar worden vergeleken, zal de
functie
max( elk element in lijst vergelijken met waarde.
lcm(, gcd(
lcm(, gcd(lcm(, gcd(
lcm(, gcd(
De functie
lcm( resulteert in het kleinste gemene veelvoud van waardeA en waardeB,
waarbij deze allebei niet-negatieve, gehele getallen moeten zijn. Indien
lijstA wordt
vergeleken met
lijstB, zal de functie lcm( resulteren in een lijst van de kleinste gemene
veelvouden voor elk paar lijstelementen. Wanneer
lijst wordt vergeleken met waarde, zal
lcm( elk element in lijst vergelijken met waarde.
De functie
gcd( resulteert in de grootste gemene deler van waardeA en waardeB, waarbij
deze allebei niet-negatieve, gehele getallen moeten zijn. Indien
lijstA wordt vergeleken
met
lijstB, zal de functie gcd( resulteren in een lijst van de grootste gemene delers voor
min(waardeA,waardeB)
min(lijst)
min(lijstA,lijstB)
min(lijst,waarde)
max(waardeA,waardeB)
max(lijst)
max(lijstA,lijstB)
max(lijst,waarde)
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 79
elk paar lijstelementen. Wanneer lijst wordt vergeleken met waarde, zal gcd( elk element
in
lijst vergelijken met waarde.
Complexe getallen invoeren en gebruiken
Complexe getallen invoeren en gebruikenComplexe getallen invoeren en gebruiken
Complexe getallen invoeren en gebruiken
Complexe getallenmodi
Complexe getallenmodiComplexe getallenmodi
Complexe getallenmodi
De TI-84 Plus geeft complexe getallen weer in een vorm met poolcoördinaten of
rechthoekige coördinaten. Om een complexe getalmodus te selecteren, druk z en
kies vervolgens één van de twee modi.
a+bi (complexe modus met rechthoekige coördinaten)
re^qi (complexe modus met poolcoördinaten)
lcm(waardeA,waardeB)
lcm(lijstA,lijstB)
lcm(lijst,waarde)
gcd(waardeA,waardeB)
gcd(lijstA,lijstB)
gcd(lijst,waarde)
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 80
Complexe getallen kunnen op de TI-84 Plus toegekend worden aan variabelen.
Complexe getallen zijn ook geldige elementen van een lijst.
In de modus
Real geven resultaten met een complex getal een foutmelding, tenzij u een
complex getal invoerde aan het begin. Bijvoorbeeld, in de modus
Real geeft ln(L1) een
foutmelding; in de modus
a+bi geeft ln(L1) een oplossing.
Complexe getallen invoeren
Complexe getallen invoerenComplexe getallen invoeren
Complexe getallen invoeren
Complexe getallen worden bewaard in een vorm met rechthoekige coördinaten maar u
kunt een complex getal echter invoeren in een vorm met rechthoekige of met
poolcoördinaten, ongeacht de modusinstelling. De componenten van complexe getallen
kunnen reële getallen zijn of uitdrukkingen die reële getallen uitwerken; uitdrukkingen
worden uitgewerkt wanneer de opdracht is uitgevoerd.
Opmerking over de modus Radian ten opzichte van de modus Degree
Opmerking over de modus Radian ten opzichte van de modus DegreeOpmerking over de modus Radian ten opzichte van de modus Degree
Opmerking over de modus Radian ten opzichte van de modus Degree
De modus Radian wordt aanbevolen voor berekeningen met complexe getallen. De
TI-84 Plus converteert alle ingevoerde goniometrische waarden intern in radialen, maar
converteert geen waarden voor exponentiële, logaritmische of hyperbolische functies.
Real mode
a+bi mode
$$
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 81
In de modus Degree, zijn complexe identiteiten zoals e^(iq) = cos(q)+i sin(q) niet altijd
waar omdat de waarden van cos en sin geconverteerd zijn in radialen, terwijl de
waarden van e^( ) dat niet zijn. Bijvoorbeeld,
e^(i45) = cos(45) + i sin(45) wordt intern
behandeld als
e^(i45) = cos(p/4) + i sin(p/4). Complexe identiteiten zijn altijd waar in de
modus Radian.
Resultaten in de vorm van complexe getallen interpreteren
Resultaten in de vorm van complexe getallen interpreterenResultaten in de vorm van complexe getallen interpreteren
Resultaten in de vorm van complexe getallen interpreteren
Complexe getallen, met inbegrip van elementen in een lijst, worden als resultaat
weergegeven in ofwel carthesische ofwel poolcoördinaten, afhankelijk van de instelling
van de opmaakmodus of de instructie voor de conversie van de weergave. In het
onderstaande voorbeeld werden de modi voor poolcoördinaten, complexe getallen
(
re^qi) en de modus Radian gekozen.
De opmaakmodus voor carthesische coördinaten
De opmaakmodus voor carthesische coördinatenDe opmaakmodus voor carthesische coördinaten
De opmaakmodus voor carthesische coördinaten
In de opmaakmodus voor carthesische (rechthoekige) coördinaten wordt een complex
getal herkend en weergegeven in de opmaak a+bi, waarbij
a het reële deel, b het
imaginaire deel en i een constante gelijk aan is.
Wanneer u een complex getal in carthesische coördinaten wilt invoeren, moet u de
waarde voor
a (reëel deel) invoeren, Ã of ¹ drukken, vervolgens de waarde voor b
(
imaginair deel) invoeren en tenslotte y V (constante) drukken.
1
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 82
reëel deel(+ of N)imaginair deel i
De opmaakmodus voor pool-coördinaten
De opmaakmodus voor pool-coördinatenDe opmaakmodus voor pool-coördinaten
De opmaakmodus voor pool-coördinaten
In de opmaakmodus voor poolcoördinaten wordt een complex getal herkend en
weergegeven in de opmaak re^qi, waarbij r de grootheid,
e de basis van de natuurlijke
logaritme, q de hoek en i een constante gelijk aan is.
Wanneer u een complex getal in poolcoördinaten wilt invoeren, moet u de waarde voor r
(
modulus) invoeren, y J (exponentiële functie) drukken, vervolgens de waarde voor q
(
argument) invoeren en tenslotte y V (constante) drukken.
e^(i)
1
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 83
Bewerkingen in het menu MATH CPX (complexe
Bewerkingen in het menu MATH CPX (complexe Bewerkingen in het menu MATH CPX (complexe
Bewerkingen in het menu MATH CPX (complexe
getallen)
getallen)getallen)
getallen)
Het menu MATH CPX
Het menu MATH CPX Het menu MATH CPX
Het menu MATH CPX
Om het menu
MATH CPX op te roepen, drukt u ~ ~.
conj(
conj(conj(
conj(
De functie
conj( (geconjugeerd) berekent het complex toegevoegd getal van een
complex getal of een lijst van complexe getallen.
MATH NUM CPX PRB
1:conj(
Berekent het complex toegevoegd getal
2:real(
Berekent het reëel deel
3:imag(
Berekent het imaginair deel
4;angle(
Berekent de hoek in poolcoördinaten
5:abs
Berekent de grootheid (modulus)
6:4Rect
Toont het resultaat in carthesische coördinaten
7:4Polar
Toont het resultaat in poolcoördinaten
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 84
conj(a+bi) resulteert in een waarde voor aNbi in de modus a+bi.
conj(re^(qi)) resulteert in een waarde voor re ^(Mqi) in de modus re^qi.
real(
real(real(
real(
De functie
real( (reëel deel) berekent het reëel deel van een complex getal of van een
lijst van complexe getallen.
real(a+bi) resulteert in een waarde voor a.
real(re^(qi)) resulteert in een waarde voor räcos(q).
imag(
imag(imag(
imag(
De functie
imag( (imaginair deel) berekent het imaginair (niet-reëel) deel van een
complex getal of van een lijst van complexe getallen.
imag(a+bi) resulteert in een waarde voor b.
imag(re^(qi)) resulteert in een waarde voor räsin(q).
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 85
angle(
angle(angle(
angle(
De functie
angle( berekent de hoek in poolcoördinaten van een complex getal of van een
lijst van complexe getallen, door tanL
1
(b/a) te berekenen, waarbij b het imaginair deel
en a het reëel deel is. De berekening wordt aangepast door +p in het tweede kwadrant
of Np in het derde kwadrant.
angle(a+bi) resulteert in een waarde voor tanL
1
(b/a)
.
angle(re^(qi)) resulteert in een waarde voor q, waarbij Lp<q<p.
abs(
abs(abs(
abs(
De functie
abs( (absolute waarde) berekent de grootheid (modulus), eq reëel2+imag2
, van
een complex getal of van een lijst van complexe getallen.
abs(a+bi) resulteert in een waarde voor .
abs(re^(qi)) resulteert in een waarde voor r (modulus).
a2 b2+()
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 86
4Rect
RectRect
Rect
De functie 4
Rect (weergeven in carthesische coördinaten) toont een complex getal als
resultaat in carthesische coördinaten. Deze functie kunt u alleen op het einde van een
uitdrukking gebruiken en is niet van toepassing als het resultaat een reëel getal is.
complex getal8Rect resulteert in een waarde voor a+bi
4Polar
PolarPolar
Polar
De functie 4
Polar (weergeven in poolcoördinaten) toont een complex getal als resultaat
in poolcoördinaten. Deze functie kunt u alleen op het einde van een uitdrukking
gebruiken en is niet van toepassing als het resultaat een reëel getal is.
complex getal4Polar resulteert in een waarde voor re^(qi)
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 87
Bewerkingen in het menu MATH PRB
Bewerkingen in het menu MATH PRB Bewerkingen in het menu MATH PRB
Bewerkingen in het menu MATH PRB
(kansberekening)
(kansberekening)(kansberekening)
(kansberekening)
Het menu MATH PRB
Het menu MATH PRB Het menu MATH PRB
Het menu MATH PRB
Om het menu
MATH PRB op te roepen, drukt u |.
rand
randrand
rand
De functie
rand (willekeurig getal) genereert één of meer willekeurige getallen > 0 en < 1
als resultaat. Wanneer u een rij van willekeurige getallen in de vorm van een lijst wilt
genereren, moet u een geheel getal > 1 opgeven voor
aantalpogingen (het aantal
pogingen). De standaardinstelling voor
aantalpogingen is 1).
rand[(aantalpogingen)]
MATH NUM CPX PRB
1:rand
Genereert een willekeurig getal
2:nPr
Aantal permutaties
3:nCr
Aantal combinaties
4:!
Faculteit
5:randInt(
Genereert een willekeurig geheel getal
6:randNorm(
Genereert een willekeurig getal voor normale verdeling
7:randBin(
Genereert een willekeurig getal voor binomiale verdeling
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 88
Opmerking: wanneer u willekeurige getallen wilt genereren die niet tussen 0 en 1 vallen,
kunt u de functie
rand in een uitdrukking gebruiken. Voorbeeld: rand5 genereert een
willekeurig getal dat groter dan 0 en kleiner dan 5 is.
Telkens de instructie
rand wordt uitgevoerd, zal de TI-84 Plus dezelfde rij van
willekeurige getallen genereren op basis van een opgegeven beginwaarde of "zaadje".
De standaardinstelling van de TI-84 Plus voor de beginwaarde van de instructie
rand is
0. Wanneer u een andere rij van willekeurige getallen wilt genereren, moet u een
beginwaarde (die niet nul is) opslaan in
rand. Wanneer u de standaardinstelling van de
beginwaarde opnieuw wilt instellen, slaat u het getal
0 op in rand of volgt u de procedure
om de rekenmachine opnieuw in zijn basistoestand terug te brengen (zie hoofdstuk 18).
Opmerking: de beginwaarde (het "zaadje") zal eveneens bepalend zijn voor het resultaat
van de instructies
randInt( , randNorm( en randBin(.
nPr, nCr
nPr, nCrnPr, nCr
nPr, nCr
De functie
nPr (aantal permutaties) berekent het aantal permutaties van n-getallen telkens
in groepen van
r-getallen. n-getallen en r-getallen moeten niet-negatieve gehele getallen zijn.
Voor zowel
n-getallen als r-getallen kunt u lijsten gebruiken.
n-getallen nPr r-getallen
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 89
De functie nCr (aantal combinaties) berekent het aantal combinaties van n-getallen in
groepen van
r-getallen. n-getallen en r-getallen moeten niet-negatieve gehele getallen zijn.
Voor zowel
n-getallen als r-getallen kunt u lijsten gebruiken.
n-getallen nCr r-getallen
Faculteit
FaculteitFaculteit
Faculteit
! (faculteit) berekent de n-faculteit voor een geheel getal of een veelvoud van 0,5.
Wanneer u deze instructie voor een lijst gebruikt, resulteert dit in de faculteiten voor elk
geheel getal of veelvoud van 0,5.
waarde moet wel | L.5 en { 69.
waarde!
Opmerking: de faculteit wordt recursief berekend aan de hand van de relatie (n+1)! =
nän!, totdat n kan worden herleid tot ofwel 0 ofwel L1/2. Op dat ogenblik wordt de
definitie 0!=1 of (L1/2)!=‡p gebruikt om de berekening te vervolledigen. Vandaar:
n!=nä(nN1)ä(n-2)ä ...ä2ä1, als n een geheel getal | 0 is
n!= nä(nN1)ä(n-2)ä ...ä1/2ä‡p, als n+1/2 een geheel getal | 0 is
n! resulteert in een fout wanneer n en n+1/2 allebei geen gehele getallen | 0 zijn.
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 90
randInt(
randInt(randInt(
randInt(
De functie
randInt( (willekeurig geheel getal) genereert en toont een willekeurig geheel
getal binnen een bereik dat werd opgegeven aan de hand van de argumenten
ondergrens
en
bovengrens voor de gehele getallen die de limieten voorstellen. Als u een lijst van
willekeurige getallen wilt creëren, geeft u een geheel getal > 1 op voor het argument
aantalpogingen (het aantal pogingen; als u dit niet opgeeft, is de standaardinstelling 1).
randInt(ondergrens,bovengrens[,aantalpogingen])
randNorm(
randNorm(randNorm(
randNorm(
De functie
randNorm( (willekeurig getal voor normale verdeling) genereert en toont een
willekeurig reëel getal uit een opgegeven normale verdeling. Elke gegenereerde waarde
kan een reëel getal zijn, maar zal meestal vallen in het interval [mN3(s)
, m+3(s)]. Als u
een lijst van willekeurige getallen wilt creëren, geeft u een geheel getal > 1 op voor het
argument
aantalpogingen (het aantal pogingen); als u niets opgeeft, is de
standaardinstelling 1).
randNorm(m,s[,aantalpogingen])
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 91
randBin(
randBin(randBin(
randBin(
De functie
randBin( (willekeurig getal voor binomiale verdeling) genereert en toont een
willekeurig reëel getal uit een opgegeven binomiale verdeling.
aantalpogingen (het aantal
pogingen) moet | 1 zijn.
kans (de kans) moet dan | 0 en { 1 zijn. Als u een lijst van
willekeurige getallen wilt creëren, geeft u een geheel getal > 1 op voor
aantalsimulaties (het
aantal simulaties; als u niets opgeeft, is de standaardinstelling 1).
randBin(aantalpogingen,kans[,aantalsimulaties])
Opmerking:
de beginwaarde (het "zaadje") zal eveneens bepalend zijn voor het resultaat
van de instructies
randInt( , randNorm( en randBin(.
Bewerkingen in het menu ANGLE
Bewerkingen in het menu ANGLEBewerkingen in het menu ANGLE
Bewerkingen in het menu ANGLE
Het menu ANGLE
Het menu ANGLEHet menu ANGLE
Het menu ANGLE
Om het menu
ANGLE op te roepen, drukt u y ;. In het menu ANGLE verschijnen
de instructies en aanduidingsopties voor hoeken. De instelling van de modus
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 92
Radian/Degree zal bepalend zijn voor de manier waarop de TI-84 Plus de opties in het
menu
ANGLE zal interpreteren.
DMS-notatie
DMS-notatieDMS-notatie
DMS-notatie
De DMS-notatie (graden/minuten/seconden) voor de invoer van hoekwaarden omvat het
symbool voor graden (¡), het symbool voor minuten (
') en het symbool voor seconden
(
"). graden moet steeds een reëel getal zijn; minuten en seconden moeten reële getallen | 0
zijn.
graden¡minuten'seconden"
Voorbeeld: voer de waarde 30¡1'23'' in voor een hoek van 30 graden, 1 minuut,
23 seconden. Als de hoekmodus niet ingesteld staat op Degree, moet u ¡ gebruiken, om
ANGLE
1:¡
Aanduiding in graden
2:'
Aanduiding in minuten (DMS-notatie)
3:r
Aanduiding in radialen
4:8DMS
Toont graden/minuten/seconden
5:R8Pr(
Berekent r, indien X en Y gegeven zijn
6:R8Pq( Berekent q, indien X en Y gegeven zijn
7:P8Rx( Berekent x, indien R en q gegeven zijn
8:P8Ry( Berekent y, indien R en q gegeven zijn
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 93
ervoor te zorgen dat de TI-84 Plus de argumenten als graden, minuten en seconden zal
interpreteren.
Graden
GradenGraden
Graden
Met de aanduiding ¡
(graden) kunt u een hoek of een lijst van hoeken invoeren in de
vorm van graden, ongeacht de actuele instelling voor de hoekmodus. In de modus
Radian kunt u ¡ gebruiken om graden om te zetten in radialen.
waarde¡
{waarde1,waarde2,waarde3,waarde4,...,waarde n}¡
¡ geeft op de eenheid
graden (D) in de DMS-notatie aan.
' (minuten) geeft de eenheid minuten (M) in de DMS-notatie aan.
" (seconden) geeft de eenheid seconden (S) in de DMS-notatie aan.
Opmerking: " is niet beschikbaar in het menu ANGLE. Als u wilt invoeren, moet u ƒ
[] drukken.
Modus Degree Modus Radian
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 94
Rradialen
RradialenRradialen
Rradialen
Met de optie
r
(radialen) kunt u een hoek of een lijst van hoekwaarden weergeven in
radialen, ongeacht de actuele instelling voor de hoekmodus. In de modus Degree kunt u
r
gebruiken om radialen om te zetten in graden.
waarde
r
Modus Degree
8DMS
DMSDMS
DMS
8
DMS (graden/minuten/seconden) toont resultaat in de DMS-notatie. De instelling van de
hoekmodus moet ingesteld staan op
Degree als de hoekwaarde van resultaat moet
worden geïnterpreteerd als graden, minuten en seconden. 8
DMS kunt u alleen op het
einde van een regel gebruiken.
resultaat8DMS
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 95
R
RR
R8Pr(, R
Pr(, RPr(, R
Pr(, R8P
PP
Pq(, P
(, P(, P
(, P8Rx(, P
Rx(, PRx(, P
Rx(, P8Ry(
Ry(Ry(
Ry(
De functie
R8Pr( zet carthesische coördinaten om in poolcoördinaten en resulteert in
een waarde voor
r. R8Pq( zet carthesische coördinaten om in poolcoördinaten en
resulteert in een waarde voor q. Voor
x en y kunt u lijsten opgeven.
R8Pr(x,y) R8Pq(x,y)
P
8Rx( zet poolcoördinaten om in carthesische coördinaten en resulteert in een waarde
voor
x. P8Ry( zet poolcoördinaten om in carthesische coördinaten en resulteert in een
waarde voor
y. Voor r en q kunt u lijsten opgeven.
P8Rx(r,q) P8Ry(r,q)
Opmerking: in dit voorbeeld staat de modus Radian
ingesteld.
Opmerking: in dit voorbeeld staat de modus Radian
ingesteld.
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 96
Bewerkingen in het menu TEST (vergelijken)
Bewerkingen in het menu TEST (vergelijken)Bewerkingen in het menu TEST (vergelijken)
Bewerkingen in het menu TEST (vergelijken)
Het menu TEST
Het menu TESTHet menu TEST
Het menu TEST
Om het menu
TEST op te roepen, drukt u y :.
=,
=, =,
=, ƒ, >,
, >, , >,
, >, |, <,
, <, , <,
, <, {
De vergelijkingsoperatoren vergelijken
waardeA met waardeB en resulteren in 1 indien de
vergelijking waar is of in 0 indien de vergelijking onwaar is.
waardeA en waardeB kunnen
hierbij reële of complexe getallen, uitdrukkingen of lijsten zijn. Voor matrices kunt u
alleen
= en ƒ gebruiken. Wanneer waardeA en waardeB matrices zijn, moeten beide
dezelfde dimensies hebben.
Este operador... Devuelve 1 (verdadero)si...
TEST LOGIC
1: =
Gelijk aan
2: ƒ
Niet gelijk aan
3: >
Groter dan
4:
Groter dan of gelijk aan
5: <
Kleiner dan
6:
Kleiner dan of gelijk aan
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 97
Vergelijkingsoperatoren worden vaak gebruikt in programma's om het verloop van de
uitvoering ervan te sturen, maar ook voor grafieken van functies wanneer het plotten van
de grafiek voor specifieke waarden moet worden gecontroleerd.
Vergelijkingen gebruiken
Vergelijkingen gebruikenVergelijkingen gebruiken
Vergelijkingen gebruiken
De vergelijkingsoperatoren worden volgens de EOS-regels (zie hoofdstuk 1) pas
verwerkt na de wiskundige functies.
De uitdrukking
2+2=2+3 heeft 0 als resultaat. De TI-84 Plus voert op basis van de
EOS-regels eerst de aftrekking uit en vergelijkt vervolgens het resultaat 4 met het
andere resultaat 5.
De uitdrukking
2+(2=2)+3 heeft 6 als resultaat. De TI-84 Plus voert eerst de
vergelijkende test uit omdat deze tussen haakjes staat, waarna de waarden 2, 1 en
3 bij elkaar worden opgeteld.
waardeA=waardeB
waardeA>waardeB
waardeA<waardeB
waardeA
ƒwaardeB
waardeA
|waardeB
waardeA
{waardeB
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 98
Bewerkingen in het menu TEST LOGIC (Boolese
Bewerkingen in het menu TEST LOGIC (Boolese Bewerkingen in het menu TEST LOGIC (Boolese
Bewerkingen in het menu TEST LOGIC (Boolese
logica)
logica)logica)
logica)
Het menu TEST LOGIC
Het menu TEST LOGICHet menu TEST LOGIC
Het menu TEST LOGIC
Om het menu
TEST LOGIC op te roepen, drukt u y [TEST]Š ~.
Boolese operatoren
Boolese operatorenBoolese operatoren
Boolese operatoren
Boolese operatoren worden vaak gebruikt in programma's om het verloop van de
uitvoering ervan te sturen, maar ook voor grafieken van functies wanneer het plotten van
de grafiek voor specifieke waarden moet worden gecontroleerd. Hierbij worden waarden
uitsluiten geïnterpreteerd als nul (onwaar) of als verschillend van nul (waar).
Este operador... Devuelve 1 (verdadero) si...
TEST LOGIC
1:and
Beide waarden verschillend van nul zijn (waar)
2:or
Ten minste één waarde verschillend van nul is (waar)
3:xor
Slechts één waarde nul is (onwaar)
4:not(
De waarde nul is (onwaar)
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 99
and, or, xor
and, or, xorand, or, xor
and, or, xor
and, or en xor (de exclusieve or) resulteren in de waarde 1 indien een uitdrukking waar is
of in
0 indien een uitdrukking onwaar is volgens de argumenten in de onderstaande
tabel.
waardeA en waardeB kunnen reële getallen, uitdrukkingen of lijsten zijn.
waardeA and waardeB
waardeA or waardeB
waardeA xor waardeB
not(
not(not(
not(
not( resulteert in 1 indien waarde (die een uitdrukking kan zijn) gelijk is aan 0.
not(waarde)
Boolese operatoren gebruiken
Boolese operatoren gebruikenBoolese operatoren gebruiken
Boolese operatoren gebruiken
De Boolese logica wordt vaak toegepast voor vergelijkingen. In het volgende
programma zorgen de instructies ervoor dat de waarde 4 wordt opgeslagen in C.
waardeA waardeB and or xor
ƒ0 ƒ0
resulteert in 1 1 0
ƒ0
0 resulteert in 0 1 1
0
ƒ0
resulteert in 0 1 1
0 0 resulteert in 0 0 0
Hoofdstuk 2: Wiskundige, hoek- en vergelijkende bewerkingen 100
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 101
Hoofdstuk 3:
Hoofdstuk 3:Hoofdstuk 3:
Hoofdstuk 3:
De grafiek van functies Inhoud van dit
De grafiek van functies Inhoud van dit De grafiek van functies Inhoud van dit
De grafiek van functies Inhoud van dit
hoofdstuk
hoofdstukhoofdstuk
hoofdstuk
Kennismaking: de grafiek van een cirkel
Kennismaking: de grafiek van een cirkelKennismaking: de grafiek van een cirkel
Kennismaking: de grafiek van een cirkel
Deze kennismaking is een beknopte inleiding. Lees het vervolg van dit hoofdstuk voor
meer gedetailleerde informatie.
Maak de grafiek van een cirkel met straal 10 en het middelpunt ervan op het assenkruis
in het standaarduitleesscherm. Om deze grafiek weer te kunnen plotten, moet u twee
verschillende formules invoeren voor het bovenste en onderste deel van de cirkel.
Vervolgens moet u de instructie ZSquare (zoomvierkant) gebruiken om de weergave op
het scherm aan te passen zodat de grafieken van de functies in de vorm van een cirkel
worden weergegeven.
1. Druk in de modus
Func o om het Y= scherm op te
roepen. Druk y []
100 ¡ ¤ Í om
de uitdrukking Y=(100NX
2
) in te voeren als
definitie voor de bovenste helft van de cirkel.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 102
Met de uitdrukking Y=(100NX
2
) definieert u de
onderste helft van de cirkel. Op de TI-84 Plus kunt
u een functie invoeren op basis van een andere
functie. Wanneer u de functie
Y2=LY1 wilt invoeren,
drukt u Ì om het teken te doen omkeren. Druk
~ om het menu
VARS Y-VARS op te roepen.
Druk vervolgens Í om de optie
1:Function te
kiezen. Het vervolgmenu
FUNCTION verschijnt nu
op het scherm. Druk
1 om de optie 1:Y1 te kiezen.
2. Druk q
6 om de optie 6:ZStandard te
selecteren. Op deze manier kunt u snel de
standaardinstellingen van de venstervariabelen
opnieuw gebruiken. Hierbij worden meteen de
grafieken van de functies geplot; u moet dus niet
meer s drukken.
Merk op dat de grafieken van de functies in het
standaarduitleesscherm worden weergegeven als
een ellips.
3. Om het scherm nu aan te passen zodat elke pixel
(beeldpunt) een gelijke hoogte en breedte heeft,
drukt u q
5 om de optie 5:ZSquare te kiezen. De
grafieken van de functies worden opnieuw geplot
en verschijnen nu als een cirkel op het scherm.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 103
Grafieken definiëren
Grafieken definiërenGrafieken definiëren
Grafieken definiëren
Overeen-komsten tussen de grafische modi van de TI-84 Plus
Overeen-komsten tussen de grafische modi van de TI-84 PlusOvereen-komsten tussen de grafische modi van de TI-84 Plus
Overeen-komsten tussen de grafische modi van de TI-84 Plus
In hoofdstuk 3 vindt u een specifieke beschrijving van het weergeven van de grafiek van
functies, terwijl de procedurestappen voor elke grafische modus van de TI-84 Plus
precies dezelfde zijn. In de hoofdstukken 4, 5 en 6 worden dan ook de aspecten
beschreven die specifiek zijn voor de grafieken van parametervergelijkingen, grafieken
in poolcoördinaten en grafieken van getallenrijen.
Een grafiek definiëren
Een grafiek definiërenEen grafiek definiëren
Een grafiek definiëren
Wanneer u een grafiek in om het even welke grafische modus wilt definiëren, moet u als
volgt te werk gaan. Sommige procedurestappen zullen echter niet noodzakelijk zijn.
1. Druk z en stel de geschikte grafische modus in.
2. Druk o. U kunt nu één of meer functies in het Y= scherm invoeren, bewerken of
selecteren.
3. Deselecteer de statistische plots (stat plots) indien nodig.
4. Stel de grafiekstijl voor elke functie in.
4. Om de venstervariabelen voor
ZSquare op te
roepen, drukt u p en u ziet de nieuwe
waarden voor de variabelen
Xmin, Xmax, Ymin en
Ymax verschijnen.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 104
5. Druk p en definieer de venstervariabelen van het uitleesscherm.
6. Druk y . en kies de opmaakinstellingen voor de grafiekweergave.
Een grafiek weergeven en onderzoeken
Een grafiek weergeven en onderzoekenEen grafiek weergeven en onderzoeken
Een grafiek weergeven en onderzoeken
Nadat u een grafiek hebt gedefinieerd, drukt u s om deze weer te geven.
Onderzoek de evolutie van de functie of functies met behulp van de vele hulpmiddelen
die de TI-84 Plus biedt (zie de beschrijving verder in dit hoofdstuk).
Een grafiek opslaan voor later gebruik
Een grafiek opslaan voor later gebruikEen grafiek opslaan voor later gebruik
Een grafiek opslaan voor later gebruik
U kunt de elementen die de vorm en weergave van de actuele grafiek bepalen , opslaan
in één van de 10 variabelen voor grafische gegevensbestanden (
GDB1 tot en met GDB9
en
GDB0; zie hoofdstuk 8). Wanneer u de actuele grafiek later opnieuw wilt opbouwen,
roept u gewoon het grafische gegevensbestand op waarin u de oorspronkelijke grafiek
hebt bewaard.
De volgende gegevens worden in een grafisch gegevensbestand (
GDB) opgeslagen:
Y= functies
de instellingen voor de grafiekstijl
de instellingen voor de schermweergave
de instellingen voor de opmaak.
U kunt het beeld van de actuele grafiek ook opslaan in één van de 10 variabelen voor
grafiekbeelden (
Pic1 tot en met Pic9 en Pic0; zie hoofdstuk 8). U kunt dan bijvoorbeeld
één of meer opgeslagen beelden boven op de actuele grafiek plaatsen.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 105
De grafische modus instellen
De grafische modus instellenDe grafische modus instellen
De grafische modus instellen
De grafische modus controleren en wijzigen
De grafische modus controleren en wijzigenDe grafische modus controleren en wijzigen
De grafische modus controleren en wijzigen
Om het scherm met de modi-opties op te roepen, drukt u z. De standaardinstellingen
staan hieronder geselecteerd. Wanneer u de grafieken van functies wilt plotten, moet u
de modus
Func kiezen vooraleer u de waarden voor de venstervariabelen en de functies
zelf gaat invoeren.
De TI-84 Plus heeft vier verschillende grafische modi:
Func (grafieken van functies)
Par (grafieken van parametervergelijkingen; zie hoofdstuk 4)
Pol (grafieken in poolcoördinaten; zie hoofdstuk 5)
Seq (grafieken van getallenrijen; zie hoofdstuk 6)
Andere modusinstellingen zullen bepalend zijn voor de manier waarop de grafieken
worden weergegeven. In hoofdstuk 1 vindt u een gedetailleerde beschrijving van elke
modusinstelling.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 106
De modus voor de weergave van decimale cijfers Float of 0123456789 (vast) zal een
invloed hebben op de wijze waarop de coördinaten van de grafiek worden
weergegeven.
De hoekmodus
Radian of Degree bepaalt de manier waarop sommige functies zullen
worden geïnterpreteerd.
De plotmodus
Connected of Dot beïnvloedt de wijze waarop de grafiek van de
geselecteerde functies wordt geplot.
De volgordemodus voor de grafieken
Sequential of Simul bepaalt de wijze waarop
de grafieken van functies worden geplot wanneer u meer dan één functie hebt
geselecteerd.
De modi instellen vanuit een programma
De modi instellen vanuit een programmaDe modi instellen vanuit een programma
De modi instellen vanuit een programma
Wanneer u de grafische modus en andere modi vanuit een programma wilt instellen,
moet u in het programmascherm beginnen op een lege regel en als volgt te werk gaan.
1. Druk z om de instellingen van de modus op te roepen.
2. Druk , ~, | en } om de cursor te verplaatsen tot op de modus die u wilt instellen.
3. Druk Í om de naam van de modus op de huidige positie van de cursor in te
voegen.
De modus zal worden gewijzigd op het ogenblik dat deze instructie in het programma
wordt uitgevoerd.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 107
Functies definiëren in het Y= scherm
Functies definiëren in het Y= schermFuncties definiëren in het Y= scherm
Functies definiëren in het Y= scherm
Functies tonen in het Y= scherm
Functies tonen in het Y= schermFuncties tonen in het Y= scherm
Functies tonen in het Y= scherm
Om het Y= scherm op te roepen, drukt u o. U kunt maximum 10 functies opslaan in de
functievariabelen (Y1 tot en met Y9 en Y0). U kunt ook meer dan één gedefinieerde
functie tegelijk in een grafiek weergeven. In het volgende voorbeeld werden de functies
Y1 en Y2 gedefinieerd en vervolgens geselecteerd.
Een functie definiëren of bewerken
Een functie definiëren of bewerkenEen functie definiëren of bewerken
Een functie definiëren of bewerken
Wanneer u een functie wilt definiëren of bewerken, moet u als volgt te werk gaan.
1. Druk o om het Y= scherm op te roepen.
2. Druk om de cursor te verplaatsen tot op de functie die u wilt definiëren of bewerken.
Als u een functie wilt verwijderen, drukt u .
3. U kunt nu de uitdrukking, waarmee u de functie definieert, invoeren of bewerken.
In de uitdrukking kunt u gebruik maken van functies en variabelen (met inbegrip
van matrices en lijsten). Wanneer de uitdrukking een niet-reëel getal als
resultaat oplevert, zal de waarde niet in de grafiek worden geplot; er wordt
echter geen fout gemeld.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 108
De onafhankelijke variabele in de functie is X. In de modus Func wordt
gedefinieerd als X. Als u X wilt invoeren, drukt u of ƒ
[X].
Wanneer u het eerste teken invoert, wordt het
=-teken gemarkeerd om aan te
geven dat de functie geselecteerd werd.
Terwijl u de uitdrukking invoert, wordt deze in het Y= scherm opgeslagen in de
variabele
Yn als een gebruiker-gedefinieerde functie.
4. Druk Í of om de cursor te verplaatsen naar de volgende functie.
Een functie definiëren in het basisscherm of vanuit een programma
Een functie definiëren in het basisscherm of vanuit een programmaEen functie definiëren in het basisscherm of vanuit een programma
Een functie definiëren in het basisscherm of vanuit een programma
Wanneer u een functie in het basisscherm of vanuit een programma wilt definiëren, moet
u beginnen op een lege regel en als volgt te werk gaan.
1. Druk ƒ [ã], voer de uitdrukking in en druk vervolgens nogmaals ƒ [ã].
2. Druk ¿.
3. Druk ~
1 om in het menu VARS Y-VARS de optie 1:Function te kiezen.
4. Selecteer de naam van de functie, waardoor deze naam in het basisscherm of het
programmascherm op de huidige positie van de cursor wordt ingevoegd.
5. Druk Í om de invoer van de instructie te beëindigen.
"uitdrukking"!Yn
Wanneer de instructie wordt uitgevoerd, zal de TI-84 Plus deze uitdrukking opslaan in de
opgegeven variabele
Yn, de functie selecteren en de melding Done op het scherm
weergeven.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 109
Y= functies in uitdrukkingen berekenen
Y= functies in uitdrukkingen berekenenY= functies in uitdrukkingen berekenen
Y= functies in uitdrukkingen berekenen
U kunt de waarde van een Y= functie
Yn berekenen voor een opgegeven waarde van X.
Een lijst van
waarden levert ook een lijst als resultaat op.
Yn(waarde)
Yn({waarde1,waarde2,waarde3, . . .,waarde n})
Functies selecteren en deselecteren
Functies selecteren en deselecterenFuncties selecteren en deselecteren
Functies selecteren en deselecteren
Een functie selecteren en deselecteren
Een functie selecteren en deselecterenEen functie selecteren en deselecteren
Een functie selecteren en deselecteren
U kunt in het Y= scherm een functie selecteren en deselecteren (aan- en uitschakelen).
Een vergelijking staat geselecteerd wanneer het
=-teken duidelijk gemarkeerd staat. De
TI-84 Plus zal enkel de grafieken van de geselecteerde functies plotten. U kunt om het
even welke en zelfs alle functies van Y1 tot en met Y9 en Y0 tegelijk selecteren.
Wanneer u een functie in het Y= scherm wilt selecteren of deselecteren, moet u als volgt
te werk gaan.
1. Druk o om het Y= scherm op te roepen.
2. Verplaats de cursor tot op de functie die u wilt selecteren of deselecteren.
3. Druk | om de cursor te verplaatsen naar het
=-teken van de overeenkomstige
functie.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 110
4. Druk Í om de selectiestatus te wijzigen.
Wanneer u een functie invoert of bewerkt, wordt deze automatisch geselecteerd. Als u
een functie wist, zal deze automatisch gedeselecteerd worden.
Stat Plot aan- en uitschakelen in het Y= scherm
Stat Plot aan- en uitschakelen in het Y= schermStat Plot aan- en uitschakelen in het Y= scherm
Stat Plot aan- en uitschakelen in het Y= scherm
Als u de aan/uit-status van een statistische plot in het Y= scherm wilt bekijken of
wijzigen, moet u gebruik maken van
Plot1 Plot2 Plot3 (de bovenste regel in het Y=
scherm). Als een plot ingeschakeld staat, zal de overeenkomstige naam in deze regel
gemarkeerd staan.
Als u de aan/uit-status van een statistische plot in het Y= scherm wilt wijzigen, drukt u }
en ~ om de cursor te verplaatsen naar de aanduiding
Plot1, Plot2 of Plot3 en drukt u
vervolgens Í.
Functies selecteren in het basisscherm of vanuit een programma
Functies selecteren in het basisscherm of vanuit een programmaFuncties selecteren in het basisscherm of vanuit een programma
Functies selecteren in het basisscherm of vanuit een programma
Wanneer u een functie in het basisscherm of vanuit een programma wilt selecteren,
moet u beginnen op een lege regel en als volgt te werk gaan.
1. Druk ~ om het menu
VARS Y-VARS op te roepen.
Plot1 is ingeschakeld.
Plot2 en Plot3 zijn
uitgeschakeld.off.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 111
2. Kies de optie 4:On/Off om het vervolgmenu ON/OFF op te roepen.
3. Kies de optie
1:FnOn als u één of meer functies wilt inschakelen of 2:FnOff om één of
meer functies uit te schakelen. De instructie die u hebt gekozen, zal op de huidige
positie van de cursor worden ingevoegd.
4. Voer het getal in (1 tot en met 9 of 0; typ dus niet de naam van de variabele,
Yn) voor
elke functie die u wilt in- of uitschakelen.
Wanneer u twee of meer getallen invoert, moet u deze van elkaar scheiden door
middel van komma's.
Als u alle functies tegelijk wilt in- of uitschakelen, voert u geen getal in na de
instructie
FnOn of FnOff.
FnOn[functie#,functie#, . . .,functie n]
FnOff[functie#,functie#, . . .,functie n]
5. Druk Í. Wanneer de instructie wordt uitgevoerd, zal de status van elke functie in
de actuele modus worden ingesteld en verschijnt de melding
Done op het scherm.
Voorbeeld: in de modus
Func zal de instructie FnOff :FnOn 1,3 alle functies in het Y=
scherm uitschakelen en vervolgens de functies Y1 en Y3 inschakelen.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 112
Grafiekstijlen voor functies instellen
Grafiekstijlen voor functies instellenGrafiekstijlen voor functies instellen
Grafiekstijlen voor functies instellen
Pictogrammen voor grafiekstijlen in het Y= scherm
Pictogrammen voor grafiekstijlen in het Y= schermPictogrammen voor grafiekstijlen in het Y= scherm
Pictogrammen voor grafiekstijlen in het Y= scherm
In de onderstaande tabel vindt u een beschrijving van de grafiekstijlen die beschikbaar
zijn voor de grafieken van functies. Gebruik deze grafiekstijlen om functies, die samen
worden geplot, duidelijk van elkaar te onderscheiden. Zo kunt u bijvoorbeeld voor de
functie Y1 een volle lijn, voor Y2 een puntenlijn en voor Y3 een dikke lijn gebruiken.
Opmerking: bepaalde grafiekstijlen kunt u niet kiezen in sommige grafische modi. In de
hoofdstukken 4, 5 en 6 vindt u een overzicht van de grafiekstijlen voor de modi Par, Pol
en Seq.
Pict. Stijl Beschrijving
ç
Lijn Een volle lijn verbindt de geplotte punten; dit is de
standaardinstelling in de modus Connected
è
Dik Een dikke volle lijn verbindt de geplotte punten
é
Boven Het gedeelte boven de grafiek wordt gearceerd
ê
Onder Het gedeelte onder de grafiek wordt gearceerd
ë
Pad Een cirkelvormige cursor volgt de hoofdlijn van de grafiek en
tekent een pad
ì
Bewegend Een cirkelvormige cursor volgt de hoofdlijn van de grafiek zonder
een pad te tekenen
í
Beeldpunten Een klein punt wordt geplaatst voor elke geplotte waarde in de
grafiek; dit is de standaardinstelling in de modus Dot
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 113
De grafiekstijl instellen
De grafiekstijl instellenDe grafiekstijl instellen
De grafiekstijl instellen
Wanneer u de grafiekstijl van een functie wilt instellen, moet u als volgt te werk gaan.
1. Druk o om het Y= scherm op te roepen.
2. Druk en } om de cursor naar de gewenste functie te verplaatsen.
3. Druk | | om de cursor naar links te verplaatsen, voorbij het
=-teken, tot op het
pictogram voor de grafiekstijl in de eerste kolom. De invoegcursor verschijnt op het
scherm. (U kunt de stappen 2 en 3 ook omgekeerd uitvoeren.)
4. Druk herhaaldelijk Í om de verschillende grafiekstijlen te doorlopen. De zeven
grafiekstijlen verschijnen in precies dezelfde volgorde als in de bovenstaande tabel.
5. Druk ~, } of wanneer u een grafiekstijl hebt gekozen.
Arceringen boven en onder de grafiek
Arceringen boven en onder de grafiekArceringen boven en onder de grafiek
Arceringen boven en onder de grafiek
Wanneer u é of ê kiest voor twee of meer functies, zal de TI-84 Plus de volgende vier
arceringspatronen doorlopen:
verticale lijnen voor de arcering van de eerste functie die é of ê als grafiekstijl heeft;
horizontale lijnen voor de arcering van de tweede functie;
aflopende diagonale lijnen voor de arcering van de derde functie;
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 114
oplopende diagonale lijnen als arcering voor de vierde functie;
wanneer u voor bijkomende functies de grafiekstijl é of ê hebt gekozen, zal de hoek
van de lijnen voor de vijfde functie verder draaien naar verticale lijnen, horizontale
lijnen voor de zesde, enzovoort.
Wanneer de gearceerde gebieden elkaar snijden, komen de patronen bovenop elkaar te
liggen.
Opmerking: wanneer u de grafiekstijl é of ê hebt gekozen voor een Y=-vergelijking
waarvoor een familie van krommen wordt geplot, bijvoorbeeld
Y1={1,2,3}X, dan zullen de
arceringspatronen voor elk lid van de familie van krommen verder draaien.
Een grafiekstijl instellen vanuit een programma
Een grafiekstijl instellen vanuit een programmaEen grafiekstijl instellen vanuit een programma
Een grafiekstijl instellen vanuit een programma
Wanneer u de grafiekstijl van een functie vanuit een programma wilt instellen, kiest u in
het menu
PRGM CTL de optie H:GraphStyle(. Om dit menu op te roepen, drukt u
terwijl u in het programmascherm aan het werken bent.
functie# is het nummer van de
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 115
naam van de Y= functie in de actuele grafische modus. grafiekstijl# is een geheel getal
van 1 tot en met 7 dat overeenstemt met de grafiekstijl, en wel als volgt:
GraphStyle(functie#,grafiekstijl#)
Voorbeeld: wanneer dit programma in de modus Func wordt uitgevoerd, zal de instructie
GraphStyle(1,3) de grafiekstijl é instellen voor de functie Y1.
De venstervariabelen van het zichtbaar venster
De venstervariabelen van het zichtbaar venster De venstervariabelen van het zichtbaar venster
De venstervariabelen van het zichtbaar venster
instellen
instelleninstellen
instellen
Het zichtbaar venster van de TI-84 Plus
Het zichtbaar venster van de TI-84 PlusHet zichtbaar venster van de TI-84 Plus
Het zichtbaar venster van de TI-84 Plus
Het zichtbaar venster is het gedeelte van het vlak dat wordt bepaald door de coördinaten
Xmin, Xmax, Ymin en Ymax. De variabele Xscl (X-schaal) bepaalt de afstand tussen de
schaalaanduidingen op de x-as.
Yscl (Y-schaal) bepaalt de afstand tussen de
1 = ç (lijn)
2 = è (dik)
3 = é (boven)
4 = ê (onder)
5
= ë (pad)
6 = ì (bewegend)
7 = í (beeldpunt)
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 116
schaalaanduidingen op de y-as. Als u de schaalaanduidingen wilt uitschakelen, moet u
Xscl=0 en Yscl=0 instellen.
De venster-variabelen weergeven
De venster-variabelen weergevenDe venster-variabelen weergeven
De venster-variabelen weergeven
Als u de actuele waarden van de venstervariabelen wilt weergeven, drukt u p. In
het vensterscherm verschijnen bovenaan en rechts de standaardwaarden in de
grafiekmodus Func en de hoekmodus Radian. De venstervariabelen kunnen afhankelijk
van de grafiekmodus verschillend zijn.
Met de instructie
Xres kunt u de beeldpuntresolutie (pixels) uitsluitend voor de grafieken
van functies instellen (van 1 tot en met 8). De standaardwaarde is 1.
•Met
Xres=1 worden de functies berekend en in een grafiek weergegeven voor elke
pixel op de x-as.
•Met
Xres=8 worden de functies berekend en in een grafiek weergegeven voor elke
achtste pixel op de x-as.
Opmerking: als u een kleinere waarde voor Xres gebruikt, zal de resolutie van de grafiek
beter zijn, maar heeft de TI-84 Plus meer tijd nodig om de grafieken te plotten.
Xmax
Ymin
Ymax
Xscl
Yscl
Xmin
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 117
De waarde van een venster-variabele wijzigen
De waarde van een venster-variabele wijzigenDe waarde van een venster-variabele wijzigen
De waarde van een venster-variabele wijzigen
Wanneer u de waarde van een venstervariabele in het vensterscherm wilt wijzigen, moet
u als volgt te werk gaan.
1. Druk of } om de cursor te verplaatsen naar de venstervariabele die u wilt
veranderen.
2. Wijzig de waarde. U kunt ook een uitdrukking als waarde invoeren.
Voer een nieuwe waarde in, zodat de oorspronkelijke waarde wordt gewist.
Verplaats de cursor naar een specifiek cijfer en wijzig dit.
3. Druk Í, of }. Wanneer u een uitdrukking hebt ingevoerd, zal de TI-84 Plus
deze eerst berekenen. De nieuwe waarde wordt vervolgens opgeslagen.
Een waarde opslaan in een venster-variabele vanuit het basisscherm of
Een waarde opslaan in een venster-variabele vanuit het basisscherm of Een waarde opslaan in een venster-variabele vanuit het basisscherm of
Een waarde opslaan in een venster-variabele vanuit het basisscherm of
een programma
een programmaeen programma
een programma
Wanneer u een waarde, waarvoor u een uitdrukking kunt invoeren, in een
venstervariabele wilt opslaan, moet u op een lege regel beginnen en als volgt te werk
gaan.
1. Voer de waarde in die u wilt opslaan.
2. Druk ¿.
3. Druk om het menu
VARS op te roepen.
4. Kies de optie
1:Window om de venstervariabelen in de modus Func weer te geven
(het vervolgmenu
X/Y).
•Druk ~ om de venstervariabelen voor de modi
Par en Pol weer te geven (het
vervolgmenu
T/q).
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 118
•Druk ~ ~ als u de venstervariabelen voor de modus Seq wilt weergeven (het
vervolgmenu
U/V/W).
5. Kies de venstervariabele waarin de waarde wilt opslaan. De naam van de variabele
wordt op de huidige positie van de cursor ingevoegd.
6. Druk Í om de invoer van de instructie te beëindigen.
Wanneer de instructie wordt uitgevoerd, zal de TI-84 Plus de waarde opslaan in de
venstervariabele en deze waarde op het scherm tonen.
@X en
X en X en
X en @Y
YY
Y
Met de variabelen @
X en @Y (de opties 8 en 9 in het vervolgmenu X/Y van de optie
(
1:Window) in het menu VARS) wordt de afstand tussen het middelpunt van een pixel tot
het middelpunt van een aangrenzende pixel in een grafiek (de grafische
nauwkeurigheid) bepaald. @
X en @Y worden berekend op basis van Xmin, Xmax, Ymin
en
Ymax op het ogenblik dat u de grafiek laat plotten.
U kunt waarden opslaan in de variabelen @
X en @Y. Wanneer u dit doet, zullen de
variabelen
Xmax en Ymax worden berekend aan de hand van @X, Xmin, @Y en Ymin.
X
Xmax Xmin()
94
---------------------------------------= Y
Ymax Ymin()
62
---------------------------------------=
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 119
De opmaak van de grafiek instellen
De opmaak van de grafiek instellenDe opmaak van de grafiek instellen
De opmaak van de grafiek instellen
De opmaak-instellingen weergeven
De opmaak-instellingen weergevenDe opmaak-instellingen weergeven
De opmaak-instellingen weergeven
Om de opmaakinstellingen op het scherm op te roepen, drukt u y.. De
standaainstellingen staan in de onderstaande tabel gemarkeerd.
De weergave van een grafiek op het scherm is afhankelijk van de gekozen
opmaakinstellingen. Deze opmaakinstellingen gelden voor alle grafische modi. Voor de
modus Seq kunt u nog een bijkomende modusinstelling kiezen (zie hoofdstuk 6).
Een opmaak-instelling wijzigen
Een opmaak-instelling wijzigenEen opmaak-instelling wijzigen
Een opmaak-instelling wijzigen
Als u de instellingen voor de opmaak wilt wijzigen, moet u als volgt te werk gaan.
1. Druk, indien nodig, , ~, } en | om de cursor te verplaatsen naar de instelling die
u wilt kiezen.
2. Druk Í om de gemarkeerde instelling te kiezen.
RectGC PolarGC
Instelling van de coördinaten van de cursor
CoordOn CoordOff
Coördinaten van de cursor weergeven of niet (aan/uit)
GridOff GridOn
Raster tonen of niet (aan/uit)
AxesOn AxesOff
Assen weergeven of niet (aan/uit)
LabelOff LabelOn
Labels van de assen tonen of niet aan/uit)
ExprOn ExprOff
uitdrukking weergeven of niet aan/uit)
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 120
RectGC, PolarGC
RectGC, PolarGCRectGC, PolarGC
RectGC, PolarGC
Met de optie
RectGC (carthesische coördinaten voor de grafiek) wordt de positie van de
cursor uitgedrukt in de carthesische (rechthoekige) coördinaten X en Y.
Met
PolarGC (poolcoördinaten voor de grafiek) wordt de positie van de cursor
weergegeven in de vorm van de poolcoördinaten R en q.
De opmaakinstelling
RectGC/PolarGC bepaalt welke variabelen worden bijgewerkt
wanneer u een grafiek plot, de vrij beweegbare cursor verplaatst, een grafiek volgt of
onderzoekt.
Met de opmaakinstelling
RectGC worden X en Y aangepast; als de instelling
CoordOn werd ingeschakeld, worden X en Y ook op het scherm getoond.
Met de opmaakinstelling
PolarGC worden de variabelen X, Y, R en q bijgewerkt; als
de instelling
CoordOn werd ingeschakeld, worden R en q ook op het scherm
weergegeven.
CoordOn, CoordOff
CoordOn, CoordOffCoordOn, CoordOff
CoordOn, CoordOff
CoordOn (coördinaten aan) geeft onderaan de grafiek de coördinaten van de cursor
weer. Als de opmaakinstelling
ExprOff werd gekozen, verschijnt het nummer van de
functie bovenaan rechts.
Met de opmaakinstelling
CoordOff (coördinaten uit) worden de coördinaten of het
nummer van de functie niet op het scherm getoond.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 121
GridOff, GridOn
GridOff, GridOnGridOff, GridOn
GridOff, GridOn
In het zichtbare venster verschijnen rasterpunten op de rijen die overeenstemmen met
de maatstreepjes van elke as.
Met de opmaakinstelling
GridOff worden de punten van het raster niet getoond.
Werd de opmaakinstelling
GridOn gekozen, dan verschijnen de rasterpunten op het
scherm.
AxesOn, AxesOff
AxesOn, AxesOffAxesOn, AxesOff
AxesOn, AxesOff
Met de opmaakinstelling
AxesOn worden de assen op het scherm getoond.
AxesOff schakelt de weergave van de assen uit.
Als deze opmaakinstelling werd gekozen, zal de opmaakinstelling
LabelOff/LabelOn niet
worden toegepast.
LabelOff, LabelOn
LabelOff, LabelOnLabelOff, LabelOn
LabelOff, LabelOn
Met de opmaakinstellingen
LabelOff en LabelOn geeft u aan of de labels voor de assen
(X en Y) moeten worden weergegeven (voor zover ook de opmaakinstelling
AxesOn
werd geselecteerd).
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 122
ExprOn, ExprOff
ExprOn, ExprOffExprOn, ExprOff
ExprOn, ExprOff
Met de opmaakinstellingen
ExprOn en ExprOff wordt aangegeven of de Y= uitdrukking
moet worden getoond op het ogenblik dat de volgcursor geactiveerd is. Deze
opmaakinstelling wordt eveneens gebruikt voor statistische plots.
Wanneer
ExprOn werd gekozen, verschijnt de uitdrukking links bovenaan in het
grafiekscherm.
Als de opmaakinstellingen
ExprOff en CoordOn werden geselecteerd, zal het getal
rechts bovenaan het grafiekscherm aangeven welke functie precies wordt gevolgd.
Grafieken tonen
Grafieken tonenGrafieken tonen
Grafieken tonen
Een nieuwe grafiek tonen
Een nieuwe grafiek tonenEen nieuwe grafiek tonen
Een nieuwe grafiek tonen
Wanneer u de grafiek van de geselecteerde functie of functies op het scherm wilt
weergeven, drukt u s. Met de bewerkingen in de menu's TRACE, ZOOM en CALC
worden de grafieken automatisch getoond. Terwijl de TI-84 Plus de grafiek aan het
plotten is, zal de bezig-cursor zichtbaar geactiveerd zijn. Terwijl de grafiek wordt geplot,
worden de variabelen X en Y bijgewerkt.
Het plotten van de grafiek tijdelijk onderbreken of stopzetten
Het plotten van de grafiek tijdelijk onderbreken of stopzettenHet plotten van de grafiek tijdelijk onderbreken of stopzetten
Het plotten van de grafiek tijdelijk onderbreken of stopzetten
U kunt tijdens het plotten van de grafiek deze procedure onderbreken of stopzetten.
•Druk Í als u het plotten van de grafiek tijdelijk wilt onderbreken; druk Í om
de procedure verder te zetten.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 123
•Druk ƒ als u het plotten van de grafiek wilt stopzetten; druk s als de
grafiek opnieuw moet worden geplot.
Smart Graph
Smart GraphSmart Graph
Smart Graph
Smart Graph is een functie van de TI-84 Plus waarbij de laatste grafiek onmiddellijk
opnieuw op het scherm wordt getoond wanneer u s drukt; u kunt deze functie
alleen gebruiken indien alle grafische instellingen voor deze grafiek ongewijzigd zijn
gebleven sinds het ogenblik waarop de grafiek voor het laatst werd geplot.
De TI-84 Plus zal, nadat u s hebt gedrukt, de grafiek opnieuw plotten op basis van
de nieuwe waarden wanneer u, nadat de grafiek voor het laatst werd getoond:
de modusinstelling hebt gewijzigd zodat dit een gevolg heeft voor de weergave van
de grafiek;
een functie in de actuele afbeelding hebt veranderd;
een functie of statistische plot hebt geselecteerd of gedeselecteerd;
de waarde van een variabele in een geselecteerde functie hebt gewijzigd;
een venstervariabele of een instelling voor de opmaak van de grafiek hebt
veranderd;
getekende objecten hebt gewist met behulp van de instructie
ClrDraw;
de definitie van een statistische plot hebt gewijzigd.
Functies boven op een grafiek plotten
Functies boven op een grafiek plottenFuncties boven op een grafiek plotten
Functies boven op een grafiek plotten
Op de TI-84 Plus kunt u één of meer nieuwe functies in de vorm van een grafiek
plaatsen zonder de bestaande functies opnieuw te moeten plotten. Voorbeeld: sla in het
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 124
Y= scherm de functie sin(X) op in de variabele Y1 en druk s. Sla vervolgens cos(X)
op in de variabele
Y2 en druk nogmaals s. De grafiek van de functie in Y2 wordt
boven op de grafiek van
Y1, de eerste functie, geplaatst.
Een familie van krommen plotten
Een familie van krommen plottenEen familie van krommen plotten
Een familie van krommen plotten
Indien u een lijst (zie hoofdstuk 11) als argument in een uitdrukking invoert, dan zal de
TI-84 Plus de grafiek van de functie voor elke waarde in de lijst plotten, zodat een familie
van krommen wordt geplot. In de modus
Simul worden eerst alle functies opeenvolgend
in een grafiek omgezet voor het eerste item in elke lijst, daarna alle functies voor het
tweede item, enzovoort.
Voor de uitdrukking
{2,4,6}sin(X) worden drie functies in een grafiek weergegeven, met
name
2 sin(X), 4 sin(X) en 6 sin(X).
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 125
Is de uitdrukking {2,4,6}sin {1,2,3}X, dan worden de grafieken voor 2 sin(X), 4 sin(2X) en 6
sin(3X)
geplot.
Opmerking: wanneer u in een uitdrukking meer dan één lijst gebruikt, moeten deze
lijsten precies hetzelfde aantal elementen bevatten (dezelfde dimensies hebben).
Grafieken onderzoeken met de vrij beweegbare
Grafieken onderzoeken met de vrij beweegbare Grafieken onderzoeken met de vrij beweegbare
Grafieken onderzoeken met de vrij beweegbare
cursor
cursorcursor
cursor
De vrij beweegbare cursor
De vrij beweegbare cursorDe vrij beweegbare cursor
De vrij beweegbare cursor
Wanneer de grafiek op het scherm staat weergegeven, moet u |, ~, } of drukken
om de cursor over het scherm te bewegen. Wanneer de grafiek voor het eerst op het
scherm verschijnt, zal de cursor niet zichtbaar zijn. Drukt u nu |, ~, } of zodat de
cursor verschijnt en deze weg van het middelpunt van het zichtbare venster beweegt.
Terwijl u de cursor over het scherm verplaatst, worden de waarden van de coördinaten
van de positie van de cursor onderaan het scherm weergegeven, tenminste indien de
opmaakinstelling
CoordOn werd gekozen. De instelling van de modus Float/Fix bepaalt
dan hoeveel cijfers na het decimale teken worden getoond voor de waarden van deze
coördinaten.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 126
Als u de grafiek op het scherm wilt weergeven zonder de cursor en de waarden van de
coördinaten, druk dan of Í. Wanneer u |, ~, } of drukt, zal de cursor
opnieuw verschijnen en op dezelfde wijze worden verplaatst.
De grafische nauwkeurigheid
De grafische nauwkeurigheid De grafische nauwkeurigheid
De grafische nauwkeurigheid
De vrij beweegbare cursor wordt op het scherm van pixel naar pixel (beeldpunt)
verplaatst. Wanneer u de cursor verplaatst naar een pixel dat op de kromme van de
functie schijnt te liggen, is het mogelijk dat de cursor zich wel dicht bij, maar niet echt op
de kromme bevindt. De waarde van de coördinaten die onderaan het scherm worden
getoond, zijn daarom niet noodzakelijk de punten van de functie. Als u de cursor precies
over de grafiek wilt verplaatsen, moet u de functie r gebruiken.
De waarden van de coördinaten die op het scherm worden getoond terwijl u de cursor
verplaatst, geven een benadering van de eigenlijke wiskundige coördinaten, met een
nauwkeurigheid van maximaal de breedte en hoogte van het beeldpunt. Naarmate
waarde van de variabelen
Xmin, Xmax, Ymin en Ymax dichter bij elkaar liggen (zoals bij
de functie
Zoom In), zal de grafische nauwkeurigheid groter zijn en zullen de waarden
van de coördinaten de wiskundige coördinaten nog dichter benaderen .
De volgcursor op kromme
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 127
Grafieken onderzoeken met de functie TRACE
Grafieken onderzoeken met de functie TRACEGrafieken onderzoeken met de functie TRACE
Grafieken onderzoeken met de functie TRACE
De volgfunctie (TRACE) beginnen
De volgfunctie (TRACE) beginnenDe volgfunctie (TRACE) beginnen
De volgfunctie (TRACE) beginnen
Met behulp van de volgfunctie TRACE kunt u de cursor van het ene geplotte punt van
een kromme van een functie naar het andere verplaatsen. Om de volgprocedure te
starten, drukt u r. Als op dat ogenblik nog geen grafiek op het scherm staat
weergegeven, zal deze worden geplot nadat u r hebt gedrukt. De volgcursor staat
nu op de functie die in het Y= scherm eerst werd geselecteerd, en wel op de middelste
waarde van
X op het scherm. De coördinaten van de cursor worden onderaan het
scherm getoond. De Y= uitdrukking verschijnt links bovenaan het scherm indien de
opmaakinstelling
ExprOn werd gekozen.
De volgcursor langs de grafiek bewegen
De volgcursor langs de grafiek bewegenDe volgcursor langs de grafiek bewegen
De volgcursor langs de grafiek bewegen
Terwijl de volgcursor langs de grafiek van de functie wordt verplaatst, zal de waarde van
Y telkens voor de waarde van X worden berekend, dus Y=Yn(X). Indien de functie niet is
gedefinieerd voor een bepaalde waarde van
X, dan zal Y leeg zijn .
Om de volgcursor te verplaatsen . . . Gaat u als volgt te werk:
Naar het vorige of volgende geplotte
punt
Druk
| of ~.
Vijf geplotte punten op de grafiek van de
functie verder (afhankelijk van de
instelling voor Xres)
Druk
y | of y ~.
Naar een geldige waarde van X op de
grafiek van de functie
Voer een waarde in en druk
Í.
Van de ene functie naar de andere
Druk
} of †.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 128
Wanneer u de volgcursor boven of onder het zichtbare venster wordt verplaatst, worden
de waarden van coördinaten niettemin onderaan het scherm overeenkomstig bijgewerkt.
De volgcursor van de ene functie naar de andere verplaatsen
De volgcursor van de ene functie naar de andere verplaatsenDe volgcursor van de ene functie naar de andere verplaatsen
De volgcursor van de ene functie naar de andere verplaatsen
Om de cursor van de ene grafiek van een functie naar de andere te laten overschakelen,
drukt u en }. De cursor verspringt evenwel van de ene grafiek naar de andere in de
volgorde waarin de functies in het Y= scherm werden geselecteerd. De volgcursor zal
hierbij voor elke functie verspringen naar dezelfde waarde voor X. Indien de
opmaakinstelling
ExprOn werd gekozen, zal ook de uitdrukking op het scherm worden
aangepast.
De volgcursor verplaatsen naar een geldige waarde voor X
De volgcursor verplaatsen naar een geldige waarde voor XDe volgcursor verplaatsen naar een geldige waarde voor X
De volgcursor verplaatsen naar een geldige waarde voor X
Om de volgcursor te verplaatsen naar een geldige waarde van X voor de actuele functie,
moet u de waarde invoeren. Wanneer u het eerste cijfer invoert, verschijnt onderaan
links op het scherm een
X= aanwijzer, gevolgd door het getal dat u hebt ingevoerd. U
kunt ook een uitdrukking opgeven na de
X= aanwijzer. De waarde moet echter wel een
De volgcursor op kromme
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 129
geldige waarde voor het actuele zichtbare venster zijn. Wanneer u klaar bent met het
invoeren van de waarde of uitdrukking, drukt u Í om de cursor te verplaatsen.
Opmerking: deze functie kunt u niet gebruiken voor statistische plots.
Het venster naar links of naar rechts verschuiven
Het venster naar links of naar rechts verschuivenHet venster naar links of naar rechts verschuiven
Het venster naar links of naar rechts verschuiven
Wanneer u een functie links of rechts buiten het zichtbare venster volgt, zal het zichtare
venstergedeelte automatisch naar links of naar rechts verschuiven. De variabelen
Xmin
en
Xmax worden dan ook aangepast in functie van het nieuwe zichtbare venster.
QuickZoom
QuickZoomQuickZoom
QuickZoom
Terwijl u een functie volgt, kunt u Í drukken om het zichtbare venster te verplaatsen
zodat de positie van de cursor precies het middelpunt van het nieuwe zichtbare venster
wordt, ongeacht of de cursor zich op dat ogenblik in, boven of onder het venster bevindt. Op
die manier kunt u het venster dus ook naar boven en naar onder verschuiven. Nadat u deze
Quick Zoom functie hebt gebruikt, zal de cursor in de modus TRACE blijven staan.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 130
TRACE verlaten en hiernaar terugkeren
TRACE verlaten en hiernaar terugkerenTRACE verlaten en hiernaar terugkeren
TRACE verlaten en hiernaar terugkeren
Wanneer u de TRACE functie verlaat en hiernaar terugkeert, blijft de volgcursor op
precies dezelfde positie staan waar deze zich bevond toen u de TRACE verliet, tenzij de
grafiek opnieuw werd geplot door middel van de functie Smart Graph.
TRACE gebruiken in een programma
TRACE gebruiken in een programmaTRACE gebruiken in een programma
TRACE gebruiken in een programma
Begin op een lege regel in het programmascherm en druk r. De instructie
Trace
wordt op de huidige positie van de cursor ingevoegd. Wanneer deze instructie wordt
uitgevoerd in de loop van het programma, zal de grafiek op het scherm worden
weergegeven en verschijnt de volgcursor op de grafiek van de functie die het eerst werd
geselecteerd. Terwijl u volgt, worden de waarden van de coördinaten bijgewerkt.
Wanneer u de volgprocedure wilt beëindigen, drukt u Í om het verloop van de
uitvoering van het programma verdere te zetten.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 131
Grafieken onderzoeken met de instructies van het
Grafieken onderzoeken met de instructies van het Grafieken onderzoeken met de instructies van het
Grafieken onderzoeken met de instructies van het
menu ZOOM
menu ZOOMmenu ZOOM
menu ZOOM
Het menu ZOOM
Het menu ZOOMHet menu ZOOM
Het menu ZOOM
Om het menu
ZOOM op te roepen, drukt u q. U kunt het zichtbare venster voor de
grafiek snel op verschillende manieren aanpassen. De
ZOOM-instructies die u hiervoor
gebruikt, kunt u ook invoeren in programma's.
ZOOM MEMORY
1: ZBox
Tekent een rechthoek die het zichtbare venster aangeeft.
2: Zoom In
Vergroot de schaal van de grafiek rond de cursor.
3: Zoom Out
Geeft een detailbeeld van de grafiek rond de cursor.
4: ZDecimal Stelt @X en @Y gelijk aan 0,1.
5: ZSquare
Definieert gelijke pixels voor de X- en Y-assen.
6: ZStandard
Stelt de standaardvenstervariabelen in.
7: ZTrig
Stelt de voorgeprogrammeerde trigonometrische venstervariabelen
in.
8: ZInteger
Definieert de ijken op de X- en Y-assen in de vorm van gehele
getallen.
9: ZoomStat
Definieert de waarden voor de actuele statistische lijsten.
0: ZoomFit
Zorgt ervoor dat YMin en YMax precies passen tussen de waarden
van XMin en XMax.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 132
De zoomcursor
De zoomcursorDe zoomcursor
De zoomcursor
Wanneer u de optie
1:ZBox, 2:Zoom In of 3:Zoom Out kiest, verandert de cursor op de
grafiek in een zoomcursor (
+), een verkleinde weergave van de vrij beweegbare cursor
(
+).
ZBox
ZBoxZBox
ZBox
Om een nieuw zichtbaar venster te definiëren met behulp van de functie
ZBox, moet u
als volgt te werk gaan.
1. Kies in het menu
ZOOM de optie 1:ZBox. De zoomcursor verschijnt in het midden
van het scherm.
2. Verplaats de zoomcursor naar een positie die u wilt gebruiken als een hoek van het
kader dat u wilt tekenen en druk vervolgens Í. Wanneer u de cursor nu weg van
deze gedefinieerde positie verplaatst, verschijnt er een klein vierkantig punt om deze
positie te markeren.
3. Druk |, }, ~ of . Terwijl u de cursor verplaatst, zullen de zijden van het kader op
het scherm proportioneel vergroten of verkleinen.
4. Wanneer u eenmaal het kader hebt getekend, drukt u Í om de grafiek opnieuw
te laten plotten.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 133
Als u ZBox wilt gebruiken om op dezelfde grafiek een ander kader te tekenen, herhaalt u
de stappen 2 tot en met 4. Als u de functie
ZBox wilt annuleren, drukt u gewoon .
Zoom In, Zoom Out
Zoom In, Zoom OutZoom In, Zoom Out
Zoom In, Zoom Out
Zoom In vergroot het gedeelte van de grafiek rond de positie van de cursor. Zoom Out
geeft de grafiek op een grotere schaal weer, waarbij de huidige positie van de cursor als
middelpunt van het nieuwe venster fungeert. De instellingen voor de variabelen
XFact en
YFact bepalen de zoomfactor.
Om in te zoomen op een grafiek, moet u als volgt te werk gaan.
1. Controleer de variabelen
XFact en YFact; wijzig deze indien nodig.
2. Kies in het menu
ZOOM de optie 2:Zoom In. De zoomcursor verschijnt op het
scherm.
3. Verplaats de zoomcursor naar de gewenste positie voor het middelpunt van het
nieuwe zichtbare venster.
4. Druk Í. De TI-84 Plus zal het zichtbare venster aanpassen in functie van de
variabelen
XFact en YFact, de venstervariabelen bijwerken en de grafieken van de
geselecteerde functies opnieuw plotten met de positie van de cursor als middelpunt van
het grafiekbeeld.
5. Zoom nogmaals in op de grafiek op één van de volgende twee manieren:
als u op dezelfde positie in het beeld wilt inzoomen, drukt u Í;
als u wilt inzoomen op een andere positie in het beeld, moet u de cursor eerst
verplaatsen naar de positie die u als middelpunt van het nieuwe zichtbare venster
wilt gebruiken en vervolgens Í drukken.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 134
Als u wilt uitzoomen, kiest u in het menu de optie 3:Zoom Out en herhaalt u de stappen 3
tot en met 5.
Om de functie
Zoom In of Zoom Out te annuleren, drukt u .
ZDecimal
ZDecimalZDecimal
ZDecimal
ZDecimal plot de grafieken van de functies onmiddellijk opnieuw. Hierbij worden de
voorgeprogrammeerde waarden voor de venstervariabelen, die hieronder staan
weergegeven, opnieuw ingesteld. Met deze waarden worden de variabelen @
X en @Y
gelijk aan 0,1 en wordt de X- en Y-waarde van elke pixel (beeldpunt) ingesteld op één
decimaal cijfer.
ZSquare
ZSquareZSquare
ZSquare
ZSquare plot de grafieken van de functies onmiddellijk opnieuw. Hierbij wordt het
zichtbare venster opnieuw gedefinieerd op basis van de actuele venstervariabelen. De
aanpassing van het scherm gebeurt echter slechts in één richting, zodat @
X=@Y,
waardoor de grafiek die een cirkel voorstelt ook daadwerkelijk als een cirkel op het
scherm verschijnt. De variabelen
Xscl en Yscl blijven ongewijzigd. Het middelpunt van
de actuele grafiek (dus niet het snijpunt van de twee assen) wordt nu het middelpunt van
de nieuwe grafiek.
Xmin=L4.7
Xmax=4.7
Xscl=1
Ymin=L3.1
Ymax=3.1
Yscl=1
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 135
ZStandard
ZStandardZStandard
ZStandard
ZStandard plot de grafieken van de functies onmiddellijk opnieuw. Daarbij worden de
onderstaande standaardwaarden opnieuw voor de venstervariabelen gebruikt.
ZTrig
ZTrigZTrig
ZTrig
ZTrig plot de grafieken van de functies onmiddellijk opnieuw. Daarbij worden de
voorgeprogrammeerde waarden, die voor het plotten van trigonometrische functies de
meest geschikte waarden zijn, voor de venstervariabelen opnieuw gebruikt. Deze vooraf
ingestelde waarden voor de modus
Radian zijn als volgt:
ZInteger
ZIntegerZInteger
ZInteger
ZInteger definieert het zichtbare venster opnieuw aan de hand van de hieronder staande
dimensies. Als u de functie
ZInteger wilt gebruiken, moet u de cursor verplaatsen naar de
Xmin=L10
Xmax=10
Xscl=1
Ymin=L10
Ymax=10
Yscl=1
Xres=1
Xmin=
L(47à24)p
Xmax=(47à24)p
Xscl=p/2
Ymin=
L4
Ymax=4
Yscl=1
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 136
positie die u als middelpunt voor het nieuwe venster wilt gebruiken en drukt u vervolgens
Í;
ZInteger plot de grafieken van de functies opnieuw.
ZoomStat
ZoomStatZoomStat
ZoomStat
ZoomStat definieert het zichtbare venster opnieuw zodat alle statistische
gegevenspunten worden weergegeven. Voor plots van aangepaste staafdiagrammen en
normale kansplots worden alleen de variabelen
Xmin en Xmax aangepast.
ZoomFit
ZoomFitZoomFit
ZoomFit
ZoomFit plot de grafieken van de functies onmiddellijk opnieuw. De variabelen YMin en
YMax worden opnieuw berekend zodat voor de geselecteerde functies rekening wordt
gehouden met de minimum- en maximumwaarden van
Y tussen de actuele waarden van
de variabelen
XMin en XMax. XMin en XMax blijven ongewijzigd.
@
X=1
@Y=1
Xscl=10
Yscl=10
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 137
Het menu ZOOM MEMORY gebruiken
Het menu ZOOM MEMORY gebruikenHet menu ZOOM MEMORY gebruiken
Het menu ZOOM MEMORY gebruiken
Het menu ZOOM MEMORY
Het menu ZOOM MEMORYHet menu ZOOM MEMORY
Het menu ZOOM MEMORY
Om het menu
ZOOM MEMORY op te roepen, drukt u q ~.
ZPrevious
ZPreviousZPrevious
ZPrevious
ZPrevious plot de grafiek opnieuw aan de hand van de venstervariabelen van de grafiek
die op het scherm stond weergegeven voor u de laatste ZOOM-instructie hebt gegeven.
ZoomSto
ZoomStoZoomSto
ZoomSto
ZoomSto slaat de actuele instellingen van het zichtbare venster onmiddellijk op. De
grafiek wordt getoond en de waarden van de actuele venstervariabelen worden
opgeslagen in de ZOOM-variabelen die door de gebruiker worden gedefinieerd:
ZXmin,
ZXmax, ZXscl, ZYmin, ZYmax, ZYscl en ZXres.
ZOOM MEMORY
1: ZPrevious
Uses the previous viewing window.
2: ZoomSto
Stores the user-defined window.
3: ZoomRcl
Recalls the user-defined window.
4: SetFactors...
Changes Zoom In and Zoom Out factors.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 138
Deze variabelen worden in elke grafische modus toegepast. Wanneer u bijvoorbeeld de
waarde van
ZXmin wijzigt in de modus Func, zal deze automatisch in de modus Par
dezelfde zijn.
ZoomRcl
ZoomRclZoomRcl
ZoomRcl
ZoomRcl plot de grafieken van de geselecteerde functies in het zichtbare venster dat
door de gebruiker werd gedefinieerd. Het gebruikersvenster wordt opgebouwd aan de
hand van de waarden die werden opgeslagen met de instructie
ZoomSto. De door de
gebruiker gedefinieerde waarden worden in de venstervariabelen geladen en de grafiek
wordt opnieuw geplot.
Zoomfactoren
ZoomfactorenZoomfactoren
Zoomfactoren
De zoomfactoren (
XFact en YFact) zijn positieve getallen (maar niet noodzakelijk gehele
getallen) groter dan of gelijk aan 1. Deze bepalen de vergrotings- of verkleiningsfactor
die wordt gebruikt wanneer u de instructies
Zoom In of Zoom Out rond een punt op de
grafiek geeft.
XFact en YFact controleren
XFact en YFact controlerenXFact en YFact controleren
XFact en YFact controleren
Als u het scherm met de zoomfactoren (ZOOM FACTORS) wilt oproepen, zodat u hierin
de actuele waarden voor de variabelen
XFact en YFact kunt bekijken, kiest u in het menu
ZOOM MEMORY de optie 4:SetFactors. De hieronder getoonde waarden zijn de
standaardwaarden.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 139
XFact en YFact wijzigen
XFact en YFact wijzigenXFact en YFact wijzigen
XFact en YFact wijzigen
U kunt de waarden in de variabelen
XFact en YFact op één van de volgende manieren
wijzigen.
Voer een nieuwe waarde in. De oorspronkelijke waarde wordt automatisch gewist op
het ogenblik dat u het eerste cijfer invoert.
Plaats de cursor op het cijfer dat u wilt veranderen, typ vervolgens de nieuwe
waarde of druk { om deze te wissen.
De opties in het menu ZOOM MEMORY gebruiken in het basisscherm of
De opties in het menu ZOOM MEMORY gebruiken in het basisscherm of De opties in het menu ZOOM MEMORY gebruiken in het basisscherm of
De opties in het menu ZOOM MEMORY gebruiken in het basisscherm of
vanuit een programma
vanuit een programmavanuit een programma
vanuit een programma
U kunt een waarde in het basisscherm of vanuit een programma rechtstreeks opslaan in
één van de door de gebruiker te definiëren
ZOOM-variabelen.
Vanuit een programma kunt u ook de instructie
ZoomSto of ZoomRcl kiezen in het menu
ZOOM MEMORY.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 140
De bewerkingen in het menu CALC (berekenen)
De bewerkingen in het menu CALC (berekenen) De bewerkingen in het menu CALC (berekenen)
De bewerkingen in het menu CALC (berekenen)
gebruiken
gebruikengebruiken
gebruiken
Het menu CALCULATE
Het menu CALCULATEHet menu CALCULATE
Het menu CALCULATE
Om het menu
CALCULATE op te roepen, drukt u y CALCŠ. Gebruik de opties in dit
menu om de actuele grafiekfuncties te analyseren.
value
valuevalue
value
value berekent één of meer op dat ogenblik geselecteerde functies voor een opgegeven
waarde van X.
Als u een geselecteerde functie wilt berekenen voor een gegeven X, moet u als volgt te
werk gaan.
CALCULATE
1: value
Berekent een functiewaarde Y voor een opgegeven X.
2: zero
Zoekt een nulwaarde (snijpunt met de x-as) van een functie.
3: minimum
Berekent een minimum van een functie.
4: maximum
Berekent een maximum van een functie.
5: intersect
Zoekt een snijpunt van twee functies.
6: dy/dx
Berekent een numerieke afgeleide van een functie.
7: f(x)dx
Berekent een numerieke integraal van een functie.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 141
1. Kies in het menu CALCULATE de optie 1:value. De grafiek wordt weergegeven en
onderaan links verschijnt
X=.
2. Voer nu een reële waarde (u kunt ook een uitdrukking invoeren) voor
X tussen Xmin
en
Xmax in.
3. Druk Í.
De cursor bevindt zich op de functie die in het Y= scherm als eerste werd geselecteerd,
ter hoogte van de
X-waarde die u hebt ingevoerd. De coördinaten worden op het scherm
getoond, zelfs indien de opmaakinstelling
CoordOff werd gekozen.
Om de cursor van de ene functie naar de andere te laten overspringen op dezelfde
X-
waarde die u hebt ingevoerd, drukt u } of . Als u de vrij beweegbare cursor opnieuw
wilt instellen, drukt u | of ~.
zero
zerozero
zero
zero gaat op zoek naar een nulwaarde (snijpunt met de x-as of wortel) van een functie.
Functies kunnen meer dan één waarde hebben waarvoor een snijpunt met de x-as
optreedt; de functie
zero zoekt de nulwaarde die het dichtst bij uw opgegeven
testwaarde ligt.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 142
De tijd die zero nodig heeft om de juiste nulwaarde te vinden, zal afhankelijk zijn van de
nauwkeurigheid van de waarden die u hebt opgegeven voor de linker- en rechtergrens
maar ook van de nauwkeurigheid van uw testwaarde.
Wanneer u een nulwaarde van een functie wilt zoeken, moet u als volgt te werk gaan.
1. Kies in het menu
CALCULATE de optie 2: zero. De actuele grafiek wordt
weergegeven en links onderaan verschijnt
Left Bound?.
2. Druk } of om de cursor te verplaatsen naar de functie waarvoor u een nulwaarde
wilt zoeken.
3. Druk | of ~ (of voer een waarde in) om de x
-waarde te kiezen voor de linkergrens
van het interval en druk vervolgens Í. De aanwijzer 4 op de grafiek geeft de
linkergrens weer. Links onderaan verschijnt nu
Right Bound?. Druk | of ~ (of voer
een waarde in) om de x-waarde voor de rechtergrens te kiezen en druk vervolgens
Í. De aanwijzer 3 op de grafiek geeft de rechtergrens weer. Vervolgens
verschijnt links onderaan
Guess?.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 143
4. Druk | of ~ (of voer een waarde in) om een punt te selecteren dat zich tussen de
grenzen in de nabijheid van de nulwaarde van de functie bevindt en druk vervolgens
Í.
De cursor zal op het resultaat van de berekening staan en op het scherm verschijnen de
coördinaten, ook wanneer de opmaakinstelling
CoordOff werd gekozen. Als u wilt
overschakelen naar dezelfde x-waarde in de grafiek van andere geselecteerde functies,
drukt u } of . Als u de vrij beweegbare cursor opnieuw wilt instellen, drukt u | of ~.
minimum, maximum
minimum, maximumminimum, maximum
minimum, maximum
minimum en maximum berekenen respectievelijk de minimum- en maximumwaarde van
een functie binnen een opgegeven interval met een tolerantie van 1âL5.
Wanneer u minimum- of maximumwaarde van een functie wilt zoeken, moet u als volgt
te werk gaan.
1. Kies in het menu
CALCULATE de optie 3:minimum of 4:maximum. De actuele grafiek
wordt weergegeven.
2. Kies de functie, stel de linkergrens en rechtergrens in en geef een testwaarde op
zoals beschreven voor de functie
zero.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 144
De cursor zal zich op het resultaat van de berekening bevinden en de coördinaten
worden op het scherm weergegeven, ook wanneer u de opmaakinstelling
CoordOff hebt
gekozen; de waarde voor
Minimum of Maximum wordt links onderaan het scherm
getoond.
Als u wilt overschakelen naar dezelfde x-waarde in de grafiek van andere geselecteerde
functies, drukt u } of . Als u de vrij beweegbare cursor opnieuw wilt instellen, drukt u
| of ~.
intersect
intersectintersect
intersect
intersect berekent de coördinaten van een punt waarop twee of meer functies elkaar
snijden. Dit snijpunt moet wel zichtbaar zijn op het scherm als u de functie
intersect wilt
gebruiken.
Om een snijpunt te zoeken, moet u als volgt te werk gaan.
1. Kies in het menu
CALCULATE de optie 5: intersect. De actuele grafiek wordt
weergegeven en links onderaan verschijnt
First curve?.
2. Druk of } om de cursor te doen verspringen naar de eerste functie en druk
Í. Onderaan links verschijnt nu
Second curve?.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 145
3. Druk of } om de cursor te doen verspringen naar de tweede functie en druk
Í.
4. Druk ~ of | om de cursor te verplaatsen naar het punt dat u als testwaarde wilt
opgeven voor de positie van het snijpunt en druk vervolgens Í.
De cursor zal op het resultaat van de berekening staan en op het scherm verschijnen de
coördinaten, ook wanneer de opmaakinstelling
CoordOff werd gekozen. Onderaan links
verschijnt
Intersection. Als u de vrij beweegbare cursor opnieuw wilt instellen, drukt u |,
}, ~ of .
dy/dx
dy/dxdy/dx
dy/dx
dy/dx (numerieke afgeleide) berekent de numerieke afgeleide (richtingscoëfficiënt van
de raaklijn) van een functie in een punt met nauwkeurigheid H=1âL3.
Om de numerieke afgeleide van een functie voor een bepaald punt te zoeken, moet u
als volgt te werk gaan.
1. Kies in het menu
CALCULATE de optie 6:dy/dx. De actuele grafiek wordt
weergegeven.
2. Druk } of om de functie te selecteren waarvoor u de numerieke afgeleide wilt
berekenen.
3. Druk | of ~, of voer een waarde in, om de waarde voor X op te geven waarvoor de
afgeleide moet worden berekend en druk vervolgens Í.
De cursor zal op het resultaat van de berekening staan en op het scherm verschijnt de
numerieke afgeleide.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 146
Als u wilt overschakelen naar dezelfde x-waarde in de grafiek van andere geselecteerde
functies, drukt u } of . Als u de vrij beweegbare cursor opnieuw wilt instellen, drukt u
| of ~.
f(x)dx
f(x)dxf(x)dx
f(x)dx
f(x)dx (numerieke integraal) berekent de numerieke integraal van een functie over een
gegeven interval. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de functie
fnInt( met een
nauwkeurigheidstolerantie H=1âL3.
1. Kies in het menu
CALCULATE de optie 7:âf(x)dx. De actuele grafiek wordt
weergegeven en links onderaan verschijnt
Lower Limit?.
2. Druk } of om de cursor te verplaatsen naar de functie waarvoor u de integraal
wilt berekenen.
3. Stel de boven- en ondergrens in op dezelfde manier waarop u de linker- en
rechtergrens voor de functie
zero zou instellen. De waarde van de integraal wordt
getoond en het geïntegreerd oppervlak is gearceerd.
Opmerking: het gearceerd oppervlak is een tekening. Als u het gearceerde
oppervlak wilt wissen, kunt u gebruik maken van de instructie
ClrDraw (zie hoofdstuk
8) of elke andere wijziging aanbrengen waardoor de functie Smart Graph de grafiek
opnieuw zal plotten.
Hoofdstuk 3: De grafiek van functies Inhoud van dit hoofdstuk 147
Hoofdstuk 4: Grafieken van parametervergelijkingen 148
Hoofdstuk 4:
Hoofdstuk 4:Hoofdstuk 4:
Hoofdstuk 4:
Grafieken van parametervergelijkingen
Grafieken van parametervergelijkingenGrafieken van parametervergelijkingen
Grafieken van parametervergelijkingen
Kennismaking: De baan van een bal
Kennismaking: De baan van een balKennismaking: De baan van een bal
Kennismaking: De baan van een bal
Deze kennismaking is een beknopte inleiding. Lees het vervolg van dit hoofdstuk voor
meer gedetailleerde informatie.
Stel de parametrische vergelijking die de baan van een bal weergeeft met een initiële
snelheid van 30 meter per seconde, een initiële hoek van 25 graden met de horizon op
grondniveau, grafisch voor. Tot hoe ver gaat de bal? Wanneer raakt hij de grond? Hoe
hoog gaat hij? Let op geen van de krachten behalve de zwaartekracht.
Voor initiële snelheid v
o
en hoek q heeft de positie van de bal als functie van tijd
horizontale en verticale componenten.
Horizontaal: X1(t)=tv
0
cos(q) Verticaal: Y1(t)=tv
0
sin(q)N gt
2
De verticale en horizontale vectoren van de balbeweging worden tevens grafisch
weergegeven.
Verticale vector:
Horizontale vector:
Constante zwaartekracht:
X2(t)=0
X3(t)=X1(t)
g=9.8 m/sec
2
Y2(t)=Y1(t)
Y3(t)=0
1
2
---
Hoofdstuk 4: Grafieken van parametervergelijkingen 149
1. Druk op z. Druk op† † † ~ Í om de
modus
Par te selecteren. Druk op †† ~ Í
om
Simul te selecteren voor simultane grafische
voorstellingen van de drie parametrische
vergelijkingen in dit voorbeeld.
2. Druk op o. Druk op
30 25 y ; 1
(om ¡ te selecteren) ¤ Í om
X1T in vergelijking
met
T te definiëren.
3. Druk op
30 ˜ 25 y ; 1 ¤ ¹ 9.8 ¥ 2
¡ Í om
Y1T te definiëren.
De verticale componentvector wordt gedefinieerd
door
X2T en Y2T.
4. Druk op
0 Í om X2T te definiëren.
5. Druk op ~ om het menu
VARS Y.VARS weer
te geven. Druk op
2 om het secundaire menu
PARAMETRIC weer te geven. Druk op 2 Í om
Y2T te definiëren.
De horizontale componentvector wordt
gedefinieerd door
X3T en Y3T.
6. Druk op ~
2 en druk vervolgens op 1 Í
om
X3T te definiëren. Druk op 0 Í om Y3T te
definiëren.
Hoofdstuk 4: Grafieken van parametervergelijkingen 150
7. Druk op | | } Í om de grafische stijl te
wijzigen naar è voor
X3T en Y3T. Druk op } Í
Í om de grafische stijl te wijzigen naar ë voor
X2T en Y2T. Druk op } Í Í om de
grafische stijl te wijzigen naar ë voor
X1T en Y1T.
(Bij deze toetsaanslagen wordt ervan uitgegaan dat
alle grafische stijlen oorspronkelijk zijn ingesteld op
ç.)
8. Druk op p. Voer deze waarden in voor de
venstervariabelen.
Tmin=0 Xmin=L10 Ymin=L5
Tmax=5 Xmax=100 Ymax=15
Tstep=.1 Xscl=50 Yscl=10
9. Druk op y . ~ Í om AxesOff in
te stellen, hetgeen tot gevolg heeft dat de assen
worden uitgeschakeld.
10. Druk op s. De curve vertoont tegelijkertijd de
baan van de bal en de verticale en horizontale
componentvectoren van de beweging.
Opmerking: Om te simuleren dat de bal door de
lucht vliegt, stelt u de grafische stijl in op
(animatie) voor
X1T en Y1T.
Hoofdstuk 4: Grafieken van parametervergelijkingen 151
Grafieken van parametervergelijkingen definiëren
Grafieken van parametervergelijkingen definiëren Grafieken van parametervergelijkingen definiëren
Grafieken van parametervergelijkingen definiëren
en tonen
en tonenen tonen
en tonen
Overeen-komsten tussen de grafische modi van de TI-84 Plus
Overeen-komsten tussen de grafische modi van de TI-84 PlusOvereen-komsten tussen de grafische modi van de TI-84 Plus
Overeen-komsten tussen de grafische modi van de TI-84 Plus
De methode om een grafiek te maken van parametervergelijkingen is nagenoeg
dezelfde als deze voor het definiëren van de grafiek van functies. In hoofdstuk 4 wordt
ervan uitgegaan dat u vertrouwd bent met de procedures beschreven in hoofdstuk 3:
"De grafiek van functies". In hoofdstuk 4 worden verder de verschillen ten opzichte van
de grafieken van functies uitvoerig beschreven.
De modus voor grafieken van parameter-vergelijkingen instellen
De modus voor grafieken van parameter-vergelijkingen instellenDe modus voor grafieken van parameter-vergelijkingen instellen
De modus voor grafieken van parameter-vergelijkingen instellen
Druk z om het modusscherm op te roepen. Om de grafieken van
parametervergelijkingen weer te geven, moet u de grafiekmodus Par kiezen vooraleer u
de venstervariabelen opgeeft en de componenten van de parametervergelijkingen
invoert.
11. Druk op r voor numerieke resultaten en geef
antwoord op de vragen aan het begin van deze
paragraaf.
De tracering start bij
Tmin op de eerste
parametrische vergelijking (
X1T en Y1T). Als u op ~
drukt om de curve te traceren, volgt de cursor de
baan van de bal in tijd. De waarden voor
X
(afstand),
Y (hoogte) en T (tijd) worden onderaan in
het scherm weergegeven.
Hoofdstuk 4: Grafieken van parametervergelijkingen 152
Het Y= scherm voor parameter-vergelijkingen oproepen
Het Y= scherm voor parameter-vergelijkingen oproepenHet Y= scherm voor parameter-vergelijkingen oproepen
Het Y= scherm voor parameter-vergelijkingen oproepen
Nadat u de grafiekmodus Par hebt gekozen, drukt u o om het Y= scherm voor
parametervergelijkingen op te roepen.
In dit scherm kunt u zowel de X- en Y-componenten van maximum zes vergelijkingen
bekijken en invoeren:
X1T en Y1T tot en met respectievelijk X6T en Y6T. Elk item in deze
lijst wordt gedefinieerd in functie van de onafhankelijke variabele T. Grafieken van
parametervergelijkingen worden vaak gebruikt om vergelijkingen die met de tijd
veranderen grafisch weer te geven.
Een grafiekstijl kiezen
Een grafiekstijl kiezenEen grafiekstijl kiezen
Een grafiekstijl kiezen
De pictogrammen links van
X1T tot en met X6T geven de grafiekstijl voor elke
parametervergelijking weer. De standaardinstelling in de Par-modus is (lijn),
waarbij de geplotte punten op het scherm met elkaar worden verbonden. Voor de grafiek
van een parametervergelijking kunt u een grafiekstijl kiezen uit de volgende beschikbare
opties: lijn, è (dik), ë (pad), ì (beweging) en í (beeldpunten).
Parameter-vergelijkingen definiëren en bewerken
Parameter-vergelijkingen definiëren en bewerkenParameter-vergelijkingen definiëren en bewerken
Parameter-vergelijkingen definiëren en bewerken
Wanneer u een parametervergelijking wilt definiëren of bewerken, volgt u de procedure
die in hoofdstuk 3 werd beschreven voor het definiëren of bewerken van een functie. De
Hoofdstuk 4: Grafieken van parametervergelijkingen 153
onafhankelijke variabele in een parametervergelijking is T. In de grafiekmodus Par kunt u
de parametervariabele T op de volgende twee manieren invoeren:
•druk ;
•druk ƒ [
T].
Aan de hand van de twee componenten X en Y definieert u een enkelvoudige
parametervergelijking. U moet dus beide componenten opgeven.
Parameter-vergelijkingen selecteren en deselecteren
Parameter-vergelijkingen selecteren en deselecterenParameter-vergelijkingen selecteren en deselecteren
Parameter-vergelijkingen selecteren en deselecteren
De TI-84 Plus zal alleen de grafieken plotten voor de parametervergelijkingen die
werden geselecteerd. In het Y= scherm staat een parametervergelijking geselecteerd
als het
=-teken van zowel de X- als de Y-component gemarkeerd is. U kunt alle of één
van de vergelijkingen
X1T en Y1T tot en met respectievelijk X6T en Y6T selecteren.
Als u de selectiestatus wilt wijzigen, moet u de cursor verplaatsen tot op het =-teken van
ofwel de X- of de Y-component en vervolgens Í drukken. De selectiestatus van
zowel de X- als de Y-component wordt omgeschakeld (aan/uit).
De venster-variabelen instellen
De venster-variabelen instellenDe venster-variabelen instellen
De venster-variabelen instellen
Wanneer u de waarden van de venstervariabelen wilt bekijken, moet u p drukken.
Aan de hand van deze variabelen wordt het uitleesvenster gedefinieerd. De
Hoofdstuk 4: Grafieken van parametervergelijkingen 154
onderstaande waarden zijn de standaardinstellingen voor de grafiekmodus Par in de
hoekmodus Radian.
Opmerking: om ervoor te zorgen dat een voldoende aantal punten in de grafiek zou
worden geplot, is het mogelijk dat u de venstervariabelen voor
T moet aanpassen.
De opmaak van de grafiek instellen
De opmaak van de grafiek instellenDe opmaak van de grafiek instellen
De opmaak van de grafiek instellen
Wanneer u de actuele instellingen voor de grafiekopmaak wilt oproepen, moet u y
. drukken. In hoofdstuk 3 vindt u een gedetailleerde beschrijving van de
opmaakinstellingen. De andere grafiekmodi zullen deze opmaakinstellingen gebruiken;
voor de grafiekmodus Seq kunt u bijkomende opmaakinstellingen voor de assen
gebruiken.
Tmin=0
De kleinste waarde van T die wordt berekend
Tmax=6.2831853... De grootste waarde van T (2p) die wordt berekend
Tstep=.1308996... De stapgrootte tussen twee T-waarden (24)
Xmin=L10
De kleinste X-waarde die wordt getoond
Xmax=10
De grootste X-waarde die wordt getoond
Xscl=1
De stapgrootte van de merktekens op de X-as (schaal)
Ymin=L10
De kleinste Y-waarde die wordt getoond
Ymax=10
De grootste Y-waarde die wordt getoond
Yscl=1
De stapgrootte van de merktekens op de Y-as (schaal)
Hoofdstuk 4: Grafieken van parametervergelijkingen 155
Een grafiek tonen
Een grafiek tonenEen grafiek tonen
Een grafiek tonen
Wanneer u s drukt, zal de TI-84 Plus de grafiek van de geselecteerde
parametervergelijkingen plotten. Daarbij worden de X- en Y-componenten voor elke
waarde van
T (van Tmin tot Tmax met tussenstappen van Tstep) berekend en wordt een
grafiek geplot aan de hand van elk punt dat door
X en Y wordt bepaald. De
venstervariabelen bepalen de weergave van het uitleesvenster.
Terwijl de grafiek wordt geplot, worden de waarden van X, Y en T bijgewerkt.
De functie Smart Graph wordt ook voor parametervergelijkingen toegepast.
Venster-variabelen en de menu’s Y-VARS
Venster-variabelen en de menu’s Y-VARSVenster-variabelen en de menu’s Y-VARS
Venster-variabelen en de menu’s Y-VARS
In het basisscherm of een programma kunt u de volgende handelingen uitvoeren:
functies in de vorm van een variabele gebruiken aan de hand van de naam van de
X- of Y-component van de vergelijking.
parametervergelijkingen opslaan.
Hoofdstuk 4: Grafieken van parametervergelijkingen 156
parametervergelijkingen selecteren of deselecteren.
waarden rechtstreeks in de venstervariabelen opslaan.
De grafiek van een parametervergelijking
De grafiek van een parametervergelijking De grafiek van een parametervergelijking
De grafiek van een parametervergelijking
onderzoeken
onderzoekenonderzoeken
onderzoeken
De vrij beweegbare cursor
De vrij beweegbare cursorDe vrij beweegbare cursor
De vrij beweegbare cursor
U kunt de vrij beweegbare cursor in de grafiekmodus Par precies op dezelfde manier
gebruiken als in de grafiekmodus Func.
Als u in de
RectGC-opmaak de cursor verplaatst, worden de waarden van X en Y
bijgewerkt; indien de
CoordOn-opmaak geselecteerd staat, worden de X- en Y-waarden
weergegeven.
In de
PolarGC-opmaak worden de variabelen X, Y, R en q bijgewerkt; indien de CoordOn-
opmaak geselecteerd staat, worden de R- en q-waarden weergegeven.
Hoofdstuk 4: Grafieken van parametervergelijkingen 157
TRACE
TRACETRACE
TRACE
Als u de TRACE functie (volgen) wilt activeren, moet u r drukken. Wanneer u de
TRACE functie hebt geactiveerd, kunt u de volgcursor telkens één
Tstep over de grafiek
van de vergelijking verplaatsen. Wanneer u de volgprocedure begint, zal de volgcursor
zich ter hoogte van de eerst geselecteerde functie op de positie
Tmin bevinden. Als de
ExprOn functie werd geselecteerd, zal de functie worden getoond.
In de
RectGC-opmaak kunt u met de TRACE functie de waarden van X, Y en T bijwerken
en weergeven indien de
CoordOn-opmaak werd gekozen.
In de
PolarGC-opmaak worden de variabelen X, Y, R, q en T bijgewerkt; indien de
CoordOn-opmaak geselecteerd staat, worden R, q en T weergegeven. Op basis van de
waarde T worden de variabelen X en Y (of R en q) berekend.
Als u de cursor vijf punten verder in de functie wilt plaatsen, drukt u y | of y ~.
Zelfs indien u de cursor verder dan de boven- of ondergrens van het scherm verplaatst,
worden de overeenkomstige waarden van de coördinaten onderaan het scherm
weergegeven.
Quick Zoom is mogelijk in de grafiekmodus Par; u kunt het venster echter niet naar links
of rechts verschuiven.
De volgcursor op een geldige T-waarde plaatsen
De volgcursor op een geldige T-waarde plaatsenDe volgcursor op een geldige T-waarde plaatsen
De volgcursor op een geldige T-waarde plaatsen
Wanneer u de volgcursor wilt verplaatsen naar een geldige
T-waarde in de actuele
functie, moet u het getal invoeren. Als u het eerste cijfer invoert, verschijnt een
T=
aanwijzer gevolgd door de cijfers die u hebt ingevoerd links onderaan het scherm. U
kunt ook een uitdrukking na de
T= aanwijzer invoeren. De waarde die u invoert moet wel
een geldige waarde zijn voor het actuele uitleesvenster. Wanneer u alles hebt ingevoerd,
moet u Í drukken om de cursor te verplaatsen.
Hoofdstuk 4: Grafieken van parametervergelijkingen 158
ZOOM
ZOOMZOOM
ZOOM
De
ZOOM functies werken in de grafiekmodus Par precies op dezelfde manier als in de
grafiekmodus Func. Alleen de X-venstervariabelen (
Xmin, Xmax en Xscl) en Y-
venstervariabelen (
Ymin, Ymax en Yscl) zullen worden aangepast.
De
T-venstervariabelen (Tmin, Tmax en Tstep) worden alleen bijgewerkt wanneer u de
modus
ZStandard hebt gekozen. Met de opties 1:ZTmin, 2:ZTmax en 3:ZTstep in het
vervolgmenu ZT/Zq van het menu
VARS ZOOM kunt u de ZOOM MEMORY-variabelen
voor de grafiekmodus Par definiëren.
CALC
CALCCALC
CALC
De
CALC functies werken in de grafiekmodus Par precies op dezelfde manier als in de
grafiekmodus Func. De opties die u in de grafiekmodus Par in het menu
CALCULATE
kunt kiezen, zijn:
1:value, 2:dy/dx, 3:dy/dt, en 4:dx/dt.
Hoofdstuk 5: Grafieken in poolcoördinaten pltten 159
Hoofdstuk 5:
Hoofdstuk 5:Hoofdstuk 5:
Hoofdstuk 5:
Grafieken in poolcoördinaten pltten
Grafieken in poolcoördinaten plttenGrafieken in poolcoördinaten pltten
Grafieken in poolcoördinaten pltten
Kennismaking: een roos in poolcoördinaten
Kennismaking: een roos in poolcoördinatenKennismaking: een roos in poolcoördinaten
Kennismaking: een roos in poolcoördinaten
Deze kennismaking is een beknopte inleiding. Lees het vervolg van dit hoofdstuk voor
meer gedetailleerde informatie.
De vergelijking R=Asin(Bq) heeft een roos als grafiek. Plot de roos voor de waarden A=8
en B=2,5. Onderzoek nu de weergave van de roos voor andere waarden van A en B.
1. Druk z om de
MODE-instellingen op te roepen.
Druk † † † ~ ~ Í om de
Pol-instelling te
kiezen. Kies voor de andere instellingen telkens
de eerst voorkomende keuze (steeds de eerste
keuze in elke regel).
2. Druk o om het
Y= scherm voor vergelijkingen in
poolcoördinaten op te roepen. Druk
8 ˜ 2.5
¤ Í om
r1 te definiëren.
Hoofdstuk 5: Grafieken in poolcoördinaten pltten 160
3. Druk q 6 om de optie 6:ZStandard te kiezen en
de vergelijking grafisch weer te geven in het
standaarduitleesvenster. De grafiek toont slechts
vijf ovalen van de roos en de figuur van de roos zelf
is niet symmetrisch. De reden hiervan is dat voor
het standaardvenster de variabele q
max=2p is
ingesteld en dat daardoor het venster een vierkant
is, maar de pixels (beeldpunten) hebben niet
dezelfde breedte en hoogte.
4. Druk p om de venstervariabelen weer te
geven. Druk
4 y B om de waarde van qmax
te verhogen tot 4p.
5. Druk q
5 om de optie 5:ZSquare te kiezen en
de grafiek te plotten.
6. Herhaal de stappen 2 tot en met 5 met nieuwe
waarden voor de variabelen
A en B in de
vergelijking in poolcoördinaten
r1=Asin(Bq). U
merkt nu hoe de vorm van de grafiek verandert
aan de hand van de nieuwe waarden.
Hoofdstuk 5: Grafieken in poolcoördinaten pltten 161
Grafieken in poolcoördinaten definiëren en tonen
Grafieken in poolcoördinaten definiëren en tonenGrafieken in poolcoördinaten definiëren en tonen
Grafieken in poolcoördinaten definiëren en tonen
De overeen-komsten tussen de grafiekmodi van de TI-84 Plus
De overeen-komsten tussen de grafiekmodi van de TI-84 PlusDe overeen-komsten tussen de grafiekmodi van de TI-84 Plus
De overeen-komsten tussen de grafiekmodi van de TI-84 Plus
De methode om een grafiek te definiëren van vergelijkingen in poolcoördinaten is
nagenoeg dezelfde als deze voor het definiëren van de grafiek van functies. In hoofdstuk
5 wordt ervan uitgegaan dat u vertrouwd bent met de procedures beschreven in
hoofdstuk 3: "De grafiek van functies". In hoofdstuk 5 worden verder de verschillen ten
opzichte van de grafieken van functies uitvoerig beschreven.
De modus voor grafieken van vergelijkingen in pool-coördinaten
De modus voor grafieken van vergelijkingen in pool-coördinaten De modus voor grafieken van vergelijkingen in pool-coördinaten
De modus voor grafieken van vergelijkingen in pool-coördinaten
instellen
instelleninstellen
instellen
Druk z om het modusscherm op te roepen. Om de grafieken van vergelijkingen in
poolcoördinaten weer te geven, moet u de grafiekmodus Pol kiezen vooraleer u de
venstervariabelen opgeeft en de vergelijkingen in poolcoördinaten invoert.
Het Y= scherm voor vergelijkingen in pool-coördinaten oproepen
Het Y= scherm voor vergelijkingen in pool-coördinaten oproepenHet Y= scherm voor vergelijkingen in pool-coördinaten oproepen
Het Y= scherm voor vergelijkingen in pool-coördinaten oproepen
Nadat u de grafiekmodus Pol hebt gekozen, drukt u o om het Y= scherm voor
vergelijkingen in poolcoördinaten op te roepen.
Hoofdstuk 5: Grafieken in poolcoördinaten pltten 162
In dit scherm kunt u maximum zes vergelijkingen bekijken en invoeren: r1 tot en met r6.
Elke vergelijking wordt gedefinieerd in functie van de onafhankelijke variabele q.
Een grafiekstijl kiezen
Een grafiekstijl kiezenEen grafiekstijl kiezen
Een grafiekstijl kiezen
De pictogrammen links van
r1 tot en met r6 geven de grafiekstijl voor elke vergelijking in
poolcoördinaten weer (zie hoofdstuk 3). De standaardinstelling in de Pol-modus is ç
(lijn), waarbij de geplotte punten op het scherm met elkaar worden verbonden. Voor de
grafiek van een vergelijking in poolcoördinaten kunt u een grafiekstijl kiezen uit de
volgende beschikbare opties: lijn, è (dik), ë (pad), ì (beweging) en í (beeldpunten).
Vergelijkingen in pool-coördinaten definiëren en bewerken
Vergelijkingen in pool-coördinaten definiëren en bewerkenVergelijkingen in pool-coördinaten definiëren en bewerken
Vergelijkingen in pool-coördinaten definiëren en bewerken
Wanneer u een vergelijking in poolcoördinaten wilt definiëren of bewerken, volgt u de
procedure die in hoofdstuk 3 werd beschreven voor het definiëren of bewerken van een
functie. De onafhankelijke variabele in een vergelijking in poolcoördinaten is q. In de
grafiekmodus Pol kunt u de variabele q voor de poolcoördinaten op de volgende twee
manieren invoeren:
•druk ;
•druk ƒ[q].
Vergelijkingen in pool-coördinaten selecteren en deselecteren
Vergelijkingen in pool-coördinaten selecteren en deselecterenVergelijkingen in pool-coördinaten selecteren en deselecteren
Vergelijkingen in pool-coördinaten selecteren en deselecteren
De TI-84 Plus zal alleen de grafieken plotten voor de vergelijkingen in poolcoördinaten
die werden geselecteerd. In het Y= scherm staat een vergelijking in poolcoördinaten
geselecteerd als het
=-teken gemarkeerd is. U kunt alle of één van de vergelijkingen in
poolcoördinaten selecteren.
Hoofdstuk 5: Grafieken in poolcoördinaten pltten 163
Als u de selectiestatus wilt wijzigen, moet u de cursor verplaatsen tot op het =-teken en
vervolgens drukken op Í.
De venster-variabelen instellen
De venster-variabelen instellenDe venster-variabelen instellen
De venster-variabelen instellen
Wanneer u de waarden van de venstervariabelen wilt bekijken, moet u p drukken.
Aan de hand van deze variabelen wordt het uitleesvenster gedefinieerd. De
onderstaande waarden zijn de standaardinstellingen voor de grafiekmodus Par in de
hoekmodus Radian.
Opmerking: om ervoor te zorgen dat een voldoende aantal punten in de grafiek zou
worden geplot, is het mogelijk dat u de venstervariabelen voor q moet aanpassen.
qmin=0
De kleinste waarde van q die wordt berekend
qmax=6.2831853... De grootste waarde van q (2p) die wordt berekend
qstep=.1308996... De stapgrootte tussen twee q-waarden 24)
Xmin=L10
De kleinste X-waarde die wordt getoond
Xmax=10
De grootste X-waarde die wordt getoond
Xscl=1
De stapgrootte van de merktekens op de X-as (schaal)
Ymin=L10
De kleinste Y-waarde die wordt getoond
Ymax=10
De grootste Y-waarde die wordt getoond
Yscl=1
De stapgrootte van de merktekens op de Y-as (schaal)
Hoofdstuk 5: Grafieken in poolcoördinaten pltten 164
De opmaak van de grafiek instellen
De opmaak van de grafiek instellenDe opmaak van de grafiek instellen
De opmaak van de grafiek instellen
Wanneer u de actuele instellingen voor de grafiekopmaak wilt oproepen, moet u y
. drukken. In hoofdstuk 3 vindt u een gedetailleerde beschrijving van de
opmaakinstellingen. De andere grafiekmodi zullen deze opmaakinstellingen gebruiken.
Een grafiek tonen
Een grafiek tonenEen grafiek tonen
Een grafiek tonen
Wanneer u s drukt, zal de TI-84 Plus de grafiek van de geselecteerde
vergelijkingen in poolcoördinaten plotten. Daarbij wordt R voor elke waarde van q (van
q
min tot qmax met tussenstappen van qstep) berekend en wordt een grafiek geplot aan
de hand van elk punt. De venstervariabelen bepalen de weergave van het
uitleesvenster.
Terwijl de grafiek wordt geplot, worden de waarden van X, Y, R en q bijgewerkt.
U kunt de Smart Graph functie ook voor grafieken in poolcoördinaten gebruiken .
Venster-variabelen en de menu’s Y-VARS
Venster-variabelen en de menu’s Y-VARSVenster-variabelen en de menu’s Y-VARS
Venster-variabelen en de menu’s Y-VARS
In het basisscherm of een programma kunt u de volgende handelingen uitvoeren:
functies in de vorm van een variabele gebruiken aan de hand van de naam van de
vergelijking.
Hoofdstuk 5: Grafieken in poolcoördinaten pltten 165
vergelijkingen in poolcoördinaten selecteren of deselecteren.
vergelijkingen in poolcoördinaten opslaan.
waarden rechtstreeks in de venstervariabelen opslaan.
Een grafiek in poolcoördinaten onderzoeken
Een grafiek in poolcoördinaten onderzoekenEen grafiek in poolcoördinaten onderzoeken
Een grafiek in poolcoördinaten onderzoeken
De vrij beweegbare cursor
De vrij beweegbare cursorDe vrij beweegbare cursor
De vrij beweegbare cursor
U kunt deze cursor in de grafiekmodus Pol precies op dezelfde manier gebruiken als in
de grafiekmodus Func. Als u in de
RectGC-opmaak de cursor verplaatst, worden de
waarden van X en Y bijgewerkt; indien de
CoordOn-opmaak geselecteerd staat, worden
de X- en Y-waarden weergegeven. In de
PolarGC-opmaak worden de variabelen X, Y, R
en q bijgewerkt; indien de
CoordOn-opmaak geselecteerd staat, worden de R- en q-
waarden weergegeven.
Hoofdstuk 5: Grafieken in poolcoördinaten pltten 166
TRACE
TRACETRACE
TRACE
Om de TRACE functie (volgen) te activeren, moet u r drukken. Wanneer u de
TRACE functie hebt geactiveerd, kunt u de volgcursor telkens één q
step over de grafiek
van de vergelijking verplaatsen. Wanneer u de volgprocedure begint, zal de volgcursor
zich ter hoogte van de eerst geselecteerde functie op de positie q
min bevinden. Als de
ExprOn functie werd geselecteerd, zal de functie worden getoond. In de RectGC-opmaak
kunt u met de TRACE functie de waarden van X, Y.
En q bijwerken; indien de
CoordOn-opmaak staat geselecteerd, worden de variabelen X,
Y en q weergegeven. In de
PolarGC-opmaak kunt u met de TRACE functie de variabelen
X, Y, R en q bijwerken; indien de
CoordOn-opmaak geselecteerd staat, worden R en q
weergegeven.
Als u de cursor vijf punten verder in de functie wilt plaatsen, drukt u y| of y ~.
Zelfs indien u de cursor verder dan de boven- of ondergrens van het scherm verplaatst,
worden de overeenkomstige waarden van de coördinaten onderaan het scherm
weergegeven.
Quick Zoom is mogelijk in de grafiekmodus Pol; u kunt het venster echter niet naar links
of rechts verschuiven (zie hoofdstuk 3).
De volgcursor op een geldige
De volgcursor op een geldige De volgcursor op een geldige
De volgcursor op een geldige q-waarde plaatsen
-waarde plaatsen-waarde plaatsen
-waarde plaatsen
Wanneer u de volgcursor wilt verplaatsen naar een geldige q-waarde in de actuele functie,
moet u het getal invoeren. Als u het eerste cijfer invoert, verschijnt een q
= aanwijzer
gevolgd door de cijfers die u hebt ingevoerd links onderaan het scherm. U kunt ook een
uitdrukking na de q
= aanwijzer invoeren. De waarde die u invoert moet wel een geldige
waarde zijn voor het actuele uitleesvenster. Daarna moet u Í drukken om de cursor te
verplaatsen.
Hoofdstuk 5: Grafieken in poolcoördinaten pltten 167
ZOOM
ZOOMZOOM
ZOOM
De
ZOOM functies werken in de grafiekmodus Pol precies op dezelfde manier als in de
grafiekmodus Func. Alleen de X-venstervariabelen (
Xmin, Xmax en Xscl) en Y-
venstervariabelen (
Ymin, Ymax en Yscl) zullen worden aangepast.
De q-venstervariabelen (q
min, qmax en qstep) worden alleen bijgewerkt indien u de
modus
ZStandard hebt gekozen. Met de opties 4:Zqmin, 5:Zqmax, en 6:Zqstep in het
vervolgmenu ZT/Zq van het menu
VARS ZOOM kunt u de ZOOM MEMORY-variabelen voor
de grafiekmodus
Pol definiëren.
CALC
CALCCALC
CALC
De
CALC functies werken in de grafiekmodus Pol precies op dezelfde manier als in de
grafiekmodus Func. De opties die u in de grafiekmodus
Pol in het menu CALCULATE kunt
kiezen, zijn:
1:value, 2:dy/dx, en 3:dr/dq.
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 168
Hoofdstuk 6:
Hoofdstuk 6:Hoofdstuk 6:
Hoofdstuk 6:
De grafiek van getallenrijen plotten
De grafiek van getallenrijen plottenDe grafiek van getallenrijen plotten
De grafiek van getallenrijen plotten
Kennismaking: het bos en de bomen
Kennismaking: het bos en de bomenKennismaking: het bos en de bomen
Kennismaking: het bos en de bomen
Deze kennismaking is een beknopte inleiding.
Lees het vervolg van dit hoofdstuk voor meer gedetailleerde informatie. In een klein bos
staan 4000 bomen. De dienst bosbeheer heeft besloten om jaarlijks 20% van de bomen
te rooien en 1000 bomen aan te planten. Zal het bos verdwijnen? Zal het aantal bomen
stabiliseren? Zo ja, na hoeveel jaren en hoeveel bomen zullen er dan zijn?
1. Druk z. Druk †††~ ~ ~ Í om de
grafiekmodus
Seq te kiezen.
2. Druk y . en kies de opties
Time voor de
asopmaak en de
ExpOn functie.
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 169
3. Druk o. Indien het pictogram voor de grafiekstijl
niet í (beeldpunten) is, drukt u | |, vervolgens
Í totdat í verschijnt en drukt u tenslotte ~ ~.
4. Druk ~
3 om de instelling iPart( (geheel
gedeelte) te kiezen: er worden alleen hele bomen
gekapt. Na het jaarlijkse rooien blijft nog 80
procent (.80) van de bomen staan. Druk Ë
8 y
[
u] £ ¹ 1 ¤ om te bepalen hoeveel
bomen elke jaar na de oogst blijven staan. Druk Ì
1000 ¤ om het aantal nieuwe bomen in te voeren.
Druk
4000 om het aantal bomen aan het begin
van het programma in te voeren.
5. Druk p
0 om nMin=0 in te stellen. Druk 50
om
nMax=50 op te geven. Met nMin en nMax wordt
de grootte van het bos over een periode van 50
jaar berekend. Geef de volgende
venstervariabelen op:
PlotStart=1 Xmin=0 Ymin=0
PlotStep=1 Xmax=50 Ymax=6000
Xscl=10 Yscl=1000
6. Druk r. De volgprocedure begint bij nMin (de
aanvang van het plan van de dienst bosbeheer).
Druk ~ om de getallenrij jaar na jaar te volgen. De
getallenrij wordt bovenaan het scherm
weergegeven. De waarden voor
n (het aantal
jaren), X (
X=n, omdat n wordt uitgezet op de x-as)
en Y (het aantal bomen) worden onderaan het
scherm getoond. Wanneer en met hoeveel bomen
zal het bos stabiliseren?
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 170
Grafieken van getallenrijen definiëren en tonen
Grafieken van getallenrijen definiëren en tonenGrafieken van getallenrijen definiëren en tonen
Grafieken van getallenrijen definiëren en tonen
De overeen-komsten tussen de grafiekmodi van de TI-84 Plus
De overeen-komsten tussen de grafiekmodi van de TI-84 PlusDe overeen-komsten tussen de grafiekmodi van de TI-84 Plus
De overeen-komsten tussen de grafiekmodi van de TI-84 Plus
De methode om een grafiek te maken van getallenrijen is nagenoeg dezelfde als deze
voor het definiëren van de grafiek van functies. In hoofdstuk 6 wordt ervan uitgegaan dat
u vertrouwd bent met de procedures beschreven in hoofdstuk 3: "De grafiek van
functies". In hoofdstuk 6 worden verder de verschillen ten opzichte van de grafieken van
functies uitvoerig beschreven.
De modus voor grafieken van getallenrijen instellen
De modus voor grafieken van getallenrijen instellenDe modus voor grafieken van getallenrijen instellen
De modus voor grafieken van getallenrijen instellen
Druk z om het modusscherm op te roepen. Om de grafieken van getallenrijen weer
te geven, moet u de grafiekmodus Seq kiezen vooraleer u de venstervariabelen opgeeft
en de functies voor getallenrijen invoert.
Grafieken van getallenrijen worden automatisch in de Simul-modus geplot, ongeacht
welke modusinstelling voor de grafiekvolgorde op dat ogenblik wordt toegepast.
De functies voor getallenrijen u, v en w van de TI-84 Plus
De functies voor getallenrijen u, v en w van de TI-84 PlusDe functies voor getallenrijen u, v en w van de TI-84 Plus
De functies voor getallenrijen u, v en w van de TI-84 Plus
De TI-84 Plus heeft drie functies voor getallenrijen: u, v en w.
Als u de functienaam
u wilt invoeren, drukt u y [u] (boven ¬).
Als u de functienaam
v wilt invoeren, drukt u y [v] (boven ).
Als u de functienaam
w wilt invoeren, drukt u y [w] (boven ®).
Deze kunt u definiëren in functie van:
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 171
de onafhankelijke variabele nde naam van de laatste functie voor getallenrijen,
bijvoorbeeld
u(nN1)
de naam van de voorlaatste functie voor getallenrijen die de laatste functie
voorafgaat, bijvoorbeeld
u(nN2)
de laatste naam van de functie voor getallenrijen of de voorlaatste functienaam die
in een andere functie voor getallenrijen de laatste functienaam voorafgaat,
bijvoorbeeld
u(nN1) en u(nN2) wanneer hiernaar wordt verwezen in v(n).
Opmerking: de beschrijving in dit hoofdstuk over de functienaam u(n) is eveneens van
toepassing op
v(n) en w(n); wat geldt voor u(nN1 zal eveneens van toepassing zijn op
v(nN1) en w(nN1); wat geldt voor u(nN2) is overeenkomstig ook van toepassing op v(nN2)
en
w(nN2).
Het Y= scherm voor getallenrijen oproepen
Het Y= scherm voor getallenrijen oproepenHet Y= scherm voor getallenrijen oproepen
Het Y= scherm voor getallenrijen oproepen
Nadat u de Seq-modus hebt gekozen, drukt u o om het Y= scherm voor de
getallenrijen op te roepen.
In dit scherm kunt u de getallenrijen voor
u(n), v(n) en w(nn) weergeven en invoeren.
Hierin kunt u eveneens de waarde voor
nMin wijzigen. nMin is de venstervariabele voor
getallenrijen die bepaalt welke minimumwaarde
n zal hebben wanneer deze wordt
berekend.
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 172
In het Y= scherm voor getallenrijen verschijnt de waarde van nMin omdat deze van
belang is voor het invullen van
u(nMin), v(nMin) en w(nMin), de overeenkomstige
beginwaarden voor de vergelijkingen van de getallenrijen
u(n), v(n) en w(n).
nMin heeft in het Y= scherm dezelfde waarde als nMin in het vensterscherm. Wanneer u
een nieuwe waarde voor
nMin opgeeft in het ene scherm, wordt deze nieuwe waarde
automatisch in de beide schermen in
nMin opgeslagen.
Opmerking: gebruik de variabelen u(nMin), v(nMin) of w(nMin) alleen voor een
recursieve getallenrij waarvoor een beginwaarde is vereist.
Een grafiekstijl kiezen
Een grafiekstijl kiezenEen grafiekstijl kiezen
Een grafiekstijl kiezen
De pictogrammen links van
u(n), v(n) en w(n) geven de grafiekstijl voor elke getallenrij
weer (zie hoofdstuk 3). De standaardinstelling in de Seq-modus is í (beeldpunten),
waarbij discrete waarden worden weergegeven. Voor de grafiek van een functie voor
getallenrijen kunt u een grafiekstijl kiezen uit de volgende beschikbare opties:
beeldpunten, ç (lijn) en è (dik).
Functies voor getallenrijen selecteren en deselecteren
Functies voor getallenrijen selecteren en deselecterenFuncties voor getallenrijen selecteren en deselecteren
Functies voor getallenrijen selecteren en deselecteren
De TI-84 Plus zal alleen de grafieken plotten voor de functies voor getallenrijen die
werden geselecteerd. In het Y= scherm staat een functie voor getallenrijen geselecteerd
als het
=-teken van zowel u(n)= als u(nMin)= gemarkeerd staat.
Als u de selectiestatus van een functie voor getallenrijen wilt wijzigen, moet u de cursor
verplaatsen tot op het
=-teken van de functienaam en vervolgens Í drukken.
Automatisch wordt de status omgeschakeld voor zowel de functie voor getallenrijen
u(n)
als voor de overeenkomstige beginwaarde
u(nnMin).
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 173
Functies voor getallenrijen definiëren
Functies voor getallenrijen definiërenFuncties voor getallenrijen definiëren
Functies voor getallenrijen definiëren
Wanneer u een functie voor getallenrijen wilt definiëren, volgt u de procedure die in
hoofdstuk 3 werd beschreven voor het definiëren of bewerken van een functie. De
onafhankelijke variabele in een functie voor getallenrijen is
n.
Als u de functienaam
u wilt invoeren, drukt u y [u] (boven ¬).
Als u de functienaam
v wilt invoeren, drukt u y [v] (boven ).
Als u de functienaam
w wilt invoeren, drukt u y [w] (boven ®).
•Als u
n wilt invoeren, moet u in de Seq-modus drukken.
Opmerking: de onafhankelijke variabele n kunt u ook in de CATALOG kiezen.
In het algemeen zijn getallenrijen ofwel recursief ofwel niet-recursief. Deze worden
alleen berekend voor opeenvolgende gehele getallen.
n is steeds een rij van
opeenvolgende gehele getallen, beginnend met nul of een ander positief geheel getal.
Niet-recursieve getallenrijen
Niet-recursieve getallenrijenNiet-recursieve getallenrijen
Niet-recursieve getallenrijen
Bij niet-recursieve getallenrijen wordt het
nde item bepaald in functie van de
onafhankelijke variabele
n. Elke functie staat los van alle andere functies.
Voorbeeld: in de niet-recursieve getallenrij in het onderstaande scherm kunt u
u(5)
rechtstreeks berekenen, zonder eerst
u(1) of een andere functie te moeten berekenen.
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 174
De bovenstaande vergelijking voor getallenrijen geeft de volgende getallenrij als
resultaat: 2, 4, 6, 8, 10, ... voor n = 1, 2, 3, 4, 5,
...
Opmerking: u hoeft de beginwaarde uu(nMin) niet in te voeren wanneer u niet-recursieve
getallenrijen berekent.
Recursieve getallenrijen
Recursieve getallenrijenRecursieve getallenrijen
Recursieve getallenrijen
Bij een recursieve getallenrij wordt het
nde item in de getallenrij gedefinieerd afhankelijk
van het vorige item of de vorige twee items, die worden voorgesteld door
u(nN1) en
u(nN2). U kunt een recursieve getallenrij ook definiëren in functie van n, bijvoorbeeld
u(n)=unN1)+n.
Voorbeeld: in de onderstaande getallenrij kunt u u(5) pas berekenen wanneer u de
waarden voor
u(1), u(2), u(3) en u(4) eerst hebt berekend.
Wanneer u de beginwaarde
u(nMin) = 1 instelt, zal de bovenstaande functie voor
getallenrijen het volgende resultaat opleveren: 1, 2, 4, 8, 16, . . .
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 175
Voor recursieve getallenrijen moet u één of meer beginwaarden invoeren, omdat de
functie verwijst naar niet-gedefinieerde items.
Indien elk item in de getallenrij wordt gedefinieerd aan de hand van de eerste
recursiefunctie, bijvoorbeeld
u(nN1), dan moet u een beginwaarde voor het eerste
item opgeven.
Indien elk item in de getallenrij wordt gedefinieerd aan de hand van de tweede
recursiefunctie, bijvoorbeeld
u(nN2), dan moet u beginwaarden voor de eerste twee
items invoeren. Voer de beginwaarden steeds in de vorm van een lijst tussen
accolades ({ }) in en gebruik komma's als scheidingsteken voor de verschillende
waarden.
Voor de getallenrij
u(n) is de waarde van het eerste item 0 en de waarde voor het tweede
item 1.
De venster-variabelen instellen
De venster-variabelen instellenDe venster-variabelen instellen
De venster-variabelen instellen
Wanneer u de waarden van de venstervariabelen wilt bekijken, moet u p drukken.
Aan de hand van deze variabelen wordt het uitleesvenster gedefinieerd. De
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 176
onderstaande waarden zijn de standaardinstellingen voor de grafiekmodus Seq in zowel
de hoekmodus Radian als Degree.
nMin moet een geheel getal | 0 zijn. nMax, PlotStart en PlotStep moeten gehele getallen
| 1 zijn.
nMin is de kleinste waarde voor n die wordt berekend. nMin wordt eveneens in het Y=
scherm voor getallenrijen weergegeven.
nMax is de grootste waarde voor n die wordt
berekend. De getallenrijen worden berekend in de volgorde
u(nMin), u(nMin+1) u(nMin+2)
,...,
u(nMax).
PlotStart is het eerste item dat zal worden geplot. Met PlotStart=1 kunt u het plotten van
de grafiek beginnen met het eerste item van de getallenrij. Wanneer u bijvoorbeeld het
plotten van de grafiek wilt beginnen met het vijfde item van de getallenrij, moet u
nMin=1
De kleinste waarde van n die wordt berekend
nMax=10
De grootste waarde van n die wordt berekend
PlotStart=1
Het nummer voor het eerste item dat moet worden geplot
PlotStep=1
De stapgrootte voor de waarde in n (alleen voor het plotten van
de grafiek)
Xmin=L10
De minimumwaarde van X in het uitleesvenster
Xmax=10
De maximumwaarde van X in het uitleesvenster
Xscl=1
De afstand tussen de maatstreepjes voor de X-as (schaal)
Ymin=L10
De minimumwaarde van Y in het uitleesvenster
Ymax=10
De maximumwaarde van Y in het uitleesvenster
Yscl=1
De afstand tussen de maatstreepjes voor de Y-as (schaal)
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 177
PlotStart=5 instellen. De eerste vier items zullen wel worden berekend, maar niet in de
grafiek worden getekend.
PlotStep is de stapgrootte voor de waarde in n en wordt alleen gebruikt bij het plotten van
de grafiek. Met
PlotStep wijzigt er niets aan de berekening van de getallenrij; deze
functie kunt u gebruiken om aan te geven welke punten precies in de grafiek moeten
worden getekend. Wanneer u
PlotStep=2 opgeeft, wordt de getallenrij wel voor elk
opeenvolgend geheel getal berekend, maar worden de punten van de gehele getallen
afwisselend wel en niet in de grafiek getekend.
De ascombinaties kiezen
De ascombinaties kiezenDe ascombinaties kiezen
De ascombinaties kiezen
De opmaak van de grafiek instellen
De opmaak van de grafiek instellenDe opmaak van de grafiek instellen
De opmaak van de grafiek instellen
Wanneer u de actuele instellingen voor de grafiekopmaak wilt oproepen, moet u y
. drukken. In hoofdstuk 3 vindt u een gedetailleerde beschrijving van de
opmaakinstellingen. De andere grafiekmodi zullen deze opmaakinstellingen gebruiken.
De asinstellingen die op de bovenste regel in het scherm verschijnen, zijn enkel van
toepassing op de
Seq-modus. In de Time-opmaak wordt de PolarGC-opmaak niet
gebruikt.
Time Web uv vw uw
Type getallenrijgrafiek (assen)
RectGC Polar GC
Weergave in carthesische of in poolcoördinaten
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 178
De opmaak van de assen instellen
De opmaak van de assen instellenDe opmaak van de assen instellen
De opmaak van de assen instellen
Wanneer u de grafiek van getallenrijen wilt plotten, kunt u een assenopmaak kiezen uit
vijf verschillende opties. De onderstaande tabel geeft de waarden weer die voor elke
instelling voor de assenopmaak op de x- en y-assen zullen worden geplot:
Een grafiek van een getallenrij tonen
Een grafiek van een getallenrij tonenEen grafiek van een getallenrij tonen
Een grafiek van een getallenrij tonen
Wanneer u de grafiek van de geselecteerde functies voor getallenrijen wilt plotten, drukt
u s. Terwijl de grafiek wordt geplot, worden de waarden van X, Y en
n automatisch
bijgewerkt.
CoordOn CoordOff
De coördinaten van de cursor weergeven of niet
GridOff GridOn
Rasterweergave aan of uit
AxesOn AxesOff
Assenweergave aan of uit
LableOff LabelOn
Assenlabels weergeven of niet
ExprOn ExprOff
Uitdrukking weergeven of niet
Asinstelling x-as y-as
Time n u(n), v(n), w(n)
Web u(n-1), v(n-1), w(n-1) u(n), v(n), w(n)
uv u(n) v(n)
vw v(n) w(n)
uw u(n) w(n)
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 179
U kunt de Smart Graph functie ook voor grafieken van getallenrijen gebruiken (zie
hoofdstuk 3).
Grafieken van getallenrijen onderzoeken
Grafieken van getallenrijen onderzoekenGrafieken van getallenrijen onderzoeken
Grafieken van getallenrijen onderzoeken
De vrij beweegbare cursor
De vrij beweegbare cursorDe vrij beweegbare cursor
De vrij beweegbare cursor
U kunt de vrij beweegbare cursor in de grafiekmodus Seq precies op dezelfde manier
gebruiken als in de grafiekmodus Func. Als u in de
RectGC-opmaak de cursor verplaatst,
worden de waarden van X en Y bijgewerkt; indien de
CoordOn-opmaak geselecteerd
staat, worden de X- en Y-waarden weergegeven. In de
PolarGC-opmaak worden de
variabelen X, Y, R en q bijgewerkt; indien de
CoordOn-opmaak geselecteerd staat,
worden de R- en q-waarden weergegeven.
TRACE
TRACETRACE
TRACE
De instellingen voor de opmaak van de assen zal bepalend zijn voor het resultaat van de
TRACE functie.
Wanneer u
Time, uv, vw of uw als instellingen voor de opmaak van de assen hebt
gekozen en de
TRACE functie hebt geactiveerd, kunt u de volgcursor telkens één
PlotStep over de grafiek van de getallenrij verplaatsen. Als u de cursor telkens vijf
geplotte punten wilt laten verspringen, moet u drukken y ~ of y |.
Wanneer u de volgprocedure begint, bevindt de volgcursor zich op de eerst
geselecteerde getallenrij ter hoogte van het item in de getallenrij waarvan het
nummer werd opgegeven in
PlotStart, zelfs indien dit item buiten de reikwijdte van
het uitleesvenster staat.
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 180
U kunt de Quick Zoom functie in alle richtingen gebruiken. Als u de volgcursor hebt
verplaatst en de huidige positie van de cursor als middelpunt van het uitleesvenster
wilt gebruiken, moet u Í drukken. De volgcursor wordt dan opnieuw
nMin.
Als u de Web-opmaak hebt gekozen, dan kunt u met behulp van de weg die de cursor
wolgt wanneer u deze verplaatst, die punten in de getallenrij gemakkelijk vinden die een
convergerende dan wel een divergerende eigenschap hebben. Bij het begin van de
volgprocedure bevindt de cursor zich op de x-as ter hoogte van de beginwaarde die voor
de eerst geselecteerde functie werd gedefinieerd.
Opmerking: wanneer u een getallenrij wilt berekenen tijdens het volgen, moet u een
waarde voor n in voeren en vervolgens Í drukken. Voorbeeld: als u de cursor snel
naar het begin van de getallenrij wilt doen terugspringen, moet u
nMin invoeren na de n=
aanwijzer en Í drukken.
De volgcursor op een geldige
De volgcursor op een geldige De volgcursor op een geldige
De volgcursor op een geldige n-waarde plaatsen
-waarde plaatsen-waarde plaatsen
-waarde plaatsen
Wanneer u de volgcursor wilt verplaatsen naar een geldige
n-waarde in de actuele
functie, moet u het getal invoeren. Als u het eerste cijfer invoert, verschijnt een
n=
aanwijzer gevolgd door het getal dat u hebt ingevoerd links onderaan het scherm. U kunt
ook een uitdrukking na de
n= aanwijzer invoeren. De waarde die u invoert moet wel een
geldige waarde zijn voor het actuele uitleesvenster. Wanneer u alles hebt ingevoerd,
moet u Í drukken om de cursor te verplaatsen.
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 181
ZOOM
ZOOMZOOM
ZOOM
De
ZOOM functies werken in de grafiekmodus Seq precies op dezelfde manier als in de
grafiekmodus Func. Alleen de X-venstervariabelen (
Xmin, Xmax en Xscl) en Y-
venstervariabelen (
Ymin, Ymax en Yscl) zullen worden aangepast.
PlotStart, PlotStep, nMin en nMax worden alleen aangepast wanneer u de modus
ZStandard hebt gekozen. Met de opties 1 tot en met 7 in het vervolgmenu ZU van het
menu
VARS ZOOM kunt u de ZOOM MEMORY-variabelen voor de grafiekmodus Seq
definiëren.
CALC
CALCCALC
CALC
De enige
CALC-bewerking die u voor de grafiekmodus Seq kunt gebruiken is value.
Wanneer u Time als instelling voor de opmaak van de assen hebt geselecteerd, kunt
u met
value de variabele Y (de waarde van u(n)) voor een opgegeven n-waarde
weergeven.
Wanneer u
Web als instelling voor de opmaak van de assen hebt geselecteerd, kunt
u met
value het web tekenen en de variabele Y (de waarde van u(n)) voor een
opgegeven
n-waarde weergeven.
Wanneer u
uv, vw of uw als instelling voor de opmaak van de assen hebt
geselecteerd, kunt u met
value de variabelen X en Y weergeven in functie van de
instellingen voor de assenopmaak. Voorbeeld: voor de assenopmaak
uv zal X de
waarde van
u(n) en Y de waarde van v(n) weerspiegelen.
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 182
u, v en w berekenen
u, v en w berekenenu, v en w berekenen
u, v en w berekenen
Om de namen van de getallenrijen
u, v of w in te voeren, drukt u y [u], [v], of [w]. U
kunt deze functies op de volgende drie manieren berekenen:
bereken de
nde waarde in een getallenrij.
bereken een lijst van waarden in een getallenrij.
maak een getallenrij met behulp van de argumenten
u(nstart,nstop[,nstapgrootte]).
nstapgrootte is een optioneel argument en kan dus worden weggelaten; de
standaardinstelling 1.
Web-grafieken plotten
Web-grafieken plottenWeb-grafieken plotten
Web-grafieken plotten
Een Web-grafiek plotten
Een Web-grafiek plottenEen Web-grafiek plotten
Een Web-grafiek plotten
Om Web te kiezen als de opmaak van de assen, drukt u y . ~ Í. In de
web-grafiek wordt de functie
u(n) ten opzichte van de functie u(nN1) getekend, zodat u
deze kunt gebruiken om de evolutie van een recursieve getallenrij (convergentie,
divergentie of trilling) op lange termijn te bestuderen. Zo kunt u zien op welke wijze de
getallenrij zou kunnen evolueren naarmate de beginwaarden verschillen.
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 183
Geldige functies voor Web-grafieken
Geldige functies voor Web-grafiekenGeldige functies voor Web-grafieken
Geldige functies voor Web-grafieken
Wanneer u Web als instelling voor de opmaak van de assen hebt geselecteerd, wordt
een getallenrij echter alleen in een grafiek weergegeven als integraal aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
de getallenrij moet recursief zijn met slechts één recursieniveau (
u(nN1) en dus niet
u(nN2)).
er mag geen rechtstreekse verwijzing naar
nn in voorkomen.
er mag alleen maar worden verwezen naar dezelfde gedefinieerde getallenrij.
Het grafiekscherm tonen
Het grafiekscherm tonenHet grafiekscherm tonen
Het grafiekscherm tonen
Eenmaal de Web-opmaak gekozen, drukt u s om het grafiekscherm weer te geven.
De TI-84 Plus:
tekent een referentielijn met als functie
y=x met de opmaakinstelling AxesOn;
tekent de geselecteerde getallenrijen met
u(nN1) als onafhankelijke variabele.
Opmerking: een eventueel convergentiepunt zal verschijnen waar een getallenrij de
referentielijn y=x zal snijden. Het is mogelijk dat de getallenrij op dit punt in de grafiek
wel of niet met de lijn zal convergeren, aangezien dit afhankelijk is van de beginwaarde
van de getallenrij.
Het Web tekenen
Het Web tekenenHet Web tekenen
Het Web tekenen
Om de volgcursor te activeren, moet u r drukken. Op het scherm verschijnen de
getallenrij en de actuele waarden voor
n, X en Y (X geeft u(nN1) weer, terwijl Y de functie
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 184
u(n) weergeeft). Druk enkele malen ~ om, beginnend bij nMin, stap voor stap het web te
tekenen. In de Web-opmaak, zal de volgcursor dit verloop blijven volgen.
1. De cursor begint op de x-as ter hoogte van de beginwaarde
u(nMin) (indien
PlotStart=1).
2. Deze wordt verticaal (naar boven of naar beneden) in functie van de getallenrij
verplaatst.
3. De cursor wordt verder horizontaal ten opzichte van de referentielijn
y=x verplaatst.
4. Deze verticale en horizontale beweging wordt herhaald wanneer u ~ blijft drukken.
Web-grafieken gebruiken om de convergentie aan te
Web-grafieken gebruiken om de convergentie aan te Web-grafieken gebruiken om de convergentie aan te
Web-grafieken gebruiken om de convergentie aan te
tonen
tonentonen
tonen
Voorbeeld: convergentie
Voorbeeld: convergentieVoorbeeld: convergentie
Voorbeeld: convergentie
1. Druk in de
Seq-modus o om het Y= scherm voor getallenrijen op te roepen. Zorg
ervoor dat voor de grafiekstijl de instelling í (beeldpunten) werd gekozen en geef
vervolgens de volgende waarden voor
nMin, u(n) en u(nMin) op.
2. Druk y . Í om
Time te kiezen als instellingen voor de opmaak van de
assen.
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 185
3. Druk p en geef de onderstaande variabelen op:
4. Druk s om de grafiek van de getallenrij te plotten.
5. Druk y . om nu
Web als instelling voor de assen te kiezen.
6. Druk p en wijzig de onderstaande variabelen als volgt:
7. Druk s om de grafiek van de getallenrij te plotten.
8. Druk r en vervolgens ~ om het web te tekenen. De coördinaten van de cursor
worden voor
n, X (u(nN1)) en Y (u(n)) weergegeven en zullen automatisch worden
aangepast. Wanneer u ~ drukt, wordt een nieuwe waarde voor de variabele
n
getoond en bevindt de volgcursor zich nu op de getallenrij. Als u nogmaals ~ drukt,
blijft de waarde van
n ongewijzigd en verspringt de cursor naar de y=x-referentielijn.
Deze procedure wordt herhaald terwijl u het web volgt.
nMin=1
nMax=25
PlotStart=1
PlotStep=1
Xmin=0
Xmax=25
Xscl=1
Ymin=
L10
Ymax=10
Yscl=1
Xmin=
L10
Xmax=10
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 186
Fasegrafieken gebruiken
Fasegrafieken gebruikenFasegrafieken gebruiken
Fasegrafieken gebruiken
Een grafiek plotten met uv, vw en uw
Een grafiek plotten met uv, vw en uwEen grafiek plotten met uv, vw en uw
Een grafiek plotten met uv, vw en uw
Met de asinstellingen
uv, vw en uw voor fasegrafieken kunt u de verhoudingen tussen
twee getallenrijen bestuderen. Om een asinstelling voor fasegrafieken te kiezen, drukt u
eerst y ., vervolgens ~ totdat de cursor zich op
uv, vw of uw bevindt en drukt u
tenslotte Í.
Voorbeeld: het jager/prooi-model
Voorbeeld: het jager/prooi-modelVoorbeeld: het jager/prooi-model
Voorbeeld: het jager/prooi-model
Met behulp van het jager/prooi-model kunt u de regionale populatie van een jachtdier en
dat van zijn prooi berekenen waarbij het evenwicht in de populatie van de twee
diersoorten wordt behouden.
Asinstelling x-as y-as
uv u(n)v(n)
vw v(n)w(n)
uw u(n)w(n)
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 187
In dit voorbeeld gebruiken we het model om de evenwichtspopulaties voor wolven en
konijnen te bepalen, met als beginwaarden 200 konijnen (
u(nMin)) en 50 wolven
(
v(nMin)).
De variabelen zijn dan als volgt (de gekende waarden staan tussen haakjes):
1. Druk in de
Seq-modus o om het Y= scherm voor getallenrijen op te roepen. Voer de
getallenrijen en beginwaarden in voor R
n
en W
n
zoals aangegeven in het
onderstaande scherm. Geef de getallenrij R
n
voor u(n) op en voer de getallenrij W
n
in voor
v(n).
R = número de conejos
M = tasa de crecimiento de la población de conejos sin lobos (.05)
K = tasa de mortalidad de la población de conejos con lobos (.001)
W = número de lobos
G = tasa de crecimiento de la población de lobos con conejos (.0002)
D = tasa de mortalidad de la población de lobos sin conejos (.03)
n = tiempo (en meses)
R
n
=
R
nN1
(1+MNKW
nN1
)
W
n
=
W
nN1
(1+GR
nN1
ND)
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 188
2. Druk y . Í om Time te kiezen als instellingen voor de opmaak van de
assen.
3. Druk p en geef de onderstaande variabelen op:
4. Druk s om de grafiek van de getallenrij te plotten.
nMin=0
nMax=400
PlotStart=1
PlotStep=1
Xmin=0
Xmax=400
Xscl=100
Ymin=0
Ymax=300
Yscl=100
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 189
5. Druk r ~ om het aantal konijnen (u(n)) en wolven (v(n)) individueel in functie
van de tijd (
n) te volgen.
Opmerking: voer een getal in en druk vervolgens Í om over te schakelen naar
een specifieke
n-waarde (maand) terwijl u de TRACE functie gebruikt.
6. Druk y . ~ ~ Í om nu
uv als instelling voor de assen te kiezen.
7. Druk p en wijzig de onderstaande variabelen als volgt:
8. Druk r. Volg zowel het aantal konijnen (
X) als het aantal wolven (Y) in de loop
van 400 generaties.
Xmin=84
Xmax=237
Xscl=50
Ymin=25
Ymax=75
Yscl=10
Opmerking: alsu r drukt, wordt bovenaan
links de vergelijking voor
u getoond. Druk } of
om de vergelijking voor
v weer te geven.
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 190
De rij-variabelen van de TI-82 en de TI-84 Plus
De rij-variabelen van de TI-82 en de TI-84 Plus De rij-variabelen van de TI-82 en de TI-84 Plus
De rij-variabelen van de TI-82 en de TI-84 Plus
vergelijken
vergelijkenvergelijken
vergelijken
Getallenrij- en venster-variabelen
Getallenrij- en venster-variabelenGetallenrij- en venster-variabelen
Getallenrij- en venster-variabelen
Gebruik de onderstaande tabel indien u reeds vertrouwd bent met de TI-82. Hierin vindt
u een overzicht van de getallenrij- en venstervariabelen van de TI-84 Plus met de
overeenkomstige functies op de TI-82.
TI-84 Plus TI-82
In het Y= scherm:
u(n)Un
u(nMin) UnStart (venstervariabele)
v(n)Vn
v(nMin) VnStart (venstervariabele)
w(n) niet beschikbaar
w(nMin) niet beschikbaar
In het vensterscherm:
nMin nStart
nMax nMax
PlotStart nMin
PlotStep niet beschikbaar
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 191
Verschillen in toetsgebruik tussen de TI-82 en de
Verschillen in toetsgebruik tussen de TI-82 en de Verschillen in toetsgebruik tussen de TI-82 en de
Verschillen in toetsgebruik tussen de TI-82 en de
TI-84 Plus
TI-84 PlusTI-84 Plus
TI-84 Plus
Verschillen in toetsen voor getallenrijen
Verschillen in toetsen voor getallenrijenVerschillen in toetsen voor getallenrijen
Verschillen in toetsen voor getallenrijen
Gebruik de onderstaande tabel indien u reeds vertrouwd bent met de TI-82. Hierin vindt
u een overzicht van de syntaxis voor de namen van de functies voor getallenrijen en de
overeenkomstige variabelen van de TI-84 Plus met de overeenkomstige functies op de
TI-82.
TI-84 Plus / TI-82 Druk op de TI-84 Plus op: Druk op de TI 82 op:
n / n
„y ô
u(n) / Un
y [u]
£ „ ¤
y ó ¶¦À
v(n) / Vn
y [v]
£ „ ¤
y ó ¶¦Á
w(n)
y [w]
£ „ ¤
niet beschikbaar
u(n
N1) / UnN1 y [u]
£ „ ¹ À ¤
y õ
v(nN1) / VnN1 y [v]
£ „ ¹ À ¤
y ö
w(nN1) y [w]
£ „ ¹ À ¤
niet beschikbaar
Hoofdstuk 6: De grafiek van getallenrijen plotten 192
Hoofdstuk 7: Tabellen 193
Hoofdstuk 7:
Hoofdstuk 7:Hoofdstuk 7:
Hoofdstuk 7:
Tabellen
TabellenTabellen
Tabellen
Kennismaking: wortels van een functie
Kennismaking: wortels van een functieKennismaking: wortels van een functie
Kennismaking: wortels van een functie
Deze kennismaking is een beknopte inleiding. Lees het vervolg van dit hoofdstuk voor
meer gedetailleerde informatie.
Bereken de waarden voor de functie Y = X
3
N 2X voor elk geheel (integer) getal tussen
L10 en 10. Hoeveel tekenveranderingen zijn er en voor welke X-waarden treden deze
op?
1. Druk op z Í om de grafische
modus
Func in te stellen.
2. Druk o. Druk vervolgens
3 (om
3
te
kiezen) ¹
2 om de functie Y1=X
3
N2X in te
voeren.
3. Druk y - om het scherm
TABLE SETUP op
te roepen. Druk Ì
10 om TblStart=L10 in te stellen.
Geef nu @
Tbl=1 in.
Kies
Indpnt:Auto (onafhankelijke waarde) en
Depend:Auto (afhankelijke waarde).
Hoofdstuk 7: Tabellen 194
Definiëren van variabelen
Definiëren van variabelenDefiniëren van variabelen
Definiëren van variabelen
Het scherm TABLE SETUP
Het scherm TABLE SETUPHet scherm TABLE SETUP
Het scherm TABLE SETUP
Om het scherm TABLE SETUP weer te geven, drukt u y -. In het scherm TABLE
SETUP kunt u de beginwaarde en de stapgrootte van de onafhankelijke variabele voor
de tabel definiëren.
4. Druk y 0 om het scherm voor de tabellen op
te roepen.
5. Druk nu tot u een tekenverandering voor de
waarde van
Y1 ziet. Hoeveel tekenveranderingen
zijn er en voor welke X-waarden treden deze op?
Hoofdstuk 7: Tabellen 195
De actuele onafhankelijke variabele voor de tabel wordt bepaald door de actuele
grafische MODE (hoofdstuk 1).
TblStart en
TblStart en TblStart en
TblStart en @Tbl
TblTbl
Tbl
Met de instructie
TblStart (tabelbegin) kunt u de eerste waarde voor de onafhankelijke
variabele definiëren.
TblStart is enkel van toepassing als de onafhankelijke variabele
automatisch wordt gegenereerd (wanneer
Indpnt:Auto geselecteerd staat).
Met de instructie @
Tbl (tabelstap) geeft u de stapgrootte voor de onafhankelijke variabele
op.
Opmerking: in de Seq MODE, moeten TblStart en @Tbl allebei gehele getallen zijn.
Indpnt: Auto of Ask
Indpnt: Auto of AskIndpnt: Auto of Ask
Indpnt: Auto of Ask
Als u een waardentabel voor de onafhankelijke variabele automatisch wilt laten
genereren en weergeven wanneer deze tabel voor het eerst wordt getoond, moet u de
optie
Auto kiezen. Als u voor de onafhankelijke variabele een lege tabel wilt weergeven
en hierin de waarden één voor één wilt invoeren, moet u de optie
Ask kiezen. Wanneer
de tabel op het scherm verschijnt, kunt u de waarden invoeren.
Depend: Auto of Ask
Depend: Auto of AskDepend: Auto of Ask
Depend: Auto of Ask
Als u alle waarden in de waardentabel voor de afhankelijke variabelen automatisch wilt
laten berekenen en weergeven wanneer deze tabel voor het eerst wordt getoond, moet
X (in de Func MODE)
q (in de PolMODE)
T (in de Par MODE)
n (in de Seq MODE)
Hoofdstuk 7: Tabellen 196
u de optie Auto kiezen. Als u een kolom van afhankelijke variabelen wilt maken met
hierin de berekende waarden voor de geselecteerde afhankelijke variabelen, moet u de
optie
Ask kiezen. Wanneer de tabel op het scherm verschijnt, moet u de cursor
verplaatsen tot op de kolom van de afhankelijke variabelen en vervolgens Í drukken
op de positie waarvoor u een waarde wilt laten berekenen. Herhaal deze procedure.
Een tabel opmaken vanuit het basisscherm of een programma
Een tabel opmaken vanuit het basisscherm of een programmaEen tabel opmaken vanuit het basisscherm of een programma
Een tabel opmaken vanuit het basisscherm of een programma
Als u een waarde aan
TblStart, @Tbl of TblZnput wilt toekennen vanuit het basisscherm
of een programma, moet u de naam van de variabele in het menu
VARS Table kiezen.
TblZnput is een lijst met waarden voor de onafhankelijke variabele van de actuele tabel.
Wanneer u in het programmascherm y - drukt, kunt u
IndpntAuto, IndpntAsk,
DependAuto of DependAsk als instructie kiezen.
Definiëren van de afhankelijke variabelen
Definiëren van de afhankelijke variabelenDefiniëren van de afhankelijke variabelen
Definiëren van de afhankelijke variabelen
Afhankelijke variabelen definiëren in het Y= scherm
Afhankelijke variabelen definiëren in het Y= schermAfhankelijke variabelen definiëren in het Y= scherm
Afhankelijke variabelen definiëren in het Y= scherm
Voer in het Y= scherm de functies in waarmee u de afhankelijke variabelen wilt
definiëren. In de tabel worden alleen de functies weergegeven die u in het Y= scherm
hebt gekozen. De actuele grafische instelling wordt gebruikt. In Par mode moet u de
beide componenten van elke parametrische vergelijking opgeven (hoofdstuk 4).
Afhankelijke variabelen bewerken in het Table scherm
Afhankelijke variabelen bewerken in het Table schermAfhankelijke variabelen bewerken in het Table scherm
Afhankelijke variabelen bewerken in het Table scherm
Wanneer u een geselecteerde Y= functie in het scherm voor de tabellen wilt bewerken,
gaat u als volgt te werk.
Hoofdstuk 7: Tabellen 197
1. Druk y 0 om de tabel op te roepen en druk vervolgens ~ of | om de cursor
te verplaatsen naar een kolom met afhankelijke variabelen.
2. Druk } totdat de cursor zich op de functienaam bovenaan in de kolom bevindt. De
functie wordt op de onderste regel weergegeven.
3. Druk nu Í. De cursor verschijnt nu in de onderste regel. U kunt nu de functie
bewerken.
4. Druk Í of . De nieuwe waarden worden vervolgens berekend en de tabel en
de Y= functie worden automatisch bijgewerkt.
Hoofdstuk 7: Tabellen 198
Opmerking: deze mogelijkheid laat u ook toe de functie te bekijken die bepalend is
voor een afhankelijke variabele zonder dat u de tabel moet verlaten.
De tabel tonen
De tabel tonenDe tabel tonen
De tabel tonen
De tabel
De tabelDe tabel
De tabel
Als u het tabelscherm wilt weergeven, drukt u y 0.
Opmerking: indien nodig worden de waarden in de tabel automatisch verkort
weergegeven.
Actuele cel
De volledige waarde van de
actuele cel
De waarden van de
afhankelijke
variabele (Yn) in de
tweede en derde
kolom
De waarden van de
onafhankelijke
variabele (X) in de
eerste kolom
Hoofdstuk 7: Tabellen 199
De opties die u in het scherm TABLE SETUP hebt gekozen, zullen bepalen welke cellen
welke waarden zullen bevatten wanneer u y0 drukt om het tabelscherm weer te
geven.
Extra waarden voor de onafhankelijke variabele weergeven
Extra waarden voor de onafhankelijke variabele weergevenExtra waarden voor de onafhankelijke variabele weergeven
Extra waarden voor de onafhankelijke variabele weergeven
Als u de optie
Indpnt: Auto hebt gekozen, kunt u in de kolom van de onafhankelijke
variabele drukken } en om bijkomende waarden voor de onafhankelijke variabele (
X)
te tonen. Wanneer u waarden voor de onafhankelijke variabele op het scherm oproept,
Geselecteerde optie kenmerken van de tabel
Indpnt:Auto
Depend: Auto
De waarden verschijnen automatisch in alle cellen van de tabel.
Indpnt: Ask
Depend: Auto
De tabel is leeg; wanneer u een waarde invoert voor de
onafhankelijke variabele, worden de waarden voor de
afhankelijke variabele automatisch berekend en weergegeven.
Indpnt: Auto
Depend: Ask
De waarden voor de onafhankelijke variabele worden getoond;
als u een waarde voor een afhankelijke variabele wilt laten
genereren, moet u de cursor naar deze cel verplaatsen en
Í
drukken.
Indpnt: Ask
Depend: Ask
De tabel is leeg; voer de waarden voor de onafhankelijke
variabele in; als u een waarde voor een afhankelijke variabele wilt
laten genereren, moet u de cursor naar deze cel verplaatsen en
Í drukken.
Hoofdstuk 7: Tabellen 200
worden automatisch de overeenkomstige waarden van de afhankelijke variabelen (Yn)
weergegeven.
Opmerking: u kunt in de tabel naar voren schuiven, voorbij de beginwaarde die werd
ingesteld voor
TblStart. Wanneer u in de tabel schuift, wordt TblStart automatisch
ingevuld met de waarde die verschijnt in de bovenste regel van de kolom. In het
bovenstaande voorbeeld genereren en tonen de functies
TblStart=0 en @Tbl=1 de
waarden
X=0, . . ., 6; druk nu } om in de tabel naar voren te schuiven en de volgende
waarden te zien verschijnen:
X=M1, . . ., 5.
Andere afhankelijke variabelen weergeven
Andere afhankelijke variabelen weergevenAndere afhankelijke variabelen weergeven
Andere afhankelijke variabelen weergeven
Wanneer u meer dan twee afhankelijke variabelen hebt gedefinieerd, worden
aanvankelijk alleen de eerste twee geselecteerde Y= functies getoond. Druk nu ~ of |
om de afhankelijke variabelen weer te geven die u met andere geselecteerde Y=
functies hebt gedefinieerd. De onafhankelijke variabele zal steeds in de linkerkolom
blijven staan.
Hoofdstuk 7: Tabellen 201
De tabel wissen vanuit het basisscherm of een programma
De tabel wissen vanuit het basisscherm of een programmaDe tabel wissen vanuit het basisscherm of een programma
De tabel wissen vanuit het basisscherm of een programma
Kies in het basisscherm in de
CATALOG de instructie ClrTable. Als u de tabel wilt wissen,
drukt u Í
.
Kies vanuit een programma in het menu PRGM I/O de optie 9:ClrTable. Als u de tabel wilt
wissen, moet u het programma uitvoeren. Indien voor de tabel de optie
IndpntAsk werd
gekozen, zullen alle waarden, zowel voor de onafhankelijke als voor de afhankelijke
variabelen, in de tabel worden gewist. Indien voor de tabel de optie
DependAsk ingesteld
staat, zullen alle waarden van de afhankelijke variabelen in de tabel worden gewist.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 202
Hoofdstuk 8:
Hoofdstuk 8:Hoofdstuk 8:
Hoofdstuk 8:
Tekenen met de DRAW-bewerkingen
Tekenen met de DRAW-bewerkingenTekenen met de DRAW-bewerkingen
Tekenen met de DRAW-bewerkingen
Kennismaking: een raaklijn tekenen
Kennismaking: een raaklijn tekenenKennismaking: een raaklijn tekenen
Kennismaking: een raaklijn tekenen
Deze kennismaking is een beknopte inleiding. Lees het vervolg van dit hoofdstuk voor
meer gedetailleerde informatie.
Stel dat u de vergelijking van de raaklijn wilt berekenen voor X= aan de functie
Y1=sin(X)
.
Voor u begint, moet u de modi
Func en Radian in het
modusscherm kiezen.
1. Druk o om het
Y= scherm op te roepen. Druk ÷
˜„¤ om
sin(X) op te slaan in Y1.
2. Druk q
7 om de optie 7:ZTrig te kiezen, waardoor
de vergelijking in het Zoom Trig-venster in een grafiek
wordt uitgezet.
2
2
-------
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 203
Het menu DRAW gebruiken
Het menu DRAW gebruikenHet menu DRAW gebruiken
Het menu DRAW gebruiken
Het menu DRAW
Het menu DRAWHet menu DRAW
Het menu DRAW
Als u het menu
DRAW wilt oproepen, drukt u y <. De manier waarop de TI-84 Plus
de volgende instructies zal interpreteren, is afhankelijk van de wijze waarop u het menu
3. Druk y <
5 om de optie 5:Tangent( te kiezen en
de raaklijninstructie uit te voeren.
4. Druk y C
2 ¤ ¥ 2.
5. Druk Í. De raaklijn wordt getekend voor 2/2
; de
X-waarde en de raaklijnvergelijking worden in de
grafiek weergegeven.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 204
hebt opgeroepen: vanuit het basisscherm, vanuit het programmascherm of rechtstreeks
vanuit de grafiek.
Voor u op een bestaande grafiek gaat tekenen
Voor u op een bestaande grafiek gaat tekenenVoor u op een bestaande grafiek gaat tekenen
Voor u op een bestaande grafiek gaat tekenen
Omdat u met de bewerkingen uit het menu
DRAW tekent boven op de reeds getekende
grafiek van de op dat ogenblik geselecteerde functies, is het vaak mogelijk dat u één van
de volgende handelingen wenst uit te voeren vooraleer u een tekening op een grafiek
aanbrengt:
de modusinstellingen in het modusscherm veranderen.
DRAW POINTS STO
1: ClrDraw
Wist alle getekende objecten.
2: Line(
Tekent een lijn tussen twee punten.
3: Horizontal
Tekent een horizontale lijn.
4: Vertical
Tekent een verticale lijn.
5: Tangent(
Tekent een raaklijn voor een functie.
6: DrawF
Tekent de grafiek van een functie.
7: Shade(
Arceert het gebied tussen twee functies.
8: DrawInv
Tekent de inverse functie van een functie.
9: Circle(
Tekent een cirkel.
0: Text(
Zet tekst op een grafiekscherm.
A: Pen
Activeert de pen waarmee u vrij kunt tekenen.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 205
de opmaakinstellingen in het opmaakscherm veranderen.
functies in het
Y= scherm invoeren of bewerken.
functies in het
Y= scherm selecteren of deselecteren.
de waarden van de venstervariabelen wijzigen.
STAT PLOTS in- of uitschakelen.
de reeds getekende objecten wissen met behulp van de instructie
ClrDraw.
Opmerking: wanneer u op een grafiek tekent en pas dan één van de bovenstaande
handelingen uitvoert, wordt de grafiek opnieuw geplot en verdwijnen de tekeningen die u
totdantoe hebt gemaakt op het ogenblik dat u de grafiek opnieuw in het scherm laat
verschijnen.
Tekenen op een bestaande grafiek
Tekenen op een bestaande grafiekTekenen op een bestaande grafiek
Tekenen op een bestaande grafiek
U kunt op grafieken in de modus
Func, Par, Pol en Seq tekenen met elke instructie uit het
menu
DRAW, met uitzondering van DrawInv. De instructie DrawInv kunt u alleen
gebruiken voor
Func-grafieken. Voor de coördinaten van elke DRAW-bewerking geeft u
de waarden van de x- en y-coördinaten van het scherm op.
U kunt de meeste bewerkingen uit het menu
DRAW en het menu DRAW POINTS
gebruiken om rechtstreeks op een grafiek te tekenen; gebruik de cursor om de
coördinaten makkelijk weer te geven. U kunt deze instructies ook in het basisscherm of
vanuit een programma gebruiken. Indien er geen grafiek op het scherm staat
weergegeven op het ogenblik dat u een bewerking in het menu
DRAW kiest, zal het
basisscherm worden getoond.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 206
Tekeningen wissen
Tekeningen wissenTekeningen wissen
Tekeningen wissen
Getekende objecten wissen wanneer een grafiek staat weergegeven
Getekende objecten wissen wanneer een grafiek staat weergegevenGetekende objecten wissen wanneer een grafiek staat weergegeven
Getekende objecten wissen wanneer een grafiek staat weergegeven
Alle punten, lijnen en arceringen die boven op een grafiek werden getekend met behulp
van de
DRAW-bewerkingen, zijn slechts tijdelijke objecten.
Als u getekende objecten op de op dat ogenblik weergegeven grafiek wilt wissen, moet
u in het menu
DRAW de optie 1:ClrDraw kiezen. De actuele grafiek wordt dan opnieuw
geplot en getoond zonder de getekende objecten.
Getekende objecten wissen vanuit het basisscherm of een programma
Getekende objecten wissen vanuit het basisscherm of een programmaGetekende objecten wissen vanuit het basisscherm of een programma
Getekende objecten wissen vanuit het basisscherm of een programma
Als u getekende objecten wilt wissen vanuit het basisscherm of een programma, moet u
in het basisscherm of in het programmascherm beginnen op een lege regel. Kies in het
menu
DRAW de optie 1:ClrDraw. De instructie wordt op de huidige positie van de cursor
ingevoegd. Druk Í.
Nadat u de instructie
ClrDraw hebt ingevoerd, worden alle getekende objecten op de
actuele grafiek gewist en verschijnt de melding
Done. Wanneer u de grafiek nu opnieuw
in het scherm oproept, zullen alle getekende punten, lijnen, cirkels en gearceerde
gebieden verdwenen zijn.
Opmerking: vooraleer u de getekende objecten wist, kunt u deze tekeningen opslaan
met de instructie
StorePic.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 207
Lijnstukken tekenen
Lijnstukken tekenenLijnstukken tekenen
Lijnstukken tekenen
Lijnstukken rechtstreeks op een grafiek tekenen
Lijnstukken rechtstreeks op een grafiek tekenenLijnstukken rechtstreeks op een grafiek tekenen
Lijnstukken rechtstreeks op een grafiek tekenen
Als u een lijnstuk wilt tekenen terwijl een grafiek staat weergegeven, moet u als volgt te
werk gaan.
1. Kies in het menu
DRAW de optie 2:Line(.
2. Plaats nu de cursor op het punt waar u het lijnstuk wilt laten beginnen en druk Í.
3. Verplaats de cursor naar het punt waar het lijnstuk moet eindigen. Terwijl u de cursor
verplaatst, wordt de lijn op het scherm weergegeven. Druk Í.
Als u nog meer lijnstukken wilt tekenen, herhaalt u de stappen 2 en 3. Als u de
bewerking
Line( niet meer wenst te gebruiken, drukt u .
Lijnstukken tekenen vanuit het basisscherm of een programma
Lijnstukken tekenen vanuit het basisscherm of een programmaLijnstukken tekenen vanuit het basisscherm of een programma
Lijnstukken tekenen vanuit het basisscherm of een programma
Met de instructie
Line( kunt u een lijnstuk tekenen tussen de coördinaten (X1,Y1) en
(
X2,Y2). U kunt deze waarden ook in de vorm van een uitdrukking invoeren.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 208
Line(X1,Y1,X2,Y2)
Als u een lijnstuk wilt wissen, gebruikt u de instructie Line(X1,Y1,X2,Y2,0)
Horizontale en verticale lijnen tekenen
Horizontale en verticale lijnen tekenenHorizontale en verticale lijnen tekenen
Horizontale en verticale lijnen tekenen
Lijnen rechtstreeks op een grafiek tekenen
Lijnen rechtstreeks op een grafiek tekenenLijnen rechtstreeks op een grafiek tekenen
Lijnen rechtstreeks op een grafiek tekenen
Als u een horizontale of verticale lijn wilt tekenen terwijl een grafiek staat weergegeven,
moet u als volgt te werk gaan.
1. Kies in het menu
DRAW de optie 3:Horizontal of 4:Vertical. Op het scherm verschijnt
een lijn die u met behulp van de cursor kunt verplaatsen.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 209
2. Plaats de cursor op de y-coördinaat (voor een horizontale lijn) of op de x-coördinaat
(voor een verticale lijn) die als snijpunt voor de getoonde lijn moet dienen.
3. Druk Í om de lijn op de grafiek te tekenen.
Als u nog meer lijnen wilt tekenen, herhaalt u de stappen 2 en 3.
Als u de bewerking
Horizontal of Vertical niet meer wenst te gebruiken, drukt u .
Lijnen tekenen vanuit het basisscherm of een programma
Lijnen tekenen vanuit het basisscherm of een programmaLijnen tekenen vanuit het basisscherm of een programma
Lijnen tekenen vanuit het basisscherm of een programma
Met de instructie
Horizontal (horizontale lijn) kunt u een horizontale lijn tekenen op de
positie
Y=y. Voor y kunt u wel een uitdrukking, maar geen lijst gebruiken.
Horizontal y
Met de instructie Vertical (verticale lijn) kunt u een verticale lijn tekenen op de positie
X=x. Voor x kunt u wel een uitdrukking, maar geen lijst gebruiken.
Vertical x
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 210
Als u de TI-84 Plus meer dan één horizontale of verticale lijn wilt laten tekenen met deze
instructies, moet u tussen de instructies een dubbele punt (
: ) plaatsen.
Raaklijnen tekenen
Raaklijnen tekenenRaaklijnen tekenen
Raaklijnen tekenen
Raaklijnen rechtstreeks op een grafiek tekenen
Raaklijnen rechtstreeks op een grafiek tekenenRaaklijnen rechtstreeks op een grafiek tekenen
Raaklijnen rechtstreeks op een grafiek tekenen
Als u een raaklijn wilt tekenen terwijl een grafiek staat weergegeven, moet u als volgt te
werk gaan.
1. Kies in het menu
DRAW de optie 5:Tangent(.
2. Druk en } om de cursor te verplaatsen naar de functie waarvoor u de raaklijn wilt
tekenen. De
Y= functie van de actuele grafiek wordt links bovenaan weergegeven
indien de modus
ExprOn geactiveerd staat.
3. Druk ~ en | of voer een getal in om het punt in de functie te selecteren waarvoor u
de raaklijn wilt tekenen.
4. Druk Í. In de
Func-modus zal de X-waarde worden weergegeven waarvoor de
raaklijn werd getekend, terwijl de vergelijking van de raaklijn onderaan in het scherm
zal verschijnen. In elke andere modus wordt de
dy/dx-waarde weergegeven.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 211
Opmerking: u kunt de vaste decimale instelling voor de getalnotatie in het modusscherm
instellen indien u minder decimale cijfers voor X en de vergelijking voor Y wilt zien.
Raaklijnen tekenen vanuit het basisscherm of een programma
Raaklijnen tekenen vanuit het basisscherm of een programmaRaaklijnen tekenen vanuit het basisscherm of een programma
Raaklijnen tekenen vanuit het basisscherm of een programma
Met de instructie
Tangent( (raaklijn) kunt u een raaklijn tekenen voor een uitdrukking voor
X, bijvoorbeeld Y1 of X
2
, op de positie van punt X=waarde. Voor X kunt u een uitdrukking
gebruiken.
uitdrukking wordt dan geïnterpreteerd als een uitdrukking inde Func-modus.
Tangent(uitdrukking,waarde)
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 212
Functies en de inverse functie van functies tekenen
Functies en de inverse functie van functies tekenenFuncties en de inverse functie van functies tekenen
Functies en de inverse functie van functies tekenen
Een functie tekenen
Een functie tekenenEen functie tekenen
Een functie tekenen
Met de instructie
DrawF (functie tekenen) kunt u op de actuele grafiek uitdrukking tekenen
als een functie van
X. Wanneer u in het menu DRAW de optie 6:DrawF kiest, keert u terug
naar het basisscherm of het programmascherm.
DrawF is geen interactieve instructie.
DrawF uitdrukking
Opmerking:
in uitdrukking kunt u geen gebruik maken van lijsten om een familie van
krommen te tekenen.
De inverse functie van een functie tekenen
De inverse functie van een functie tekenenDe inverse functie van een functie tekenen
De inverse functie van een functie tekenen
Met de instructie
DrawInv (de inverse functie tekenen) kunt u op de grafiek de inverse
functie van
uitdrukking voor X tekenen. Wanneer u in het menu DRAW de optie 8:DrawInv
kiest, keert u terug naar het basisscherm of het programmascherm.
DrawInv is geen
interactieve instructie. U kunt de instructie
DrawInv alleen in de Func-modus gebruiken.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 213
DrawInv uitdrukking
Opmerking:
in uitdrukking kunt u geen gebruik maken van lijsten om een familie van
krommen te tekenen.
Gebieden op een grafiek arceren
Gebieden op een grafiek arcerenGebieden op een grafiek arceren
Gebieden op een grafiek arceren
Een gebied op een grafiek arceren
Een gebied op een grafiek arcerenEen gebied op een grafiek arceren
Een gebied op een grafiek arceren
Wanneer u een gebied op een grafiek wilt arceren, moet u in het menu
DRAW de optie
7:Shade( kiezen. De instructie wordt vervolgens in het basisscherm of in het
programmascherm ingevoegd.
Met de instructie
Shade( tekent u op de actuele grafiek lagerefunc en hogerefunc voor X en
wordt het gebied dat zich specifiek boven
lagerefunc en onder hogerefunc bevindt,
gearceerd. Alleen de gebieden waarbij
lagerefunc < hogerefunc zullen worden gearceerd.
Xlinks en Xrechts, indien opgegeven, definiëren de linker- en rechtergrens voor de
arcering.
Xlinks en Xrechts moeten getallen zijn tussen Xmin en Xmax, die de
standaardwaarden zijn.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 214
patroon is één van de vier arceringspatronen:
patres is de resolutie van de arcering en moet een geheel getal tussen 1 en 8 zijn:
patroon=1 verticaal (standaardinstelling)
patroon=2 horizontaal
patroon=3
negatiefNhellend 45
¡
patroon=4
positiefNhellend 45
¡
patres=1 arceert elke pixel (standaardinstelling)
patres=2 arceert om de twee pixels
patres
=3
arceert om de drie pixels
patres=4
arceert om de vier pixels
patres=5
arceert om de vijf pixels
patres=6
arceert om de zes pixels
patres=7
arceert om de zeven pixels
patres=8
arceert om de acht pixels
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 215
Shade(lagerefunc,hogerefunc[,Xlinks,Xrechts,patroon,patres])
Cirkels tekenen
Cirkels tekenenCirkels tekenen
Cirkels tekenen
Cirkels rechtstreeks op een grafiek tekenen
Cirkels rechtstreeks op een grafiek tekenenCirkels rechtstreeks op een grafiek tekenen
Cirkels rechtstreeks op een grafiek tekenen
Als u met behulp van de cursor een cirkel rechtstreeks wilt tekenen op een grafiek die
staat weergegeven, moet u als volgt te werk gaan.
1. Kies in het menu
DRAW de optie 9:Circle(.
2. Plaats de cursor in het middelpunt van de cirkel die u wilt tekenen. Druk Í.
3. Verplaats de cursor naar een punt waar de omtrek van de cirkel moet worden
getekend. Druk Í om de cirkel op de grafiek te tekenen.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 216
Opmerking:De cirkel wordt als een mooie ronde vorm weergegeven, ongeacht de
waarden van de venstervariabelen, omdat u deze rechtstreeks op het scherm hebt
getekend. Wanneer u de instructie
Circle( gebruikt vanuit het basisscherm of een
programma, kan de vorm ietwat worden vervormd door de ingestelde venstervariabelen.
Als u nog meer cirkels wilt tekenen, herhaalt u de stappen 2 en 3. Als u de bewerking
Circle( niet meer wenst te gebruiken, drukt u .
Cirkels tekenen vanuit het basisscherm of een programma
Cirkels tekenen vanuit het basisscherm of een programmaCirkels tekenen vanuit het basisscherm of een programma
Cirkels tekenen vanuit het basisscherm of een programma
Met de instructie
Circle( tekent u een cirkel met als middelpunt (X,Y) en straal. Voor deze
waarden kunt u uitdrukkingen invoeren.
Circle(X,Y,straal)
Opmerking: wanneer u de instructie Circle( gebruikt vanuit het basisscherm of een
programma, kan de vorm van de getekende cirkel worden vervormd door de op dat
ogenblik ingestelde vensterwaarden. Gebruik de instructie
ZSquare (zie hoofdstuk 3)
voor u de cirkel gaat tekenen, zodat de venstervariabelen worden aangepast en de
cirkel een mooie ronde vorm krijgt.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 217
Tekst op een grafiek plaatsen
Tekst op een grafiek plaatsenTekst op een grafiek plaatsen
Tekst op een grafiek plaatsen
Tekst rechtstreeks op een grafiek plaatsen
Tekst rechtstreeks op een grafiek plaatsenTekst rechtstreeks op een grafiek plaatsen
Tekst rechtstreeks op een grafiek plaatsen
Als u tekst op een grafiek wilt plaatsen terwijl de grafiek staat weergegeven, moet u als
volgt te werk gaan.
1. Kies in het menu
DRAW de optie 0:Text(.
2. Plaats de cursor op de positie waar u de tekst wilt laten beginnen.
3. Voer de tekens in. Druk ƒ of y 7 om lettertekens en q in te voeren. U
kunt hierbij de functies, variabelen en instructies van de TI-84 Plus gebruiken. Het
lettertype is proportioneel, zodat het precieze aantal tekens dat u kunt invoegen
verschillend kan zijn. Terwijl u de tekens invoert, wordt de tekst bovenaan de grafiek
geplaatst.
Als u de bewerking
Text( niet meer wenst te gebruiken, drukt u .
Tekst op een grafiek plaatsen vanuit het basisscherm of een
Tekst op een grafiek plaatsen vanuit het basisscherm of een Tekst op een grafiek plaatsen vanuit het basisscherm of een
Tekst op een grafiek plaatsen vanuit het basisscherm of een
programma
programmaprogramma
programma
Met de instructie
Text( plaatst u op de actuele grafiek de lettertekens in waarde, waarbij u
gebruik kunt maken van de functies en instructies van de TI-84 Plus. De
linkerbovenhoek van het eerste teken bevindt zich op pixel (
rij,kolom), waarbij de waarde
in
rij een geheel getal tussen 0 en 57 en de waarde in kolom een geheel getal tussen 0 en
94 moet zijn. Voor zowel
rij als kolom kunt u uitdrukkingen invoeren.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 218
Text(rij,kolom,waarde,waarde . . .)
Voor waarde kunt u tekst tussen aanhalingstekens ( " ) of een uitdrukking invoeren. De
TI-84 Plus zal een uitdrukking steeds berekenen en het resultaat weergeven (maximum
10 tekens).
Gesplitst scherm
Gesplitst schermGesplitst scherm
Gesplitst scherm
In een gesplitst scherm in de
Horiz-modus is de maximumwaarde voor rij 25. In een
gesplitst scherm in de
G-T-modus is de maximumwaarde voor rij 45 en is kolom maximum
46.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 219
Op een grafiek tekenen met de Pen-instructie
Op een grafiek tekenen met de Pen-instructieOp een grafiek tekenen met de Pen-instructie
Op een grafiek tekenen met de Pen-instructie
Met behulp van de instructie Pen tekenen op een grafiek
Met behulp van de instructie Pen tekenen op een grafiekMet behulp van de instructie Pen tekenen op een grafiek
Met behulp van de instructie Pen tekenen op een grafiek
Met de instructie
Pen kunt u alleen rechtstreeks op een grafiek tekenen. U kunt de
instructie
Pen niet gebruiken in het basisscherm of vanuit een programma.
Als u op een getoonde grafiek vrij wilt tekenen, moet u als volgt te werk gaan.
1. Kies in het menu
DRAW de optie A:Pen.
2. Plaats de cursor op het punt waar u de tekening wilt beginnen. Druk Í om de
tekenpen te activeren.
3. Verplaats de cursor. Terwijl u de cursor verplaatst, ziet u de getekende lijn, pixel per
pixel, op de grafiek verschijnen.
4. Druk Í om de tekenpen uit te schakelen.
In dit voorbeeld werd de instructie
Pen gebruikt om een pijl te tekenen die het lokale
minimum van de geselecteerde functie aanwijst.
Opmerking: Als u verder op de grafiek wilt tekenen,
verplaatst u de cursor naar een nieuwe positie waar u
opnieuw wilt beginnen tekenen en herhaalt u
vervolgens de stappen 2, 3 en 4. Als u de bewerking
Pen niet meer wenst te gebruiken, drukt u .
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 220
Punten op een grafiek tekenen
Punten op een grafiek tekenenPunten op een grafiek tekenen
Punten op een grafiek tekenen
Het menu DRAW POINTS
Het menu DRAW POINTSHet menu DRAW POINTS
Het menu DRAW POINTS
Als u het menu
DRAW POINTS wilt oproepen, drukt u y < ~. De manier waarop de
TI-84 Plus de volgende instructies zal interpreteren, is afhankelijk van de wijze waarop u
het menu hebt opgeroepen: vanuit het basisscherm, vanuit het programmascherm of
rechtstreeks vanuit de grafiek.
Punten rechtstreeks op een grafiek tekenen
Punten rechtstreeks op een grafiek tekenenPunten rechtstreeks op een grafiek tekenen
Punten rechtstreeks op een grafiek tekenen
Als u een punt op een grafiek wilt tekenen, moet u als volgt te werk gaan.
1. Kies in het menu
DRAW POINTS de optie 1:Pt-On(.
2. Verplaats de cursor naar de positie waar u het punt wilt tekenen.
DRAW POINTS STO
1: Pt-On(
Zet een punt "Aan".
2: Pt-Off(
Zet een punt "Uit".
3: Pt-Change(
Wijzigt de aan/uit-status van een punt.
4: Pxl-On(
Zet een pixel "Aan".
5: Pxl-Off(
Zet een pixel "Uit".
6: Pxl-Change(
Wijzigt de aan/uit-status van een pixel.
7: pxl-Test(
Geeft als resultaatwaarde 1 indien de pixel aan staat en 0
indien de pixel uit staat.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 221
3. Druk ÍFÍ om het punt te tekenen.
Als u nog meer punten wilt tekenen, herhaalt u de stappen 2 en 3. Als u de bewerking
Pt-
On(
niet meer wenst te gebruiken, drukt u .
Pt-Off(
Pt-Off(Pt-Off(
Pt-Off(
Als u op een grafiek een getekend punt wilt wissen (uitschakelen), moet u als volgt te
werk gaan.
1. Kies in het menu
DRAW POINTS de optie 2:Pt-Off( (punt uitschakelen).
2. Verplaats de cursor naar de positie waar u het punt wilt wissen.
3. Druk Í om het punt te wissen.
Als u nog meer punten wilt wissen, herhaalt u de stappen 2 en 3. Als u de bewerking
Pt-
Off(
niet meer wenst te gebruiken, drukt u .
Pt-Change(
Pt-Change(Pt-Change(
Pt-Change(
Als u op een grafiek een punt wilt wijzigen (aan- en uitzetten), moet u als volgt te werk
gaan.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 222
1. Kies in het menu DRAW POINTS de optie 3:Pt-Change( (punt wijzigen).
2. Verplaats de cursor naar de positie waar u het punt wilt wijzigen.
3. Druk Í om de aan/uit-status van het punt te wijzigen.
Als u nog meer punten wilt wijzigen, herhaalt u de stappen 2 en 3. Als u de bewerking
Pt-
Change(
niet meer wenst te gebruiken, drukt u .
Punten tekenen vanuit het basisscherm of een programma
Punten tekenen vanuit het basisscherm of een programmaPunten tekenen vanuit het basisscherm of een programma
Punten tekenen vanuit het basisscherm of een programma
Met de instructie
Pt-On( (punt aanzetten) kunt u het punt op de positie (X=x,Y=y)
activeren. Met
Pt-Off( schakelt u het punt uit. Met de instructie Pt-Change( kunt u de
aan/uit-status van het punt afwisselend veranderen.
merkteken is een optioneel argument;
met dit argument kunt u de weergave van de punten bepalen; geef
1, 2 of 3 als waarde
op, waarbij:
1 = ¦ (punt; standaard) 2 = (kader) 3 = + (kruis)
Pt-On(x,y[,merkteken])
Pt-Off(x,y
[,merkteken])
Pt-Change(x,y)
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 223
Opmerking: als u een punt hebt geactiveerd met de instructie Pt-On( gevolgd door het
argument
merkteken, moet u ook merkteken opgeven wanneer u het punt opnieuw
uitschakelt met de instructie
Pt-Off(. Voor de instructie Pt-Change( kunt u het argument
merkteken niet opgeven.
Pixels tekenen
Pixels tekenenPixels tekenen
Pixels tekenen
De pixels op het scherm van de TI-84 Plus
De pixels op het scherm van de TI-84 PlusDe pixels op het scherm van de TI-84 Plus
De pixels op het scherm van de TI-84 Plus
Met de instructies
Pxl- (pixel) kunt u met de cursor een pixel (beeldpunt) op de grafiek
"Aan" of "Uit" zetten of de aan/uit-status ervan omschakelen. Wanneer u een pixel-
instructie in het menu
DRAW kiest, zal u op de TI-84 Plus terugkeren naar het
basisscherm of het programmascherm. De pixel-instructies zijn geen interactieve
instructies.
Pixels “Aan” en “Uit” zetten
Pixels “Aan” en “Uit” zettenPixels “Aan” en “Uit” zetten
Pixels “Aan” en “Uit” zetten
Met de instructie
Pxl-On( (pixel aan) kunt u de pixel op de positie (rij,kolom) “Aan” zetten.
Voor
rij moet u een geheel getal tussen 0 en 62 gebruiken en de waarde voor kolom moet
een geheel getal tussen 0 en 94 zijn.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 224
Pxl-Off( schakelt de pixel “Uit”. Met de instructie Pxl-Change( kunt u de aan/uit-status van
de pixel omschakelen.
Pxl-On(rij,kolom)
Pxl-Off(rij,kolom)
Pxl-Change(rij,kolom)
pxl-Test(
pxl-Test(pxl-Test(
pxl-Test(
De instructie
pxl-Test( (pixel testen) resulteert in de waarde 1 als de pixel in de actuele
grafiek op (
rij,kolom) "Aan" staat of in 0 indien deze "Uit" staat. Voor rij moet u een geheel
getal tussen 0 en 62 gebruiken en de waarde voor
kolom moet een geheel getal tussen 0
en 94 zijn.
pxl-Test(rij,kolom)
Gesplitste scherm
Gesplitste schermGesplitste scherm
Gesplitste scherm
Voor een gesplitst scherm in de
Horiz-modus mag voor de instructies Pxl-On( , Pxl-Off( ,
Pxl-Change( en pxl-Test( het argument rij niet groter zijn dan 30.
Voor een gesplitst scherm in de
G-T-modus mag voor de instructies Pxl-On( , Pxl-Off( ,
Pxl-Change( en pxl-Test( het argument rij niet groter zijn dan 50 en is de maximale
waarde voor
kolom 46.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 225
Tekeningen opslaan
Tekeningen opslaanTekeningen opslaan
Tekeningen opslaan
Het menu DRAW STO
Het menu DRAW STOHet menu DRAW STO
Het menu DRAW STO
Wanneer u het menu
DRAW STO wilt oproepen, drukt u y <|.
Een tekening opslaan
Een tekening opslaanEen tekening opslaan
Een tekening opslaan
Een tekening is een beeld van de actuele weergave op het scherm. U kunt maximum 10
tekeningen opslaan in de beeldvariabelen
Pic1 tot en met Pic9 of Pic0. U kunt dan
bijvoorbeeld later in het basisscherm of een programma het opgeslagen beeld boven op
een weergegeven grafiek plaatsen.
Een beeld bevat de getekende objecten, geplotte functies, assen en schaalverdelingen
(maatstreepjes) op de assen. In het beeld worden echter de labels van de assen, de
aanduidingen van de onder- en bovengrenzen, de aanwijzers of coördinaten van de
cursor niet opgeslagen. Alle objecten of informatie die achter deze items verborgen ligt,
zullen wel in het opgeslagen beeld worden behouden.
Als u een tekening wilt opslaan, moet u als volgt te werk gaan.
DRAW POINTS STO
1: StorePic
Sla at de actuele tekening op.
2: RecallPic
Roept een opgeslagen tekening op.
3: StoreGDB
Slaat het grafische gegevensbestand van de actuele tekening op.
4: RecallGDB
Roept een opgeslagen grafisch gegevensbestand op.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 226
1. Kies in het menu DRAW STO de optie 1:StorePic. Op de huidige positie van de cursor
wordt de instructie
StorePic ingevoegd.
2. Voer het nummer (van
1 tot 9 of 0) in voor de beeldvariabele waarin u de tekening
wilt opslaan. Voorbeeld: als u de waarde
3 invoert, zal de TI-84 Plus de tekening
opslaan in de beeldvariabele
Pic3.
Opmerking: u kunt ook een variabele kiezen in het vervolgmenu PICTURE ( 4).
De variabele wordt dan na de instructie
StorePic ingevoegd.
3. Druk Í om de actuele grafiek weer te geven en de tekening op te slaan.
Tekeningen oproepen
Tekeningen oproepenTekeningen oproepen
Tekeningen oproepen
Een tekening oproepen
Een tekening oproepenEen tekening oproepen
Een tekening oproepen
Als u een tekening wilt oproepen, moet u als volgt te werk gaan.
1. Kies in het menu
DRAW STO de optie 2:RecallPic. Op de huidige positie van de
cursor wordt de instructie
RecallPic ingevoegd.
2. Voer het nummer (van
1 tot 9 of 0) in voor de beeldvariabele waaruit u de tekening
wilt oproepen. Voorbeeld: als u de waarde
3 invoert, zal de TI-84 Plus de tekening
oproepen die werd opgeslagen in de beeldvariabele
Pic3.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 227
Opmerking: u kunt ook een variabele kiezen in het vervolgmenu PICTURE ( 4).
De variabele wordt dan na de instructie
RecallPic ingevoegd.
3. Druk Í om de actuele grafiek weer te geven en het grafische beeld boven op
deze grafiek te plaatsen.
Opmerking: tekeningen zijn geen grafieken. U kunt dus de kromme die deel uitmaakt
van een tekening niet volgen met TRACE of onderzoeken.
Een tekening verwijderen
Een tekening verwijderenEen tekening verwijderen
Een tekening verwijderen
Wanneer u tekeningen uit het geheugen wilt verwijderen, moet u het secundaire menu
MEMORY MANAGEMENT/DELETE gebruiken (zie hoofdstuk 18).
Grafische gegevensbestanden (GDB) opslaan
Grafische gegevensbestanden (GDB) opslaanGrafische gegevensbestanden (GDB) opslaan
Grafische gegevensbestanden (GDB) opslaan
Wat is een grafisch gegevens-bestand?
Wat is een grafisch gegevens-bestand?Wat is een grafisch gegevens-bestand?
Wat is een grafisch gegevens-bestand?
Een grafisch gegevensbestand (
GDB) bevat de verzameling elementen die eigen zijn
aan een specifieke grafiek. Op basis van deze elementen kunt u de grafiek opnieuw
opbouwen. U kunt maximaal tien
GDB’s opslaan in de variabelen (GDB1 tot en met GDB9
of
GDB0) en deze oproepen om de grafiek opnieuw op te bouwen.
In een
GDB worden vijf elementen van een grafiek opgeslagen:
de grafische modus
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 228
de venstervariabelen
de opmaakinstellingen
alle functies in het
Y= scherm en hun selectiestatus
de grafiekstijl voor elke
Y= functie.
De op de grafiek getekende objecten of
STAT PLOT-definities worden niet in de GDB's
opgeslagen.
Een grafisch gegevens-bestand opslaan
Een grafisch gegevens-bestand opslaanEen grafisch gegevens-bestand opslaan
Een grafisch gegevens-bestand opslaan
Wanneer u een grafisch gegevensbestand wilt opslaan, moet u als volgt te werk gaan.
1. Kies in het menu
DRAW STO de optie 3:StoreGDB. Op de huidige positie van de
cursor wordt de instructie
StoreGDB ingevoegd.
2. Voer het nummer (van
1 tot 9 of 0) in voor de GDB-variabele waarin u het grafische
gegevensbestand wilt opslaan. Voorbeeld: als u de waarde
7 invoert, zal de TI-84
Plus het grafische bestand opslaan in
GDB7.
Opmerking: u kunt ook een variabele kiezen in het vervolgmenu GDB ( 3). De
variabele wordt dan na de instructie
StoreGDB ingevoegd.
3. Druk Í om het actuele gegevensbestand op te slaan in de opgegeven
GDB-
variabele.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 229
Grafische gegevensbestanden (GDB) oproepen
Grafische gegevensbestanden (GDB) oproepenGrafische gegevensbestanden (GDB) oproepen
Grafische gegevensbestanden (GDB) oproepen
Een grafisch gegevens-bestand oproepen
Een grafisch gegevens-bestand oproepenEen grafisch gegevens-bestand oproepen
Een grafisch gegevens-bestand oproepen
OPGELET: wanneer u een GDB oproept, worden alle bestaande Y= functies vervangen.
U kunt best de actuele
Y= functies opslaan in een ander gegevensbestand vooraleer u
de opgeslagen
GDB oproept.
Wanneer u een grafisch gegevensbestand wilt oproepen, moet u als volgt te werk gaan.
1. Kies in het menu
DRAW STO de optie 4:RecallGDB. Op de huidige positie van de
cursor wordt de instructie
RecallGDB ingevoegd.
2. Voer het nummer (van
1 tot 9 of 0) in voor de GDB-variabele waaruit u het grafische
gegevensbestand wilt oproepen. Voorbeeld: als u de waarde
7 invoert, zal de TI-84
Plus het grafische gegevensbestand in
GDB7 oproepen.
Opmerking: u kunt ook een variabele kiezen in het vervolgmenu GDB ( 3). De
variabele wordt dan na de instructie
RecallGDB ingevoegd.
3. Druk Í om het actuele gegevensbestand te vervangen door het opgeroepen
GDB. De nieuwe grafiek wordt echter niet geplot. Indien nodig, zal de TI-84 Plus de
grafische modus automatisch aanpassen.
Hoofdstuk 8: Tekenen met de DRAW-bewerkingen 230
Een grafisch gegevens-bestand verwijderen
Een grafisch gegevens-bestand verwijderenEen grafisch gegevens-bestand verwijderen
Een grafisch gegevens-bestand verwijderen
Wanneer u een
GDB uit het geheugen wilt verwijderen, moet u het secundaire menu
MEMORY MANAGEMENT/DELETE gebruiken (zie hoofdstuk 18).
Hoofdstuk 9: Het gesplitste scherm 231
Hoofdstuk 9:
Hoofdstuk 9:Hoofdstuk 9:
Hoofdstuk 9:
Het gesplitste scherm
Het gesplitste schermHet gesplitste scherm
Het gesplitste scherm
Kennismaking: de eenheidscirkel onderzoeken
Kennismaking: de eenheidscirkel onderzoekenKennismaking: de eenheidscirkel onderzoeken
Kennismaking: de eenheidscirkel onderzoeken
Deze kennismaking is een beknopte inleiding. Lees het vervolg van dit hoofdstuk voor
meer gedetailleerde informatie.
U kunt het gesplitste
G-T scherm (grafiek/tabel) gebruiken om de eenheidscirkel en de
verhouding tussen de numerieke waarden voor de alom gebruikte trigonometrische
hoeken van 0¡, 30¡, 45¡, 60¡, 90¡, enzovoort te onderzoeken.
1. Druk z om het
MODE scherm op te roepen. Druk
† † ~ Í om de modus
Degree te kiezen. Druk
vervolgens † ~ Í om de grafische
parametermodus
Par te selecteren.
Druk † † † † ~ ~ Í om de modus van het
gesplitste
G-T scherm (grafiek/tabel) te kiezen.
2. Druk y . om het opmaakscherm weer te
geven. Druk † † † † † ~ Í om de optie
ExprOff te kiezen.
Hoofdstuk 9: Het gesplitste scherm 232
3. Druk o om het Y= scherm voor de grafische modus
Par te tonen. Druk ™ „ ¤ Í om cos(T) op
te slaan in
X1T. Druk ˜ „ ¤ Í om sin(T) op
te slaan in
Y1T.
4. Druk p om het vensterscherm weer te geven.
Voer voor de venstervariabelen de volgende waarden
in:
Tmin=0
Tmax=360
Tstep=15
Xmin=L2.3
Xmax=2.3
Xscl=1
Ymin=L2.5
Ymax=2.5
Yscl=1
5. Druk r. Links wordt de eenheidscirkel volgens de
parameters in de modus
Degree weergegeven en de
volgcursor wordt geactiveerd. Wanneer
T=0 (gezien
vanuit de volgcoördinaten voor de grafiek), kunt u in
de tabel rechts zien dat de waarde van
X1T (cos(T))
gelijk is aan
1 en dat Y1T (sin(T)) gelijk is aan 0. Druk
~ om de cursor te verplaatsen naar de volgende
hoekstapgrootte van 15¡. Terwijl u de cirkel in stappen
van 15¡ onderzoekt, wordt in de tabel telkens een
benadering van de standaardwaarde voor elke hoek
weergegeven.
6. Druk op y - en verander
Indpnt in Ask.
7. Druk op y 0 om het tabelgedeelte van het
gesplitste scherm actief te maken. Druk op of } om
een waarde die u wilt bewerken te markeren, en voer
vervolgens rechtstreeks een nieuwe waarde in de
tabel in die de vorige waarde overschrijft.
Hoofdstuk 9: Het gesplitste scherm 233
Het gesplitste scherm gebruiken
Het gesplitste scherm gebruikenHet gesplitste scherm gebruiken
Het gesplitste scherm gebruiken
De modus voor een gesplitst scherm instellen
De modus voor een gesplitst scherm instellenDe modus voor een gesplitst scherm instellen
De modus voor een gesplitst scherm instellen
Als u een gesplitst scherm wilt instellen, moet u z drukken en vervolgens de cursor
verplaatsen naar de onderste regel in het modusscherm.
•Kies
Horiz als u het grafiekscherm en het andere scherm horizontaal gesplitst wilt
weergeven.
•Kies
G-T (grafiek/tabel) als u het grafiekscherm en het tabelscherm verticaal
gesplitst wilt weergeven.
Het gesplitste scherm wordt geactiveerd wanneer u op een willekeurige toets drukt die
van toepassing is op een van de helften van het gesplitste scherm.
$$
Hoofdstuk 9: Het gesplitste scherm 234
Als stat plots ingeschakeld worden, worden de plots samen met de x-y plots in grafieken
weergegeven. Druk op y 0 om het tabelgedeelte van het gesplitste scherm actief
te maken en de lijstgegevens weer te geven. Druk op of } om een waarde te
markeren die u wilt bewerken, en voer vervolgens rechtstreeks een nieuwe waarde in de
tabel in die de vorige waarde overschrijft. Druk meerdere malen op ~ om iedere kolom
gegevens weer te geven (zowel tabel- als lijstgegevens).
Gesplitst scherm met zowel x-y plots als stat plots
Voorbeeld: als u in de modus
Horiz of G-T z drukt, wordt het modusscherm
weergegeven in de vorm van een volledig scherm. Wanneer u nu een toets indrukt
waarmee u één van de helften van een gesplitst scherm kunt oproepen, bijvoorbeeld
r, wordt het gesplitste scherm opnieuw weergegeven.
Wanneer u in de modus
Horiz of G-T een toets indrukt, wordt de cursor precies geplaatst
in het deelvenster waarin u deze toets kunt gebruiken. Voorbeeld: als u r drukt,
wordt de cursor geplaatst in het deelvenster waarin de grafiek wordt weergegeven. Als u
echter y0 drukt, dan verschijnt de cursor in het deelvenster waarin de tabel wordt
getoond.
De TI-84 Plus blijft in de modus voor een gesplitst scherm staan totdat u de modus
opnieuw instelt op de modus
Full (volledig scherm).
Hoofdstuk 9: Het gesplitste scherm 235
De Horiz-modus van het gesplitste scherm
De Horiz-modus van het gesplitste scherm De Horiz-modus van het gesplitste scherm
De Horiz-modus van het gesplitste scherm
(horizontaal)
(horizontaal)(horizontaal)
(horizontaal)
De Horiz-modus
De Horiz-modusDe Horiz-modus
De Horiz-modus
In de
Horiz-modus van het gesplitste scherm (horizontaal) zal een horizontale lijn het
scherm verdelen in een bovenste en een onderste deelvenster.
In het bovenste deelvenster wordt de grafiek getoond.
In het onderste deelvenster kunt u één van de volgende schermen weergeven.
Het basisscherm (vier regels)
•Het
Y= scherm (vier regels)
Het Stat list scherm (twee rijen)
Het vensterscherm (drie instellingen)
Het tabelscherm (twee rijen)
Hoofdstuk 9: Het gesplitste scherm 236
Van het ene deelvenster naar het andere overschakelen in de Horiz-
Van het ene deelvenster naar het andere overschakelen in de Horiz-Van het ene deelvenster naar het andere overschakelen in de Horiz-
Van het ene deelvenster naar het andere overschakelen in de Horiz-
modus
modusmodus
modus
Wanneer u in het bovenste deelvenster van het gesplitste scherm wilt werken:
•druk s of r;
kies een
ZOOM- of CALC-bewerking.
Wanneer u in het onderste deelvenster van het gesplitste scherm wilt werken:
druk op om het even welke toets of toetsencombinatie waarmee u het basisscherm
kunt oproepen;
•druk o (
Y= scherm);
•druk … Í (
STAT LIST scherm);
•druk p (vensterscherm);
•druk y 0 (tabelscherm).
Volledig scherm in de Horiz-modus
Volledig scherm in de Horiz-modusVolledig scherm in de Horiz-modus
Volledig scherm in de Horiz-modus
Alle andere schermen worden in de
Horiz-modus van het gesplitste scherm
weergegeven als volledige schermen.
Als u vanuit een volledig scherm wilt terugkeren naar de
Horiz-modus van het gesplitste
scherm wanneer dit in de
Horiz-modus staat, drukt u gewoon om het even welke toets of
toetsencombinatie in waarmee u het grafiekscherm, het basisscherm, het
Y= scherm,
het Stat list scherm, het vensterscherm of het tabelscherm kunt oproepen.
Hoofdstuk 9: Het gesplitste scherm 237
De G-T-modus van het gesplitste scherm
De G-T-modus van het gesplitste scherm De G-T-modus van het gesplitste scherm
De G-T-modus van het gesplitste scherm
(grafiek/tabel)
(grafiek/tabel)(grafiek/tabel)
(grafiek/tabel)
De G-T-modus
De G-T-modusDe G-T-modus
De G-T-modus
In de
G-T-modus van het gesplitste scherm (grafiek/tabel) zal een verticale lijn het
scherm verdelen in een linker- en een rechterdeelvenster.
De linkerhelft geeft alle actieve grafieken en plots weer.
De rechterhelft geeft ofwel tabelgegevens die overeenkomen met de grafiek links weer,
of lijstgegevens die overeenkomen met de plot links.
Van het ene deelvenster naar het andere overschakelen in de G-T-
Van het ene deelvenster naar het andere overschakelen in de G-T-Van het ene deelvenster naar het andere overschakelen in de G-T-
Van het ene deelvenster naar het andere overschakelen in de G-T-
modus
modusmodus
modus
Wanneer u in het linkerdeelvenster van het gesplitste scherm wilt werken:
•druk s of r;
kies een
ZOOM- of CALC-bewerking.
Hoofdstuk 9: Het gesplitste scherm 238
Wanneer u in het rechterdeelvenster van het gesplitste scherm wilt werken, druk y
0. Als de gegevens aan de rechterkant lijstgegevens zijn, kunnen deze waarden op
dezelfde manier bewerkt worden als door het gebruik van de Stat List Editor.
[TRACE] gebruiken in de G-T-modus
[TRACE] gebruiken in de G-T-modus[TRACE] gebruiken in de G-T-modus
[TRACE] gebruiken in de G-T-modus
Als u op | of ~ drukt om de volgcursor langs een grafiek in de linkerkant van het
gesplitste scherm in de
G-T mode te verplaatsen, scrollt de tabel aan de rechterkant
automatisch om overeen te komen met de huidige cursorwaarden. Als er meer dan één
grafiek of plot actief is, kunt u op } of drukken om een andere grafiek of plot te
selecteren.
Opmerking: wanneer u een volgprocedure uitvoert in de modus Par, worden beide
componenten van een vergelijking (
XnT en YnT) weergegeven in de twee kolommen van
de tabel. Terwijl u de grafiek volgt, wordt de actuele waarde van de onafhankelijke
variabele
T in de grafiek weergegeven.
Volledig scherm in de G-T-modus
Volledig scherm in de G-T-modusVolledig scherm in de G-T-modus
Volledig scherm in de G-T-modus
Als u een scherm oproept dat niet het grafiek- of het tabelscherm is, dan wordt dit in de
G-T-modus van het gesplitste scherm weergegeven als een volledige scherm.
Hoofdstuk 9: Het gesplitste scherm 239
Als u vanuit een volledig scherm wilt terugkeren naar de G-T-modus van het gesplitste
scherm wanneer dit in de
G-T-modus staat, drukt u gewoon op een toets waarmee u een
grafiek of een tabel kunt oproepen.
Het TI-84 Plus scherm: pixels in de Horiz- en G-T-
Het TI-84 Plus scherm: pixels in de Horiz- en G-T-Het TI-84 Plus scherm: pixels in de Horiz- en G-T-
Het TI-84 Plus scherm: pixels in de Horiz- en G-T-
modus
modusmodus
modus
De weergave van het
De weergave van het De weergave van het
De weergave van het TI-84 Plus
TI-84 Plus TI-84 Plus
TI-84 Plus scherm uitgedrukt in pixels voor de
scherm uitgedrukt in pixels voor de scherm uitgedrukt in pixels voor de
scherm uitgedrukt in pixels voor de
Horiz- en G-T-modus
Horiz- en G-T-modusHoriz- en G-T-modus
Horiz- en G-T-modus
Opmerking: elk paar getallen tussen haakjes in de bovenstaande illustraties geeft de
waarden voor de rij en kolom van een hoekpixel die geactiveerd is.
Pixelinstructies in het menu DRAW POINTS
Pixelinstructies in het menu DRAW POINTSPixelinstructies in het menu DRAW POINTS
Pixelinstructies in het menu DRAW POINTS
Als u de instructies
Pxl-On( , Pxl-Off( en Pxl-Change( of de functie pxl-Test( wilt gebruiken:
in de
Horiz-modus is de maximumwaarde voor rij 30 en kunt u voor kolom een
maximale waarde van 94 invoeren;
in de
G-T-modus is de maximumwaarde voor rij 50 en kunt u voor kolom een
maximale waarde van 46 invoeren.
Hoofdstuk 9: Het gesplitste scherm 240
Pxl-On(rij,kolom)
De instructie Text( in het menu DRAW
De instructie Text( in het menu DRAWDe instructie Text( in het menu DRAW
De instructie Text( in het menu DRAW
Wanneer u de instructie
Text( gebruikt:
in de
Horiz-modus is de maximumwaarde voor rij 25 en kunt u voor kolom een
maximale waarde van 94 invoeren;
in de
G-T-modus is de maximumwaarde voor rij 45 en kunt u voor kolom een
maximale waarde van 46 invoeren.
Text(rij,kolom,"tekst")
De instructie Output( in het menu PRGM I/O
De instructie Output( in het menu PRGM I/ODe instructie Output( in het menu PRGM I/O
De instructie Output( in het menu PRGM I/O
Wanneer u de instructie
Output( gebruikt:
in de
Horiz-modus is de maximumwaarde voor rij 4 en kunt u voor kolom een
maximale waarde van 16 invoeren;
•in de
G-T-modus is de maximumwaarde voor rij 8 en kunt u voor kolom een maximale
waarde van 16 invoeren.
Output(rij,kolom,"tekst")
Opmerking:
de instructie Output( kan alleen gebruikt worden binnen een programma.
Hoofdstuk 9: Het gesplitste scherm 241
Een gesplitst scherm instellen vanuit het basisscherm of een
Een gesplitst scherm instellen vanuit het basisscherm of een Een gesplitst scherm instellen vanuit het basisscherm of een
Een gesplitst scherm instellen vanuit het basisscherm of een
programma
programmaprogramma
programma
Als u de
Horiz- of G-T-modus vanuit een programma wilt instellen, moet u als volgt te
werk gaan.
1. Druk z terwijl de cursor zich in een lege regel in het programmascherm bevindt.
2. Kies
Horiz of G-T.
De instructie wordt op de positie van de cursor ingevoegd. Deze schermmodus wordt
ingesteld op het ogenblik dat de instructie in de loop van het programma wordt
uitgevoerd. Deze scherminstelling blijft ongewijzigd, ook nadat de uitvoering van het
programma is beëindigd.
Opmerking: u kunt de instructie Horiz of G-T ook in het basisscherm of het
programmascherm invoegen vanuit de
CATALOG (zie hoofdstuk 15).
Hoofdstuk 10: Matrices 242
Hoofdstuk 10:
Hoofdstuk 10:Hoofdstuk 10:
Hoofdstuk 10:
Matrices
MatricesMatrices
Matrices
Kennismaking: stelsels van lineaire vergelijkingen
Kennismaking: stelsels van lineaire vergelijkingenKennismaking: stelsels van lineaire vergelijkingen
Kennismaking: stelsels van lineaire vergelijkingen
Deze kennismaking is een beknopte inleiding. Lees het vervolg van dit hoofdstuk voor
meer gedetailleerde informatie.
Zoek de oplossing voor x+2y+3z=3 en 2x+3y+4z=3. U kunt met de TI-84 Plus een
stelsel van lineaire vergelijkingen oplossen door de coëfficiënten in te voeren als
elementen van een matrix en vervolgens de functie
rref( gebruiken om de gereduceerde
rijvorm van de matrix te verkrijgen.
1. Druk op y >. Druk vervolgens ~ ~ om het
menu
MATRX EDIT op te roepen. Druk 1 om de
optie
1: [A] te kiezen.
2. Druk
2 Í 4 Í om een 2×4 matrix te
definiëren. De rechthoekige cursor geeft het
actuele element aan. Weglatingstekens (
...)
duiden op het feit dat er zich nog bijkomende
kolommen buiten de reikwijdte van het scherm
bevinden.
Hoofdstuk 10: Matrices 243
3. Druk 1 Í om het eerste element in te voeren.
De rechthoekige cursor verspringt naar de tweede
kolom van de eerste rij.
4. Druk
2 Í 3 Í 3 Í om de invoer van de
bovenste rij te vervolledigen (voor de vergelijking
X + 2Y + 3Z = 3).
5. Druk nu
2 Í 3 Í 4 Í 3 Í om de
onderste rij in te voeren (voor de vergelijking
2X+3Y+4Z=3).
6. Druk y 5 om terug te keren naar het
basisscherm. Begin op een lege regel. Druk op
y > ~ om het menu
MATRX MATH weer te
geven. Druk nu } om naar de onderste optie in
het menu over te schakelen. Kies
B:rref( om de
functie
rref( in het basisscherm in te voegen.
7. Druk op y >
1 om 1: [A] te kiezen uit het
menu
MATRX NAMES. Druk ¤ Í. De
gereduceerde rijvorm van de matrix wordt op het
scherm weergegeven en opgeslagen in
Ans.
1X N 1Z = L3 so X = L3+Z
1Y + 2Z = 3 so Y = 3 N 2Z
Hoofdstuk 10: Matrices 244
Een matrix definiëren
Een matrix definiërenEen matrix definiëren
Een matrix definiëren
Wat is een matrix?
Wat is een matrix?Wat is een matrix?
Wat is een matrix?
Een matrix is een tweedimensionale rij van elementen. U kunt een matrix weergeven,
invoeren of bewerken in het matrixscherm. De TI-84 Plus beschikt over 10
matrixvariabelen
[A] tot en met [J]. U kunt een matrix rechtstreeks in een uitdrukking
definiëren. Een matrix, afhankelijk van het beschikbare geheugen, kan bestaan uit
maximum 99 rijen of kolommen. In de matrices op de TI-84 Plus kunt u enkel reële
getallen invoeren en opslaan.
Een matrix selecteren
Een matrix selecterenEen matrix selecteren
Een matrix selecteren
Voor u een matrix in het matrixscherm kunt definiëren of weergeven, moet u eerst de
naam van de matrix selecteren. Om dit te doen, gaat u als volgt te werk.
1. Druk op y > | om het menu
MATRX EDIT weer te geven. Op het scherm
worden de dimensies van de eerder gedefinieerde matrices getoond.
2. Kies de matrix die u wilt definiëren. Het
MATRX EDIT scherm verschijnt.
Hoofdstuk 10: Matrices 245
De dimensies van een matrix bevestigen of wijzigen
De dimensies van een matrix bevestigen of wijzigenDe dimensies van een matrix bevestigen of wijzigen
De dimensies van een matrix bevestigen of wijzigen
De dimensies van de matrix (
rijen × kolommen) worden op de bovenste regel getoond. De
dimensies van een nieuwe matrix zijn steeds
1 × 1. Telkens u een matrix wilt bewerken,
moet u de dimensies ervan bevestigen of wijzigen. Als u een matrix selecteert om deze
te definiëren, zal de cursor de rijdimensie aangeven.
Als u de rijdimensie wilt bevestigen, moet u Í drukken.
Als u de rijdimensie wilt wijzigen, moet u het aantal rijen (maximum 99) invoeren en
vervolgens Í drukken.
De cursor verspringt nu naar de kolomdimensie, die u tevens moet bevestigen of
wijzigen op precies dezelfde wijze als voor de rijdimensie. Nadat u Í hebt gedrukt,
verspringt de rechthoekige cursor naar het eerste element in de matrix.
De elementen in een matrix bekijken
De elementen in een matrix bekijkenDe elementen in een matrix bekijken
De elementen in een matrix bekijken
De elementen in de matrix tonen
De elementen in de matrix tonenDe elementen in de matrix tonen
De elementen in de matrix tonen
Nadat u de dimensies van de matrix hebt gedefinieerd, kunt u de matrix bekijken en
waarden voor de elementen in de matrix invoeren. Als u een nieuwe matrix maakt,
zullen alle elementen de waarde nul toegewezen krijgen.
Kies de matrix in het menu
MATRX EDIT en voer de dimensies in. In het midden van het
matrixscherm verschijnen maximum zeven rijen en drie kolommen van de matrix, met
hierin de waarden van de elementen, indien nodig in verkorte vorm. De volledige waarde
Hoofdstuk 10: Matrices 246
van het actuele element, dat wordt aangegeven door de rechthoekige cursor, verschijnt
op de onderste regel.
Dit is een matrix van 8×4. De weglatingstekens in de linker- of rechterkolom geven aan
dat er zich nog bijkomende kolommen buiten het bereik van het scherm bevinden. Het
symbool # of $ in de rechterkolom geeft aan dat er zich nog rijen buiten het bereik van
het scherm bevinden.
Een matrix verwijderen
Een matrix verwijderenEen matrix verwijderen
Een matrix verwijderen
Om een matrix uit het geheugen te verwijderen, moet u het secundaire menu
MEMORY MANAGEMENT/DELETE gebruiken (zie hoofdstuk 18).
Een matrix weergeven
Een matrix weergevenEen matrix weergeven
Een matrix weergeven
U kunt het matrixscherm in twee modi gebruiken: de matrix bekijken (weergavemodus)
of bewerken (bewerkingsmodus). Wanneer u de matrix bekijkt, kunt u de cursortoetsen
gebruiken om snel van het ene element in de matrix naar het andere over te schakelen.
De volledige waarde van het geselecteerde element wordt op de onderste regel
weergegeven.
Kies de matrix in het menu
MATRX EDIT en geef de dimensies op.
Hoofdstuk 10: Matrices 247
De toetsen tijdens de weergave-modus
De toetsen tijdens de weergave-modusDe toetsen tijdens de weergave-modus
De toetsen tijdens de weergave-modus
Toets Functie
| of ~
Verplaatst de rechthoekige cursor in de actuele rij.
of }
Verplaatst de rechthoekige cursor in de actuele kolom; staat de cursor in
de bovenste rij, dan verplaatst
} de cursor naar het getal dat de
dimensie van de kolom bepaalt; staat de cursor op het getal dat de
dimensie van de kolom aangeeft, dan verplaatst
} de cursor naar het
getal voor de dimensie van de rij.
Í
Schakelt over naar de bewerkingsmodus; de bewerkingscursor wordt op
de onderste regel geactiveerd.
Schakelt over naar de bewerkingsmodus; de waarde op de onderste
regel wordt gewist.
Invoer van een
teken
Schakelt over naar de bewerkingsmodus; de waarde op de onderste
regel wordt gewist en het ingevoerde teken wordt op de onderste regel
ingevoegd.
y 6
Geen actie.
{
Geen actie.
Hoofdstuk 10: Matrices 248
Een matrixelement bewerken
Een matrixelement bewerkenEen matrixelement bewerken
Een matrixelement bewerken
In de bewerkingsmodus staat een bewerkingscursor op de onderste regel geactiveerd.
Als u de waarde van een element in de matrix wilt bewerken, moet u als volgt te werk
gaan.
1. Kies de matrix in het menu
MATRX EDIT en geef de dimensies op.
2. Druk |, }, ~ en om de cursor te verplaatsen naar het matrixelement dat u wilt
wijzigen.
3. Schakel over naar de bewerkingsmodus door Í, of een invoertoets in te
drukken.
4. Wijzig de waarde van het matrixelement met behulp van de toetsen voor de
bewerkingsmodus die hieronder worden beschreven. U kunt ook een uitdrukking
invoeren, die zal worden berekend wanneer u de bewerkingsmodus verlaat.
Opmerking: indien u zich hebt vergist en de vorige waarde wilt herstellen, kunt u
Í drukken om de wijziging van de waarde onder de rechthoekige cursor
ongedaan te maken.
5. Druk Í, } of om naar een ander element in de matrix over te schakelen.
Hoofdstuk 10: Matrices 249
De toetsen tijdens de bewerkings-modus
De toetsen tijdens de bewerkings-modusDe toetsen tijdens de bewerkings-modus
De toetsen tijdens de bewerkings-modus
Matrices in uitdrukkingen gebruiken
Matrices in uitdrukkingen gebruikenMatrices in uitdrukkingen gebruiken
Matrices in uitdrukkingen gebruiken
Een matrix in een uitdrukking gebruiken
Een matrix in een uitdrukking gebruikenEen matrix in een uitdrukking gebruiken
Een matrix in een uitdrukking gebruiken
Als u een matrix in een uitdrukking wilt gebruiken, kunt u als volgt te werk gaan.
Kopieer de naam vanuit het menu
MATRX NAMES.
Vraag de inhoud van de matrix op in de uitdrukking met behulp van de functie y
K (zie hoofdstuk 1).
Toets Functie
| of ~
Verplaatst de bewerkingscursor in het getal van de waarde.
of }
Slaat de waarde die op de onderste regel staat weergegeven op in het
matrixelement; schakelt over naar de weergavemodus en verplaatst de
rechthoekige cursor in de kolom.
Í
Slaat de waarde die op de onderste regel staat weergegeven op in het
matrixelement; schakelt over naar de weergavemodus en verplaatst de
rechthoekige cursor naar het volgende element in de rij.
Wist de waarde die op de onderste regel staat weergegeven.
Invoer van een
teken
Voegt het teken in op de positie van de bewerkingscursor op de onderste
regel.
y 6
Activeert de cursor waarmee u tekens kunt tussenvoegen.
{
Wist het teken dat zich onder de bewerkingscursor op de onderste regel
bevindt.
Hoofdstuk 10: Matrices 250
Voer de matrix rechtstreeks in (zie hieronder).
Een matrix in een uitdrukking invoeren
Een matrix in een uitdrukking invoerenEen matrix in een uitdrukking invoeren
Een matrix in een uitdrukking invoeren
In het matrixscherm kunt u een matrix invoeren, bewerken en opslaan. U kunt echter ook
een matrix rechtstreeks in een uitdrukking invoeren.
Als u een matrix in een uitdrukking wilt invoeren, gaat u als volgt te werk.
1. Druk y [
[ ] om het begin van de matrix aan te geven.
2. Druk y [
[ ] om het begin van een rij aan te geven.
3. Voer een waarde in (dit kan een uitdrukking zijn) voor elk element in de rij. Gebruik
komma's als scheidingstekens voor de waarden.
4. Druk y [
] ] om het einde van de rij aan te geven.
5. Herhaal de stappen 2 tot en met 4 totdat u alle rijen hebt ingevoerd.
6. Druk y [
] ] om het einde van de matrix aan te geven.
Opmerking: de sluitende ]] zijn niet vereist aan het einde van een uitdrukking of voor
!.
De resulterende matrix wordt in de volgende vorm weergegeven:
[[element1,1,...,element1,n] [elementm,1,...,elementm,n]]
De uitdrukking wordt berekend wanneer u de invoer hebt beëindigd.
Hoofdstuk 10: Matrices 251
Opmerking: de komma's die u moet invoeren als scheidingstekens voor de
elementen, worden echter niet in de resulterende matrix op het scherm getoond.
Matrices tonen en kopiëren
Matrices tonen en kopiërenMatrices tonen en kopiëren
Matrices tonen en kopiëren
Een matrix tonen
Een matrix tonenEen matrix tonen
Een matrix tonen
Wanneer u de inhoud van een matrix op het basisscherm wilt weergeven, moet u de
matrix eerst in het menu
MATRX NAMES kiezen en vervolgens Í drukken.
De weglatingstekens in de linker- of rechterkolom geven aan dat er zich nog bijkomende
kolommen buiten het bereik van het scherm bevinden. Staat er # of $ in de rechterkolom,
dan betekent dit dat er zich nog bijkomende rijen buiten het bereik van het scherm
bevinden. Druk ~, |, en } als u de matrix wilt verschuiven.
Hoofdstuk 10: Matrices 252
Een matrix naar een andere matrix kopiëren
Een matrix naar een andere matrix kopiërenEen matrix naar een andere matrix kopiëren
Een matrix naar een andere matrix kopiëren
Wanneer u een matrix wilt kopiëren, gaat u als volgt te werk.
1. Druk op y Q om het menu
MATRX NAMES weer te geven.
2. Selecteer de naam van de matrix die u wilt kopiëren.
3. Druk ¿.
4. Druk nogmaals op y Q en kies de naam van de nieuwe matrix waar u de
bestaande matrix naar toe wilt kopiëren.
5. Druk Í om de matrix naar de nieuwe matrixnaam te kopiëren.
Een matrixelement gebruiken
Een matrixelement gebruikenEen matrixelement gebruiken
Een matrixelement gebruiken
U kunt in het basisscherm of vanuit een programma steeds een waarde in een
matrixelement opslaan of opvragen. Het element moet zich wel binnen de op dat
ogenblik gedefinieerde matrixdimensies bevinden. Kies
matrix in het menu
MATRX NAMES.
[matrix](rij,kolom)
Hoofdstuk 10: Matrices 253
Wiskundige functies voor matrices gebruiken
Wiskundige functies voor matrices gebruikenWiskundige functies voor matrices gebruiken
Wiskundige functies voor matrices gebruiken
Wiskundige functies voor matrices gebruiken
Wiskundige functies voor matrices gebruikenWiskundige functies voor matrices gebruiken
Wiskundige functies voor matrices gebruiken
U kunt vele van de wiskundige functies op het toetsenbord van de TI-84 Plus, uit het
menu
MATH en het menu MATH NUM voor matrices gebruiken. U moet echter steeds
rekening houden met de dimensies van de matrix. De onderstaande functies geven
steeds een nieuwe matrix als resultaat; de oorspronkelijke matrix blijft ongewijzigd.
Optelling, aftrekking, vermenig-vuldiging
Optelling, aftrekking, vermenig-vuldigingOptelling, aftrekking, vermenig-vuldiging
Optelling, aftrekking, vermenig-vuldiging
Wanneer u matrices wilt optellen (Ã) of aftrekken (¹), moeten de matrices dezelfde
dimensie hebben. Deze functies resulteren in een matrix waarvan de elementen
respectievelijk de som of het verschil zullen zijn van de overeenkomstige individuele
elementen.
matrixA+matrixB
matrixA
NmatrixB
Wanneer u twee matrices met elkaar wilt vermenigvuldigen (¯), moet de kolomdimensie
van
matrixA overeenstemmen met de rijdimensie van matrixB.
matrixAämatrixB
Hoofdstuk 10: Matrices 254
Wanneer u een matrix met een waarde of een waarde met een matrix vermenigvuldigt, levert
dit het resultaat van een nieuwe matrix op, waarin elk element van
matrix werd
vermenigvuldigd met
waarde.
matrixäwaarde
waarde
ämatrix
Teken-omkering
Teken-omkeringTeken-omkering
Teken-omkering
Wanneer u het teken van een matrix omkeert (Ì), resulteert dit in een matrix waarin het
teken van elk element is gewijzigd (omgekeerd).
.matrix
abs(
abs(abs(
abs(
De functie
abs( (absolute waarde, menu MATH NUM) resulteert in een matrix die de
absolute waarde van elk element in de
matrix bevat.
abs(matrix)
Hoofdstuk 10: Matrices 255
round(
round(round(
round(
Met de functie
round( (menu MATH NUM) kunt u een matrix genereren, waarin de waarde
van elk element in
matrix wordt afgerond tot op #decimalen. Indien u het argument
#decimalen voor deze functie niet gebruikt, worden de waarden van de elementen
afgerond op 10 decimalen.
round(matrix[,#decimalen])
Omgekeerde
OmgekeerdeOmgekeerde
Omgekeerde
U kunt de functie
L1
(œ) gebruiken om een matrix om te keren (^L1 is geen geldige
functie).
matrix moet dan wel een vierkante matrix zijn. De determinant mag niet nul zijn.
matrix
L
1
Hoofdstuk 10: Matrices 256
Machten
MachtenMachten
Machten
Wanneer u een matrix tot een macht wilt verheffen, moet
matrix een vierkante matrix zijn.
Hiervoor kunt u
2
(¡),
3
(menu MATH) of ^macht ( voor macht tussen 0 en 255)
gebruiken.
matrix
2
matrix
3
matrix^macht
Vergelijkings-operatoren
Vergelijkings-operatorenVergelijkings-operatoren
Vergelijkings-operatoren
Wanneer u twee matrices wilt vergelijken met behulp van de vergelijkingsoperatoren
=
en ƒ (menu
TEST), moeten de matrices dezelfde dimensies hebben. De operatoren = en
ƒ
vergelijken matrixA met matrixB element per element. De andere vergelijkingsoperatoren
kunt u niet voor matrices gebruiken.
matrixA=matrixB resulteert in 1 indien elke vergelijking waar is; deze vergelijking geeft 0 als
resultaat wanneer om het even welke vergelijking onwaar is.
Hoofdstuk 10: Matrices 257
matrixAƒmatrixB resulteert in 1 indien tenminste één vergelijking onwaar is.
iPart(, fPart(, int(
iPart(, fPart(, int(iPart(, fPart(, int(
iPart(, fPart(, int(
De functies
iPart( , fPart( en int( kunt u terugvinden in het menu MATH NUM.
iPart( resulteert in een matrix die enkel de gehele getallen van elk element in matrix
bevat.
fPart( resulteert in een matrix die enkel het gedeelte na de komma van elk element in
matrix bevat.
int( resulteert in een matrix die het grootste gehele getal van elk element in matrix bevat.
iPart(matrix)
fPart(matrix)
int(matrix)
Hoofdstuk 10: Matrices 258
MATRX MATH functies
MATRX MATH functiesMATRX MATH functies
MATRX MATH functies
Het menu MATRX MATH
Het menu MATRX MATHHet menu MATRX MATH
Het menu MATRX MATH
Om het menu
MATRX MATH weer te geven, drukt u op y > ~.
NAMES MATH EDIT
1:det(
Berekent de determinant.
2:T
Berekent de getransponeerde matrix.
3:dim(
Toont de dimensies van de matrix.
4:Fill(
Kent alle elementen een constante waarde toe.
5:identity(
Geeft de eenheidsmatrix.
6:rochM(
Geeft een willekeurige matrix.
7:augment(
Voegt twee matrices samen.
8:Matr4list(
Slaat een matrix op in een lijst.
9:List4matr(
Slaat een lijst op in een matrix.
0:cumSum(
Geeft de cumulatieve som van een matrix als resultaat.
A:ref(
Geeft de rijvorm van een matrix.
Hoofdstuk 10: Matrices 259
det(
det(det(
det(
De functie
det( (determinant) geeft de determinant (een reëel getal) van een vierkante
matrix als resultaat.
det(matrix)
Trans-poneren
Trans-ponerenTrans-poneren
Trans-poneren
Met de functie
T
(transponeren) kunt u een matrix genereren waarin elk element (rij,
kolom) wordt verwisseld met het overeenkomstige element (kolom, rij) van
matrix.
matrix
T
B:rref(
Geeft de gereduceerde rijvorm van een matrix.
C:rowSwap(
Wisselt twee rijen van een matrix onderling.
D:row+(
Telt twee rijen op en slaat het resultaat in de tweede rij op.
E:ärow(
Vermenigvuldigt de rij met een getal.
F:ärow+(
Vermenigvuldigt de rij met een getal en telt het resultaat op bij de
tweede rij.
NAMES MATH EDIT
Hoofdstuk 10: Matrices 260
De dimensie van een matrix gebruiken met de functie dim(
De dimensie van een matrix gebruiken met de functie dim(De dimensie van een matrix gebruiken met de functie dim(
De dimensie van een matrix gebruiken met de functie dim(
De functie
dim( (dimensie) resulteert in een lijst die de dimensies ({rijen,kolommen}) van
matrix bevat.
dim(matrix)
Opmerking:
dim(matrix)! Ln:Ln(1) resulteert in het aantal rijen. dim(matrix)!Ln:Ln(2) geeft
het aantal kolommen als resultaat.
Een matrix maken met de functie dim(
Een matrix maken met de functie dim(Een matrix maken met de functie dim(
Een matrix maken met de functie dim(
U kunt de functie
dim( met ¿ gebruiken om een nieuwe matrix te maken met de
dimensie
rijen × kolommen, waarbij alle elementen in de nieuwe matrix de waarde nul
toegewezen krijgen.
{rijen,kolommen}!dim(matrix)
Hoofdstuk 10: Matrices 261
Een matrix her-dimensioneren met de functie dim(
Een matrix her-dimensioneren met de functie dim(Een matrix her-dimensioneren met de functie dim(
Een matrix her-dimensioneren met de functie dim(
U kunt de functie
dim( met ¿ ook gebruiken om een bestaande matrix te
herdimensioneren zodat de nieuwe dimensie
rijen × kolommen wordt. De elementen in de
oude
matrix die binnen de nieuwe dimensies vallen, blijven ongewijzigd. Alle nieuwe
elementen worden ingevuld met de waarde nul.
Opmerking: de oude matrixelementen die buiten de nieuwe dimensies vallen, worden
gewoon verwijderd.
{rijen,kolommen}!dim(matrix)
Fill(
Fill(Fill(
Fill(
Met de functie
Fill( kunt u waarde opslaan in elk element in matrix.
Fill(waarde,matrix)
identity(
identity(identity(
identity(
identity( is de functie waarmee u de eenheidsmatrix van dimensie rijen × dimensie
kolommen kunt genereren.
identity(dimensie)
Hoofdstuk 10: Matrices 262
randM(
randM(randM(
randM(
Met de functie
randM( (willekeurige matrix maken) maakt u een matrix van rijen ×
kolommen waarvan de elementen ingevuld worden met een willekeurig geheel getal (L9 tot
en met 9). Deze waarden worden door de
rand functie gegenereerd (zie hoofdstuk 2).
randM(rijen,kolommen)
augment(
augment(augment(
augment(
Met de functie
augment( kunt u de elementen in matrixA en matrixB samenvoegen. Het
aantal rijen in
matrixA en in matrixB moet gelijk zijn.
augment(matrixA,matrixB)
Matr
MatrMatr
Matr4list(
list(list(
list(
Met de functie
Matr4list( (matrix opslaan in lijst) kunt u elke lijstnaam invullen met de
elementen in elke kolom van
matrix. Indien het aantal argumenten met lijstnaam groter is dan
het aantal kolommen in
matrix, dan zal de functie Matr4list( alle bijkomende argumenten met
Hoofdstuk 10: Matrices 263
lijstnaam negeren. Indien het aantal kolommen in matrix groter is dan het aantal argumenten
met
lijstnaam, dan zal de functie Matr4list( de bijkomende kolommen in matrix negeren.
Matr4list(matrix,lijstnaamA,...,lijstnaam n)
Met de functie Matr4list( kunt u bovendien een lijstnaam invullen met de elementen uit een
opgegeven
kolom# in matrix. Als u een lijst wilt invullen met de gegevens uit een bepaalde
kolom in
matrix, moet u het argument kolom# na matrix gebruiken.
Matr4list(matrix,kolom#,lijstnaam)
List
ListList
List4matr(
matr(matr(
matr(
Met de functie
List4matr( (lijsten in matrix opslaan) kunt u matrix kolom per kolom invullen
met de elementen van elke
lijsten. Indien niet alle lijsten dezelfde dimensie hebben, dan
zorgt de functie
List4matr( ervoor dat elke bijkomende rij van matrixnaam wordt gevuld met
de waarde
0. U kunt in deze functie geen complexe lijsten als argument gebruiken.
Hoofdstuk 10: Matrices 264
List4matr(lijstA,...,lijst n,matrixnaam)
cumSum(
cumSum(cumSum(
cumSum(
De functie
cumSum( resulteert in de cumulatieve som van de elementen in matrix,
beginnend met het eerste element. Elk element vormt, van boven naar beneden, de
cumulatieve som van de kolom.
cumSum(matrix)
Rijbewerkingen
RijbewerkingenRijbewerkingen
Rijbewerkingen
De rijbewerkingen, die u in een uitdrukking kunt gebruiken, wijzigen niets in de
matrix die
zich in het geheugen bevindt. Alle rijnummers en waarden kunnen worden ingevoerd in
de vorm van een uitdrukking. Kies de matrix in het menu
Matrx Names.
Hoofdstuk 10: Matrices 265
ref(, rref(
ref(, rref(ref(, rref(
ref(, rref(
ref( (rijvorm) resulteert in een reële matrix die getransformeerd wordt tot zijn rijvorm. Het
aantal kolommen moet wel groter dan of gelijk zijn aan het aantal rijen.
ref(matrix)
rref(
(gereduceerde rijvorm) resulteert in een reële matrix die getransformeerd wordt tot
zijn gereduceerde rijvorm. Het aantal kolommen moet wel groter dan of gelijk zijn aan
het aantal rijen.
rref(matrix)
rowSwap(
rowSwap(rowSwap(
rowSwap(
rowSwap( resulteert in een matrix waarbij rijA en rijB van matrix onderling worden
verwisseld.
Hoofdstuk 10: Matrices 266
rowSwap(matrix,rijA,rijB)
row+(
row+(row+(
row+(
row+( (rijen optellen) resulteert in een matrix waarbij rijA en rijB van matrix bij elkaar
worden opgeteld en het resultaat in
rijB wordt opgeslagen.
row+(matrix,rijA,rijB)
ärow(
row(row(
row(
ä
row( (rijen vermenigvuldigen) resulteert in een matrix waarbij rij van matrix wordt
vermenigvuldigd met
waarde en het resultaat in rij wordt opgeslagen.
ä
row(waarde,matrix,rij)
Hoofdstuk 10: Matrices 267
ärow+(
row+(row+(
row+(
row+( (rijen vermenigvuldigen en optellen) resulteert in een matrix waarbij rijA van matrix
wordt vermenigvuldigd met
waarde, het produkt wordt opgeteld bij rijB en het uiteindelijke
resultaat wordt opgeslagen in
rijB.
row+(waarde,matrix,rijA,rijB)
Hoofdstuk 11: Lijsten 268
Hoofdstuk 11:
Hoofdstuk 11:Hoofdstuk 11:
Hoofdstuk 11:
Lijsten
LijstenLijsten
Lijsten
Kennismaking: het genereren van een rij
Kennismaking: het genereren van een rijKennismaking: het genereren van een rij
Kennismaking: het genereren van een rij
Deze kennismaking is een beknopte inleiding. Lees het vervolg van dit hoofdstuk voor
meer gedetailleerde informatie.
Bereken de eerste acht elementen van de rij 1/A
2
. Bewaar de resultaten in een lijst die
door de gebruiker vooraf werd gemaakt. Toon vervolgens de resultaten in een
breukvorm. Begin deze oefening op een lege regel in het basisscherm.
1. Druk y 9 ~ om het menu
LIST OPS op te roepen.
2. Druk
5 om de optie 5:seq( te kiezen, zodat op de
huidige positie van de cursor de functie
seq( wordt
ingevoegd.
3. Druk
1 ¥ ƒ [A] ¡ ¢ ƒ [A] ¢ 1 ¢ 8 ¢ 1 ¤
Í om de rij in te voeren.
Hoofdstuk 11: Lijsten 269
4. Druk ¿ en druk vervolgens y ƒ om ALPHA-
LOCK te activeren. Druk
[S] [E] [Q] en vervolgens
ƒ om alpha-lock uit te schakelen. Druk
1 zodat de
volledige naam voor de lijst nu is ingevoerd.
5. Druk Í om de lijst te genereren en op te slaan in
SEQ1. De lijst wordt op het basisscherm weergegeven.
Het weglatingsteken (
...) geeft aan dat de lijst voorbij
het einde van het scherm verder gaat. Druk een aantal
malen ~ (of houd de toets ingedrukt) om de lijst te
verschuiven en alle elementen in de lijst te kunnen
bekijken.
6. Druk y 9 om het menu
LIST NAMES op te roepen.
Druk nu Í om Ù
SEQ1 op de huidige positie van de
cursor in te voegen. (Indien
SEQ1 niet het item nr. 7 in
het menu
LIST NAMES is, moet u de cursor verplaatsen
tot op
SEQ1 voor u Í drukt.)
7. Druk om het menu
MATH op te roepen. Druk 1 om
de optie
1:4Frac te kiezen, zodat de tekst 4Frac op de
huidige positie van de cursor wordt ingevoegd.
8. Druk Í om de rij in breukvorm weer te geven. Druk
een aantal malen ~ (of houd de toets ingedrukt) om de
lijst te verschuiven en alle elementen in de lijst te
kunnen bekijken.
Hoofdstuk 11: Lijsten 270
Een lijst een naam geven
Een lijst een naam gevenEen lijst een naam geven
Een lijst een naam geven
Lijstnamen van de TI-84 Plus gebruiken
Lijstnamen van de TI-84 Plus gebruikenLijstnamen van de TI-84 Plus gebruiken
Lijstnamen van de TI-84 Plus gebruiken
In het geheugen van de TI-84 Plus bevinden zich zes lijstnamen:
L1, L2, L3, L4, L5 en L6.
De lijstnamen
L1 tot en met L6 staan op het toetsenbord boven de numeriek toetsen À
tot en met ¸. Als u één van deze namen in een geldig scherm wilt invoegen, moet u y
drukken en vervolgens de overeenkomstige toets indrukken.
L1 tot en met L6 worden in
het
LIST STAT scherm opgeslagen in de kolommen 1 tot en met 6 wanneer u het
geheugen opnieuw instelt (reset).
Een lijstnaam maken in het basisscherm
Een lijstnaam maken in het basisschermEen lijstnaam maken in het basisscherm
Een lijstnaam maken in het basisscherm
Als u een lijstnaam in het basisscherm wilt maken, moet u als volgt te werk gaan.
1. Druk y E, voer één of meer lijstnamen in en druk vervolgens yF. Gebruik
komma's als scheidingstekens voor de elementen in de lijst. De elementen in de lijst
kunnen reële getallen, complexe getallen of uitdrukkingen zijn.
2. Druk ¿.
3. Druk ƒ [een letter van A tot Z of q] om de eerste letter voor de naam in te
voeren.
4. Voer nu maximum vier (of geen) letters, q of getallen in om de naam te
vervolledigen.
Hoofdstuk 11: Lijsten 271
5. Druk Í. De list verschijnt op de volgende regel. De lijstnaam en de elementen in
de lijst worden in het geheugen opgeslagen. In het menu
LIST NAMES wordt de
lijstnaam als nieuwe optie toegevoegd.
Opmerking: Als u een door de gebruiker gecreëerde lijst in de stat list editor wilt zien,
moet u deze opslaan in de stat list editor (Hoofdstuk 12).
U kunt zoveel lijstnamen creëren als het geheugen van uw TI-84 Plus toelaat.
U kunt ook een lijstnaam creëren in de volgende vier situaties:
na de
Name= aanwijzer in het STAT LIST scherm;
na een
Xlist:, Ylist: of Data List: aanwijzer in bepaalde STAT PLOT schermen;
na een
List:, List:1, List:2, Freq:, Freq:1, Freq:2, XList: of YList: aanwijzer in sommige
schermen voor inductieve statistieken;
in het basisscherm als u gebruik maakt van
SetUpEditor.
Lijsten opslaan en tonen
Lijsten opslaan en tonenLijsten opslaan en tonen
Lijsten opslaan en tonen
Elementen in een lijst opslaan
Elementen in een lijst opslaanElementen in een lijst opslaan
Elementen in een lijst opslaan
U kunt de elementen op twee manieren in een lijst opslaan:
voer de elementen tussen accolades in en druk ¿;
Hoofdstuk 11: Lijsten 272
gebruik het STAT LIST scherm (zie hoofdstuk 12).
In een lijst kunt u maximum 999 elementen opslaan.
Opmerking: wanneer u een complex getal in een lijst opslaat, wordt de volledige lijst
omgezet in een lijst van complexe getallen. Als u deze lijst wilt omzetten in een lijst van
reële getallen, moet u het basisscherm oproepen en vervolgens de instructie
real(lijstnaam)!lijstnaam invoeren.
Een lijst in het basisscherm tonen
Een lijst in het basisscherm tonenEen lijst in het basisscherm tonen
Een lijst in het basisscherm tonen
Als u de elementen van een lijst in het basisscherm wilt weergeven, moet u de naam van
de lijst invoeren (gebruik, indien nodig, Ù) en Í drukken. Het weglatingsteken geeft
aan dat de lijst voorbij het einde van het scherm verder gaat. Druk een aantal malen ~
(of houd de toets ingedrukt) om de lijst te verschuiven en alle elementen in de lijst te
kunnen bekijken.
Een lijst naar een andere lijst kopiëren
Een lijst naar een andere lijst kopiërenEen lijst naar een andere lijst kopiëren
Een lijst naar een andere lijst kopiëren
Als u een lijst wilt kopiëren, moet u deze in een andere lijst opslaan.
Hoofdstuk 11: Lijsten 273
Een element van een lijst gebruiken
Een element van een lijst gebruikenEen element van een lijst gebruiken
Een element van een lijst gebruiken
U kunt een waarde in een
element van een lijst opslaan of oproepen. U kunt een waarde
opslaan in om het even welk element in de actuele dimensie van de lijst of in het
eerstvolgende element (laatste element + 1).
lijstnaam(element)
Een lijst uit het geheugen wissen
Een lijst uit het geheugen wissenEen lijst uit het geheugen wissen
Een lijst uit het geheugen wissen
Om lijsten uit het geheugen te verwijderen, met inbegrip van
L1 tot en met L6, moet u het
secundaire menu
MEMORY MANAGEMENT/DELETE gebruiken (zie hoofdstuk 18). Als u
de standaardinstellingen opnieuw in het geheugen laadt (reset), worden de lijsten
L1 tot
en met
L6 gewist. Wanneer u een lijst in het STAT LIST scherm verwijdert, wordt deze
echter niet uit het geheugen gewist.
Lijsten gebruiken in de grafische omgeving
Lijsten gebruiken in de grafische omgevingLijsten gebruiken in de grafische omgeving
Lijsten gebruiken in de grafische omgeving
U kunt de lijsten gebruiken om een familie van krommen te plotten (zie hoofdstuk 3).
Hoofdstuk 11: Lijsten 274
Lijstnamen invoeren
Lijstnamen invoerenLijstnamen invoeren
Lijstnamen invoeren
Het menu LIST NAMES gebruiken
Het menu LIST NAMES gebruikenHet menu LIST NAMES gebruiken
Het menu LIST NAMES gebruiken
Als u het menu
LIST NAMES wilt oproepen, drukt u y 9. Leder item is een door de
gebruiker gecreëerde lijstnaam behalve
L1 tot en met L6. De items in het menu LIST
NAMES
worden automatisch in alfanumerieke volgorde gerangschikt. Alleen de eerste
10 items van het menu krijgen een label toegewezen, van 1 tot en met 9 gevolgd door 0.
Als u wilt overschakelen naar de eerste lijstnaam die met een specifiek alfabetisch teken
of q begint, drukt u op ƒ [en een letter van A tot Z of q].
Opmerking: als de bovenste regels van het menu in het scherm zichtbaar zijn, drukt u }
om naar de laatste regels over te schakelen.
Wanneer u een lijstnaam in het menu
LIST NAMES kiest, wordt de lijstnaam op de
huidige positie van de cursor ingevoegd.
Het lijstnaamsymbool Ù wordt voor de naam van de lijst geplaatst wanneer de
lijstnaam wordt ingevoegd op een positie waar ook andere gegevens dan een
lijstnaam kunnen staan, bijvoorbeeld in het basisscherm.
Het lijstnaamsymbool Ù wordt echter niet voor de naam van de lijst geplaatst
wanneer de lijstnaam wordt ingevoegd op een positie waar alleen een naam van
Hoofdstuk 11: Lijsten 275
een lijst kan worden gebruikt, bijvoorbeeld na de Name= aanwijzer in het STAT LIST
scherm of na de
XList: en YList: aanwijzers in het STAT PLOT scherm.
Een gebruikers-lijstnaam rechtstreeks invoeren
Een gebruikers-lijstnaam rechtstreeks invoerenEen gebruikers-lijstnaam rechtstreeks invoeren
Een gebruikers-lijstnaam rechtstreeks invoeren
Als u een bestaande lijstnaam rechtstreeks wilt invoeren, moet u als volgt te werk gaan.
1. Druk y 9 ~ om het menu
LIST OPS op te roepen.
2. Kies de optie
B:Ù, zodat het symbool Ù op de huidige positie van de cursor wordt
ingevoegd. Het Ù-symbool is echter niet altijd vereist.
3. Voer de tekens voor de lijstnaam in.
Opmerking: U kunt Ù ook plakken op de
cursorlocatie vanuit de
CATALOG.
Hoofdstuk 11: Lijsten 276
Formules aan lijstnamen koppelen
Formules aan lijstnamen koppelenFormules aan lijstnamen koppelen
Formules aan lijstnamen koppelen
Een formule aan een lijstnaam koppelen
Een formule aan een lijstnaam koppelenEen formule aan een lijstnaam koppelen
Een formule aan een lijstnaam koppelen
U kunt een formule aan een lijstnaam koppelen, zodat elk element in de lijst het resultaat
is van de berekening van deze formule. De gekoppelde formule moet dan tenminste één
andere lijst of lijstnaam bevatten of moet zelf een lijst als resultaat hebben.
Telkens een wijziging in de gekoppelde formule wordt aangebracht, zal de lijst waaraan
deze formule is gekoppeld, automatisch worden bijgewerkt:
wanneer u bijvoorbeeld een element verandert in een lijst waarnaar de formule
verwijst, dan wordt de lijst waaraan deze formule is gekoppeld, automatisch
aangepast;
wanneer u de formule wijzigt, zal ook de lijst waaraan de formule is gekoppeld,
worden bijgewerkt.
Voorbeeld: het eerste scherm onderaan toont de elementen die werden opgeslagen in
L3 en de formule L3+10 die werd gekoppeld aan de lijstnaam ÙADD10. De
aanhalingstekens geven aan dat de formule wordt gekoppeld aan de lijstnaam Ù
ADD10.
Elk element in de lijst Ù
ADD10 vormt dus de som van een element in lijst L3 plus 10.
In het volgende scherm wordt een andere lijst weergeven, met name
L4. De elementen
van de lijst
L4 worden gevormd door de som van dezelfde formule die werd gekoppeld
Hoofdstuk 11: Lijsten 277
aan de lijst L3. Hierbij werden echter geen aanhalingstekens ingevoerd, zodat de
formule niet aan de lijst
L4 is gekoppeld.
De volgende regel, L
6!L3(1):L3, zorgt ervoor dat het eerste element in de lijst L3 wordt
gewijzigd in de waarde L
6 en geeft opnieuw de lijst L3 weer.
In het laatste scherm wordt getoond dat door wijzigingen in de lijst
L3 aan te brengen
ook Ù
ADD10 werd bijgewerkt, maar dat de lijst L4 ongewijzigd is gebleven. Dit is het
resultaat van het feit dat de formule
L3+10 is gekoppeld aan ÙADD10 en niet werd
gekoppeld aan de lijst
L4.
Opmerking: als u de formule wilt bekijken die aan een lijstnaam is gekoppeld, moet u het
STAT LIST scherm gebruiken (zie hoofdstuk 12).
Een formule aan een lijst koppelen in het basisscherm of vanuit een
Een formule aan een lijst koppelen in het basisscherm of vanuit een Een formule aan een lijst koppelen in het basisscherm of vanuit een
Een formule aan een lijst koppelen in het basisscherm of vanuit een
programma
programmaprogramma
programma
Als u een formule aan een lijstnaam wilt koppelen vanuit een lege regel in het
basisscherm of vanuit een programma, moet u als volgt te werk gaan.
Hoofdstuk 11: Lijsten 278
1. Druk ƒ [ã], voer de formule in (deze moet een lijst als resultaat hebben) en druk
vervolgens nogmaals ƒ [ã].
Opmerking: wanneer u meer dan één lijstnaam in een formule gebruikt, moet elke
lijst dezelfde dimensie (aantal elementen) hebben.
2. Druk ¿.
3. Voer de naam in van de lijst waaraan u de formule wilt koppelen.
•Druk y en vervolgens op de toets voor een TI-84 Plus -lijstnaam van
L1 tot en
met
L6.
•Druk y 9 en kies in het menu
LIST NAMES een gebruikerslijstnaam.
Als u een gebruikerslijstnaam rechtstreeks wilt invoeren, moet u eerst het Ù-
symbool invoeren.
4. Druk Í.
Opmerking: in het STAT LIST scherm verschijnt een formulevergrendelingssymbool naast
elke lijstnaam waaraan een formule werd gekoppeld. In hoofdstuk 12 vindt u een
gedetailleerde beschrijving van hoe u het
STAT LIST scherm kunt gebruiken om formules
aan lijsten te koppelen, gekoppelde formules te bewerken en formules die aan lijsten
werden gekoppeld, kunt opheffen of loskoppelen.
Hoofdstuk 11: Lijsten 279
Een formule die aan een lijst werd gekoppeld, loskoppelen
Een formule die aan een lijst werd gekoppeld, loskoppelenEen formule die aan een lijst werd gekoppeld, loskoppelen
Een formule die aan een lijst werd gekoppeld, loskoppelen
U kunt een formule, die aan een lijst werd gekoppeld, op verschillende manieren
loskoppelen (wissen).
Bijvoorbeeld:
Voer in het basisscherm
" " !lijstnaam in.
Bewerk een element van een lijst waaraan een formule is gekoppeld.
Gebruik het stat list scherm (hoofdstuk 12).
Gebruik
ClrList of ClrAllList om een formule los te koppelen van een lijst (hoofdstuk
18).
Lijsten in uitdrukkingen gebruiken
Lijsten in uitdrukkingen gebruikenLijsten in uitdrukkingen gebruiken
Lijsten in uitdrukkingen gebruiken
Een lijst in een uitdrukking gebruiken
Een lijst in een uitdrukking gebruikenEen lijst in een uitdrukking gebruiken
Een lijst in een uitdrukking gebruiken
U kunt op drie manieren lijsten gebruiken in uitdrukkingen. Wanneer u Í drukt, wordt
de uitdrukking voor elk element in de lijst berekend en wordt vervolgens de lijst op het
scherm weergegeven.
Gebruik de TI-84 Plus-lijstnamen of de gebruikerslijstnamen in een uitdrukking.
Voer de elementen van de lijst rechtstreeks in.
Hoofdstuk 11: Lijsten 280
Gebruik y K om de inhoud van de lijst op te roepen en in de uitdrukking op de
huidige positie van de cursor in te voegen (zie hoofdstuk 1).
Opmerking: als u gebruikerslijstnamen wilt invoegen na de Rcl aanwijzer moet u deze
kiezen in het menu
LIST NAMES. U kunt de gebruikerslijstnamen niet rechtstreeks
invoeren met behulp van Ù.
Lijsten gebruiken in wiskundige functies
Lijsten gebruiken in wiskundige functiesLijsten gebruiken in wiskundige functies
Lijsten gebruiken in wiskundige functies
U kunt een lijst ook gebruiken om een aantal waarden in bepaalde wiskundige functies in
te voegen. In andere hoofdstukken en Bijlage A wordt aangegeven of een lijst als
geldige invoer kan worden gebruikt. De functie zal voor elk element in de lijst worden
berekend en vervolgens verschijnt een lijst op het scherm.
Wanneer u een lijst als invoer voor een functie gebruikt, moet deze functie voor elk
element in de lijst een geldig resultaat opleveren. In de grafische omgeving zal een
ongeldig element, bijvoorbeeld L
1 in ({1,0,L1}), worden genegeerd.
Dit levert een foutmelding op.
Deze functie zal X…‡(1) en X…‡(0), afbeelden,
maar
X…‡(L1) overslaan.
Hoofdstuk 11: Lijsten 281
Wanneer u twee lijsten gebruikt in een functie met twee argumenten, dan moeten de
twee lijsten dezelfde dimensie hebben. De functie wordt berekend voor de
overeenkomstige elementen.
Wanneer u een lijst en een waarde gebruikt in een functie met twee argumenten,
dan wordt voor elk element in de lijst dezelfde waarde als argument gebruikt.
Het menu LIST OPS
Het menu LIST OPSHet menu LIST OPS
Het menu LIST OPS
Het menu LIST OPS
Het menu LIST OPS Het menu LIST OPS
Het menu LIST OPS
Als u het menu
LIST OPS wilt oproepen, drukt u y 9 ~.
NAMES OPS MATH
1: SortA(
Rangschikt lijsten in stijgende (oplopende) volgorde.
2: SortD(
Rangschikt lijsten in dalende (aflopende) volgorde.
3: dim(
Definieert de dimensie van de lijst.
4: Fill(
Stelt alle elementen van de lijst gelijk aan een constante waarde.
5: seq(
Maakt een rij.
6: cumSum(
Geeft een lijst van de cumulatieve sommen als resultaat.
Hoofdstuk 11: Lijsten 282
SortA(, SortD(
SortA(, SortD(SortA(, SortD(
SortA(, SortD(
Met de functie
SortA( (oplopend rangschikken) kunt u de elementen in een lijst van de
kleinste naar de grootste waarde rangschikken. Met de functie
SortD( (aflopend
rangschikken) worden de elementen in een lijst van de hoogste naar de kleinste waarde
gerangschikt. Lijsten met complexe getallen worden steeds gerangschikt op basis van de
grootheid (modulus) van het getal.
Wanneer u één lijst als argument gebruikt, kunt u met de functies
SortA( en SortD( de
elementen van
lijstnaam rangschikken en de lijst in het geheugen bijwerken.
7: @List(
Geeft het verschil tussen de opeenvolgende elementen als
resultaat.
8: Select(
Selecteert specifieke gegevenspunten.
9: augment(
Voegt twee lijsten samen.
0: List4matr(
Slaat een lijst in een matrix op.
A: Matr4list(
Slaat een matrix in een lijst op.
B: Ù
Definieert het gegevenstype van de lijstnaam.
SortA(lijstnaam)SortD(lijstnaam)
NAMES OPS MATH
Hoofdstuk 11: Lijsten 283
Wanneer u twee of meer lijsten als argumenten gebruikt, kunt u met de functies SortA(
en
SortD( eerst lijstOnafh, rangschikken, en worden vervolgens de elementen van elke
lijstAfh gerangschikt op basis van de dezelfde volgorde als de overeenkomstige
elementen in de
lijstOnafh. Bovendien moeten alle lijsten dezelfde dimensie hebben.
SortA(lijstOnafh,lijstAfh1[,lijstAfh2,...,lijstAfh n])
SortD(lijstOnafh,lijstAfh1
[,lijstAfh2,...,lijstAfh n])
Opmerking:
In dit voorbeeld is 5 het eerste element in de lijst
L4 en is 1 het eerste element in de
lijst
L5. Na uitvoering van de functie SortA(L4,L5) wordt 5 het tweede element in de
lijst
L4 en wordt 1 op overeenkomstige wijze het tweede element van de lijst L5.
SortA( en SortD( zijn dezelfde functies als SortA( en SortD( in het menu STAT EDIT
(zie hoofdstuk 12).
De functie dim( gebruiken om de dimensie van een lijst te kennen
De functie dim( gebruiken om de dimensie van een lijst te kennenDe functie dim( gebruiken om de dimensie van een lijst te kennen
De functie dim( gebruiken om de dimensie van een lijst te kennen
De functie
dim( (dimensie) geeft de lengte (het aantal elementen) van lijst als resultaat.
dim(lijst)
Hoofdstuk 11: Lijsten 284
De functie dim( gebruiken om een lijst te maken
De functie dim( gebruiken om een lijst te makenDe functie dim( gebruiken om een lijst te maken
De functie dim( gebruiken om een lijst te maken
U kunt de functie
dim( met ¿ gebruiken als u een nieuwe lijstnaam wilt maken met een
dimensionale
lengte van 1 tot 999. De elementen worden automatisch ingevuld met de
waarde nul.
lengte!dim(lijstnaam)
De functie dim( gebruiken om de dimensie van een lijst te wijzigen
De functie dim( gebruiken om de dimensie van een lijst te wijzigenDe functie dim( gebruiken om de dimensie van een lijst te wijzigen
De functie dim( gebruiken om de dimensie van een lijst te wijzigen
U kunt de functie
dim met ¿ gebruiken als u de dimensie van een bestaande lijstnaam
wilt wijzigen in de dimensie
lengte van 1 tot 999.
De elementen in de oude
lijstnaam die zich binnen de nieuwe dimensie bevinden,
blijven ongewijzigd.
De nieuwe elementen in de lijst worden ingevuld met de waarde 0.
De elementen in de oude lijst die nu buiten de nieuwe dimensie vallen, worden
verwijderd.
Hoofdstuk 11: Lijsten 285
lengte!dim(lijstnaam)
Fill(
Fill(Fill(
Fill(
Met de functie
Fill( kunt u elk element in lijstnaam gelijkstellen aan waarde.
Fill(waarde,lijstnaam)
Opmerking:
dim( en Fill( zijn dezelfde functies als dim( en Fill( in het menu MATRIX MATH
(zie hoofdstuk 10).
seq(
seq(seq(
seq(
De functie
seq( (rij) resulteert in een lijst waarvan elk element het resultaat is van de
berekening van een
uitdrukking in functie van variabele voor de waarden beginnend met
begin en gaande tot einde met telkens een stapgrootte. De variabele moet niet noodzakelijk in
het geheugen zijn opgeslagen. Als
stapgrootte kunt u ook een negatief getal gebruiken. U
Hoofdstuk 11: Lijsten 286
kunt echter de functie seq( niet gebruiken in de uitdrukking zelf. Complexe lijsten zijn niet
geldig.
seq(uitdrukking,variabele,begin,einde[,stapgrootte])
cumSum(
cumSum(cumSum(
cumSum(
De functie
cumSum( (cumulatieve som) geeft als resultaat de cumulatieve optelling van
de elementen in de
lijst, beginnend bij het eerste element. Voor de elementen in lijst kunt
u zowel reële als complexe getallen gebruiken.
cumSum(lijst)
@List(
List(List(
List(
De functie @
List( resulteert in een lijst die de verschillen bevat tussen de opeenvolgende
elementen van
lijst. Met de functie @List trekt u dus het eerste element in lijst af van het
tweede element, trekt u het tweede element af van het derde, enzovoort. De lijst met de
verschillen bevat steeds één element minder dan de oorspronkelijke
lijst. Voor de
elementen in
lijst kunt u zowel reële als complexe getallen gebruiken.
@
List(lijst)
Hoofdstuk 11: Lijsten 287
Select(
Select(Select(
Select(
Met de functie
Select( kunt u één of meer specifieke gegevenspunten uit een
spreidingsdiagram of XY-lijndiagram selecteren (alleen in deze diagrammen) en deze
vervolgens opslaan in de geselecteerde gegevenspunten in twee nieuwe lijsten:
xlijstnaam en ylijstnaam. Voorbeeld: u kunt de functie Select( gebruiken om een gedeelte
van CBL 2™/CBL™ of CBR™-gegevens die in een grafiek werden afgebeeld, te
selecteren en vervolgens te analyseren.
Select(xlijstnaam,ylijstnaam)
Opmerking:
voor u de functie Select( gebruikt, moet u eerst een spreidingsdiagram of
een XY-lijndiagram geselecteerd (geactiveerd) hebben. Deze grafiek moet bovendien
worden weergegeven in het actuele scherm.
Voor u de functie Select( gebruikt...
Voor u de functie Select( gebruikt...Voor u de functie Select( gebruikt...
Voor u de functie Select( gebruikt...
Alvorens u gebruik maakt van de functie
Select(, moet u als volgt te werk gaan.
1. Maak twee lijstnamen en voer de gegevens in.
2. Activeer
STAT PLOT, kies de optie " (spreidingsdiagram) of ( (xy-lijndiagram) en
voer vervolgens de twee lijstnamen voor de argumenten
Xlist: en Ylist: in (zie
hoofdstuk 12).
Hoofdstuk 11: Lijsten 288
3. Gebruik nu ZoomStat om de gegevens in een grafiek weer te geven (zie hoofdstuk
3).
Gegevens-punten in een grafiek selecteren
Gegevens-punten in een grafiek selecterenGegevens-punten in een grafiek selecteren
Gegevens-punten in een grafiek selecteren
Als u gegevenspunten in een spreidingsdiagram of een xy-lijndiagram wilt selecteren,
moet u als volgt te werk gaan.
1. Druk y 9 ~
8 om in het menu LIST OPS de optie 8:Select( te kiezen. De functie
Select( wordt in het basisscherm ingevoegd.
2. Voer de
xlijstnaam in, druk ¢, voer de ylijstnaam in en druk tenslotte ¤ om de
lijstnamen aan te geven waarin u de geselecteerde gegevens wilt opslaan.
3. Druk Í. Het grafische scherm wordt getoond en links onderaan verschijnt
Left Bound?.
Hoofdstuk 11: Lijsten 289
4. Druk } of (wanneer u meer dan één grafiek hebt geselecteerd) om de cursor te
verplaatsen naar de grafiek waarin u gegevenspunten wilt selecteren.
5. Druk | en ~ om de cursor te verplaatsen naar het gegevenspunt in de grafiek dat u
als linkergrens wilt definiëren.
6. Druk Í. Een 4-symbool verschijnt op de grafiek ter aanduiding van de
linkergrens. Onderaan links het scherm verschijnt
Right Bound?.
Hoofdstuk 11: Lijsten 290
7. Druk | of ~ om de cursor te verplaatsen naar het gegevenspunt in de grafiek dat u
als rechtergrens wilt definiëren en druk vervolgens Í.
De x- en y-waarden van de geselecteerde gegevenspunten worden opgeslagen in
xlijstnaam en ylijstnaam. De grafiek waarin u de gegevenspunten hebt geselecteerd,
wordt nu vervangen door een nieuwe grafiek voor
xlijstnaam en ylijstnaam. De
lijstnamen worden in het
STAT PLOT scherm bijgewerkt.
Opmerking: de twee nieuwe lijsten (xlijstnaam en ylijstnaam) bevatten de punten die u als
linker- en rechtergrens hebt gedefinieerd. Bovendien moet
linkergrens x-waarde {
rechtergrens x-waarde geldig zijn.
augment(
augment(augment(
augment(
Met de functie
augment( kunt u de elementen van lijstA en lijstB samenvoegen. Voor de
elementen in de lijsten kunt u zowel reële als complexe getallen gebruiken.
Hoofdstuk 11: Lijsten 291
augment(lijstA,lijstB)
List
ListList
List4matr(
matr(matr(
matr(
Met de functie
List4matr( (lijsten in matrix opslaan) kunt u matrix kolom per kolom invullen
met de elementen van elke lijst. Indien niet alle lijsten dezelfde dimensie hebben, dan
zorgt de functie
List4matr( ervoor dat elke bijkomende rij van matrixnaam wordt gevuld met
de waarde 0. U kunt in deze functie geen complexe lijsten als argument gebruiken.
List4matr(lijstA,...,lijst n,matrixnaam)
Matr
MatrMatr
Matr4list(
list(list(
list(
Met de functie
Matr4list( (matrix opslaan in lijst) kunt u elke lijstnaam invullen met de
elementen in elke kolom van
matrix. Indien het aantal argumenten met lijstnaam groter is
dan het aantal kolommen in
matrix, dan zal de functie Matr4list( alle bijkomende
argumenten met
lijstnaam negeren. Indien het aantal kolommen in matrix groter is dan het
Hoofdstuk 11: Lijsten 292
aantal argumenten met lijstnaam, dan zal de functie Matr4list( de bijkomende kolommen in
matrix negeren.
Matr4list(matrix,listname1,listname2, ...,listname n)
Met de functie Matr4list( kunt u bovendien een lijstnaam invullen met de elementen uit een
opgegeven
kolom# in matrix. Als u een lijst wilt invullen met de gegevens uit een bepaalde
kolom in
matrix, moet u het argument kolom# na matrix gebruiken.
Matr4list(matrix,kolom#,lijstnaam)
Als het Ù-symbool een aantal (één tot vijf) tekens voorafgaat, duidt dit op een lijstnaam die
door de gebruiker werd gemaakt. In
lijstnaam kunt u lettertekens, q en cijfers gebruiken,
maar de naam moet steeds beginnen met een alfabetische letter van A tot Z of het
teken q.
Ù
lijstnaam
Hoofdstuk 11: Lijsten 293
Over het algemeen moet het Ù-symbool worden ingevoerd voor een gebruikerslijstnaam
wanneer u een gebruikerslijstnaam invoegt op een positie waar ook andere gegevens
als invoer kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld in het basisscherm. Als u geen Ù-
symbool hebt ingevoerd, kan de TI-84 Plus een gebruikerslijstnaam foutief interpreteren
als een impliciete vermenigvuldiging van twee of meer tekens.
U moet het Ù-symbool niet plaatsen voor een gebruikerslijstnaam op de positie waar
alleen een lijstnaam kan worden ingevoerd, bijvoorbeeld na de
Name= aanwijzer in het
STAT LIST scherm of de Xlist:- en Ylist: aanwijzers in het STAT PLOT scherm. Indien u
het Ù-symbool invoert wanneer dit niet vereist is, zal de TI-84 Plus deze invoer gewoon
negeren.
Het menu LIST MATH
Het menu LIST MATHHet menu LIST MATH
Het menu LIST MATH
Het menu LIST MATH
Het menu LIST MATHHet menu LIST MATH
Het menu LIST MATH
Als u het menu
LIST MATH wilt oproepen, drukt u y 9 |.
NAMES OPS MATH
1: min(
Resulteert in het kleinste element van een lijst
2: max(
Resulteert in het grootste element in een lijst
3: mean(
Resulteert in het gemiddelde van een lijst
Hoofdstuk 11: Lijsten 294
min(, max(
min(, max(min(, max(
min(, max(
De functies
min( (minimum) en max( (maximum) geven respectievelijk het kleinste en
grootste element van
lijstA als resultaat. Wanneer twee lijsten met elkaar worden
vergeleken, resulteert deze functie in een lijst van respectievelijk de kleinere of grotere
elementen voor elk elementenpaar in
lijstA en lijstB. Wanneer deze functie wordt
toegepast op een lijst met complexe getallen, resulteert dit in het element met
respectievelijk de kleinste en grootste grootheid (modulus).
min(lijstA[,lijstB])
max(lijstA
[,lijstB])
Opmerking:
min( en max( zijn dezelfde functies als min( en max( in het menu MATH NUM.
4: median(
Resulteert in de mediaan (middelste getal) van een lijst
5: sum(
Resulteert in de som van de elementen van een lijst
6: prod(
Resulteert in het produkt van de elementen van een lijst
7: stdDev(
Resulteert in de standaardafwijking van een lijst
8: variance(
Resulteert in de variantie van een lijst
NAMES OPS MATH
Hoofdstuk 11: Lijsten 295
mean(, median(
mean(, median(mean(, median(
mean(, median(
De functie
mean( geeft de gemiddelde waarde van de elementen in lijst als resultaat. Met
de functie
median( kunt u de middelste waarde van lijst opvragen. De standaardwaarde
voor
freqlijst is 1. Elk element in freqlijst telt het aantal opeenvolgende instanties van het
overeenkomstige element in
lijst. Deze functie kunt u niet gebruiken voor lijsten met
complexe getallen.
mean(lijst[,freqlijst])
median(lijst
[,freqlijst])
sum(, prod(
sum(, prod(sum(, prod(
sum(, prod(
De functie
sum( (optelling) resulteert in de som van de elementen in lijst. De argumenten
start en einde voor de elementen zijn niet vereist; hiermee kunt u een specifiek bereik van
elementen aangeven. Voor de elementen in
lijst kunt u zowel reële als complexe getallen
gebruiken.
De functie
prod( geeft het produkt (vermenigvuldiging) van alle elementen in lijst als
resultaat. De argumenten
start en einde voor de elementen zijn niet vereist; hiermee kunt
Hoofdstuk 11: Lijsten 296
u een specifiek bereik van elementen aangeven. Voor de elementen in lijst kunt u zowel
reële als complexe getallen gebruiken.
De som en het produkt van numerieke rijen
De som en het produkt van numerieke rijenDe som en het produkt van numerieke rijen
De som en het produkt van numerieke rijen
U kunt de functies
sum( of prod( gebruiken in combinatie met de functie seq( om de
volgende waarden te berekenen:
Als u G 2
(N–1)
wilt berekenen voor N=1 tot en met 4:
sum(lijst[,start,einde])prod(lijst[,start,einde])
bovenlimiet
G
uitdrukking(x)
x=benedenlimiet
bovenlimiet
uitdrukking(x)
x=benedenlimiet
Hoofdstuk 11: Lijsten 297
stdDev(, variance(
stdDev(, variance(stdDev(, variance(
stdDev(, variance(
De functie
stdDev( resulteert in de standaardafwijking van de elementen in lijst. De
standaardwaarde voor
freqlijst is 1. Elk element in freqlijst telt hierbij het aantal
opeenvolgende instanties van het overeenkomstige element in
lijst. Deze functie kunt u
niet gebruiken voor lijsten met complexe getallen.
De functie
variance( geeft de variantie van de elementen in lijst als resultaat. De
standaardwaarde voor
freqlijst is 1. Elk element in freqlijst telt hierbij het aantal
opeenvolgende instanties van het overeenkomstige element in
lijst. Deze functie kunt u
niet gebruiken voor lijsten met complexe getallen.
stdDev(lijst[,freqlijst]) variance(lijst[,freqlijst])
Hoofdstuk 12: Statistieken 298
Hoofdstuk 12:
Hoofdstuk 12:Hoofdstuk 12:
Hoofdstuk 12:
Statistieken
StatistiekenStatistieken
Statistieken
Kennismaking: de lengte en periode van een pendel
Kennismaking: de lengte en periode van een pendelKennismaking: de lengte en periode van een pendel
Kennismaking: de lengte en periode van een pendel
Deze kennismaking is een beknopte inleiding. Lees het vervolg van dit hoofdstuk voor
meer gedetailleerde informatie.
Een groep studenten tracht te bepalen welke wiskundige verhouding er bestaat tussen
de lengte en periode (één volledige slingerbeweging) van een pendel. De studenten
maken een eenvoudige pendel door een ring aan een touw vast te binden en dit aan het
plafond te bevestigen. Ze veranderen 12 maal de lengte van het touw en nemen de tijd
op die de pendel telkens voor één slingerbeweging nodig heeft.*
* Dit voorbeeld is, hoewel enigszins aangepast, afkomstig uit Contemporary Precalculus
Through Applications, van de North Carolina School of Science and Mathematics, met
Lengte (cm) Tijd (sec) Lengte (cm) Tijd (sec)
6.5 0.51 24.4 1.01
11.0 0.68 26.6 1.08
13.2 0.73 30.5 1.13
15.0 0.79 34.3 1.26
18.0 0.88 37.6 1.28
23.1 0.99 41.5 1.32
Hoofdstuk 12: Statistieken 299
toelating van Janson Publications, Inc., Dedham, MA. 1-800-322-MATH. © 1992. All
rechten voorbehouden.
1. Druk z Í om de modus
Func te
activeren.
2. Druk
5 om de optie 5:SetUpEditor te kiezen.
In het basisscherm wordt de instructie
SetUpEditor
ingevoegd.
Druk Í. Hierdoor worden de lijstnamen in de
kolommen 1 tot en met 20 in het
STAT LIST
scherm gewist, en zullen vervolgens de lijstnamen
L1 tot en met L6 in de kolommen 1 tot en met 6
worden ingevoegd.
Opmerking: wanneer u lijsten in het STAT LIST
scherm wist, blijven deze echter in het geheugen
opgeslagen.
3. Druk
1 om in het menu STAT EDIT de optie
1:Edit te kiezen. Het STAT LIST scherm verschijnt.
Als er reeds gegevens in de lijsten
L1 en L2 zijn
opgeslagen, moet u } drukken om de cursor te
verplaatsen naar
L1, en vervolgens Í
~ } Í drukken om beide lijsten te
wissen. Druk | om de rechthoekige cursor terug
naar de eerste rij in
L1 te verplaatsen
Hoofdstuk 12: Statistieken 300
4. Druk 6 Ë 5 Í om de eerste lengte van het
touw van de pendel (6,5 cm) op te slaan in
L1. De
rechthoekige cursor verspringt automatisch naar
de volgende rij. Herhaal deze procedure voor elk
van de 12 waarden voor de lengte van het touw,
zoals vermeld in de tabel in te voeren.
5. Druk ~ om de rechthoekige cursor opnieuw naar
de eerste rij van
L2 te verplaatsen.
Druk Ë
51 Í om de eerste tijdmeting (0,51
sec) op te slaan in
L2. De rechthoekige cursor
verspringt automatisch naar de volgende rij.
Herhaal deze procedure voor elk van de 12
waarden voor de tijdmetingen, zoals vermeld in de
tabel op.
6. Druk o om het Y= scherm op te roepen.
Druk, indien nodig, om de functie
Y1 te
wissen. Druk, indien nodig, }, Í en ~ om de
opties
Plot1, Plot2 en Plot3 in de bovenste regel
van het Y= scherm uit te schakelen (zie hoofdstuk
3). Druk, indien nodig, , | en Í om de
geselecteerde functies te deselecteren.
7. Druk y ,
1 om in het menu STAT PLOTS
de optie
1:Plot1 te kiezen. Het STAT PLOT scherm
verschijnt nu voor plot 1.
Hoofdstuk 12: Statistieken 301
Aangezien het spreidingsdiagram van de gegevens in functie van de tijd en lengte bijna
lineair lijkt, kunnen we een rechte voor de gegevens tekenen.
8. Druk Í om de optie
On te kiezen, zodat plot 1
wordt geactiveerd. Druk †Í om de optie "
(scatter plot of spreidingsdiagram) te kiezen. Druk
†yd om
Xlist:L1 voor plot 1 op te geven.
Druk †ye om
Ylist:L2 voor plot 1 op te
geven. Druk †~Í om
+ te kiezen als de
Mark (het markeringssymbool) voor elk
gegevenspunt dat in het spreidingsdiagram zal
worden getekend.
9. Druk q
9 om in het menu ZOOM de optie
9:ZoomStat te kiezen. Automatisch worden de
venstervariabelen aangepast en plot 1 verschijnt
op het scherm. Dit is het spreidingsdiagram van
de gegevens in functie van de tijd en de lengte.
10. Druk ~
4 om in het menu STAT CALC de
optie
4:LinReg(ax+b) (model voor lineaire
regressie) te kiezen. In het basisscherm wordt de
instructie
LinReg(ax+b) ingevoegd.
Hoofdstuk 12: Statistieken 302
11. Druk y d ¢ y e ¢. Druk ~ 1 om het
vervolgmenu
VARS Y-VARS FUNCTION op te
roepen en druk vervolgens
1 om de optie 1:Y1 te
kiezen.
L1, L2 en Y1 worden in het basisscherm
ingevoegd als argumenten voor de instructie
LinReg(ax+b).
12. Druk Í om de instructie
LinReg(ax+b) uit te
voeren. De lineaire regressie wordt berekend voor
de gegevens in de lijsten
L1 en L2. De waarden
voor
a en b worden in het basisscherm
weergegeven. De vergelijking van de lineaire
regressie wordt opgeslagen in
Y1. De restwaarden
worden berekend en automatisch in de lijstnaam
RESID opgeslagen, die nu in het menu LIST
NAMES
als een nieuwe optie verschijnt.
13. Druk s. De regressierechte en het
spreidingsdiagram worden nu samen op het
scherm getoond.
Hoofdstuk 12: Statistieken 303
Het lijkt alsof de regressielijn ook precies in het middelste gedeelte van het
spreidingsdiagram past. Een grafiek van de restwaarden kan echter meer informatie
over deze rechte opleveren.
14. Druk
1 om de optie 1:Edit te kiezen. Het
STAT LIST scherm wordt getoond.
Druk ~ en } om de cursor naar
L3 te
verplaatsen.
Druk y 6. De naamloze kolom verschijnt nu in
kolom 3;
L3, L4, L5 en L6 verschuiven een kolom
naar rechts. Op het scherm verschijnt de
Name=
aanwijzer op de invoerregel, terwijl de alfabetische
vergrendeling wordt geactiveerd.
15. Druk y 9 om het menu
LIST NAMES op te
roepen.
Druk, indien nodig, om de cursor te naar de
lijstnaam
RESID te verplaatsen.
16. Druk Í om
RESID te selecteren en deze
instructie in het
STAT LIST scherm na de Name=
aanwijzer in te voegen.
Hoofdstuk 12: Statistieken 304
Merk op dat de eerste drie restwaarden negatieve waarden zijn. Deze stemmen namelijk
overeen met de kleinste waarden voor de lengte van de pendel, zoals die werden
opgeslagen in
L1. De volgende vijf restwaarden zijn positieve waarden, terwijl drie van
de laatste vier getallen opnieuw negatieve waarden zijn. Deze laatste waarden geven de
grotere waarden voor de lengte van de pendel aan, zoals die werden opgeslagen in
L1.
Als u de restwaarden in een grafiek plot, zal het patroon veel duidelijker te zien zijn.
17. Druk Í.
RESID wordt in kolom 3 van het STAT
LIST
scherm ingevoegd.
Druk telkens om de restwaarden te analyseren.
18. Druk y ,
2 om in het menu STAT PLOT
de optie
2:Plot2 te kiezen. Het STAT PLOT scherm
verschijnt nu voor plot 2.
19. Druk Í om de optie
On te kiezen, zodat plot 2
wordt geactiveerd.
Druk Í om de optie " (spreidingsdiagram)
te kiezen. Druk †yd om
Xlist:L1 voor plot 2
op te geven. Druk ã
Rä ãEä ãSä ãIä ãDä (de
alfabetische vergrendeling is automatisch
geactiveerd) om
Ylist:RESID voor plot 2 op te
geven. Druk †Í om te kiezen als het
markeringssymbool voor elk gegevenspunt dat in
het spreidingsdiagram zal worden getekend.
Hoofdstuk 12: Statistieken 305
Let op het patroon van de restwaarden: een groep van negatieve restwaarden, gevolgd
door een groep van positieve restwaarden en tenslotte een andere groep van negatieve
restwaarden.
Het patroon van de restwaarden duidt op een kromming voor deze reeks van gegevens
die niet beantwoorden aan het lineaire model. De grafiek van de restwaarden geeft
nadrukkelijk een neerwaartse kromming aan, zodat we kunnen besluiten dat een model
dat mee met de gegevens een neerwaartse curve zou vormen, nauwkeuriger zou zijn.
Misschien zou een functie zoals een vierkantswortel wel passend zijn. We proberen een
machtsregressie om een functie in de vorm van y=aŠx
b
passend te maken.
20. Druk o om het Y= scherm op te roepen.
Druk | om de cursor naar het
=-symbool te
verplaatsen en druk vervolgens Í om
Y1 te
deselecteren. Druk om plot 1 uit te
schakelen.
21. Druk q
9 om in het menu ZOOM de optie
9:ZoomStat te kiezen. Automatisch worden de
venstervariabelen aangepast en plot 2 verschijnt
op het scherm. Dit is het spreidingsdiagram van
de restwaarden.
22. Druk o om het Y= scherm op te roepen.
Druk om de vergelijking van de lineaire
regressie in
Y1 te wissen. Druk om plot 1
te activeren. Druk om plot 2 uit te
schakelen.
Hoofdstuk 12: Statistieken 306
23. Druk q 9 om in het menu ZOOM de optie
9:ZoomStat te kiezen. Automatisch worden de
venstervariabelen aangepast en opnieuw
verschijnt het oorspronkelijke spreidingsdiagram
waarin de gegevens in functie van de tijd en lengte
(plot 1) grafisch worden weergegeven.
24. Druk ~ ƒ ã
Aä om in het menu STAT
CALC
de optie A:PwrReg te kiezen. In het
basisscherm wordt de instructie
PwrReg
ingevoegd.
Druk y d ¢ y e ¢. Druk ~
1 om het
vervolgmenu
VARS Y-VARS FUNCTION op te
roepen, en druk vervolgens
1 om de optie 1:Y1 te
kiezen.
L1, L2 en Y1 worden in het basisscherm
ingevoegd als argumenten voor de instructie
PwrReg.
25. Druk Í om de machtsregressie te berekenen.
De waarden voor
a en b worden in het
basisscherm weergegeven. De vergelijking van de
machtsregressie wordt opgeslagen in
Y1. De
restwaarden worden berekend en automatisch in
de lijstnaam
RESID opgeslagen.
26. Druk s. De regressierechte en het
spreidingsdiagram worden nu samen op het
scherm getoond.
Hoofdstuk 12: Statistieken 307
Met de nieuwe functie y=.192x
.522
lijken de gegevens goed te passen. Voor meer
informatie kunt u een grafiek van de restwaarden plotten en analyseren.
De nieuwe grafiek van de restwaarden geeft aan dat de restwaarden willekeurig negatief
en positief zijn, terwijl de restwaarden op zich steeds groter worden naar mate de lengte
van het touw groter wordt.
27. Druk o om het Y= scherm op te roepen.
Druk | Í om
Y1 te deselecteren.
Druk } Í om plot 1 uit te schakelen. Druk nu
~ Í om plot 2 te activeren.
Opmerking: in stap 19 werd plot 2 gedefinieerd als
de grafiek van de restwaarden (
RESID) in functie
van de lengte van het touw (
L1).
28. Druk q
9 om in het menu ZOOM de optie
9:ZoomStat te kiezen. Automatisch worden de
venstervariabelen aangepast en plot 2 verschijnt
opnieuw op het scherm. Dit is het
spreidingsdiagram van de restwaarden.
Hoofdstuk 12: Statistieken 308
Als u de grootheden van de restwaarden wilt bekijken, moet u als volgt te werk gaan.
Nu u over een goed model beschikt voor de verhouding tussen de lengte en de periode,
kunt u dit model gebruiken om de periode van de slingerbeweging te voorspellen voor
een bepaalde lengte van het touw. Als u bijvoorbeeld de periode voor de
slingerbeweging van een pendel met een touwlengte van 20 cm en 50 cm wilt
voorspellen, moet u als volgt te werk gaan.
29. Druk r.
Druk ~ en | om de gegevens te volgen.
Controleer de waarden voor Y op elk punt.
Aan de hand van dit model is de grootste positieve
restwaarde ongeveer 0,041 en de kleinste
negatieve restwaarde ongeveer L0,027. Alle
andere restwaarden zijn kleiner dan 0,02.
30. Druk ~
1 om het vervolgmenu VARS
Y-VARS FUNCTION
op te roepen en druk
vervolgens
1 om de optie 1:Y1 te kiezen. In het
basisscherm wordt de variabele
Y1 ingevoegd.
Hoofdstuk 12: Statistieken 309
31. Druk £ 20 ¤ om 20 cm als waarde voor de lengte
van het touw in te voeren.
Druk Í, zodat de voorspelde tijd van
ongeveer 0,92 seconden wordt berekend.
Op basis van de analyse van de restwaarden
kunnen we verwachten dat de voorspelling van de
benodigde tijd van ongeveer 0,92 seconden
ongeveer binnen een grens van ongeveer 0,02
seconden van de eigenlijke waarde zal liggen.
32. Druk y [ om de laatste invoer (Last Entry)
op te roepen.
Druk | | |
5 om nu 50 cm als waarde voor de
lengte van het touw op te geven.
33. Druk Í om de voorspelde tijd van ongeveer
1,48 seconden te berekenen.
Omdat de lengte van het touw van 50 cm groter is
dan de waarden in de reeks gegevens, en omdat
de restwaarden groter lijken te worden naarmate
de lengte van het touw groter wordt, kunnen we bij
deze raming een grotere foutmarge verwachten.
Opmerking: u kunt ook voorspellingen doen aan
de hand van de tabel met behulp van de
instellingen
Indpnt:Ask en Depend:Auto in het
menu
TABLE SETUP (zie hoofdstuk 7).
Hoofdstuk 12: Statistieken 310
Starten van statistische analyses
Starten van statistische analysesStarten van statistische analyses
Starten van statistische analyses
Lijsten gebruiken om gegevens in op te slaan
Lijsten gebruiken om gegevens in op te slaanLijsten gebruiken om gegevens in op te slaan
Lijsten gebruiken om gegevens in op te slaan
De gegevens voor statistische analyses worden opgeslagen in lijsten, die u in het stat list
scherm kunt creëren en bewerken. In het geheugen van de TI-84 Plus zijn zes
lijstvariabelen beschikbaar (
L1 tot en met L6), waarin u gegevens voor statistische
berekeningen kunt opslaan. Verder kunt u gegevens opslaan in lijstnamen die u zelf
creëert (zie hoofdstuk 11).
Het starten van een statistische analyse
Het starten van een statistische analyseHet starten van een statistische analyse
Het starten van een statistische analyse
Als u een statistische analyse wilt starten, moet u als volgt te werk gaan. Lees het
vervolg van dit hoofdstuk voor meer gedetailleerde informatie.
1. Voer de statistische gegevens in de lijst(en) in.
2. Plot de gegevens in een grafiek.
3. Bereken de statistische variabelen of maak een passend model voor de gegevens.
4. Maak de grafiek van de regressievergelijking voor de geplotte gegevens.
5. Maak de grafiek van de lijst met restwaarden voor het opgegeven regressiemodel.
Het STAT LIST scherm oproepen
Het STAT LIST scherm oproepenHet STAT LIST scherm oproepen
Het STAT LIST scherm oproepen
Het stat list scherm is een tabel waarin u maximum 20 lijsten in het geheugen kunt
opslaan, bewerken en bekijken. U kunt verder ook andere lijstnamen creëren in het
STAT LIST scherm.
Hoofdstuk 12: Statistieken 311
Als u het STAT LIST scherm wilt oproepen, drukt u , en kiest u vervolgens in het
menu
STAT EDIT de optie 1:Edit.
Op de bovenste regel verschijnen de namen van de lijsten. Nadat de inhoud van het
geheugen werd gereset, worden
L1 tot en met L6 opgeslagen in de kolommen 1 tot en
met 6. Het nummer van de kolom die op dat ogenblik geactiveerd is, staat bovenaan
rechts in het scherm weergegeven.
De onderste regel is de regel voor de invoer. U voert alle gegevens dus op deze regel in.
Afhankelijk van de context waarin u zich bevindt, zullen de eigenschappen van deze
regel verschillend zijn.
In het midden van het scherm worden maximum zeven elementen van maximum drie
lijsten getoond; waarden zullen indien nodig afgekort worden. De volledige waarde van
het actuele element ziet u op de invoerregel onderaan.
Het STAT LIST scherm gebruiken
Het STAT LIST scherm gebruikenHet STAT LIST scherm gebruiken
Het STAT LIST scherm gebruiken
Een lijstnaam invoeren in het STAT LIST scherm
Een lijstnaam invoeren in het STAT LIST schermEen lijstnaam invoeren in het STAT LIST scherm
Een lijstnaam invoeren in het STAT LIST scherm
Als u een lijstnaam in het STAT LIST scherm wilt invoeren, moet u als volgt te werk
gaan.
Hoofdstuk 12: Statistieken 312
1. Zorg ervoor dat de Name= aanwijzer op de invoerregel verschijnt. U kunt dit op twee
manieren doen.
Verplaats de cursor tot op de lijstnaam in de kolom waarin u een lijst wilt
invoegen en druk vervolgens y6. Er verschijnt nu een naamloze kolom en
de overige lijsten verschuiven naar rechts.
•Druk } tot de cursor op de bovenste regel staat en druk dan ~ totdat de cursor
op de naamloze kolom staat.
Opmerking: indien alle 20 kolommen een lijstnaam bevatten, moet u een lijstnaam
verwijderen vooraleer u een naamloze kolom kunt invoegen.
De
Name= aanwijzer verschijnt en automatisch is de alfabetische vergrendeling
geactiveerd.
2. U kunt nu een geldige lijstnaam op de volgende vier manieren invoeren:
kies een naam uit het menu
LIST NAMES (zie hoofdstuk 11);
druk op het toetsenbord op
L1, L2, L3, L4, L5 of L6;
voer met behulp van de alfabetische toetsen rechtstreeks een bestaande, door
de gebruiker reeds gecreëerde lijstnaam in;
voer een nieuwe, door de gebruiker gedefinieerde lijstnaam in.
Hoofdstuk 12: Statistieken 313
3. Druk Í of om in het STAT LIST scherm de lijstnaam en, indien reeds
aanwezig, de elementen in deze lijst op te slaan in de actuele kolom.
Als u de lijstelementen wilt invoeren, doorlopen of bewerken, drukt u . De
rechthoekige cursor verschijnt nu op het scherm.
Opmerking: indien de lijstnaam die u in stap 2 hebt ingevoerd, reeds was
opgeslagen in een andere kolom in het
STAT LIST scherm, dan zal de lijst, inclusief
de elementen ervan, uit die kolom naar de actuele kolom worden verplaatst. De
overige lijstnamen zullen in dit geval ook automatisch opschuiven.
Een nieuwe naam in het STAT LIST scherm invoeren
Een nieuwe naam in het STAT LIST scherm invoerenEen nieuwe naam in het STAT LIST scherm invoeren
Een nieuwe naam in het STAT LIST scherm invoeren
Als u een nieuwe naam in het stat list scherm wilt maken, moet u als volgt te werk gaan.
1. Geef
Name= weer en vraag om invoer.
2. Druk op [
een letter van A tot Z of q] om het eerste letterteken van de naam in te voeren.
U kunt geen cijfer als eerste teken voor de naam gebruiken.
3. Voer vervolgens maximaal vier letters, q of cijfers in ter vervollediging van de
nieuwe, door de gebruiker gedefinieerde lijstnaam. De lijstnamen moeten minstens
uit één en maximaal vijf tekens bestaan.
Hoofdstuk 12: Statistieken 314
4. Druk Í of om de lijstnaam in de actuele kolom in het STAT LIST scherm op te
slaan. De lijstnaam zal vanaf nu als een item in het menu
LIST NAMES verschijnen
(zie hoofdstuk 11).
Een lijst in het STAT LIST scherm verwijderen
Een lijst in het STAT LIST scherm verwijderenEen lijst in het STAT LIST scherm verwijderen
Een lijst in het STAT LIST scherm verwijderen
Als u een lijst in het STAT LIST scherm wilt verwijderen, moet u de cursor eerst op de
desbetreffende lijstnaam plaatsen en vervolgens { drukken. De lijst wordt alleen in het
STAT LIST scherm gewist, en dus niet uit het geheugen verwijderd.
Opmerking:
om de naam van een lijst uit het geheugen te verwijderen, moet u het secundaire
menu
MEMORY MANAGEMENT/DELETE gebruiken (Hoofdstuk 18).
ndien u een lijst archiveert, zal hij uit het stat list scherm verwijderd worden.
Alle lijsten verwijderen en de lijsten L
Alle lijsten verwijderen en de lijsten LAlle lijsten verwijderen en de lijsten L
Alle lijsten verwijderen en de lijsten L
1
11
1 tot en met L
tot en met L tot en met L
tot en met L6
66
6 opnieuw
opnieuw opnieuw
opnieuw
gebruiken
gebruiken gebruiken
gebruiken
U kunt ook alle door de gebruiker gedefinieerde lijsten uit het STAT LIST scherm
verwijderen en de lijstnamen
L1 tot en met L6 opnieuw in de kolommen 1 tot en met 6
plaatsen. Ga hiervoor als volgt te werk:
gebruik de instructie
SetUpEditor zonder argumenten;
voer de reset-procedure uit voor het volledige geheugen (zie hoofdstuk 18).
Hoofdstuk 12: Statistieken 315
Alle elementen in een lijst wissen
Alle elementen in een lijst wissenAlle elementen in een lijst wissen
Alle elementen in een lijst wissen
U kunt alle elementen in een lijst in één keer wissen, en wel als volgt:
gebruik de instructie
ClrList als u de elementen in specifieke lijsten wilt wissen;
druk in het STAT LIST scherm } om de cursor tot op een lijstnaam te verplaatsen
en druk vervolgens ‘Í;
verplaats in het STAT LIST scherm de cursor naar een bepaald element en druk
telkens {;
voer in het basisscherm of in het programmascherm de instructie
0!dim(lijstnaam) in
om de dimensie van
lijstnaam opnieuw op 0 in te stellen (zie hoofdstuk 11);
gebruik de instructie
ClrAllLists als u alle lijsten in het geheugen in één keer wilt
wissen (zie hoofdstuk 18).
Een lijstelement bewerken
Een lijstelement bewerkenEen lijstelement bewerken
Een lijstelement bewerken
Als u een element in een lijst wilt bewerken, moet u als volgt te werk gaan.
1. Verplaats de rechthoekige cursor tot op het element dat u wilt wijzigen.
2. Druk Í zodat de cursor naar de invoerregel verspringt.
3. Bewerk het element in de invoerregel.
Druk op één of meer toetsen als u gewoon een nieuwe waarde wilt invoeren.
Wanneer u het eerste teken invoert, zal de actuele waarde automatisch worden
gewist.
•Druk ~ als u de cursor wilt verplaatsen naar het teken waarvoor u nieuwe
tekens wilt invoegen, druk vervolgens y6 en voer de nieuwe tekens in.
Hoofdstuk 12: Statistieken 316
•Druk ~ als u de cursor wilt verplaatsen naar het teken dat u wilt wissen en druk
vervolgens { om het desbetreffende teken te verwijderen.
Als u de uitgevoerde bewerkingen ongedaan wilt maken en het oorspronkelijke
element opnieuw op de positie van de rechthoekige cursor wilt oproepen, moet u
‘Í drukken.
Opmerking: voor de elementen in een lijst kunt u ook uitdrukkingen en variabelen
invoeren.
4. Druk Í, } of om de lijst bij te werken. Hebt u een uitdrukking ingevoerd, dan
wordt deze berekend. Hebt u alleen een variabele ingevoerd, dat verschijnt de
opgeslagen waarde voor dit element in de lijst.
Telkens u een lijstelement in het
STAT LIST scherm bewerkt, wordt de lijst
onmiddellijk en automatisch in het geheugen bijgewerkt.
Hoofdstuk 12: Statistieken 317
Formules koppelen aan lijstnamen
Formules koppelen aan lijstnamenFormules koppelen aan lijstnamen
Formules koppelen aan lijstnamen
Een formule koppelen aan een lijstnaam in het STAT LIST scherm
Een formule koppelen aan een lijstnaam in het STAT LIST schermEen formule koppelen aan een lijstnaam in het STAT LIST scherm
Een formule koppelen aan een lijstnaam in het STAT LIST scherm
U kunt in het STAT LIST scherm een formule koppelen aan een lijstnaam en vervolgens
de berekende lijstelementen weergeven en bewerken. Wanneer de gekoppelde formule
wordt uitgevoerd, moet dit een lijst als resultaat opleveren. In hoofdstuk 11 vindt u
gedetailleerd beschreven hoe u formules aan lijstnamen moet koppelen.
Als u een formule aan een lijstnaam wilt koppelen die reeds is opgeslagen in het STAT
LIST scherm, moet u als volgt te werk gaan.
1. Druk Í om het
STAT LIST scherm op te roepen.
2. Druk } om de cursor naar de bovenste regel te verplaatsen.
3. Druk, indien nodig, | of ~ om de cursor te plaatsen op de lijstnaam waaraan u de
formule wilt koppelen.
Opmerking: als er op de invoerregel een formule tussen aanhalingstekens staat, dan
is deze formule reeds aan deze lijst gekoppeld. Om de formule te bewerken, drukt u
Í en wijzigt u vervolgens de formule.
4. Druk ƒ ããä, voer de formule in en druk vervolgens ƒ ããä.
Opmerking: als u geen aanhalingstekens gebruikt, dan zal de TI-84 Plus dezelfde,
oorspronkelijke lijst van resultaten berekenen en weergeven, maar wordt de formule
niet gekoppeld voor latere bewerkingen.
Hoofdstuk 12: Statistieken 318
Opmerking: een lijstnaam die door de gebruiker werd gedefinieerd en waarnaar
word verwezen in een formule moet steeds voorafgegaan worden door een Ù-
symbool (zie hoofdstuk 11).
5. Druk Í. De TI-84 Plus berekent nu elk element in de lijst en slaat dit op in de lijst
waaraan de formule werd gekoppeld. In het
STAT LIST scherm verschijnt nu een
vergrendelingssymbool naast de lijstnaam waaraan de formule is gekoppeld.
vergrendelings-symbool
Hoofdstuk 12: Statistieken 319
Het STAT LIST scherm gebruiken wanneer lijsten, gegenereerd door
Het STAT LIST scherm gebruiken wanneer lijsten, gegenereerd door Het STAT LIST scherm gebruiken wanneer lijsten, gegenereerd door
Het STAT LIST scherm gebruiken wanneer lijsten, gegenereerd door
formules, staan weergegeven
formules, staan weergegevenformules, staan weergegeven
formules, staan weergegeven
Wanneer u een element bewerkt in een lijst waarnaar wordt verwezen in een
gekoppelde formule, dan zal de TI-84 Plus het overeenkomstige element bijwerken in de
lijst waaraan deze formule is gekoppeld (zie hoofdstuk 11).
Als in het STAT LIST scherm een lijst met een gekoppelde formule wordt weergegeven
en u elementen in een andere getoonde lijst bewerkt of invoert, dan zal de TI-84 Plus
meer tijd in beslag nemen voor elke bewerking of invoer dan wanneer er geen lijsten met
gekoppelde formules in het scherm worden getoond.
Opmerking: als u het bewerken dus wilt versnellen, kunt u best het scherm horizontaal
verschuiven of het STAT LIST scherm zo aanpassen dat er geen lijsten met gekoppelde
formules meer in het venster worden weergegeven.
Wat te doen bij fouten die veroorzaakt worden door gekoppelde
Wat te doen bij fouten die veroorzaakt worden door gekoppelde Wat te doen bij fouten die veroorzaakt worden door gekoppelde
Wat te doen bij fouten die veroorzaakt worden door gekoppelde
formules
formulesformules
formules
In het basisscherm kunt u aan een lijst een formule koppelen die verwijst naar een
andere lijst met een dimensie 0 (zie hoofdstuk 11). U kunt echter in het basisscherm of in
het STAT LIST scherm geen lijst weergeven die op basis van een formule werd
Hoofdstuk 12: Statistieken 320
gegenereerd totdat u tenminste één element hebt in gevoerd in de lijst waarnaar de
formule verwijst.
Alle elementen in een lijst waarnaar een gekoppelde formule verwijst, moeten geldige
waarden voor de gekoppelde formule zijn. Als bijvoorbeeld de getallenmodus
Real is
ingesteld en de gekoppelde formule
log(L1) is, moet elk element van L1 groter dan 0 zijn,
omdat het logaritme van een negatief getal resulteert in een complex getal.
Opmerking:
Als er een foutmenu verschijnt wanneer u probeert een lijst, gegenereerd door een
formule, in het STAT LIST scherm weer te geven, kunt u de optie
2:Goto kiezen, de
formule noteren die aan de lijst is gekoppeld, en vervolgens ‘Í drukken
om de formule los te koppelen (wissen). In het STAT LIST scherm kunt u dan de
oorzaak van de fout opsporen. Nadat u de gepaste wijzigingen hebt aangebracht,
kunt u de formule opnieuw aan de lijst koppelen.
Als u de formule echter niet wilt wissen, kunt u de optie
1:Quit kiezen, de lijst
waarnaar wordt verwezen in het basisscherm weergeven en de oorzaak van de fout
opsporen en aanpassen. Als u een element van een lijst in het basisscherm wilt
bewerken, moet u de nieuwe waarde invoeren en opslaan in
lijstnaam(element#) (zie
hoofdstuk 11).
Formules van lijstnamen loskoppelen
Formules van lijstnamen loskoppelenFormules van lijstnamen loskoppelen
Formules van lijstnamen loskoppelen
Formules van lijstnamen loskoppelen
Formules van lijstnamen loskoppelenFormules van lijstnamen loskoppelen
Formules van lijstnamen loskoppelen
U kunt een formule op verschillende manieren van een lijstnaam loskoppelen (wissen).
Bijvoorbeeld:
Hoofdstuk 12: Statistieken 321
Verplaats in het stat list scherm de cursor naar de naam van de lijst waaraan een
formule gekoppeld is. Druk op Í‘Í. Alle lijstelementen blijven
behouden, maar de formule wordt losgekoppeld en het vergrendelingssymbool
verdwijnt.
Verplaats in het stat list scherm de cursor naar een element van de lijst waaraan een
formule gekoppeld is. Druk op Í, bewerk het element en druk nogmaals op
Í. Het element verandert, de formule wordt losgekoppeld en het
vergrendelingssymbool verdwijnt. Alle andere elementen van de lijst blijven
behouden.
Gebruik
ClrList. Alle elementen van één of meer gespecificeerde lijsten worden
gewist, elke formule wordt losgekoppeld en elk vergrendelingssymbool verdwijnt. Alle
lijstnamen blijven behouden.
Gebruik
ClrAllLists (hoofdstuk 18). Alle elementen van alle lijsten in het geheugen
worden gewist, alle formules worden losgekoppeld van alle lijstnamen en alle
vergrendelingssymbolen verdwijnen. Alle lijstnamen blijven behouden.
Een element bewerken in een lijst die door een formule wordt
Een element bewerken in een lijst die door een formule wordt Een element bewerken in een lijst die door een formule wordt
Een element bewerken in een lijst die door een formule wordt
gegenereerd
gegenereerdgegenereerd
gegenereerd
Zoals hierboven aangegeven, kunt u een formule van een lijst loskoppelen door een
element in de lijst waaraan de formule is gekoppeld, te bewerken. De TI-84 Plus zorgt
ervoor dat de koppeling van formules aan lijsten worden beveiligd, zodat deze niet
ongewenst kunnen worden losgekoppeld wanneer u een element in een lijst bewerkt die
door een formule wordt gegenereerd.
Omdat deze beveiligingsfunctie automatisch wordt geactiveerd, moet u Í drukken
voor u een element in een lijst die door een formule wordt gegenereerd, kunt bewerken.
Hoofdstuk 12: Statistieken 322
Door deze beveiligingsfunctie kunt u een element in een lijst, waaraan een formule is
gekoppeld, niet verwijderen. Als u toch een element van een lijst waaraan een formule is
gekoppeld, wilt verwijderen, moet u eerst de formule loskoppelen op de manier die
eerder werd beschreven.
Overschakelen tussen de contexten van het STAT
Overschakelen tussen de contexten van het STAT Overschakelen tussen de contexten van het STAT
Overschakelen tussen de contexten van het STAT
LIST scherm
LIST schermLIST scherm
LIST scherm
Contexten van het STAT LIST scherm
Contexten van het STAT LIST schermContexten van het STAT LIST scherm
Contexten van het STAT LIST scherm
U kunt het STAT LIST scherm in de volgende vier contexten gebruiken.
Elementen weergeven
Namen weergeven
Elementen bewerken
Namen invoeren
Het STAT LIST scherm wordt aanvankelijk weergegeven in de context "Elementen
weergeven". Als u wilt overschakelen naar een andere weergavecontext, kiest u in het
menu
STAT EDIT de optie 1:Edit en gaat u als volgt te werk.
1. Druk } om de cursor tot op een lijstnaam te
verplaatsen. U bevindt zich nu in de context "Namen
weergeven". Druk ~ en | om de lijstnamen te bekijken
die werden opgeslagen in de andere kolommen van het
STAT LIST scherm.
Hoofdstuk 12: Statistieken 323
2. Druk Í. U bevindt zich nu in de context "Elementen
bewerken". U kunt hierin elk element van een lijst
bewerken of wijzigen. Alle elementen in de actuele lijst
worden op de invoerregel tussen vierkante haakjes
weergegeven. Druk ~ en | als u meer lijstelementen
wilt bekijken.
3. Druk nogmaals Í. U bevindt zich nu in de context
"Elementen weergeven". Druk ~, |, en } als u
andere lijstelementen wilt bekijken.
4. Druk nogmaals Í. U bevindt zich nu in de context
"Elementen bewerken". U kunt hierin het actuele
element bewerken. De volledige waarde van het
element verschijnt op de invoerregel.
5. Druk } totdat de cursor op een lijstnaam staat en druk
vervolgens y6. U bevindt zich nu in de context
"Namen invoeren".
6. Druk . U bevindt zich nu in de context "Namen
weergeven".
7. Druk . U bevindt zich nu opnieuw in de context
"Elementen weergeven".
Hoofdstuk 12: Statistieken 324
De contexten van het STAT LIST scherm
De contexten van het STAT LIST schermDe contexten van het STAT LIST scherm
De contexten van het STAT LIST scherm
De context "Elementen weergeven"
De context "Elementen weergeven"De context "Elementen weergeven"
De context "Elementen weergeven"
In de context "Elementen weergeven" verschijnen op de invoerregel de naam van de
lijst, de huidige positie van het actuele element in deze lijst en de volledige waarde van
het actuele element, tot een maximum van 12 tekens. Een weglatingsteken (
...) geeft
aan dat het element langer is dan 12 tekens.
Als u zes elementen in de lijst omlaag wilt schuiven, drukt u Ġ. Als u zes
elementen in de lijst omhoog wilt schuiven, drukt u ƒ}. Als u een element in de
lijst wilt verwijderen, drukt u {. De overige elementen zullen dan een rij omhoog
opschuiven. Als u een nieuw element in de lijst wilt invoegen, drukt u y6. De
standaardwaarde voor een nieuw element is 0.
De context "Elementen bewerken"
De context "Elementen bewerken"De context "Elementen bewerken"
De context "Elementen bewerken"
In de context "Elementen bewerken" zijn de gegevens die op de invoerregel worden
weergegeven afhankelijk van de vorige context.
Wanneer u overschakelt van de context "Elementen bekijken" naar de context
"Elementen bewerken", dan wordt de volledige waarde van het actuele element
Hoofdstuk 12: Statistieken 325
getoond. U kunt de waarde van dit element wijzigen en vervolgens en } drukken om
andere elementen in de lijst te bewerken.
Wanneer u overschakelt van de context "Namen weergeven" naar de context
"Elementen bewerken", dan worden de volledige waarden van alle elementen in de
lijst getoond. Een weglatingsteken geeft aan dat de lijstelementen buiten het scherm
doorlopen. U kunt ~ en | drukken als u een element in deze lijst wilt bewerken.
De context "Namen weergeven"
De context "Namen weergeven"De context "Namen weergeven"
De context "Namen weergeven"
In de context "Namen weergeven" verschijnen op de invoerregel de lijstnaam en de
elementen in deze lijst.
Hoofdstuk 12: Statistieken 326
Als u een lijst uit het STAT LIST scherm wilt verwijderen, drukt u {. De overige lijsten
zullen dan één kolom naar links opschuiven. De lijst wordt echter niet uit het geheugen
gewist.
Als u een lijstnaam in de actuele kolom wilt invoegen, drukt u y6. De overige
kolommen zullen dan één kolom naar rechts opschuiven.
De context "Namen invoeren"
De context "Namen invoeren"De context "Namen invoeren"
De context "Namen invoeren"
In de context "Namen invoeren" verschijnt de
Name= aanwijzer op de invoerregel en is
de alfabetische vergrendeling automatisch geactiveerd.
Na de
Name= aanwijzer kunt u een nieuwe lijstnaam invoeren, een lijstnaam van L1 tot
en met
L6 invoegen met behulp van de overeenkomstige toesten op het toetsenbord of
een bestaande lijstnaam uit het menu
LIST NAMES invoegen (zie hoofdstuk 11). Na de
Name= aanwijzer moet u het Ù-symbool niet invoeren.
Hoofdstuk 12: Statistieken 327
Als u de context "Namen invoeren" wilt verlaten zonder een lijstnaam in te voeren, drukt
u . Het STAT LIST scherm schakelt op die manier terug over naar de context
"Namen weergeven".
Het menu STAT EDIT
Het menu STAT EDITHet menu STAT EDIT
Het menu STAT EDIT
Het menu STAT EDIT
Het menu STAT EDITHet menu STAT EDIT
Het menu STAT EDIT
Als u het menu
STAT EDIT wilt oproepen, drukt u .
Opmerking: in hoofdstuk 13 ("Inductieve statistieken") vindt u een beschrijving van de
opties in het menu
STAT TESTS.
SortA(, SortD(
SortA(, SortD(SortA(, SortD(
SortA(, SortD(
Met de instructie
SortA( (oplopend rangschikken) en SortD( (aflopend rangschikken) kunt
u de volgende items op twee manieren rangschikken:
EDIT CALC TESTS
1: Edit...
Het stat list scherm weergeven
2: SortA(
Een lijst in oplopende volgorde rangschikken
3: SortD(
Een lijst in aflopende volgorde rangschikken
4: ClrList
Alle elementen van een lijst verwijderen
5: SetUpEditor
Lijsten in het stat list scherm opslaan
Hoofdstuk 12: Statistieken 328
met één lijstnaam als argument rangschikken de instructies SortA( en SortD( de
elementen in
lijstnaam en wordt de lijst in het geheugen bijgewerkt;
met twee of meer lijsten als argumenten rangschikken de instructies
SortA( en
SortD( eerst sleutellijstnaam, waarna elke onderlijst wordt gerangschikt door de
elementen ervan in dezelfde volgorde te plaatsen als de overeenkomstige
elementen in
sleutellijstnaam. Op deze manier kunt u gegevensparen van twee
variabelen rangschikken op X en de gegevensparen aan elkaar gekoppeld houden.
Alle lijsten moeten dan wel dezelfde dimensies hebben.
De gerangschikte lijsten worden in het geheugen bijgewerkt.
SortA(lijstnaam)
SortD(lijstnaam)
SortA(sleutellijstnaam,onderlijst1[,onderlijst2,...,onderlijst n])
SortD(sleutellijstnaam,onderlijst1
[,onderlijst2,...,onderlijst n])
Opmerking: Complexe lijsten worden gesorteerd op basis van grootte (modulus). SortA(
en
SortD( kunnen elk op beide manieren sorteren.
ClrList
ClrListClrList
ClrList
De instructie
ClrList verwijdert (wist) de elementen van één of meer lijstnamen uit het
geheugen. Met
ClrList worden alle formules die aan een lijstnaam zijn gekoppeld ook
Hoofdstuk 12: Statistieken 329
losgekoppeld. Met de instructie ClrList worden de namen van lijsten echter niet uit het menu
LIST NAMES verwijderd.
ClrList lijstnaam1,lijstnaam2,...,lijstnaam n
SetUpEditor
SetUpEditorSetUpEditor
SetUpEditor
Met
SetUpEditor kunt u het STAT LIST scherm aanpassen zodat één of meer lijstnamen
worden weergegeven in de volgorde die u zelf kunt bepalen. U kunt hierin nul tot 20
lijstnamen opgeven.
Bovendien zal, indien u
lijstnamen wilt gebruiken die gearchiveerd zijn, de SetUp Editor de
lijstnamen automatisch uit het archief halen en ze tegelijkertijd op het stat list scherm
zetten.
SetUpEditor [lijstnaam1,lijstnaam2,...,lijstnaam n]
Wanneer u de instructie
SetUpEditor gebruikt met één tot 20 lijstnamen als argumenten,
worden alle lijstnamen uit het STAT LIST scherm verwijderd en worden
lijstnamen in de
kolommen van het STAT LIST scherm in de opgegeven volgorde opgeslagen,
beginnend vanaf kolom 1.
Hoofdstuk 12: Statistieken 330
Als u een lijstnaam invoert die nog niet in het geheugen is opgeslagen, dan wordt lijstnaam
op dat ogenblik gecreëerd en in het geheugen opgeslagen; deze naam verschijnt dan
ook als een optie in het menu
LIST NAMES.
De lijsten L
De lijsten LDe lijsten L
De lijsten L
1
11
1 tot en met L
tot en met L tot en met L
tot en met L6
66
6 opnieuw in het STAT LIST scherm plaatsen
opnieuw in het STAT LIST scherm plaatsen opnieuw in het STAT LIST scherm plaatsen
opnieuw in het STAT LIST scherm plaatsen
Als u de instructie
SetUpEditor zonder lijstnamen gebruikt, worden alle lijstnamen uit het
STAT LIST scherm verwijderd en zullen de lijstnamen
L1 tot en met L6 opnieuw
verschijnen in de kolommen 1 tot en met 6 van het STAT LIST scherm.
Hoofdstuk 12: Statistieken 331
Functies voor regressiemodellen
Functies voor regressiemodellenFuncties voor regressiemodellen
Functies voor regressiemodellen
Functies voor regressie-modellen
Functies voor regressie-modellenFuncties voor regressie-modellen
Functies voor regressie-modellen
De opties
3 tot en met C in het menu STAT CALC zijn regressiemodellen. De functies
voor een automatische lijst van restwaarden en de regressievergelijking zijn beschikbaar
voor alle regressiemodellen. De weergavemodus van de diagnose is enkel voor
bepaalde regressiemodellen van toepassing.
Automatische lijst van restwaarden
Automatische lijst van restwaardenAutomatische lijst van restwaarden
Automatische lijst van restwaarden
Wanneer u een regressiemodel uitvoert, zal de functie voor de automatische lijst van
restwaarden een berekening van de restwaarden uitvoeren en deze opslaan in de
lijstnaam RESID. RESID verschijnt dan als een optie in het menu
LIST NAMES (zie
hoofdstuk 11).
De TI-84 Plus gebruikt de onderstaande formule om de elementen van de lijst RESID te
berekenen. (In het volgende gedeelte van dit hoofdstuk vindt u een beschrijving van de
variabele
RegEQ.)
RESID = Ylijstnaam N RegEQ(Xlijstnaam)
Hoofdstuk 12: Statistieken 332
Automatische regressie-vergelijking
Automatische regressie-vergelijkingAutomatische regressie-vergelijking
Automatische regressie-vergelijking
Bij elk regressiemodel kunt u een optioneel argument,
regverg, gebruiken waarvoor u een
Y= variabele zoals bijvoorbeeld
Y1 kunt opgeven. Wanneer het regressiemodel wordt
uitgevoerd, wordt de regressievergelijking automatisch opgeslagen in de opgegeven Y=
variabele en zal de Y= functie geselecteerd worden.
Ongeacht of u al dan niet een Y= variabele opgeeft voor
regverg, de regressievergelijking
wordt steeds opgeslagen in de TI-84 Plus variabele
RegEQ, optie 1 in het vervolgmenu
VARS Statistics EQ.
Opmerking: u kunt voor de regressievergelijking gebruik maken van de instelling voor de
vaste notatie van de decimale cijfers om het aantal cijfers na het decimale teken op te
geven (zie hoofdstuk 1). Wanneer u echter het aantal cijfers beperkt, kan dit gevolgen
hebben voor de nauwkeurigheid van de passende curve.
Hoofdstuk 12: Statistieken 333
Weergave-modus voor de diagnose
Weergave-modus voor de diagnoseWeergave-modus voor de diagnose
Weergave-modus voor de diagnose
Wanneer u bepaalde regressiemodellen toepast, zal de TI-84 Plus diagnosewaarden
voor
r (correlatiecoëfficiënt) en r
2
(bepalingscoëfficiënt) of R
2
(bepalingscoëfficiënt)
berekenen en opslaan.
r en r
2
worden berekend en opgeslagen voor de volgende regressiemodellen:
R
2
wordt berekend en opgeslagen voor de volgende regressiemodellen:
De coëfficiënten
r en r
2
die voor de modellen LnReg, ExpReg en PwrReg worden
berekend, zijn gebaseerd op de lineair getransformeerde gegevens. Zo worden
bijvoorbeeld voor
ExpReg (y=ab^x), r en r
2
berekend op basis van ln y=ln a+x(ln b).
Deze waarden worden standaard niet samen met de resultaten van een regressiemodel
weergegeven wanneer u dit toepast. U kunt echter de weergavemodus voor de
diagnosegegevens instellen met behulp van de instructie
DiagnosticOn of DiagnosticOff.
U kunt deze instructies terugvinden in de CATALOG (zie hoofdstuk 15).
LinReg(ax+b)
LinReg(a+bx)
LnReg
ExpReg
PwrReg
QuadReg CubicReg QuartReg
Hoofdstuk 12: Statistieken 334
Opmerking: als u de instructies DiagnosticOn of DiagnosticOff vanuit het basisscherm
wilt gebruiken, moet u yN drukken en de overeenkomstige instructie voor de
gewenste modus kiezen. De instructie wordt dan in het basisscherm ingevoegd. Druk
vervolgens Í om de instructie uit te voeren en de modus in te stellen.
Wanneer
DiagnosticOn geactiveerd is, worden de diagnosegegevens samen met de
resultaten weergegeven wanneer u een regressiemodel toepast.
Wanneer
DiagnosticOff geactiveerd is, worden de diagnosegegevens niet met de
resultaten getoond wanneer u een regressiemodel toepast.
Hoofdstuk 12: Statistieken 335
Het menu STAT CALC
Het menu STAT CALCHet menu STAT CALC
Het menu STAT CALC
Het menu STAT CALC
Het menu STAT CALCHet menu STAT CALC
Het menu STAT CALC
Als u het menu
STAT CALC wilt oproepen, drukt u …~.
EDIT CALC TESTS
1: 1-Var Stats
Berekent statistische gegevens in 1 dimensie.
2: 2-Var Stats
Berekent statistische gegevens in 2 dimensies.
3: Med-Med
Berekent de mediaan-mediaan lijn.
4: LinReg(ax+b)
Berekent een lineaire regressie voor de gegevens.
5: QuadReg
Berekent een kwadratische regressie voor de gegevens.
6: CubicReg
Berekent een derdemachtsregressie voor de gegevens.
7: QuartReg
Berekent een vierdemachtsregressie voor de gegevens.
8: LinReg(a+bx)
Berekent een lineaire regressie voor de gegevens.
9: LnReg
Berekent een logaritmische regressie voor de gegevens.
0: ExpReg
Berekent een exponentiële regressie voor de gegevens.
A: PwrReg
Berekent een machtsregressie voor de gegevens.
B: Logistic
Berekent een logistieke regressie voor de gegevens.
C: SinReg
Berekent een sinusvormige regressie voor de gegevens.
D: Manual Linear Fit
Bepaalt interactief een passende lineaire vergelijking bij
een spreidingsdiagram (scatterplot).
Hoofdstuk 12: Statistieken 336
Voor elke optie in het menu STAT CALC geldt de regel dat als u Xlijstnaam en Ylijstnaam niet
opgeeft, de standaardlijstnamen
L1 en L2 zullen worden toegepast. Als u het argument
freqlijst niet opgeeft, is de standaardinstelling voor de frequentie van elk element in de
lijst 1.
De frequentie van de gegevens-punten
De frequentie van de gegevens-puntenDe frequentie van de gegevens-punten
De frequentie van de gegevens-punten
Voor de meeste opties in het menu
STAT CALC kunt u de een lijst van de frequenties van
de gegevens aangeven (
freqlijst).
Elk element in
freqlijst geeft aan hoeveel keer het overeenkomstige gegevenspunt of
gegevenspaar voorkomt in de gegevensreeks waarvoor u de analyse uitvoert.
Als bijvoorbeeld
L1={15,12,9,15} en ÙFREQ={1,4,1,3}, dan zal de TI-84 Plus de instructie
1-Var Stats L1, ÙFREQ als volgt interpreteren: 15 komt één keer voor, 12 komt vier maal
voor, 9 één maal en 15 drie maal.
Elk element in
freqlijst moet 0 zijn en tenminste één element in deze lijst moet > 0 zijn.
Een
freqlijst kan niet gehele getallen bevatten. Dit is handig wanneer u frequenties
invoert in de vorm van procenten of fractionele gedeelten die samen 1 vormen. Als
freqlijst echter frequenties bevat die geen gehele getallen zijn, zullen Sx en Sy niet
gedefinieerd worden; de waarden van
Sx en Sy worden in de statistische resultaten niet
weergegeven.
1-Var Stats
1-Var Stats1-Var Stats
1-Var Stats
1-Var Stats (één-dimensionale statistische gegevens) analyseert de gegevens aan de
hand van één gemeten variabele. Elk element in
freqlijst is de frequentie van elk
Hoofdstuk 12: Statistieken 337
overeenkomstige gegevenspunt in Xlijstnaam. De elementen in freqlijst moeten reële
getallen > 0 zijn.
1-Var Stats [Xlijstnaam,freqlijst]
2-Var Stats
2-Var Stats2-Var Stats
2-Var Stats
2-Var Stats (tweedimensionale statistische gegevens) analyseert gegevens in paren.
Xlijstnaam is hierbij de onafhankelijke variabele. Ylijstnaam is de afhankelijke variabele. Elk
element in
freqlijst is de frequentie van elk overeenkomstig gegevenspaar
(
Xlijstnaam,Ylijstnaam).
2-Var Stats [Xlijstnaam,Ylijstnaam,freqlijst]
Med-Med (ax+b)
Med-Med (ax+b)Med-Med (ax+b)
Med-Med (ax+b)
Med-Med (mediaan-mediaan) berekent de regressierechte y=ax+b voor de gegevens
met behulp van de procedure voor de mediaan-mediaan lijn (resistentierechte), waarbij
de punten x1, y1, x2, y2, x3 en y3 worden berekend.
Med-Med geeft de waarden voor
a (richtingscoëfficiënt) en b (y-snijlijn) weer.
Med-Med [Xlijstnaam,Ylijstnaam,freqlijst,regverg]
Hoofdstuk 12: Statistieken 338
LinReg (ax+b)
LinReg (ax+b)LinReg (ax+b)
LinReg (ax+b)
LinReg (ax+b) (lineaire regressie) berekent de regressievergelijking y=ax+b voor de
gegevens aan de hand van de kleinste kwadraten. Hierbij worden de waarden voor
a
(richtingscoëfficiënt) en
b (y-snijlijn) weergegeven; als de modus DiagnosticOn is
geactiveerd, worden ook de waarden van
r
2
en
r afgebeeld.
LinReg(ax+b) [Xlijstnaam,Ylijstnaam,freqlijst,regverg]
QuadReg (ax
QuadReg (axQuadReg (ax
QuadReg (ax
2
+bx+c)
+bx+c)+bx+c)
+bx+c)
QuadReg (kwadratische regressie) berekent de tweedegraadsveelterm y=ax
2
+bx+c voor
de gegevens. Hierbij worden de waarden van
a, b en c weergegeven; als de modus
DiagnosticOn is geactiveerd, wordt ook de waarde van R
2
getoond. Zijn er drie punten
gegeven, dan is het resultaat de vergelijking van de kromme door deze punten; zijn er
meer dan drie punten gegeven, dan is het resultaat een veeltermregressie. Er moeten
minstens drie punten worden opgegeven.
QuadReg [Xlijstnaam,Ylijstnaam,freqlijst,regverg]
CubicReg (ax
CubicReg (axCubicReg (ax
CubicReg (ax
3
+bx
+bx+bx
+bx
2
+cx+d)
+cx+d)+cx+d)
+cx+d)
CubicReg (derdemachtsregressie) berekent de veelterm van de derde graad
y=ax
3
+bx
2
+cx+d voor de gegevens. Hierbij worden de waarden van a, b, c en d
weergegeven; als de modus DiagnosticOn is geactiveerd, wordt ook de waarde van R
2
getoond. Zijn er vier punten gegeven, dan is het resultaat de vergelijking van de kromme
door deze punten; zijn er meer dan vier punten gegeven, dan is het resultaat een
veeltermregressie. Er moeten minstens vier punten worden opgegeven.
Hoofdstuk 12: Statistieken 339
CubicReg [Xlijstnaam,Ylijstnaam,freqlijst,regverg]
QuartReg (ax
QuartReg (axQuartReg (ax
QuartReg (ax
4
+bx
+bx+bx
+bx
3
+cx
+cx+cx
+cx
2
+ dx+e)
+ dx+e)+ dx+e)
+ dx+e)
QuartReg (vierdemachtsregressie) berekent de veelterm van de vierde graad
y=ax
4
+bx
3
+cx
2
+dx+e voor de gegevens. Hierbij worden de waarden van a, b, c, d en e
weergegeven; als de modus DiagnosticOn is geactiveerd, wordt ook de waarde van R
2
getoond. Zijn er vijf punten gegeven, dan is het resultaat de vergelijking van de kromme
door deze punten; zijn er meer dan vijf punten gegeven, dan is het resultaat een
veeltermregressie. Er moeten minstens vijf punten worden opgegeven.
QuartReg [Xlijstnaam,Ylijstnaam,freqlijst,regverg]
LinReg (a+bx)
LinReg (a+bx)LinReg (a+bx)
LinReg (a+bx)
LinReg (a+bx) (lineaire regressie) berekent de regressievergelijking y=a+bx voor de
gegevens aan de hand van de methode van de kleinste kwadraten. Hierbij worden de
waarden van
a (y-snijlijn) en b (richtingscoëfficiënt) weergegeven; als de modus
DiagnosticOn is geactiveerd, worden ook de waarden van r
2
en r getoond.
LinReg(a+bx) [Xlijstnaam,Ylijstnaam,freqlijst,regverg]
LnReg (a+b ln(x))
LnReg (a+b ln(x))LnReg (a+b ln(x))
LnReg (a+b ln(x))
LnReg (logaritmische regressie) berekent de regressievergelijking y=a+b ln(x) voor de
gegevens aan de hand van de methode van de kleinste kwadraten en de
transformatiewaarden ln(x) en y. Hierbij worden de waarden van
a en b weergegeven;
als de modus
DiagnosticOn is geactiveerd, worden ook de waarden van r
2
en r getoond.
Hoofdstuk 12: Statistieken 340
LnReg [Xlijstnaam,Ylijstnaam,freqlijst,regverg]
ExpReg (ab
ExpReg (abExpReg (ab
ExpReg (ab
x
xx
x
)
))
)
ExpReg (exponentiële regressie) berekent de regressievergelijking y=ab
x
voor de
gegevens aan de hand van de methode van de kleinste kwadraten en de
transformatiewaarden x en ln(y). Hierbij worden de waarden van
a en b weergegeven;
als de modus
DiagnosticOn is geactiveerd, worden ook de waarden van r
2
en r getoond.
ExpReg [Xlijstnaam,Ylijstnaam,freqlijst,regverg]
PwrReg (ax
PwrReg (axPwrReg (ax
PwrReg (ax
b
)
))
)
PwrReg (machtsregressie) berekent de regressievergelijking y=ax
b
voor de gegevens
aan de hand van de methode van de kleinste kwadraten en de transformatiewaarden
ln(x) en ln(y). Hierbij worden de waarden van
a en b weergegeven; als de modus
DiagnosticOn is geactiveerd, worden ook de waarden van r
2
en r getoond.
PwrReg [Xlijstnaam,Ylijstnaam,freqlijst,regverg]
Logistic c/(1+a
Logistic c/(1+aLogistic c/(1+a
Logistic c/(1+ae
ee
e
Lbx
)
))
)
Logistic (logistieke regressie) berekent de regressievergelijking y=c/(1+ae
Lbx
) voor de
gegevens aan de hand van een iteratieve methode van de kleinste kwadraten. Hierbij
worden de waarden van
a, b en c weergegeven.
Logistic [Xlijstnaam,Ylijstnaam,freqlijst,regverg]
Hoofdstuk 12: Statistieken 341
SinReg a sin(bx+c)+d
SinReg a sin(bx+c)+dSinReg a sin(bx+c)+d
SinReg a sin(bx+c)+d
SinReg (sinusvormige regressie) berekent de regressievergelijking y=a sin(bx+c)+d voor
de gegevens aan de hand van een iteratieve methode van de kleinste kwadraten. Hierbij
worden de waarden van
a, b, c en d weergegeven. Er moeten minstens vier
gegevenspunten worden opgegeven. Per periode moeten tenminste twee punten
gegeven zijn, wil men gelijkaardige voorspellingen van de frequentie vermijden.
SinReg [iteraties,Xlijstnaam,Ylijstnaam,periode,regverg]
iteraties is het maximum aantal keren dat het algoritme zal worden uitgevoerd om een
oplossing te vinden. De waarde van
iteraties kan een geheel getal 1 en 16 zijn; als u
deze niet opgeeft, is de standaardinstelling 3. Het algoritme kan echter de oplossing
vinden vooraleer de waarde in
iteraties wordt bereikt. Als u een grotere waarde toekent
aan
iteraties, zal de berekening meer tijd vergen maar is SinReg nauwkeuriger, en vice
versa.
U kunt optioneel een giswaarde voor de
periode als argument opgeven. Geeft u geen
waarde op voor
periode, dan moet het verschil tussen de tijdwaarden in Xlijstnaam gelijk
zijn en in een aflopende en opeenvolgende volgorde staan. Wanneer u het argument
periode wel opgeeft, is het mogelijk dat het algoritme sneller een oplossing vindt, of dat
het toch een oplossing vindt terwijl dit niet zou gebeuren als u geen waarde voor
periode
zou opgegeven. Als u het argument
periode opgeeft, moeten de verschillen tussen de
tijdwaarden in
Xlijstnaam niet gelijk zijn.
Opmerking: het resultaat van SinReg wordt steeds uitgedrukt in radialen, ongeacht welke
instelling u hebt gekozen voor de modus Degree/Radian.
Op de volgende pagina vindt u een voorbeeld van de toepassing van
SinReg.
Hoofdstuk 12: Statistieken 342
Voorbeeld van SinReg: het aantal uren daglicht per jaar in Alaska
Voorbeeld van SinReg: het aantal uren daglicht per jaar in AlaskaVoorbeeld van SinReg: het aantal uren daglicht per jaar in Alaska
Voorbeeld van SinReg: het aantal uren daglicht per jaar in Alaska
Bereken de regressiekromme voor het aantal uren daglicht per jaar in Alaska.
Wanneer de gegevens verspreid liggen, krijgt u een beter resultaat als u een
nauwkeurige raming voor
periode opgeeft. U kunt op de volgende twee manieren een
raming voor
periode verkrijgen:
plot de gegevens en volg de punten op de grafiek om de x-geeft een grafische
weergave van een volledige periode of cyclus;
plot de gegevens en volg de punten op de grafiek om de x-afstand tussen het begin
en het einde van N volledige periodes of cycli te bepalen. Deel vervolgens de totale
afstand door N.
1 periode
Hoofdstuk 12: Statistieken 343
Nadat u SinReg voor het eerst hebt gebruikt met de standaardwaarde voor iteraties om een
kromme voor de gegevens te vinden, zult u merken dat de kromme ongeveer past maar niet
echt optimaal is. Als u een optimale kromme wilt vinden, moet u de instructie
SinReg 16,Xlijstnaam,Ylijstnaam,2p/b gebruiken, waarbij b de waarde is die u hebt verkregen
met de vorige
SinReg-instructie.
Manual Linear Fit
Manual Linear FitManual Linear Fit
Manual Linear Fit
Met Manual Linear Fit kunt u een lineaire functie visueel passen op een
spreidingsdiagram (scatterplot). Manual Linear Fit is een optie in het … / menu.
Nadat u de lijstgegevens hebt ingevoerd en de StatPlot hebt bekeken, selecteert u de
functie Manual-Fit .
1. Druk op om het Stat-menu weer te geven. Druk op
~ om
CALC te selecteren. Druk meerdere malen op
om omlaag te scrollen om
D:Manual-Fit te selecteren.
Druk op Í. Hierdoor wordt een drijvende cursor in
het midden van het scherm weergegeven
2. Druk op de cursornavigatietoetsen (} † | ~ ) om de
cursor naar de gewenste locatie te verplaatsen. Druk
op Í om het eerste punt te selecteren.
3. Druk op de cursornavigatietoetsen (} † | ~ ) om de
cursor naar de tweede locatie te verplaatsen. Druk op
Í. Hierdoor wordt een lijn door de twee
geselecteerde punten weergegeven.
Hoofdstuk 12: Statistieken 344
De lineaire functie wordt weergegeven. De Manual-Fit lijnvergelijking wordt
weergegeven in de vorm van Y=mX+b. De actuele waarde van de eerste parameter (m)
is gemarkeerd in de symbolische uitdrukking.
Parameterwaarden wijzigen
Druk op de cursornavigatietoetsen ( | ~ ) om naar de eerste parameter (m) of de
tweede parameter (b) te gaan. U kunt op Í drukken en een nieuwe
parameterwaarde intypen. Druk op Ít om de nieuwe parameterwaarde weer
te geven. Wanneer u de waarde van de geselecteerde parameter bewerkt, kan dit
invoegen, wissen, overtypen of gebruiken van een wiskundige uitdrukking inhouden.
Het scherm geeft de herziene parameterwaarde dynamisch weer. Druk op Í om de
wijziging van de geselecteerde parameter te voltooien, en de weergegeven grafiek te
vernieuwen. Het systeem geeft de herziene parameterwaarde in de symbolische
uitdrukking Y=mX+B weer, en vernieuwt de grafiek met de gewijzigde Manual-Fit-lijn.
Selecteer y 5 om het grafiekscherm te verlaten. De rekenmachine slaat de huidige
mX+b uitdrukking op in Y1 en maakt die functie actief voor weergave. U kunt ook
Manual-Fit selecteren vanuit het
Home-scherm. Vervolgens kunt u een andere Y-Var
zoals
Y4 invoeren; druk op Í. Hierdoor gaat u naar het grafiekscherm, en wordt de
Manual-Fit-vergelijking in de gespecificeerde
Y-Var geplakt. In dit voorbeeld, Y4.
Hoofdstuk 12: Statistieken 345
Statistische variabelen
Statistische variabelenStatistische variabelen
Statistische variabelen
De statistische variabelen worden berekend en, zoals in de onderstaande tabel
aangegeven, opgeslagen. Als u deze variabelen wilt oproepen om ze in uitdrukkingen in
te voegen, drukt u en kiest u vervolgens de optie
5:Statistics. Kies vervolgens het
VARS-vervolgmenu zoals aangegeven in de kolom onder
VARS-menu. Wanneer u een
lijst bewerkt of het analysetype wijzigt, zullen alle statistische variabelen worden gewist.
Variabelen
1-Var
Stats
2-Var
Stats Andere
VARS-
menu
gemiddelde van de x waarden
vv
XY
som van de x waarden
Gx Gx G
som van de x
2
waarden Gx
2
Gx
2
G
standaardafwijking van x voor de
steekproef
Sx Sx XY
standaardafwijking van x voor de populatie
sx sx
XY
het aantal gegevenspunten n n XY
gemiddelde van de y waarden
w
XY
som van de y waarden
Gy G
som van de y
2
waarden Gy
2
G
standaardafwijking van y voor de
steekproef
Sy XY
standaardafwijking van y voor de populatie
sy
XY
de som van x y Gxy G
Hoofdstuk 12: Statistieken 346
Q1 en Q3
Q1 en Q3Q1 en Q3
Q1 en Q3
Het eerste kwartiel (
Q1) is de mediaan van de punten tussen minX en Med (mediaan).
Het derde kwartiel (
Q3) is de mediaan van de punten tussen Med en maxX.
kleinste van de x waarden minX minX XY
grootste van de x waarden maxX maxX XY
kleinste van de y waarden minY XY
grootste van de y waarden maxY XY
1ste kwartiel Q1 PTS
mediaan Med PTS
3de kwartiel Q3 PTS
regressie/coëfficiënt van de rechte a, b EQ
coëfficiënten van de veelterm en voor
Logistic en SinReg
a, b, c,
d, e
EQ
correlatiecoëfficiënt r EQ
bepalingscoëfficiënt
r
2
, R
2
EQ
regressievergelijking RegEQ EQ
samenvattingspunten (alleen voor Med-
Med)
x1, y1, x2,
y2, x3, y3
PTS
Variabelen
1-Var
Stats
2-Var
Stats Andere
VARS-
menu
Hoofdstuk 12: Statistieken 347
Statistische analyse vanuit een programma
Statistische analyse vanuit een programmaStatistische analyse vanuit een programma
Statistische analyse vanuit een programma
De statistische gegevens invoeren
De statistische gegevens invoerenDe statistische gegevens invoeren
De statistische gegevens invoeren
Vanuit een programma kunt u statistische gegevens invoeren, statistische resultaten
berekenen en de kromme voor de gegevens afbeelden. U kunt in het programma de
statistische gegevens rechtstreeks in lijsten invoeren (zie hoofdstuk 11).
Statistische berekeningen
Statistische berekeningenStatistische berekeningen
Statistische berekeningen
Als u de statistische resultaten vanuit een programma wilt laten berekenen, moet u als
volgt te werk gaan.
1. Begin op een lege regel in het programmascherm en kies in het menu
STAT CALC
het type van de berekening.
2. Voer de namen in voor de lijsten die u in de berekening wilt gebruiken. Zorg ervoor
dat de lijstnamen door komma's van elkaar worden gescheiden.
3. Voer een komma in, gevolgd door de naam van een Y= variabele als u de
regressievergelijking in een Y= variabele wilt opslaan.
Hoofdstuk 12: Statistieken 348
Statistische gegevens afbeelden in een plot
Statistische gegevens afbeelden in een plotStatistische gegevens afbeelden in een plot
Statistische gegevens afbeelden in een plot
De verschillende stappen om statistische gegevens in lijsten in een
De verschillende stappen om statistische gegevens in lijsten in een De verschillende stappen om statistische gegevens in lijsten in een
De verschillende stappen om statistische gegevens in lijsten in een
plot af te beelden
plot af te beeldenplot af te beelden
plot af te beelden
Statistische gegevens die in lijsten werden opgeslagen, kunt u grafisch afbeelden in de
vorm van een plot. De zes beschikbare typen plots zijn: scatter plot (spreidingsdiagram),
xyLine (lijndiagram), histogram, modified box plot (aangepaste staafdiagram), regular
box plot (gewone staafdiagram) en normal probability plot (normale kansverdelingsplot).
U kunt maximum drie plots tegelijkertijd definiëren.
Als u statistische gegevens in een plot wilt afbeelden, moet u als volgt te werk gaan.
1. Voer de statistische gegevens in en sla deze op in één of meer lijsten.
2. Selecteer of deselecteer waar nodig de Y= vergelijkingen.
3. Definieer de statistische plot.
4. Activeer de plots die u wilt afbeelden.
5. Definieer het weergavevenster.
6. Geef de grafiek weer en onderzoek de afgebeelde gegevens.
Scatter
ScatterScatter
Scatter
Scatter (") plots (spreidingsdiagrammen) plotten de gegevenspunten van Xlist en Ylist
als coördinatenparen, waarbij elk punt wordt weergegeven als een blokje (), kruisje (
+)
Hoofdstuk 12: Statistieken 349
of bolletje ( ¦ ). Xlist en Ylist moeten in dit geval dezelfde lengte (dimensie) hebben. U
kunt zelfs dezelfde lijst gebruiken als
Xlist én als Ylist.
xyLine
xyLinexyLine
xyLine
xyLine (() (lijndiagram) is een spreidingsdiagram waarin de gegevenspunten worden
geplot en deze vervolgens met elkaar worden verbonden in de volgorde waarin ze in
Xlist en Ylist voorkomen. U kunt eventueel de instructie SortA( of SortD( gebruiken als u
de lijsten wilt rangschikken voor u de gegevenspunten gaat plotten.
Histogram
HistogramHistogram
Histogram
Histogram (Ò) (diagram van verticale staven) plot één-dimensionale gegevens. Met de
waarde voor de venstervariabele
Xscl kunt u de breedte van elke staaf, beginnend bij
Xmin, bepalen. Met ZoomStat worden Xmin, Xmax, Ymin en Ymax zo aangepast dat alle
Hoofdstuk 12: Statistieken 350
waarden binnen het bereik vallen en wordt ook Xscl overeenkomstig aangepast. De
ongelijkheid (
Xmax N Xmin) à Xscl 47 moet in dit geval waar zijn. Een waarde die op
de rand van een staaf valt, wordt in de volgende staaf (rechts ervan) opgenomen.
ModBoxplot
ModBoxplotModBoxplot
ModBoxplot
ModBoxplot (*) (aangepast staafdiagram) plot één-dimensionale gegevens, net zoals
het gewone staafdiagram, met uitzondering van de gegevenspunten die zich 1.5 Inner
Quartile Range buiten de kwartielen bevinden. (De Inner Quartile Range is het verschil
tussen het derde kwartiel
Q3 en het eerste kwartiel Q1.) Deze punten worden
afzonderlijk buiten de spriet geplot, met behulp van het markeringssymbool
Mark
( of
+ of ¦) dat u eerder hebt gekozen. U kunt deze punten, die we buitenstaanders
noemen, volgen.
De aanwijzer voor de buitenstaanders is
x=, tenzij de buitenstaander het maximumpunt
(
maxX) of het minimumpunt (minX) is. Wanneer er buitenstaanders zijn, verschijnt de
aanwijzer
x= voor het uiteinde van elke spriet. Wanneer er geen buitenstaanders zijn,
vormen
minX en maxX de aanwijzers voor de uiteinden van elke spriet. De staaf zelf
wordt bepaald door de waarden in
Q1, Med (mediaan) en Q3.
Staafdiagrammen worden geplot in functie van de waarden van
Xmin en Xmax, terwijl er
geen rekening wordt gehouden met
Ymin en Ymax. Wanneer er twee staafdiagrammen
worden geplot, verschijnt het eerste bovenaan en het tweede in het midden van het
Hoofdstuk 12: Statistieken 351
scherm. Zijn er drie diagrammen, dan wordt het eerste bovenaan, het tweede in het
midden en het derde onderaan afgebeeld.
Boxplot
BoxplotBoxplot
Boxplot
Boxplot (+) (gewone staafdiagram) plot één-dimensionale gegevens. De sprieten in
het diagram lopen van het minimumgegevenspunt in de reeks (
minX) tot het eerste
kwartiel (
Q1) en van het derde kwartiel (Q3) tot het maximumgegevenspunt (maxX). De
staaf zelf wordt bepaald door
Q1, Med (mediaan) en Q3.
Staafdiagrammen worden geplot in functie van de waarden van
Xmin en Xmax, terwijl er
geen rekening wordt gehouden met
Ymin en Ymax. Wanneer er twee staafdiagrammen
worden geplot, verschijnt het eerste bovenaan en het tweede in het midden van het
scherm. Zijn er drie diagrammen, dan wordt het eerste bovenaan, het tweede in het
midden en het derde onderaan afgebeeld.
Hoofdstuk 12: Statistieken 352
NormProbPlot
NormProbPlotNormProbPlot
NormProbPlot
NormProbPlot ()) (normale kansverdelingsplot) plot elke waarneming X in de Data List
in functie van de overeenkomstige kwantiel z van de standaard ingestelde normale
kansverdeling. Als de geplotte punten dicht bij een rechte lijn aanleunen, zal de plot
aangeven dat de gegevens normale gegevens zijn.
Voer een geldige lijstnaam in het veld
Data List in. Selecteer X of Y voor de instelling
Data Axis (gegevensas).
Als u X kiest, zal de TI-84 Plus de gegevens op de x-as en de z-scores op de y-as
plotten.
Als u Y kiest, zal de TI-84 Plus de gegevens op de y-as en de z-scores op de x-as
plotten.
Hoofdstuk 12: Statistieken 353
De plots definiëren
De plots definiërenDe plots definiëren
De plots definiëren
Als u een plot wilt definiëren, moet u als volgt te werk gaan.
1. Druk y ,. Het menu
STAT PLOTS verschijnt en de actueel gedefinieerde
instellingen voor de plots worden weergegeven.
2. Kies de plot die u wenst te gebruiken. Het
STAT PLOT scherm verschijnt voor de plot
die u hebt gekozen.
3. Als u de statistische gegevens onmiddellijk wilt afbeelden, drukt u Í om de optie
On te kiezen. Ongeacht of u On of Off kiest, zal de definitie worden opgeslagen.
Hoofdstuk 12: Statistieken 354
4. Kies het type van de plot. Voor elk plottype verschijnen de opties zoals aangegeven
in deze tabel:
5. Voer de lijstnamen in of selecteer de opties voor het plottype.
Xlist (naam van de lijst met onafhankelijke gegevens)
Ylist (naam van de lijst met afhankelijke gegevens)
Mark ( of + of ¦ als markeringssymbool)
Freq (frequentielijst voor de elementen in Xlist; standaardinstelling is 1)
Data List (lijstnaam voor NormProbPlot)
Data Axis (de as waarop Data List zal worden geplot)
Andere STAT PLOT schermen oproepen
Andere STAT PLOT schermen oproepenAndere STAT PLOT schermen oproepen
Andere STAT PLOT schermen oproepen
Elke statistische plot heeft een eigen, uniek STAT PLOT scherm. De naam van de
actuele statistische plot (
Plot1, Plot2 of Plot3) staat op de bovenste regel van het STAT
Plot Type XList YList Mark Freq
Data List Data
Axis
" Scatter  œ œ œ
(
xyLine  œ œ œ
Ò
Histogram œ œ œ œ
*
ModBoxplot œ œ œ
+
Boxplot œ œ œ œ
)
NormProbPlot œœ œ
Hoofdstuk 12: Statistieken 355
PLOT scherm gemarkeerd. Als u het STAT PLOT scherm van een andere plot wilt
oproepen, drukt u } en ~ om de cursor op de bovenste regel te verplaatsen tot op de
overeenkomstige naam en drukt u Í. Vervolgens verschijnt het STAT PLOT scherm
van de gekozen statistische plot terwijl de geselecteerde naam gemarkeerd blijft.
Statistische plots "Aan" en "Uit" zetten
Statistische plots "Aan" en "Uit" zettenStatistische plots "Aan" en "Uit" zetten
Statistische plots "Aan" en "Uit" zetten
Met
PlotsOn en PlotsOff kunt u statistische plots vanuit het basisscherm of vanuit een
programma "Aan" of "Uit" zetten. Als u geen plotnummer als argument opgeeft, zetten
PlotsOn en PlotsOff alle plots respectievelijk "Aan" en "Uit". Wanneer u één of meer
plotnummers (1, 2 en 3) als argument(en) opgeeft, zetten
PlotsOn en PlotsOff de
opgegeven plots respectievelijk "Aan" en "Uit".
PlotsOff [1,2,3]
PlotsOn [1,2,3]
Hoofdstuk 12: Statistieken 356
Opmerking: u kunt statistische plots ook "Aan" en "Uit" zetten op de bovenste regel van
het Y= scherm (zie hoofdstuk 3).
Het bepalen van het zichtbaar venster
Het bepalen van het zichtbaar vensterHet bepalen van het zichtbaar venster
Het bepalen van het zichtbaar venster
Statistische plots worden op de actuele grafiek getoond. Als u het zichtbaar venster wilt
definiëren, drukt u p en voert u de waarden voor de venstervariabelen in.
ZoomStat berekent het zichtbare venster opnieuw zodat alle statistische
gegevenspunten in het venster kunnen worden weergegeven.
Het volgen van een statistische pot
Het volgen van een statistische potHet volgen van een statistische pot
Het volgen van een statistische pot
Wanneer u een spreidingsdiagram of lijndiagram (xyLine) volgt, begint de volgprocedure
steeds bij het eerste element van de lijst.
Als u een histogram volgt, wordt de cursor telkens van het midden bovenaan van de ene
kolom naar het midden bovenaan van de volgende kolom verplaatst, beginnend bij de
eerste kolom.
Wanneer u een staafdiagram volgt, begint de volgprocedure bij de mediaan
Med. Druk
| om naar
Q1 en minX over te gaan. Druk ~ als u wilt overgaan naar Q3 en maxX.
Wanneer u } of drukt om over te schakelen naar een andere plot of een andere Y=
functie, verspringt de volgprocedure automatisch naar het actuele of het eerste punt van
deze plot (dus niet de dichtstbijzijnde pixel).
De opmaakinstelling
ExprOn/ExprOff is van toepassing op statistische plots (zie
hoofdstuk 3). Wanneer
ExprOn geselecteerd staat, worden het plotnummer en de
geplotte gegevenslijsten links bovenaan weergegeven.
Hoofdstuk 12: Statistieken 357
Statistische gegevens plotten in een programma
Statistische gegevens plotten in een programmaStatistische gegevens plotten in een programma
Statistische gegevens plotten in een programma
Een statistische plot definiëren in een programma
Een statistische plot definiëren in een programmaEen statistische plot definiëren in een programma
Een statistische plot definiëren in een programma
Als u een statistische plot vanuit een programma op het scherm wilt afbeelden, moet u
eerst de plot definiëren en vervolgens de grafiek weergeven.
Wanneer u een statistische plot vanuit een programma wilt definiëren, moet u in het
programmascherm beginnen op een lege regel en gegevens in één of meer lijsten
invoeren; als dit gebeurd is, moet u als volgt te werk gaan.
1. Druk y , om het menu
STAT PLOTS op te roepen.
2. Selecteer de plot die u wilt definiëren, zodat de opdracht
Plot1(, Plot2( of Plot3( op de
positie van de cursor wordt ingevoegd.
3. Druk y , ~ om het menu
STAT TYPE op te roepen.
Hoofdstuk 12: Statistieken 358
4. Kies het type van de plot, zodat de naam van het plottype op de positie van de
cursor wordt ingevoegd.
5. Druk ¢. Voer de namen van de lijsten, gescheiden door komma's, in.
6. Druk ¢ y , | om het menu
STAT PLOT MARK op te roepen. (Deze fase is
echter niet noodzakelijk wanneer u in fase 4 de optie
3:Histogram of 5:Boxplot hebt
gekozen.)
Kies het markeringssymbool ( of
+ of ¦) voor de gegevenspunten, zodat dit symbool
op de positie van de cursor wordt ingevoegd.
7. Druk ¤ Í om de instructie op de opdrachtregel te beëindigen.
Hoofdstuk 12: Statistieken 359
Een statistische plot afbeelden vanuit een programma
Een statistische plot afbeelden vanuit een programmaEen statistische plot afbeelden vanuit een programma
Een statistische plot afbeelden vanuit een programma
Wanneer u een plot vanuit een programma wilt afbeelden, moet u de instructie
DispGraph of één van de instructies van het menu ZOOM (zie hoofdstuk 3) gebruiken.
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 360
Hoofdstuk 13:
Hoofdstuk 13:Hoofdstuk 13:
Hoofdstuk 13:
Inductieve statistieken en verdelingen
Inductieve statistieken en verdelingenInductieve statistieken en verdelingen
Inductieve statistieken en verdelingen
Kennismaking: gemiddelde grootte van een
Kennismaking: gemiddelde grootte van een Kennismaking: gemiddelde grootte van een
Kennismaking: gemiddelde grootte van een
populatie
populatiepopulatie
populatie
Deze kennismaking is een beknopte inleiding. Lees het vervolg van dit hoofdstuk voor
meer gedetailleerde informatie.
Stel dat u de gemiddelde grootte van een populatie van vrouwen wilt berekenen op basis
van de willekeurige reeks die onderaan wordt gegeven. Omdat de grootte van een
biologische populatie gewoonlijk normaal verdeeld is, kunnen we een t-verdeling als
betrouwbaarheidsinterval toepassen wanneer we de geraamde gemiddelde grootte
berekenen. De onderstaande 10 waarden voor de grootte zijn de eerste 10 van 90
waarden, die op willekeurige wijze werden gekozen uit een normaal verdeelde populatie
met een aangenomen gemiddelde van 165,1 centimeter en een standaarddeviatie van
6,35 centimeter (
randNorm(165.1,6.35,90) met een beginwaarde (seed) van 789).
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 361
Grootte (in centimeter) van elk van de 10 vrouwen
Grootte (in centimeter) van elk van de 10 vrouwenGrootte (in centimeter) van elk van de 10 vrouwen
Grootte (in centimeter) van elk van de 10 vrouwen
169,43 168,33 159,55 169,97 159,79 181,42 171,17 162,04 167,15 159,53
1. Druk … Í om het
STAT LIST scherm op te
roepen.
Druk } om de cursor te verplaatsen naar de variabele
L1. Druk y 6. De Name= aanwijzer verschijnt nu op
de onderste regel. De Ø aanwijzer geeft aan dat de
alfabetische vergrendeling geactiveerd is. De
kolommen met bestaande lijstnamen verschuiven naar
rechts.
Opmerking: het STAT scherm dat op uw toestel
verschijnt, kan enigszins verschillen van de illustratie
hiernaast, afhankelijk van de lijsten die u reeds hebt
gecreëerd en opgeslagen.
2. Voer na de
Name= aanwijzer [H] [G] [H] [T] in en druk
Í. De lijst waarin u de gegevens voor de grootte
van de vrouwen moet opslaan, wordt nu gecreëerd.
Druk om de cursor te verplaatsen naar de eerste rij
van de lijst. Op de onderste regel verschijnt
HGHT(1)=.
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 362
3. Druk 169 Ë 43 om de eerste waarde voor de grootte in
te voeren.
Terwijl u deze invoert, wordt de waarde op de onderste
regel weergegeven. Druk vervolgens Í. De
waarde verschijnt nu in de eerste rij en de
rechthoekige cursor verspringt automatisch naar de
volgende rij.
Voer de overige negen waarden op dezelfde manier in.
4. Druk … | om het menu
STAT TESTS op te roepen.
Druk totdat de optie
8:Tinterval gemarkeerd staat.
5. Druk Í om de optie
8:TInterval te kiezen. Het
scherm voor de inductieve statistieken voor
TInterval
verschijnt. Als de optie
Data niet geselecteerd staat
voor
Inpt:, moet u | Í drukken om de optie Data te
kiezen.
Druk en voer na de
List: aanwijzer [H] [G] [H] [T] in
(de alfabetische vergrendeling is automatisch
geactiveerd).
Druk vervolgens † † Ë
99 om het
betrouwbaarheidsniveau van 99 procent in te voeren
na de
C-Level: aanwijzer.
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 363
Analyse van de resultaten.
De eerste regel, (
159.74,173.94), geeft aan dat met een zekerheid van 99 procent het
gemiddelde van de populatie ligt tussen 159,7 en 173,9. Dit betekent een spreiding van
ongeveer 14,2 cm.
Door een betrouwbaarheidsniveau van .99 voor de berekeningen in te stellen,
verwachten we dat, wanneer een zeer groot aantal steekproeven gehouden worden, het
gemiddelde in 99 procent van de gevallen binnen het berekende interval zal vallen. Het
gemiddelde van de populatie van deze steekproef is 165,1 cm, een waarde die in het
interval ligt.
Op de tweede regel verschijnt de gemiddelde hoogte van de steekproef die werd
toegepast voor de berekening van dit interval. De derde regel toont de standaarddeviatie
van de steekproef. Op de onderste regel wordt de grootte van de steekproef
aangegeven.
Als u een meer nauwkeurige limiet voor het gemiddelde m van de grootte van vrouwen in
de populatie wilt berekenen, moet u de grootte van de steekproef uitbreiden tot 90.
Gebruik nu voor de steekproef een gemiddelde v van 163,8 en een standaarddeviatie
Sx
6. Druk om de cursor te verplaatsen naar Calculate.
Druk Í. Het betrouwbaarheidsinterval wordt
berekend en de resultaten voor
TInterval verschijnen
op het basisscherm.
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 364
van 7,1 berekend op basis van een grotere willekeurige steekproef. Gebruik ditmaal de
optie
Stats (samenvattingsstatistieken) voor de invoer.
Als de verdeling van de grootte voor een populatie van vrouwen op normale wijze is
verdeeld met een gemiddelde m van 165,1 centimeter en een standaarddeviatie σ van
7. Druk … |
8 om het scherm voor inductieve
statistieken voor
TInterval op te roepen.
Druk ~ Í om de optie
Inpt:Stats te kiezen. Het
scherm wordt automatisch aangepast zodat u de
samenvattingsstatistieken kunt invoeren.
8. Druk
163 Ë 8 Í om de waarde 163,8 op te
slaan in v.
Druk
7 Ë 1 Í om de waarde 7,1 op te slaan in Sx.
Druk
90 Í om de waarde 90 op te slaan in n.
9. Druk om de cursor te verplaatsen naar Calculate en
druk Í om het nieuwe betrouwbaarheidsinterval
van 99 procent te berekenen. De resultaten van de
berekening verschijnen vervolgens op het
basisscherm.
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 365
6,35 centimeter, vanaf welke hoogte wordt deze dan door slechts 5 procent van de
vrouwen (het 95ste percentiel) overschreden?
Het resultaat van de berekening verschijnt op het basisscherm; dit geeft aan dat vijf
procent van de vrouwen groter zijn dan 175,5 centimeter.
Teken nu de grafiek en arceer de bovenste 5 procent van deze populatie.
10. Druk om alle gegevens op het basisscherm te
wissen.
Druk y = om het menu
DISTR (verdelingen) op te
roepen.
11. Druk
3 om de instructie invNorm( in het basisscherm in
te voegen.
Druk Ë
95 ¢ 165 Ë 1 ¢ 6 Ë 35 ¤ Í.
.95 is hierbij het bereik, 165.1 is m en 6.35 is s.
12. Druk p en gebruik de volgende waarden voor de
venstervariabelen:
Xmin=145 Ymin=L.02 Xres=1
Xmax=185 Ymax=.08
Xscl=5 Yscl=0
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 366
De schermen voor inductieve statistieken
De schermen voor inductieve statistiekenDe schermen voor inductieve statistieken
De schermen voor inductieve statistieken
De schermen voor inductieve statistieken oproepen
De schermen voor inductieve statistieken oproepenDe schermen voor inductieve statistieken oproepen
De schermen voor inductieve statistieken oproepen
Wanneer u een instructie voor een hypothesetest of een betrouwbaarheidsinterval in het
basisscherm kiest, wordt automatisch het overeenkomstige scherm voor inductieve
statistieken weergegeven. De schermen zullen verschillen afhankelijk van de vereisten
13. Druk y = ~ om het menu
DISTR DRAW op te
roepen.
14. Druk Í om de instructie
ShadeNorm( in het
basisscherm in te voegen.
Druk y Z ¢
1 y D 99 ¢ 165 Ë 1 ¢ 6 Ë 35 ¤.
Ans (175,5448205 uit stap 11) is de ondergrens. 1â99
is de bovengrens. De normale curve wordt bepaald
door een gemiddelde m van 165,1 en een
standaarddeviatie σ van 6,35.
15. Druk Í om de normale curve te tekenen en
arceren.
Area is het bereik boven het 95ste percentiel. low is de
ondergrens.
up is de bovengrens.
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 367
voor de invoer van elke test of interval. Dit is het scherm voor inductieve statistieken
voor
T-Test.
Opmerking: wanneer u de instructie ANOVA( kiest, wordt deze in het basisscherm
ingevoegd. Voor de instructie
ANOVA( is er echter geen scherm beschikbaar.
Het gebruik van een scherm voor inductieve statistieken
Het gebruik van een scherm voor inductieve statistiekenHet gebruik van een scherm voor inductieve statistieken
Het gebruik van een scherm voor inductieve statistieken
Als u een scherm voor inductieve statistieken wilt gebruiken, moet u als volgt te werk
gaan.
1. Kies in het menu
STAT TESTS een hypothesetest of betrouwbaarheidsinterval. Het
overeenkomstige scherm wordt weergegeven.
2. Kies de optie
Data of Stats voor de invoer, voor zover deze keuze beschikbaar is. Het
overeenkomstige scherm wordt weergegeven.
3. Voer reële getallen, lijstnamen of uitdrukkingen in voor elk van de argumenten die in
het scherm verschijnen.
4. Kies de alternatieve hypothese (ƒ,
< of >) waarvoor deze test moet worden
uitgevoerd, voor zover deze keuze beschikbaar is.
5. Kies
No of Yes voor de optie Pooled, indien deze keuze beschikbaar is.
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 368
6. Kies vervolgens Calculate of Draw (indien Draw beschikbaar is) om de instructie uit
te voeren.
Wanneer u
Calculate kiest, zullen de resultaten in het basisscherm worden
weergegeven.
Wanneer u
Draw kiest, zullen de resultaten in een grafiek worden getoond.
In dit hoofdstuk worden de verschillende keuzemogelijkheden in de hierboven vermelde
stappen voor elke hypothesetest en betrouwbaarheidsinterval beschreven.
Data of Stats kiezen
Data of Stats kiezenData of Stats kiezen
Data of Stats kiezen
In de meeste schermen voor inductieve statistieken wordt u gevraagd om één van deze
twee typen van invoer te kiezen. (Voor
1-PropZInt en 2-PropZTest, 1-PropZInt en
2-PropZInt, c
2
-Test, c
2
GOF-Test, LinRegTInt, en LinRegTTest hoeft u geen keuze te
maken.)
•Kies
Data als u de gegevenslijsten wilt invoeren.
•Kies
Stats als u samenvattingsstatistieken, bijvoorbeeld v, Sx en n als invoer wilt
gebruiken.
Kies Data of
Stats voor de
invoer
Kies een
alternatieve
hypothese
Voer de
waarden voor de
argumenten in
Kies Calculate
of Draw
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 369
Om de optie Data of Stats te kiezen, verplaatst u de cursor naar Data of Stats en drukt u
vervolgens Í.
De waarden voor de argumenten invoeren
De waarden voor de argumenten invoerenDe waarden voor de argumenten invoeren
De waarden voor de argumenten invoeren
In de schermen voor inductieve statistieken moet u voor elk argument een waarde
opgeven. Wanneer u niet weet wat een bepaald symbool van een argument betekent,
raadpleeg dan de tabellen Beschrijving van de invoerargumenten voor inductieve
statistieken.
Wanneer u waarden in een scherm voor inductieve statistieken invoert, zal de TI-84 Plus
deze in het geheugen opslaan zodat u verscheidene tests of intervallen kunt uitvoeren of
berekenen zonder steeds opnieuw deze waarde te moeten invoeren.
Een alternatieve hypothese (
Een alternatieve hypothese (Een alternatieve hypothese (
Een alternatieve hypothese (ƒ < >) kiezen
< >) kiezen < >) kiezen
< >) kiezen
In de meeste schermen voor inductieve statistieken voor hypothesetests wordt u
gevraagd één van de drie alternatieve hypotheses te kiezen:
de eerste optie is een alternatieve hypothese ƒ, bijvoorbeeld mƒm0 voor
Z-Test.
de tweede optie is een alternatieve hypothese
<, bijvoorbeeld m1<m2 voor 2-
SampTTest
.
de tweede optie is een alternatieve hypothese
>, bijvoorbeeld p1>p2 voor 2-
PropZTest
.
Om een alternatieve hypothese te kiezen, verplaatst u de cursor naar het gewenste
alternatief en drukt u vervolgens Í.
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 370
De optie Pooled kiezen
De optie Pooled kiezenDe optie Pooled kiezen
De optie Pooled kiezen
Met de optie
Pooled (alleen voor 2-SampTTest en 2-SampTInt) geeft u aan of de
varianties voor de berekening moeten worden samengevoegd.
Kies de optie
No als u de varianties niet wilt samenvoegen. De varianties binnen een
populatie kunnen verschillend zijn.
Kies de optie
Yes als u de varianties wilt samenvoegen. In dit geval wordt
aangenomen dat de varianties binnen een populatie gelijk zijn.
Als u de optie
Pooled wilt kiezen, moet u de cursor verplaatsen tot op de keuze Yes en
vervolgens Í drukken.
Calculate of Draw kiezen voor een hypothesetest
Calculate of Draw kiezen voor een hypothesetestCalculate of Draw kiezen voor een hypothesetest
Calculate of Draw kiezen voor een hypothesetest
Nadat u alle argumenten in een scherm voor inductieve statistieken voor een
hypothesetest hebt ingevoerd, moet u aangeven of u de resultaten van de berekeningen
in het basisscherm wilt bekijken (
Calculate) of in een grafiek op het scherm wilt
weergeven (
Draw).
Met de optie
Calculate worden de resultaten van de test berekend en vervolgens in
het basisscherm weergegeven.
Met de optie
Draw wordt een grafiek getekend van de resultaten van de test en
verschijnen de statistiek van de test en de p-waarde naast de grafiek. De
venstervariabelen worden in dit geval automatisch aangepast zodat de grafiek
optimaal kan worden weergegeven.
Om
Calculate of Draw te kiezen, verplaatst u de cursor naar het gewenste optie en drukt
u vervolgens Í. De instructie wordt onmiddellijk uitgevoerd.
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 371
Calculate kiezen voor een betrouwbaar-heidsinterval
Calculate kiezen voor een betrouwbaar-heidsintervalCalculate kiezen voor een betrouwbaar-heidsinterval
Calculate kiezen voor een betrouwbaar-heidsinterval
Nadat u alle argumenten in een scherm voor inductieve statistieken voor een
betrouwbaarheidsinterval hebt ingevoerd, kiest u
Calculate om de resultaten op het
scherm weer te geven. In dit geval kunt u de optie
Draw niet kiezen.
Wanneer u Í drukt, zullen met de optie
Calculate de resultaten voor het
betrouwbaarheidsinterval worden berekend en verschijnen deze in het basisscherm.
De schermen voor inductieve statistieken overslaan
De schermen voor inductieve statistieken overslaanDe schermen voor inductieve statistieken overslaan
De schermen voor inductieve statistieken overslaan
Als u een instructie voor een hypothesetest of betrouwbaarheidsinterval in het
basisscherm wilt invoegen zonder het overeenkomstige scherm voor inductieve
statistieken op te roepen, moet u de gewenste instructie kiezen in het menu
CATALOG. In
bijlage A vindt u een beschrijving van de syntaxis die u moet gebruiken voor de invoer
van de argumenten voor elke hypothesetest en betrouwbaarheidsinterval.
Opmerking: u kunt een instructie voor een hypothesetest of betrouwbaarheidsinterval
ook in een opdrachtregel in een programma invoegen. Kies hiervoor in het
programmascherm de instructie in het menu
CATALOG of in het menu STAT TESTS.
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 372
Het menu STAT TESTS
Het menu STAT TESTSHet menu STAT TESTS
Het menu STAT TESTS
Het menu STAT TESTS
Het menu STAT TESTSHet menu STAT TESTS
Het menu STAT TESTS
Om het menu
STAT TESTS op te roepen, drukt u … |. Wanneer u een instructie voor
inductieve statistieken kiest, verschijnt automatisch het overeenkomstige scherm voor
inductieve statistieken.
Met de meeste
STAT TESTS-instructies worden bepaalde resultaatvariabelen in het
geheugen opgeslagen. De meeste van deze resultaatvariabelen vindt u terug in het
vervolgmenu
TEST (menu VARS; 5:Statistics). Raadpleeg de Test en Interval uitvoer
variabelen tabel om een lijst van deze variabelen te zien.
EDIT CALC TESTS
1: Z-Test...
Test voor één m, bekende s
2: T-Test...
Test voor één m, onbekende s
3: 2-SampZTest...
Vergelijkingstest van 2 m’s, bekende s’s
4: 2-SampTTest... Vergelijkingstest van 2 m’s, onbekende s’s
5: 1-PropZTest...
Test voor 1 groep
6: 2-PropZTest...
Vergelijkingstest van 2 groepen
7: ZInterval... Betrouwbaarheidsinterval voor 1 m, bekende s
8: TInterval...
Betrouwbaarheidsinterval voor 1 m, onbekende s
9: 2-SampZInt...
Betrouwbaarheidsinterval voor verschil tussen 2 m’s, bekende
s’s
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 373
Opmerking: wanneer een nieuwe test of interval wordt berekend, worden alle vorige
resultaatvariabelen gewist.
De schermen voor inductieve statistieken voor de instructies in het
De schermen voor inductieve statistieken voor de instructies in het De schermen voor inductieve statistieken voor de instructies in het
De schermen voor inductieve statistieken voor de instructies in het
menu STAT TESTS
menu STAT TESTSmenu STAT TESTS
menu STAT TESTS
In dit hoofdstuk vindt u onder de beschrijving van elke
STAT TESTS-instructie het unieke
scherm voor inductieve statistieken terug dat voor deze instructie zal verschijnen,
evenals voorbeelden van de argumenten die u hierin moet opgeven.
In de beschrijvingen van de instructies waarvoor u kunt kiezen uit de opties
Data/Stats voor de invoer, worden beide typen van invoerschermen getoond.
0: 2-SampTInt...
Betrouwbaarheidsinterval voor verschil tussen 2 m’s,
onbekende
s’s
A: 1-PropZInt...
Betrouwbaarheidsinterval voor 1 groep
B: 2-PropZInt...
Betrouwbaarheidsinterval voor verschil tussen 2 groepen
C:
c
2
-Test...
Chi-kwadraattest voor 2-dimensionale tabellen
D:
c
2
-GOF Test...
Chi-square Goodness of Fit test
E: 2-SampÛTest... Vergelijkingstest voor 2 s’s
F: LinRegTTest... t-test voor de richtingscoëfficiënt van de regressierechte en r
G: LinRegTInt...
Confidence interval for linear regression slope coefficient b
H: ANOVA(
Eén-dimensionale analyse van de variantie
EDIT CALC TESTS
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 374
In de beschrijvingen van de instructies waarvoor u slechts één van de opties
Data/Stats voor de invoer kunt kiezen, wordt slechts dat ene invoerscherm getoond.
Na de beschrijving van elke instructie volgt het unieke resultaatscherm voor de
overeenkomstige instructie met enkele resultaten als voorbeeld.
In de beschrijvingen van de instructies waarvoor u kunt kiezen uit de opties
Calculate/Draw voor de resultaten, worden beide typen van resultaatschermen
geïllustreerd: de resultaten en de grafiek van de berekening.
In de beschrijvingen van de instructies waarvoor u alleen de optie
Calculate voor de
resultaten kunt kiezen, worden de berekende resultaten in het basisscherm
getoond.
Z-Test
Z-TestZ-Test
Z-Test
Z-Test (z-test voor één steekproef; optie 1) voert een hypothesetest uit voor één enkel
onbekend gemiddelde m van een populatie waarbij de standaarddeviatie s van de
populatie gekend is. Hierbij wordt de nulhypothese H
0
: m=m
0
ten opzichte van één van
de onderstaande alternatieven getest:
•H
a
: mƒm
0
(m:ƒm0)
•H
a
: m<m
0
(m:<m0)
•H
a
: m>m
0
(m:>m0)
In dit voorbeeld is:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 375
L1={299.4 297.7 301 298.9 300.2 297}
Data Stats
Invoer:
Calculate: resultaat
van de berekening:
Draw: grafiek van de
resultaten:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 376
Opmerking: in alle voorbeelden (STAT TESTS) wordt aangenomen dat de instelling voor
de notatie van decimale cijfers ingesteld staat op
4 (zie hoofdstuk 1). Als u deze
instelling wijzigt, zal ook het resultaat verschillen ten opzichte van het resultaat dat in de
illustraties wordt getoond.
T-Test
T-TestT-Test
T-Test
T-Test (t-test voor één steekproef; optie 2) voert een hypothesetest uit voor één enkel
onbekend gemiddelde m van een populatie waarbij de standaarddeviatie s van de
populatie niet gekend is. Hierbij wordt de nulhypothese H
0
: m=m
0
ten opzichte van één
van de onderstaande alternatieven getest:
•H
a
: mƒm
0
(m:ƒm0)
•H
a
: m<m
0
(m:<m0)
•H
a
: m>m
0
(m:>m0)
In dit voorbeeld is:
TEST={91.9 97.8 111.4 122.3 105.4 95}
Data Stats
Invoer:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 377
2-SampZTest
2-SampZTest2-SampZTest
2-SampZTest
2-SampZTest (z-test voor twee steekproeven; optie 3) test de gemiddelden (m
1
en m
2
) van
twee populaties die gebaseerd zijn op twee onafhankelijke steekproeven wanneer de
beide standaarddeviaties (s
1
en s
2
) van de respectieve populaties gekend zijn. Hierbij
wordt de nulhypothese H
0
: m
1
=m
2
ten opzichte van één van de onderstaande
alternatieven getest:
•H
a
: m
1
ƒm
2
(m1:ƒm2)
Calculate: resultaat
van de berekening:
Draw: grafiek van de
resultaten:
Data Stats
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 378
•H
a
: m
1
<m
2
(m1:<m2)
•H
a
: m
1
>m
2
(m1:>m2)
In dit voorbeeld is:
LISTA={154 109 137 115 140}
LISTB={108 115 126 92 146}
Data Stats
Invoer:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 379
2-SampTTest
2-SampTTest2-SampTTest
2-SampTTest
2-SampTTest (t-test voor twee steekproeven; optie 4) test de gemiddelden (m
1
en m
2
) van
twee populaties die gebaseerd zijn op twee onafhankelijke steekproeven wanneer de
beide standaarddeviaties (s
1
of s
2
) van de respectieve populaties niet gekend zijn.
Hierbij wordt de nulhypothese H
0
: m
1
=m
2
ten opzichte van één van de onderstaande
alternatieven getest:
Calculate: resultaat
van de berekening:
Draw: grafiek van de
resultaten:
Data Stats
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 380
•H
a
: m
1
ƒm
2
(m1:ƒm2)
•H
a
: m
1
<m
2
(m1:<m2)
•H
a
: m
1
>m
2
(m1:>m2)
In dit voorbeeld is:
SAMP1={12.207 16.869 25.05 22.429 8.456 10.589}
SAMP2={11.074 9.686 12.064 9.351 8.182 6.642}
Data Stats
Invoer:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 381
1-PropZTest
1-PropZTest1-PropZTest
1-PropZTest
1-PropZTest (z-test voor één groep; optie 5) berekent een test voor een onbekende groep
van treffers
(prop). Hierbij wordt het aantal treffers in de steekproef x en het aantal
waarnemingen in de steekproef
n als invoer gebruikt. 1-PropZTest test de nulhypothese
H
0
:prop=p
0
ten opzichte van één van de onderstaande alternatieven:
Calculate: resultaat
van de berekening:
Draw: grafiek van de
resultaten:
Data Stats
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 382
•H
a
: propƒp
0
(prop:ƒp0)
•H
a
: prop<p
0
(prop:<p0)
•H
a
: prop>p
0
(prop:>p0)
Invoer:
Calculate: resultaat
van de berekening:
Draw: grafiek van de
resultaten:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 383
2-PropZTest
2-PropZTest2-PropZTest
2-PropZTest
2-PropZTest (z-test voor twee groepen; optie 6) berekent een test om de groepen van
treffers (p
1
en p
2
) uit twee populaties met elkaar te vergelijken. Hierbij wordt het aantal
treffers in elke steekproef (
x
1
en x
2
) en het aantal waarnemingen in elke steekproef (n
1
en
n
2
) als invoer gebruikt. 2-PropZTest test de nulhypothese H
0
:p
1
=p
2
(met behulp van
de samengevoegde groep van de steekproef) ten opzichte van één van de
onderstaande alternatieven:
•H
a
: p
1
ƒp
2
(p1:ƒp2)
•H
a
: p
1
<p
2
(p1:<p2)
•H
a
: p
1
>p
2
(p1:>p2)
Invoer:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 384
ZInterval
ZIntervalZInterval
ZInterval
ZInterval (z-betrouwbaarheidsinterval voor één steekproef; optie 7) berekent een
betrouwbaarheidsinterval voor een onbekend gemiddelde m van een populatie waarbij
de standaarddeviatie s van de populatie gekend is. Het resulterende
betrouwbaarheidsinterval is afhankelijk van het betrouwbaarheidsniveau dat de
gebruiker opgeeft.
In dit voorbeeld is:
Calculate: resultaat
van de berekening:
Draw: grafiek van de
resultaten:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 385
L1={299.4 297.7 301 298.9 300.2 297}
TInterval
TIntervalTInterval
TInterval
TInterval (t-betrouwbaarheidsinterval voor één steekproef; optie 8) berekent een
betrouwbaarheidsinterval voor een onbekend gemiddelde m van een populatie waarbij
de standaarddeviatie s niet gekend is. Het resulterende betrouwbaarheidsinterval is
afhankelijk van het betrouwbaarheidsniveau dat de gebruiker opgeeft.
In dit voorbeeld is:
Data Stats
Invoer:
Calculate: resultaat
van de berekening:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 386
L6={1.6 1.7 1.8 1.9}
2-SampZInt
2-SampZInt2-SampZInt
2-SampZInt
2-SampZInt (z-betrouwbaarheidsinterval voor twee steekproeven; optie 9) berekent een
betrouwbaarheidsinterval voor het verschil tussen twee gemiddelden (m
1
Nm
2
) van
populaties waarbij de beide standaarddeviaties (s
1
en s
2
) van de populaties gekend zijn.
Het resulterende betrouwbaarheidsinterval is afhankelijk van het
betrouwbaarheidsniveau dat de gebruiker opgeeft.
In dit voorbeeld is:
Data Stats
Invoer:
Calculate: resultaat
van de berekening:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 387
LISTC={154 109 137 115 140}
LISTD={108 115 126 92 146}
Data Stats
Invoer:
Calculate: resultaat
van de berekening:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 388
2-SampTInt
2-SampTInt2-SampTInt
2-SampTInt
2-SampTInt (t-betrouwbaarheidsinterval voor twee steekproeven; optie 0) berekent een
betrouwbaarheidsinterval voor het verschil tussen twee gemiddelden (m
1
Nm
2
) van
populaties waarbij de beide standaarddeviaties (s
1
en s
2
)) niet gekend zijn. Het
resulterende betrouwbaarheidsinterval is afhankelijk van het betrouwbaarheidsniveau
dat de gebruiker opgeeft.
In dit voorbeeld is:
SAMP1={12.207 16.869 25.05 22.429 8.456 10.589}
SAMP2={11.074 9.686 12.064 9.351 8.182 6.642}
Data Stats
Invoer:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 389
1-PropZInt
1-PropZInt1-PropZInt
1-PropZInt
1-PropZInt (z-betrouwbaarheidsinterval voor één groep; optie A) berekent een
betrouwbaarheidsinterval voor een onbekende groep van treffers. Hierbij wordt het
aantal treffers in de steekproef
x en het aantal waarnemingen in de steekproef n als
invoer gebruikt. Het resulterende betrouwbaarheidsinterval is afhankelijk van het
betrouwbaarheidsniveau dat de gebruiker opgeeft.
Calculate: resultaat
van de berekening:
Invoer:
Data Stats
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 390
2-PropZInt
2-PropZInt2-PropZInt
2-PropZInt
2-PropZInt (z-betrouwbaarheidsinterval voor twee groepen; optie B) berekent een
betrouwbaarheidsinterval voor het verschil tussen de groep van treffers in twee
populaties (p
1
Np
2
). Hierbij wordt het aantal treffers in elke steekproef (x
1
en x
2
) en het
aantal waarnemingen in elke steekproef (
n
1
en n
2
) als invoer gebruikt. Het resulterende
betrouwbaarheidsinterval is afhankelijk van het betrouwbaarheidsniveau dat de
gebruiker opgeeft.
Calculate: resultaat
van de berekening:
Invoer:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 391
c
2
-Test
-Test-Test
-Test
c
2
-Test (chi-kwadraattest; optie C) berekent een chi-kwadraattest voor de koppeling van
de bidimensionale tabel van de aantallen in de opgegeven matrix
Observed (waarnemingen).
De nulhypothese H
0
voor een bidimensionale tabel is als volgt: er bestaat geen
koppeling tussen de variabelen in de rijen en de variabelen in de kolommen. De
alternatieve hypothese is: de variabelen worden wel aan elkaar gekoppeld.
Vooraleer een c
2
-test wordt berekend, moet u de waargenomen aantallen in een matrix
invoeren. Voer vervolgens in het c
2
-test scherm de naamvariabele van de matrix in na
de
Observed: aanwijzer; de standaardinstelling is =[A]. Na de Expected: aanwijzer voert
u de naamvariabele van de matrix in waarin u de resultaten van de berekening van
verwachte aantallen wilt opslaan; de standaardinstelling is =
[B].
Calculate: resultaat
van de berekening:
Matrix
scherm:
Opmerking:
druk op y ú ~ ~
1 om 1:[A] te kiezen uit het menu
MATRX EDIT.
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 392
c
2
GOF-Test
GOF-TestGOF-Test
GOF-Test
c
2
GOF-Test (Chi-kwadraat-toets (goodness of fit; item D) voert een toets uit om te
bevestigen dat steekproefgegevens afkomstig zijn uit een populatie die conform een
Invoer:
Opmerking: druk op
y ú
Í om matrix [B] weer te geven.
Calculate: resultaat
van de berekening:
Draw: grafiek van de
resultaten:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 393
gespecificeerde verdeling is. Bijvoorbeeld: c
2
GOF kan bevestigen dat de
steekproefgegevens afkomstig zijn uit een normale verdeling.
In het voorbeeld:
list 1={16,25,22,8,10}
list 2={16.2,21.6,16.2,14.4,12.6}
Het invoerscherm
van Chi-kwadraat
goodness of fit:
Opmerking: druk op
~ ~
om TESTS te
selecteren. Druk meerdere
malen op
D:X
2
GOF-
Test... te selecteren. Druk
op
Í. Druk om
gegevens voor df
(vrijheidsgraden) in te
voeren op † †. Type
4.
Berekende
resultaten:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 394
2-SampFTest
2-SampFTest2-SampFTest
2-SampFTest
2-SampÜTest (Ü-test voor twee steekproeven; optie E) berekent een Ü-test waarbij twee
standaarddeviaties (s
1
en s
2
) van twee normale populaties worden berekend. De
gemiddelden en standaarddeviaties van de populaties zijn niet gekend.
2-SampÜTest,
die gebruik maakt van de verhouding tussen de varianties Sx1
2
/Sx2
2
van de
steekproeven, test de nulhypothese H
0
: s
1
=s
2
ten opzichte van één van de
onderstaande alternatieven:
•H
a
: s
1
ƒ
s
2
(s1:ƒs2)
•H
a
: s
1
<s
2
(s1:<s2)
•H
a
: s
1
>s
2
(s1:>s2)
In dit voorbeeld is:
Getekende
resultaten:
SAMP4={
SAMP5={
7
L1
L4
12
18
L1
17
L3
L3
3
L5
L5
1
5
10
2
11
L11
L2}
L1
L3}
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 395
Data Stats
Invoer:
Calculate: resultaat
van de berekening:
Draw: grafiek van de
resultaten:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 396
LinRegTTest
LinRegTTestLinRegTTest
LinRegTTest
LinRegTTest (t-test voor de lineaire regressie; optie F) berekent een lineaire regressie
voor de ingevoerde gegevens en een
t-test voor de waarde van de richtingscoëfficiënt b
en de correlatiecoëfficiënt r voor de vergelijking
y=a+bx. De nulhypothese H
0
: b=0 (en
dus r=0) wordt getest ten opzichte van één van de onderstaande alternatieven:
•H
a
: 0 and 0 (b & r:ă0)
•H
a
: b<0 and r<0 (b & r:<0)
•H
a
: b>0 and r>0 (b & r:>0)
De regressievergelijking wordt automatisch opgeslagen in
RegEQ (het vervolgmenu
VARS Statistics EQ ). Wanneer u een Y=-naamvariabele invoert na de RegEQ: aanwijzer,
wordt de berekende regressievergelijking automatisch opgeslagen in de opgegeven Y=-
vergelijking. In het onderstaande voorbeeld wordt de regressievergelijking opgeslagen in
Y1, die vervolgens wordt geselecteerd (geactiveerd).
In dit voorbeeld is:
L3={
L4={
38
41
56
63
59
70
64
72
74}
84}
Invoer:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 397
Wanneer LinRegTTest wordt uitgevoerd, wordt de lijst van de resten automatisch
gecreëerd en opgeslagen in de lijstnaam
RESID. RESID vindt u dan terug in het menu
LIST NAMES.
Opmerking: wat de regressievergelijking betreft, kunt u gebruik maken van de vaste
notatie voor decimale cijfers (zie hoofdstuk 1) om het aantal cijfers na de decimale punt
te bepalen. Wanneer u het aantal cijfers na de decimale punt beperkt, moet u ermee
rekening houden dat dit de nauwkeurigheid van de rechte kan beïnvloeden.
LinRegTInt
LinRegTIntLinRegTInt
LinRegTInt
LinRegTInt berekent een lineaire regressie T-betrouwbaarheidsinterval voor de
richtingscoëfficient b. Als het betrouwbaarheidsinterval 0 bevat, is dit onvoldoende
bewijs om te concluderen dat de gegevens een lineair verband vertonen.
Calculate: resultaat
van de berekening:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 398
In het voorbeeld:
list 1={4, 5, 6, 7, 8}
list 2={1, 2, 3, 3.5, 4.5}
Xlist, Ylist zijn de lijsten van onafhankelijke en afhankelijke variabelen. De lijst met de
Freq (frequentie)-waarden voor de gegevens is opgeslagen in List. De standaardwaarde
is 1. Alle elementen moeten reële getallen zijn. Ieder element in de
Freq lijst is de
LinRegTInt
invoerscherm:
Opmerking: druk op
~ ~
om TESTS te
selecteren. Druk meerdere
malen op
om
G:LinRegTint... te
selecteren. Druk op
Í.
Druk meerdere malen op
om Calculate te
selecteren. Druk op
Í.
Berekende
resultaten:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 399
frequentie van het overeenkomstige gegevenspunt in de invoerlijst die gespecificeerd is
in de
List-velden. RegEQ (facultatief) is de aangewezen Yn-variabele voor het opslaan
van de regressievergelijking. StoreRegEqn (facultatief) is de aangewezen variabele voor
het opslaan van de regressievergelijking. Het C-niveau is het betrouwbaarheidsniveau,
de standaardwaarde is 0,95.
ANOVA(
ANOVA(ANOVA(
ANOVA(
ANOVA( (ééndimensionale variantieanalyse; optie H) berekent een éénzijdige analyse
van de variantie om de gemiddelden van twee tot 20 populaties met elkaar te
vergelijken. Voor de ANOVA-procedure om deze gemiddelden te vergelijken, wordt
gebruik gemaakt van de analyse van de variantie in de gegevens van de steekproef.
Hierbij wordt de nulhypothese H
0
: m
1
=m
2
=...=m
k
getest ten opzichte van de alternatieve
hypothese H
a
: niet alle m
1
...m
k
zijn hierbij aan elkaar gelijk.
ANOVA(lijst1,lijst2[,...,lijst20])
In dit voorbeeld is:
L1={7 4 6 6 5}
L2={6 5 5 8 7}
L3={4 7 6 7 6}
Invoer:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 400
Opmerking: SS is de som van de kwadraten en MS is het gemiddelde kwadraat.
Beschrijving van de invoerargumenten voor
Beschrijving van de invoerargumenten voor Beschrijving van de invoerargumenten voor
Beschrijving van de invoerargumenten voor
inductieve statistieken
inductieve statistiekeninductieve statistieken
inductieve statistieken
De tabellen op deze pagina's bevatten de argumenten die u voor de inductieve
statistieken moet invoeren, zoals beschreven in dit hoofdstuk. U kunt deze argumenten
invoeren in de overeenkomstige schermen voor inductieve statistieken. De tabellen
Calculate: resultaat
van de berekening:
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 401
geven een overzicht van de invoerargumenten in de volgorde waarin deze in dit
hoofdstuk werden vermeld.
Invoer Beschrijving
m0
Hypothetische waarde voor het gemiddelde van de populatie die
u wilt testen.
s
De gekende standaarddeviatie van de populatie; dit moet een
reëel getal > 0 zijn.
List De naam van de lijst waarin u de gegevens hebt opgeslagen die u
wilt testen.
Freq De naam van de lijst waarin de frequentiewaarden voor de
gegevens in List werden opgeslagen. De standaardinstelling is
=1. Alle elementen in deze lijst moeten gehele getallen | 0 zijn.
Calculate/Draw Deze optie bepaalt op welke manier de resultaten van de tests en
intervallen moeten worden weergegeven. Met Calculate geeft u
de resultaten gewoon in het basisscherm weer. Voor de tests kunt
u met Draw een grafiek van de resultaten tekenen.
v, Sx, n
Samenvattingsstatistieken (gemiddelde, standaarddeviatie en
grootte van de steekproef) voor de tests en intervallen van één
steekproef.
s1
De gekende standaarddeviatie van de populatie voor de eerste
populatie in geval van tests en intervallen voor twee
steekproeven. Dit moet een reëel getal > 0 zijn.
s2
De gekende standaarddeviatie van de populatie voor de tweede
populatie in geval van tests en intervallen voor twee
steekproeven. Dit moet een reëel getal > 0 zijn.
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 402
List1, List2 De namen van de lijsten waarin u de gegevens hebt opgeslagen
die u wilt testen aan de hand van tests en intervallen voor twee
steekproeven. De standaardinstellingen hier zijn respectievelijk
L1 en L2.
Freq1, Freq2 De namen van de lijsten waarin de frequentiewaarden voor de
gegevens in List1 en List2 werden opgeslagen in geval van tests
en intervallen voor twee steekproeven. De standaardinstelling is
=1. Alle elementen in deze lijsten moeten gehele getallen
| 0 zijn.
v1, Sx1, n1, v2, Sx2,
n2
Samenvattingsstatistieken (gemiddelde, standaarddeviatie en
grootte van de steekproef) voor steekproef 1 en steekproef 2 in
geval van tests en intervallen voor twee steekproeven.
Pooled Een parameter die aangeeft of de varianties voor 2-SampTTest
en 2-SampTInt moeten worden samengevoegd. Met de optie No
zal de TI-84 Plus de varianties niet samenvoegen. Is deze
instelling Yes, dan zal de TI-84 Plus de varianties samenvoegen.
p0 De verwachte groep van de steekproef voor 1-PropZTest. Dit
moet een reëel getal zijn, zodat 0 < p
0
<1.
x Het aantal treffers in de steekproef voor 1-PropZTest en
1-PropZInt. Dit moet een geheel getal
â 0 zijn.
n Het aantal waarnemingen in de steekproef voor 1-PropZTest en
1-PropZInt. Dit moet een geheel getal > 0 zijn.
x1 Het aantal treffers in steekproef 1 voor 2-PropZTest en
2 PropZInt. Dit moet een geheel getal
â 0 zijn.
x2 Het aantal treffers in steekproef 2 voor 2-PropZTest en
2 PropZInt. Dit moet een geheel getal â 0 zijn.
n1 Het aantal waarnemingen in steekproef 1 voor 2-PropZTest and
2-PropZInt. Dit moet een geheel getal > 0 zijn.
Invoer Beschrijving
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 403
n2 Het aantal waarnemingen in steekproef 2 voor 2-PropZTest and
2-PropZInt. Dit moet een geheel getal > 0 zijn.
C-Level Het betrouwbaarheidsniveau voor de intervalinstructies. Dit moet
â 0 zijn en <100. Indien dit â 1 is, wordt aangenomen dat dit een
procentuele notatie is en wordt dit door 100 gedeeld. De
standaardinstelling is =0.95.
Observed (Matrix) De naam van de matrix van de kolommen en rijen voor de
waargenomen waarden van een bidimensionale tabel van
aantallen voor de
c
2
-Test en c
2
GOF-Test. Observed mag alleen
gehele getallen
â 0 bevatten. De dimensie van de matrix moet ten
minste 2×2 zijn.
Expected (Matrix) De naam van de matrix waarin de verwachte waarden moeten
worden opgeslagen. Expected wordt automatisch gegenereerd
als de c
2
-Test en c
2
GOF-Test met succes kan worden
uitgevoerd.
df df (degree of freedom) represents (number of sample categories)
- (number of estimated parameters for the selected distribution +
1).
Xlist, Ylist De namen van de lijsten waarin de gegevens voor LinRegTTest
en LinRegTInt werden opgeslagen. De standaardinstellingen hier
zijn respectievelijk L1 en L2. Xlist en Ylist moeten wel dezelfde
dimensie (aantal elementen) hebben.
RegEQ De aanwijzer voor de naam van de Y=-variabele waarin de
berekende regressievergelijking moet worden opgeslagen. Indien
u een Y=-variabele hebt opgegeven, wordt de vergelijking
automatisch geselecteerd (geactiveerd). De standaardinstelling
zorgt ervoor dat de regressievergelijking alleen in de variabele
RegEQ wordt opgeslagen.
Invoer Beschrijving
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 404
Resultaatvariabelen van de tests en intervallen
Resultaatvariabelen van de tests en intervallenResultaatvariabelen van de tests en intervallen
Resultaatvariabelen van de tests en intervallen
De variabelen voor inductieve statistieken worden als volgt berekend. Als u deze
variabelen in uitdrukking wilt gebruiken, drukt u ,
5 (5:Statistics), en kiest u
vervolgens het vervolgmenu
VARS dat onderaan in de laatste kolom staat.
Variabelen Tests Intervals
LinRegTTest,
ANOVA
VARS
Menu
p-waarde ppTEST
teststatistieken
z, t,
c
2
, Ü
t, Ü
TEST
vrijheidsgraden df df df TEST
steekproefgemiddelde van x-
waarden voor steekproef 1 en
steekproef 2
v1, v2 v1, v2
TEST
standaarddeviatie van x voor
steekproef 1 en steekproef 2
Sx1,
Sx2
Sx1,
Sx2
TEST
het aantal gegevenspunten voor
steekproef 1 en steekproef 2
n1, n2 n1, n2 TEST
samengevoegde
standaarddeviatie
SxP SxP SxP TEST
geraamde groep van de
steekproef
‚Ç ‚Ç
TEST
geraamde groep van de
steekproef voor populatie 1
‚Ç1 ‚Ç1
TEST
geraamde groep van de
steekproef voor populatie 2
‚Ç2 ‚Ç2
TEST
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 405
betrouwbaarheidsinterval voor een
paar
lower,
upper
TEST
het gemiddelde van de x-waarden
vv
XY
standaarddeviatie van x voor de
steekproef
Sx Sx XY
het aantal gegevenspunten nn XY
standaardfout voor de rechte s TEST
coëfficiënt van de regressie/rechte a, b EQ
correlatiecoëfficiënt r EQ
bepalingscoëfficiënt r2 EQ
regressievergelijking RegEQ EQ
Variabelen Tests Intervals
LinRegTTest,
ANOVA
VARS
Menu
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 406
Verdelingsfuncties
VerdelingsfunctiesVerdelingsfuncties
Verdelingsfuncties
Het menu DISTR
Het menu DISTR Het menu DISTR
Het menu DISTR
Als u het menu
DISTR wilt oproepen, drukt u y =.
DISTR DRAW
1: normalpdf(
Normale kansdichtheid
2: normalcdf(
Normale kansverdeling
3: invNorm(
Inverse van de cumulatieve normale verdeling
4: invT(
Inverse van de cumulatieve Student-t verdeling
5: tpdf(
t-student-kansdichtheid
6: tcdf(
t-student-kansverdeling
7:
c
2
pdf(
Chi-kwadraatkansdichtheid
8:
c
2
cdf
Chi-kwadraatkansverdeling
9: Üpdf( Ü-kansdichtheid
0: Ücdf( Ü-kansverdeling
A: binompdf(
Binomiale kansverdeling
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 407
Opmerking: L1â99 en 1â99 geven oneindig aan. Als u bijvoorbeeld het bereik links van
de
bovengrens wilt bekijken, moet u benedengrens=L1â99 opgeven.
normalpdf(
normalpdf(normalpdf(
normalpdf(
normalpdf( berekent de kansdichtheidsfunctie (pdf) voor de normale verdeling voor een
opgegeven waarde
x. De standaardinstellingen voor het gemiddelde en de
standaarddeviatie zijn respectievelijk m=0 en s=1. Als u de normale verdeling in een
grafiek wilt weergeven, moet u de instructie
normalpdf( in het Y= scherm invoegen. De
pdf is:
B: binomcdf(
Binomiale cumulatieve kansdichtheid
C: poissonpdf(
Poisson-kansverdeling
D: poissoncdf(
Cumulatieve Poisson-kansdichtheid
E: geometpdf(
Geometrische kansverdeling
F: geometcdf(
Cumulatieve geometrische kansdichtheid
DISTR DRAW
f
x()
1
2πσ
--------------
e
x µ()
2
2σ
2
-------------------
σ 0>,=
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 408
normalpdf(x[,m,s])
Opmerking:
wanneer u de normale verdeling in een grafiek zet, kunt u de
venstervariabelen
Xmin en Xmax zo instellen dat het gemiddelde m precies in het midden
van deze twee valt en vervolgens in het menu
ZOOM de optie 0:ZoomFit kiezen.
normalcdf(
normalcdf(normalcdf(
normalcdf(
normalcdf( berekent de normale kansverdeling tussen de benedengrens en de bovengrens
voor het opgegeven gemiddelde m en de standaarddeviatie s. Hierbij zijn de
standaardinstellingen m=0 en s=1.
normalcdf(benedengrens,bovengrens[,m,s])
Opmerking: in dit voorbeeld is
Xmin = 28
Xmax = 42
Ymin = 0
Ymax = .25
Xscl = 1
Yscl = .1
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 409
invNorm(
invNorm(invNorm(
invNorm(
invNorm( berekent de inverse van de cumulatieve normale kansverdelingsfunctie voor
een opgegeven
bereik onder de curve van de normale kansverdeling zoals bepaald aan
de hand van het gemiddelde m en de standaarddeviatie s. Hierbij wordt de waarde van
x
berekend in functie van een bereik links van de waarde van x. 0 { bereik { 1 moet wel waar
zijn. De standaardinstellingen zijn m=0 en s=1.
invNorm(bereik[,
m
,
s
])
invT(
invT(invT(
invT(
invT( berekent de inverse cumulatieve Student-t waarschijnlijkheidsfunctie die
gespecificeerd is door de vrijheidsgraden df voor een gegeven oppervlakte onder de
curve.
invT(oppervlakte,df)
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 410
tpdf(
tpdf(tpdf(
tpdf(
tpdf( berekent de kansdichtheidsfunctie (pdf) voor de t-student-kansverdeling voor een
opgegeven waarde van
x. df (vrijheidsgraden) moet een waarde > 0 zijn. Als u de grafiek
van de
t-student-kansverdeling wilt plotten, moet u de instructie tpdf( in het Y= scherm
invoegen. De
pdf is:
tpdf(x,df)
tcdf(
tcdf(tcdf(
tcdf(
tcdf( berekent de t-student-kansverdeling tussen de benedengrens en de bovengrens voor de
opgegeven
df (vrijheidsgraden), die een waarde > 0 moet hebben.
tcdf(benedengrens,bovengrens,df)
Opmerking: in dit voorbeeld is
Xmin =
L4.5
Xmax = 4.5
Ymin = 0
Ymax = .4
f
x()
Γ df 1+()/2[]
Γ df 2()
---------------------------------=
1 x
2
/df+()
df 1+()/2
πdf
-------------------------------------------------
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 411
c
2
pdf(
pdf(pdf(
pdf(
c
2
pdf( berekent de kansdichtheidsfunctie (pdf) voor de c
2
-verdeling (chi-kwadraat) voor
een opgegeven waarde van
x. df (vrijheidsgraden) moet een geheel getal > 0 zijn. Als u
de grafiek van de c
2
-verdeling wilt plotten, moet u de instructie c
cc
c
2
pdf( in het Y= scherm
invoegen. De pdf is:
c
2
pdf(x,df)
Opmerking: in dit voorbeeld is
Xmin = 0
Xmax = 30
Ymin =
L.02
Ymax = .132
f
x()
1
Γ df 2()
--------------------
1/2()
df/2
x
df 21
e
x/2
x 0,=
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 412
c
2
cdf(
cdf(cdf(
cdf(
c
2
cdf( berekent de c
2
-kansverdeling (chi-kwadraat) tussen de benedengrens en de
bovengrens voor de opgegeven waarde van df (vrijheidsgraden), die een waarde > 0 moet
zijn.
c
2
cdf(benedengrens,bovengrens,df)
Fpdf(
Fpdf(Fpdf(
Fpdf(
Ü
pdf( berekent de kansdichtheidsfunctie (pdf) voor de Ü-kansverdeling voor een
opgegeven waarde van
x. De teller van df (vrijheidsgraden) en de noemer van df moeten
gehele getallen > 0 zijn. Als u de grafiek van de Ü-verdeling wilt plotten, moet u de
instructie Ü
pdf( in het Y= scherm invoegen. De pdf is:
waarbij
n = de teller van (de breuk van) de vrijheidsgraden
d = de noemer van (de breuk van) de vrijheidsgraden
f
x()
Γ nd+()/2[]
Γ n/2()Γd/2()
----------------------------------
n
d
---
⎝⎠
⎛⎞
n/2
x
n/2 1
1 nx/d+()
nd+()/2
x 0,=
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 413
Üpdf(x,teller van df,noemer van df)
Fcdf(
Fcdf(Fcdf(
Fcdf(
Ü
cdf( berekent de Ü-kansverdeling tussen de benedengrens en de bovengrens voor de
opgegeven waarde van de
teller van df (vrijheidsgraden) en de noemer van df. De teller van df
en de
noemer van df moeten gehele getallen > 0 zijn.
Ü
cdf(benedengrens,bovengrens,teller van df,noemer van df)
binompdf(
binompdf(binompdf(
binompdf(
binompdf( berekent de kansverdeling voor de waarde x voor de discrete binomiale
kansverdeling aan de hand van het opgegeven
aantalpogingen en de kansverdeling van
treffers (
p) voor elke poging. x kan hierbij een geheel getal of een lijst van gehele getallen
Opmerking: in dit voorbeeld is,
Xmin = 0
Xmax = 5
Ymin = 0
Ymax = 1
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 414
zijn. 0{p{1 moet wel waar zijn. aantalpogingen moet een geheel getal > 0 zijn. Wanneer u
geen waarde voor
x opgeeft, wordt een lijst van kansverdelingen van 0 tot aantalpogingen
als resultaat berekend. De
pdf is:
waarbij
n = aantalpogingen
binompdf(aantalpogingen,p
[,x])
binomcdf(
binomcdf(binomcdf(
binomcdf(
binomcdf( berekent een cumulatieve kansverdeling voor de waarde x voor de discrete
binomiale kansverdeling aan de hand van het opgegeven
aantalpogingen en de
kansverdeling van treffers (
p) voor elke poging. x kan hierbij een reëel getal of een lijst
van reële getallen zijn. 0{
p{1 moet waar zijn. aantalpogingen moet een geheel getal > 0
zijn. Wanneer u geen waarde voor
x opgeeft, wordt een lijst van cumulatieve
kansverdelingen als resultaat berekend.
binomcdf(aantalpogingen,p[,x])
f
x()
n
x
⎝⎠
⎛⎞
p
x
1 p()
nx
x, 0,1,...,n==
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 415
poissonpdf(
poissonpdf(poissonpdf(
poissonpdf(
poissonpdf( berekent een kansverdeling voor de waarde x voor de discrete Poisson-
kansverdeling in functie van het opgegeven gemiddelde m, dat een reëel getal > 0 moet
zijn.
x kan hierbij een geheel getal of een lijst van gehele getallen zijn. De pdf is:
poissonpdf(m,x)
poissoncdf(
poissoncdf(poissoncdf(
poissoncdf(
poissoncdf( berekent een cumulatieve kansverdeling voor de waarde x voor de discrete
Poisson-kansverdeling in functie van het opgegeven gemiddelde m, dat een reëel getalm
> 0 moet zijn.
x kan hierbij een reëel getal of een lijst van reële getallen zijn.
poissoncdf(m,x)
geometpdf(
geometpdf(geometpdf(
geometpdf(
geometpdf( berekent een kansverdeling voor de waarde x, het nummer van de poging
waarbij de eerste treffer voorkomt, voor de discrete geometrische kansverdeling in
f
x() e
µ
µ
x
x! x, 0,1,2,...==
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 416
functie van de opgegeven kansverdeling van treffers (p). 0{p{1 moet wel waar zijn. x kan
een geheel getal of een lijst van gehele getallen zijn. De pdf is:
geometpdf(p,x)
geometcdf(
geometcdf(geometcdf(
geometcdf(
geometcdf( berekent een cumulatieve kansverdeling voor de waarde x, het nummer van
de poging waarbij de eerste treffer voorkomt, voor de discrete geometrische
kansverdeling in functie van de opgegeven kansverdeling van treffers (
p). 0{p{1 moet
wel waar zijn.
x kan een reëel getal of een lijst van reële getallen zijn.
geometcdf(p,x)
Arceren van de kansverdeling
Arceren van de kansverdelingArceren van de kansverdeling
Arceren van de kansverdeling
Het menu DISTR DRAW
Het menu DISTR DRAWHet menu DISTR DRAW
Het menu DISTR DRAW
Om het menu
DISTR DRAW op te roepen, drukt u y = ~. Met de instructies in het
menu
DISTR DRAW kunt u verschillende typen van kansdichtheidsfuncties tekenen, het
x() p 1 p()
x 1
x, 1,2,...==
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 417
bereik aangegeven door de benedengrens en de bovengrens arceren en de waarde voor het
berekende bereik weergeven.
Als u de getekende grafieken wilt wissen, kiest u in het menu
DRAW de optie 1:ClrDraw
(zie hoofdstuk 8).
Opmerking: vooraleer u een instructie uit het menu DISTR DRAW uitvoert, moet u de
venstervariabelen zo instellen dat de gewenste kansverdeling precies op het scherm
kan worden weergegeven.
Opmerking: L1â99 en 1â99 geven oneindig aan. Als u bijvoorbeeld het bereik links van de
bovengrens wilt bekijken, moet u benedengrens=L1â99 opgeven.
ShadeNorm(
ShadeNorm(ShadeNorm(
ShadeNorm(
ShadeNorm( tekent de grafiek van de normale kansdichtheidsfunctie op basis van het
opgegeven gemiddelde m en de standaarddeviatie s, en arceert het bereik tussen de
benedengrens en de bovengrens. De standaardinstellingen zijn respectievelijk m=0 en s=1.
DISTR DRAW
1: ShadeNorm(
Arceert de normale kansverdeling.
2: Shade_t(
Arceert de t-student-kansverdeling.
3:
Shadec
2
(
Arceert de c
2
-kansverdeling.
4: ShadeÜ( Arceert de Ü-kansverdeling.
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 418
ShadeNorm(benedengrens,bovengrens[,m,s])
Shade_t(
Shade_t(Shade_t(
Shade_t(
Shade_t( tekent de grafiek van de kansdichtheidsfunctie voor de t-student-kansverdeling
op basis van
df (vrijheidsgraden) en arceert het bereik tussen de benedengrens en de
bovengrens.
Shade_t(benedengrens,bovengrens,df)
Opmerking: in dit voorbeeld is,
Xmin = 55
Xmax = 72
Ymin =
L.05
Ymax = .2
Opmerking: in dit voorbeeld is,
Xmin =
L3
Xmax = 3
Ymin =
L.15
Ymax = .5
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 419
Shade
ShadeShade
Shadec
2
(
((
(
Shadec
2
( tekent de grafiek van de kansdichtheidsfunctie voor de c
2
-kansverdeling
(chi-kwadraat) op basis van
df (vrijheidsgraden) en arceert het bereik tussen de
benedengrens en de bovengrens.
Shadec
2
(benedengrens,bovengrens,df)
ShadeF(
ShadeF(ShadeF(
ShadeF(
ShadeÜ( tekent de grafiek van de kansdichtheidsfunctie voor de Ü-kansverdeling op
basis van de
teller van df (vrijheidsgraden) en de noemer van df en arceert het bereik tussen
de
benedengrens en de bovengrens.
Opmerking: in dit voorbeeld is,
Xmin = 0
Xmax = 35
Ymin = L.025
Ymax = .1
Hoofdstuk 13: Inductieve statistieken en verdelingen 420
ShadeÜ(benedengrens,bovengrens,teller van df,noemer van df)
Opmerking: in dit voorbeeld is,
Xmin = 0
Xmax = 5
Ymin =
L.25
Ymax = .9
Hoofdstuk 14: Toepassingen 421
Hoofdstuk 14:
Hoofdstuk 14:Hoofdstuk 14:
Hoofdstuk 14:
Toepassingen
ToepassingenToepassingen
Toepassingen
Het menu Toepassingen
Het menu ToepassingenHet menu Toepassingen
Het menu Toepassingen
DeTI-84 Plus wordt geleverd met de Finance en EasyData App en verschillende andere
toepassingen die al in het menu
APPLICATIONS staan. Met uitzondering van de
toepassing
Finance, kunt u toepassingen toevoegen en verwijderen, voorzover de
beschikbare geheugenruimte dat toelaat. De toepassing
Finance is in de TI-84 Plus code
geïntegreerd en kan niet verwijderd worden.
U kunt extra softwaretoepassingen voor uw TI-84 Plus aanschaffen, waarmee u de
functies van uw rekenmachine aan uw persoonlijke wensen kunt aanpassen. De
rekenmachine beschikt over 1,5 MB geheugenruimte binnen het ROM, die speciaal
bedoeld is voor toepassingen.
Uw TI-84 Plus wordt niet alleen geleverd met bovenstaande applicaties, maar ook met
Flash applicaties. Druk op Œ om de volledige lijst applicaties die bij uw rekenmachine
zijn geleverd te zien.
Handleidingen bij toepassingen kunt u vinden op de website van Texas Instruments op:
education.ti.com/guides.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 422
Het gebruiken van de toepassing Finance
Het gebruiken van de toepassing Finance Het gebruiken van de toepassing Finance
Het gebruiken van de toepassing Finance
Volg deze basisstappen om de toepassing Finance te gebruiken.
Kennismaking: de financiering van een wagen
Kennismaking: de financiering van een wagenKennismaking: de financiering van een wagen
Kennismaking: de financiering van een wagen
Deze kennismaking is een beknopte inleiding. Lees het vervolg van dit hoofdstuk voor
meer gedetailleerde informatie.
1. Druk op Œ Í. Kies de toepassing
Finance.
2. Maak een keuze uit de lijst met functies.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 423
U hebt uw oog laten vallen op een mooie Amerikaanse wagen die 9000 kost. U kunt zich
echter slechts een afbetaling van 250 per maand gedurende vier jaar veroorloven. Aan
welk jaarlijks rentepercentage (JRP) zult u de wagen kunnen afbetalen?
1. Druk z † ~ ~ ~ Í om de vaste decimale
instelling op
2 te zetten. Op het scherm van de TI-84
Plus zullen alle getallen worden weergegeven (twee
cijfers na de decimale komma).
2. Druk op Œ Í om
1:Finance te kiezen uit het
menu
APPLICATIONS.
3. Druk op Í om
1:TVM Solver te kiezen uit het menu
CALC VARS. De TVM Solver verschijnt op het scherm.
Druk
48 Í om de periode van 48 maanden in Ú op
te slaan. Druk
9000 Í om het bedrag 9000 in PV
op te slaan. Druk Ì
250 Í om het bedrag van de
afbetalingstermijn van L250 op te slaan in
PMT. (Een
negatief cijfer geeft aan dat dit bedrag wordt
uitgegeven - cash outflow.) Druk
0 Í om de
waarde 0 op te slaan in
FV.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 424
Kennismaking: gecumuleerde rente berekenen
Kennismaking: gecumuleerde rente berekenenKennismaking: gecumuleerde rente berekenen
Kennismaking: gecumuleerde rente berekenen
Tegen welke jaarlijks rentepercentage, dat per maand wordt gecumuleerd, zal een
bedrag van 1.250 aangroeien tot 2000 over een periode van 7 jaar?
Opmerking: omdat er geen betalingen worden uitgevoerd wanneer u de gecumuleerde
rente berekent, moet de
PMT 0 en de P/Y 1 zijn.
Druk
12 Í om 12 betalingstermijnen per jaar op te
slaan in
P/Y en 12 samengestelde rentetermijnen per
jaar op te slaan in
C/Y. Wanneer u 12 in P/Y opslaat, zal
er een jaarlijks rentepercentage worden berekend
(gecumuleerde maandelijkse rente) voor æ. Druk
Í om
PMT:END te kiezen.
4. Druk } } } } } } om de cursor te verplaatsen naar
de
æ aanwijzer. Druk ƒ \ om de berekening
voor æ uit te voeren. Welke JRP is het meest
geschikt?
1. Druk op Œ Í om
1:Finance te kiezen uit het
menu
APPLICATIONS.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 425
2. Druk op Í om 1:TVM Solver te kiezen uit het menu
CALC VARS. De TVM Solver verschijnt op het scherm.
Druk nu
7 om het aantal jaartermijnen in te voeren.
Druk †† Ì
1250 om het huidige bedrag als uitgave
(investering) in te voeren. Druk
0 om geen enkele
terugbetalingstermijn op te geven. Druk
2000 om de
toekomstige waarde van het te ontvangen bedrag
(opbrengst) in te voeren. Druk nu
1 om het aantal
betalingstermijnen per jaar in te geven. Druk
12 om
de cumulatieve perioden per jaar in te stellen op
12.
3. Druk } } } } } om de cursor te verplaatsen naar æ.
4. Druk ƒ \ om de berekening voor æ, het
jaarlijks rentepercentage, uit te voeren.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 426
De TVM Solver gebruiken
De TVM Solver gebruiken De TVM Solver gebruiken
De TVM Solver gebruiken
De TVM Solver gebruiken
De TVM Solver gebruikenDe TVM Solver gebruiken
De TVM Solver gebruiken
De TVM Solver geeft de variabelen voor geldwaarde in functie van de tijd (time-value-of-
money:
TVM) weer. Als u de waarden van vier variabelen invoert, berekent de TVM
Solver de vijfde variabele.
In het gedeelte over het menu
FINANCE VARS vindt u een beschrijving van de vijf TVM-
variabelen (Ú, æ,
PV, PMT, and FV), P/Y en C/Y.
PMT: END BEGIN in de TVM Solver komt overeen met de opties Pmt_End (betaling aan
het einde van elke termijn) en
Pmt_Bgn (betaling aan het begin van elke termijn) in het
menu
FINANCE CALC.
Als u een ongekende
TVM-variabele wilt berekenen, moet u als volgt te werk gaan.
2. Voer de gekende waarden voor de vier
TVM-variabelen in.
Opmerking: u moet de inkomsten invoeren als positieve getallen; uitgaven worden
als negatieve getallen ingevoerd.
3. Voer een waarde voor
P/Y in, waardoor automatisch dezelfde waarde wordt ingevuld
in
C/Y; indien P/Y ƒ C/Y, dan moet u een unieke waarde invoeren voor C/Y.
1. Druk op Œ Í Í om de TVM Solver op het
scherm weer te geven. Het hieronder afgebeelde
scherm toont de standaardinstellingen in de vaste
decimale instelling met twee cijfers achter de komma.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 427
4. Kies END of BEGIN om de betalingswijze aan te geven.
5. Verplaats de cursor tot op de
TVM-variabele die u wilt berekenen.
De financiële functies gebruiken
De financiële functies gebruikenDe financiële functies gebruiken
De financiële functies gebruiken
Inkomsten en uitgaven invoeren
Inkomsten en uitgaven invoerenInkomsten en uitgaven invoeren
Inkomsten en uitgaven invoeren
Wanneer u financiële functies gebruikt op de TI-84 Plus, moet u de inkomsten
(ontvangen bedragen) invoeren in de vorm van positieve getallen en uitgaven (betaalde
bedragen) als negatieve getallen invoeren. De TI-84 Plus gebruikt deze notatievorm
namelijk bij het berekenen en het tonen van de resultaten.
6. Druk ƒ \. Het resultaat wordt berekend, in het
TVM Solver scherm weergegeven en opgeslagen in de
overeenkomstige
TVM-variabele. In de linkerkolom
verschijnt een indicatievakje ter aanduiding van de
variabele in de oplossing.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 428
Het menu FINANCE CALC oproepen
Het menu FINANCE CALC oproepenHet menu FINANCE CALC oproepen
Het menu FINANCE CALC oproepen
Om het menu
FINANCE CALC weer te geven, drukt u op Œ Í.
CALC VARS
1: TVM Solver...
Toont de TVM Solver.
2: tvm_Pmt
Berekent het bedrag van elke betaling.
3: tvm_¾
¾¾
¾æ
Berekent het rentepercentage per jaar.
4: tvm_PV
Berekent de huidige waarde.
5: tvm_ò
òò
òÚ
Berekent het aantal betalingstermijnen.
6: tvm_FV
Berekent de toekomstige waarde.
7: npv(
Berekent de huidige nettowaarde.
8: irr(
Berekent de interne rentabiliteit.
9: bal(
Berekent de balans van het afschrijvingsschema.
0: GPrn(
Berekent het hoofdbedrag van het afschrijvingsschema.
A: GInt(
Berekent het rentebedrag van het afschrijvingsschema.
B: 4Nom(
Berekent het nominale rentepercentage.
C: 4Eff(
Berekent het effectieve rentepercentage.
D: dbd(
Berekent het aantal dagen tussen twee datums.
E: Pmt_End
Selecteert de gewone annuïteit (einde van de termijn).
F: Pmt_Bgn
Selecteert de vooraf te betalen annuïteit (aanvang van de termijn).
Hoofdstuk 14: Toepassingen 429
TVM Solver
TVM SolverTVM Solver
TVM Solver
Met de functie TVM Solver kunt u het TVM Solver scherm oproepen.
De waarde van geld in functie van de tijd berekenen
De waarde van geld in functie van de tijd berekenen De waarde van geld in functie van de tijd berekenen
De waarde van geld in functie van de tijd berekenen
(TVM)
(TVM)(TVM)
(TVM)
De waarde van geld in functie van de tijd berekenen (Time Value of
De waarde van geld in functie van de tijd berekenen (Time Value of De waarde van geld in functie van de tijd berekenen (Time Value of
De waarde van geld in functie van de tijd berekenen (Time Value of
Money - TVM)
Money - TVM)Money - TVM)
Money - TVM)
U kunt de
TVM functies (de menu-opties 2 tot en met 6) gebruiken om financiële
middelen zoals annuïteiten, leningen, hypotheekleningen, leasing en beleggingen te
berekenen.
Voor de verschillende
TVM functie moet u nul tot maximaal zes argumenten invoeren en
wel in de vorm van reële getallen. De waarden die u als argumenten voor deze functies
invoert, worden echter niet in de
TVM-variabelen opgeslagen.
Opmerking: als u een waarde in een TVM-variabele wilt opslaan, moet u de TVM Solver
gebruiken of ¿ indrukken en een
TVM-variabele in het menu FINANCE VARS kiezen.
Wanneer u minder dan zes argumenten invoert, zal de TI-84 Plus voor elk niet-
opgegeven argument de waarde gebruiken die voordien werd opgeslagen in de
overeenkomstige
TVM-variabele.
tvm_Pmt
tvm_Pmttvm_Pmt
tvm_Pmt
tvm_Pmt berekent het bedrag voor elke betaling.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 430
tvm_Pmt[(Ú,æ,PV,FV,P/Y,C/Y)]
tvm_I%
tvm_I%tvm_I%
tvm_I%
tvm_æ berekent het jaarlijkse rentepercentage.
tvm_æ[(Ú,PV,PMT,FV,P/Y,C/Y)]
tvm_PV
tvm_PVtvm_PV
tvm_PV
tvm_PV berekent de huidige waarde.
tvm_PV[(Ú,æ,PMT,FV,P/Y,C/Y)]
Hoofdstuk 14: Toepassingen 431
tvm_N
tvm_Ntvm_N
tvm_N
tvm_Ú berekent het aantal betalingstermijnen.
tvm_Ú[(æ,PV,PMT,FV,P/Y,C/Y)]
tvm_FV
tvm_FVtvm_FV
tvm_FV
tvm_FV berekent de toekomstige waarde.
tvm_FV[(Ú,æ,PV,PMT,P/Y,C/Y)]
Hoofdstuk 14: Toepassingen 432
De cash flow berekenen
De cash flow berekenenDe cash flow berekenen
De cash flow berekenen
De cash flow berekenen
De cash flow berekenenDe cash flow berekenen
De cash flow berekenen
Met behulp van de cash flow functies (de menu-opties
7 en 8) kunt u de waarde van
geldbedragen voor gelijke termijnen analyseren. U kunt verschillende cash flow-bedragen
invoeren, ongeacht of deze nu inkomsten (cash inflow) of uitgaven (cash outflow) zijn. Voor
een correct gebruik van de functies
npv( en irr( moet u rekening houden met de volgende
argumenten:
rentepercentage is het percentage waarmee de cash flows aan waardevermindering
onderhevig zijn (de kostprijs van het geld) gedurende een bepaalde periode;
CF0 is de aanvankelijke cash flow op het tijdstip 0; dit moet een reëel getal zijn;
CFLijst is een lijst van cash flow-bedragen na de aanvankelijke cash flow CF0;
CFFreq is een lijst waarvan elk element de frequentie aangeeft van een gegroepeerd
(opeenvolgend) cash flow-bedrag, en dat overeenstemt met het element in de lijst
CFLijst. De standaardwaarde is 1; wanneer u waarden invoert, moet u positieve
gehele getallen < 10.000 gebruiken.
Voorbeeld: geef deze ongelijke cash flow in lijsten op:
2000 4000 40002000 2000
-3000
Hoofdstuk 14: Toepassingen 433
CF0 = 2000
CFList = {2000,L3000,4000}
CFFreq = {2,1,2}
npv(, irr(
npv(, irr(npv(, irr(
npv(, irr(
npv( (huidige nettowaarde) berekent de som van de huidige waarden van de cash
inflows en outflows. Als
npv een positief resultaat oplevert, is het een winstgevende
investering.
npv(rentepercentage,CF0,CFLijst[,CFFreq])
irr(
(interne rentabiliteit) is het rentepercentage waarbij de huidige nettowaarde van de
cash flows gelijk is aan nul.
irr(CF0,CFLijst[,CFFreq])
1000
-2000
-2500
050003000
Hoofdstuk 14: Toepassingen 434
Afschrijvingen berekenen
Afschrijvingen berekenenAfschrijvingen berekenen
Afschrijvingen berekenen
Afschrijvings-schema's berekenen
Afschrijvings-schema's berekenenAfschrijvings-schema's berekenen
Afschrijvings-schema's berekenen
Met behulp van de afschrijvingsfuncties (de menu-opties
9, 0 en A) kunt u de balans, de
hoofdsom en het bedrag van de rente berekenen voor een bepaald
afschrijvingsschema.
bal(
bal(bal(
bal(
De functie
bal( berekent de balans voor een afschrijvingsschema aan de hand van de
waarden die werden opgeslagen in æ,
PV, en PMT. nbet is het nummer van de betaling
waarvoor u de afschrijvingsbalans wilt berekenen. Dit moet een positief geheel getal <
10.000 zijn. Met het argument
afgerondewaarde geeft u aan welke interne precisie de
rekenmachine moet toepassen bij het berekenen van de balans; als u geen
afgerondewaarde opgeeft, maakt de TI-84 Plus gebruik van de decimale instelling die op
dat ogenblik staat gedefinieerd.
bal(nbet[,afgerondewaarde])
GPrn(,
Prn(, Prn(,
Prn(, GInt(
Int(Int(
Int(
G
Prn( berekent het bedrag van de hoofdsom dat in de loop van een specifieke periode
werd betaald voor een afschrijvingsschema.
bet1 is de eerste betaling. bet2 is de laatste
Hoofdstuk 14: Toepassingen 435
betaling in dit bereik. bet1 en bet2 moeten positieve gehele getallen < 10.000 zijn. Met het
argument
afgerondewaarde geeft u aan welke interne precisie de rekenmachine moet
toepassen bij het berekenen van de hoofdsom; als u deze niet opgeeft, zal de TI-84 Plus
de decimale instelling toepassen die op dat ogenblik staat gedefinieerd.
Opmerking: voor u de hoofdsom kunt berekenen, moet u voor æ, PV, PMT en waarden
invoeren.
G
Prn(bet1,bet2[,afgerondewaarde])
GInt( berekent het bedrag van de rente die in de loop van een specifieke periode werd
betaald voor een afschrijvingsschema.
bet1 is de eerste betaling. bet2 is de laatste
betaling in dit bereik.
bet1 en bet2 moeten positieve gehele getallen < 10.000 zijn. Met het
argument
afgerondewaarde geeft u aan welke interne precisie de rekenmachine moet
toepassen bij het berekenen van het rentebedrag; als u deze niet opgeeft, zal de TI-84
Plus de decimale instelling toepassen die op dat ogenblik staat gedefinieerd.
G
Int(bet1,bet2[,afgerondewaarde])
Voorbeeld aflossing: een balans van een uitstekende lening berekenen
Voorbeeld aflossing: een balans van een uitstekende lening berekenenVoorbeeld aflossing: een balans van een uitstekende lening berekenen
Voorbeeld aflossing: een balans van een uitstekende lening berekenen
U wilt een huis kopen met een hypotheeklening van 30 jaar tegen een jaarlijks
rentepercentage (JRP) van 8 procent. De maandelijkse afbetaling bedraagt 800.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 436
Bereken de balans van de lopende lening na elke betalingstermijn en toon het resultaat
in een grafiek en in de tabel..
1. Druk z om de modusinstellingen op te roepen.
Druk † ~ ~ ~ Í om de instelling voor het aantal
cijfers na het decimale teken in te stellen op
2, zodat
de dollars en centen worden weergegeven. Druk nu
† † ~ Í om de grafische modus
Par te
selecteren.
2. Druk op Œ Í Í om de TVM Solver weer te
geven.
3. Druk op
360 om een aantal betalingen in te voeren.
Druk op
8 om het rentepercentage in te voeren.
Druk op † † Ì
800 om het bedrag van de afbetaling
in te voeren. Druk op
0 om de toekomstige waarde
van de hypotheeklening in te voeren. Druk vervolgens
op
12 om het aantal betalingstermijnen per jaar op te
geven, waardoor de samengestelde perioden per jaar
automatisch op
12 worden ingesteld. Druk op † †
Í om de optie
PMT: END te kiezen.
4. Druk } } } } } om de cursor te verplaatsen naar
PV=. Druk nu ƒ \ om de huidige waarde te
berekenen. .
Hoofdstuk 14: Toepassingen 437
5. Druk o om het Y=-parameterscherm weer te geven.
Zet alle statistische plots uit. Druk op om
X1T te
definiëren als
T. Druk op Œ Í 9 ¤ om
Y1T te definiëren als bal(T).
6. Druk p om de schermvariabelen weer te geven.
Voer de volgende waarden in:
Tmin=0 Xmin=0 Ymin=0
Tmax=360 Xmax=360 Ymax=125000
Tstep=12 Xscl=50 Yscl=10000
7. Druk r om de grafiek te tekenen en de volgcursor
te activeren. Druk ~ en | als u de grafiek van de
balans voor de lopende lening wilt onderzoeken in
functie van de tijd. Druk een getal in en vervolgens
Í om de balans op een specifiek tijdstip T te
bekijken.
8. Druk y - en voer de onderstaande waarden in:
TblStart=0
@Tbl=12
9. Druk y 0 als u de tabel van de toekomstige
balansen van de lopende lening (
Y1T) wilt bekijken.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 438
De renteconversie berekenen
De renteconversie berekenenDe renteconversie berekenen
De renteconversie berekenen
De conversie van een rente berekenen
De conversie van een rente berekenenDe conversie van een rente berekenen
De conversie van een rente berekenen
Met behulp van de renteconversiefuncties (de menu-opties
B en C) kunt u
rentepercentages converteren van een jaarlijks effectief percentage naar een nominaal
percentage (4
Nom( ) of van een nominaal percentage naar een jaarlijks effectief
percentage (4
Eff( ).
4Nom(
Nom(Nom(
Nom(
4
Nom( berekent het nominaal rentepercentage. Voor de argumenten effectief percentage en
samengestelde perioden moet u reële getallen gebruiken. samengestelde perioden moet > 0 zijn.
4
Nom(effectief percentage,samengestelde perioden)
10. Druk z ~ ~ Í om de
modus van het gesplitste
G-T scherm weer te geven,
zodat de grafiek en de tabel samen op het scherm
worden getoond.
Druk r als u
X1T (tijdstip) en Y1T (balans) in de tabel
wilt weergeven.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 439
4Eff(
Eff(Eff(
Eff(
4
Eff( berekent het effectief rentepercentage. Voor de argumenten nominaal percentage en
samengestelde perioden moet u reële getallen gebruiken. samengestelde perioden moet > 0 zijn.
4
Eff(nominaal percentage,samengestelde perioden)
Het aantal dagen tussen twee datums
Het aantal dagen tussen twee datums Het aantal dagen tussen twee datums
Het aantal dagen tussen twee datums
/betalingswijze bepalen
/betalingswijze bepalen/betalingswijze bepalen
/betalingswijze bepalen
dbd(
dbd(dbd(
dbd(
Met de datumfunctie
dbd( (menu-optie D) kunt u het aantal dagen tussen twee datums
berekenen aan de hand van de methode waarbij de eigenlijke dagen worden geteld.
datum1 en datum2 kunnen getallen of lijsten van getallen zijn binnen het bereik van de
datums op de gewone kalender.
Opmerking: de datums moeten tussen de jaren 1950 tot en met 2049 vallen.
dbd(datum1,datum2)
U kunt datum1 en datum2 in de volgende vorm invoeren:
MM.DDYY (Verenigde Staten)
DDMM.YY (Europa)
Hoofdstuk 14: Toepassingen 440
Met de positie van het decimale teken geeft u de datumnotatie aan.
De betalingswijze bepalen
De betalingswijze bepalenDe betalingswijze bepalen
De betalingswijze bepalen
Met de functie
Pmt_End en Pmt_Bgn (de menu-opties E en F) geeft u aan of een betaling
een gewone annuïteit of een vooraf te betalen annuïteit is. Wanneer u één van deze
opdrachten uitvoert, zal de TVM Solver worden aangepast.
Pmt_End
Pmt_EndPmt_End
Pmt_End
Pmt_End (einde van de termijn) definieert een gewone annuïteit, waarbij de betaling
wordt uitgevoerd op het einde van elke betalingstermijn. De meeste leningen vallen in
deze categorie.
Pmt_End is de standaardinstelling.
Pmt_End
Op de regel PMT:END BEGIN in het TVM Solver scherm moet u END kiezen om de PMT
als een gewone annuïteit te definiëren.
Pmt_Bgn
Pmt_BgnPmt_Bgn
Pmt_Bgn
Pmt_Bgn (begin van de termijn) definieert een vooraf te betalen annuïteit, waarbij de
betaling wordt uitgevoerd aan het begin van elke betalingstermijn. Een leasing is een
goed voorbeeld van deze categorie.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 441
Pmt_Bgn
Op de regel PMT:END BEGIN in het TVM Solver scherm moet u BEGIN kiezen om de PMT
te definiëren als een vooraf te betalen annuïteit.
De TVM-variabelen gebruiken
De TVM-variabelen gebruikenDe TVM-variabelen gebruiken
De TVM-variabelen gebruiken
Het menu FINANCE VARS
Het menu FINANCE VARSHet menu FINANCE VARS
Het menu FINANCE VARS
Om het menu
FINANCE VARS weer te geven, drukt u op Œ Í ~. In het
basisscherm kunt u de
TVM-variabelen in TVM functies gebruiken en hierin waarden
opslaan.
CALC VARS
1: Ú
Het totaal aantal betalingstermijnen
2: æ
Jaarlijks rentepercentage
3: PV
Huidige waarde
4: PMT
Bedrag van de betaling
5: FV
Toekomstige waarde
6: P/Y
Het totaal aantal betalingstermijnen
7: C/Y
Jaarlijks rentepercentage
Hoofdstuk 14: Toepassingen 442
N, I%, PV, PMT, FV
N, I%, PV, PMT, FVN, I%, PV, PMT, FV
N, I%, PV, PMT, FV
Ú, æ,
PV, PMT en FV zijn de vijf TVM-variabelen. Deze vormen de argumenten in gewone
financiële transacties, zoals beschreven in de bovenstaande tabel. æ
is een jaarlijks
rentepercentage dat wordt geconverteerd naar een percentage per periode op basis van
de waarden in
P/Y en C/Y.
P/Y and C/Y
P/Y and C/YP/Y and C/Y
P/Y and C/Y
P/Y is het aantal betalingstermijnen per jaar voor de financiële transactie.
C/Y is het aantal samengestelde perioden per jaar voor dezelfde transactie.
Wanneer u een waarde in
P/Y opslaat, wordt deze waarde automatisch ook in C/Y
ingevuld. Als u een unieke waarde in
C/Y wilt opslaan, moet u deze waarde in C/Y
invoeren nadat u de waarde in
P/Y hebt opgeslagen.
De EasyData App
De EasyData AppDe EasyData App
De EasyData App
Met de EasyData App van Vernier Software and Technology kunt u meetgegevens
bekijken en analyseren wanneer de TI-84 Plus is aangesloten op
gegevensverzamelingsmachines of sensoren zoals de Texas Instruments CBR 2é, CBL
2é, de Vernier LabProê, Vernier USB-sensoren, de Vernier Go!éMotion of de Vernier
Motion Detector Unit. De TI-84 Plus wordt geleverd met de EasyData App reeds
geïnstalleerd.
Opmerking: De App werkt alleen met Vernier auto-ID sensoren als u de CBL 2é en de
Vernier LabProê gebruikt.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 443
De EasyData App wordt automatisch gestart op uw TI-84 Plus als u een USB-sensor
inplugt zoals de CBR 2é of de Vernier USB temperatuursensor.
Stappen voor het gebruiken van de EasyData App
Stappen voor het gebruiken van de EasyData AppStappen voor het gebruiken van de EasyData App
Stappen voor het gebruiken van de EasyData App
Volg deze basisstappen als u de EasyData App gebruikt.
EasyData starten
EasyData verlaten
1. Om EasyData te verlaten selecteert u Quit (druk op s).
Het scherm
Ready to quit? verschijnt, wat aangeeft dat de verzamelde gegevens zijn
overgebracht naar de lijsten
L1 tot en met L4 op de TI-84 Plus.
2. Druk op
OK (druk op s) om de toepassing te verlaten.
1. Sluit uw gegevensverzamelingsmachine of sensor aan
op uw TI-84 Plus. Zorg ervoor dat de kabels stevig
aangesloten zijn.
2. Druk op Œ en de } of om de EasyData App te
selecteren.
3. Druk op Í. Het EasyData informatiescherm wordt
ongeveer drie seconden weergegeven, waarna het
hoofdscherm verschijnt.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 444
EasyData-instellingen
EasyData-instellingenEasyData-instellingen
EasyData-instellingen
EasyData-instellingen veranderen
EasyData geeft de meestgebruikte instellingen weer voordat gegevensverzameling
begint.
Om vooraf gedefinieerde instellingen te veranderen:
1. Ga naar het hoofdscherm van de EasyData App, kies
Setup en selecteer 2: Time
Graph
. De actuele instellingen worden op de rekenmachine weergegeven.
Opmerking: Als u een bewegingsdetector gebruikt, zijn de instellingen voor 3: Distance
Match
en 4: Ball Bounce vast ingesteld in het menu Setup, en kunnen niet veranderd
worden.
2. Selecteer
Next (druk op q) om naar de instelling te gaan die u wilt veranderen.
Druk op om een instelling te wissen.
3. Loop door de beschikbare opties. Wanneer de optie correct is, selecteert u
Next om
door te gaan naar de volgende optie.
4. Om een instelling te veranderen, voert u 1 of 2 cijfers in, en selecteert u
Next (druk
op q).
5. Wanneer alle instellingen correct zijn, selecteert u
OK (druk op s) om terug te
keren naar het hoofdmenu.
6. Selecteer
Start (druk op q) om te beginnen met het verzamelen van gegevens.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 445
EasyData terugzetten op de standaardinstellingen
De standaardinstellingen zijn geschikt voor een groot aantal verzamelsituaties. Als u niet
zeker bent van de beste instellingen, begin dan met de standaardinstellingen, en pas
deze vervolgens aan naar uw specifieke activiteit.
Om de standaardinstellingen in EasyData te herstellen terwijl er een
gegevensverzamelingsmachine of sensor is aangesloten op de TI-84 Plus, kiest u
File
en selecteert u
1:New.
Gegevensverzameling starten en stoppen
Gegevensverzameling starten en stoppenGegevensverzameling starten en stoppen
Gegevensverzameling starten en stoppen
Gegevensverzameling starten
Om te beginnen met verzamelen selecteert u Start (druk op q). Het verzamelen
stopt automatisch als het aantal metingen (samples) dat ingesteld is in het menu
Time
Graph Settings
bereikt wordt. De TI-84 Plus geeft vervolgens een grafiek van de
verzamelde gegevens weer.
Gegevensverzameling stoppen
Om het verzamelen te stoppen voordat het automatisch stopt, selecteert u Stop (houd
q ingedrukt) op een willekeurig moment tijdens het verzamelingsproces. Wanneer
het verzamelen stopt, wordt er een grafiek van de verzamelde gegevens weergegeven.
Verzamelde gegevens opslaan
Verzamelde gegevens opslaanVerzamelde gegevens opslaan
Verzamelde gegevens opslaan
Verzamelde gegevens worden automatisch overgebracht naar de TI-84 Plus en
opgeslagen in de lijsten
L1 tot en met L4 wanneer de gegevensverzameling voltooid is.
Hoofdstuk 14: Toepassingen 446
Wanneer u de EasyData App verlaat, wordt u door een prompt herinnerd aan de lijsten
waarin tijd, afstand, snelheid en versnelling zijn opgeslagen.
Ga voor meer informatie over de EasyData App naar de website van Texas Instrument
op: education.ti.com/guides.
Hoofdstuk 15: CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-functies 447
Hoofdstuk 15:
Hoofdstuk 15:Hoofdstuk 15:
Hoofdstuk 15:
CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-
CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-
CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-
functies
functiesfuncties
functies
De functies van de TI-84 Plus bekijken in de
De functies van de TI-84 Plus bekijken in de De functies van de TI-84 Plus bekijken in de
De functies van de TI-84 Plus bekijken in de
CATALOG
CATALOGCATALOG
CATALOG
Wat is de CATALOG?
Wat is de CATALOG?Wat is de CATALOG?
Wat is de CATALOG?
De CATALOG is een alfabetische lijst van alle functies en instructies die u op de TI-84
Plus kunt gebruiken. U kunt elk item in de CATALOG oproepen vanuit een menu of via
het toetsenbord, met uitzondering van:
de zes functies voor tekenreeksen,
de zes hyperbolische functies,
de instructie
solve( zonder het vergelijkingsoplosserscherm (hoofolstuk 2),
de functies voor inductieve statistieken zonder gebruik te maken van de schermen
voor inductieve statistieken (hoofolstuk 13)
Opmerking: de enige programmeerinstructies in de CATALOG die u vanuit het
basisscherm kunt invoeren, zijn
GetCalc(, Get(, en Send(.
Een item in de CATALOG kiezen
Een item in de CATALOG kiezenEen item in de CATALOG kiezen
Een item in de CATALOG kiezen
Als u een functie in de
CATALOG wilt kiezen, moet u als volgt te werk gaan.
Hoofdstuk 15: CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-functies 448
1. Druk y N om de CATALOG op te roepen.
Het 4-symbool in de eerste kolom geeft de selectiecursor weer.
2. Druk of } als u de
CATALOG wilt doorlopen totdat de selectiecursor het gewenste
item aangeeft.
Als u wilt overschakelen naar het eerste item dat met een specifieke letter
begint, drukt u de overeenkomstige lettertoets in alpha-lock is geactiveerd, zoals
rechts bovenaan het scherm aangegeven door het Ø-symbool
Items die beginnen met een cijfer worden in alfabetische volgorde geplaatst
volgens de eerste letters die na de cijfers verschijnen. Zo staat
2-PropZTest(
bijvoorbeeld tussen de items die beginnen met de letter
P.
Functies die worden weergegeven in de vorm van symbolen, zoals
+,
L1
, < en(
, worden in de lijst geplaatst achter de items die beginnen met de letter Z. Om
naar het eerste symbool te springen,
!, drukt u op [q].
3. Druk Í om het item in het actuele scherm in te voegen.
Opmerking: als u in de menu CATALOG van het eerste item wilt overschakelen naar het
laatste, drukt u }. Om van het laatste item over te schakelen naar het eerste, moet u
indrukken.
Hoofdstuk 15: CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-functies 449
Tekenreeksen invoeren en gebruiken
Tekenreeksen invoeren en gebruikenTekenreeksen invoeren en gebruiken
Tekenreeksen invoeren en gebruiken
Wat is een tekenreeks?
Wat is een tekenreeks?Wat is een tekenreeks?
Wat is een tekenreeks?
Een tekenreeks is een opeenvolging van tekens tussen aanhalingstekens. De twee
voornaamste toepassingen van tekenreeksen op de TI-84 Plus zijn:
als definitie voor de tekst die in de loop van een programma op het scherm moet
worden weergegeven;
als de invoer die tijdens het programma op het toetsenbord wordt ingegeven.
Tekens zijn de basiselementen die u achter elkaar plaatst om een tekenreeks te vormen.
Elk cijfer, elke letter en elke spatie gelden hierbij als één teken.
Elke naam van een instructie of functie, bijvoorbeeld
sin( of cos( , geldt echter als
één teken; omdat de TI-84 Plus elke instructie- of functienaam beschouwd en
interpreteert als één teken.
Een tekenreeks invoeren
Een tekenreeks invoerenEen tekenreeks invoeren
Een tekenreeks invoeren
Als u een tekenreeks in een lege regel in het basisscherm of in een programma wilt
invoeren, moet u als volgt te werk gaan.
1. Druk ƒ [ã] om het begin van de tekenreeks aan te geven.
2. Voer de tekens van de tekenreeks in.
U kunt hiervoor elke combinatie van cijfers, letters, functienamen of
instructienamen gebruiken.
Hoofdstuk 15: CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-functies 450
Als u een spatie wilt invoeren, drukt u ƒ O.
Als u een aantal alfabetische tekens na elkaar wilt invoeren, kunt u y 7
indrukken om de alpha-lock te activeren (vergrendelen van de alfabetische
toetsen).
3. Druk ƒ [ã] om het einde van de tekenreeks aan te geven.
"
tekenreeks"
4. Druk vervolgens Í. Op het basisscherm verschijnt de tekenreeks nu op de
volgende regel (zonder aanhalingstekens). Als de tekenreeks te lang is om op het
scherm te worden weergegeven, verschijnt er een weglatingsteken (
...) ter
aanduiding dat de tekenreeks buiten het scherm verder gaat. Als u de volledige
tekenreeks wilt bekijken en doorlopen, moet u ~ en | drukken.
Opmerking: de aanhalingstekens worden niet meegeteld als tekens van de tekenreeks.
Een tekenreeks opslaan in een tekenreeksvariabele
Een tekenreeks opslaan in een tekenreeksvariabeleEen tekenreeks opslaan in een tekenreeksvariabele
Een tekenreeks opslaan in een tekenreeksvariabele
Tekenreeks-variabelen
Tekenreeks-variabelenTekenreeks-variabelen
Tekenreeks-variabelen
De TI-84 Plus beschikt over 10 variabelen waarin u tekenreeksen kunt opslaan. U kunt
deze tekenreeksvariabelen dan gebruiken voor de tekenreeksfuncties en -instructies.
Als u het menu
VARS STRING wilt oproepen, moet u als volgt te werk gaan.
Hoofdstuk 15: CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-functies 451
1. Druk om het menu VARS op het scherm weer te geven. Verplaats de cursor
naar de optie
7:String.
2. Druk Í om het vervolgmenu
STRING op te roepen.
Een tekenreeks opslaan in een tekenreeks-variabele
Een tekenreeks opslaan in een tekenreeks-variabeleEen tekenreeks opslaan in een tekenreeks-variabele
Een tekenreeks opslaan in een tekenreeks-variabele
Als u een tekenreeks in een tekenreeksvariabele wilt opslaan, gaat u als volgt te werk.
1. Druk ƒ
[ã], voer de tekenreeks in en druk vervolgens ƒ [ã].
2. Druk nu ¿.
3. Druk
7 om het menu VARS STRING op te roepen.
4. Kies de tekenreeksvariabele (van
Str1 tot en met Str9 of Str0) waarin u deze
tekenreeks wilt opslaan.
Hoofdstuk 15: CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-functies 452
De tekenreeksvariabele wordt vervolgens op de huidige positie van de cursor
ingevoegd, na het opslagsymbool (!).
5. Druk nu Í om de tekenreeks in de tekenreeksvariabele op te slaan. Op het
basisscherm verschijnt nu de opgeslagen tekenreeks zonder aanhalingstekens op
de volgende regel.
De inhoud van een tekenreeks-variabele tonen
De inhoud van een tekenreeks-variabele tonenDe inhoud van een tekenreeks-variabele tonen
De inhoud van een tekenreeks-variabele tonen
Als u de inhoud van een tekenreeksvariabele op het basisscherm wilt weergeven, moet
u eerst de tekenreeksvariabele in het menu
VARS STRING kiezen en vervolgens Í
drukken. De tekenreeks verschijnt op het scherm.
Hoofdstuk 15: CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-functies 453
Tekenreeksfuncties en -instructies in CATALOG
Tekenreeksfuncties en -instructies in CATALOGTekenreeksfuncties en -instructies in CATALOG
Tekenreeksfuncties en -instructies in CATALOG
De tekenreeks-functies en -instructies in de CATALOG tonen
De tekenreeks-functies en -instructies in de CATALOG tonenDe tekenreeks-functies en -instructies in de CATALOG tonen
De tekenreeks-functies en -instructies in de CATALOG tonen
U kunt de tekenreeksfuncties en -instructies alleen oproepen vanuit de
CATALOG. De
onderstaande tabel geeft een overzicht van de tekenreeksfuncties en -instructies in de
volgorde waarin deze tussen de andere items in het menu
CATALOG verschijnen. De
weglatingstekens in deze tabel geven aan dat hier de andere items uit de
CATALOG
even werden weggelaten.
CATALOG
...
Equ4String(
Zet een vergelijking om in een tekenreeks.
expr(
Zet een tekenreeks om in een uitdrukking.
...
inString(
Geeft de positie van een teken in de tekenreeks als resultaat.
...
length(
Geeft de lengte van de tekenreeks (aantal tekens) als
resultaat.
...
String4Equ(
Zet een tekenreeks om in een vergelijking.
sub(
Geeft een gedeelte van een tekenreeks in de vorm van een
nieuwe tekenreeks als resultaat.
...
Hoofdstuk 15: CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-functies 454
Samenvoegen
SamenvoegenSamenvoegen
Samenvoegen
Als u twee of meer tekenreeksen wilt samenvoegen, gaat u als volgt te werk.
1. Voer
tekenreeks1 in, hetzij een tekenreeks op zich, hetzij de naam van een
tekenreeksvariabele.
2. Druk Ã.
3. Voer
tekenreeks2 in, hetzij een tekenreeks op zich, hetzij de naam van een
tekenreeksvariabele. Druk, indien nodig, Ã en voer verder
tekenreeks3, enz. in.
tekenreeks1+tekenreeks2+tekenreeks3. . .
4. Druk Í om de verscheidene tekenreeksen nu als één enkele tekenreeks op het
scherm weer te geven.
Een tekenreeks-functie in de Catalog kiezen
Een tekenreeks-functie in de Catalog kiezenEen tekenreeks-functie in de Catalog kiezen
Een tekenreeks-functie in de Catalog kiezen
Om een functie of instructie te selecteren die met reeksen tekens werkt, en die naar het
huidige scherm te kopiëren, dient u de stappen voor het selecteren van een element uit
de
CATALOG te volgen.
Equ
EquEqu
Equ4String(
String(String(
String(
De functie
Equ4String( zet een vergelijking, die werd opgeslagen in een VARS Y-VARS-
variabele, om in een tekenreeks.
Yn is een variabele die de vergelijking bevat. Strn (van
Hoofdstuk 15: CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-functies 455
Str1 tot en met Str9 of Str0) is de tekenreeksvariabele waarin u de vergelijking als een
tekenreeks kunt opslaan.
Equ4String(Yn,Strn)
expr(
expr(expr(
expr(
Met de functie
expr( kunt u een de reeks tekens in tekenreeks omzetten in een uitdrukking
en deze laten uitvoeren.
tekenreeks kan een tekenreeks of een tekenreeksvariabele zijn.
expr(tekenreeks)
inString(
inString(inString(
inString(
De functie
inString( geeft de positie van het eerste teken van subtekenreeks in de volledige
tekenreeks als resultaat. tekenreeks kan een tekenreeks of een tekenreeksvariabele zijn. start
is de optionele tekenpositie waar het zoeken moet beginnen; de standaardwaarde is 1.
Hoofdstuk 15: CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-functies 456
inString(tekenreeks,subtekenreeks[,start])
Opmerking: indien tekenreeks geen subtekenreeks bevat, of wanneer start groter is dan de
lengte van
tekenreeks, dan is het resultaat van inString( 0.
length(
length(length(
length(
De functie
length( geeft het aantal tekens in tekenreeks als resultaat. tekenreeks kan een
tekenreeks of een tekenreeksvariabele zijn.
Opmerking: de naam van een instructie of functie, sin( of cos( bijvoorbeeld, geldt als één
teken.
length(tekenreeks)
String
StringString
String4Equ(
Equ(Equ(
Equ(
De functie
String4Equ( zet tekenreeks om in een vergelijking en slaat deze op in de variabele
Yn. tekenreeks kan een tekenreeks of een tekenreeksvariabele zijn. Deze functie is de inverse
van de functie
Equ4String.
Hoofdstuk 15: CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-functies 457
String4Equ(tekenreeks,Yn)
sub(
sub(sub(
sub(
De functie
sub( geeft een tekenreeks als resultaat, die een subtekenreeks vormt van een
bestaande
tekenreeks. tekenreeks kan een tekenreeks of een tekenreeksvariabele zijn. begin
is de tekenpositie van het eerste teken van de subtekenreeks.
lengte is het aantal tekens
van de subtekenreeks.
sub(tekenreeks,begin,lengte)
Een functie invoeren om een grafiek te plotten tijdens de uitvoering
Een functie invoeren om een grafiek te plotten tijdens de uitvoering Een functie invoeren om een grafiek te plotten tijdens de uitvoering
Een functie invoeren om een grafiek te plotten tijdens de uitvoering
van een programma
van een programmavan een programma
van een programma
In een programma kunt u een functie invoeren om een grafiek te plotten tijdens de
uitvoering van het programma. Hiervoor moet u de volgende opdrachten gebruiken.
Hoofdstuk 15: CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-functies 458
Opmerking: wanneer u dit programma uitvoert, moet u na de aanduiding ENTRY= een
functie invoeren die zal worden opgeslagen in
Y3.
Hyperbolische functies in CATALOG
Hyperbolische functies in CATALOGHyperbolische functies in CATALOG
Hyperbolische functies in CATALOG
Hyperbolische functies in de CATALOG
Hyperbolische functies in de CATALOGHyperbolische functies in de CATALOG
Hyperbolische functies in de CATALOG
U kunt de hyperbolische functies alleen oproepen vanuit de
CATALOG. De onderstaande
tabel geeft een overzicht van de hyperbolische functies in de volgorde waarin deze
Hoofdstuk 15: CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-functies 459
tussen de andere items in het menu CATALOG verschijnen. De weglatingstekens in deze
tabel geven aan dat hier de andere items uit de
CATALOG even werden weggelaten.
sinh(, cosh(, tanh(
sinh(, cosh(, tanh(sinh(, cosh(, tanh(
sinh(, cosh(, tanh(
sinh(, cosh( en tanh( hyperbolische functies. Ze kunnen worden toegepast op reële
getallen, uitdrukkingen en lijsten.
sinh(waarde)
cosh(waarde)
tanh(waarde)
CATALOG
...
cosh(
Hyperbolic cosine
cosh
-1
(
Hyperbolic arccosine
...
sinh(
Cosinus hyperbolicus
sinh
-1
(
Boogcosinus hyperbolicus
...
tanh(
Sinus hyperbolicus
tanh
-1
(
Boogsinus hyperbolicus
...
Hoofdstuk 15: CATALOG, Hyperbolisch en Tekenreeks-functies 460
sinh
sinhsinh
sinh
M1
(
((
(
,
, ,
,
cosh
coshcosh
cosh
M1
(
((
(
,
, ,
,
tanh
tanhtanh
tanh
M1
(
((
(
sinh
M1
( is de functie voor de boogsinus hyperbolicus. cosh
M1
( is de functie voor de
boogcosinus hyperbolicus.
tanh
M1
( is de functie voor de boogtangens hyperbolicus. Ze
kunnen worden toegepast op reële getallen, uitdrukkingen en lijsten.
sinh
M1
(waarde)
cosh
M1
(waarde)
sinh
M1
(waarde)
Hoofdstuk 16: Programmeren 461
Hoofdstuk 16:
Hoofdstuk 16: Hoofdstuk 16:
Hoofdstuk 16:
Programmeren
ProgrammerenProgrammeren
Programmeren
Kennismaking: het volume van een cylinder
Kennismaking: het volume van een cylinder Kennismaking: het volume van een cylinder
Kennismaking: het volume van een cylinder
berekenen
berekenenberekenen
berekenen
Deze kennismaking is een beknopte inleiding. Lees het vervolg van dit hoofdstuk voor
meer gedetailleerde informatie.
Een programma is een verzameling opdrachten die achtereenvolgens door de TI-84
Plus worden uitgevoerd, precies alsof u ze op het toetsenbord zou hebben ingevoerd.
Schrijf een programma waarin u de waarden voor de straal R en de hoogte H van een
cilinder moet opgeven en dat vervolgens het volume van de cilinder berekent.
1. Druk ~ ~ om het menu
PRGM NEW op te
roepen.
Hoofdstuk 16: Programmeren 462
2. Druk Í om de optie 1:Create New te kiezen. De
Name= aanwijzer verschijnt op het scherm en het
toetsenbord wordt in alpha-lock gezet. Druk
[C] [Y]
[L] [I] [N] [D] [E] [R] en druk vervolgens Í om
CYLINDER als naam van het programma op te
geven.
U bevindt zich nu in het programmascherm. De
dubbele punt (
:) in de eerste kolom van de tweede
regel geeft aan dat dit het begin van een
opdrachtregel is.
3. Druk ~
2 om de optie 2:Prompt in het menu
PRGM I/O te kiezen. In de opdrachtregel wordt
Prompt ingevoegd. Druk ƒ [R] ¢ ƒ [H]
om de namen voor de variabelen van de straal en
de hoogte op te geven. Druk vervolgens Í.
4. Druk y B ƒ
[R] ¡ ƒ [H] À ƒ [A]
Í om de uitdrukking pR
2
H in te voeren en het
resultaat in de variabele
V op te slaan.
5. Druk ~
3 om de optie 3:Disp in het menu
PRGM I/O te kiezen. In de opdrachtregel wordt
Disp ingevoegd. Druk y ƒ ããä [V] [O] [L] [U]
[M] [E] ['] [I] [S] ããä ƒ ¢ ƒ [V] Í
zodat het programma de tekst
VOLUME IS op één
regel en de berekende waarde
V op de volgende
regel weergeeft.
Hoofdstuk 16: Programmeren 463
6. Druk y 5 om terug te keren naar het
basisscherm.
7. Druk om het menu
PRGM EXEC op te
roepen. Dit menu geeft een overzicht van de
namen van de opgeslagen programma's.
8. Druk Í om de tekst
prgmCYLINDER op de
huidige positie van de cursor in te voegen. (Indien
CYLINDER niet het eerste item (1) in uw menu
PRGM EXEC is, moet u de cursor eerst verplaatsen
tot aan
CYLINDER voor u Í drukt.)
9. Druk Í om het programma uit te voeren. Voor
de straal voert u de waarde
1.5 in en drukt u
vervolgens Í. Voor de hoogte voert u de
waarde
3 in en drukt u vervolgens Í. Op het
uitleesscherm verschijnt nu de tekst
VOLUME IS,
gevolgd door de waarde in
V en de melding Done.
Herhaal de stappen 7 tot en met 9 en gebruik nu
andere waarden voor
R en H.
Hoofdstuk 16: Programmeren 464
Programma's maken en verwijderen
Programma's maken en verwijderenProgramma's maken en verwijderen
Programma's maken en verwijderen
Wat is een programma?
Wat is een programma?Wat is een programma?
Wat is een programma?
Een programma is een reeks van één of meer opdrachtregels. Elke regel bevat één of
meer instructies. Wanneer u een programma uitvoert, zal de TI-84 Plus elke instructie in
elke opdrachtregel uitvoeren in precies de volgorde die u hebt gebruikt wanneer u deze
hebt ingevoerd. De beperking van het aantal programma's en hun grootte is enkel
afhankelijk van het beschikbare geheugen van de TI-84 Plus.
Een nieuw programma maken
Een nieuw programma makenEen nieuw programma maken
Een nieuw programma maken
Als u een nieuw programma wilt maken, moet u als volgt te werk gaan.
1. Druk | om het menu
PRGM NEW op te roepen.
2. Druk Í om de optie
1:Create New te kiezen. De Name= aanwijzer verschijnt op het
scherm en het toetsenbord wordt in alpha-lock gezet.
3. Druk op een lettertoets van A tot Z of q om de eerste letter voor de naam van het
nieuwe programma in te voeren.
Opmerking: de naam van het programma kan maximum acht tekens bevatten. Het
eerste teken moet echter een alfabetisch teken van A tot Z of een q zijn. Voor het
tweede en de volgende tekens kunt u letters, cijfers of q gebruiken.
4. U kunt verder maximum zeven letters, cijfers of q-symbolen invoeren totdat u de
volledige naam voor het nieuwe programma hebt opgegeven.
5. Druk vervolgens Í. Het programmascherm wordt nu weergegeven.
Hoofdstuk 16: Programmeren 465
6. Voer één of meer programma-opdrachten in.
7. Druk y 5 als u het programmascherm wilt verlaten en naar het basisscherm
wilt terugkeren.
Geheugenbeheer en het wissen van een programma
Geheugenbeheer en het wissen van een programmaGeheugenbeheer en het wissen van een programma
Geheugenbeheer en het wissen van een programma
Om te controleren of er voldoende geheugen is voor een programma dat u in wilt
voeren:
1. Druk op y L om het menu
MEMORY te openen.
2. Kies
2:Mem Mgmt/Del om het menu MEMORY MANAGEMENT/DELETE te openen
(hoofdstuk 18).
3. Kies
7:Prgm om de PRGM editor te openen.
De TI-84 Plus drukt de geheugenhoeveelheid uit in bytes.
U kunt de beschikbare geheugenruimte op twee manieren vergroten. U kunt één of meer
programma’s wissen, of u kunt een aantal programma’s archiveren.
De geheugenruimte vergroten door een bepaald programma te wissen:
1. Druk op y L en kies
2:Mem Mgmt/Del uit het menu MEMORY.
Hoofdstuk 16: Programmeren 466
2. Kies 7:Prgm om de PRGM editor weer te geven (hoofdstuk 18).
3. Druk op } en op om de selectiecursor (4) naast het programma te zetten dat u
wilt wissen, en druk vervolgens op {. Het programma wordt uit het geheugen
verwijderd.
Opmerking: u krijgt een melding waarin gevraagd wordt het verwijderen te
bevestigen. Kies
2:yes om door te gaan.
Om het scherm PRGM editor te verlaten zonder iets te verwijderen, drukt u op y
5. Het basisscherm zal nu weer verschijnen.
De geheugenruimte vergroten door een programma te archiveren:
4. Druk op y L en kies
2:Mem Mgmt/Del uit het menu MEMORY.
5. Kies
2:Mem Mgmt/Del om het menu MEM MGMT/DEL te openen.
6. Kies
7:Prgm... om het menu PRGM te openen.
Hoofdstuk 16: Programmeren 467
7. Druk op Í om het programma te archiveren. Links van het programma zal een
sterretje verschijnen om aan te geven dat het een gearchiveerd programma betreft.
Om in dit scherm een programma uit het archief te halen, zet u de cursor naast het
gearchiveerde programma en drukt u op Í. Het sterretje zal verdwijnen.
Opmerking: een gearchiveerd programma kan niet worden bewerkt of uitgevoerd.
Om een gearchiveerd programma te kunnen bewerken of uitvoeren, moet u het
eerst uit het archief halen.
Opdrachten invoeren en programma's uitvoeren
Opdrachten invoeren en programma's uitvoerenOpdrachten invoeren en programma's uitvoeren
Opdrachten invoeren en programma's uitvoeren
Een programma-opdracht invoeren
Een programma-opdracht invoerenEen programma-opdracht invoeren
Een programma-opdracht invoeren
In de opdrachtregel kunt u elke instructie of uitdrukking invoeren die u ook in het
basisscherm kunt ingeven. In het programmascherm begint elke nieuwe opdrachtregel
met een dubbele punt ( : ). Als u verscheidene instructies of uitdrukkingen in één
opdrachtregel wilt invoeren, moet u een dubbele punt als scheidingsteken gebruiken.
Opmerking: een opdrachtregel kan meer tekens bevatten dan horizontaal op het scherm
kunnen worden weergegeven; in dit geval zal de opdrachtregel op de volgende
schermregel doorlopen.
Terwijl u zich in het programmascherm bevindt, kunt u menu's oproepen en hierin opties
kiezen. U kunt steeds vanuit een menu op de volgende twee manieren naar het
programmascherm terugkeren:
Hoofdstuk 16: Programmeren 468
kies een item in het menu, waardoor dit in de actuele opdrachtregel wordt ingevoerd;
•druk .
Als u klaar bent met het invoeren van een opdrachtregel drukt u Í. De cursor wordt
automatisch naar de volgende opdrachtregel verplaatst.
In programma's kunt u gebruik maken van variabelen, lijsten, matrices en tekenreeksen
die in het geheugen worden opgeslagen. Wanneer een programma een nieuwe waarde
toekent aan een variabele, lijst, matrix of tekenreeks, wordt tijdens de uitvoering van het
programma de waarde in het geheugen gewijzigd.
U kunt in een programma ook andere programma's oproepen in de vorm van een
subroutine.
Een programma uitvoeren
Een programma uitvoerenEen programma uitvoeren
Een programma uitvoeren
Als u een programma wilt uitvoeren, moet u ervoor zorgen dat u zich in het basisscherm
bevindt en de regel leeg is. Ga nu als volgt te werk.
1. Druk om het menu
PRGM EXEC op te roepen.
2. Kies in het menu
PRGM EXEC een programmanaam. In het basisscherm wordt
automatisch
prgmnaam ingevoegd (bijvoorbeeld prgmCYLINDER).
3. Druk nu Í om dit programma uit te voeren. Terwijl het programma wordt
uitgevoerd, verschijnt de aanduiding op het scherm dat de rekenmachine aan het
berekenen is (bezig-aanduiding).
De variabele Last Answer (
Ans) (laatste resultaat) verandert in de loop van de uitvoering
van het programma, zodat u steeds de opdracht
Ans in een opdrachtregel kunt invoeren.
Hoofdstuk 16: Programmeren 469
De variabele Last Entry (laatste invoer) verandert echter niet wanneer de opdrachten
worden uitgevoerd (hoofdstuk 1).
De TI-84 Plus zal tijdens de uitvoering van het programma de opdrachten op fouten
controleren. De foutcontrole wordt dus niet automatisch uitgevoerd op het ogenblik dat u
de instructies en uitdrukkingen van het programma invoert.
Een programma onderbreken
Een programma onderbrekenEen programma onderbreken
Een programma onderbreken
Als u de uitvoering van een programma wilt onderbreken, moet u É drukken.
Vervolgens verschijnt het menu
ERR:BREAK op het scherm.
Als u wilt terugkeren naar het basisscherm, kiest u de optie
1:Quit.
Als u wilt overschakelen naar de opdrachtregel waar u het programma hebt
onderbroken, kiest u de optie
2: Goto.
Programma's bewerken
Programma's bewerkenProgramma's bewerken
Programma's bewerken
Een programma bewerken
Een programma bewerkenEen programma bewerken
Een programma bewerken
Als u een opgeslagen programma wilt wijzigen of bewerken, moet u als volgt te werk
gaan.
1. Druk ~ om het menu
PRGM EDIT op te roepen.
Hoofdstuk 16: Programmeren 470
2. Kies in het menu PRGM EDIT een programmanaam. De eerste zeven regels van het
programma worden weergegeven.
Opmerking: in het programmascherm verschijnt geen $-symbool om aan te geven
dat een programma meer lijnen bevat dan op dat ogenblik op het scherm kunnen
worden weergegeven.
3. Breng de wijzigingen in de opdrachtregels van het programma aan.
Verplaats de cursor naar de gewenste positie en verwijder, vervang of voeg de
vereiste instructie of uitdrukking in.
•Druk als u alle programma-opdrachten op de actuele opdrachtregel wilt
wissen (de dubbele punt aan het begin van de opdrachtregel wordt niet gewist)
en voer een nieuwe programma-opdracht in.
Opmerking: als u de cursor naar het begin van een opdrachtregel wilt verplaatsen, moet
u y | drukken; om deze naar het einde van de opdrachtregel te verplaatsen, drukt u
y ~. Als u snel zeven opdrachtregels omlaag wilt schuiven, drukt u ƒ ; om snel
zeven opdrachtregels omhoog te schuiven, drukt u ƒ }.
Opdrachtregels invoeren en verwijderen
Opdrachtregels invoeren en verwijderenOpdrachtregels invoeren en verwijderen
Opdrachtregels invoeren en verwijderen
Wanneer u een nieuwe opdrachtregel om het even waar in het programma wilt
invoegen, moet u eerst de cursor verplaatsen naar de positie waar u de nieuwe regel wilt
invoegen, y 6 drukken en vervolgens Í. De dubbele punt vooraan geeft aan dat
dit een nieuwe regel is.
Wanneer u een bestaande opdrachtregel wilt verwijderen, moet u eerst de cursor naar
deze regel verplaatsen, drukken om alle instructies en uitdrukkingen in deze regel
te wissen en vervolgens { indrukken om de (lege) opdrachtregel, inclusief de dubbele
punt, te verwijderen.
Hoofdstuk 16: Programmeren 471
Programma's kopiëren en een nieuwe naam geven
Programma's kopiëren en een nieuwe naam gevenProgramma's kopiëren en een nieuwe naam geven
Programma's kopiëren en een nieuwe naam geven
Een programma kopiëren en een nieuwe naam geven
Een programma kopiëren en een nieuwe naam gevenEen programma kopiëren en een nieuwe naam geven
Een programma kopiëren en een nieuwe naam geven
Wanneer u alle opdrachten uit één programma wilt kopiëren naar een nieuw
programma, moet u de stappen 1 tot en met 5 van de sectie Een nieuw programma
maken uitvoeren, en vervolgens als volgt te werk gaan.
1. Druk y K. Op de laatste regel van het nieuwe programma verschijnt in het
programmascherm de tekst
Rcl (hoofdstuk 1).
2. Druk nu | om het menu
PRGM EXEC op te roepen.
3. Kies in dit menu de naam van het programma. In het programmascherm wordt in de
laatste regel automatisch
prgmnaam ingevoegd.
4. Druk Í. Alle opdrachtregels van het door u gekozen programma worden nu in
het nieuwe programma gekopieerd.
Het kopiëren van programma's biedt tenminste twee belangrijke en nuttige voordelen:
u kunt een programmasjabloon maken voor de reeksen instructies die u vaak wilt
gebruiken;
u kunt een nieuwe naam toekennen aan een programma door de inhoud ervan te
kopiëren naar een nieuw programma.
Opmerking: u kunt met behulp van de opdracht RCL (hoofdstuk 1) alle opdrachten van
een programma ook kopiëren naar een reeds bestaand programma.
Hoofdstuk 16: Programmeren 472
De menu's PRGM EXEC en PRGM EDIT doorlopen
De menu's PRGM EXEC en PRGM EDIT doorlopenDe menu's PRGM EXEC en PRGM EDIT doorlopen
De menu's PRGM EXEC en PRGM EDIT doorlopen
De TI-84 Plus zorgt ervoor dat alle items in de menu's
PRGM EXEC en PRGM EDIT
automatisch in oplopende, alfanumerieke volgorde worden gerangschikt. Deze menu's
kennen enkel aan de eerste 10 items een label toe van 1 tot 9, gevolgd door 0.
Als u automatisch wilt overschakelen naar het eerste item waarvan de programmanaam
begint met een specifiek alfabetisch letterteken of een q, moet u ƒ [een lettertoets
van A tot Z of q] drukken.
Opmerking: als u in deze menu's van het eerste item wilt overschakelen naar het laatste,
drukt u }. Om van het laatste item over te schakelen naar het eerste, moet u
indrukken. Als u snel zeven items in het menu omlaag wilt schuiven, drukt u ƒ .
Om snel zeven items in het menu omhoog te schuiven, drukt u ƒ }.
Hoofdstuk 16: Programmeren 473
PRGM CTL-instructies (programmabesturing)
PRGM CTL-instructies (programmabesturing)PRGM CTL-instructies (programmabesturing)
PRGM CTL-instructies (programmabesturing)
Het menu PRGM CTL
Het menu PRGM CTLHet menu PRGM CTL
Het menu PRGM CTL
U kunt het menu
PRGM CTL (programmabesturing) alleen oproepen door in het
programmascherm te drukken.
CTRL I/O EXEC
1:If
Begin van een voorwaardelijke test.
3:Else
Voert de opdrachten uit indien If waar is.
2:Then
Voert de opdrachten uit indien If onwaar is.
4:For(
Begin van een (onvoorwaardelijke) lus die telkens wordt verhoogd.
5:While
Begin van een voorwaardelijke lus.
6:Repeat
Begin van een voorwaardelijke lus.
7:End
Geeft het einde van een programmagedeelte aan.
8:Pause
Onderbreekt de uitvoering van een programma.
9:Lbl
Definieert een label.
0:Goto
Om naar een specifiek label over te schakelen.
A:IS>(
Verhoogt en slaat over als groter dan.
B:DS<( Vermindert en slaat over als kleiner dan.
C:Menu( Het bepalen van items in een menu en sprongen.
Hoofdstuk 16: Programmeren 474
Deze instructies bepalen het verloop van het programma dat wordt uitgevoerd. U kunt
deze gebruiken om op een eenvoudige manier een reeks opdrachten te herhalen of over
te slaan in de loop van de uitvoering van het programma. Wanneer u een item in dit
menu kiest, wordt deze opdrachtnaam automatisch op de positie van de cursor in de
opdrachtregel van het programma ingevoegd.
Als u wilt terugkeren naar het programmascherm zonder een item in het menu te kiezen,
drukt u .
Het programma-verloop besturen
Het programma-verloop besturenHet programma-verloop besturen
Het programma-verloop besturen
Aan de hand van de instructies voor de programmacontrole kunt u aangeven welke
opdracht in het programma als volgende opdracht door de TI-84 Plus zal worden
uitgevoerd. Met de opdrachten
If, While en Repeat stuurt u het programma afhankelijk
van een bepaalde voorwaarde. In deze voorwaarden wordt vaak gebruik gemaakt van
relationele of Boolese test (hoofdstuk 2), bijvoorbeeld:
If A<7:A+1!A
of
D:prgm Voert een programma als subroutine uit.
E:Return Einde van een subroutine en terugkeren naar hoofdprogramma.
F:Stop Stopt de uitvoering van het programma.
G:DelVar In het programma wordt een variabele gewist.
H:GraphStyle( Begin van een voorwaardelijke test.
CTRL I/O EXEC
Hoofdstuk 16: Programmeren 475
If N=1 and M=1:Goto Z.
If
IfIf
If
If wordt gebruikt voor een test en een sprong. Indien voorwaarde onwaar is (waarde is
nul), dan wordt de
opdracht die onmiddellijk volgt na de If-instructie overgeslagen. Indien
voorwaarde waar is (waarde is niet nul), dat wordt de volgende opdracht uitgevoerd. De If-
instructies kunnen worden genest.
:If voorwaarde
:opdracht
(indien waar)
:opdracht
If-Then
If-ThenIf-Then
If-Then
Then is een instructie die u kunt gebruiken na een If-instructie om een reeks opdrachten uit
te voeren indien
voorwaarde waar is (waarde is niet nul). Met de End-instructie geeft u het
einde van deze reeks
opdrachten aan.
:If voorwaarde
:Then
Programma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 476
:opdracht (indien waar)
:opdracht (indien waar)
:End
:opdracht
If-Then-Else
If-Then-ElseIf-Then-Else
If-Then-Else
Else is een instructie die u kunt gebruiken na een If-Then-instructie om een reeks
opdrachten uit te voeren indien voorwaarde onwaar is (waarde is nul). Met de End-instructie
geeft u het einde van deze reeks
opdrachten aan.
:If voorwaarde
:Then
:opdracht
(indien waar)
:opdracht (indien waar)
:Else
:opdracht (indien onwaar)
:opdracht (indien onwaar)
Programma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 477
:End
:opdracht
For(
For(For(
For(
For( is een instructie die u gebruikt voor programmalussen en tellers. Hiermee kunt u een
variabele van begin tot einde verhogen met stapgrootte. stapgrootte is optioneel (als u deze niet
opgeeft, is de stapgrootte = 1) en kan zelfs een negatief getal zijn (
einde<begin). einde is een
maximale of minimale waarde die niet mag overschreden worden. Met de
End-instructie
geeft u het einde van de programmalus aan. De
For(-lussen kunnen worden genest.
:For(variabele,begin,einde[,stapgrootte])
:opdracht
(zolang einde niet wordt overschreden)
:opdracht (zolang einde niet wordt overschreden)
Programma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 478
:End
:opdracht
While
WhileWhile
While
While is een instructie waarmee u een reeks opdrachten kunt uitvoeren zolang voorwaarde
waar is.
voorwaarde is vaak een relationele test (hoofdstuk 2). De voorwaarde wordt getest
wanneer de
While-instructie wordt ontmoet. Indien voorwaarde waar is (waarde is niet nul),
dan zal het programma een reeks
opdrachten uitvoeren. De End-instructie geeft het einde
van deze reeks opdrachten aan. Wanneer
voorwaarde onwaar is (waarde is nul), zal het
programma elke
opdracht die volgt na de End-instructie uitvoeren. De While-instructies
kunnen worden genest.
:While voorwaarde
:opdracht
(zolang voorwaarde waar is)
:opdracht (zolang voorwaarde waar is)
Programma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 479
:End
:opdracht
Repeat
RepeatRepeat
Repeat
Repeat is een instructie waarmee u een reeks opdrachten kunt uitvoeren totdat voorwaarde
waar is (waarde is niet nul). Deze instructie heeft dezelfde functie als de
While-instructie,
maar hier wordt
voorwaarde getest op het ogenblik dat de End-instructie wordt ontmoet; op
deze manier wordt de reeks
opdrachten altijd tenminste één keer uitgevoerd. De Repeat-
instructies kunnen worden genest.
:Repeat voorwaarde
:opdracht
(totdat voorwaarde waar is)
:opdracht (totdat voorwaarde waar is)
Programma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 480
:End
:opdracht
End
End End
End
End is een instructie die het einde van een reeks opdrachten aangeeft. U moet steeds een
End-instructie invoegen aan het einde van elke For(-, While- of Repeat-lus. U moet ook
steeds een
End-instructie invoegen aan het einde van elke If-Then- en elke If-Then-Else-
instructiereeks.
Pause
PausePause
Pause
Pause is een instructie waarmee u de normale uitvoering van het programma kunt
onderbreken zodat u de resultaten of grafieken kunt bekijken. Tijdens het pauzeren ziet
u rechts bovenaan het scherm een stippellijntje als pauzesymbool. Druk Í als u de
uitvoering van het programma gewoon wilt verderzetten.
Pause zonder argument onderbreekt tijdelijk de uitvoering van het programma.
Indien de
DispGraph- of Disp-instructie wordt uitgevoerd, dan wordt het
desbetreffende scherm weergegeven.
Programma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 481
Pause met waarde onderbreekt de uitvoering van het programma en toont waarde in
het huidige basisscherm. U kunt
waarde over het scherm laten schuiven.
Pause [waarde]
Lbl, Goto
Lbl, GotoLbl, Goto
Lbl, Goto
Lbl (label) en Goto (ga naar) zijn instructies die u samen kunt gebruiken om sprongen
binnen het programma uit te voeren.
Lbl bepaalt het label voor een opdracht. Een label kan bestaan uit één of twee tekens (A
tot en met
Z, 0 tot en met 99, of q).
Lbl label
Programma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 482
Goto zorgt ervoor dat het programma verder wordt uitgevoerd vanaf label wanneer de
Goto-instructie wordt ontmoet.
Goto label
IS>(
IS>(IS>(
IS>(
IS>( (verhoog-en-sla-over) telt 1 op bij de variabele. Indien het resultaat > is dan waarde (dit
kan een uitdrukking zijn), wordt de volgende
opdracht overgeslagen; indien het resultaat {
is vergeleken met
waarde, wordt de volgende opdracht uitgevoerd. De variabele kan geen
systeemvariabele zijn.
:IS>(variabele,waarde)
:opdracht (indien resultaat { waarde)
:opdracht (indien resultaat > waarde)
Programma Resultaat
Programma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 483
Opmerking: IS>( is geen lusinstructie.
DS<(
DS<(DS<(
DS<(
DS<( (verminder-en-sla-over) vermindert de variabele met 1. Indien het resultaat < is dan
waarde (dit kan een uitdrukking zijn), wordt de volgende opdracht overgeslagen; indien het
resultaat | is vergeleken met
waarde, wordt de volgende opdracht uitgevoerd. De variabele
kan geen systeemvariabele zijn.
:DS<(variabele,waarde)
:opdracht
(indien resultaat | waarde)
:opdracht (indien resultaat < waarde)
Opmerking: DS<( is geen lusinstructie.
Menu(
Menu(Menu(
Menu(
Menu( is een instructie waarmee u binnen het programma een sprong kunt uitvoeren.
Wanneer in de loop van de uitvoering van het programma
Menu( wordt ontmoet, wordt
het menuscherm getoond met hierin de specifieke menu-opties, wordt de pauze-
aanduiding weergegeven en de uitvoering van het programma onderbroken totdat u een
optie in het desbetreffende menu hebt gekozen.
Programma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 484
De menutitel moet u tussen aanhalingstekens ( " ) invoeren, gevolgd door maximum
zeven paren van menu-opties. Elk paar omvat een argument
tekst (eveneens tussen
aanhalingstekens) die op het scherm zal verschijnen als een menu-optie en het
bijbehorende argument
label voor de positie in het programma waarnaar wordt
gesprongen wanneer u de overeenkomstige menu-optie hebt gekozen.
Menu("titel","tekst1",label1,"tekst2",label2, . . .)
De uitvoering van het programma wordt onderbroken totdat u de optie 1 of 2 kiest.
Wanneer u bijvoorbeeld de optie 2 kiest, zal het menu verdwijnen en wordt de uitvoering
van het programma verdergezet vanaf het label
Lbl B.
prgm
prgmprgm
prgm
Met de instructie
prgm kunt u andere programma's uitvoeren als subroutines van het
huidige programma. Als u de instructie
prgm kiest, wordt deze automatisch op de positie
van de cursor ingevoegd. Voer de lettertekens in voor de
naam van het programma. Als u
gebruik maakt van de instructie
prgm, stemt dit overeen met het kiezen van bestaande
programma's in het menu
PRGM EXEC; hiermee kunt u echter een naam opgeven van
een programma dat u nog niet hebt gemaakt.
prgmnaam
Programma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 485
Opmerking: als u de instructie RCL gebruikt, kunt u de naam van de subroutine niet
invoeren. U moet in dit geval de naam automatisch invoegen door een keuze te maken
in het menu PRGM EXEC.
Return
ReturnReturn
Return
Return is een instructie waarmee de subroutine wordt verlaten en het hoofdprogramma
verder wordt uitgevoerd, zelfs indien deze in geneste lussen voorkomt. Eventuele lussen
worden beëindigd. Het programma veronderstelt aan het einde van elk programma, dat
als een subroutine wordt aangeroepen, een impliciete
Return-instructie. Wanneer in de
loop van de uitvoering een
Return-instructie wordt ontmoet binnen het hoofdprogramma,
zal het programma stoppen en keert u terug naar het basisscherm.
Stop
StopStop
Stop
Stop is een instructie waarmee u de uitvoering van een programma kunt beëindigen en
vervolgens kunt terugkeren naar het basisscherm. Een
Stop-instructie aan het einde van
een programma mag u invoegen, dit is niet noodzakelijk.
DelVar
DelVarDelVar
DelVar
DelVar is een instructie waarmee u de inhoud van een variabele uit het geheugen kunt
wissen.
DelVar variabele
Hoofdstuk 16: Programmeren 486
GraphStyle(
GraphStyle(GraphStyle(
GraphStyle(
GraphStyle( is de instructie waarmee u kunt aangeven welke grafiekstijl bij het plotten
moet worden toegepast.
functie# is het nummer van de Y= functienaam in de huidige
grafiekinstelling.
grafiekstijl is een getal van 1 tot 7 dat overeenstemt met de grafiekstijl,
zoals hieronder aangegeven.
GraphStyle(functie#,grafiekstijl)
Voorbeeld:
GraphStyle(1,5) in de Func instelling stelt de grafiekstijl voor Y1 in op
(pad; 5).
Niet alle grafiekstijlen zullen echter beschikbaar zijn in alle grafiekinstellingen. Zie de
tabel van grafiekstijlen in hoofdstuk 3 voor meer gedetailleerde informatie voor de
verschillende grafiekstijlen.
1 = ç (lijn)
2 = è (dik)
3 = é (schaduw bovenaan)
4 = ê (schaduw onderaan)
5 = ë (pad)
6 = ì (actief)
7 = í (punt)
Hoofdstuk 16: Programmeren 487
PRGM I/O-instructies (Input/Output-instructies)
PRGM I/O-instructies (Input/Output-instructies)PRGM I/O-instructies (Input/Output-instructies)
PRGM I/O-instructies (Input/Output-instructies)
Het menu PRGM I/O
Het menu PRGM I/OHet menu PRGM I/O
Het menu PRGM I/O
U kunt het menu
PRGM I/O (programma-invoer/uitvoer) alleen oproepen door in het
programmascherm ~ te drukken.
Met deze instructies kunt u de in- en uitvoer van een programma tijdens de uitvoering ervan
beheren. Op deze manier kunt waarden invoeren en resultaten op het scherm weergeven in
de loop van de uitvoering van het programma.
CTRL I/O EXEC
1:Input
van de cursor.
2:Prompt
Vraagt om de invoer van waarde voor een variabele.
3:Disp
Toont een tekst, waarde of het basisscherm.
4:DispGraph
Toont de huidige grafiek.
5:DispTable
Toont de huidige tabel.
6:Output(
Toont tekst op een specifieke positie.
7:getKey
Wacht totdat een toets wordt ingedrukt.
8:ClrHome
Wist het uitleesscherm.
9:ClrTable
Wist de huidige tabel.
0:GetCalc(
Haalt een variabele op uit een andere TI-84 Plus.
A:Get(
Haalt een variabele op uit CBL 2™/CBL™ of CBR™.
B:Send(
Zendt een variabele naar CBL 2/CBL of CBR.
Hoofdstuk 16: Programmeren 488
Als u wilt terugkeren naar het programmascherm zonder een item in het menu te kiezen,
drukt u .
Een grafiek tonen met de instructie Input
Een grafiek tonen met de instructie InputEen grafiek tonen met de instructie Input
Een grafiek tonen met de instructie Input
De instructie
Input zonder argument geeft de huidige grafiek weer. U kunt de vrij
beweegbare cursor verplaatsen, waardoor de coördinaten X en Y worden bijgewerkt. Op
het scherm verschijnt dan het pauzesymbool. Druk Í als u de uitvoering van het
programma wilt verderzetten.
Input
Programma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 489
Een waarde in een variabele opslaan met de instructie Input
Een waarde in een variabele opslaan met de instructie InputEen waarde in een variabele opslaan met de instructie Input
Een waarde in een variabele opslaan met de instructie Input
De instructie
Input gevolgd door variabele toont een ? (vraagteken) als aanwijzer in de
loop van de uitvoering van het programma. De
variabele kan een reëel getal, een complex
getal, een lijst, matrix, tekenreeks of Y=
functie zijn. Wanneer het programma wordt
gestart en dit teken verschijnt, voert u een waarde in (dit kan een uitdrukking zijn) en
druk vervolgens Í. Deze waarde wordt geëvalueerd en in
variabele opgeslagen. De
uitvoering van het programma wordt verdergezet.
Input [variabele]
U kunt maximum 16 tekens
tekst of de inhoud van Strn (een tekenreeksvariabele) als
aanwijzer op het scherm weergeven. Wanneer het programma wordt gestart en deze
tekst verschijnt, voert u een waarde in na de aanwijzer en drukt u vervolgens Í.
Deze waarde wordt dan in de
variabele opgeslagen. De uitvoering van het programma
wordt verdergezet.
Input ["tekst",variabele]
Input [Strn,variabele]
Programma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 490
Opmerking: wanneer een programma gedurende de uitvoering ervan door middel van
een aanwijzer vraagt om de invoer van lijsten en uitdrukkingen, moet u ook de accolades
(
{ }) voor en na de items in de lijst en de aanhalingstekens voor en na de uitdrukkingen
invoeren.
Prompt
PromptPrompt
Prompt
Tijdens de uitvoering van het programma, geeft de instructie
Prompt elke variabele, één
na één, weer op het scherm, gevolgd door
=?. Na elke aanwijzer moet u dan een waarde
of een uitdrukking voor elke
variabele invoeren en vervolgens Í indrukken. Deze
waarden worden opgeslagen en de uitvoering van het programma wordt verdergezet.
Prompt variabeleA[,variabeleB,...,variabele n]
Opmerking:
met de instructie Prompt kunt u geen Y= functies invoeren.
Het basisscherm tonen
Het basisscherm tonenHet basisscherm tonen
Het basisscherm tonen
De instructie
Disp (tonen) zonder een argument toont het basisscherm. Als u tijdens de
uitvoering van het programma het basisscherm wilt zien, moet u de
Disp-instructie
gevolgd door een
Pause-instructie gebruiken.
Programma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 491
Disp
Waarden en meldingen tonen
Waarden en meldingen tonenWaarden en meldingen tonen
Waarden en meldingen tonen
De instructie
Disp met één of meer waarden toont deze waarden.
Disp [waardeA,waardeB,waardeC,...,waarde n]
Indien
waarde een variabele is, wordt de huidige waarde van deze variabele
weergegeven.
Indien
waarde een uitdrukking is, wordt deze eerst geëvalueerd en zal het resultaat
aan de rechterkant op de volgende regel verschijnen.
Indien
waarde een tekenreeks tussen aanhalingstekens is, zal deze aan de linkerkant
van de huidige regel op het scherm verschijnen. ! kan niet als teken in de tekst
worden gebruikt.
Indien de
Disp-instructie wordt gevolgd door de Pause-instructie, zal de uitvoering van
het programma tijdelijk worden gepauzeerd zodat u het scherm rustig kunt bekijken.
Wanneer u vervolgens de uitvoering van het programma wilt verderzetten, drukt u
Í.
Opmerking: indien een matrix of een lijst te groot is om volledig op het scherm te worden
weergegeven, verschijnen er in de laatste kolom weglatingstekens (...), hoewel u de
Programma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 492
matrix of lijst niet kunt verschuiven. Als u toch de matrix of lijst wilt verschuiven, moet u
de instructie Pause
waarde gebruiken.
DispGraph
DispGraphDispGraph
DispGraph
Met de instructie
DispGraph (grafiek tonen) kunt u de huidige grafiek op het scherm
weergeven. Indien de
DispGraph-instructie wordt gevolgd door de Pause-instructie, zal
de uitvoering van het programma tijdelijk worden gepauzeerd zodat u het scherm rustig
kunt bekijken. Wanneer u vervolgens de uitvoering van het programma wilt verderzetten,
drukt u Í.
DispTable
DispTableDispTable
DispTable
Met de instructie
DispTable (tabel tonen) kunt u de huidige tabel op het scherm
weergeven. De uitvoering van het programma zal tijdelijk worden gepauzeerd zodat u
het scherm rustig kunt bekijken. Wanneer u vervolgens de uitvoering van het
programma wilt verderzetten, drukt u Í.
Output(
Output(Output(
Output(
De instructie
Output( toont tekst of waarde op het huidige basisscherm vanaf rij (1 tot en
met 8) en
kolom (1 tot en met 16), waardoor eventuele tekens op deze regel worden
overschreven.
Opmerking: u kunt het best de instructie ClrHome gebruiken voor u de instructie Output(
in het programma invoert. Opmerking:
Uitdrukkingen worden eerst geëvalueerd en de waarden worden vervolgens op het
scherm weergegeven, rekening houdend met de huidige
MODE-instellingen. Matrices
Hoofdstuk 16: Programmeren 493
worden weergegeven zoals ze werden ingevoerd en als een lijn te lang is om op het
scherm te worden weergegeven, gaat deze op de volgende regel verder. ! kan niet als
teken in de tekst worden gebruikt.
Output(rij,kolom,"tekst")
Output(rij,kolom,waarde)
Als u de instructie Output( gebruikt wanneer het scherm door middel van Horiz wordt
gesplitst, dan is de maximale waarde voor
lijn 4. Als u de instructie Output( gebruikt
wanneer het scherm door
G-T wordt gesplitst, is de maximale waarde voor rij 8 en de
maximale waarde voor
kolom 16. Dit zijn dezelfde waarden als voor een Full (volledig)
scherm.
getKey
getKeygetKey
getKey
De instructie
getKey heeft als resultaat een getal dat overeenstemt met de laatst ingedrukte
toets, overeenkomstig het toetsendiagram. Indien er geen toets werd ingedrukt, dan is het
resultaat van
getKey 0. U kunt de instructie getKey in lussen gebruiken om de besturing
Programma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 494
van het programma in functie van de toetsaanslagen te stellen, bijvoorbeeld wanneer u
videospelletjes maakt.
Opmerking: u kunt op elk ogenblik É drukken om de uitvoering van het programma te
stoppen.
Programma Resultaat
Opmerking:
De toetsen , Œ, en
Í werden tijdens de uitvoering van het
programma ingedrukt.
Hoofdstuk 16: Programmeren 495
Toetsendiagram van de TI-84 Plus
Toetsendiagram van de TI-84 PlusToetsendiagram van de TI-84 Plus
Toetsendiagram van de TI-84 Plus
ClrHome, ClrTable
ClrHome, ClrTableClrHome, ClrTable
ClrHome, ClrTable
Met de instructie
ClrHome (basisscherm wissen) kunt u ervoor zorgen dat tijdens de
uitvoering van het programma het basisscherm wordt leeggemaakt.
De instructie
ClrTable (tabel wissen) zorgt ervoor dat de waarden in het tabelscherm
tijdens de uitvoering van het programma worden gewist.
GetCalc(
GetCalc(GetCalc(
GetCalc(
Met de instructie
GetCalc( kunt u de inhoud van variabele op een andere TI-84 Plus
inlezen en opslaan in
variabele op de ontvangende TI-84 Plus. variabele kan een getal zijn,
Hoofdstuk 16: Programmeren 496
een item in een lijst, een lijstnaam, een element uit een matrix, een naam van een
matrix, een tekenreeks, een Y=-variabele, een grafiekdatabase of een afbeelding.
GetCalc(variabele)[,poortmarkering])
De TI-84 Plus gebruikt standaard de USB-poort als deze aangesloten is. Als de USB-
kabel niet aangesloten is, gebruikt de rekenmachine de I/O-poort. Als u de USB- of I/O-
poort wilt specificeren, gebruikt u de volgende poortmarkeringsnummers:
poortmarkering=0 gebruik USB-poort indien aangesloten;
poortmarkering=1 gebruik USB-poort;
poortmarkering=2 gebruik I/O-poort
Opmerking: GetCalc( werkt niet tussen TI-82 en TI-83 Plus of TI-82 en TI-84 Plus
rekenmachines.
Get(, Send(
Get(, Send(Get(, Send(
Get(, Send(
De instructie
Get( haalt gegevens op uit de CBL 2/CBL of CBR en slaat deze op in
variabele op de ontvangende TI-84 Plus. variabele kan een reëel getal zijn, een item in een
lijst, een lijstnaam, een element uit een matrix, een naam van een matrix, een
tekenreeks, een Y=-variabele, een grafiekdatabase of een afbeelding.
Get(variabele)
Opmerking:
wanneer u een programma van een TI-82 naar een TI-84 Plus stuurt, dat de
instructie Get( bevat, dan zal de TI-84 Plus deze instructie interpreteren als de
hierboven beschreven
Get(-instructie. Met de Get(-instructie kunt u echter geen
gegevens uit een andere TI-84 Plus ophalen. Hiervoor moet u gebruik maken van de
instructie
GetCalc(.
Hoofdstuk 16: Programmeren 497
De instructie Send( zendt de inhoud van variabele naar de CBL 2/CBL of CBR. U kunt
deze instructie niet gebruiken om gegevens naar een andere TI-84 Plus te zenden.
variabele kan een reëel getal zijn, een item in een lijst, een lijstnaam, een element uit een
matrix, een naam van een matrix, een tekenreeks, een Y=-variabele, een
grafiekdatabase of een afbeelding, bijvoorbeeld als invoer van statistische gegevens.
variabele kan een lijst van elementen zijn.
Send(variabele)
Opmerking:
u kunt de instructies Get(, Send( en GetCalc( oproepen vanuit CATALOG als
u deze in het basisscherm wilt uitvoeren (hoofdstuk 15).
Andere programma’s oproepen als subroutines
Andere programma’s oproepen als subroutinesAndere programma’s oproepen als subroutines
Andere programma’s oproepen als subroutines
Een programma vanuit een ander programma oproepen
Een programma vanuit een ander programma oproepenEen programma vanuit een ander programma oproepen
Een programma vanuit een ander programma oproepen
Met de TI-84 Plus beschikt u over een functie waarmee u een opgeslagen programma
als subroutine kunt oproepen vanuit een ander programma. Voer de naam van het
programma dat u als subroutine wilt laten uitvoeren in een regel in.
U kunt de naam van een programma in de opdrachtregel op twee manieren invoeren.
Opmerking: Dit programma haalt
geluidsgegevens en tijdgegevens in seconden
op uit de CBL 2™.
Hoofdstuk 16: Programmeren 498
•Druk | om het menu PRGM EXEC op te roepen en kies de naam van het
programma. Op de huidige positie van de cursor wordt in de opdrachtregel
prgmnaam automatisch ingevoegd.
Kies in het menu
PRGM CTL de optie prgm en voer vervolgens de naam van het
programma in.
prgmnaam
Wanneer tijdens de uitvoering van het programma prgmnaam wordt ontmoet, dan wordt
de eerste opdracht van het secundaire (opgeroepen) programma de volgende opdracht
die zal worden uitgevoerd. Het programma keert terug naar de eerstvolgende opdracht
in het oproepende (hoofd-)programma wanneer ofwel een
Return-instructie wordt
ontmoet, ofwel wanneer een impliciete
Return wordt verondersteld aan het einde van het
opgeroepen programma.
Subroutine ( '
Hoofdprogramma Resultaat
Hoofdstuk 16: Programmeren 499
Opmerkingen over het oproepen van andere programma's
Opmerkingen over het oproepen van andere programma'sOpmerkingen over het oproepen van andere programma's
Opmerkingen over het oproepen van andere programma's
Alle variabelen zijn globale variabelen.
Het
label dat wordt gebruikt in de Goto- en Lbl-instructies is een lokale variabele binnen
het programma waarin dit wordt toegekend. Het
label dat in het ene programma wordt
gedefinieerd, kunt u echter niet in het andere programma gebruiken. U kunt dus geen
gebruik maken van de
Goto-instructie om een sprong naar een label in een ander
programma te maken.
Met de instructie
Return kunt u een subroutine verlaten en terugkeren naar het
oproepende programma, zelfs wanneer deze instructie zich in geneste lussen bevindt.
Een assembleertaalprogramma uitvoeren
Een assembleertaalprogramma uitvoerenEen assembleertaalprogramma uitvoeren
Een assembleertaalprogramma uitvoeren
Het is mogelijk programma’s uit te voeren die voor de TI-84 Plus geschreven zijn in
assembleertaal. Assembleertaalprogramma’s zijn in het algemeen veel sneller en bieden
meer controlemogelijkheden dan de via het toetsenbord ingevoerde programma’s die u in
de ingebouwde programma-editor kunt schrijven.
Opmerking: een assembleertaalprogramma heeft meer controle over de rekenmachine,
wat echter ook inhoudt dat, indien uw assembleertaalprogramma (een) fout(en) bevat,
dit ertoe kan leiden dat de rekenmachine alle gegevens, programma’ en toepassingen
die in het geheugen zijn opgeslagen reset en dus verliest.
Wanneer u een assembleertaalprogramma download, wordt het bij de andere
programma’s opgeslagen als een
PRGM menu-optie. U kunt:
Het programma verzenden met behulp van de communicatiepoort van de TI-84 Plus
(hoofdstuk 19).
Hoofdstuk 16: Programmeren 500
Het programma wissen met behulp van het scherm MEM MGMT DEL (hoofdstuk 18).
Om een assembleertaalprogramma uit te voeren, is de syntaxis:
Asm(AssemblyProgramName)
Gebruik bij het schrijven van een assembleertaalprogramma de twee onderstaande
instructies uit de
CATALOG om het programma te identificeren en te compileren.
Om een assembleerprogramma dat u heeft geschreven te compileren:
1. Voer de stappen voor het schrijven van een programma uit. Vergeet niet
AsmPrgm als
eerste regel van uw programma in te voeren.
2. Druk in het basisscherm op y N en kies vervolgens
AsmComp( om het in het
scherm te plakken
3. Druk op om het menu
PRGM EXEC weer te geven.
4. Kies het programma dat u wilt compileren. Het zal in het basisscherm geplakt
worden.
5. Druk op ¢ en kies vervolgens
prgm uit de CATALOG
6. Toets de naam in die u heeft gekozen voor het the output-programma.
Opmerking: deze naam moet uniek zijn N het mag geen kopie van een bestaande
programmanaam zijn.
Instructies Commentaar
AsmComp(prgmASM1,
prgmASM2)
Compileert een in ASCII geschreven
assembleertaalprogramma en slaat de hex versie op
AsmPrgm Identificeert een assembleertaalprogramma; moet
worden ingevoerd als eerste regel van een
assembleertaalprogramma
Hoofdstuk 16: Programmeren 501
7. Druk op ¤ om de invoer te voltooien.
De volgorde van de argumenten dient als volgt te zijn:
AsmComp(prgmASM1, prgmASM2)
8. Druk op Í om uw programma te compileren en het output-programma te
genereren.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 502
Hoofdstuk 17:
Hoofdstuk 17: Hoofdstuk 17:
Hoofdstuk 17:
Activiteiten
ActiviteitenActiviteiten
Activiteiten
De abc-formule
De abc-formuleDe abc-formule
De abc-formule
Een berekening invoeren
Een berekening invoerenEen berekening invoeren
Een berekening invoeren
Gebruik de abc-formule om de oplossing te vinden voor de tweedegraadsvergelijkingen
3x
2
+ 5x + 2 = 0 en 2x
2
N x + 3 = 0.
1. Druk op
3 ¿ ƒ [A] (boven de
toets ) om de coëfficiënt van de
term X
2
op te slaan.
2. Druk Ā[:]. Met de dubbele punt kunt
u op dezelfde regel meer dan één
instructie invoeren.
3. Druk op
5 ¿ ƒ [B] (boven de
toets ÎŒ) om de coëfficiënt van de
term X op te slaan. Druk Ā [:] om
een nieuwe instructie op dezelfde regel
in te voeren. Druk op
2 ¿ ƒ [C]
(boven de toets ) om de constante
op te slaan.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 503
4. Druk op Í om deze waarden op te
slaan in de variabelen A, B en C.
5. Druk op £ Ì ƒÄ[B] à y C ƒ
[B] ¡ ¹
4 ƒ [A] ƒ [C] ¤ ¤ ¥
£
2 ƒ [A] ¤ om de uitdrukking voor
één van de oplossingen voor de abc-
formule in te voeren.
6. Druk op Í om één oplossing voor de
vergelijking 3x
2
+ 5x + 2 = 0 te vinden.
Het resultaat wordt rechts op het scherm
getoond. De cursor verspringt naar de
volgende regel, zodat u onmiddellijk de
volgende uitdrukking kunt invoeren.
b b
2
4ac±
2a
--------------------------------------
Hoofdstuk 17: Activiteiten 504
Naar een breuk converteren
Naar een breuk converterenNaar een breuk converteren
Naar een breuk converteren
U kunt de oplossing ook weergeven in de vorm van een breuk.
1. Druk op om het menu
MATH op te
roepen.
2. Druk op
1 om in het menu MATH de optie
1:4Frac te kiezen.
Wanneer u op
1 drukt, verschijnt de
instructie
Ans4Frac. Ans is een variabele
die het laatst berekende resultaat bevat.
3. Druk op Í om het resultaat in een
breukvorm om te zetten.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 505
Om sneller te werk te gaan, kunt u de uitdrukking die u het laatst hebt ingevoerd,
opnieuw oproepen en deze aanpassen om een nieuw resultaat te laten berekenen.
Opmerking: u kunt ook op een andere manier vergelijkingen oplossen, namelijk met
behulp van de ingebouwde Solver ( in het menu
MATH) door hierin de veelterm Ax
2
+ Bx
+ C rechtstreeks in te voeren.
4. Druk op y [ (boven de toets
Í) om de instructie voor de
conversie naar breukvorm op te roepen
en druk vervolgens nogmaals y [
om de uitdrukking voor de abc-formule
op te roepen.
5. Druk op } om de cursor te verplaatsen
naar het
+ teken in de formule. Druk ¹
om de abc-formule te bewerken zodat dit
het resultaat wordt:
Druk op Í om de andere oplossing
te vinden voor de
tweedegraadsvergelijking 3x
2
+ 5x + 2 =
0.
b b
2
4ac+
2a
---------------------------------------
b b
2
4ac
2a
--------------------------------------
Hoofdstuk 17: Activiteiten 506
Complexe oplossingen weergeven
Complexe oplossingen weergevenComplexe oplossingen weergeven
Complexe oplossingen weergeven
Los nu de vergelijking 2x
2
N x + 3 = 0. Door de modus voor complexe getallen a+bi in te
stellen kunt u op de TI-84 Plus ook complexe getallen als resultaat weergeven.
1. Druk op z † † (6 maal) en
druk vervolgens op ~ om de cursor op
de optie
a+bi te plaatsen. Druk op Í
om de optie
a+bi voor de modus voor
complexe getallen te kiezen.
2. Druk op y 5 (boven de toets z)
om terug te keren naar het basisscherm
en druk vervolgens op om het
basisscherm te wissen.
3. Druk op
2 À ƒ [A] ƒ [:] Ì 1 À
ƒ [B] ƒ [:]
3 À ƒ [C] Í.
De coëfficiënt van de term x
2
, de
coëfficiënt van de term X en de
constante van de nieuwe vergelijking
worden nu respectievelijk in de
variabelen A, B en C opgeslagen.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 507
4. Druk op y [ om de
bewaarinstructie op te roepen en druk
vervolgens nogmaals op y [ om
de uitdrukking voor de abc-formule op te
roepen.
5. Druk op Í om één oplossing voor de
vergelijking 2X
2
-X+3=0 te vinden.
6. Druk herhaaldelijk op y [ totdat de
abc-formule op de regel verschijnt.
7. Druk op Í om de andere oplossing
te vinden voor de vergelijking 2x
2
-x+3=0.
b b
2
4ac
2a
--------------------------------------
b b
2
4ac+
2a
---------------------------------------
Hoofdstuk 17: Activiteiten 508
Doos met deksel
Doos met dekselDoos met deksel
Doos met deksel
Een functie definiëren
Een functie definiërenEen functie definiëren
Een functie definiëren
Neem een blad papier van 20 cm bij 25 cm en snij uit twee hoeken een vierkant van X bij
X. De andere twee hoeken snijdt u rechthoeken van X bij 12½ cm, zoals weergegeven in
onderstaande illustratie. Vouw nu het papier tot een doos met een deksel. Voor welke
waarde van X krijgt u een maximale inhoud V voor uw doos? Gebruik zowel grafieken
als tabellen om de oplossing te vinden.
1. Druk op o om de
Y= editor op te roepen,
waarvan u de functies voor tabellen en
grafieken kunt krijgen.
Begin met de functie te definiëren die het
volume van de doos bepaalt.
Uit de illustratie blijkt:
2X + A = 20
2X + 2B = 25
V = ABX
X
A
X
B
XB
20
25
Hoofdstuk 17: Activiteiten 509
Een tabel met functiewaarden definiëren
Een tabel met functiewaarden definiërenEen tabel met functiewaarden definiëren
Een tabel met functiewaarden definiëren
Door de tabelfunctie van de TI-84 Plus te gebruiken, kunt u de functiewaarden van de
functie weergeven. U kunt een tabel met functiewaarden genereren die u zojuist heeft
gedefinieerd, om zodoende een antwoord voor het probleem te schatten.
2. Druk op £
20 ¹ 2 „ ¤ £ 25 ¥ 2 ¹
„ ¤ „ Í om de functie te
definiëren als
Y1 uitgedrukt in X.
Met de toets kunt u
X snel en
eenvoudig invoeren, zonder eerst op
ƒ te moeten drukken. Het
gemarkeerde
=-teken geeft aan dat Y1
geselecteerd is.
1. Druk op y - (boven de toets
p) om het menu
TABLE SETUP op
te roepen.
2. Druk op Í om de instelling
TblStart=0
te accepteren.
3. Druk op
1 Í om de stapgrootte van
de tabel op @
Tbl=1 in te stellen. Laat
Indpnt: Auto en Depend: Auto
onveranderd, zodat de tabel automatisch
gegenereerd zal worden.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 510
4. Druk op y 0 (boven de toets
s) om de tabel weer te geven.
Merk op dat de maximumwaarde voor
Y1
(de inhoud van de doos) wordt bereikt
wanneer
X ongeveer 4 is, namelijk een
waarde tussen
3 en 5.
5. Druk op en houd de toets ingedrukt
om de tabel te verschuiven totdat voor
Y1
een negatieve waarde wordt getoond.
Merk op dat de maximumlengte van
X in
dit geval wordt bereikt wanneer waar het
teken van
Y1 (de inhoud) negatief wordt.
6. Druk op y -.
Merk op dat
TblStart nu de waarde 6
heeft gekregen, om de eerste regel van
de tabel weer te geven zoals deze voor
het laatst op het scherm werd getoond.
In stap 5 is de bovenste waarde van
X
die in de tabel wordt getoond
6.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 511
Inzoomen in de tabel
Inzoomen in de tabelInzoomen in de tabel
Inzoomen in de tabel
U kunt de manier waarop een tabel weergegeven wordt aanpassen zodat meer
gedetailleerde informatie van een gedefinieerde functie wordt getoond. Door de waarde
van @
Tbl te verlagen, kunt u op een deel van de tabel inzoomen.
1. Pas de instellingen van de tabel aan
zodat u een nauwkeurigere schatting van
X voor de maximale inhoud Y1 kunt zien.
Druk op
3 Í om TblStart deze
waarde te geven. Druk Ë
1 Í om
@
Tbl deze waarde toe te kennen.
2. Druk op y 0.
3. Druk op en } om de tabel te
verschuiven. Merk op dat de
maximumwaarde van
Y1 410.26 is en dat
deze wordt bereikt als
X=3.7. Het
maximum treedt dus op voor
3.6<X<3.8.
4. Druk op y -. Druk op
3 Ë 6 Í
om
TblStart deze waarde te geven. Druk
Ë
01 Í om @
@@
@Tbl deze waarde toe te
kennen.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 512
Het zichtbare venster instellen
Het zichtbare venster instellenHet zichtbare venster instellen
Het zichtbare venster instellen
U kunt ook gebruik maken van de grafische functies van de TI-84 Plus om de
maximumwaarde van een eerder gedefinieerde functie te vinden. Als de grafiek wordt
weergegeven, bepaalt het zichtbare venster het gedeelte van het coördinaatvlak dat op
5. Druk op y 0, druk vervolgens en
} om de tabel te verschuiven.
Er worden nu voer gelijke
maximumwaarden getoond:
410.26 als
X=3.67, 3.68, 3.69, en 3.70.
6. Druk op en } om de cursor te
verplaatsen naar
3.67. Druk ~ om de
cursor te verplaatsen naar de kolom van
Y1.
Op de onderste regel wordt de waarde
van
Y1 met de grootst mogelijke
nauwkeurigheid getoond:
410.261226 als
X=3.67.
7. Druk op om nu de andere
maximumwaarde weer te geven.
De waarde voor
Y1 bij X=3.68 bedraagt
met de grootst mogelijke nauwkeurigheid
410.264064. De maximale inhoud van de
doos krijgt u dus voor X=3.68, indien u
het blad papier zou kunnen snijden met
een nauwkeurigheid van 0.01 cm.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 513
het scherm wordt getoond. De waarden van de venstervariabelen bepalen de grootte
van het zichtbare venster.
1. Druk op p om het scherm -editor
op te roepen, waarin u de waarden van
de venstervariabelen kunt bekijken en
wijzigen.
De standaardinstellingen van de
venstervariabelen bepalen het zichtbare
venster zoals getoond in de illustratie
hiernaast.
Xmin, Xmax, Ymin en Ymax
bepalen de grenzen van het
uitleesscherm.
Xscl en Yscl bepalen de
afstand tussen de schaalstreepjes op de
X- en Y-assen. Met de variabele Xres
geeft u de resolutie aan.
2. Druk op
0 Í om deze waarde aan
Xmin toe te kennen.
3. Druk op
20 ¥ 2 om Xmax te definiëren
aan de hand van een uitdrukking.
Xmax
Ymin
Ymax
Xscl
Yscl
Xmin
Hoofdstuk 17: Activiteiten 514
De grafiek afbeelden en volgen
De grafiek afbeelden en volgenDe grafiek afbeelden en volgen
De grafiek afbeelden en volgen
Nu u de functie hebt gedefinieerd en het zichtbare venster hebt ingesteld waarin de
grafiek moet worden afgebeeld, kunt u de grafiek weergeven en onderzoeken. U kunt de
grafiek volgen met behulp van de
TRACE functie.
4. Druk op Í. De uitdrukking wordt
uitgewerkt en het resultaat,
10, wordt
opgeslagen in
Xmax. Druk op Í om 1
als waarde voor
Xscl te accepteren.
5. Druk op
0 Í 500 Í 100 Í 1
Í om de andere venstervariabelen
op te geven.
1. Druk s om de geselecteerde functie
in een grafiek in het zichtbare venster
weer te geven.
Op het scherm verschijnt de grafiek van
de functie
Y1=(20N2X)(25à2NX)X.
2. Druk op ~ om de vrij beweegbare cursor
te activeren.
Op de onderste regel van het scherm
verschijnen de waarden van de
X- en Y-
coördinaten voor de positie van deze
cursor.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 515
3. Druk op |, ~, } en om de vrij
beweegbare cursor te verplaatsen naar
de positie waar zich de top lijkt te
bevinden.
Terwijl u de cursor verplaatst, zullen de
X- en Y-coördinaten automatisch worden
aangepast.
4. Druk op r. De volgcursor verschijnt
op de grafiek
Y1.
De functie waarvan u de grafiek volgt,
staat links bovenaan weergegeven.
5. Druk op | en ~ om de grafiek van
Y1 te
volgen, waarbij telkens de waarde van
Y1 voor elke X-waarde wordt berekend.
U kunt ook een schatting voor de
X-
waarde
van het maximum opgeven.
6. Druk op
3 Ë 8. Wanneer u een
numerieke toets indrukt terwijl u de
TRACE functie gebruikt, zal de X= prompt
links onderaan worden weergegeven.
7. Druk op Í.
De volgcursor verspringt nu naar de
positie op de grafiek
Y1 die werd
berekend voor de waarde van
X die u
zonet hebt opgegeven.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 516
Inzoomen op een deel van de grafiek
Inzoomen op een deel van de grafiekInzoomen op een deel van de grafiek
Inzoomen op een deel van de grafiek
Om gemakkelijk de maxima, minima, wortels en snijpunten van functies te vinden kunt u
het zichtbare venster rond een gekozen punt vergroten met de instructies uit het menu
ZOOM.
8. Druk op | en ~ tot u de
maximumwaarde van
Y ziet.
Dit is het maximum van
Y1(X) voor de
pixelwaarde van
X beeldpunten. Het
precieze maximum kan namelijk tussen
de pixels liggen.
1. Druk op q om het menu
ZOOM op te
roepen.
Dit menu is kenmerkend voor alle
menu's van de TI-84 Plus. Als u een
optie wilt kiezen, kunt u op het
toetsenbord het nummer of de letter dat
naast de optie weergegeven staat
indrukken, of u kunt op drukken totdat
het nummer of de letter van de optie
gemarkeerd staat en vervolgens op
Í drukken.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 517
2. Druk op 2 om de optie 2:Zoom In te
kiezen.
De grafiek wordt nu opnieuw afgebeeld.
De cursor is echter veranderd om aan te
geven dat u een zoominstructie gebruikt.
3. Wanneer de cursor zich dicht bij het
maximum van de functie bevindt, drukt u
op Í.
Het zichtbare venster wordt opnieuw
opgebouwd. Merk op dat
XmaxNXmin en
YmaxNYmin met een factor 4 zijn
aangepast. Dit is de standaardinstelling
voor de factoren van de
ZOOM functies.
4. Druk op p om de nieuwe
instellingen voor de venstervariabelen
weer te geven.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 518
Het berekende maximum vinden
Het berekende maximum vindenHet berekende maximum vinden
Het berekende maximum vinden
U kunt de instructie uit het menu
CALCULATE gebruiken om een lokaal maximum van
een functie te berekenen.
1. Druk op y / (boven de toets
TRACE) om het menu
CALCULATE op te
roepen. Druk op
4 om de optie
4:maximum te kiezen.
De grafiek wordt opnieuw afgebeeld,
terwijl nu de prompt
Left Bound? op het
scherm verschijnt.
2. Druk op | om de grafiek te volgen tot
aan een punt links van het maximum en
druk vervolgens op Í.
Een 4 bovenaan het scherm geeft aan
welke grens werd geselecteerd.
Nu verschijnt de prompt
Right Bound? op
het scherm.
3. Druk op ~ om de grafiek te volgen tot
aan een punt rechts van het maximum
en druk vervolgens op Í.
Een 3 bovenaan het scherm geeft aan
welke grens werd geselecteerd.
De prompt
Guess? verschijnt op het
scherm.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 519
4. Druk op | om de grafiek te volgen tot
aan een punt in de buurt van het
maximum en druk vervolgens op Í.
Om een schatting voor het maximum in
te voeren, drukt u op
3 Ë 8 en
vervolgens op Í.
Wanneer u een numerieke toets indrukt
terwijl u de
TRACE functie gebruikt, zal
de
X= prompt links onderaan worden
weergegeven.
Vergelijk de waarden voor het berekende
maximum met de maxima die u hebt
gevonden met behulp van de vrij
beweegbare cursor, de functie
TRACE en
de tabel.
Opmerking: in de bovenstaande stappen
2 en 3 kunt u voor de linker- en
rechtergrens rechtstreeks waarden
invoeren op de manier die in stap 4 werd
beschreven.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 520
Testresultaten vergelijken met behulp van boxplots
Testresultaten vergelijken met behulp van boxplotsTestresultaten vergelijken met behulp van boxplots
Testresultaten vergelijken met behulp van boxplots
Probleemstelling
ProbleemstellingProbleemstelling
Probleemstelling
Uit een onderzoek blijkt dat er een groot verschil bestaat tussen jongens en meisjes wat
betreft hun vermogen om objecten te herkennen die zij in hun linkerhand vasthouden,
die wordt gestuurd door de rechterhelft van de hersenen, tegenover hun rechterhand,
die dan weer door de linkerhelft van de hersenen wordt gestuurd. Het TI Graphics-team
deed een gelijkaardig onderzoek naar dit vermogen bij volwassen mannen en vrouwen.
Bij dit experiment werden 30 kleine voorwerpen gebruikt, die de deelnemers niet
mochten bekijken. Eerst kregen ze 15 voorwerpen één voor één in hun linkerhand en
moesten ze raden wat de voorwerpen waren. Vervolgens moesten ze de andere 15
voorwerpen één voor één in hun rechterhand vasthouden en opnieuw raden wat het
voorwerp was. Gebruik nu boxplots om de gegevens uit deze tabel op een visuele
manier met elkaar te vergelijken.
Iedere rij in de tabel geeft de resultaten weer die geobserveerd zijn voor één voorwerp.
Er zijn 10 vrouwen en 12 mannen getest.
Correcte gissingen
Vrouwen Links Vrouwen
Rechts
Mannen Links Mannen Rechts
84712
9186
12 8 7 12
11 12 5 12
Hoofdstuk 17: Activiteiten 521
Procedure
ProcedureProcedure
Procedure
1. Druk 5 om de optie
5:SetUpEditor te kiezen. Als L1, L2, L3 of L4 niet werden
opgeslagen in het
STAT LIST scherm, kunt u de instructie SetUpEditor gebruiken om
deze in het scherm op te slaan. Als
L1, L2, L3 of L4 reeds elementen bevatten, kunt
u de instructie
ClrList gebruiken om de elementen in de lijsten te wissen.
2. Druk
1 om de optie 1:Edit te kiezen.
3. Voer in
L1 het aantal correcte gissingen in die door elke vrouw werden gedaan voor
de linkerhand (
Vrouwen Links). Druk op ~ om naar L2 te gaan en voer nu het aantal
correcte gissingen in die werden gedaan door elke vrouw voor haar rechterhand
(
Vrouwen Rechts).
4. Doe voor de correcte gissingen van elke man hetzelfde in
L3 (Mannen Links) en L4
(
Mannen Rechts).
10 11 7 7
811811
12 13 11 12
7124 8
9111012
11 12 14 11
13 9
59
Correcte gissingen
Vrouwen Links Vrouwen
Rechts
Mannen Links Mannen Rechts
Hoofdstuk 17: Activiteiten 522
5. Druk op y ,. Kies de optie 1:Plot1. Zet plot 1 “Aan”; definieer deze plot als
een aangepast boxplot (ModBoxplot)
Õ voor L1. Verplaats de cursor naar de
bovenste regel en selecteer nu
Plot2. Zet plot 2 “Aan”; definieer deze plot als een
aangepast boxplot (ModBoxplot) voor L2
.
6. Druk op o. Schakel alle functies uit
7. Druk op Window. Stel de volgende waarden in:
Xscl=1 en Yscl=0. Druk op q 9
om de optie
9:ZoomStat te kiezen. Op deze manier wordt het zichtbare venster
aangepast en worden de boxplots met de resultaten van de vrouwen weergegeven.
8. Druk op r.
Gebruik | en ~ om de waarden van
minX, Q1, Med, Q3 en maxX voor elke plot te
onderzoeken. Let op de uitschieter voor de rechterhandgegevens van de vrouwen.
Wat is de mediaan voor de linkerhandgegevens? En voor de rechterhandgegevens?
Met welke hand deden de vrouwen betere gissingen volgens de boxplots bekijkt?
9. Onderzoek de resultaten voor de mannen. Definieer plot 1 opnieuw, nu voor
L3, en
doe hetzelfde voor plot 2 voor
L4, en druk vervolgens op r.
Gegevens voor de vrouwen - linkerhand
Gegevens voor de vrouwen - rechterhand
Hoofdstuk 17: Activiteiten 523
Druk op | en ~ om de waarden van minX, Q1, Med, Q3 en maxX voor elke plot te
onderzoeken. Welk verschil ziet u tussen de twee plots?
10. Vergelijk de resultaten voor de linkerhand. Definieer plot 1 opnieuw, nu voor
L1 en
doe hetzelfde voor plot 2 voor
L3, en druk vervolgens op r om de waarden in
minX, Q1, Med, Q3 en maxX voor elke plot te onderzoeken. Wie heeft het best
geraden op basis van de linkerhand, de mannen of de vrouwen?
11. Vergelijk de resultaten voor de rechterhand. Definieer plot 1 opnieuw, nu voor
L2 en
doe hetzelfde voor 2 voor
L4, en druk vervolgens r om de waarden i minX, Q1,
Med, Q3 en maxX voor elke plot te onderzoeken. Wie heeft het best geraden op
basis van de rechterhand, de mannen of de vrouwen?
In het oorspronkelijke onderzoek is gebleken dat jongens, wanneer ze de
voorwerpen in hun rechterhand hielden, niet zo goed de voorwerpen konden raden,
terwijl meisjes met beide handen even goed konden raden wat het voorwerp was.
Deze conclusie blijkt echter niet uit onze boxplots voor volwassenen. Denkt u dat dit
komt omdat volwassenen dit vermogen hebben aangeleerd of omdat onze
steekproef niet groot genoeg was?
Gegevens voor de mannen - linkerhand
Gegevens voor de mannen - rechterhand
Hoofdstuk 17: Activiteiten 524
Grafieken van stapsgewijs gedefinieerde functies
Grafieken van stapsgewijs gedefinieerde functiesGrafieken van stapsgewijs gedefinieerde functies
Grafieken van stapsgewijs gedefinieerde functies
Probleemstelling
ProbleemstellingProbleemstelling
Probleemstelling
In Amerika bedraagt de boete voor een snelheidsovertreding op een weg met een
snelheidslimiet van 45 km per uur 50; voor elke km per uur tussen 46 en 55 km per uur
komt daar nog eens 5 bij; voor elke km per uur tussen 56 en 65 km per uur wordt de
boete vermeerderd met 10; voor elke km per uur vanaf 66 km per uur wordt de boete
verder verhoogd met 20. Maak de grafiek van de functie die het bedrag van de boete
bepaalt.
De boete (Y) is een functie van de snelheid (X) (in km per uur), en dus:
Procedure
ProcedureProcedure
Procedure
1. Druk op z. Kies de optie
Func en selecteer de standaardinstellingen.
2. Druk op o. Schakel alle functies en statistische plots uit. Voer de
Y= functie in die
de boete bepaalt. Gebruik de opdrachten in het menu
TEST om de functie te
definiëren. Kies voor de grafiek van
Y1 de grafiekstijl (punten).
Y = 0
Y = 50 + 5 (X
N 45)
Y = 50 + 5
10 + 10 (X N 55)
Y = 50 + 5
10 + 10 10 + 20 (X N 65)
0 < X
45
45 < X
55
55 < X
65
65 < X
Hoofdstuk 17: Activiteiten 525
3. Druk op p en geef de volgende instellingen op: Xmin=-2, Xscl=10, Ymin=-5 en
Yscl=10. Xmax en Ymax moeten niet worden opgegeven. Deze worden in stap 4
ingesteld door @
X en @Y.
4. Druk op y 5 om terug te keren naar het basisscherm. Sla
1 op in @X en sla 5 op
in @
Y. @X en @Y vindt u in het vervolgmenu van VARS Window X/Y. Met @X en @Y
geeft u de horizontale en verticale afstand tussen de middelpunten van de
aangrenzende pixels op. Als u gehele getallen voor @
X en @Y opgeeft, resulteert dit
in mooiere waarden voor het volgen van de grafiek.
5. Druk op r om de grafiek van de functie weer te geven. Hoe snel moet u rijden
om een boete van meer dan 250 te krijgen?
Hoofdstuk 17: Activiteiten 526
Ongelijkheden met een grafiek onderzoeken
Ongelijkheden met een grafiek onderzoekenOngelijkheden met een grafiek onderzoeken
Ongelijkheden met een grafiek onderzoeken
Probleemstelling
ProbleemstellingProbleemstelling
Probleemstelling
Onderzoek de ongelijkheid 0.4x
9
N3x+5<0.2x+4 met behulp van grafieken. Gebruik de
opties in het menu
TEST om te onderzoeken voor welke waarden van x de ongelijkheid
waar of onwaar is.
Procedure
ProcedureProcedure
Procedure
1. Druk op z. Kies
Dot, Simul en selecteer de standaardinstellingen. De instelling
voor de modus
Dot zorgt ervoor dat alle markeringssymbolen voor de grafiekstijl in
het
Y= scherm worden ingesteld op í (punt).
2. Druk op o. Schakel alle functies en statistische plots uit. Voer het linkerlid van de
ongelijkheid in als
Y4 en het rechterlid als Y5.
3. Voer de ongelijkheid zelf in als
Y6. Deze uitdrukking resulteert in 1 als de
ongelijkheid waar is en in
0 als deze onwaar is.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 527
4. Druk op q 6 om de grafiek van de ongelijkheid in het standaardvenster af te
beelden.
5. Druk op r † om over te schakelen naar
Y6. Druk vervolgens | en ~ om de
ongelijkheid te volgen, waarbij u naar de waarde van
Y moet kijken.
6. Druk op o. Schakel
Y4, Y5 en Y6 uit. Voer vergelijkingen in om enkel de
ongelijkheid in een grafiek af te beelden.
7. Druk op r. Merk op dat de waarden van
Y7 en Y8 gelijk zijn aan nul als de
ongelijkheid onwaar is.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 528
Stelsels van niet-lineaire vergelijkingen oplossen
Stelsels van niet-lineaire vergelijkingen oplossenStelsels van niet-lineaire vergelijkingen oplossen
Stelsels van niet-lineaire vergelijkingen oplossen
Probleemstelling
ProbleemstellingProbleemstelling
Probleemstelling
Gebruik een grafiek om de vergelijking x
3
N2x=2cos(x) op te lossen. Met andere
woorden, los dit stelsel van twee vergelijkingen met twee onbekenden op: y=x
3
N2x en
y=2cos(x). Gebruik de
ZOOM-factoren om het aantal getoonde decimale plaatsen op de
grafiek te controleren.
Procedure
ProcedureProcedure
Procedure
1. Druk op z. Kies voor de modus de standaardinstellingen. Druk op o. Schakel
alle functies en statistische plots uit. Voer de functies in.
2. Druk op q
4 om de optie 4:ZDecimal te kiezen. Op het scherm verschijnt de
grafiek waaruit blijkt dat er twee oplossingen zijn (de punten waar de twee functies
elkaar ogenschijnlijk snijden).
Hoofdstuk 17: Activiteiten 529
3. Druk op q ~ 4 om in het menu ZOOM MEMORY de optie 4:SetFactors te kiezen.
Stel
XFact=10 en YFact=10 in.
4. Druk op q
2 om de optie 2:Zoom In te kiezen. Druk op |, ~, } en om de vrij
beweegbare cursor te verplaatsen naar het ogenschijnlijke snijpunt van de functies op
de rechterhelft van het scherm. Merk op dat de
X- en Y-coördinaten worden
weergegeven in decimaal.
5. Druk op Í om in te zoomen. Verplaats de cursor naar het snijpunt. Merk op dat
de
X- en Y-coördinaten nu worden weergegeven met twee decimalen.
6. Druk op Í om nogmaals in te zoomen. Verplaats de vrij beweegbare cursor naar
het precieze snijpunt. Let op het aantal decimalen.
7. Druk op y /
5 om de optie 5:intersect te kiezen. Druk op Í om de eerste
kromme te selecteren en druk op Í om de tweede kromme te selecteren.
Verplaats de volgcursor tot in de buurt van het snijpunt. Druk op Í. Wat zijn de
coördinaten van het snijpunt?
8. Druk op q
4 om de optie 4:ZDecimal te kiezen en de oorspronkelijke grafiek
opnieuw op het scherm weer te geven.
9. Druk op q. Kies de optie
2:Zoom In en herhaal de stappen 4 tot en met 8 om het
ogenschijnlijke snijpunt op de linkerhelft van het scherm te onderzoeken.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 530
De Sierpinski-driehoek maken met behulp van een
De Sierpinski-driehoek maken met behulp van een De Sierpinski-driehoek maken met behulp van een
De Sierpinski-driehoek maken met behulp van een
programma
programmaprogramma
programma
Het programma schrijven
Het programma schrijvenHet programma schrijven
Het programma schrijven
Dit programma creëert een tekening van een bekende “fractal”, de Sierpinski-driehoek,
en slaat de tekening op. Druk om te beginnen op _ ~ ~
1. Geef het programma de
naam
SIERPINS en druk vervolgens op Í. Het programmascherm verschijnt.
Programma
ProgrammaProgramma
Programma
Nadat u het bovenstaande programma hebt uitgevoerd, kunt u de tekening oproepen en
op het scherm weergeven met behulp van de instructie
RecallPic 6.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 531
Convergentiepunten zoeken bij een webgrafiek
Convergentiepunten zoeken bij een webgrafiekConvergentiepunten zoeken bij een webgrafiek
Convergentiepunten zoeken bij een webgrafiek
Probleem
ProbleemProbleem
Probleem
PROGRAM:SIERPINS
:FnOff :ClrDraw
:PlotsOff
:AxesOff
:0!Xmin:1!Xmax
:0!Ymin:1!Ymax
Instelling van het zichtbare venster.
:rand!X:rand!Y
:For(K,1,3000)
:rand!N
Begin van de For-lus.
:If N1à3
:Then
:.5X!X
:.5Y!Y
:End
If/Then-procedure.
:If 1à3<N and N2à3
:Then
:.5(.5+X)!X
:.5(1+Y)!Y
:End
If/Then-procedure.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 532
Met behulp van de instelling Web kunt u punten zoeken waarvoor de grafiek van een rij
convergeert of divergeert zijn.
Procedure
ProcedureProcedure
Procedure
1. Druk op z. Kies de optie
Seq en gebruik de standaardinstellingen. Drukop y
.. Kies
Web en nogmaals de standaardinstellingen.
2. Druk op o. Wis alle functies en schakel alle statistische plots uit. Voer de rij in
gegeven door de uitdrukking Y = K X(1NX).
u(n)=Ku(nN1)(1Nu(nN1))
u(nMin)=.01
3. Druk op y 5 om terug te keren naar het basisscherm en sla vervolgens 2.9 op
in
K.
:If 2à3<N
:Then
:.5(1+X)!X
:.5Y!Y
:End
If/Then-procedure.
:Pt-On(X,Y)
:End
:StorePic 6
Teken een punt.
Einde van de For-lus.
Sla de tekening op.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 533
4. Druk op p. Stel de venstervariabelen als volgt in:
5. Druk op r om de grafiek af te beelden en druk vervolgens op ~ om de
webgrafiek te volgen. Dit is een webgrafiek met één convergentiepunt.
6. Wijzig nu
K in 3.44 en volg de grafiek om twee convergentiepunten in de webgrafiek
te vinden.
7. Wijzig
K in 3.54 en volg de grafiek om vier convergentiepunten in de webgrafiek te
vinden.
nMin=0
nMax=10
PlotStart=1
PlotStep=1
Xmin=0
Xmax=1
Xscl=1
Ymin=
M.26
Ymax=1.1
Yscl=1
Hoofdstuk 17: Activiteiten 534
Coëfficiënten raden met behulp van een programma
Coëfficiënten raden met behulp van een programmaCoëfficiënten raden met behulp van een programma
Coëfficiënten raden met behulp van een programma
Het programma schrijven
Het programma schrijvenHet programma schrijven
Het programma schrijven
Dit programma tekent de grafiek voor de functie A sin(BX), waarbij aan de coëfficiënten
een willekeurige gehele waarde tussen 1 en 10 wordt toegewezen. Schat de
coëfficiënten en teken de grafiek bij uw schatting die u invoert als de functie C sin(DX)
af. Het programma zal pas eindigen wanneer uw schatting correct is.
Programma
ProgrammaProgramma
Programma
PROGRAM:GUESS
:PlotsOff :Func
:FnOff :Radian
:ClrHome
:"Asin(BX)"!Y1
:"Csin(DX)"!Y2
De vergelijkingen definiëren.
:GraphStyle(1,1)
:GraphStyle(2,5)
De stijl voor de grafiek instellen: lijn
en pad.
:FnOff 2
:randInt(1,10)!A
:randInt(1,10)!B
:0!C:0!D
De coëfficiënten initialiseren.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 535
:L2p!Xmin
:2p!Xmax
:2!Xscl
:L10!Ymin
:10!Ymax
:1!Yscl
Het zichtbare venster instellen.
:DispGraph
:Pause
De grafiek afbeelden.
:FnOn 2
:Lbl Z
:Prompt C,D
Vraagt uw schatting.
:DispGraph
:Pause
De grafiek afbeelden.
:If C=A
:Text(1,1,"C IS OK")
:If CƒA
:Text(1,1,"C IS
WRONG")
:If D=B
:Text(1,50,"D IS OK")
:If DƒB
:Text(1,50,"D IS
WRONG")
De resultaten tonen.
:DispGraph
:Pause
De grafiek afbeelden.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 536
:If C=A and D=B
:Stop
:Goto Z
Stoppen als uw schatting correct is.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 537
De eenheidscirkel en goniometrische krommen
De eenheidscirkel en goniometrische krommen De eenheidscirkel en goniometrische krommen
De eenheidscirkel en goniometrische krommen
afbeelden
afbeeldenafbeelden
afbeelden
Probleemstelling
ProbleemstellingProbleemstelling
Probleemstelling
Met behulp van de grafische modus voor parametervoorstellingen kunt u de
eenheidscirkel en de sinuskromme afbeelden om het verband tussen deze twee te laten
zien.
Elke functie die als grafiek in de modus FUNC kan worden afgebeeld, kunt u in de
modus voor parametervoorstellingen weergeven door de
X-component als T en de Y-
component als
F(T) te definiëren.
Procedure
ProcedureProcedure
Procedure
1. Druk op z. Kies de opties
Par, Simul en gebruik de standaardinstellingen.
2. Druk op p. Stel de venstervariabelen als volgt in:
3. Druk op o. Zet alle functies en statistische plots uit. Voer de uitdrukkingen in die de
eenheidscirkel met middelpunt op (0,0) bepalen.
Tmin=0
Tmax=2
p
Tstep=.1
Xmin=L2
Xmax=7.4
Xscl=
2
Ymin=
L3
Ymax=3
Yscl=1
Hoofdstuk 17: Activiteiten 538
4. Voer de uitdrukkingen in die de sinuskromme definiëren.
5. Druk op r. Tijdens het afbeelden van de grafiek kunt u op Í drukken om
het weergaveproces te onderbreken. Druk nogmaals op Í om het afbeelden
van de grafiek voort te zetten. Merk op hoe de sinusfunctie vanuit de eenheidscirkel
wordt “uitgerold”.
Opmerking: u kunt deze uitrolprocedure ook gebruiken voor andere functies. Vervang
sin (T) in Y
2T door een andere goniometrische functie om deze uit te rollen.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 539
De oppervlakte tussen twee krommen berekenen
De oppervlakte tussen twee krommen berekenenDe oppervlakte tussen twee krommen berekenen
De oppervlakte tussen twee krommen berekenen
Probleemstelling
ProbleemstellingProbleemstelling
Probleemstelling
Bereken de oppervlakte die wordt begrensd door:
Procedure
ProcedureProcedure
Procedure
1. Druk op z. Kies de standaardinstellingen.
2. Druk p. Stel de venstervariabelen als volgt in:
3. Druk op o. Zet alle functies en statistische plots uit. Voer de functies voor de boven-
en ondergrens in:
Y1=300Xà(X
2
+625)
Y2=3cos(.1X)
f(x)
g(x)
x
=
=
=
300x/(x
2
+ 625)
3cos(.1x)
75
Xmin=0
Xmax=100
Xscl=10
Ymin=L5
Ymax=10
Yscl=1
Xres=1
Hoofdstuk 17: Activiteiten 540
4. Druk op y / 5 om de optie 5:intersect te kiezen. De grafiek wordt afgebeeld.
Selecteer een eerste kromme, een tweede kromme en geef een schatting voor het
snijpunt aan de linkerzijde van het scherm. De oplossing wordt getoond en de X-
waarde op het snijpunt, dat de ondergrens van de integraal voorstelt, wordt
opgeslagen in
Ans en X.
5. Druk op y 5 om terug te keren naar het basisscherm. Druk op y<
7 en
kies de optie
Shade( (arceren) om de oppervlakte in de grafiek te zien.
Shade(Y2,Y1,Ans,75)
6. Druk op y 5 om terug te keren naar het basisscherm. Voer de uitdrukking in om
de integraal van de gearceerde oppervlakte te berekenen.
fnInt(Y1NY2,X,Ans,75)
De oppervlakte bedraagt: 325.839962.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 541
Parametervoorstellingen gebruiken: reuzenrad
Parametervoorstellingen gebruiken: reuzenradParametervoorstellingen gebruiken: reuzenrad
Parametervoorstellingen gebruiken: reuzenrad
Probleemstelling
ProbleemstellingProbleemstelling
Probleemstelling
Met behulp van twee paren parametervoorstellingen moet u bepalen wanneer twee
bewegende voorwerpen het dichtst bij elkaar zijn.
Een reuzenrad met een diameter (d) van 20 meter draait tegen de klok in met een
snelheid (s) van 12 seconden per omwenteling. De onderstaande parameters
beschrijven de plaats van de persoon in het reuzenrad op het tijdstip T, waarbij a de
draaihoek is, (0,0) het onderste punt van het reuzenrad en (10,10) de positie waar de
persoon zich helemaal rechts bevindt op tijdstip T=0.
Een persoon op de grond gooit een bal naar de persoon in het reuzenrad. De arm van
de werper bevindt zich precies ter hoogte van de onderzijde van het reuzenrad, en 25
meter (b) rechts van het laagste punt van het reuzenrad (25,0). De persoon gooit de bal
met een snelheid (v
0
) van 22 meter per seconde onder een hoek (q) van 66¡ ten
opzichte van de horizontale lijn. De volgende parametervoorstelling beschrijft de positie
van de bal op het tijdstip T.
X(T) = r cos a
Y(T) = r + r sin a
waarbij a = 2pTs en r = d à2
X(T) = b N Tv
0
cosq
Y(T) = Tv
0
sinq N (gà2) T
2
waarbij g = 9.8 m/sec
2
Hoofdstuk 17: Activiteiten 542
Procedure
ProcedureProcedure
Procedure
1. Druk op z. Kies de opties
Par, Simul en gebruik de standaardinstellingen. Met de
modus
Simul wordt de beweging van de twee voorwerpen in de tijd gesimuleerd.
2. Druk op p. Stel de venstervariabelen als volgt in:
3. Druk op o. Zet alle functies en statistische plots uit. Voer de uitdrukkingen in die het
pad van het reuzenrad en het pad van de bal beschrijven. Kies als grafiekstijl van
X2T de instelling ë (pad).
Opmerking: u kunt ook ë X1T en ì X2T als grafiekstijlen kiezen, waardoor als het ware
een schuitje op het reuzenrad verschijnt en de bewegende bal wordt afgebeeld wanneer
u s drukt.
4. Druk op s om de grafieken van de vergelijkingen af te beelden. Kijk aandachtig
toe tijdens het plotten. Merk op dat de bal en de persoon in het reuzenrad blijkbaar het
dichtst bij elkaar zijn op het punt waar de banen elkaar snijden in het boven-rechter
kwadrant van het reuzenrad.
Tmin=0
Tmax=12
Tstep=.1
Xmin=
L13
Xmax=34
Xscl=10
Ymin=0
Ymax=31
Yscl=10
Hoofdstuk 17: Activiteiten 543
5. Druk op p. Wijzig de instellingen van het zichtbare venster zodat dit deel van
de grafiek beter wordt weergegeven.
6. Druk op r. Nadat de grafiek is afgebeeld, moet u op ~ drukken om de cursor te
verplaatsen naar het punt waar het reuzenrad en de baan van de bal elkaar snijden.
Let op de waarden van
X, Y en T.
7. Druk op om de cursor te verplaatsen naar de baan van de bal. Let op de waarden
van
X en Y (T blijft ongewijzigd). Merk de plaats van de cursor op: dit is de positie van de
bal op het ogenblik dat de persoon op het reuzenrad op het snijpunt is. Wie of wat is er
het eerst? De persoon of de bal?
Tmin=1
Tmax=3
Tstep=.03
Xmin=0
Xmax=23.5
Xscl=10
Ymin=10
Ymax=25.5
Yscl=10
Hoofdstuk 17: Activiteiten 544
Als u r gebruikt kunt u momentopnamen van de positie van beide maken en
hun positie ten opzichte van elkaar bestuderen.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 545
De hoofdstelling van de integraalrekening aantonen
De hoofdstelling van de integraalrekening aantonenDe hoofdstelling van de integraalrekening aantonen
De hoofdstelling van de integraalrekening aantonen
Probleemstelling 1
Probleemstelling 1Probleemstelling 1
Probleemstelling 1
Gebruik de opdrachten
fnInt( en nDeriv( uit het menu MATH om de grafieken af te
beelden van functies die worden bepaald door integralen en afgeleiden. Toon hiermee
grafisch aan dat
en dat
Procedure 1
Procedure 1Procedure 1
Procedure 1
1. Druk op z. Kies de standaardinstellingen.
2. Druk op p. Stel de venstervariabelen als volgt in:
Druk op o. Zet alle functies en statistische plots uit. Voer de numeriek berekende
integraal van 1àT van 1 tot X en de functie ln(x) in. Kies voor
Y1 de grafiekstijl ç (lijn) en
voor
Y2 de stijl ë (pad).
Xmin=.01
Xmax=10
Xscl=1
Ymin=
L1.5
Ymax=2.5
Yscl=1
Xres=3
Fx() td
1
x
x() x 0>,ln==
Dx
1
t
---
td
1
x
1
x
---=
Hoofdstuk 17: Activiteiten 546
3. Druk op r. Druk |, }, ~ en om de waarden van Y1 en Y2 met elkaar te
vergelijken.
4. Druk op o. Schakel
Y1 en Y2 uit en voer vervolgens de numeriek berekende
afgeleide van de integraal van 1àX en de functie 1àX in. Kies voor
Y3 de grafiekstijl
ç (lijn) en voor
Y4 de stijl è (dik).
5. Druk r. Gebruik opnieuw de cursortoetsen om de waarden van de twee in de
grafiek weergegeven functies
Y3 en Y4 met elkaar te vergelijken.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 547
Probleemstelling 2
Probleemstelling 2Probleemstelling 2
Probleemstelling 2
Bestudeer de functies die als volgt worden gedefinieerd:
,,en
Procedure 2
Procedure 2Procedure 2
Procedure 2
1. Druk op o. Schakel alle functies en statistische plots uit. Gebruik een lijst om deze
drie functies tegelijkertijd te definiëren. Sla deze functie op in
Y5.
2. Druk op q
6 om de optie 6:ZStandard te kiezen.
3. Druk op r. Merk op dat de functies gelijkvormig zijn, maar verticaal werden
verschoven op basis van een constante waarde.
4. Druk op o. Voer de numerieke afgeleide van
Y5 in Y6.
yt
2
td
2
x
= t
2
td
0
x
t
2
td
2
x
Hoofdstuk 17: Activiteiten 548
5. Druk op r. Merk op dat, hoewel de drie grafieken die door Y5 bepaald worden
verschillend zijn, de afgeleiden identiek zijn.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 549
De oppervlakte van een veelhoek berekenen
De oppervlakte van een veelhoek berekenenDe oppervlakte van een veelhoek berekenen
De oppervlakte van een veelhoek berekenen
Probleemstelling
ProbleemstellingProbleemstelling
Probleemstelling
Gebruik de vergelijkingsoplosser om een formule op te slaan voor de oppervlakte van
een regelmatige N-hoek en bereken vervolgens elke variabele aan de hand van de
andere gegeven variabelen. Bestudeer het gegeven dat de limiet gelijk is aan de
oppervlakte van een cirkel, pr
2
.
Gebruik de formule A = NB
2
sin(p
/ N) cos(p / N) voor de oppervlakte van een
regelmatige N-hoek met B als de afstand tussen het middelpunt en een hoekpunt.
Procedure
ProcedureProcedure
Procedure
1. Druk op
0 om in het menu MATH de optie 0:Solver te kiezen. Vervolgens
verschijnt de vergelijkingen-editor of de interactieve oplosser-editor. Als de
interactieve oplosser-editor verschijnt, moet u op } drukken om de vergelijkingen-
editor op te roepen.
2. Voer de formule
0=ANNB
2
sin(pàN)cos(pàN) in en druk vervolgens op Í. De
interactieve oplosser-editor verschijnt.
N = 4 zijden
N = 8 zijden
N = 12 zijden
Hoofdstuk 17: Activiteiten 550
3. Voer N=4 en B=6 in om de oppervlakte (A) te vinden voor een vierkant met een
afstand (
B) tussen het middelpunt en een hoekpunt van 6 centimeter.
4. Druk op } } om de cursor te verplaatsen naar
A en druk vervolgens ƒ \.
De oplossing voor
A wordt getoond in de interactieve oplosser-editor.
5. Bereken nu
B bij een gegeven oppervlakte voor verschillende aantallen van zijden.
Voer
A=200 en N=6 in. Om de afstand B te berekenen, moet u de cursor naar B
verplaatsen en vervolgens op ƒ \ drukken.
6. Voer
N=8 in. Om de afstand B te berekenen, moet u de cursor naar B verplaatsen en
vervolgens op ƒ \ drukken. Zoek de waarde van
B als N=9 en nogmaals
als
N=10.
Bereken de oppervlakte als gegeven is
B=6 en N=10, 100, 150, 1000, en 10000.
Vergelijk de resultaten met p6
2
(de oppervlakte van een cirkel met een straal van 6,
wat ongeveer 113,097 is).
Hoofdstuk 17: Activiteiten 551
7. Voer B=6 in. Om de oppervlakte A te berekenen, verplaatst u de cursor naar A en
drukt u vervolgens op ƒ \. Bereken nu
A als N=10, doe hetzelfde als N=100,
N=150, N=1000 en tenslotte als N=10000. Merk op dat als N groot wordt, de
oppervlakte
A pB
2
benadert.
Beeld nu de grafiek af om te zien hoe de oppervlakte verandert naarmate het aantal
zijden groter wordt.
8. Druk op z. Kies de standaardinstellingen.
9. Druk op p. Stel de venstervariabelen als volgt in:
10. Druk op o. Zet alle functies en statistische plots uit. Voer de vergelijking voor de
oppervlakte in. Gebruik
X in plaats van N. Kies voor de grafiekstijl de getoonde
instellingen.
11. Druk op r. Wanneer de grafiek is afgebeeld, drukt u op
100 Í om de grafiek
te volgen naar
X=100. Druk op 150 Í. Druk op 188 Í. Merk op dat naarmate
X groter wordt, de waarde van Y dichter bij p6
2
komt, bij benadering 113.097. Y2=pB
2
(de oppervlakte van de cirkel) is een horizontale asymptoot van
Y1. De oppervlakte
Xmin=0
Xmax=200
Xscl=10
Ymin=0
Ymax=150
Yscl=10
Xres=1
Hoofdstuk 17: Activiteiten 552
van een regelmatige N-hoek, waarbij r de afstand tussen het middelpunt en een
hoekpunt is, benadert de oppervlakte van een cirkel met straal r (pr
2
) naarmate N
een grotere waarde heeft.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 553
Betaling van een hypotheek weergeven en
Betaling van een hypotheek weergeven en Betaling van een hypotheek weergeven en
Betaling van een hypotheek weergeven en
berekenen
berekenenberekenen
berekenen
Probleemstelling
ProbleemstellingProbleemstelling
Probleemstelling
U werkt bij de bank als verantwoordelijke voor de hypotheken en u hebt net een
hypotheek verstrekt voor een periode van 30 jaar tegen een rente van 8 procent met een
maandelijkse aflossing van 800. De nieuwe eigenaars van het huis willen weten hoeveel
het rentegedeelte en hoeveel de aflossing van de hoofdsom bedragen wanneer zij hun
240ste betaling binnen 20 jaar, gerekend vanaf vandaag, doen.
Procedure
ProcedureProcedure
Procedure
1. Druk op z en stel de vaste notatie voor decimale cijfers in op
2 decimalen. Kies
voor de andere instellingen de standaardinstellingen.
2. Druk op Œ Í Í om de
TVM Solver weer te geven, Voer deze waarden in.
Opmerking: voer een positief getal (800) in om PMT (de betaling) als inkomsten (cash
inflow) weer te geven. De waarden van de betalingen zullen als positieve getallen in
de grafiek worden weergegeven. Voer
0 in als waarde voor FV (toekomstige waarde)
omdat, wanneer alle betalingen gedaan zijn, de toekomstige waarde van een lening
Hoofdstuk 17: Activiteiten 554
0 is. Voer PMT: END in om aan te geven dat de betaling dient te gebeuren aan het
einde van een periode.
3. Verplaats de cursor naar de
PV= prompt en druk vervolgens op ƒ \. De
actuele waarde van het huis, met andere woorden het bedrag van de
hypotheeklening, staat weergegeven na de
PV= prompt.
Vergelijk nu voor elke betaling de grafiek van het bedrag van het rentebedrag met de
grafiek van het bedrag van de aflossing.
4. Druk op z. Kies de instellingen
Par en Simul.
5. Druk op o. Zet alle functies en statistische plots uit. Voer deze vergelijkingen in en
kies de getoonde grafiekstijlen.
Opmerking: GPrn( en GInt( bevinden zich in het menu APPS 1:FINANCE.
Hoofdstuk 17: Activiteiten 555
6. Druk op Window. Geef de volgende venstervariabelen op:
Opmerking: als u het tekenen van de grafiek wilt versnellen, moet u voor Tstep de
waarde
24 opgeven.
7. Druk op r. Druk op
240 Í om de volgcursor te verplaatsen naar T=240, het
tijdstip waarop 20 jaar betaald.
Uit de grafiek blijkt dat bij de 240ste betaling (
X=240) 358.03 van het bedrag van 800
de aflossing van de hoofdsom is (
Y=358.03).
Opmerking: de som van de betalingen (Y3T=Y1T+Y2T) zal steeds 800 bedragen.
8. Druk op om de cursor te verplaatsen naar de rentefunctie die wordt bepaald door
X2T en Y2T. Voer de waarde 240 in.
Tmin=1
Tmax=360
Tstep=12
Xmin=0
Xmax=360
Xscl=10
Ymin=0
Ymax=1000
Yscl=100
Hoofdstuk 17: Activiteiten 556
Uit de grafiek blijkt dat bij de 240ste aflossing (X=240) 441.97 van het bedrag van
800 de betaalde rente is (
Y=441.97).
9. Druk op y 5 ŒÎ Í
9 om de opdracht 9:bal( in het basisscherm te plakken.
Controleer de getallen in de grafiek.
Bij welke maandelijkse betaling zal het aflossingsgedeelte van de hoofdsom groter
zijn dan het rentedeel?
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 557
Hoofdstuk 18:
Hoofdstuk 18: Hoofdstuk 18:
Hoofdstuk 18:
Geheugen- en variabelenbeheer
Geheugen- en variabelenbeheerGeheugen- en variabelenbeheer
Geheugen- en variabelenbeheer
Het beschikbare geheugen controleren
Het beschikbare geheugen controlerenHet beschikbare geheugen controleren
Het beschikbare geheugen controleren
Het menu MEMORY
Het menu MEMORYHet menu MEMORY
Het menu MEMORY
U kunt op ieder gewenst moment het beschikbare geheugen controleren of het
bestaande geheugen beheren door opties te selecteren uit het menu
MEMORY. Om dit
menu op te roepen drukt u op y L.
MEMORY
1: About...
Geeft informatie over de grafische
rekenmachine, waaronder het versienummer
van het huidige besturingssysteem.
2: Mem Mgmt/Del...
Geeft informatie over beschikbaar geheugen en
gebruik van variabelen.
3: Clear Entries
Wist ENTRY (laatst opgeslagen invoer).
4: ClrAllLists
Verwijdert alle lijsten uit het geheugen.
5: Archive...
Archiveert een geselecteerde variabele.
6: UnArchive...
Haalt een geselecteerde variabele uit het archief.
7: Reset...
Geeft de menu’s RAM, ARCHIVE en ALL weer.
8: Group...
Geeft de menu’s GROUP en UNGROUP weer.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 558
Om het gebruik van het geheugen te controleren, drukt u eerst op y L en selecteert
u vervolgens
2:Mem Mgmt/Del.
Beschikbaar RAM, Archive en App-geheugen
Beschikbaar RAM, Archive en App-geheugenBeschikbaar RAM, Archive en App-geheugen
Beschikbaar RAM, Archive en App-geheugen
De TI-84 Plus / TI-84 Plus Silver Edition heeft archief-, RAM- en toepassings- (App)-
geheugen dat u kunt gebruiken en beheren. Het beschikbare RAM slaat berekeningen,
lijsten, variabelen en gegevens op. Met het beschikbare archief kunt u programma’s,
Apps, groepen en andere variabelen opslaan. De App-slots zijn in feite afzonderlijke
sectoren van het Flash-ROM waarin Apps zijn opgeslagen.
Opmerking: sommige Apps nemen verscheidene App-slots in.
Grafische
rekenmachine
Beschikbaar
RAM
Beschikbaar
archief
App-slots
TI-84 Plus 24 Kilobytes 491 Kilobytes 30
TI-84 Plus Silver Edition 24 Kilobytes 1.5 Megabytes 94
RAM FREE geeft de hoeveelheid
beschikbaar RAM weer.
ARC FREE geeft de hoeveelheid
beschikbaar archief weer.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 559
Het scherm About weergeven
Het scherm About weergevenHet scherm About weergeven
Het scherm About weergeven
Het scherm About toont informatie over de versie van het besturingssysteem (OS), het
productnummer, de productidentificatie (ID) en het certificaatrevisienummer van de
Flash-toepassing (App) van de TI-84 Plus. Om het scherm About weer te geven drukt u
op y L en selecteert u vervolgens
1:About.
Het menu MEMORY MANAGEMENT/DELETE weergeven
Het menu MEMORY MANAGEMENT/DELETE weergeven Het menu MEMORY MANAGEMENT/DELETE weergeven
Het menu MEMORY MANAGEMENT/DELETE weergeven
Mem Mgmt/Del toont het menu MEMORY MANAGEMENT/DELETE. De twee regels
bovenaan geven de totale hoeveelheid beschikbaar RAM (
RAM FREE) en Archive (ARC
Geeft het type
grafische
rekenmachine
weer.
G
ee
f
t
d
e pro
d
uct-
ID
weer.
Iedere op Flash
gebaseerde grafische
rekenmachine heeft een
unieke product-ID, die u
nodig kunt hebben als u
contact opneemt met de
technische
ondersteuningsdienst. U
kunt deze ID die bestaat uit
14 cijfers en letter tevens
gebruiken om uw
rekenmachine te
registreren op
education.ti.com, of om uw
rekenmachine te
identificeren in het geval
dat u deze verliest of als
het apparaat wordt
gestolen.
Geeft de OS-versie
weer. Als er nieuwe
software-upgrades
beschikbaar zijn,
kunt u uw
rekenmachine
elektronisch
upgraden.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 560
FREE) geheugen weer. Door menu-opties in dit scherm te selecteren, kunt u zien
hoeveel geheugenruimte door elk variabeletype in beslag wordt genomen. Deze
informatie kan u helpen te bepalen of u variabelen uit het geheugen moet verwijderen
om ruimte te maken voor nieuwe gegevens, zoals programma’s of Apps.
Voer de volgende stappen uit om het gebruik van het geheugen te controleren.
1. Druk op y L om het menu
MEMORY te openen.
2. Kies
2:Mem Mgmt/Del om het menu MEMORY MANAGEMENT/DELETE weer te geven.
De TI-84 Plus geeft de geheugenhoeveelheid in bytes.
Opmerking: de # en $ boven of onder
aan de linker kolom geven aan dat u
naar boven of naar beneden kunt
verschuiven om meer typen variabelen
te zien.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 561
3. Kies variabeletypen uit de lijst om te zien hoeveel geheugenruimte ze innemen.
Opmerking: Real, List, Y. Var s en Prgm variabelen worden nooit op nul gereset, ook
niet nadat het geheugen is gewist.
Apps zijn onafhankelijke toepassingen die opgeslagen zijn in het Flash-ROM.
AppVars is een variabelehouder die gebruikt wordt om variabelen op te slaan die
gecreëerd zijn door onafhankelijke Apps. U kunt variabelen in
AppVars niet
bewerken of veranderen, tenzij u dit doet door middel van de toepassingen
waarmee ze gecreëerd zijn.
Om het scherm
MEMORY MANAGEMENT/DELETE te verlaten drukt u op y5 of op
. Beide opties voeren u terug naar het basisscherm.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 562
Gegevens uit het geheugen wissen
Gegevens uit het geheugen wissenGegevens uit het geheugen wissen
Gegevens uit het geheugen wissen
Een gegeven wissen
Een gegeven wissenEen gegeven wissen
Een gegeven wissen
U kunt het beschikbare geheugen vergroten door de inhoud van een variabele (een
reëel getal, complex getal, lijst, matrix
, Y= functie, programma, plaatje, grafisch
gegevensbestand of een string) te wissen. Ga als volgt te werk.
1. Druk op y L om het menu
MEMORY op te roepen.
2. Kies
2:Mem Mgmt/Del om het menu MEMORY MANAGEMENT/DELETE weer te geven.
3. Kies het type van het opgeslagen gegeven dat u wilt wissen of kies de optie
1:All als
u een lijst van alle typen van variabelen wilt bekijken. Vervolgens verschijnt een
scherm met hierin alle variabelen van het type dat u hebt gekozen, vergezeld van
het aantal bytes dat elk van deze variabelen in beslag neemt.
Als u bijvoorbeeld de optie
4:List hebt gekozen, verschijnt het scherm DELETE:List.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 563
4. Druk op } en om de selectiecursor ( 4 ) te verplaatsen naar het gegeven dat moet
worden gewist. Druk vervolgens op {. De variabele wordt uit het geheugen
verwijderd. U kunt in dit scherm op deze manier de gewenste variabelen stuk voor
stuk wissen. Er wordt geen waarschuwing gegeven om het wissen te bevestigen.
Opmerking: indien u bezig bent een programma of toepassing te wissen, krijgt u een
melding waarin u gevraagd wordt het wissen te bevestigen. Kies
2:Yes om door te
gaan.
Als u een DELETE: scherm wilt verlaten zonder gegevens te wissen drukt u op y
5, waardoor u naar het basisscherm terugkeert.
Bepaalde systeemvariabelen, zoals bijvoorbeeld de laatste-antwoord-variabele
Ans
en de statistische variabele
RegEQ kunnen niet gewist worden.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 564
Invoer en elementen in een lijst wissen
Invoer en elementen in een lijst wissenInvoer en elementen in een lijst wissen
Invoer en elementen in een lijst wissen
Invoer wissen
Invoer wissenInvoer wissen
Invoer wissen
Met de optie
Clear Entries kunt u alle gegevens die werden opgeslagen in het ENTRY -
opslaggebied (laatste invoer op het basisscherm) wissen. Volg onderstaande stappen
als u het
ENTRY-opslaggebied wilt wissen.
1. Druk op y L om het menu
MEMORY op te roepen.
2. Selecteer
3:Clear Entries om de instructie in het basisscherm te plakken.
3. Druk op Í om vervolgens het
ENTRY-opslaggebied te wissen.
Druk op als u
Clear Entries wilt annuleren.
Opmerking: als u in een programma de optie 3:Clear Entries selecteert, wordt de
instructie
Clear Entries in de programma-editor geplakt en wordt de Entry (laatste invoer)
worden gewist wanneer het programma wordt uitgevoerd.
ClrAllLists
ClrAllListsClrAllLists
ClrAllLists
Met de optie
ClrAllLists (wis alle lijsten) wordt de grootte van alle lijsten in het RAM
ingesteld op
0.
Volg onderstaande stappen om alle elementen in alle lijsten te wissen.
1. Druk op y L om het menu
MEMORY weer te geven.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 565
2. Selecteer 4:ClrAllLists om de instructie in het basisscherm te plakken.
3. Druk op Í om de grootte van elke lijst in het geheugen op
0 in te stellen.
Druk op als u
ClrAllLists wilt annuleren.
Met de instructie
ClrAllLists worden de namen van de lijsten niet uit het geheugen, het
menu
LIST NAMES of de editor van STAT-lijsten verwijderd.
Opmerking: als u in een programma de optie 4:ClrAllLists selecteert, wordt de instructie
ClrAllLists in de programma-editor geplakt. De lijsten worden gewist wanneer het
programma wordt uitgevoerd.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 566
Variabelen archiveren en dearchiveren
Variabelen archiveren en dearchiverenVariabelen archiveren en dearchiveren
Variabelen archiveren en dearchiveren
Variabelen archiveren en dearchiveren
Variabelen archiveren en dearchiverenVariabelen archiveren en dearchiveren
Variabelen archiveren en dearchiveren
Met archiveren kunt u gegevens, programma’s of andere variabelen opslaan in het
archief met gebruikersgegevens (ARC), waarin ze niet per ongeluk bewerkt of gewist
kunnen worden. Door te archiveren kunt u tevens RAM vrijmaken voor variabelen
waarvoor extra geheugen nodig is.
Gearchiveerde variabelen kunnen niet worden bewerkt of uitgevoerd. Ze kunnen alleen
worden bekeken en gedearchiveerd. Bijvoorbeeld: als u lijst
L1 archiveert, zult u zien dat
L1 in het geheugen bestaat, maar als u deze selecteert en de naam L1 in het
basisscherm plakt, kunt u de inhoud niet zien en niet bewerken.
Opmerking: niet alle variabelen kunnen worden gearchiveerd. Niet alle gearchiveerde
variabelen kunnen worden gedearchiveerd. Bijvoorbeeld systeemvariabelen zoals r, t, x,
y en q kunnen niet gearchiveerd worden. Apps en groepen bestaan altijd in het Flash-
ROM, zodat het niet nodig is om deze te archiveren. Groepen kunnen niet worden
gedearchiveerd. U kunt ze echter wel degroeperen of wissen.
Variabeletype Namen
Archiveren?
(ja/nee)
Dearchiveren?
(ja/nee)
Reële getallen A, B, ... , Z ja ja
Complexe getallen A, B, ... , Z ja ja
Matrices [A], [B], [C], ... ,
[J]
ja ja
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 567
Lijsten L1, L2, L3, L4, L5,
L6, en door de
gebruiker
gedefinieerde
namen
ja ja
Programma’s ja ja
Functies Y1, Y2, . . . , Y9,
Y0
nee n.v.t.
Parametervoorst-
ellingen
X1T en Y1T, ... ,
X6T en Y6T
nee n.v.t.
Functies met
poolcoördinaten
r1, r2, r3, r4, r5, r6 nee n.v.t.
Functies van
getallenrijen
u, v, w nee n.v.t.
Statistische plots Plot1, Plot2,
Plot3
nee n.v.t.
Grafiekdatabases GDB1, GDB2,... ja ja
Afbeeldingen van
grafieken
Pic1, Pic2, ... ,
Pic9, Pic0
ja ja
Strings Str1, Str2, . . .
Str9, Str0
ja ja
Tabellen TblStart, Tb1,
TblInput
nee n.v.t.
Variabeletype Namen
Archiveren?
(ja/nee)
Dearchiveren?
(ja/nee)
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 568
Archiveren en dearchiveren kan op twee manieren gedaan worden:
Gebruik de commando’s
5:Archive of 6:UnArchive uit het menu MEMORY of de
CATALOG.
Gebruik een bewerkingsscherm van Geheugenbeheer.
Gebruik voordat u variabelen archiveert of dearchiveert, in het bijzonder variabelen met
een groot aantal bytes (zoals grote programma’s), het menu
MEMORY om:
De grootte van de variabele te bepalen.
Apps Toepassingen zie
Opmerking
boven
nee
AppVars Toepassings-
variabelen
ja ja
Groepen zie Opmer-
king boven
nee
Variabelen met
gereserveerde
namen
minX, maxX,
RegEQ en andere
nee n.v.t.
Systeem-
variabelen
Xmin, Xmax en
andere
nee n.v.t.
Variabeletype Namen
Archiveren?
(ja/nee)
Dearchiveren?
(ja/nee)
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 569
Te zien of er genoeg vrije ruimte is.
Opmerking: als er niet voldoende ruimte is, dearchiveer of verwijder dan zo nodig
variabelen. Realiseer u dat wanneer u een variabele dearchiveert, niet al het geheugen
dat bij die variabele hoort in het archief van gebruikersgegevens vrijkomt, omdat het
systeem bijhoudt waar de variabele zich eerder bevond en waar deze zich nu bevindt in
het RAM.
Zelfs als er voldoende vrije ruimte lijkt te zijn, kunt u een bericht Garbage Collection zien
verschijnen wanneer u probeert om een variabele te archiveren. Afhankelijk van de
bruikbaarheid van lege blokken in het archief van gebruikersgegevens, kan het nodig
zijn dat u bestaande variabelen dearchiveert om meer vrije ruimte te creëren.
Een lijstvariabele (L1) archiveren of dearchiveren met behulp van de opties
Archive/UnArchive in het menu
MEMORY gaat als volgt:
1. Druk op y L om het menu
MEMORY weer te geven.
Om te: Grootte moet zodanig zijn dat:
Archiveren Vrije ruimte in het archief > grootte van de variabele
Dearchiveren Vrije ruimte in het RAM > grootte van de variabele
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 570
2. Selecteer 5:Archive of 6:UnArchive om het commando in het bewerkingsscherm te
plaatsen.
3. Druk op y d om de variabele
L1 in het bewerkingsscherm te plaatsen.
4. Druk op Í om het archiveren te voltooien.
Opmerking: er verschijnt een sterretje links van de naam van de gearchiveerde
variabele om aan te geven dat deze is gearchiveerd.
Een lijstvariabele (L1) archiveren of dearchiveren met behulp van een editor van Memory
Management gaat als volgt:
1. Druk op y L om het menu MEMORY weer te geven.
2. Selecteer
2:Mem Mgmt/Del om het menu MEMORY MANAGEMENT/DELETE weer te
geven.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 571
3. Selecteer 4:List om het menu LIST weer te geven.
4. Druk op Í om
L1 te archiveren. Er verschijnt een sterretje links van de naam
van de gearchiveerde variabele om aan te geven dat deze is gearchiveerd. Om de
variabele te dearchiveren in dit scherm plaatst u de cursor naast de gearchiveerde
variabele en drukt u op Í. Het sterretje verdwijnt.
5. Druk op y 5 om het menu
LIST te verlaten.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 572
Opmerking: u kunt toegang krijgen tot een gearchiveerde variabele om deze te linken, te
verwijderen of te dearchiveren, maar u kunt hem niet bewerken.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 573
De TI-84 Plus resetten
De TI-84 Plus resettenDe TI-84 Plus resetten
De TI-84 Plus resetten
Menu
MenuMenu
Menu
RAM ARCHIVE ALL
RAM ARCHIVE ALLRAM ARCHIVE ALL
RAM ARCHIVE ALL
Reset geeft het menu
RAM ARCHIVE ALL weer. Dit menu biedt u de optie het volledige
geheugen te resetten (inclusief de standaardinstellingen) of geselecteerde gedeelten
van het geheugen te resetten, terwijl andere in het geheugen opgeslagen gegevens
zoals bijvoorbeeld programma’s en
Y= functies behouden blijven. U kunt bijvoorbeeld
kiezen om al het RAM te resetten of om alleen de standaardinstellingen te herstellen.
Denk eraan dat als u ervoor kiest het RAM te resetten, alle gegevens en programma’s in
het RAM gewist zullen worden. Voor het archiefgeheugen kunt u variabelen (Vars),
toepassingen (Apps) of beide resetten. Denk eraan dat als u ervoor kiest Vars te
resetten, alle gegevens en programma’s in het archiefgeheugen gewist zullen worden.
Als u ervoor kiest Apps te resetten, zullen alle toepassingen in het archiefgeheugen
gewist worden.
Wanneer u de standaardinstellingen van de TI-84 Plus herstelt, worden alle
standaardinstellingen in het RAM teruggebracht naar de fabrieksinstelling. Opgeslagen
gegevens en programma’s worden niet veranderd.
Er volgt nu een aantal voorbeelden van standaardinstellingen van de TI-84 Plus die bij
een reset worden teruggehaald.
Mode-instellingen zoals
Normal (notatie); Func (grafieken); Real (getallen); en Full
(scherm)
Y= functies uit
Waarden van venstervariabelen zoals
Xmin=L10; Xmax=10; Xscl=1; Yscl=1; en
Xres=1
STATISTISCHE PLOTS uit
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 574
Formatinstellingen zoals CoordOn (grafiekcoördinaten aan); AxesOn; en ExprOn
(uitdrukking aan)
rand seed waarde op 0
Het menu RAM ARCHIVE ALL weergeven
Het menu RAM ARCHIVE ALL weergevenHet menu RAM ARCHIVE ALL weergeven
Het menu RAM ARCHIVE ALL weergeven
Om het menu
RAM ARCHIVE ALL op de TI-84 Plus weer te geven voert u onderstaande
stappen uit.
1. Druk op y L om het menu
MEMORY weer te geven.
2. Kies
7:Reset om het menu RAM ARCHIVE ALL weer te geven.
Het RAM-geheugen resetten
Het RAM-geheugen resettenHet RAM-geheugen resetten
Het RAM-geheugen resetten
Bij een reset van het volledige RAM worden de RAM-systeemvariabelen teruggebracht
naar de fabrieksinstellingen en worden alle niet-systeemvariabelen en alle programma’s
gewist. Bij het resetten van de RAM-standaardinstellingen worden alle systeemvariabelen
teruggebracht naar de standaardinstellingen, zonder dat de variabelen en de programma’s
in het RAM gewist worden. Het resetten van het volledige RAM of het resetten van de
standaardinstellingen heeft geen invloed op variabelen en toepassingen in het
gebruikersarchief.
Opmerking: kijk alvorens het volledige RAM te resetten, of het mogelijk is voldoende
geheugenruimte vrij te maken door alleen geselecteerde gegevens te wissen.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 575
Om het volledige RAM of de RAM-standaardinstellingen op de TI-84 Plus te resetten
voert u de onderstaande stappen uit.
1. In het menu
RAM ARCHIVE ALL kiest u 1:All RAM om het menu RESET RAM weer te
geven of
2:Defaults om het menu RESET DEFAULTS weer te geven.
2. Als u een reset van het RAM uitvoert, lees dan de melding onder het menu RESET
RAM
.
Om het resetten te annuleren en terug te gaan naar het
basisscherm, drukt u op
Í.
Om het RAM te wissen of de standaardinstellingen te herstellen, kiest u
2:Reset.
Afhankelijk van wat u heeft gekozen, wordt op het basisscherm de melding
RAM
cleared
(RAM gewist) of Defaults set (standaardinstellingen ingesteld)
weergegeven.
Het archiefgeheugen resetten
Het archiefgeheugen resettenHet archiefgeheugen resetten
Het archiefgeheugen resetten
Bij het resetten van het archiefgeheugen van de TI-84 Plus kunt u ervoor kiezen om alle
variabelen, alle toepassingen of zowel de variabelen als de toepassingen uit het
gebruikersarchief te verwijderen.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 576
Om het geheugen van het gebruikersarchief geheel of gedeeltelijk te resetten voert u de
onderstaande stappen uit.
1. Druk in het menu
RAM ARCHIVE ALL op ~ om het menu ARCHIVE weer te geven.
2. Selecteer één van de volgende opties:
1:Vars om het menu RESET ARC VARS weer te geven
2:Apps om het menu RESET ARC APPS weer te geven
3:Both om het menu RESET ARC BOTH weer te geven.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 577
.
3. Lees het bericht onder het menu.
Om het resetten te annuleren en terug te gaan naar het
basisscherm drukt u op
Í.
Om door te gaan met het resetten kiest u
2:Reset. Er wordt een bericht op het
basisscherm weergegeven waarin het type archiefgeheugen dat gewist is wordt
aangegeven.
Het volledige geheugen resetten
Het volledige geheugen resettenHet volledige geheugen resetten
Het volledige geheugen resetten
Wanneer u het volledige geheugen van de TI-84 Plus reset, worden het RAM en het
geheugen van het gebruikersarchief teruggezet op de fabrieksinstellingen. Alle niet-
systeemvariabelen, toepassingen en programma’s worden gewist. Alle
systeemvariabelen worden teruggebracht naar de standaardinstellingen.
Kijk alvorens het volledige geheugen te resetten of het mogelijk is voldoende
geheugenruimte vrij te maken door alleen geselecteerde gegevens te wissen.
Om het volledige geheugen van de TI-84 Plus te resetten voert u de onderstaande
stappen uit.
1. Druk in het menu
RAM ARCHIVE ALL op ~ ~ om het menu ALL weer te geven.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 578
2. Selecteer 1:All Memory om het menu RESET MEMORY weer te geven.
3. Lees het bericht onder het menu
RESET MEMORY.
Om het resetten te annuleren en terug te gaan naar het
basisscherm drukt u op
Í.
Om door te gaan met het resetten kiest u
2:Reset. Op het basisscherm wordt het
bericht
MEM cleared (geheugen gewist) weergegeven.
Wanneer u het geheugen wist, kan het soms voorkomen dat het contrast verandert. Als
het scherm onscherp of blanco is, kunt u het contrast bijstellen met behulp van de
toetsen y } of .
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 579
Variabelen groeperen en degroeperen
Variabelen groeperen en degroeperenVariabelen groeperen en degroeperen
Variabelen groeperen en degroeperen
Variabelen groeperen
Met de groepeerfunctie kunt u een kopie maken van twee of meer variabelen die zich in
het RAM bevinden en deze vervolgens als een groep opslaan in het gebruikersarchief.
De variabelen in het RAM worden niet gewist. De variabelen moeten in het RAM
bestaan voordat ze gegroepeerd kunnen worden. Met andere woorden, gearchiveerde
gegevens kunnen niet in een groep worden opgenomen. Als ze eenmaal gegroepeerd
zijn, kunnen de variabelen worden gewist uit het RAM om geheugen vrij te maken.
Wanneer de variabelen later nodig zijn, kunnen ze gedegroepeerd worden voor gebruik.
Om een groep van variabelen te creëren gaat u als volgt te werk:
1. Druk op y L om het menu
MEMORY weer te geven.
2. Kies
8:Group om het menu GROUP UNGROUP weer te geven.
3. Druk op Í om het menu
GROUP weer te geven.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 580
4. Voer een naam in voor de nieuwe groep en druk op Í.
Opmerking: een groepsnaam kan 1 tot 8 tekens lang zijn. Het eerste teken moet een
letter van A tot Z zijn of q. Voor het tweede tot achtste teken kunnen letters, cijfers of
q worden gebruikt.
5. Kies het type gegevens dat u wilt groeperen. Als u
1:All+ kiest, worden alle
variabelen weergegeven van alle types die beschikbaar en geselecteerd zijn. Als u
2:All- kiest, worden alle variabelen weergegeven van alle types die beschikbaar
maar niet geselecteerd zijn. Er verschijnt een scherm met een lijst met alle
variabelen van het door u geselecteerde type.
Bijvoorbeeld: neem aan dat enkele variabelen in het RAM zijn gecreëerd. Wanneer
u
2:All- selecteert wordt het volgende scherm weergegeven.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 581
6. Druk op } en op om de selectiecursor (4) naast het eerste item te zetten dat u in
een groep wilt kopiëren en druk vervolgens op Í. Links van alle variabelen die
voor de groep geselecteerd zijn zal een klein vierkantje blijven staan.
Herhaal het selectieproces tot alle variabelen voor de nieuwe groep gekozen zijn en
druk vervolgens op ~ om het menu
DONE weer te geven.
7. Druk op Í om het groeperen te voltooien.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 582
Opmerking: u kunt alleen variabelen in RAM groeperen. Bepaalde systeemvariabelen,
zoals de laatste-antwoord-variabele
Ans en de statistische variabele RegEQ kunnen niet
gegroepeerd worden.
Variabelen degroeperen
Variabelen degroeperenVariabelen degroeperen
Variabelen degroeperen
Met de degroepeerfunctie u een kopie maken van variabelen in een groep die is
opgeslagen in het gebruikersarchief en deze in niet gegroepeerde vorm in het RAM
plaatsen.
Het menu DuplicateName
Het menu DuplicateName Het menu DuplicateName
Het menu DuplicateName
Tijdens het degroeperen wordt, als er een dubbele variabelenaam wordt opgemerkt in
het RAM, het menu
DuplicateName weergegeven.
DuplicateName
1: Rename
Vraagt u de ontvangende variabele een andere
naam te geven.
2: Overwrite
Overschrijft gegevens in de ontvangende
duplicaatvariabele.
3: Overwrite All
Overschrijft gegevens in alle ontvangende
duplicaatvariabelen.
4: Omit
Slaat overdracht van verzendende variabele
over.
5: Quit
Stopt overdracht bij de duplicaatvariabele.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 583
Opmerkingen over menu-items:
Opmerkingen over menu-items: Opmerkingen over menu-items:
Opmerkingen over menu-items:
Wanneer u
1:Rename kiest, wordt de prompt Name= weergegeven en zijn de
alfanumerieke toetsen ingeschakeld. Voer een nieuwe variabelenaam in en druk
vervolgens op Í. Het degroeperen wordt hervat.
Wanneer u
2:Overwrite kiest, worden de gegevens van de duplicaatvariabele die in
het RAM is gevonden overschreven. Het degroeperen wordt hervat.
Wanneer u
3: Overwrite All kiest, worden de gegevens van alle duplicaatvariabelen
die in het RAM zijn gevonden overschreven. Het degroeperen wordt hervat.
Wanneer u
4:Omit kiest, wordt de variabele die in conflict is met de
duplicaatvariabele die in het RAM is gevonden niet uit de groep gehaald. Het
degroeperen wordt hervat met het volgende item.
Wanneer u
5:Quit kiest, stopt het degroeperen en worden er geen verdere
wijzigingen doorgevoerd.
Om een groep variabelen uit elkaar te halen, gaat u als volgt te werk:
1. Druk op y L om het menu
MEMORY weer te geven.
2. Kies
8:Group om het menu GROUP UNGROUP weer te geven.
3. Druk op ~ om het menu
UNGROUP weer te geven.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 584
4. Druk op } en op om de selectiecursor (4) naast de groep variabelen te plaatsen
die wilt degroeperen en druk op Í.
Het degroeperen is voltooid.
Opmerking: bij deze procedure wordt de groep niet uit het gebruikersarchief verwijderd.
Om de groep te verwijderen, moet u hem uit het gebruikersarchief wissen.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 585
Garbage Collection
Garbage CollectionGarbage Collection
Garbage Collection (opschoning)
(opschoning) (opschoning)
(opschoning)
De melding Garbage Collection
De melding Garbage CollectionDe melding Garbage Collection
De melding Garbage Collection
Als u het gebruikersarchief veel gebruikt, is het mogelijk dat u een melding
Garbage
Collect?
krijgt. Dit gebeurt wanneer u een variabele probeert te archiveren terwijl er
onvoldoende aaneengesloten geheugenruimte vrij is.
De melding
Garbage Collect? laat u weten dat een archiveringsprocedure langer zal
duren dan gewoonlijk. De melding waarschuwt u ook dat het archiveren zal mislukken
als er niet voldoende geheugen vrij is.
De melding waarschuwt u tevens wanneer een programma vastzit in een lus, die het
gebruikersarchief blijft vullen. Selecteer
No om de opschoning te annuleren, en zoek
vervolgens de fouten in uw programma en corrigeer deze.
Wanneer er YES wordt geselecteerd, zal de TI-84 Plus proberen de gearchiveerde
variabelen anders te rangschikken om ruimte vrij te maken.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 586
Reageren op de melding Garbage Collection
Reageren op de melding Garbage CollectionReageren op de melding Garbage Collection
Reageren op de melding Garbage Collection
Opmerking: de procesmelding Defragmenting... wordt weergegeven wanneer er een
toepassing wordt gevonden die is gemarkeerd om gewist te worden. Garbage collection
kan maximaal 20 minuten duren, afhankelijk van hoeveel geheugenruimte er gebruikt is
om variabelen op te slaan.
Na de garbage collection wordt de variabele, afhankelijk van hoeveel ruimte er vrij is
gemaakt, al dan niet gearchiveerd. Indien er niet genoeg ruimte is, kunt u een aantal
variabelen uit het archief verwijderen en het opnieuw proberen.
Waarom is Garbage Collection noodzakelijk?
Waarom is Garbage Collection noodzakelijk?Waarom is Garbage Collection noodzakelijk?
Waarom is Garbage Collection noodzakelijk?
Het gebruikersarchief is verdeeld in sectoren. Wanneer u voor de eerste keer begint met
archiveren, worden de variabelen de één na de ander opgeslagen in sector 1. Dit gaat
door tot het eind van de sector is bereikt.
Een gearchiveerde variabele wordt opgeslagen in een aaneengesloten blok binnen één
sector. In tegenstelling tot een in het gebruikersarchief opgeslagen toepassing, kan een
Selecteer
1:No om te annuleren
•Als u
1:No kiest, zal de melding
ERR:ARCHIVE FULL op het scherm
verschijnen.
Om door te gaan met archiveren, kiest u
2:Yes.
•Als u
2:Yes selecteert, verschijnt de
procesmelding
Garbage Collecting... of
Defragmenting... op het scherm.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 587
gearchiveerde variabele de grens van een sector niet overschrijden. Als er niet genoeg
ruimte in de sector over is, wordt de volgende variabele opgeslagen aan het begin van
de volgende sector. Hierdoor blijft er meestal een leeg blok over aan het eind van de
voorafgaande sector.
Elke variabele die u archiveert, wordt opgeslagen in het eerste lege blok dat groot
genoeg is om de variabele te bevatten.
Dit proces gaat door tot het eind van de laatste sector. Afhankelijk van de grootte van de
afzonderlijke variabelen, kunnen de lege blokken een aanzienlijke hoeveelheid ruimte
innemen. Garbage collection vindt plaats wanneer de variabele die u aan het archiveren
bent groter is dan elk van de lege blokken.
variable B
variable C
variable A
variable D
Afhankelijk van zijn
grootte, wordt
variabele D
opgeslagen op één
van deze locaties.
Sector 1
Sector 3
Sector 2
Leeg blok
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 588
Hoe het proces wordt beïnvloed door het uit het archief halen van een
Hoe het proces wordt beïnvloed door het uit het archief halen van een Hoe het proces wordt beïnvloed door het uit het archief halen van een
Hoe het proces wordt beïnvloed door het uit het archief halen van een
variabele
variabelevariabele
variabele
Wanneer u een variabele uit het archief haalt, wordt deze naar het RAM gekopieerd,
maar wordt hij niet uit het geheugen van het gebruikersarchief gewist.
Uit het archief gehaalde variabelen zijn “gemarkeerd om gewist te worden”, wat betekent
dat ze tijdens de volgende garbage collection gewist zullen worden.
Als het
Als het Als het
Als het scherm
scherm scherm
scherm
MEMORY
MEMORYMEMORY
MEMORY genoeg
genoeg genoeg
genoeg vrije ruimte aangeeft
vrije ruimte aangeeft vrije ruimte aangeeft
vrije ruimte aangeeft
Ook als het scherm
MEMORY aangeeft dat er genoeg vrije ruimte is om een variabele te
archiveren of een toepassing op te slaan, is het toch mogelijk dat u een Garbage
Collection melding of een ERR: ARCHIVE FULL melding krijgt.
Wanneer u een variabele dearchiveert, neemt de hoeveelheid
Archive free onmiddellijk
toe, maar de ruimte is pas werkelijk beschikbaar na de volgende garbage collection.
variable A
variable D
Nadat u de
variabelen B en C uit
het archief heeft
gehaald, blijven ze
nog steeds ruimte in
beslag nemen.
Sector 1
Sector 2
Sector 3
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 589
Als de hoeveelheid Archive free aangeeft dat er genoeg vrije ruimte is voor uw variabele,
zal er na de garbage collection waarschijnlijk genoeg vrije ruimte zijn om de variabele te
archiveren (afhankelijk van de bruikbaarheid van de lege blokken).
Het Garbage Collection-proces
Het Garbage Collection-procesHet Garbage Collection-proces
Het Garbage Collection-proces
Het garbage collection-proces:
Opmerking: indien tijdens de garbage collection de stroom uitvalt, kan dit ertoe leiden dat
het volledige geheugen (RAM en archief) gewist wordt.
Gebruik van het commando GarbageCollect
Gebruik van het commando GarbageCollect Gebruik van het commando GarbageCollect
Gebruik van het commando GarbageCollect
U kunt het aantal automatische garbage collections reduceren door het geheugen
periodiek te optimaliseren. Dit doet u met behulp van het commando
GarbageCollect.
Voer de volgende stappen uit om het commando
GarbageCollect te gebruiken.
1. Druk in het
HOME-scherm op y N om de CATALOG weer te geven.
Verwijdert gedearchiveerde
variabelen uit het
gebruikersarchief.
Rangschikt de resterende
variabelen in opeenvolgende
blokken.
variable A
variable D
Sector 1
Sector 2
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 590
2. Druk op of } om door de CATALOG te bladeren tot de selectiecursor naar het
commando
GarbageCollect wijst of druk op G om naar de commando’s die beginnen
met de letter G te gaan.
3. Druk op Í om het commando in het
HOME scherm te plakken.
4. Druk op Í om de
Garbage Collect? melding weer te geven.
5. Kies
2:Yes om met de garbage collection te beginnen.
Hoofdstuk 18: Geheugen- en variabelenbeheer 591
Wat te doen als er een ERR:ARCHIVE FULL-melding
Wat te doen als er een ERR:ARCHIVE FULL-melding Wat te doen als er een ERR:ARCHIVE FULL-melding
Wat te doen als er een ERR:ARCHIVE FULL-melding
verschijnt
verschijntverschijnt
verschijnt
Een ERR:ARCHIVE FULL-melding wordt gegeven:
wanneer er niet voldoende ruimte is om een variabele binnen een aaneengesloten
blok in één sector te archiveren.
wanneer er niet voldoende ruimte is om een toepassing binnen een aaneengesloten
geheugenblok op te slaan.
Wanneer deze melding wordt weergegeven, zal ook worden aangegeven hoeveel ruimte
er beschikbaar is (als één blok) voor het opslaan van een variabele of toepassing.
Om het probleem op te lossen, gebruikt u het commando
GarbageCollect om het
geheugen te optimaliseren. Wanneer er daarna nog steeds niet genoeg geheugenruimte
is, zult u variabelen of toepassingen moeten verwijderen om meer ruimte te krijgen.
Ook als het scherm
MEMORY aangeeft dat er
genoeg vrije ruimte is om een variabele te
archiveren of een toepassing op te slaan, is
het toch mogelijk dat u een
ERR: ARCHIVE
FULL
- melding krijgt.
Hoofdstuk 19: Communicatielink 592
Hoofdstuk 19:
Hoofdstuk 19: Hoofdstuk 19:
Hoofdstuk 19:
Communicatielink
CommunicatielinkCommunicatielink
Communicatielink
Aan de slag: variabelen verzenden
Aan de slag: variabelen verzendenAan de slag: variabelen verzenden
Aan de slag: variabelen verzenden
Aan de slag is een korte introductie. Lees het hoofdstuk voor meer informatie.
Creëer een variabele en een matrix, sla ze op en verzend ze naar een andere TI-84
Plus.
1. Druk op het beginscherm van de
verzendende rekenmachine op
5 Ë 5
¿ ƒ
Q. Druk op Í om de
waarde 5,5 in
Q op te slaan.
2. Druk op y H y H
1 ¢ 2 y I y
H
3 ¢ 4 y I y I À y > 1.
Druk op Í om de matrix op te slaan
in [A].
3. Druk op de verzendende rekenmachine
op y L om het menu
MEMORY
(geheugen) te laten verschijnen.
Hoofdstuk 19: Communicatielink 593
4. Druk op de verzendende rekenmachine
op
2 om 2:Mem Mgmt/Del te selecteren.
Het menu
MEMORY MANAGEMENT
(geheugenbeheer) wordt weergegeven.
5. Druk op de verzendende rekenmachine
op
5 om 5:Matrix te selecteren. Het
bewerkingsscherm
MATRIX wordt
weergegeven.
6. Druk op de verzendende rekenmachine
op Í om [A] te archiveren. Er
verschijnt een sterretje () om aan te
geven dat [A] nu is gearchiveerd.
7. Koppel de beide grafische
rekenmachines aan elkaar met behulp
van de USB rekenmachine-naar-
rekenmachinekabel. Druk de stekkers
aan beide uiteinden goed vast.
8. Druk op de ontvangende rekenmachine
op y 8~ om het menu
RECEIVE
(ontvangen) weer te geven. Druk op
1
om
1:Receive te selecteren. Het bericht
Waiting... (wachtende) wordt
weergegeven en de bezig-indicator is
aan.
Hoofdstuk 19: Communicatielink 594
9. Druk op de verzendende rekenmachine
op y 8 om het menu
SEND
(verzenden) weer te geven.
10. Druk op
2 om 2:AllN te selecteren. Het
scherm
AllN SELECT wordt
weergegeven.
11. Druk op totdat de selectiecursor ( 4 )
naast [A]
MATRX staat. Druk op Í.
12. Druk op totdat de selectiecursor naast
QREAL staat. Druk op Í. Een
vierkantje naast [A] en
Q geeft aan dat
beide geselecteerd zijn om te verzenden.
13. Druk op de verzendende rekenmachine
op ~ om het menu
TRANSMIT
(overzenden) weer te geven.
14. Druk op de verzendende rekenmachine
op
1 om 1:Transmit te selecteren en met
het verzenden te beginnen. De
ontvangende rekenmachine geeft het
bericht
Receiving... (bezig met
ontvangen) weer. Wanneer de items zijn
overgezonden, geven beide apparaten
de naam en het type van iedere
verzonden variabele weer.
Hoofdstuk 19: Communicatielink 595
TI-84 Plus LINK
TI-84 Plus LINKTI-84 Plus LINK
TI-84 Plus LINK
Dit hoofdstuk beschrijft hoe u compatibele TI-rekenmachines met elkaar kunt laten
communiceren. De TI-84 Plus heeft een USB-poort, waarmee de rekenmachine
aangesloten kan worden op en kan communiceren met een andere TI-84 Plus of
een TI-84 Plus Silver Edition. Bij de TI-84 Plus is een USB rekenmachine-naar-
rekenmachinekabel bijgeleverd.
De TI-84 Plus beschikt tevens over een I/O-poort om met behulp van een I/O
rekenmachine-naar-rekenmachinekabel te kunnen communiceren met:
een TI-83 Plus Silver Edition
een TI-83 Plus
een TI-83
•een TI-82
•een TI-73
een CBL 2™ of een CBR™
Hoofdstuk 19: Communicatielink 596
Twee grafische rekenmachines op elkaar aansluiten met een USB
Twee grafische rekenmachines op elkaar aansluiten met een USB Twee grafische rekenmachines op elkaar aansluiten met een USB
Twee grafische rekenmachines op elkaar aansluiten met een USB
rekenmachine-naar-rekenmachinekabel of een I/O rekenmachine-naar-
rekenmachine-naar-rekenmachinekabel of een I/O rekenmachine-naar-rekenmachine-naar-rekenmachinekabel of een I/O rekenmachine-naar-
rekenmachine-naar-rekenmachinekabel of een I/O rekenmachine-naar-
rekenmachinekabel
rekenmachinekabelrekenmachinekabel
rekenmachinekabel
USB rekenmachine-naar-rekenmachinekabel
De USB-verbindingspoort van de TI-84 Plus
bevindt zich in de rechterbovenhoek van de
rekenmachine.
1. Steek één van beide uiteinden van de
USB rekenmachine-naar-
rekenmachinekabel stevig in de USB-
poort.
2. Steek het andere uiteinde van de kabel
in de USB-poort van de andere grafische
rekenmachine.
Hoofdstuk 19: Communicatielink 597
I/O rekenmachine-naar-rekenmachinekabel
TI-84 Plus naar een TI-83 Plus met behulp van een I/O rekenmachine-naar-
rekenmachinekabel
De I/O-verbindingspoort van de TI-84 Plus
bevindt zich in de linkerbovenhoek van de
grafische rekenmachine.
1. Steek één van beide uiteinden van de I/O
rekenmachine-naar-rekenmachinekabel
stevig in de poort.
2. Steek het andere uiteinde van de kabel
in de I/O-poort van de andere grafische
rekenmachine.
De I/O-verbindingspoort van de TI-84 Plus
bevindt zich in de linkerbovenhoek van de
grafische rekenmachine. De I/O-
verbindingspoort van de TI-83 Plus bevindt
zich aan de onderkant van de grafische
rekenmachine.
1. Steek één van beide uiteinden van de I/O
rekenmachine-naar-rekenmachinekabel
stevig in de poort.
2. Steek het andere uiteinde van de kabel
in de I/O-poort van de andere grafische
rekenmachine.
Hoofdstuk 19: Communicatielink 598
Aansluiten op een CBL/CBR-systeem
Aansluiten op een CBL/CBR-systeemAansluiten op een CBL/CBR-systeem
Aansluiten op een CBL/CBR-systeem
De CBL 2™ en de CBR™ zijn accessoires die ook op een TI-84 Plus kunnen worden
aangesloten met de I/O rekenmachine-naar-rekenmachinekabel. Met een CBL 2 of een
CBR en een TI-84 Plus kunt u meetgegevens verzamelen en analyseren.
Aansluiten op een computer
Aansluiten op een computerAansluiten op een computer
Aansluiten op een computer
Met de TI Connect™-software en de USB-computerkabel die bijgeleverd is bij uw TI-84
Plus kunt u de grafische rekenmachine aansluiten op een computer.
Items die u wilt verzenden selecteren
Items die u wilt verzenden selecterenItems die u wilt verzenden selecteren
Items die u wilt verzenden selecteren
Het menu LINK SEND
Het menu LINK SENDHet menu LINK SEND
Het menu LINK SEND
Om het menu
LINK SEND weer te geven drukt u op y8.
SEND RECEIVE
1: All+...
Toont alle items die geselecteerd zijn, met
inbegrip van RAM en Flash-toepassingen.
2: AllN...
Toont alle items die niet geselecteerd zijn.
3: Prgm...
Toont alle programmanamen.
4: List...
Toont alle lijstnamen.
5: Lists to
TI82...
Toont de lijstnamen L1 t/m L6.
Hoofdstuk 19: Communicatielink 599
6: GDB...
Toont alle grafiekbestanden.
7: Pic...
Toont alle grafische gegevenstypes.
8: Matrix...
Toont alle matrixgegevenstypes.
9: Real...
Toont alle reële variabelen.
0: Complex...
Toont alle complexe variabelen.
A: Y-Vars...
Toont alle Y= variabelen.
B: String...
Toont alle stringvariabelen.
C: Apps...
Toont alle softwaretoepassingen.
D: AppVars...
Toont alle variabelen van softwaretoepassingen.
E: Group...
Toont alle gegroepeerde variabelen.
F: SendId
Zendt het ID nummer van de rekenmachine
onmiddellijk over. (Het is niet nodig om SEND te
selecteren.)
G: SendOS
Zendt updates van het besturingssysteem naar
een andere TI-84 Plus Silver Edition of TI-84
Plus. U kunt het besturingssysteem niet naar de
TI-83 Plus-rekenmachines verzenden.
H: Back Up...
Selecteert alle RAM- en mode-instellingen
(geen Flash-toepassingen of gearchiveerde
items) om een backup te maken op een andere
TI-84 Plus, TI-84 Plus Silver Edition of een TI-83
Plus.
SEND RECEIVE
Hoofdstuk 19: Communicatielink 600
Wanneer u een element selecteert in het menu LINK SEND, wordt het corresponderende
scherm
SELECT weergegeven.
Opmerking: ieder SELECT-scherm, behalve All+…, wordt aanvankelijk weergegeven
zonder enige voorselectie.
All+… wordt weergegeven met alles voorgeselecteerd
weergegeven.
Items selecteren voor het overzenden:
1. Druk op y 8 op de verzendende rekenmachine om het menu
LINK SEND weer
te geven.
2. Selecteer het menu-item dat het over te zenden gegevenstype beschrijft. Het
corresponderende
SELECT-scherm wordt weergegeven.
3. Druk op } en om de selectiecursor ( 4 ) naar het item dat u wilt selecteren of
deselecteren te verplaatsen.
4. Druk op Í om het item te selecteren of te deselecteren. Geselecteerde namen
worden gemarkeerd met een 0.
Opmerking: een sterretje () links van een item geeft aan dat dit item is
gearchiveerd.
5. Herhaal de stappen 3 en 4 om andere items te selecteren of te deselecteren.
Hoofdstuk 19: Communicatielink 601
De geselecteerde items verzenden
De geselecteerde items verzendenDe geselecteerde items verzenden
De geselecteerde items verzenden
Nadat u de te verzenden items hebt geselecteerd op de verzendende rekenmachine en
de ontvangende rekenmachine hebt ingesteld op ontvangst, volgt u de onderstaande
stappen om de items te verzenden. Om de ontvangende rekenmachine in te stellen
raadpleegt u Items ontvangen.
1. Druk op ~ op de verzendende rekenmachine om het menu
TRANSMIT weer te
geven.
2. Controleer of
Waiting... wordt weergegeven op de ontvangende rekenmachine. Dit
geeft aan dat het apparaat gereed is voor ontvangst.
3. Druk op Í om
1:Transmit te selecteren. De naam en het type van elk item
worden regel voor regel weergegeven op de verzendende rekenmachine terwijl ze
klaarstaan om te worden verstuurd, en vervolgens op de ontvangende
rekenmachine na acceptatie van elk item.
Opmerking: items die verzonden zijn uit het RAM-geheugen van de verzendende
rekenmachine worden opgeslagen in het RAM-geheugen van de ontvangende
rekenmachine. Items die afkomstig zijn uit het archief met gebruikersgegevens op
Hoofdstuk 19: Communicatielink 602
de verzendende rekenmachine worden verzonden naar het archief met de
gebruikersgegevens (Flash) op de ontvangende rekenmachine.
Nadat alle geselecteerde items zijn verzonden, verschijnt het bericht
Done (gereed) op
beide rekenmachines. Druk op } en om door de namen te scrollen.
Naar een TI-84 Plus Silver Edition of een TI-84 Plus overzenden
Naar een TI-84 Plus Silver Edition of een TI-84 Plus overzendenNaar een TI-84 Plus Silver Edition of een TI-84 Plus overzenden
Naar een TI-84 Plus Silver Edition of een TI-84 Plus overzenden
U kunt variabelen (van elk type), programma’s en Flash-toepassingen overzenden naar
een andere TI-84 Plus Silver Edition of TI-84 Plus.U kunt ook een backup van het RAM-
geheugen van één apparaat naar een ander apparaat maken.
Opmerking: bedenk dat de TI-84 Plus minder Flash-geheugen heeft dan de TI-84 Plus
Silver Edition.
Variabelen die zijn opgeslagen in het RAM-geheugen van de verzendende TI-84
Plus Silver Edition zullen worden verzonden naar het RAM-geheugen van de
ontvangende TI-84 Plus Silver Edition of TI-84 Plus.
Variabelen en toepassingen die zijn opgeslagen in het archief met
gebruikersgegevens op de verzendende TI-84 Plus Silver Edition zullen worden
verzonden naar het archief met gebruikersgegevens op de ontvangende TI-84 Plus
Silver Edition of TI-84 Plus.
Na het zenden en ontvangen van gegevens kunt u het overzenden herhalen met andere
TI-84 Plus Silver Edition of TI-84 Plus-rekenmachines—vanaf zowel de verzendende als
de ontvangende rekenmachine—zonder dat u de items die u wilt zenden opnieuw hoeft
te selecteren. De items blijven geselecteerd. U kunt het overzenden echter niet herhalen
wanneer u
All+ of All. heeft geselecteerd.
Gegevens verzenden naar een andere TI-84 Plus Silver Edition of TI-84 Plus:
Hoofdstuk 19: Communicatielink 603
1. Gebruik een USB rekenmachine-naar-rekenmachinekabel om de twee
rekenmachines op elkaar aan te sluiten.
2. Druk op de verzendende rekenmachine op y 8 en selecteer het type en de
naam van de items die u wilt verzenden.
3. Druk op de verzendende rekenmachine op ~ om het menu
TRANSMIT weer te
geven.
4. Druk op de andere rekenmachine op y 8 ~ om het menu
RECEIVE weer te
geven.
5. Druk op Í op de ontvangende rekenmachine.
6. Druk op de verzendende rekenmachine op Í. Een kopie van het (de)
geselecteerde item(s) wordt overgezonden naar de ontvangende rekenmachine.
7. Maak de verbindingskabel alleen los van de ontvangende rekenmachine en sluit
hem aan op een ander apparaat.
8. Druk op de verzendende rekenmachine op y 8.
9. Selecteer alleen het gegevenstype. Wanneer het apparaat bijvoorbeeld net een lijst
heeft verstuurd, selecteert u
4:LIST.
Opmerking: het (de) item(s) dat (die) u wilt versturen is (zijn) al voorgeselecteerd bij
de vorige overzending. Selecteer of deselecteer geen items. Als u toch een item
selecteert of deselecteert worden alle selecties of deselecties die gemaakt zijn bij de
vorige overzending geannuleerd.
10. Druk op de verzendende rekenmachine op ~ om het menu
TRANSMIT weer te
geven.
11. Druk op de nieuwe ontvangende rekenmachine op y 8 ~ om het menu
RECEIVE weer te geven.
12. Druk op Í op de ontvangende rekenmachine.
Hoofdstuk 19: Communicatielink 604
13. Druk op Í op de verzendende rekenmachine. Een kopie van het (de)
geselecteerde item(s) wordt (worden) overgezonden naar de ontvangende
rekenmachine.
14. Herhaal de stappen 7 t/m 13 totdat de items naar alle andere apparaten zijn
verzonden.
Naar een TI-83 Plus of een TI-83 Plus Silver Edition overzenden
Naar een TI-83 Plus of een TI-83 Plus Silver Edition overzendenNaar een TI-83 Plus of een TI-83 Plus Silver Edition overzenden
Naar een TI-83 Plus of een TI-83 Plus Silver Edition overzenden
U kunt alle variabelen van een TI-84 Plus naar een TI-83 Plus of een TI-83 Plus Silver
Edition verzenden behalve Flash-toepassingen met nieuwe functies of programma’s die
nieuwe functies bevatten.
Als gearchiveerde variabelen op de TI-84 Plus van een type zijn dat ook wordt herkend
en gebruikt op de TI-83 Plus en de TI-83 Plus Silver Edition, kunt u deze variabelen naar
de TI-83 Plus of de TI-83 Plus Silver Edition verzenden. Zij zullen automatisch in het
RAM-geheugen van de TI-83 Plus of de TI-83 Plus Silver Edition worden opgeslagen
tijdens het overzenden. Als de variabele uit het archief afkomstig is, wordt deze naar het
archief overgezonden.
Gegevens naar een TI-83 Plus of TI-83 Plus Silver Edition verzenden:
1. Gebruik een I/O rekenmachine-naar-rekenmachinekabel om de twee
rekenmachines aan elkaar te koppelen.
2. Stel de TI-83 Plus of de TI-83 Plus Silver Edition in op ontvangst.
3. Druk op y 8 op de verzendende TI-84 Plus om het menu
LINK SEND weer te
geven.
4. Selecteer het menu van de items die u wilt overzenden.
5. Druk op ~ op de verzendende TI-84 Plus om het menu
LINK TRANSMIT weer te
geven.
Hoofdstuk 19: Communicatielink 605
6. Controleer of de ontvangende rekenmachine gereed is voor ontvangst.
7. Druk op Í op de verzendende TI-84 Plus om
1:Transmit te selecteren en het
overzenden te starten.
Items ontvangen
Items ontvangenItems ontvangen
Items ontvangen
Het menu LINK RECEIVE
Het menu LINK RECEIVEHet menu LINK RECEIVE
Het menu LINK RECEIVE
Om het menu
LINK RECEIVE weer te geven drukt u op y 8 ~.
De ontvangende rekenmachine
De ontvangende rekenmachineDe ontvangende rekenmachine
De ontvangende rekenmachine
Wanneer u
1:Receive selecteert in het menu LINK RECEIVE op de ontvangende
rekenmachine, wordt het bericht
Waiting... weergegeven en gaat de bezig-indicator aan.
De ontvangende rekenmachine is nu gereed om verzonden items te ontvangen. Om de
ontvangstmode te verlaten zonder items ontvangen te hebben, drukt u op É en
selecteert u
1:Quit in het menu Error in Xmit.
Wanneer het overzenden voltooid is, verlaat de rekenmachine de ontvangstmode. U
kunt opnieuw
1:Receive selecteren om meer items te ontvangen. De ontvangende
rekenmachine geeft vervolgens een lijst met ontvangen items weer. Druk op y 5
om de ontvangstmode te verlaten.
SEND RECEIVE
1: Receive
Stelt het apparaat in op het ontvangen van gegevens.
Hoofdstuk 19: Communicatielink 606
Het menu DuplicateName
Het menu DuplicateNameHet menu DuplicateName
Het menu DuplicateName
Wanneer tijdens het overzenden een variabele wordt ontvangen met een al bestaande
naam, wordt het menu
DuplicateName weergegeven op de ontvangende rekenmachine.
Wanneer u
1:Rename selecteert, wordt Name= weergegeven terwijl de alpha-lock aan is.
Voer een nieuwe naam in voor de variabele druk vervolgens op Í. Het overzenden
wordt hervat.
Wanneer u
2:Overwrite selecteert, worden de al bestaande gegevens op de
ontvangende rekenmachine overschreven met de gegevens van de verzendende
rekenmachine. Het overzenden wordt hervat.
Wanneer u
3:Omit selecteert, zendt de verzendende rekenmachine de gegevens in de al
bestaande variabelenaam niet over. Het overzenden wordt hervat met het volgende
item.
Wanneer u
4:Quit selecteert, wordt het overzenden gestopt en verlaat de ontvangende
rekenmachine de ontvangstmode.
DuplicateName
1: Rename
Vraagt of u de variabele een andere naam wilt geven.
2: Overwrite
Overschrijft de gegevens in de bestaande variabele.
3: Omit
Slaat het overzenden van de verzonden variabele
over.
4: Quit
Stopt het overzenden bij de al bestaande variabele.
Hoofdstuk 19: Communicatielink 607
Gegevens van een
Gegevens van een Gegevens van een
Gegevens van een TI-84 Plus Silver Edition
TI-84 Plus Silver EditionTI-84 Plus Silver Edition
TI-84 Plus Silver Edition of een
of een of een
of een TI-84 Plus
TI-84 PlusTI-84 Plus
TI-84 Plus ontvangen
ontvangen ontvangen
ontvangen
De TI-84 Plus Silver Edition en de TI-84 Plus zijn volledig compatibel. Onthoud echter
dat de TI-84 Plus minder Flash-geheugen heeft dan de TI-84 Plus Silver Edition.
Gegevens van een TI-83 Plus Silver Edition of een TI-83 Plus ontvangen
Gegevens van een TI-83 Plus Silver Edition of een TI-83 Plus ontvangenGegevens van een TI-83 Plus Silver Edition of een TI-83 Plus ontvangen
Gegevens van een TI-83 Plus Silver Edition of een TI-83 Plus ontvangen
De rekenmachines van de series TI-84 Plus en TI-83 Plus zijn volledig compatibel.
Gegevens van een TI-83 ontvangen
Gegevens van een TI-83 ontvangenGegevens van een TI-83 ontvangen
Gegevens van een TI-83 ontvangen
U kunt alle variabelen en programma’s van een TI-83 naar een TI-83 Plus verzenden
mits deze passen in het RAM-geheugen van de TI-84 Plus. Het RAM-geheugen van de
TI-84 Plus is iets kleiner dan het RAM-geheugen van de TI-83.
Een backup maken van het RAM-geheugen
Een backup maken van het RAM-geheugenEen backup maken van het RAM-geheugen
Een backup maken van het RAM-geheugen
Waarschuwing: de opdracht H:Back Up overschrijft het RAM-geheugen en de mode-
instellingen van de ontvangende rekenmachine. Alle informatie in het RAM-geheugen
van de ontvangende rekenmachine gaat daardoor verloren.
Opmerking: gearchiveerde items op de ontvangende rekenmachine worden niet
overschreven.
U kunt een backup van het RAM-geheugen en de mode-instellingen (maar niet van
Flash-toepassingen of gearchiveerde items) maken op een andere TI-84 Plus Silver
Edition. U kunt ook een backup van het RAM-geheugen en de mode-instellingen op een
TI-84 Plus maken.
Hoofdstuk 19: Communicatielink 608
Een backup van het RAM-geheugen maken:
1. Gebruik een USB rekenmachine-naar-rekenmachinekabel om twee TI-84 Plus-
rekenmachines of een TI-84 Plus en een TI-84 Plus Silver Edition aan elkaar te
koppelen.
2. Druk op y 8 op de verzendende rekenmachine en selecteer
H:Back Up. Het
scherm
MEMORYBACKUP wordt weergegeven.
3. Druk op y 8 ~ op de ontvangende rekenmachine om het menu
RECEIVE weer
te geven.
4. Druk op Í op de ontvangende rekenmachine.
5. Druk op Í op de verzendende rekenmachine. De mededeling
WARNING
Backup
wordt weergegeven op de ontvangende rekenmachine.
6. Druk op Í op de ontvangende rekenmachine om door te gaan met de backup.
— of —
Druk op
2:Quit op de ontvangende rekenmachine om de backup te annuleren en
terug te keren naar het menu
LINK SEND
Opmerking:
wanneer er een overzendfout optreedt tijdens het maken van een
backup, wordt de ontvangende rekenmachine gereset.
Backup geheugen voltooid
Backup geheugen voltooidBackup geheugen voltooid
Backup geheugen voltooid
Wanneer de backup voltooid is, wordt op zowel de verzendende als de ontvangende
rekenmachine een bevestigingsscherm weergegeven.
Hoofdstuk 19: Communicatielink 609
Foutcondities
FoutconditiesFoutcondities
Foutcondities
Na één of twee seconden treedt er een overzendfout op als:
Er geen kabel is aangesloten op de verzendende rekenmachine.
Er geen kabel is aangesloten op de ontvangende rekenmachine.
Opmerking: als er wel een kabel is aangesloten, druk de stekker dan stevig in het
contact en probeer het opnieuw.
De ontvangende rekenmachine niet op ontvangst is ingesteld.
U probeert om een backup te maken tussen een TI-73, een TI-82, een TI-83, een
TI-83 Plus of een TI-83 Plus Silver Edition.
U probeert om gegevens over te zenden van een TI-84 Plus naar een TI-83 Plus,
TI-83 Plus Silver Edition, TI-83, TI-82 of TI-73, met variabelen of functies die niet
worden herkend door de TI-83 Plus, TI-83 Plus Silver Edition, TI-83, TI-82 of TI-73.
De nieuwe variabeletypes en functies die de TI-83, TI-83 Plus, TI-82 of TI-73 niet
herkennen zijn onder meer toepassingen, toepassingsvariabelen, gegroepeerde
variabelen, nieuwe variabeletypes of programma’s die nieuwe functies bevatten
zoals
Archive, UnArchive, SendID, SendOS, Asm(, AsmComp(, AsmPrgm, checkTmr(,
ClockOff, ClockOn, dayOfWk(, getDate, getDtFmt, getDtStr(, getTime, getTmFmt,
getTmStr, isClockOn, setDate(, setDtFmt(, setTime(, setTmFmt(, startTmr en timeCnv.
U probeert om gegevens over te zenden van een TI-84 Plus naar een TI-82,
waarbij de gegevens geen reële lijsten
L1 t/m L6 zijn of zonder de menukeuze
5:Lists to TI82
te gebruiken.
Hoofdstuk 19: Communicatielink 610
U probeert om gegevens over te zenden van een TI-84 Plus naar een TI-73,
waarbij de gegevens geen reële getallen, pics, reële lijsten
L1 t/m L6 of benoemde
lijsten met een q in de naam zijn.
Hoewel er geen overzendfout optreedt bij de volgende twee condities, kunnen deze
toch verhinderen dat het overzenden met succes voltooid wordt.
U probeert het commando
Get( te gebruiken bij een grafische rekenmachine in
plaats van bij een CBL 2 of CBR.
U probeert het commando
GetCalc( te gebruiken bij een TI-83 in plaats van bij een
TI-84 Plus of een TI-84 Plus Silver Edition.
Onvoldoende geheugen bij de ontvangende rekenmachine
Onvoldoende geheugen bij de ontvangende rekenmachineOnvoldoende geheugen bij de ontvangende rekenmachine
Onvoldoende geheugen bij de ontvangende rekenmachine
Wanneer tijdens het overzenden blijkt dat de ontvangende rekenmachine niet over
voldoende geheugen beschikt om een item te ontvangen, wordt het menu
Memory Full weergegeven op de ontvangende rekenmachine.
Om dit item over te slaan bij het overzenden selecteert u
1:Omit. Het overzenden
wordt hervat met het volgende item.
Om het overzenden te annuleren en de ontvangstmode te verlaten selecteert u
2:Quit.
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 611
Appendix A:
Appendix A:Appendix A:
Appendix A:
Tabellen en referentie-informatie
Tabellen en referentie-informatieTabellen en referentie-informatie
Tabellen en referentie-informatie
De tabel van de functies en instructies
De tabel van de functies en instructiesDe tabel van de functies en instructies
De tabel van de functies en instructies
Functies geven als resultaat een waarde, een lijst of een matrix en kunnen in
uitdrukkingen worden gebruikt. Instructies hebben een actie als gevolg. Voor sommige
functies en instructies moet u argumenten opgeven. Facultatieve argumenten en
bijbehorende komma's staan tussen vierkante haakjes ( [ ] ) aangegeven. Voor meer
informatie over een item, met inbegrip van de beschrijving en beperking van de
argumenten, kunt u de pagina raadplegen die in de rechterkolom van de tabel staat
vermeld.
Vanuit de
CATALOG kunt u elke functie of instructie in het basisscherm of in een
opdrachtregel in het programmascherm invoegen. Bepaalde instructies en functies kunt
u echter niet in het basisscherm gebruiken. De items in deze tabel staan in dezelfde
volgorde als in de Catalog.
markeert toetsaanslagen die alleen geldig zijn in de programma-editor of
toetsaanslagen die bepaalde instructies in het scherm plakken wanneer u zich in de
programma-editor bevindt. Bepaalde toetsaanslagen leiden tot weergave van menu’s
die alleen beschikbaar zijn in de programma-editor. Andere toetsaanslagen plakken
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 612
instellingen voor modus, format of tabellen alleen in het scherm wanneer u zich in de
programma-editor bevindt.
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
abs(waarde) Berekent de absolute
waarde van een reëel
getal, een uitdrukking, lijst
of matrix.
NUM
1:abs(
abs(complexe waarde) Geeft de resultante van
een complex getal of lijst.
CPX
5:abs(
waardeA and waardeB Geeft 1 indien zowel
waardeA als waardeB
ƒ 0
zijn. waardeA en waardeB
kunnen hierbij reële
getallen, uitdrukkingen of
lijsten zijn.
y :
LOGIC
1:and
angle(waarde) Geeft de hoek in
poolcoördinaten van een
complex getal of een lijst
van complexe getallen.
CPX
4:angle(
ANOVA(lijst1,lijst2
[,lijst3,...,lijst20])
Voert een variantie-
analyse uit om de
gemiddelden van twee tot
20 populaties met elkaar
te vergelijken.
TESTS
H:ANOVA(
Ans Geeft het laatste
antwoord.
y Z
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 613
Archive Verplaatst de aangegeven
variabelen van het RAM
naar het geheugen van het
gebruikersarchief.
Om de variabelen uit het
archief te halen gebruikt u
UnArchive.
y L
5:Archive
Asm(naam
assembleerprogramma)
Voert een
assembleertaalprogramm
a uit.
y N
Asm
AsmComp(prgmASM1,
prgmASM2)
Compileert een
assembleertaalprogramm
a dat is geschreven in
ASCII en slaat de hex-
versie op.
y N
AsmComp(
AsmPrgm Moet gebruikt worden als
eerste regel van een
assembleertaalprogramm
a.
y N
AsmPrgm
augment(matrixA,
matrixB)
Geeft een matrix, waarbij
matrixB als nieuwe
kolommen toegevoegd is
aan matrixA.
y >
MATH
7:augment(
augment(lijstA,lijstB) Geeft een lijst, waarbij
lijstB is toegevoegd aan
het einde van lijstA.
y 9
OPS
9:augment(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 614
AxesOff Schakelt de weergave van
de assen van de grafiek
uit.
y .
AxesOff
AxesOn Schakelt de weergave van
de assen van de grafiek
in.
y .
AxesOn
a+bi Activeert de modus voor
complexe getallen in
rechthoekscoördinaten
(a+bi).
z
a+bi
bal(aantalbet
[,afgerondewaarde])
Berekent de balans voor
aantalbet voor een
afschrijvingsschema aan
de hand van de
opgeslagen waarden voor
PV,
æ en PMT en rondt
het resultaat af op
afgerondewaarde.
Œ 1:Finance
CALC
9:bal(
binomcdf(
aantalpogingen,p[,x])
Berekent een cumulatieve
kans op x voor de discrete
binomiale kansverdeling
met het opgegeven
aantalpogingen en de
succeskans p .
y =
DISTR
B:binomcdf(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 615
binompdf(
aantalpogingen,p[,x])
Berekent de kans op x
voor de discrete binomiale
kansverdeling met het
opgegeven aantalpogingen
en de succeskans p.
y =
DISTR
A:binompdf(
c
2
cdf(ondergrens,
bovengrens,df)
Berekent de c
2
-kans
tussen ondergrens en
bovengrens voor de
opgegeven
vrijheidsgraden df.
y =
DISTR
8:
c
2
cdf(
c
2
pdf(x,df)
Berekent de
kansdichtheidsfunctie
(pdf) voor de c
2
Lverdeling
voor een opgegeven
waarde van x voor de
opgegeven
vrijheidsgraden.
y =
DISTR
7:
c
2
pdf(
c
2
-Test(
waargenomenmatrix,
verwachtematrix
[,tekenvlag])
Voert een chi-
kwadraattoets uit. Met
tekenvlag=1 worden de
resultaten getekend; met
tekenvlag=0 worden de
resultaten berekend.
TESTS
C:
c
2
-Test(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 616
c
2
GOF-
Test(waargenomenlijst,
verwachtelijst,df)
Voert een toets uit om te
bevestigen dat
steekproefgegevens
afkomstig zijn uit een
populatie die conform een
specifieke verdeling is.
TESTS
D:
c
2
GOF-Test(
checkTmr(starttijd) Geeft het aantal seconden
vanaf het moment dat u
startTmr hebt gebruikt om
de timer te starten. De
starttijd is de waarde die
weergegeven wordt door
startTmr.
y N
checkTmr(
Circle(X,Y,straal) Tekent een cirkel met
middelpunt (X,Y) en straal.
y <
DRAW
9:Circle(
Clear Entries Wist de inhoud van de
geheugencel Last Entry
(laatste invoer).
y L
MEMORY
3:Clear Entries
ClockOff Schakelt de klokweergave
op het modescherm uit.
y N
ClockOff
ClockOn Schakelt de klokweergave
op het modescherm in.
y N
ClockOn
ClrAllLists Stelt de dimensie van alle
lijsten in het geheugen in
op 0.
y L
MEMORY
4:ClrAllLists
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 617
ClrDraw Wist alle objecten die op
de grafiek of tekening
werden getekend.
y <
DRAW
1:ClrDraw
ClrHome Wist het basisscherm.
I/O
8:ClrHome
ClrList lijstnaam1
[,lijstnaam2,...,
lijstnaam n]
Stelt de dimensie van één
of meer lijstnamen in op 0.
EDIT
4:ClrList
ClrTable Wist alle waarden in de
tabel.
I/O
9:ClrTable
conj(waarde) Berekent de complex
geconjugeerde van een
complex getal of een lijst
van complexe getallen.
CPX
1:conj(
Connected Stelt de modus zo in dat
geplotte punten met elkaar
worden verbonden; alle
instellingen voor de
grafiekstijl in de Y= -editor
worden ingesteld op
ç.
z
Connected
CoordOff Zet de weergave van de
coördinaten van de cursor
“Uit”.
y .
CoordOff
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 618
CoordOn Zet de weergave van de
coördinaten van de cursor
“Aan”.
y .
CoordOn
cos(waarde) Geeft de cosinus van een
reëel getal, uitdrukking of
lijst.
cos
L1
(waarde)
Geeft de arccosinus van
een reëel getal,
uitdrukking of lijst.
y @
cosh(waarde) Geeft de cosinus
hyperbolicus van een
reëel getal, uitdrukking of
lijst.
y N
cosh(
cosh
L1
(waarde)
Geeft de arccosinus
hyperbolicus van een
reëel getal, uitdrukking of
lijst.
y N
cosh
L
1
(
CubicReg [Xlijstnaam,
Ylijstnaam,freqlijst,
regverg]
Berekent een
derdemachtsregressie
voor de gegevens in
Xlijstnaam en Ylijstnaam
met frequentie freqlijst en
slaat de
regressievergelijking op in
regverg.
CALC
6:CubicReg
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 619
cumSum(lijst) Geeft een lijst van de
cumulatieve sommen van
de elementen in lijst, te
beginnen met het eerste
element.
y 9
OPS
6:cumSum(
cumSum(matrix) Geeft een matrix van de
cumulatieve sommen van
de elementen in matrix. Elk
element in de resulterende
matrix is de cumulatieve
som van een kolom van
boven naar beneden in
matrix.
y >
MATH
0:cumSum(
dayOfWk(jaar,maand, dag) Geeft een geheel getal
van 1 tot 7, waarbij ieder
getal een dag van de
week representeert.
Gebruik dayOfWk( om te
bepalen op welke dag van
de week een bepaalde
datum zou vallen. Het jaar
moet bestaan uit 4 cijfers;
maand en dag kunnen
bestaan uit 1 of 2 cijfers.
y N
dayOfWk(
1:Sunday
2:Monday
3:Tuesday...
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 620
dbd(datum1,datum2) Berekent het aantal dagen
tussen datum1 en datum2
aan de hand van de
telmethode van de echte
dagen.
Œ 1:Finance
CALC
D:dbd(
waarde
4Dec
Toont een reëel of
complex getal,
uitdrukking, lijst of matrix
in decimale weergave.
MATH
2:4Dec
Degree Stelt de hoekmodus op
graden in.
z
Degree
DelVar variabele Wist de inhoud van
variabele uit het
geheugen.
CTL
G:DelVar
DependAsk Stelt de tabel zo in dat de
waarden voor de
afhankelijke variabele
worden gevraagd.
y -
Depend: Ask
DependAuto Stelt de tabel zo in dat de
waarden voor de
afhankelijke variabele
automatisch worden
gegenereerd.
y -
Depend: Auto
det(matrix) Geeft de determinant van
matrix.
y >
MATH
1:det(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 621
DiagnosticOff Zet de diagnosegegevens
“Uit”; r, r
2
en R
2
worden
niet als resultaat getoond
wanneer u een
regressiemodel toepast.
y N
DiagnosticOff
DiagnosticOn Zet de diagnosegegevens
“Aan”; r, r
2
en R
2
worden
als resultaten getoond
wanneer u een
regressiemodel toepast.
y N
DiagnosticOn
dim(lijst) Geeft de dimensie van
lijst.
y 9
OPS
3:dim(
dim(matrix) Geeft de dimensie van
matrix in de vorm van een
lijst.
y >
MATH
3:dim(
lengte
!dim(lijstnaam)
Kent een nieuwe dimensie
(lengte) toe aan een
nieuwe of bestaande
lijstnaam.
y 9
OPS
3:dim(
{rijen,kolommen}
!dim
(matrix)
Kent een nieuwe dimensie
toe aan een nieuwe of
bestaande matrixnaam.
y >
MATH
3:dim(
Disp Roept het basisscherm
op.
I/O
3:Disp
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 622
Disp [waardeA,waardeB,
waardeC,...,waarde n]
Toont de waarde van elk
opgegeven argument.
I/O
3:Disp
DispGraph Toont de grafiek.
I/O
4:DispGraph
DispTable Toont de tabel.
I/O
5:DispTable
waarde4DMS
Toont waarde in de DMS-
notatie.
y ;
ANGLE
4:
4DMS
Dot Stelt de plotmodus in op
punten; alle instellingen
voor de grafiekstijl in het
Y=-editor ingesteld op
í .
z
Dot
DrawF uitdrukking Tekent uitdrukking (in
termen van X) op de
grafiek.
y <
DRAW
6:DrawF
DrawInv uitdrukking Tekent de inverse functie
van uitdrukking door de X
waarden op de y-as en de
Y waarden op de x-as te
plaatsen.
y <
DRAW
8:DrawInv
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 623
:DS<(variabele,waarde)
:opdrachtA
:opdrachten
Vermindert de waarde van
variabele met 1 en slaat
opdrachtA over indien
variabele < waarde.
CTL
B:DS<(
e^(macht) Geeft e tot de macht
macht.
y J
e^(lijst) Geeft een lijst van e tot de
macht van de waarden in
lijst.
y J
Exponent:
waarde
âexponent
Geeft waarde maal 10 tot
exponent.
y D
Exponent:
lijst
âexponent
Geeft een lijst van
elementen maal 10 tot
exponent.
y D
Exponent:
matrix
âexponent
Geeft een matrix van
elementen maal 10 tot
exponent.
y D
4Eff(nominaal percentage,
samengestelde
perioden)
Berekent de effectieve
rentevoet.
Œ 1:Finance
CALC
C:4Eff(
Else
Zie If:Then:Else
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 624
End Geeft het einde van een
lus met de instructie(s)
While, For(, Repeat of If-
Then-Else aan.
CTL
7:End
Eng Activeert de technische
notatiemodus.
z
Eng
Equ4String(Y= var,Strn)
Zet de inhoud van een Y=
var om in een tekenreeks
en slaat deze op in Strn.
y N
Equ
4String(
expr(tekenreeks) Zet tekenreeks om in een
uitdrukking en voert deze
uit.
y N
expr(
ExpReg [Xlijstnaam,
Ylijstnaam,freqlijst,
regverg]
Berekent een
exponentieel
regressiemodel voor
Xlijstnaam en Ylijstnaam
met frequentie freqlijst en
slaat de
regressievergelijking op in
regverg.
CALC
0:ExpReg
ExprOff Schakelt de weergave van
de uitdrukking tijdens de
TRACE procedure uit.
y .
ExprOff
ExprOn Schakelt de weergave van
de uitdrukking tijdens de
TRACE procedure in.
y .
ExprOn
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 625
Ücdf(ondergrens,
bovengrens,teller
df, noemer df)
Berekent de kans bij de Û-
verdeling tussen
ondergrens en bovengrens
voor de opgegeven teller
df (vrijheidsgraden) en
noemer df.
y =
DISTR
0:
Ücdf(
Fill(waarde,matrixnaam) Slaat waarde op in elk
element in matrixnaam.
y >
MATH
4:Fill(
Fill(waarde,lijstnaam) Slaat waarde op in elk
element in lijstnaam.
y 9
OPS
4:Fill(
Fix # Stelt de vaste notatie voor
decimale getallen in op #
cijfers achter de komma.
z
0123456789
(kies een cijfer)
Float Stelt de decimale notatie
in op drijvende komma.
z
Float
fMax(uitdrukking,
variabele,ondergrens,
bovengrens
[,nauwkeurigheid])
Geeft de waarde van
variabele waar de
uitdrukking, tussen
ondergrens en bovengrens,
met de opgegeven
nauwkeurigheid het lokaal
maximum bereikt.
MATH
7:fMax(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 626
fMin(uitdrukking,
variabele,
ondergrens,bovengrens
[,nauwkeurigheid])
Geeft de waarde van
variabele waar de
uitdrukking, tussen
ondergrens en bovengrens,
met de opgegeven
nauwkeurigheid het lokaal
minimum bereikt.
MATH
6:fMin(
fnInt(uitdrukking,
variabele,
ondergrens,bovengrens
[,nauwkeurigheid])
Geeft de integraal van
uitdrukking voor variabele,
tussen ondergrens en
bovengrens met de
opgegeven
nauwkeurigheid.
MATH
9:fnInt(
FnOff[functie#,functie#,
..., functie n]
Deslecteert alle
Y= functies of de
opgegeven Y= functies.
Y-VARS
4:On/Off
2:FnOff
FnOn[functie#,functie#,
...,functie n]
Selecteert alle Y= functies
of de opgegeven
Y= functies.
Y-VARS
4:On/Off
1:FnOn
:For(variabele,begin,
einde[,stapgrootte])
:opdrachten
:End
:opdrachten
Voert opdrachten uit tot
End, vermeerdert
variabele beginnend bij
begin met stapgrootte totdat
variabele>einde.
CTL
4:For(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 627
fPart(waarde) Geeft het deel (de delen)
na het decimale teken van
een reëel of complex
getal, uitdrukking, lijst of
matrix.
NUM
4:fPart(
Üpdf(x,teller df,
noemer df)
Berekent de kans bij de Û-
verdeling tussen
ondergrens en bovengrens
voor de opgegeven teller
df (vrijheidsgraden) en
noemer df.
y =
DISTR
9:Üpdf(
waarde
4Frac
Geeft een reëel of
complex getal,
uitdrukking, lijst of matrix
weer als een
vereenvoudigde breuk.
MATH
1:
4Frac
Full Stelt de weergavemodus
in waarbij het volledige
scherm wordt getoond.
z
Full
Func Zet de grafische modus
voor functies “Aan”.
z
Func
GarbageCollect Geeft het menu garbage
collection weer voor het
vrijmaken van niet
gebruikt archiefgeheugen.
y N
GarbageCollect
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 628
gcd(waardeA,waardeB) Geeft de grootste gemene
deler van waardeA en
waardeB; dit kan een reëel
getal of een lijst zijn.
NUM
9:gcd(
geometcdf(p,x) Berekent een cumulatieve
kans voor x, het nummer
van de poging waarbij het
eerste succes optreedt,
voor de discrete
geometrische
kansverdeling met
succeskans p.
y =
DISTR
F:geometcdf(
geometpdf(p,x) Berekent de kans op de
waarde x, het nummer van
de poging waarbij het
eerste succes optreedt,
voor de discrete
geometrische kans met
succeskans p.
y =
DISTR
E:geometpdf(
Get(variabele) Haalt gegevens op uit het
CBL 2™ of CBR™ System
en slaat deze op in
variabele.
I/O
A:Get(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 629
GetCalc(variabele
[,portflag])
Haalt de inhoud van
variabele van een andere
TI-84 Plus op en slaat
deze op in variabele op de
ontvangende TI-84 Plus.
De TI-84 Plus gebruikt
standaard de USB-poort
als deze aangesloten is.
Als de USB-kabel niet
aangesloten is, gebruikt
de rekenmachine de IO-
poort.
portflag=0 gebruik USB-
poort indien aangesloten;
portflag=1 gebruik USB-
poort;
portflag=2 gebruik IO-
poort
I/O
0:GetCalc(
getDate Geeft een lijst met de
datum volgens de huidige
waarde van de klok. De
lijst is in {jaar,maand,dag}-
notatie.
y N
getDate
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 630
getDtFmt Geeft een geheel getal dat
de datumnotatie
representeert die is
ingesteld op het apparaat.
De waarden van de
gehele getallen zijn: 1:
M/D/J, 2: D/M/J, 3: J/M/D.
y N
getDtFmt
getDtStr(geheel getal) Geeft een string van de
huidige datum in de
notatie die gespecificeerd
is door een geheel getal,
waarbij: 1: M/D/J, 2:
D/M/J, 3: J/M/D.
y N
getDtStr(
getKey Geeft de toetscode voor
de ingedrukte toets of 0
als er geen toets wordt
ingedrukt.
I/O
7:getKey
getTime Geeft een lijst met de tijd
volgens de huidige
waarde van de klok. De
lijst is in
{uur,minuut,seconde}-
notatie. De tijd wordt
gegeven in de 24-
uursnotatie.
y N
getTime
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 631
getTmFmt Geeft een geheel getal dat
de kloktijdnotatie
representeert die is
ingesteld op het apparaat.
12 = 12-uursnotatie
24 = 24-uursnotatie
y N
getTmFmt
getTmStr(geheel getal) Geeft een string van de
huidige kloktijd in de
notatie die gespecificeerd
is door een geheel getal,
waarbij:
12 = 12-uursnotatie
24 = 24-uursnotatie
y N
getTmStr(
Goto label
Laat het programma
verdergaan met de
opdracht na label.
CTL
0:Goto
GraphStyle(functie#,
grafiekstijl#)
Stelt een grafiekstijl in voor
functie#.
CTL
H:GraphStyle(
GridOff Zet het raster “Uit”.
y .
GridOff
GridOn Zet het raster “Aan”.
y .
GridOn
G-T Activeert de modus voor
een verticaal gesplitst
scherm (grafiek-tabel).
z
G-T
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 632
Horiz Activeert de modus voor
een horizontaal gesplitst
scherm.
z
Horiz
Horizontal y Tekent een horizontale lijn
op de positie y.
y <
DRAW
3:Horizontal
identity(dimensie) Geeft een eenheidsmatrix
van dimensie rijen bij
dimensie kolommen.
y >
MATH
5:identity(
:If voorwaarde
:opdrachtA
:opdrachten
Als voorwaarde = 0
(onwaar) wordt opdrachtA
overgeslagen.
CTL
1:If
:If voorwaarde
:Then
:opdrachten
:End
:opdrachten
Voert de opdrachten vanaf
Then tot End uit indien
voorwaarde = 1 (waar) is.
CTL
2:Then
:If voorwaarde
:Then
:opdrachten
:Else
:opdrachten
:End
:opdrachten
Voert de opdrachten vanaf
Then tot Else uit indien
voorwaarde = 1 (waar); als
voorwaarde = 0 (onwaar),
worden de opdrachten
vanaf Else tot End
uitgevoerd.
CTL
3:Else
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 633
imag(waarde) Geeft het imaginair deel
(het niet-reële deel) van
een complex getal of een
lijst van complexe
getallen.
CPX
3:imag(
IndpntAsk Stelt de tabel zo in dat de
waarden voor de
onafhankelijke variabele
worden gevraagd.
y -
Indpnt: Ask
IndpntAuto Stelt de tabel zo in dat de
waarden voor de
onafhankelijke variabele
automatisch worden
gegenereerd.
y -
Indpnt: Auto
Input Geeft de grafiek weer.
I/O
1:Input
Input [variabele]
Input ["tekst",variabele]
Vraagt de gebruiker om
een waarde die in
variabele zal worden
opgeslagen.
I/O
1:Input
Input [Strn,variabele] Toont Strn op het scherm
en slaat de ingevoerde
waarde op in variabele.
I/O
1:Input
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 634
inString(tekenreeks,
subtekenreeks[,start])
Geeft de positie van het
teken in tekenreeks waar
het eerste teken van
subtekenreeks wordt
gevonden (er wordt
gezocht vanaf positie
start).
y N
inString(
int(waarde) Geeft het grootste geheel
getal een reëel of
complex getal, uitdrukking
lijst of matrix.
NUM
5:int(
GInt(bet1,bet2
[,afgerondewaarde])
Berekent de som,
afgerond op
afgerondewaarde, van het
rentebedrag tussen bet1
en bet2 voor een
afschrijvingsschema.
Œ 1:Finance
CALC
A:
GInt(
invNorm(oppervlakte[,
m,s])
Berekent de inverse van
de cumulatieve normale
kansverdelingsfunctie voor
een opgegeven bereik
onder de kromme van de
normale verdeling die
wordt gedefinieerd door
m
en
s.
y =
DISTR
3:invNorm(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 635
invT(oppervlakte,df) Berekent de inverse van
de cumulatieve student-t
kansverdelingsfunctie
voor een gegeven
oppervlakte onder de
curve en het aantal
vrijheidsgraden df.
y =
DISTR
4:invT(
iPart(waarde) Geeft het gehele gedeelte
van een reëel of complex
getal, uitdrukking, lijst of
matrix.
NUM
3:iPart(
irr(CF0,CFLijst[,CFFreq]) Geeft het rentepercentage
waarbij de huidige
nettowaarde van de cash
flows gelijk is aan nul.
Œ 1:Finance
CALC
8:irr(
:IS>(variabele,waarde)
:opdrachtA
:opdrachten
Telt 1 op bij variabele en
slaat de opdrachtA over
indien variabele>waarde is.
CTL
A:IS>(
isClockOn Gaat na of de klok AAN of
UIT is. Geeft 1 als de klok
AAN is. Geeft 0 als de
klok UIT is.
y N
isClockOn
Ùlijstnaam
Geeft aan dat de volgende
tekens (één tot vijf) een
lijstnaam vormen die door
de gebruiker werd
gemaakt.
y 9
OPS
B:
Ù
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 636
LabelOff Zet de labels voor de
assen “Uit”.
y .
LabelOff
LabelOn Zet de labels voor de
assen “Aan”.
y .
LabelOn
Lbl label Maakt een label van één
of twee tekens.
CTL
9:Lbl
lcm(waardeA,waardeB) Geeft het kleinste gemene
veelvoud van waardeA en
waardeB, die reële getallen
of lijsten kunnen zijn.
NUM
8:lcm(
length(tekenreeks) Geeft het aantal tekens in
tekenreeks.
y N
length(
Line(X
1,Y1,X2,Y2) Tekent een lijn van (X1,Y1)
naar (X2,Y2).
y <
DRAW
2:Line(
Line(X
1,Y1,X2,Y2,0) Wist een lijn van (X1,Y1)
tot (X
2,Y2).
y <
DRAW
2:Line(
LinReg(a+bx) [Xlijstnaam,
Ylijstnaam,freqlijst,
regverg]
Voert de lineaire regressie
uit op Xlijstnaam en
Ylijstnaam met frequentie
freqlijst en slaat
vervolgens de
regressievergelijking op in
regverg.
CALC
8:LinReg(a+bx)
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 637
LinReg(ax+b) [Xlijstnaam,
Ylijstnaam,freqlijst,
regverg]
Voert de lineaire regressie
uit op Xlijstnaam en
Ylijstnaam met frequentie
freqlijst en slaat
vervolgens de
regressievergelijking op in
regverg.
CALC
4:LinReg(ax+b)
LinRegTTest [Xlijstnaam,
Ylijstnaam,freqlijst,
alternatief,regverg]
Voert een lineaire
regressie en een t-toets
uit. alternatief=
L1 is <;
alternatief=0 is
ƒ;
alternatief=1 is >.
TESTS
E:LinRegTTest
LinRegTInt [Xlijstnaam,
Ylijstnaam,freqlijst,
betrouwbaarheidsniveau,
reglig]
Voert een lineaire
regressie en een t-toets
uit met een bepaald
betrouwbaarheidsinterval.
TESTS
E:LinRegTInt
@List(lijst)
Geeft een lijst die de
verschillen tussen de
opeenvolgende
elementen in lijst bevat.
y 9
OPS
7:@List(
List4matr(lijstnaam1,...,
lijstnaam n,matrixnaam)
Vult matrixnaam kolom
voor kolom met de
elementen van elke
opgegeven lijstnaam.
y 9
OPS
0:List
4matr(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 638
ln(waarde) Geeft de natuurlijke
logaritme van een reëel of
complex getal, uitdrukking
of lijst.
µ
LnReg [Xlijstnaam,
Ylijstnaam,freqlijst,
regverg]
Voert een logaritmische
regressie uit op Xlijstnaam
en Ylijstnaam met
frequentie freqlijst en slaat
vervolgens de
regressievergelijking op in
regverg.
CALC
9:LnReg
log(waarde) Geeft het logaritme van
een reëel of complex
getal, uitdrukking of lijst.
«
Logistic [Xlijstnaam,
Ylijstnaam,freqlijst,
regverg]
Voert een logaritmische
regressie uit op Xlijstnaam
en Ylijstnaam met
frequentie freqlijst en slaat
vervolgens de
regressievergelijking op in
regverg.
CALC
B:Logistic
Manual-Fit vergnaam Berekent interactief de
vergelijking voor de best
passende rechte lijn in
een scatterplot.
CALC
D:Manual-Fit
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 639
Matr4list(matrix,
lijstnaamA,...,
lijstnaam n)
Vult elke lijstnaam met de
elementen uit elke kolom
van matrix.
y 9
OPS
A:Matr
4list(
Matr
4list(matrix,
kolom#,lijstnaam)
Vult lijstnaam met de
elementen uit de
opgegeven kolom# van
matrix.
y 9
OPS
A:Matr
4list(
max(waardeA,waardeB) Geeft de grootste waarde
van waardeA en waardeB.
NUM
7:max(
max(lijst) Geeft het grootste reële of
complexe getal uit lijst.
y 9
MATH
2:max(
max(lijstA,lijstB) Geeft een lijst van reële of
complexe getallen
bestaande uit het grootste
van elk paar elementen uit
lijstA en lijstB.
y 9
MATH
2:max(
max(waarde,lijst) Geeft een lijst van reële of
complexe getallen met
telkens de grootste waarde
van waarde of elk element
in lijst.
y 9
MATH
2:max(
mean(lijst[,freqlijst]) Geeft het gemiddelde van
de lijst met frequentie
freqlijst.
y 9
MATH
3:mean(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 640
median(lijst[,freqlijst]) Geeft de mediaan voor
lijst met frequentie
freqlijst.
y 9
MATH
4:median(
Med-Med [Xlijstnaam,
Ylijstnaam,freqlijst,
regverg]
Voert voor de mediaan-
mediaan een regressie uit
op Xlijstnaam en Ylijstnaam
met frequentie freqlijst en
slaat vervolgens de
regressievergelijking op in
regverg.
CALC
3:Med-Med
Menu("titel","tekst1",
label1[,...,"tekst7",
label7])
Genereert een menu met
maximaal zeven opties
terwijl het programma
wordt uitgevoerd.
CTL
C:Menu(
min(waardeA,waardeB) Geeft de kleinste waarde
van waardeA en waardeB.
NUM
6:min(
min(lijst) Geeft het kleinste reële of
complexe getal als
element uit lijst.
y 9
MATH
1:min(
min(lijstA,lijstB) Geeft een lijst van reële of
complexe getallen
bestaande uit het kleinste
van elk paar elementen uit
lijstA en lijstB.
y 9
MATH
1:min(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 641
min(waarde,lijst) Geeft een lijst van reële of
complexe getallen met
telkens de kleinste van
waarde of elk element in
lijst.
y 9
MATH
1:min(
waardeA nCr waardeB Geeft het aantal
combinaties van waardeA
uit waardeB.
PRB
3:nCr
waarde nCr lijst Geeft een lijst van de
combinaties van waarde
uit elk element in lijst.
PRB
3:nCr
lijst nCr waarde Geeft een lijst met de
aantallen combinaties van
elk element in lijst uit
waarde.
PRB
3:nCr
lijstA nCr lijstB Geeft een lijst met de
aantallen combinaties van
elk element in lijstA uit elk
element in lijstB.
PRB
3:nCr
nDeriv(uitdrukking,
variabele,waarde[,H])
Geeft een benadering
voor de numerieke
afgeleide van uitdrukking
naar variabele voor
waarde, met de
opgegeven
H.
MATH
8:nDeriv(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 642
4Nom(effectieve
percentage,
samengestelde
perioden)
Berekent het nominale
rentepercentage.
Œ
1:Finance
CALC
B:
4Nom(
Normal Stelt de normale
weergavemodus in.
z
Normal
normalcdf(ondergrens,
bovengrens[,
m,s])
Berekent de kans voor de
normale verdeling tussen
ondergrens en bovengrens
voor de opgegeven
m en
s.
y =
DISTR
2:normalcdf(
normalpdf(x[,m,s])
Berekent de kans voor de
normale verdeling op de
opgegeven x waarde.
y =
DISTR
1:normalpdf(
not(waarde)
Geeft 0 als waarde ƒ 0 is.
waarde kan hierbij een
reëel getal, een
uitdrukking of een lijst zijn.
y :
LOGIC
4:not(
waardeA nPr waardeB Berekent het aantal
permutaties van waardeA
uit waardeB.
PRB
2:nPr
waarde nPr lijst Geeft een lijst met de
aantallen permutaties van
waarde uit elk element in
lijst.
PRB
2:nPr
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 643
lijst nPr waarde Geeft een lijst met de
aantallen permutaties van
elk element in lijst uit
waarde.
PRB
2:nPr
lijstA nPr lijstB Geeft een lijst met de
aantallen permutaties
voor elk element in lijstA
uit elk element in lijstB.
PRB
2:nPr
npv(rentepercentage,
CF0,CFLijst[,CFFreq])
Berekent de som van de
huidige waarden voor de
cash inflows (inkomsten)
en outflows (uitgaven).
Œ
1:Finance
CALC
7:npv(
waardeA or waardeB Geeft 1 indien waardeA of
waardeB
ƒ 0 is. waardeA
en waardeB kunnen in dit
geval reële getallen,
uitdrukkingen of lijsten
zijn.
y :
LOGIC
2:or
Output(rij,kolom,"tekst") Geeft tekst weer vanaf de
opgegeven rij en kolom.
I/O
6:Output(
Output(rij,kolom,
waarde)
Geeft waarde weer vanaf
de opgegeven rij en
kolom.
I/O
6:Output(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 644
Param Stelt de grafiekmodus
voor
parametervoorstellingen
in.
z
Par
Pause Onderbreekt de uitvoering
van het programma tot u
op Í drukt.
CTL
8:Pause
Pause [waarde] Toont waarde en
onderbreekt de uitvoering
van het programma tot u
op
Í drukt
CTL
8:Pause
Plot#(type,Xlijstnaam,
Ylijstnaam,merkteken)
Definieert de Plot# (1, 2 of
3) van het type Scatter of
xyLine voor Xlijstnaam en
Ylijstnaam met merkteken.
y ,
STAT PLOTS
1:Plot1(
2:Plot2(
3:Plot3(
Plot#(type,Xlijstnaam,
freqlijst)
Definieert de Plot# (1, 2 of
3) van het type Histogram
of Boxplot voor Xlijstnaam
met de frequentie freqlijst.
y ,
STAT PLOTS
1:Plot1(
2:Plot2(
3:Plot3(
Plot#(type,Xlijstnaam,
freqlijst,merkteken)
Definieert de Plot# (1, 2 of
3) van het type
ModBoxplot voor
Xlijstnaam met frequentie
freqlijst met merkteken.
y ,
STAT PLOTS
1:Plot1(
2:Plot2(
3:Plot3(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 645
Plot#(type,
gegevenslijstnaam,
gegevensas,merkteken)
Definieert de Plot# (1, 2 of
3) van het type
NormProbPlot voor
gegevenslijstnaam op de
gegevensas met merkteken.
De gegevensas is de X- of
Y-as.
y ,
STAT PLOTS
1:Plot1(
2:Plot2(
3:Plot3(
PlotsOff [1,2,3] Deselecteert ofwel alle
ofwel één of meer
opgegeven statistische
plots (1, 2 of 3).
y ,
STAT PLOTS
4:PlotsOff
PlotsOn [1,2,3] Selecteert ofwel alle ofwel
één of meer opgegeven
statistische plots (1, 2 of
3).
y ,
STAT PLOTS
5:PlotsOn
Pmt_Bgn Duidt op een annuïteit die
moet worden betaald,
waarbij de betalingen
moeten worden
uitgevoerd aan het begin
van elke betalingstermijn.
Œ 1:Finance
CALC
F:Pmt_Bgn
Pmt_End Duidt op een gewone
annuïteit, waarbij de
betalingen moeten
worden uitgevoerd aan
het einde van elke
betalingstermijn.
Œ 1:Finance
CALC
E:Pmt_End
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 646
poissoncdf(m,x)
Berekent de cumulatieve
kans op x voor de discrete
Poisson-kansverdeling
met het opgegeven
gemiddelde
m.
y =
DISTR
D:poissoncdf(
poissonpdf(
m,x)
Berekent de kans op x
voor de discrete Poisson-
kansverdeling met het
opgegeven gemiddelde
m.
y =
DISTR
C:poissonpdf(
Polar Activeert de grafische
modus van de
poolcoördinaten.
z
Pol
complexe waarde
4Polar
Geeft complexe waarde in
poolcoördinaten weer.
CPX
7:
4Polar
PolarGC Stelt de weergave van de
coördinaten in op
poolcoördinaten.
y .
PolarGC
prgmnaam Voert het programma met
de naam naam uit.
CTRL
D:prgm
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 647
GPrn(bet1,bet2
[,afgerondewaarde])
Berekent voor een
afschrijvingsschema de
som, afgerond op
afgerondewaarde, van de
hoofdsom tussen bet1 en
bet2.
Œ 1:Finance
CALC
0:
GPrn(
prod(lijst[,start,einde]) Geeft het product van de
elementen van lijst vanaf
start tot einde.
y 9
MATH
6:prod(
Prompt variabeleA
[,variabeleB,...,
variabele n]
Vraagt de gebruiker om
de waarde in te voeren
voor variabeleA, voor
variabeleB, enz.
I/O
2:Prompt
1-PropZInt(x,n
[,betrouwbaar-
heidsniveau])
Berekent een
betrouwbaarheids-interval
voor een Z-toets.
TESTS
A:1-PropZInt(
2-PropZInt(x1,n1,x2,n2
[,betrouwbaar-
heidsniveau])
Berekent een
betrouwbaarheidsinterval
voor een Z-toets.
TESTS
B:2-PropZInt(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 648
1-PropZTest(p0,x,n
[,alternatief,tekenvlag])
Berekent een eenzijdige
Z-toets. alternatief=
L1 is <;
alternatief=0 is
ƒ;
alternatief=1 is >. Met
tekenvlag=1 worden de
resultaten grafisch
weergegeven; als
tekenvlag=0 worden de
resultaten berekend en
getoond.
TESTS
5:1-PropZTest(
2-PropZTest(x1,n1,x1,n1
[,alternatief, tekenvlag])
Berekent een tweezijdige
Z-toets. alternatief=
L1 is <;
alternatief=0 is
ƒ;
alternatief=1 is >. Met
tekenvlag=1 worden de
resultaten grafisch
weergegeven; als
tekenvlag=0 worden de
resultaten berekend.
TESTS
6:2-PropZTest(
Pt-Change(x,y) Keert de status van het
punt op positie (x,y) om
(“Aan” en “Uit”).
y <
POINTS
3:Pt-Change(
Pt-Off(x,y[,merkteken]) Wist een punt op positie
(x,y) met merkteken.
y <
POINTS
2:Pt-Off(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 649
Pt-On(x,y[,merkteken]) Tekent een punt op positie
(x,y) met merkteken.
y <
POINTS
1:Pt-On(
PwrReg [Xlijstnaam,
Ylijstnaam,freqlijst,
regverg]
Voert een
machtsregressie uit op
Xlijstnaam en Ylijstnaam
met frequentie freqlijst en
slaat de
regressievergelijking op in
regverg.
CALC
A:PwrReg
Pxl-Change(rij,kolom) Keert de status van een
beeldpunt op positie
(rij,kolom) om; hierbij
moeten 0
rij 62 en
0
kolom 94 zijn.
y <
POINTS
6:Pxl-Change(
Pxl-Off(rij,kolom) Wist het punt op positie (rij,
kolom); hierbij moet
0 rij 62 en
0
kolom 94 zijn.
y <
POINTS
5:Pxl-Off(
Pxl-On(rij,kolom) Tekent een punt op positie
(rij, kolom); hierbij moet
0 rij 62 en
0
kolom 94 zijn.
y <
POINTS
4:Pxl-On(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 650
pxl-Test(rij,kolom) Geeft 1 indien het punt op
positie (rij,kolom) “Aan”
staat, en in 0 indien het
“Uit” staat; hierbij moet
0 rij 62 en
0
kolom 94 zijn.
y <
POINTS
7:pxl-Test(
P4Rx(r,q)
Geeft de waarde van X
indien r en q in de
poolcoördinaten of een lijst
van poolcoördinaten.
y ;
ANGLE
7:P
4Rx(
P
4Ry(r,q)
Geeft de waarde van Y
voor r en q in de
poolcoördinaten of een lijst
van poolcoördinaten.
y ;
ANGLE
8:P
4Ry(
QuadReg [Xlijstnaam,
Ylijstnaam,freqlijst,
regverg]
Voert een kwadraats-
regressie uit op Xlijstnaam
en Ylijstnaam met
frequentie freqlijst en slaat
de regressievergelijking op
in regverg.
CALC
5:QuadReg
QuartReg [Xlijstnaam,
Ylijstnaam,freqlijst,
regverg]
Berekent een
vierdemachts-regressie-
model voor Xlijstnaam en
Ylijstnaam met fequentie
freqlijst en slaat de
regressievergelijking op in
regverg.
CALC
7:QuartReg
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 651
Radian Stelt de hoekmodus in op
radialen.
z
Radian
rand[(aantalpogingen)] Geeft een toevalsgetal
tussen 0 en 1 voor een
opgegeven aantalpogingen.
PRB
1:rand
randBin(aantalpogingen,
prob
[,aantalsimulaties])
Genereert en toont een
reëel toevalsgetal uit een
opgegeven binomiale
verdeling.
PRB
7:randBin(
randInt(ondergens,
bovengrens
[,aantalpogingen])
Genereert en toont een
willekeurig geheel
toevalsgetal uit een bereik
bepaald door gehele
getallen ondergrens en
bovengrens voor een
opgegeven
aantalpogingen.
PRB
5:randInt(
randM(rijen,kolommen) Geeft een willekeurige
matrix van rijen (1 tot 99)
bij kolommen (1 tot 99).
y >
MATH
6:randM(
randNorm(
m,s
[,aantalpogingen])
Genereert en toont een
reëel toevalsgetal uit een
opgegeven normale
kansverdeling bepaald
door
m en s voor een
opgegeven
aantalpogingen.
PRB
6:randNorm(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 652
re^qi
Activeert de notatie voor
poolcoördinaten in
complexe getallen (re^qi).
z
re^qi
Real Activeert de modus
waarbij complexe getallen
alleen als resultaat
worden weergegeven, als
u ook complexe getallen
hebt ingevoerd.
z
Real
real(waarde) Geeft het reële gedeelte
van een complex getal of
een lijst van complexe
getallen.
CPX
2:real(
RecallGDB n Herstelt alle instellingen
die werden opgeslagen in
de variabele voor het
grafische
gegevensbestand GDBn.
y <
STO
4:RecallGDB
RecallPic n Toont de grafiek en voegt
de tekening toe die werd
opgeslagen in Picn.
y <
STO
2:RecallPic
complexe waarde
4Rect
Toont een complexe waarde
of lijst in de carthesische
notatie.
CPX
6:4Rect
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 653
RectGC Stelt de weergave van
coördinaten in op
carthesische notatie.
y .
RectGC
ref(matrix) Geeft de rij-echelonvorm
van een matrix.
y >
MATH
A:ref(
:Repeat voorwaarde
:opdrachten
:End
:opdrachten
Voert opdrachten uit totdat
voorwaarde waar is.
CTL
6:Repeat
Return Keert terug naar het
aanroepende programma.
CTL
E:Return
round(waarde
[,#decimalen])
Geeft een getal,
uitdrukking, lijst of matrix
die is afgerond op
#decimalen (
9).
NUM
2:round(
ärow(waarde,matrix,rij)
Geeft een matrix waarbij
rij van matrix werd
vermenigvuldigd met
waarde en het resultaat is
opgeslagen in rij.
y >
MATH
E:ärow(
row+(matrix,rijA,rijB) Geeft een matrix waarbij
rijA van matrix werd
opgeteld bij rijB en het
resultaat is opgeslagen in
rijB.
y >
MATH
D:row+(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 654
ärow+(waarde,matrix,
rijA,rijB)
Geeft een matrix waarbij
rijA van matrix werd
vermenigvuldigd met
waarde, vervolgens
opgeteld bij rijB en het
resultaat is opgeslagen in
rijB.
y >
MATH
F:
ärow+(
rowSwap(matrix,rijA,
rijB)
Geeft een matrix waarbij
rijA van matrix werd
verwisseld met rijB.
y >
MATH
C:rowSwap(
rref(matrix) Toont matrix in zijn
gereduceerde rij-
echelonvorm.
y >
MATH
B:rref(
R4Pr(x,y)
Geeft R voor x en y in
carthesische coördinaten
of een lijst van
carthesische coördinaten.
y ;
ANGLE
5:R4Pr(
R4Pq(x,y) Geeft q voor x en y in
carthesische coördinaten
of een lijst van
carthesische coördinaten.
y ;
ANGLE
6:R
4Pq(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 655
2-SampÜTest
[lijstnaam1,
lijstnaam2,freqlijst1,
freqlijst2,alternatief,
tekenvlag]
(Gegevenslijst als invoer)
Voert een Û toets voor
twee steekproeven uit.
alternatief=
L1 is <;
alternatief=0 is
ƒ;
alternatief=1 is >. Met
tekenvlag=1 worden de
resultaten grafisch
weergegeven; als
tekenvlag=0 worden de
resultaten berekend.
TESTS
E:2-Samp
ÜTest
2-Samp
ÜTest Sx1,n1,
Sx2,n2[,alternatief,
tekenvlag]
(Samenvattings-statistieken
als invoer)
Voert een Û toets voor
twee steekproeven uit.
alternatief=
L1
is <; alternatief=0 is
ƒ;
alternatief=1 is >. Met
tekenvlag=1 worden de
resultaten grafisch
weergegeven; als
tekenvlag=0 worden de
resultaten berekend.
TESTS
E:2-Samp
ÜTest
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 656
2-SampTInt [lijstnaam1,
lijstnaam2,
freqlijst1,freqlijst2,
betrouwbaar-
heidsniveau,
samengevoegd]
(Gegevenslijst als invoer)
Voert een t-
betrouwbaarheidsinterval
voor twee steekproeven
uit. Met samengevoegd=1
worden de varianties
samengevoegd; als
samengevoegd=0, dan
worden de varianties niet
samengevoegd.
TESTS
0:2-SampTInt
2-SampTInt
v1,Sx1,n1,
v2,Sx2,n2
[,betrouwbaar-
heidniveau,
samengevoegd]
(Samenvattings-statistieken
als invoer)
Berekent een t-
betrouwbaarheidsinterval
voor twee steekproeven.
Met samengevoegd=1
worden de varianties
samengevoegd; als
samengevoegd=0, dan
worden de varianties niet
samengevoegd.
TESTS
0:2-SampTInt
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 657
2-SampTTest [lijstnaam1,
lijstnaam2,freqlijst1,
freqlijst2,alternatief,
samengevoegd,
tekenvlag]
(Gegevenslijst als invoer)
Voert een t-toets voor twee
steekproeven uit.
alternatief=
L1
is < ; alternatief=0 is
ƒ;
alternatief=1 is >. Met
samengevoegd=1 worden
de varianties
samengevoegd; als
samengevoegd=0, dan
worden de varianties niet
samengevoegd. Met
tekenvlag=1 worden de
resultaten grafisch
weergegeven; als
tekenvlag=0 worden de
resultaten berekend.
TESTS
4:2-SampTTest
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 658
2-SampTTest v1,Sx1,n1,
v2,Sx2,n2[,alternatief,
samengevoegd,
tekenvlag]
(Samenvattings-statistieken
als invoer)
Voert een t-toets voor twee
steekproeven uit.
alternatief=
L1 is < ;
alternatief=0 is
ƒ;
alternatief=1 is >. Met
samengevoegd=1 worden de
varianties samengevoegd;
als samengevoegd=0, dan
worden de varianties niet
samengevoegd. Met
tekenvlag=1 worden de
resultaten grafisch
weergegeven; als
tekenvlag=0 worden de
resultaten berekend en
getoond.
TESTS
4:2-SampTTest
2-SampZInt(s
1
,s
2
[lijstnaam1,lijstnaam2,
freqlijst1,freqlijst2,
betrouwbaar-
heidsniveau])
(Gegevenslijst als invoer)
Berekent een Z-toets
betrouwbaarheidsinterval
voor twee steekproeven.
TESTS
9:2-SampZInt(
2-SampZInt(s
1
,s
2
,v1,
n1,
v2,n2[,betrouwbaar
heidsniveau])
(Samenvattings-statistieken
als invoer)
Berekent een Z-toets
betrouwbaarheidsinterval
voor twee steekproeven.
TESTS
9:2-SampZInt(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 659
2-SampZTest(s
1
,s
2
[,lijstnaam1,
lijstnaam2,
freqlijst1,freqlijst2,
alternatief,tekenvlag])
(Gegevenslijst als invoer)
Voert een Z-toets voor twee
steekproeven uit.
alternatief=L1 is < ;
alternatief=0 is
ƒ;
alternatief=1 is >. Met
tekenvlag=1 worden de
resultaten grafisch
weergegeven; als
tekenvlag=0 worden de
resultaten berekend.
TESTS
3:2-SampZTest(
2-SampZTest(
s
1
,s
2
,
v1,n1,v2,n2
[,alternatief,tekenvlag])
(Samenvattings-statistieken
als invoer)
Berekent een Z-toets voor
twee steekproeven uit.
alternatief=
L1 is <;
alternatief=0 is
ƒ;
alternatief=1 is >. Met
tekenvlag=1 worden de
resultaten grafisch
weergegeven; als
tekenvlag=0 worden de
resultaten berekend.
TESTS
3:2-SampZTest(
Sci Activeert de
wetenschappelijke notatie.
z
Sci
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 660
Select(Xlijstnaam,
Ylijstnaam)
Selecteert één of meer
specifieke gegevenspunten
in een spreidingsdiagram of
lijndiagram (alleen in deze
diagramen), en slaat
vervolgens deze
gegevenspunten op in de
twee nieuwe lijsten
Xlijstnaam en Ylijstnaam.
y 9
OPS
8:Select(
Send(variabele) Zendt de inhoud van
variabele naar het CBL 2™
of CBR™ System.
I/O
B:Send(
seq(uitdrukking,
variabele,begin,
einde[,stapgrootte])
Geeft een lijst die wordt
gegenereerd door
uitdrukking te berekenen
voor variabele, vanaf begin
tot einde telkens
vermeerderd met
stapgrootte.
y 9
OPS
5:seq(
Seq Activeert de grafische
modus voor getallenrijen.
z
Seq
Sequential Activeert de grafische
modus waarbij de
grafieken van de functies
na elkaar worden
afgebeeld.
z
Sequential
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 661
setDate(jaar,maand,dag) Stelt de datum in met een
jaar, maand, dag-notatie.
Jaar moet bestaan uit 4
cijfers. Maand en dag
kunnen 1 of 2 cijfers zijn.
y N
setDate(
setDtFmt(geheel getal) Stelt de datumnotatie in.
1 = M/D/J
2 = D/M/J
3 = J/M/D
y N
setDtFmt(
setTime(uur,minuut,
seconde)
Stelt de tijd in met een uur,
minuut, seconde-notatie.
Het uur moet in de 24-
uursnotatie zijn, waarbij
13 = 1 p.m.
y N
setTime(
setTmFmt(geheel getal) Stelt de tijdsnotatie in.
12 = 12-uursnotatie
24 = 24-uursnotatie
y N
setTmFmt(
SetUpEditor Wist alle lijstnamen uit de
STAT LIST editor en toont
opnieuw de lijstnamen L1
tot en met L6 in de
kolommen 1 tot en met 6.
EDIT
5:SetUpEditor
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 662
SetUpEditor lijstnaam1
[,lijstnaam2,...,
lijstnaam20]
Wist alle lijstnamen uit de
STAT LIST editor en toont
opnieuw de één of meer
lijstnamen in de opgegeven
volgorde, te beginnen vanaf
kolom 1.
EDIT
5:SetUpEditor
Shade(onderfunc,
bovenfunc[,Xlinks,
Xrechts,patroon,
resolutie])
Tekent op de actuele
grafiek onderfunc en
bovenfunc als functie van X
en arceert het gebied
tussen onderfunc,
bovenfunc, Xlinks en
Xrechts met patroon en
resolutie.
y <
DRAW
7:Shade(
Shadec
2
(ondergrens,
bovengrens,df)
Tekent de grafiek van de
kansdichtheidsfunctie
voor de
c
2
-verdeling
opgegeven aan de hand
van de vrijheidsgraden df
en arceert het gebied
tussen ondergrens en
bovengrens.
y =
DRAW
3:Shade
c
2
(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 663
ShadeÜ(ondergrens,
bovengrens,teller df,
noemer df)
Tekent de grafiek van de
kansdichtheidsfunctie
voor de Û-verdeling
opgegeven aan de hand
van teller df en noemer df
en arceert het gebied
tussen ondergrens en
bovengrens.
y =
DRAW
4:Shade
Ü(
ShadeNorm(ondergrens,
bovengrens[,m,s])
Tekent de grafiek van de
kansdichtheidsfunctie van
de normale verdeling
opgegeven aan de hand
van
m en s en arceert het
gebied tussen ondergrens
en bovengrens.
y =
DRAW
1:ShadeNorm(
Shade_t(ondergrens,
bovengrens,df)
Tekent de grafiek van de
kansdichtheidsfunctie
voor de Student-t
verdeling opgegeven aan
de hand van de
vrijheidsgraden df en
arceert het gebied tussen
ondergrens en bovengrens.
y =
DRAW
2:Shade_t(
Simul Activeert de grafische
modus waarbij grafieken
tegelijkertijd worden
afgebeeld.
z
Simul
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 664
sin(waarde) Geeft de sinus van een
reëel getal, uitdrukking of
lijst.
˜
sin
L1
(waarde)
Geeft de boogsinus van
een reëel getal,
uitdrukking of lijst.
y ?
sinh(waarde) Geeft de sinus
hyperbolicus van een
reëel getal, uitdrukking of
lijst.
y N
sinh
sinh
L1
(waarde)
Geeft de boogsinus
hyperbolicus van een
reëel getal, uitdrukking of
lijst.
y N
sinh
L1
SinReg [iteraties,
Xlijstnaam,Ylijstnaam,
periode,regverg]
Probeert iteraties keer een
sinusvormige regressie uit
te voeren op Xlijstnaam en
Ylijstnaam aan de hand
van een schatting van
periode en slaat de
regressievergelijking op in
regverg.
CALC
C:SinReg
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 665
solve(uitdrukking,
variabele,schatting,
{ondergrens,
bovengrens})
Lost uitdrukking op naar
de opgegeven variabele,
aan de hand van een
beginwaarde als schatting.
De oplossing wordt
gezocht tussen ondergrens
en bovengrens.
MATH
0:solve(
SortA(lijstnaam) Rangschikt de elementen
in lijstnaam in oplopende
volgorde.
y 9
OPS
1:SortA(
SortA(sleutellijstnaam,
afhlijst1[,afhlijst2,...,
afhlijst n])
Rangschikt de elementen
van sleutellijstnaam in
oplopende volgorde en
rangschikt vervolgens de
elementen in elke afhlijst
als een afhankelijke lijst.
y 9
OPS
1:SortA(
SortD(lijstnaam) Rangschikt de elementen
in lijstnaam in aflopende
volgorde.
y 9
OPS
2:SortD(
SortD(sleutellijstnaam,
afhlijst1[,afhlijst2,...,
afhlijst n])
Rangschikt de elementen
van sleutellijstnaam in
aflopende volgorde en
rangschikt vervolgens de
elementen in elke afhlijst
als een afhankelijke lijst.
y 9
OPS
2:SortD(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 666
startTmr Start de kloktimer. Sla de
weergegeven waarde op
of noteer hem, en gebruik
hem als het argument
voor checkTmr( ) om de
verstreken tijd te
controleren.
y N
startTmr
stdDev(lijst[,freqlijst]) Geeft de
standaarddeviatie van de
elementen in lijst met
frequentie freqlijst.
y 9
MATH
7:stdDev(
Stop Stopt de uitvoering van
het programma, zodat u
naar het basisscherm
terugkeert.
CTL
F:Stop
Opslaan:
waarde!variabele
Slaat waarde in variabele
op.
¿
StoreGDB n Slaat de actuele grafiek
op in het grafische
gegevensbestand GDBn.
y <
STO
3:StoreGDB
StorePic n Slaat de actuele tekening
op in de variabele voor de
tekeningen Picn.
y <
STO
1:StorePic
String
4Equ(tekenreeks,
Y= var)
Zet tekenreeks om in een
vergelijking en slaat deze
op in Y= var.
y N
String
4Equ(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 667
sub(tekenreeks,begin,
lengte)
Geeft een tekenreeks die
een deel vormt van de
bestaande tekenreeks,
beginnend bij begin en
metaantal tekens lengte.
y N
sub(
sum(lijst[,start,einde]) Geeft de som van de
elementen in lijst, gaande
van start tot einde.
y 9
MATH
5:sum(
tan(waarde) Geeft de tangens van een
reëel getal, uitdrukking of
lijst.
š
tan
L1
(waarde)
Geeft in de boogtangens
van een reëel getal,
uitdrukking of lijst.
y A
Tangent(uitdrukking,
waarde)
Tekent een raaklijn aan
uitdrukking voor X=waarde.
y <
DRAW
5:Tangent(
tanh(waarde) Geeft de tangens
hyperbolicus van een
reëel getal, uitdrukking of
lijst.
y N
tanh
tanh
L1
(waarde)
Geeft de boogtangens
hyperbolicus van een
reëel getal, uitdrukking of
lijst.
y N
tanh
L1
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 668
tcdf(ondergrens,
bovengrens,df)
Berekent de kans voor de
t-student-verdeling tussen
ondergrens en bovengrens
voor de opgegeven
vrijheidsgraden df.
y =
DISTR
6:tcdf(
Text(rij,kolom,waarde,
waarde,...)
Schrijft "tekst" op de
grafiek, beginnend bij het
beeldpunt (rij,kolom),
waarbij 0 rij 57 en
0
kolom 94 moeten
zijn.
y <
DRAW
0:Text(
Then
Zie If:Then
Time Zorgt ervoor dat de
grafieken van getallenrijen
als functie van de tijd
worden geplot.
y .
Time
timeCnv(seconden) Converteert seconden
naar tijdseenheden die
makkelijker kunnen
worden begrepen voor
evaluatie. De lijst is in
{dagen,uren,minuten,
seconden}-notatie.
y N
timeCnv
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 669
TInterval [lijstnaam,
freqlijst,
betrouw-
baarheidsniveau]
(Gegevenslijst als invoer)
Berekent een t-toets
betrouwbaarheidsinterval
met frequentie freqlijst.
TESTS
8:Tinterval
TInterval
v,Sx,n
[,betrouwbaarheids
niveau]
(Samenvattings-statistieken
als invoer)
Berekent een t-toets
betrouwbaarheidsinterval
met frequentie freqlijst.
TESTS
8:Tinterval
tpdf(x,df) Berekent de
kansdichtheidsfunctie
(pdf) voor de t-student-
verdeling voor een
gespecificeerde x waarde,
met gespecificeerde
vrijheidsgraden.
y =
DISTR
5:tpdf(
Trace Geeft de grafiek op het
scherm weer en activeert
de volgmodus TRACE.
r
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 670
T-Test m0[,lijstnaam,
freqlijst,alternatief,
tekenvlag]
(Gegevenslijst als invoer)
Voert een t-toets uit met
frequentie freqlijst uit.
alternatief=L1 is <;
alternatief=0 is
ƒ;
alternatief=1 is >. Met
tekenvlag=1 worden de
resultaten grafisch
weergegeven; als
tekenvlag=0 worden de
resultaten berekend.
TESTS
2:T-Test
T-Test
m0,v,Sx,n
[,alternatief,
tekenvlag]
(Samenvattingsstatistieken
als invoer)
Voert een t-toets uit met
frequentie freqlijst.
alternatief=
L1 is <;
alternatief=0 is
ƒ;
alternatief=1 is >. Met
tekenvlag=1 worden de
resultaten grafisch
weergegeven; als
tekenvlag=0 worden de
resultaten berekend.
TESTS
2:T-Test
tvm_FV[(
Ú,æ,PV,PMT,
P/Y,C/Y)]
Berekent de toekomstige
waarde.
Œ 1:Finance
CALC
6:tvm_FV
tvm_
æ[(Ú,PV,PMT,FV,
P/Y,C/Y)]
Berekent het jaarlijkse
tentepercentage.
Œ 1:Finance
CALC
3:tvm_(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 671
tvm_Ú[(æ,PV,PMT,FV,
P/Y,C/Y)]
Berekent het aantal
betalingstermijnen.
Œ 1:Finance
CALC
5:tvm_(
tvm_Pmt[(Ú,æ,PV,FV,
P/Y,C/Y)]
Berekent het bedrag voor
elke betaling.
Œ 1:Finance
CALC
2:tvm_Pmt
tvm_PV[(
ò,¾,PMT,FV,
P/Y,C/Y)]
Berekent de huidige
waarde.
Œ 1:Finance
CALC
4:tvm_PV
UnArchive Verplaatst de
gespecificeerde variabelen
van het gebruikersarchief
naar het RAM.
Om variabelen te
archiveren, gebruikt u
Archive.
y L
6:UnArchive
uvAxes Maakt de instellingen zo
dat grafieken van
getallenrijen met u(n) op
de x-as en v(n) op de y-as
worden geplot.
y .
uv
uwAxes Maakt de instellingen zo
dat grafieken van
getallenrijen met u(n) op
de x-as en w(n) op de y-as
worden geplot.
y .
uw
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 672
1-Var Stats [Xlijstnaam,
freqlijst]
Voert een één-variabele
analyse uit op de
gegevens in Xlijstnaam
met frequentie freqlijst.
CALC
1:1-Var Stats
2-Var Stats [Xlijstnaam,
Ylijstnaam,freqlijst]
Voert een twee-variabele
analyse uit op de
gegevens in Xlijstnaam en
Ylijstnaam met frequentie
freqlijst.
CALC
2:2-Var Stats
variance(lijst[,freqlijst]) Geeft de variantie van de
elementen in lijst met
frequentie freqlijst.
y 9
MATH
8:variance(
Vertical
x Tekent een verticale lijn op
positie x.
y <
DRAW
4:Vertical
vwAxes Maakt de instellingen zo,
dat grafieken van
getallenrijen met v(n) op
de x-as en w(n) op de y-
as worden geplot.
y .
vw
Web Laat grafieken van
getallenrijen tekenen en
volgen als webgrafieken.
y .
Web
:While voorwaarde
:opdrachten
:End
:opdracht
Voert opdrachten uit zolang
voorwaarde waar is.
CTL
5:While
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 673
waardeA xor waardeB Geeft alleen 1 als waardeA
= 0 of als waardeB = 0.
Hierbij kunnen waardeA en
waardeB reële getallen,
uitdrukkingen of lijsten
zijn.
y :
LOGIC
3:xor
ZBox Geeft een grafiek weer,
laat u een kader trekken
om het nieuwe zichtbare
venster te bepalen,
vervolgens wordt het
venster aangepast.
q
ZOOM
1:ZBox
ZDecimal Past het zichtbare venster
aan zodat @X=0.1 en
@Y=0.1, en geeft het
grafische scherm met het
oorspronkelijke punt als
middelpunt van het
venster weer.
q
ZOOM
4:ZDecimal
ZInteger Bouwt het zichtbare
venster opnieuw op met
de volgende dimensie:
@X=1 Xscl=10
@Y=1 Yscl=10
q
ZOOM
8:Zinteger
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 674
ZInterval s[,lijstnaam,
freqlijst,betrouwbaar-
heidsniveau]
(Gegevenslijst als invoer)
Berekent een Z-toets
betrouwbaarheidsinterval
met frequentie freqlijst.
TESTS
7:Zinterval
ZInterval
s,v,n
[,betrouwbaarheids-niveau]
(Samenvattings-statistieken
als invoer)
Berekent een Z-toets
betrouwbaarheidsinterval
met frequentie freqlijst.
TESTS
7:Zinterval
Zoom In Vergroot het gedeelte van
de grafiek rondom de
positie van de cursor.
q
ZOOM
2:Zoom In
Zoom Out Toont een groter gedeelte
van de grafiek, met de
positie van de cursor als
middelpunt van het
venster.
q
ZOOM
3:Zoom Out
ZoomFit Berekent opnieuw YMin
en YMax zodat de
minimum- en
maximumwaarden van Y
van de geselecteerde
functies tussen Xmin en
Xmax vallen, en plot de
functies opnieuw.
q
ZOOM
0:ZoomFit
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 675
ZoomRcl Geeft de grafiek van de
geselecteerde functies
weer in een zichtbaar
venster dat door de
gebruiker werd bepaald.
q
MEMORY
3:ZoomRcl
ZoomStat Bouwt het zichtbare
venster opnieuw op, zodat
alle statistische
gegevenspunten worden
getoond.
q
ZOOM
9:ZoomStat
ZoomSto Slaat het actuele
zichtbare venster
onmiddellijk op.
q
MEMORY
2:ZoomSto
ZPrevious Tekent de grafiek opnieuw
met de venstervariabelen
van de grafiek die
weergegeven werd voor u
de vorige ZOOM-instructie
gaf.
q
MEMORY
1:ZPrevious
ZSquare Past de venstervariabelen
X of Y aan zodat elk
beeldpunt dezelfde
breedte en hoogte in het
coördinatensysteem krijgt,
en past vervolgens het
zichtbare venster aan.
q
ZOOM
5:ZSquare
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 676
ZStandard Tekent de grafiek
onmiddellijk opnieuw; aan
de venstervariabelen
worden de
standaardwaarden
toegekend.
q
ZOOM
6:Zstandard
Z-Test(m0,s[,lijstnaam,
freqlijst,alternatief,
tekenvlag])
(Gegevenslijst als invoer)
Voert een Z-toets uit met
frequentie freqlijst uit.
alternatief=L1 is <;
alternatief=0 is
ƒ;
alternatief=1 is >. Met
tekenvlag=1 worden de
resultaten grafisch
weergegeven; als
tekenvlag=0 worden de
resultaten berekend en
getoond.
TESTS
1:Z-Test(
Z-Test(
m0,s,v,n
[,alternatief,tekenvlag])
(Samenvattings-statistieken
als invoer)
Voert een Z-toets uit.
alternatief=L1 is <;
alternatief=0 is
ƒ;
alternatief=1 is >. Met
tekenvlag=1 worden de
resultaten grafisch
weergegeven; als
tekenvlag=0 worden de
resultaten berekend.
TESTS
1:Z-Test(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 677
ZTrig Tekent de functies
onmiddellijk opnieuw,
waarbij aan de
venstervariabelen de
vooraf bepaalde waarden
voor het tekenen van
goniometrische grafieken
worden toegekend.
q
ZOOM
7:ZTrig
Faculteit: waarde! Geeft de faculteit van
waarde.
PRB
4:!
Faculteit: lijst! Geeft de faculteit van de
elementen inlijst.
PRB
4:!
Gradennotatie: waarde
¡
Interpreteert waarde als
graden. Wordt ook
gebruikt voor graden in de
DMS-notatie.
y ;
ANGLE
1:
¡
Radialen: hoek
r
Interpreteert hoek als
radialen.
y ;
ANGLE
3:
r
Transponeer: matrix
T
Geeft een matrix waarvan
elk element (rij, kolom)
wordt verwisseld met het
overeenkomstige element
(kolom, rij) van matrix.
y >
MATH
2:
T
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 678
x
de
wortel
x
waarde
Geeft de x
demachts
wortel
van waarde.
MATH
5:
x
x
de
wortel
x
lijst
Geeft de x
demachts
wortel
van de elementen in lijst.
MATH
5:
x
lijst
x
waarde
Geeft lijst machtswortels
van waarde.
MATH
5:
x
lijstA
x
lijstB
Geeft lijstA machtswortels
van lijstB.
MATH
5:
x
Derdemachtswortel:
waarde
3
Geeft de
derdemachtswortel van
een reëel of complex
getal, uitdrukking, lijst of
vierkante matrix.
MATH
3:
3
Derdemachtswortel:
3
(waarde)
Geeft de
derdemachtswortel van
een reëel of complex
getal, uitdrukking of lijst.
MATH
4:
3
(
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 679
Gelijk:
waardeA=waardeB
Geeft 1 indien waardeA =
waardeB. Geeft 0 als
waardeA
ƒ waardeB.
waardeA en waardeB
kunnen in dit geval reële
of complexe getallen,
uitdrukkingen, lijsten of
matrices zijn.
y :
TEST
1:=
Niet gelijk:
waardeA
ƒwaardeB
Geeft 1 indien waardeA ƒ
waardeB. Geeft 0 indien
waardeA = waardeB.
waardeA en waardeB
kunnen in dit geval reële
of complexe getallen,
uitdrukkingen, lijsten of
matrices zijn.
y :
TEST
2:
ƒ
Kleiner dan:
waardeA<waardeB
Geeft 1 indien waardeA <
waardeB. Geeft 0 indien
waardeA waardeB.
waardeA en waardeB
kunnen in dit geval reële
of complexe getallen,
uitdrukkingen of lijsten
zijn.
y :
TEST
5:<
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 680
Groter dan:
waardeA>waardeB
Geeft 1 indien waardeA >
waardeB. Geeft 0 indien
waardeA
waardeB.
waardeA en waardeB
kunnen in dit geval reële
of complexe getallen,
uitdrukkingen of lijsten
zijn.
y :
TEST
3:>
Kleiner dan of gelijk aan:
waardeA
waardeB
Resulteer in 1 indien
waardeA waardeB.
Resulteer in 0 indien
waardeA > waardeB.
waardeA en waardeB
kunnen in dit geval reële
of complexe getallen,
uitdrukkingen of lijsten
zijn.
y :
TEST
6:
Groter dan of gelijk aan:
waardeA
waardeB
Geeft 1 indien waardeA
waardeB. Geeft 0 indien
waardeA < waardeB.
waardeA en waardeB
kunnen in dit geval reële
of complexe getallen,
uitdrukkingen of lijsten
zijn.
y :
TEST
4:
Inverse: waarde
L1
Geeft 1 gedeeld door een
reëel of complex getal of
een uitdrukking.
œ
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 681
Inverse: lijst
L1
Geeft 1 gedeeld door de
elementen van lijst.
œ
Inverse: matrix
L1
Geeft de inverse van
matrix.
œ
Kwadraat: waarde
2
Geeft waarde
vermenigvuldigd met
zichzelf. waarde kan in dit
geval een reëel of
complex getal of een
uitdrukking.
¡
Kwadraat: lijst
2
Geeft een lijst met het
kwadraat van elk element.
¡
Kwadraat: matrix
2
Geeft matrix
vermenigvuldigd met
zichzelf.
¡
Machtsverheffing:
waarde^macht
Geeft waarde tot de macht
macht. waarde kan in dit
geval een reëel of
complex getal of een
uitdrukking zijn.
Machtsverheffing:
lijst^macht
Berekent elk element in
lijst tot de macht macht.
Machtsverheffing:
waarde^lijst
Berekent waarde tot de
macht elementen van lijst.
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 682
Machtsverheffing:
matrix^macht
Berekent de elementen
van matrix tot de macht
macht.
Negatie: Lwaarde
Geeft de negatieve
waarde van een reëel of
complex getal,
uitdrukking, lijst of matrix.
Ì
Macht van tien: 10^(waarde) Geeft 10 tot de macht
waarde. waarde kan in dit
geval een reëel of
complex getal of
uitdrukking zijn.
y G
Macht van tien: 10^(lijst) Geeft een lijst van 10 tot
de macht elementen van
lijst.
y G
Vierkantswortel:
(waarde)
Geeft de vierkantswortel
van een reëel of complex
getal, uitdrukking of lijst.
y C
Vermenigvuldiging:
waardeA
äwaardeB
Geeft waardeA maal
waardeB.
¯
Vermenigvuldiging:
waardeälijst
Geeft waarde maal elk
element van lijst.
¯
Vermenigvuldiging:
lijstäwaarde
Geeft elk element van lijst
maal waarde.
¯
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 683
Vermenigvuldiging:
lijstA
älijstB
Geeft de elementen van
lijstA maal de elementen
van lijstB.
¯
Vermenigvuldiging:
waarde
ämatrix
Geeft waarde maal de
elementen van matrix.
¯
Vermenigvuldiging:
matrixA
ämatrixB
Geeft matrixA maal
matrixB.
¯
Deling:
waardeAàwaardeB
Geeft waardeA gedeeld
door waardeB.
¥
Deling: lijstàwaarde
Geeft de elementen van
lijst gedeeld door waarde.
¥
Deling: waardeàlijst
Geeft waarde gedeeld
door de elementen van
lijst.
¥
Deling: lijstAàlijstB
Geeft de elementen van
lijstA gedeeld door de
elementen van lijstB.
¥
Optelling:
waardeA+waardeB
Geeft waardeA plus
waardeB.
Ã
Optelling: waarde+lijst Geeft een lijst waarin
waarde is opgeteld bij elk
element van lijst.
Ã
Optelling: lijstA+lijstB Geeft de elementen van
lijstA plus de elementen
van lijstB.
Ã
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 684
Optelling:
matrixA+matrixB
Geeft de elementen van
matrixA plus de elementen
van matrixB.
Ã
Samenvoeging:
tekenreeks1+
tekenreeks2
Voegt twee of meer
tekenreeksen aan elkaar.
Ã
Aftrekking:
waardeA
NvalueB
Trekt waardeB van
waardeA af.
¹
Aftrekking:
waarde
Nlijst
Trekt de elementen in lijst
van waarde af.
¹
Aftrekking:
lijstNvalue
Trekt waarde van de
elementen in lijst af.
¹
Aftrekking:
lijstA
NlijstB
Trekt de elementen in
lijstB van de elementen in
lijstA af.
¹
Aftrekking:
matrixA
NmatrixB
Trekt de elementen in
matrixB van de elementen
in matrixA af.
¹
Minutennotatie:
graden
¡minuten'
seconden"
Interpreteert de hoekmaat
minuten als minuten.
y ;
ANGLE
2:'
Secondennotatie:
graden
¡minuten'
seconden"
Interpreteert de hoekmaat
seconden als seconden.
ƒ [ã]
Functie of instructie/
argumenten Resultaat
Toets of
toetsen/menu of
scherm/optie
Appendix A: Tabellen en referentie-informatie 685
Appendix B: Algemene informatie 686
Appendix B:
Appendix B:Appendix B:
Appendix B:
Algemene informatie
Algemene informatieAlgemene informatie
Algemene informatie
Variabelen
VariabelenVariabelen
Variabelen
Gebruikersvariabelen
GebruikersvariabelenGebruikersvariabelen
Gebruikersvariabelen
De variabelen die hieronder worden opgesomd, worden door de TI-84 Plus op
verschillende manieren gebruikt. Het gebruik van bepaalde variabelen is beperkt tot
specifieke gegevenstypen.
De variabelen
A tot en met Z en q zijn gedefinieerd als reële of complexe getallen. U kunt
aan deze variabelen een waarde toekennen. De TI-84 Plus kan de variabelen
X, Y, R, q
en
T aanpassen tijdens het afbeelden van een grafiek; u kunt dus beter andere
variabelen gebruiken als u niet-grafische gegevens wilt toekennen of opslaan.
De variabelen (lijstnamen)
L1 tot en met L6 zijn voorbehouden voor lijsten; u kunt geen
andere gegevenstypen in deze variabelen opslaan.
De variabelen (matrixnamen)
[A] tot en met [J] zijn voorbehouden voor matrices; u kunt
geen andere gegevenstypen in deze variabelen opslaan.
De variabelen
Pic1 tot en met Pic9 en Pic0 zijn voorbehouden voor tekeningen; u kunt
geen andere gegevenstypen in deze variabelen opslaan.
De variabelen
GDB1 tot en met GDB9 en GDB0 zijn voorbehouden voor grafische
gegevensbestanden; u kunt geen andere gegevenstypen in deze variabelen opslaan.
Appendix B: Algemene informatie 687
De variabelen Str1 tot en met Str9 en Str0 zijn voorbehouden voor tekenreeksen; u kunt
geen andere gegevenstypen in deze variabelen opslaan.
Behalve systeemvariabelen kunt u elke tekenreeks van tekens, functies, instructies of
variabelen opslaan in of toekennen aan de functies
Yn, (1 tot en met 9 en 0), XnT/YnT (1 tot
en met
6), rn (1 tot en met 6), u(n), v(n) en w(n), hetzij rechtstreeks, hetzij in de Y= editor. De
geldigheid van de tekenreeks wordt gecontroleerd wanneer de functie wordt berekend of
uitgevoerd.
Variabelen archiveren
Variabelen archiverenVariabelen archiveren
Variabelen archiveren
U kunt gegevens, programma’s of andere willekeurige variabelen van het RAM
overbrengen naar het gebruikersarchief, waar ze niet per ongeluk bewerkt of gewist
kunnen worden. Door te archiveren kunt u RAM vrijmaken voor variabelen die extra
geheugenruimte vereisen. Links van de namen van gearchiveerde variabelen staat een
sterretje “*” ten teken dat deze variabelen zich in het gebruikersarchief bevinden.
Systeemvariabelen
SysteemvariabelenSysteemvariabelen
Systeemvariabelen
De onderstaande variabelen moeten reële getallen bevatten. U kunt aan deze
variabelen een waarde toekennen. De TI-84 Plus kan een aantal van deze variabelen
bijwerken, bijvoorbeeld nadat de instructie
ZOOM werd gegeven; u kunt dus deze
variabelen beter niet gebruiken om niet-grafische gegevens toe te kennen of op te slaan.
Xmin, Xmax, Xscl, @X, XFact, Tstep, PlotStart, nMin, en andere venstervariabelen.
ZXmin, ZXmax, ZXscl, ZTstep, ZPlotStart, Zu(nMin), en andere ZOOM-variabelen.
De onderstaande variabelen zijn door de TI-84 Plus voorbehouden voor eigen gebruik.
Aan deze variabelen kunt u geen waarden toekennen.
Appendix B: Algemene informatie 688
n, v, Sx, sx, minX, maxX, Gy, Gy
2
, Gxy, a, b, c, RegEQ, x1, x2, y1, z, t, F, c
2
, Ç, v1, Sx1, n1,
lower, upper, r
2
, R
2
en andere statistische variabelen.
Statistische formules
Statistische formulesStatistische formules
Statistische formules
In dit deel worden de statistische formules voor de regressieanalyses Logistic en
SinReg, ANOVA(, 2-SampÜTest en 2-SampTTest behandeld.
Logistic
LogisticLogistic
Logistic
Het algoritme voor de logistieke regressieanalyse past de niet-lineaire recursieve
methode van de kleinste kwadraten toe om de volgende functie te optmaliseren:
d.i. de som van de kwadraten van de residu-fouten
Met deze techniek wordt recursief getracht een schatting te geven voor de constanten a,
b en c om de kleinst mogelijke waarde voor J te verkrijgen.
waarbij:
x
de lijst van de onafhankelijke variabele is
y
de lijst van de afhankelijke variabele is
N
de dimensie van de lijsten is.
J
c
1 ae
bx
i
+
----------------------- y
i
⎝⎠
⎛⎞
2
i 1=
N
=
Appendix B: Algemene informatie 689
SinReg
SinRegSinReg
SinReg
Het algoritme voor de sinusvormige regressieanalyse past de niet-lineaire recursieve
methode van de kleinste kwadraten toe om de volgende functie te optmaliseren:
d.i. de som van de kwadraten van de residu-fouten
Met deze techniek wordt recursief getracht een schatting te geven voor de constanten a,
b, c en d om de kleinst mogelijke waarde voor J te verkrijgen.
ANOVA
ANOVAANOVA
ANOVA
De
ANOVA Ü -toets werkt als volgt:
Û =
waarbij:
x
de lijst van de onafhankelijke variabele is
y
de lijst van de afhankelijke variabele is
N
de dimensie van de lijsten is.
Jasin bx
i
c+()dy
i
+[]
2
i 1=
N
=
FactorGK
ErrorGK
---------------------------
Appendix B: Algemene informatie 690
De gemiddelde kwadraten (GK) die Û bepalen, zijn:
De som van de kwadraten (SK) die de gemiddelde kwadraten bepalen, is als volgt:
De vrijheidsgraden df die de gemiddelde kwadraten bepalen, zijn:
Û
Û
waarbij:
I
= het aantal populaties
= het gemiddelde van elke lijst
FactorGK
FactorSK
Factordf
-------------------------=
ErrorGK
ErrorSK
Errordf
----------------------=
FactorSK n
i
x
i
x()
2
i 1=
I
=
ErrorSK n
i
1()Sx
i
2
i 1=
I
=
Factordf I 1 tellerdf voor ==
Errordf n
i
1()
i 1=
I
noemerdf voor ==
x
i
Appendix B: Algemene informatie 691
2-Samp
2-Samp2-Samp
2-SampÜTest
TestTest
Test
De
2-SampÜTest wordt als volgt gedefinieerd:
2-SampÜTest voor de alternatieve hypothese s
1
> s
2
.
Sxi
= de standaarddeviatie van elke lijst
ni
= de lengte van elke lijst
= het gemiddelde van alle lijsten
Sx1, Sx2 = De standaarddeviaties van de
steekproef met respectievelijk en
df vrijheidgraden.
Û =
Û-statistiek =
df(x, , )
=
Ûpdf( ) met df vrijheidsgraden en
p
= de genoteerde waarde van p
x
n
1
1
n
2
1
Sx1
Sx2
---------
⎝⎠
⎛⎞
2
n
1
1 n
2
1 n
1
1
n
2
1
pf
F
α
xn
1
1 n
2
1,,()dx=
Appendix B: Algemene informatie 692
2-SampÜTest voor de alternatieve hypothese s
1
< s
2
.
2-SampÜTest voor de alternatieve hypothese s
1
ƒ s
2
. De limieten moeten beantwoorden
aan:
waarbij, [L
bnd
,U
bnd
] = de onder- en bovengrens
De statistiek Û wordt gebruikt als de grens die resulteert in de kleinste integraal. De
andere grens wordt geselecteerd zodat de gelijkheidsrelatie met de vorige integraal
klopt.
2-SampTTest
2-SampTTest2-SampTTest
2-SampTTest
De
2-SampTTest wordt als volgt gedefinieerd. De t-toets voor twee steekproeven met df
vrijheidsgraden werkt als volgt:
pf
0
F
xn
1
1 n
2
1,,()dx=
p
2
--- fxn
1
1 n
2
1,,()xd
0
L
bnd
fxn
1
1 n
2
1,,()xd
U
bnd
==
t
x
1
x
2
S
----------------=
Appendix B: Algemene informatie 693
waarbij de berekening van S en df afhankelijk zijn van het feit of de varianties worden
samengevoegd. Als de varianties niet worden samengevoegd:
zoniet:
en is
Sxp de samengevoegde variantie.
Financiële formules
Financiële formulesFinanciële formules
Financiële formules
In dit deel worden de financiële formules behandeld voor het berekenen van de
geldwaarde als functie van de tijd, afschrijving, cash flow, het aantal dagen tussen
datums en de omzetting van rentepercentages.
S
Sx
1
2
n
1
----------
Sx
2
2
n
2
----------+=
df
Sx
1
2
n
1
----------
Sx
2
2
n
2
----------+
⎝⎠
⎜⎟
⎛⎞
2
1
n
1
1
--------------
Sx
1
2
n
1
----------
⎝⎠
⎜⎟
⎛⎞
2
1
n
2
1
--------------
Sx
2
2
n
2
----------
⎝⎠
⎜⎟
⎛⎞
2
+
--------------------------------------------------------------------------=
Sx
p
n
1
1()Sx
1
2
n
2
1()Sx
2
2
+
df
-------------------------------------------------------------------=
S
1
n
1
-----
1
n
2
-----
Sx
p
+=
df n
1
n
2
2+=
Appendix B: Algemene informatie 694
Geldwaarde als functie van de tijd (Time Value of Money)
Geldwaarde als functie van de tijd (Time Value of Money)Geldwaarde als functie van de tijd (Time Value of Money)
Geldwaarde als functie van de tijd (Time Value of Money)
waarbij:
PMT
ƒ 0
y
= C/Y ÷ P/Y
x
=(.01 × I%) ÷ C/Y
C/Y
= de samengestelde perioden per jaar
P/Y
= de betalingstermijnen per jaar
I%
= het rentepercentage per jaar
waarbij: PMT = 0
ie
yx1+()ln×()
[]1=
i
FV PV÷()
1 N÷()
1=
Appendix B: Algemene informatie 695
De iteratie die wordt gebruikt om i te berekenen, is als volgt:
waarbij: i ƒ 0
waarbij:
x
=
i
y
= P/Y ÷ C/Y
waarbij:
k
= 0 voor betalingen op het einde van de termijn
k
= 1 voor betalingen aan het begin van de termijn
0 PV PMT G
i
11i+()
N
i
------------------------------
FV 1 i+()
N
×+×+=
I%100CY e
yx1+()ln×()
1[]××=
G
i
1 ik×+=
N
PMT G
i
FV i××
PMT G
i
PV i×+×
----------------------------------------------
⎝⎠
⎛⎞
ln
1 i+()ln
----------------------------------------------------------=
N
PV FV+()PMT÷=
Appendix B: Algemene informatie 696
waarbij: i = 0
waarbij: i ƒ 0
waarbij: i = 0
waarbij: i ƒ 0
waarbij: i = 0
waarbij: i ƒ 0
waarbij: i = 0
PMT
i
G
i
-----
PV
PV FV+
1 i+()
N
1
----------------------------+×=
PMT
PV FV+()N÷=
PV
PMT G
i
×
i
------------------------ FV
1
1 i+()
N
-------------------
PMT G
i
×
i
------------------------×=
PV
FV PMT N×+()=
FV
PMT G
i
×
i
------------------------ 1 i+()
N
PV
PMT G
i
×
i
------------------------+
⎝⎠
⎛⎞
×=
FV
PV PMT N×+()=
Appendix B: Algemene informatie 697
Afschrijving (Amortization)
Afschrijving (Amortization)Afschrijving (Amortization)
Afschrijving (Amortization)
Wanneer bal( ) wordt berekend, is pmt2 = npmt
Laat bal(0) = RND(PV)
Voer een iteratie uit van m = 1 tot pmt2
vervolgens:
De balans, hoofdsom en rente zijn afhankelijk van de waarden van de betaling (PMT),
huidige waarde (PV), jaarlijks rentepercentage (I%) en tenslotte pmt1 en pmt2.
waarbij:
RND
= rond de getoonde waarde af op het
geselecteerde aantal cijfers na het decimale
teken
RN12
= rond af op 12 decimalen
I
m
RND RND12
ibalm1()×()[]=
bal m() bal m 1()I
m
RND PMT()+=
bal( ) bal pmt2()=
ΣPrn( ) bal pmt2()bal pmt1()=
ΣInt( ) pmt2 pmt1–1+()RND PMT()×ΣPrn( )=
Appendix B: Algemene informatie 698
Cash Flow
Cash FlowCash Flow
Cash Flow
waarbij:
De huidige nettowaarde is afhankelijk van de waarden van de eerste cash flow (CF
0
), de
daaropvolgende cash flows (
CFj), de frequentie van elke cash flow (nj) en het opgegeven
rentepercentage (i).
irr = 100 × i, waarbij i beantwoordt aan npv = 0
De interne rentabiliteit is afhankelijk van de waarden van de eerste cash flow (CFO) en
de daaropvolgende cash flows (CFJ).
i = I% ÷ 100
npv( ) CF
0
CF
j
1 i+()
-
S
j
1
11i+()
-
n
j
()
i
----------------------------------
j 1=
N
+=
S
j
n
i
i 1=
j
j 1
0 j 0=
=
Appendix B: Algemene informatie 699
Omzetten van rentepercentages (Interest Rate Conversions)
Omzetten van rentepercentages (Interest Rate Conversions)Omzetten van rentepercentages (Interest Rate Conversions)
Omzetten van rentepercentages (Interest Rate Conversions)
Dagen tussen datums (Days between Dates)
Dagen tussen datums (Days between Dates)Dagen tussen datums (Days between Dates)
Dagen tussen datums (Days between Dates)
Met de functie
dbd( kunt u een datum invoeren of berekenen die tussen 1 januari 1950
en 31 december 2049 valt.
Telmethode van het aantal effectieve dagen (houdt rekening met het echte aantal
dagen per maand en het echte aantal dagen per jaar):
dbd( (dagen tussen datums) = Aantal dagen II - Aantal dagen I
4
Eff =
waarbij:
x
=.01 × NOM ÷ CP
4Nom =
waarbij:
x
= .01 × EFF
Eff
= het effectieve percentage
CP
= de samengestelde perioden
Nom
= het nominale percentage
Aantal dagen I = (Y1
-
YB) × 365
+ (het aantal dagen van MB tot M1)
+ DT1
100 (e
CP x 1+()ln×
1)×
100 CP [×× e
1 CP÷ x 1+()ln×
1]
Appendix B: Algemene informatie 700
+
Aantal dagen II = (Y2
-
YB) × 365
+ (aantal dagen van MB tot M2)
+ DT2
+
waarbij:
M1 = de maand van de eerste datum
DT1 = de dag van de eerste datum
Y1 = het jaar van de eerste datum
M2 = de maand van de tweede datum
DT2 = de dag van de tweede datum
Y2 = het jaar van de tweede datum
MB
= de basismaand (januari)
DB
= de basisdag (1)
YB
= het basisjaar (het eerste jaar na een
schrikkeljaar)
Y1 YB
4
--------------------
Y2 YB
4
--------------------
Appendix B: Algemene informatie 701
Belangrijke informatie die u moet weten over uw
Belangrijke informatie die u moet weten over uw Belangrijke informatie die u moet weten over uw
Belangrijke informatie die u moet weten over uw
TI-84 Plus
TI-84 PlusTI-84 Plus
TI-84 Plus
Resultaten van de TI-84 Plus
Resultaten van de TI-84 PlusResultaten van de TI-84 Plus
Resultaten van de TI-84 Plus
Er kan een aantal redenen zijn waarom uw TI-84 Plus niet de verwachte resultaten
weergeeft; dit komt in de meeste gevallen door de volgorde van de bewerkingen of door
de mode-instellingen. Uw rekenmachine maakt gebruik van een Equation Operating
System (EOS) dat de functies in een uitdrukking in deze volgorde evalueert:
1. Functies die voorafgaan aan het argument, zoals vierkantswortel, sin( of log(
2. Functies die na het argument worden ingevoerd, zoals exponenten, factoren, r, ¡ en
conversies
3. Machten en wortels, zoals 2^5 of 5* vierkantswortel(32)
4. Permutaties (nPr) en combinaties (nCr)
5. Vermenigvuldiging, impliciete vermenigvuldiging en deling
6. Optelling en aftrekking
7. Relationele functies, zoals > of <
8. Logische operator ‘en’
9. Logische operatoren ‘of’ en ‘xof’
Onthoud dat het EOS werkt van links naar rechts en dat berekeningen tussen haakjes
het eerst uitgewerkt worden. U dient haakjes te gebruiken wanneer de algebraregels
niet duidelijk zijn.
Appendix B: Algemene informatie 702
Als u goniometrische functies gebruikt of polaire en rechthoekconversie uitvoert, kunnen
de niet-verwachte resultaten het gevolg zijn van de instelling van de hoekmode. De
hoekmodi Radian (radialen) en Degree (graden) bepalen hoe de TI-84 Plus
hoekwaarden interpreteert.
Om de instellingen van de hoekmode te veranderen voert u de volgende stappen uit:
1. Druk op z om de mode-instellingen weer te geven.
2. Selecteer
Degree of Radian.
3. Druk op Í om de instelling van de hoekmode op te slaan.
De foutmelding
De foutmeldingDe foutmelding
De foutmelding ERR:DIM MISMATCH
ERR:DIM MISMATCHERR:DIM MISMATCH
ERR:DIM MISMATCH
Uw TI-84 Plus geeft de foutmelding
ERR:DIM MISMATCH weer als u een bewerking
probeert uit te voeren die verwijst naar één of meer lijsten of matrices waarvan de
afmetingen niet overeenkomen. Bijvoorbeeld: als u L1*L2 vermenigvuldigt waarbij
L1={1,2,3,4,5} en L2={1,2} is, verschijnt de foutmelding
ERR:DIM MISMATCH, omdat het
aantal elementen in L1 en L2 niet overeenkomt.
De foutmelding ERR:INVALID DIM
De foutmelding ERR:INVALID DIMDe foutmelding ERR:INVALID DIM
De foutmelding ERR:INVALID DIM
De foutmelding
ERR:INVALID DIM kan verschijnen als u een grafiek van een functie
probeert te tekenen, waarin de statistische plot-functies niet betrokken zijn. De fout kan
worden hersteld door de statistische plots uit te schakelen. Om de statistische plots uit te
schakelen drukt u op y,] en selecteert u vervolgens
4:PlotsOff.
Appendix B: Algemene informatie 703
Contrastfunctie
ContrastfunctieContrastfunctie
Contrastfunctie
Als de contrastinstelling te donker is (ingesteld op 9) of te licht (ingesteld op 0), kan het
lijken of de rekenmachine niet goed werkt of uitgeschakeld is. Om het contrast bij te
stellen drukt u op de toets y
en laat u deze weer los, en houdt u vervolgens } of
ingedrukt.
TI-84 Plus Identificatiecode
TI-84 Plus IdentificatiecodeTI-84 Plus Identificatiecode
TI-84 Plus Identificatiecode
Uw grafische rekenmachine heeft een unieke identificatie (ID) code, die u moet noteren
en bewaren. U kunt deze ID van 14 cijfers en letters gebruiken om uw rekenmachine te
registreren op education.ti.com, of om uw rekenmachine te identificeren in het geval dat
deze verloren raakt of gestolen wordt. Een geldig ID bevat de cijfers 0 tot en met 9 en de
letters A tot en met F.
U kunt het besturingssysteem, het productn?ummer, het ID en het
certificaatrevisienummer bekijken op het scherm
About. Om het scherm About weer te
geven drukt u op y L en selecteert u
1:About.
Uw unieke product ID-code is: _____________________________
Appendix B: Algemene informatie 704
Backups
BackupsBackups
Backups
Uw TI-84 Plus lijkt op een computer, in die zin dat hij bestanden en Apps die belangrijk
voor u zijn opslaat. Het is altijd een goed idee om een backup te maken van de
bestanden en Apps van uw grafische rekenmachine met behulp van de TI Connect™-
software en een USB-computerkabel. U kunt de specifieke procedures voor het maken
van backups van de bestanden en Apps op uw rekenmachine vinden in het Help-
bestand van TI Connect™.
Apps
AppsApps
Apps
TI-84 Plus softwaretoepassingen (Apps) zijn software die u naar uw rekenmachine kunt
laden op dezelfde manier waarop u software naar uw computer laadt. Met Apps kunt u
uw rekenmachine aanpassen voor topprestaties op specifieke studiegebieden. Apps
voor de TI-84 Plus kunt u vinden in de TI Online Store op education.ti.com.
TI-Cares KnowledgeBase
TI-Cares KnowledgeBaseTI-Cares KnowledgeBase
TI-Cares KnowledgeBase
De TI-Cares KnowledgeBase biedt 24 uur per dag toegang via het Web om antwoorden
te vinden op veelgestelde vragen. De TI-Cares KnowledgeBase doorzoekt de
opgeslagen gegevens van bekende oplossingen en geeft u de oplossingen die het
meest bruikbaar zijn voor het oplossen van uw probleem. U kunt de TI-Cares
KnowledgeBase doorzoeken op education.ti.com/support.
Foutmeldingen
FoutmeldingenFoutmeldingen
Foutmeldingen
Wanneer de TI-84 Plus een fout detecteert, geeft deze een foutmelding als een
menutitel, zoals
ERR:SYNTAX of ERR:DOMAIN. Onderstaande tabel bevat alle fouttypen,
mogelijke oorzaken en suggesties voor correctie. De fouttypen in deze tabel worden
Appendix B: Algemene informatie 705
voorafgegaan door ERR: op het scherm van uw grafische rekenmachine. U ziet
bijvoorbeeld
ERR:ARCHIVED als een menutitel wanneer uw grafische rekenmachine een
fouttype
ARCHIVED detecteert.
Fouttype Mogelijke oorzaken en aanbevolen oplossing
ARCHIVED U hebt geprobeerd een gearchiveerde variabele te
gebruiken, te bewerken of te wissen. Bijvoorbeeld: de
uitdrukking dim(L1) veroorzaakt een fout indien L1
gearchiveerd is.
ARCHIVE FULL
U hebt geprobeerd een variabele te archiveren terwijl er
niet genoeg vrije ruimte is in het archief.
ARGUMENT Een functie of instructie heeft niet het correcte aantal
argumenten. Zie Appendix A voor syntax van functies
en instructies.
Appendix A geeft de argumenten en interpunctie weer
die nodig zijn om de functie of instructie uit te voeren.
Bijvoorbeeld: stdDev(list[,freqlist]) is een functie van de
TI-84 Plus. De argumenten worden cursief
weergegeven. De argumenten tussen haakjes zijn
facultatief en hoeven niet getypt te worden. U moet
ervoor zorgen dat u meervoudige argumenten scheidt
met een komma (,). Bijvoorbeeld: stdDev(list[,freqlist])
kan ingevoerd worden als stdDev(L1) of stdDev(L1,L2),
omdat de frequentielijst of freqlist facultatief is.
BAD ADDRESS U hebt geprobeerd een toepassing te verzenden of te
ontvangen en er heeft zich een fout voorgedaan bij de
gegevensoverdracht (bijvoorbeeld elektrische
interferentie).
Appendix B: Algemene informatie 706
BAD GUESS
U hebt in een CALC bewerking een Guess
opgegeven die niet tussen
Left Bound en
Right Bound valt.
U hebt voor de
solve( functie of de
vergelijkingsoplosser een
schatting opgegeven
die niet tussen
ondergrens en bovengrens valt.
Uw schatting en een aantal punten eromheen
zijn niet gedefinieerd.
Onderzoek de grafiek van de functie. Heeft de
vergelijking wel degelijk een oplossing, dan moet u de
grenzen en/of de beginwaarde van de schatting
wijzigen.
BOUND
U hebt Left Bound > Right Bound gedefinieerd
in een
CALC bewerking of voor de instructie
Select(.
U hebt
ondergrens | bovengrens opgegeven voor
fMin(, fMax(, solve( of de
vergelijkingsoplosser.
BREAK
U hebt de toets
É ingedrukt om de uitvoering van een
programma te annuleren, om een DRAW instructie te
onderbreken of om de berekening van een uitdrukking
te doen stoppen.
Fouttype Mogelijke oorzaken en aanbevolen oplossing
Appendix B: Algemene informatie 707
DATA TYPE U hebt een waarde of een variabele ingevoerd die niet
het juiste gegevenstype heeft.
U hebt voor een functie (met inbegrip van de
impliciete vermenigvuldiging) of een instructie
een argument ingevoerd dat niet het correcte
gegevenstype heeft, bijvoorbeeld een complex
getal waar een reëel getal moet worden
opgegeven. Raadpleeg appendix A en het
overeenkomstige hoofdstuk in deze handleiding.
U hebt in een editor een gegevenstype
ingevoerd dat niet is toegestaan; voorbeeld: u
hebt in de
STAT LIST editor een matrix
ingevoerd als een element. Raadpleeg het
overeenkomstige hoofdstuk in deze
handleiding.
U probeerde een gegeven op te slaan in een
ander (foutief) gegevenstype; voorbeeld: u
wilt een matrix in een lijst opslaan.
DIM MISMATCH Uw rekenmachine geeft de foutmelding ERR:DIM
MISMATCH als u probeert een bewerking uit te voeren
die verwijst naar één of meer lijsten of matrices,
waarvan de afmetingen niet overeenkomen.
Bijvoorbeeld: als u L1*L2 vermenigvuldigt waarbij
L1={1,2,3,4,5} en L2={1,2}, dan verschijnt de
foutmelding ERR:DIM MISMATCH omdat het aantal
elementen in L1 en L2 niet overeenkomt.
Fouttype Mogelijke oorzaken en aanbevolen oplossing
Appendix B: Algemene informatie 708
DIVIDE BY 0
U probeerde een deling door nul uit te voeren.
Deze fout wordt niet gemeld tijdens het
afbeelden van een grafiek. De TI-84 Plus staat
ongedefinieerde waarden in een grafiek niet toe.
U probeerde een lineaire regressie uit te
voeren voor een verticale lijn.
DOMAIN
U hebt voor een functie of instructie een
argument opgegeven dat buiten het geldige
domein valt. Deze fout wordt niet gemeld
tijdens het afbeelden van een grafiek. De
TI-84 Plus staat ongedefinieerde waarden in
een grafiek niet toe. Raadpleeg Appendix A.
U probeerde een logaritmische of
machtsregressie met een L
X of een
exponentiële of machtregressie met een L
Y uit
te voeren.
U probeerde G
Prn( of GInt( te berekenen terwijl
pmt2 < pmt1 is.
DUPLICATE
U heeft geprobeerd een groepsnaam te
creëren die al bestaat.
Duplicate Name U probeerde een variabele te versturen maar er bestaat
reeds een variabele met dezelfde naam op het
ontvangende toestel.
EXPIRED U heeft geprobeerd een toepassing uit te voeren met
een beperkte proefperiode, en de periode is verstreken.
Fouttype Mogelijke oorzaken en aanbevolen oplossing
Appendix B: Algemene informatie 709
Error in Xmit
De TI-84 Plus kon een gegeven niet
verzenden. Controleer of de kabel op beide
toestellen stevig is aangesloten en of het
ontvangende toestel in de ontvangstmodus
staat.
U hebt É ingedrukt tijdens de
gegevensoverdracht.
U probeerde een backup van het geheugen te
maken van een TI-82 naar een TI-84 Plus.
U probeerde gegevens van een TI-84 Plus
naar een TI-82 te versturen (en deze
gegevens zijn niet
L1 tot en met L6).
U probeerde
L1 tot en met L6 van een TI-84
Plus naar een TI-82 te versturen zonder
gebruik te maken van de optie
5:Lists to TI82
in het menu
Link SEND.
ID NOT FOUND Deze fout treedt op wanneer het commando SendID
wordt uitgevoerd, maar de juiste rekenmachine- ID niet
gevonden kan worden.
ILLEGAL NEST U probeerde een ongeldige functie te gebruiken in een
argument van een functie, bijvoorbeeld seq( binnen
uitdrukking voor seq(.
Fouttype Mogelijke oorzaken en aanbevolen oplossing
Appendix B: Algemene informatie 710
INCREMENT
De stapgrootte in seq( is 0 of heeft een foutief
teken. Deze fout wordt niet gemeld tijdens het
afbeelden van een grafiek. De TI-84 Plus
staat ongedefinieerde waarden in een grafiek
niet toe.
De stapgrootte voor een
For( lus is 0.
Fouttype Mogelijke oorzaken en aanbevolen oplossing
Appendix B: Algemene informatie 711
INVALID
U probeerde te verwijzen naar een variabele of
een functie te gebruiken op een scherm of
positie waar dit niet kan. Voorbeeld:
Yn kan niet
worden gebruikt om te verwijzen naar
Y, Xmin,
@
X of TblStart.
U probeerde te verwijzen naar een variabele
of een functie die werd overgezet van de
TI-82 en die niet geldig is voor de TI-84 Plus.
Voorbeeld: u hebt
UnN1 van de TI-82 naar de
TI-84 Plus omgezet en probeerde hiernaar te
verwijzen.
In de modus
Seq probeerde u een faseplot af
te beelden terwijl niet beide vergelijkingen van
de faseplot werden gedefinieerd.
In de modus
Seq probeerde u een grafiek af
te beelden voor een recursieve rij terwijl u het
correcte aantal beginvoorwaarden niet hebt
opgegeven.
In de modus
Seq probeerde u te verwijzen
naar andere termen dan
(nN1) of (nN2).
U probeerde een grafiekstijl in te stellen die in
de actuele grafische modus niet geldig is.
U probeerde de instructie
Select( te gebruiken
zonder eerst minstens één xyLine
(lijndiagram) of scatter plot
(spreidingsdiagram) te selecteren (“Aan”
zetten).
Fouttype Mogelijke oorzaken en aanbevolen oplossing
Appendix B: Algemene informatie 712
INVALID DIM
De foutmelding ERR:INVALID DIM kan
verschijnen als u een grafiek van een functie
probeert te tekenen, waarin de statistische
plot-functies niet betrokken zijn. De fout kan
worden hersteld door de statistische plots uit
te schakelen. Om de statistische plots uit te
schakelen drukt u op y ,]en
selecteert u vervolgens
4:PlotsOff.
U hebt de dimensie van een lijst niet
opgegeven als een geheel getal tussen 1 en
999.
U hebt de dimensie van een matrix niet
opgegeven als een geheel getal tussen 1 en
99.
U kunt alleen een vierkante matrix inverteren.
ITERATIONS
De functie solve( of de vergelijkingsoplosser
heeft het maximale aantal toegestane iteraties
overschreden. Onderzoek de grafiek van de
functie. Heeft de vergelijking wel degelijk een
oplossing, wijzig dan de grenzen en/of de
beginwaarde van de schatting, of beide.
irr( heeft het maximale aantal toegestane
iteraties overschreden.
Bij het berekenen van æ werd het maximale
aantal toegestane iteraties overschreden.
Fouttype Mogelijke oorzaken en aanbevolen oplossing
Appendix B: Algemene informatie 713
LABEL Het label dat u na de instructie Goto hebt opgegeven,
is in het programma niet gedefinieerd met een instructie
Lbl.
MEMORY Er is onvoldoende geheugenruimte om de instructie of
functie uit te voeren. U moet enkele gegevens in het
geheugen wissen (zie hoofdstuk 18) vooraleer u de
instructie of functie kunt uitvoeren.
Recursieve problemen geven deze fout; voorbeeld:
wanneer u de vergelijking Y1=Y1 in een grafiek
probeert af te beelden.
Deze fout kan tevens voorkomen wanneer u een
If/Then, For(, While of Repeat lus verlaat met de
instructie Goto, omdat de opdracht End, die het einde
van de lus aangeeft, nooit meer wordt bereikt.
MemoryFull
U kunt een gegeven niet verzenden omdat
het beschikbare geheugen van het
ontvangende toestel te klein is. U kunt dit
gegeven overslaan of de ontvangstmodus
verlaten.
Tijdens het maken van een backup van het
volledige geheugen blijkt dat het beschikbare
geheugen van het ontvangende toestel
ontoereikend is om alle gegevens uit het
geheugen van het zendende toestel te
ontvangen. Een boodschap meldt u hoeveel
bytes u op het zendende toestel moet wissen
om de backup van het geheugen alsnog te
kunnen maken. Wis de gegevens en probeer
opnieuw.
Fouttype Mogelijke oorzaken en aanbevolen oplossing
Appendix B: Algemene informatie 714
MODE U probeerde een waarde in een venstervariabele op te
slaan in een andere grafische modus of een instructie
uit te voeren in de verkeerde modus, bijvoorbeeld de
instructie DrawInv in een grafische modus die niet
Func is.
NO SIGN CHNG
•De solve( functie of de vergelijkingsoplosser
heeft geen verandering van het teken
gevonden.
U probeerde æ¾ te berekenen terwijl
FV,
(Ú
PMT) en PV alle 0 zijn of terwijl FV,
(Ú
PMT) en PV alle _0 zijn.
U probeerde
irr( te berekenen terwijl CFList
noch
CFO > 0 is, of terwijl noch CFList noch
CFO < 0 is.
NONREAL ANS In de modus voor reële getallen Real resulteerde een
berekening in een complex getal. Deze fout wordt niet
gemeld tijdens het afbeelden van een grafiek. De TI-84
Plus staat ongedefinieerde waarden in een grafiek niet
toe.
OVERFLOW U probeerde een getal in te voeren of te berekenen dat
buiten het bereik van de rekenmachine valt. Deze fout
wordt niet gemeld tijdens het afbeelden van een
grafiek. Ongedefinieerde waarden worden voor de
grafiek door de TI-84 Plus genegeerd.
RESERVED U probeerde een systeemvariabele op een foutieve
wijze te gebruiken. Raadpleeg appendix A.
Fouttype Mogelijke oorzaken en aanbevolen oplossing
Appendix B: Algemene informatie 715
SINGULAR MAT
Een singuliere matrix (determinant = 0) kan
niet als argument worden gebruikt voor de
functie L
1.
De instructie
SinReg of een veeltermregressie
genereerde een singuliere matrix
(determinant = 0) omdat geen oplossing kon
worden gevonden of er gewoon geen
oplossing bestaat.
Deze fout wordt niet gemeld tijdens het afbeelden van
de grafiek. De TI-84 Plus staat ongedefinieerde waarden
in een grafiek niet toe.
SINGULARITY uitdrukking van de solve( functie of de
vergelijkingsoplosser vertoont een singulariteit (een
punt waar de functie niet gedefinieerd is). Onderzoek
de grafiek van de functie. Heeft de vergelijking wel
degelijk een oplossing, dan moet u de grenzen en/of de
beginwaarde van de schatting of beide wijzigen.
STAT U probeerde een statistische berekening uit te voeren
voor lijsten die hiervoor niet geschikt zijn.
Voor statistische analyses moet u minstens
twee gegevenspunten opgeven.
•Voor
Med-Med moeten er minstens drie
punten in elk gedeelte voorkomen.
Als u een frequentielijst gebruikt, moeten alle
elementen 0 zijn.
•(
Xmax N Xmin) à Xscl moeten voor een
histogram 47 zijn.
Fouttype Mogelijke oorzaken en aanbevolen oplossing
Appendix B: Algemene informatie 716
STAT PLOT U probeerde een grafiek af te beelden terwijl er een
statistische plot On ("Aan") staat die een onafhankelijke
lijst gebruikt.
SYNTAX De opdracht bevat een syntaxisfout. Controleer of de
functies, argumenten, haakjes of komma's foutief zijn
geplaatst.
Appendix A geeft de argumenten en interpunctie weer
die nodig zijn om de functie of instructie uit te voeren.
Bijvoorbeeld: stdDev(list[,freqlist]) is een functie van de
TI-84 Plus. De argumenten worden cursief
weergegeven. De argumenten tussen haakjes zijn
facultatief en hoeven niet getypt te worden. U moet
ervoor zorgen dat u meervoudige argumenten scheidt
met een komma (,). Bijvoorbeeld: stdDev(list[,freqlist])
kan ingevoerd worden als stdDev(L1) of stdDev(L1,L2),
omdat de frequentielijst of freqlist facultatief is.
TOL NOT MET U hebt een nauwkeurigheid opgegeven waarbij het
algoritme geen passend resultaat kan opleveren.
UNDEFINED U verwijst naar een variabele die op dat ogenblik niet is
gedefinieerd. Voorbeeld: u verwijst naar een
statistische variabele op het ogenblik dat deze niet is
berekend, omdat een lijst werd gewijzigd. Voorbeeld: u
verwijst naar een variabele terwijl deze variabele niet
geldig is voor de berekening die op dat ogenblik wordt
uitgevoerd, bijvoorbeeld a na Med-Med.
VALIDATION Elektrische interferentie heeft een probleem in de
verbinding veroorzaakt of deze rekenmachine mag
deze toepassing niet uitvoeren.
Fouttype Mogelijke oorzaken en aanbevolen oplossing
Appendix B: Algemene informatie 717
VARIABLE U heeft geprobeerd een variabele te archiveren die niet
gearchiveerd kan worden of u heeft geprobeerd een
toepassing of een groep uit het archief te halen.
Voorbeelden van variabelen die niet gearchiveerd
kunnen worden:
Reële getallen LRESID, R, T, X, Y, Theta,
Statistische variabelen onder het menu
Vars,
STATISTICS, Yvars en de AppIdList.
VERSION U heeft geprobeerd een incompatibele variabeleversie
te ontvangen van een andere rekenmachine.
WINDOW
RANGE
Er is een probleem met de venstervariabelen.
U hebt Xmax Xmin of Ymax Ymin
gedefinieerd.
U hebt q
max qmin en qstep > 0 (of
omgekeerd) gedefinieerd.
U hebt
Tstep=0 proberen in te stellen.
U hebt
Tmax _Tmin en Tstep > 0 (of
omgekeerd) gedefinieerd.
De venstervariabelen zijn te klein of te groot
om de grafiek correct af te beelden. Dit kan
gebeuren door te veel in of uit te zoomen voor
een bepaald punt, waardoor de berekeningen
buiten de numerieke limieten van de TI-84
Plus vallen.
Fouttype Mogelijke oorzaken en aanbevolen oplossing
Appendix B: Algemene informatie 718
Informatie over de nauwkeurigheid
Informatie over de nauwkeurigheidInformatie over de nauwkeurigheid
Informatie over de nauwkeurigheid
Nauwkeurigheid bij berekeningen
Nauwkeurigheid bij berekeningenNauwkeurigheid bij berekeningen
Nauwkeurigheid bij berekeningen
Om de grootste nauwkeurigheid te verzekeren, rekent de TI-84 Plus intern met meer
cijfers dan er op het scherm worden getoond. De waarden die in het geheugen worden
opgeslagen, hebben 14 cijfers en een exponent met twee cijfers.
Aan de venstervariabelen kunt u een waarde van maximaal 10 cijfers toekennen (12
cijfers voor de variabelen
Xscl, Yscl, Tstep en qstep. .
Wanneer een waarde in het uitleesscherm wordt getoond, wordt deze afgerond
zoals bepaald door de modusinstelling op een maximum van 10 cijfers en een
exponent met twee cijfers.
De waarde van de variabele
RegEQ wordt in de modus Float getoond met maximaal
14 cijfers. Als u een regressie uitvoert terwijl u een andere instelling dan
Float hebt
gekozen, namelijk een vaste notatie van decimale cijfers, dan zal de waarde in
RegEQ worden afgerond en opgeslagen met het opgegeven aantal cijfers na het
decimale teken.
Xmin is het midden van het uiterste linkse beeldpunt (pixel). Xmax is het midden van het
op één na uiterst rechtse beeldpunt (het uiterst rechtse beeldpunt is gereserveerd voor
ZOOM
Er werd een punt of een lijn in plaats van een
rechthoek gedefinieerd in
ZBox.
De opdracht ZOOM resulteerde in een
wiskundige fout.
Fouttype Mogelijke oorzaken en aanbevolen oplossing
Appendix B: Algemene informatie 719
het bezig-symbool). @X is de afstand tussen de middelpunten van twee aan elkaar
grenzende beeldpunten.
In de schermmodus
Full wordt @X berekend als (Xmax N Xmin) à 94. In de modus
voor het gesplitste scherm
G-T wordt @X berekend als (Xmax N Xmin) à 46.
Als u in het basisscherm of vanuit een programma in de schermmodus
Full een
waarde opgeeft voor @
X, dan wordt Xmax berekend als Xmin + @X äŠ 94. In de
modus voor het gesplitste scherm
G-T wordt Xmax dan berekend als
Xmin + @X äŠ 46.
Ymin is het midden van het op één na onderste beeldpunt (pixel). Ymax is het midden
van het bovenste beeldpunt. @
Y is de afstand tussen de middelpunten van twee aan
elkaar grenzende beeldpunten.
In de schermmodus
Full wordt @Y berekend als (Ymax N Ymin) à 62. In de modus
voor het gesplitste scherm
Horiz wordt @Y berekend als (Ymax N Ymin) à 30. In de
modus voor het gesplitste scherm
G-T wordt @Y berekend als (Ymax N Ymin) à 50.
Als u in het basisscherm of vanuit een programma in de schermmodus
Full een
waarde opgeeft voor @
Y, dan wordt Ymax berekend als Ymin + @Y äŠ 62. In de modus
voor het gesplitste scherm
Horiz wordt Ymax berekend als Ymin + @Y äŠ 30. In de
modus voor het gesplitste scherm
G-T wordt Ymax berekend als Ymin + @Y äŠ 50.
De coördinaten van de cursor worden getoond als getallen van acht tekens (eventueel
een negatief teken, decimaal teken en exponent inbegrepen) wanneer de modus
Float
werd geselecteerd. De waarden van
X en Y worden aangepast met een maximale
nauwkeurigheid van acht cijfers.
minimum en maximum in het menu CALCULATE worden berekend met een
nauwkeurigheid van 1âL5.
f(x)dx in het menu CALCULATE worden berekend met een
nauwkeurigheid van 1âL3. Hierdoor kan het voorkomen dat het getoonde resultaat niet
Appendix B: Algemene informatie 720
nauwkeurig overeenstemt met alle getoonde acht cijfers. Bij de meeste functies zijn er
minstens vijf cijfers nauwkeurig. Voor
fMin(, fMax( en fnInt( in het menu MATH en solve( in
de
CATALOG kunt u de nauwkeurigheid zelf opgeven.
Appendix B: Algemene informatie 721
Grenzen voor functies
Grenzen voor functiesGrenzen voor functies
Grenzen voor functies
Functie Grenzen voor de ingevoerde waarden
sin x, cos x, tan x
0 |
x| < 10
12
(radialen of graden)
sin
L
1
x, cos
L
1
x
L1 x 1
ln x, log x
10
L100
< x < 10
100
ex
L10
100
< x 230.25850929940
10x
L10
100
< x< 100
sinh x, cosh x |x| 230.25850929940
tanh x
|x| < 10
100
sinh
L
1
x |x| < 5 × 10
99
cosh
L
1
x 1 x < 5 × 10
99
tanh
L
1
x
L1 < x < 1
x (in de modus
voor reële getallen)
0
x < 10
100
x (in de modus
voor complexe
getallen)
|
x| < 10
100
x!
L.5 _x 69, waarbij x een veelvoud van .5 is
Appendix B: Algemene informatie 722
Resultaten van functies
Resultaten van functiesResultaten van functies
Resultaten van functies
Functie Limieten van de resultaten
sin
L
1
x, tan
L
1
x
L90¡ tot 90¡ of Lp à 2 tot p à 2 (radialen)
cos
L
1
x
0¡ tot 180¡ of 0 tot p (radialen)
Appendix C: Informatie over service en garantie 723
Appendix C:
Appendix C:Appendix C:
Appendix C:
Informatie over service en garantie
Informatie over service en garantieInformatie over service en garantie
Informatie over service en garantie
Productinformatie, service en garantie TI
Productinformatie, service en garantie TIProductinformatie, service en garantie TI
Productinformatie, service en garantie TI
Product en
serviceinformatie TI
Voor meer informatie over producten van en
service door TI, kan per E-mail contact
worden opgenomen met TI. Ook is informatie
te vinden op de TI-pagina op het World Wide
Web.
E-mailadres: ti-cares@ti.com
Internetadres: education.ti.com
Informatie service
over garantie
Raadpleeg voor informatie over de
garantievoorwaarden en -periode of over
service, de garantiebepalingen die bij dit
product worden geleverd of neem contact op
met het verkooppunt waar u dit TI-product
heeft gekocht.
Appendix C: Informatie over service en garantie 724
Informatie over de batterijen
Informatie over de batterijenInformatie over de batterijen
Informatie over de batterijen
Wanneer moeten de batterijen vervangen worden
Wanneer moeten de batterijen vervangen wordenWanneer moeten de batterijen vervangen worden
Wanneer moeten de batterijen vervangen worden
De TI-84 Plus gebruikt vijf batterijen: vier AAA-alkalinebatterijen en één SR44SW of 303
zilveroxide-reservebatterij die extra vermogen levert, en ervoor zorgt dat er geen
informatie verloren gaat wanneer u de AAA-batterijen vervangt.
Wanneer de batterijen onvoldoende energie leveren, verschijnt op het scherm van de
TI-84 Plus een van de volgende meldingen.
Nadat
Melding A de eerste keer is verschenen, zullen de batterijen, afhankelijk van het
gebruik, nog ongeveer 1 à 2 weken werken. (Deze periode is gebaseerd op tests met
alkalinebatterijen; bij andere typen batterijen kan dit afwijken.)
Indien
Melding B wordt weergegeven, dient u de batterijen onmiddellijk te vervangen om
de toepassing met succes te kunnen downloaden.
Geeft deze melding weer
wanneer u het apparaat
inschakelt.
Geeft deze melding weer wanneer u
probeert een toepassing te downloaden.
Melding A Melding B
Appendix C: Informatie over service en garantie 725
U moet de zilveroxide-batterij om de drie of vier jaar vervangen.
Gevolgen van het vervangen van de batterijen
Gevolgen van het vervangen van de batterijenGevolgen van het vervangen van de batterijen
Gevolgen van het vervangen van de batterijen
Verwijder
nooit tegelijk beide typen batterijen (AAA- en zilveroxide-reservebatterij). Zorg
ervoor dat de batterijen
nooit volledig leeg zijn. Wanneer u deze richtlijnen en de
procedure voor het vervangen van batterijen volgt, kunt u één van beide typen batterijen
vervangen zonder de gegevens in het geheugen te verliezen.
Voorzorgsmaatregelen m.b.t. de batterijen
Voorzorgsmaatregelen m.b.t. de batterijenVoorzorgsmaatregelen m.b.t. de batterijen
Voorzorgsmaatregelen m.b.t. de batterijen
Neem altijd de volgende voorzorgsmaatregelen wanneer u batterijen vervangt.
Zorg ervoor dat batterijen buiten het bereik van kinderen blijven.
Gebruik nooit nieuwe en gebruikte batterijen door elkaar. Gebruik steeds hetzelfde
merk (of type van een bepaald merk) batterijen.
Gebruik nooit oplaadbare en niet-oplaadbare batterijen door elkaar.
Plaats de batterijen steeds zoals aangegeven is op het polariteitsdiagram (+ en N).
Plaats niet-oplaadbare batterijen niet in een batterijoplader.
Voer gebruikte batterijen direct af volgens de juiste afvalverwerkingsmethode. Laat
ze niet in het bereik van kinderen.
U dient batterijen nooit te verbranden of open te maken.
De batterijen vervangen
De batterijen vervangenDe batterijen vervangen
De batterijen vervangen
Om de batterijen te vervangen, gaat u als volgt te werk:
Appendix C: Informatie over service en garantie 726
1. Schakel de grafische rekenmachine uit. Schuif de beschermende hoes over het
toetsenbord zodat de grafische rekenmachine niet per ongeluk kan worden
ingeschakeld. Draai het apparaat om zodat u de achterzijde voor u heeft.
2. Terwijl u de rekenmachine rechtop houdt, drukt u het klepje bovenaan het deksel
van de batterijen naar beneden en trekt u het deksel naar u toe om het te openen.
Opmerking: om te vermijden dat de informatie die in het geheugen is opgeslagen
verloren gaat, moet u de rekenmachine uitschakelen. Verwijder nooit tegelijkertijd de
AAA-batterijen en de zilveroxide-batterij.
3. Vervang alle vier de AAA-alkalinebatterijen. Of vervang de zilveroxidebatterij.
Om de AAA-alkalinebatterijen te vervangen, verwijdert u alle vier de lege AAA-
batterijen en plaatst u nieuwe, volgens het polariteitsdiagram (+ en N) dat in de
batterijruimte staat afgedrukt.
Om de zilveroxidebatterij te vervangen, verwijdert u het schroefje en het klepje
dat de zilveroxidebatterij beschermt. Plaats de nieuwe batterij met de + zijde
naar boven. Zet het klepje terug op zijn plaats en schroef het vast. Gebruik een
SR44SW of 303 (of soortgelijke) zilveroxidebatterij.
4. Plaats het deksel van het batterijvak terug. Zet de grafische rekenmachine aan en
stel indien nodig het contrast van het scherm bij door op y } of te drukken.
Appendix C: Informatie over service en garantie 727
In geval van moeilijkheden
In geval van moeilijkhedenIn geval van moeilijkheden
In geval van moeilijkheden
Bij moeilijkheden
Bij moeilijkhedenBij moeilijkheden
Bij moeilijkheden
Als u moeilijkheden hebt bij het gebruik van de rekenmachine, gaat u als volgt te werk.
1. Indien u niets ziet op het scherm, moet u het contrast van de grafische
rekenmachine misschien aanpassen.
Om het scherm donkerder te maken, drukt u y in, laat u de toets weer los en houdt
u vervolgens } ingedrukt tot het display donker genoeg is.
Om het scherm lichter te maken, drukt u y in, laat u de toets weer los en houdt u
vervolgens
ingedrukt tot het display licht genoeg is.
2. Als er een foutmenu wordt weergegeven, volgt u deze stappen:
Noteer het fouttype (
ERR:fouttype).
Selecteer
2:GOTO, indien beschikbaar. Het vorige scherm wordt weergegeven
met de cursor op of bij de foutlocatie.
Bepaal de fout.
Corrigeer de uitdrukking.
Raadpleeg indien nodig de tabel met Foutmeldingen voor meer informatie over
specifieke fouten.
3. Wanneer het bezig-symbool (stippellijntje) wordt weergegeven, werd de uitvoering
van een programma of het tekenen van een grafiek onderbroken; de TI-84 Plus
wacht op invoer. Druk op Í om verder te gaan of op É om af te breken.
4. Wanneer de dambord-cursor ( # ) wordt weergegeven, zijn er twee mogelijkheden: u
heeft het maximum aantal tekens in een prompt ingevoerd, of het geheugen is vol.
Indien het geheugen vol is:
Appendix C: Informatie over service en garantie 728
Druk op y L 2 om het menu MEMORY MANAGEMENT / DELETE weer te
geven.
Kies het type gegevens dat u wilt wissen, of kies
1:All voor een lijst met alle
variabelen van alle types. Er wordt een scherm weergegeven met een lijst met
alle variabelen van het door u geselecteerde type en het aantal bytes dat door
elke variabele in beslag wordt genomen.
Druk op } en op om de selectiecursor (4) naast het item dat u wilt wissen te
zetten en druk vervolgens op {.
5. Als de grafische rekenmachine helemaal niet lijkt te werken, dient u zich ervan te
verzekeren dat de alkalinebatterijen vol en op de juiste wijze geïnstalleerd zijn. .
6. Als u er zeker van bent dat de batterijen nieuw zijn en de TI-84 Plus nog steeds niet
werkt, kunt u de rekenmachine handmatig proberen te resetten.
Verwijder alle AAA-batterijen uit de grafische rekenmachine.
Houd de toets É tien seconden ingedrukt.
Plaats de batterijen terug.
Zet de rekenmachine aan.
Wanneer u de grafische rekenmachine reset, kan het contrast soms veranderen. Als
het scherm zwak of leeg is, kunt u het bijstellen door op y te drukken, de toets los
te laten en vervolgens } of ingedrukt te houden.
7. Als de bovenstaande oplossingen niet werken kunt u het gehele geheugen resetten.
Het RAM, het archiefgeheugen met gebruikersgegevens en de systeemvariabelen
worden teruggezet op de fabrieksinstellingen wanneer u het gehele geheugen reset.
Alle niet-systeemvariabelen, toepassingen (Apps) en programma’s worden gewist.
Druk op y L om het menu
MEMORY weer te geven.
•Kies
7:Reset om het menu RAM ARCHIVE ALL weer te geven.
Druk op ~ ~ om het menu
ALL weer te geven.
Appendix C: Informatie over service en garantie 729
•Kies 1:All Memory om het menu RESET MEMORY weer te geven.
Om verder te gaan met de reset, kiest u
2:Reset. De melding Mem cleared
verschijnt op het basisscherm.
Index 730
Index
Symbolen
( !dim( (dimensie toekennen)
284
(– (aftrekking)
59
(- (notatie graden)
676
(! (faculteit)
89, 676
(! Opslag
31, 664
(!dim( (dimensie toekennen)
260, 620
(# (niet gelijk aan)
96, 678
($( (kwadraatwortel)
60, 682
(%, (, + (pixelmerk)
222, 353
(' (notatie minuten)
683
(( ) (haken)
46
()Int( (som van de betaalde interest)
434,
633
()Prn( (hoofdsom)
434, 645
(* (vermenigvuldiging)
59, 682
(*row(
266, 267, 653
(*row+(
266, 653
(+ (opeenvolging)
454, 683
(+ (optelling)
59, 683
(/ ( (deling)
59
(/ (deling)
682
(/ (inverse)
60, 212, 255
(: (dubbele punt)
467
(< (kleiner dan)
96, 678
(= (gelijk-aan relationele test)
99, 678
(> (groter dan)
96
([ ] (indicator matrix)
250
(^ (macht)
60
({ (kleiner dan of gelijk aan)
96
({ } (indicator lijst)
271
(| (groter dan of gelijk aan)
96
(² (kwadraat)
60
(³ (derdemacht)
64
(³$( (derdemachtswortel)
64
(“ ” (tekenreeksen)
449
(” (notatie seconden)
683
(4Dec (in decimalen)
63, 617
(4DMS (in graden/minuten/seconden)
94,
622
(4Eff( (effectief interestpercentage)
439,
622
(4Frac (in breukvorm)
63, 627
(4Nom( (nominaal interestpercentage)
438,
640
(4Polar (in poolcoördinaten)
86, 645
(4Rect (in carthesische coördinaten)
86,
651
(c²cdf( (chi-kwadraat cdf)
412, 615
(c²cdf( (chikwadraatkansverdeling)
613
(c²pdf( (chi-kwadraat pdf)
411, 615
(c²pdf( (chikwadraatkansdichtheid)
615
(χ²-Test (chi-square test)
392
(c²-Test (chi-kwadraat test)
391
(Tbl (tabelstap) variabele
195
(X venstervariabele
118
Index 731
(Y venstervariabele 118
(E (exponent)
622
(Fcdf(
413, 624
(Fpdf(
412, 625
(F-Test formule voor twee steekproeven
691
(I% (jaarlijks interestpercentage) variabele
426, 442
(L (symbool voor de naam van een lijst die
door de gebruiker werd gedefinieerd)
635
(N (aantal betalingstermijnen) variabele
426, 442
(N (aftrekking)
683
(N (negatief)
47, 62
(p (pi)
62
@List(
636
³ (derdemacht)
678
³$( (derdemachtswortel)
678
Getallen
10^( (macht van tien)
61, 682
1-SampTInt (t-betrouwbaarheids-interval
voor twee steekproeven)
655
1-Var Stats (statistiek met één variabele)
336, 670
1-PropZInt (z-betrouwbaarheids interval
voor één groep)
647
1-PropZInt (z-betrouwbaarheids interval
voor één groep)
389
1-PropZTest (z-test voor één groep)
381
1-PropZTest (z-test voor één groep)
647
2-PropZInt (z-betrouwbaarheids-interval
voor twee groepen)
647
2-PropZInt (z-betrouwbaarheids-interval
voor twee groepen)
390
2-PropZTest (z-test voor twee groepen)
647
2-SampFTest (F-Test voor twee
steekproeven)
655
2-SampFTest (F-Test voor twee
steekproeven)
394
2-SampTInt (t-betrouwbaarheidsinterval
voor twee steekproeven)
388
2-SampTTest (t-test voor twee
steekproeven)
379
2-SampZInt (z-betrouwbaarheidsinterval
voor twee steekproeven)
386
2-SampZTest (z-test voor twee
steekproeven)
377
2-Var Stats (statistiek met twee
variabelen)
337, 670
2-SampTTest (t-test voor twee
steekproeven)
655
2-SampZInt (z-betrouwbaarheids-interval
voor twee steekproeven)
658
A
a+bi (complexe 1rechthoeksmodus)
27,
79
aan en uitzetten
assen
121
beeldpunten
223
coˆrdinaten
120
Index 732
functies 110
labels
121
punten
220
raster
121
statistische plots
110, 355
uitdrukkingen
122
van de TI-84
5
abs( (absolute waarde)
75, 254, 611
Activiteiten
502
actuele waarde
426, 430, 441
afbeelden van de grafiek van een functie
afbeelden van een grafiek
101
arceren
113
berekenen
109
CALC (berekenen) bewerkingen
140
controleren/wijzigen van de
modusinstellingen
105
definiÎren in het Y= scherm
107
deselecteren
109
familie van krommen grafisch
afbeelden
124
functies op een grafiek tekenen
123
grafiekstijlen instellen
113
modi instellen
26, 106, 627
modi instellen vanuit een programma
106
nauwkeurigheid
126
onderbreken of annuleren
122
onderzoeken met de vrij beweegbare
cursor
125
opmaak instellen
119
panning
128
Quick Zoom gebruiken
129
selecteren
109, 625
Smart Graph
123
venstervariabelen X en Y
118
venstervariabelen instellen
118
volgen
127
waarden toekennen aan
venstervariabelen
115
weergavevenster
115
Y= editor
107
afgeleide Zie numerieke afgeleide
59
afschrijving
)Int( (interestsom)
633
)Prn( (hoofdsom)
434, 645
bal( (balans van de afschrijving)
434,
613
formule
697
schema’s berekenen
434
aftrekking (–)
59
aftrekking (N)
683
alfabetische vergrendeling
20
Alpha (alfabetische) cursor
10
and (Boolese) operator
99, 611
ANGLE menu
91
angle(
85, 611
ANOVA( (ééndimensionale
variantieanalyse) berekenen
399, 611
Ans (laatste antwoord)
38, 562, 611
APD™/Automatic Power Down™
(automatisch uitschakelen)
5
Index 733
Apps 29, 561
AppVars
29, 561
arceren boven grafiekstijl
112
arceren onder grafiekstijl
112
arceren van gebieden op grafieken
113,
213
Archive (archief)
670
Archive (Archiveren)
566
Archiveren
foutmelding archief vol
591, 705
geheugenfout
586
schoonmaak
586
Asm(
500, 611
AsmComp(
500, 613
AsmPrgm(
500, 613
assembleertaalprogramma's
500
assen, weergave (AxesOn, AxesOff)
121,
613
augment(
262, 290, 613
automatisch uitschakelen (APD™/
Automatic Power Down™)
5
automatische lijst van de restwaarden
(RESID)
331
automatische regressievergelijking
331
AxesOff
121, 613
AxesOn
121, 613
B
backup maken van
rekenmachinegeheugen
602, 607
bal( (balans van de afschrijving)
434, 613
basisscherm
9
batterijen
6, 724
beeldpunt
223
beeldpunten in de modi voor gesplitst
scherm horizontaal en grafiek/tabel
224, 239
bepaalde integraal
67, 145, 157, 167
bepalingscoëfficiënt (r2, R2)
333
betrouwbaarheidsintervallen
371, 384,
390
bewegend, grafiekstijl
112
bewerktoetsen (tabel)
20
bezigsymbool
10
binomcdf(
414, 613
binompdf(
413, 615
blok
586
boogcosinus
59
boogsinus
59
boogtangens
59
Boolese (logische) operatoren
98
C
C/Y (samengestelde perioden per jaar)
variabele
426, 442
c²(Test (chi-kwadraat test)
615
χ²-Test (chi-square test)
616
CALCULATE
140
Calculate optie voor resultaat
367, 370
carthesische coördinaten, complexe
getallen in
83
cash flow
berekenen
433
formule
698
Index 734
irr( (interne rentabiliteit) 433, 635
npv( (huidige nettowaarde)
433, 642
CATALOG
447
CBL 2™
598, 627
CBL 2™/CBR™
496
CBR™
598, 627
CheckTmr( ), controleer timer
616
chi-kwadraat cdf (c²cdf( )
412, 615
chi-kwadraat pdf (c²pdf( )
411, 615
chi-kwadraat test (c²-Test)
391, 615
chi-square test (c²-Test)
392, 616
Circle(
215, 615
Clear Entries
615
Clear Entries (Invoer wissen)
557
Clock Off (Klok uit)
16
Clock Off, klok uitschakelen
616
Clock On (Klok aan)
15
ClockOn, klok inschakelen
616
ClrAllLists (alle lijsten wissen)
557, 615
ClrDraw (getekende objecten wissen)
206, 615
ClrHome (basisscherm wissen)
492, 615
ClrList (lijst wissen)
328, 615
ClrTable (tabel wissen)
495, 615
combinaties (kansverdeling)
87
compileren van een
assembleerprogramma
500, 613
complexe getallen
27, 79, 651
conj( (geconjugeerd)
83, 617
Connected (verbonden) plotmodus
26,
617
contrast (uitleesvenster)
7
convergentie (grafieken van getallenrijen)
184
conversions
4Polar (to polar conversion)
86
CoordOff
120, 638
CoordOn
120, 638
correlatiecoëfficiënt (r)
333, 338
cos(
59, 617
cos/(
59, 617
cosh(
459, 617
cosh/(
460, 617
cross pixel teken (+)
222, 353
CubicReg (derdemachtsregressie)
338,
617
cumSum( (cumulatieve som)
264, 286,
617
cursortoetsen
10, 20
D
dagen tussen datums—berekenen
439,
617
data optie voor de invoer (Inpt:)
366, 368
dayOfWk( ), dag van de week
619
dbd( (dagen tussen datums)
439, 617
De klokinstellingen veranderen
13
De klokinstellingen weergeven
13
definiëren (Menu( )
638
definiëren (Menu( )
483
defragmenteren
586
Degree modus voor hoekeenheden
25,
92, 620
Index 735
degroeperen 579
deling (/)
59, 682
DelVar (inhoud van variabele wissen)
485,
620
DependAsk
195, 198, 620
DependAuto
195, 198, 620
derde macht (³)
64, 678
derdemachtswortel (³$( )
678
derdemachtswortel (³$()
64
det( (determinant)
259, 620
DiagnosticOff
333, 620
DiagnosticOn
333, 620
differentiatie
145, 158, 167
dik grafiekstijl
112
dim( (dimensie)
260, 283, 620
dimensioneren van een lijst of matrix
283,
620
Disp (weergave)
490, 620
DispGraph (grafiek weergeven)
492, 622
DispTable (tabel weergeven)
492, 622
DISTR (verdelingen) menu
406
DISTR DRAW (arceren van verdelingen)
menu
416
DMS-notatie (graden/minuten/seconden)
voor de invoer
683
DMSnotatie (graden/minuten/seconden)
voor de invoer
92
Dot (punten) plotmodus
26, 622
dr/dq bewerking
167
DRAW bewerkingen
203, 223
DRAW menu
203
Draw optie voor de resultaten
367, 370
DRAW POINTS menu
220
DRAW STO (tekening opslaan) menu
225
DrawF
212, 622
DrawInv
212, 622
DS<( (verminderen en overslaan)
483,
622
DuplicateName-menu
606
dx/dt bewerking
145, 158
dy/dx bewerking
145, 158
E
e (constante)
61
E (exponent)
18, 24
e^ (exponentieel)
61, 622
Een voorplaat verwijderen
12
Else
476
End
476, 624
Eng (technisch) notatiemodus
24, 624
ENTRY (laatste invoer) toets
34
Entry cursor
10
Equ(String( (vergelijking in tekenreeks)
624
Equ4String( (vergelijking in tekenreeks)
454
Equation Operating System (EOS™)
45
Equation Solver vergelijkingsoplosser
67
expr( (tekenreeks in uitdrukking)
455
ExpReg (exponentiële regressie)
340, 624
ExprOff
122, 624
ExprOn
122, 624
Index 736
F
faculteit (!)
89, 676
familie van krommen
124
fasegrafieken
186
Fill(
261, 624
FINANCE CALC menu
428
FINANCE VARS menu
441
financiële functies
afschrijvingsschema's
434
betalingswijze
440
cash flows
433
dagen tussen datums
439
geldwaarde in functie van tijd (TVM)
429
omzetten van interestpercentages
438
Fix (vaste) modus voor notatie van
decimale cijfers
24, 624
Float (drijvende komma) notatiemodus
24,
624
fMax(
65, 625
fMin(
65, 625
fnInt(
625
FnOff
110, 625
FnOn
110, 625
For(
477, 625
formaatinstellingen
119, 177
formule
689, 699
formule voor de logistieke regressie
688
formules
afschrijving
649
ANOVA
688
cash flow
698
dagen tussen datums
699
F-Test voor twee steekproeven
691
geldwaarde in functie van tijd (TVM)
694
logistieke regressie
688
omzetten van interestpercentages
699
sinusvormige regressie
689
t statistische analyse voor twee
steekproeven
692
fouten
diagnose/oplossen
55
meldingen
704
fPart( (gedeelte na decimaal teken)
76,
257, 625
Full (volledig) schermmodus
28, 627
Func (functie) grafische modus
26, 627
functie (definiëren van)
19
functies voor statistische kansverdeling
Zie verdelingsfuncties
59
FV (toekomstige waarde)
426, 441
G
GarbageCollect
627
GarbageCollect (Schoonmaak)
588
gcd( (grootste gemene deler)
78, 627
GDB (grafisch gegevensbestand)
227
geheugen
alle lijstinvoer uit het geheugen wissen
564
beschikbaar geheugen controleren
557
Index 737
controleren 557
een backup maken
607
fout
588
geheugen resetten
574
invoer uit het geheugen wissen
564
items uit het geheugen verwijderen
562
onvoldoende tijdens overzenden
610
standaardinstellingen herstellen
574
geldwaarde in functie van de tijd (TVM)
berekenen
429
C/Y (aantal samengestelde perioden
per jaar) variabelen
442
formule
441, 692
I% (jaarlijks interestpercentage)
variabelen
442
N (aantal betalingstermijnen)
variabelen
442
oplosser
426
P/Y (aantal betalingstermijnen per jaar)
variabelen
442
PMT (bedrag van de betaling)
variabelen
442
PV (huidige waarde) variabelen
442
tvm_FV (toekomstige waarde)
431,
670
tvm_I% (interestpercentage)
430, 670
tvm_N (# betalingstermijnen)
431, 670
tvm_Pmt (bedrag van de betaling)
429,
670
tvm_PV (huidige waarde)
430, 670
gelijkheid (=) als vergelijkingstest
96, 678
gemarkeerd voor verwijdering
586
geometcdf(
416, 627
geometpdf(
415, 627
gesplitst scherm
218, 239
gesplitst scherm—modi
G-T (grafiek/tabel) modus
631
G-T (grafiek/tabel) modus
237
Horiz (horizontaal) modus
27, 235, 631
instellen in het basisscherm of vanuit
een programma
241
instellen van het
233, 241
Get( (gegevens ophalen in CBL 2™)
627
Get( (gegevens ophalen in CBL 2™/
CBR™)
496
GetCalc( (berekening door TI-84 Plus)
627
GetCalc( (berekening door TI-84 Plus)
495
getDate( ), huidige datum geven
629
getDtFmt( ), datumnotatie geven
630
getKey
493, 627
getTime( ), huidige tijd geven
630
getTmFmt( ), tijdsnotatie geven
631
getTmStr( ), tijdstring geven
631
Goto
481, 627
gradennotatie (-)
676
grafieken in poolcoördinaten afbeelden
CALC (berekenen) bewerkingen
167
definiÎren en weergeven
161
grafiekstijlen
161
Index 738
instellen van de modus voor
poolcoördinaten
165
venstervariabelen
163
vergelijkingen
162
volgen
166
vrij beweegbare cursor
165
Y= scherm
161
zoombewerkingen
167
grafieken van getallenrijen afbeelden
berekenen
182
CALC (berekenen) bewerkingen
181
definiëren en weergeven
170
fasegrafieken
186
grafiekstijlen
172
nietrecursieve getallenrijen
177
opmaakinstellingen voor de grafiek
175
recursieve getallenrijen
174
selecteren en deselecteren van
functies
172
selecteren van ascombinaties
179
selecteren van grafiekstijlen
190
volgen
179
vrij beweegbare cursor
180
webgrafieken
182
Y= scherm
171
zoombewerkingen
181
grafieken van parametervergelijkingen
cursor naar een waarde verplaatsen
157
definiëren en weergeven
151
grafiekstijlen
151
grafische modi
154
instellen van de modus voor
parametervergelijkingen
151
opmaakinstellingen voor de grafiek
154, 179
venstervariabelen
153
volgen
157
vrij beweegbare cursor
156
Y= scherm
152
zoombewerkingen
158
grafiekstijlen
113
grafisch gegevensbestand (GDB)
227
grafische modi
27
grafische modi - volgorde
26
GraphStyle(
486, 631
GridOff
121, 631
GridOn
121, 631
groeperen
579
groter dan (>) als vergelijkingstest
96
groter dan of gelijk aan (|) als
vergelijkingstest
96
G-T (grafiek/tabel) modus voor gesplitst
scherm
28, 237
G-T (grafiek/tabel) modus voor gesplitst
scherm
631
H
haakjes
47
hoekmodi
25
Horiz (horizontaal) modus voor gesplitst
scherm
28, 235, 631
Index 739
Horizontal (horizontale lijn) 208, 209, 631
hyperbolische functies
458
hypothesetests
374, 383
I
i (constante in de vorm van een complex
getal)
81
identity(
261, 631
If instructies
If
475, 631
If Then
475, 631
IfThenElse
476, 631
imag( (imaginair gedeelte)
84, 631
impliciete vermenigvuldiging
46
IndpntAsk
195, 633
IndpntAuto
195, 633
inductieve statistieken
alternatieve hypotheses
369
berekenen van de resultaten van een
test
370
beschrijvingstabel invoeren
400
invoeren van waarden als argumenten
369
resultaatvariabelen voor tests en
intervallen
404
schermen overslaan
371
selecteren van de optie
368
STAT TESTS menu
373
tabel
402
testresultaten in een grafiek afbeelden
370
inductieve statistieken Zie ook statistische
tests en intervallen
59
info
557
informatie over de nauwkeurigheid
grafiek van functies
126
informatie over nauwkeurigheid
berekening en grafieken
718
functielimieten en resultaten
721
Input
488, 489, 633
Insert cursor (invoegcursor)
10
instellen
van de modi voor een gesplitst scherm
233
van de modus voor een gesplitst
scherm in het basisscherm of vanuit
een programma
241
van grafiekstijlen
113
van grafiekstijlen vanuit een
programma
114
van het contrast van het scherm
7
van modi
22
van modi vanuit een programma
22
inString( (in tekenreeks)
455, 633
instructie (definiëren van)
19
instructies voor arceren van kansverdeling
Shade(F
663
Shade_t(
418, 663
Shadec²(
419, 660
ShadeF(
419
ShadeNorm(
417, 663
int( (grootste geheel getal)
77, 257, 633
Index 740
integralen Zie numerieke integralen 59
intersect (snijpunt) bewerking
144
inverse ((/ )
functie
255
inverse (/)
functie
60, 212
trigonometrische functies
60
invNorm(
409, 633
inzoomen
133, 672
iPart( (geheel gedeelte)
76, 257, 633
irr( (interne rentabiliteit)
433, 635
IS>( (vermeerderen en overslaan)
482,
635
isClkOn( ), is klok aan
635
items uit het geheugen verwijderen
562
K
kader (%) merkteken in beeldpunten
222,
353
kansverdeling
87
kennismaking Zie voorbeelden,
kennismaking
59
kleiner dan (<)
96
kleiner dan (<) als vergelijkingstest
678
kleiner dan of gelijk aan ({) als
vergelijkingstest
96
Klok
13
klok inschakelen, ClockOn
616
klok uitschakelen, Clock Off
616
koppelen
aan een CBL 2™ of CBR™
598
aan een PC of Macintosh
598
aan een TI-84 Plus
607
items ontvangen
605
items overzenden
592
twee TI-84 Plus-rekenmachines
602
kruis (+) merkteken in beeldpunten
222,
353
kwadraat (²)
60
L
LabelOff
121, 635
LabelOn
121, 635
labels
grafiek
121, 635
programma
481
Last Entry (laatste invoer)
34
Lbl (label)
481, 635
lcm( (kleinste gemeen veelvoud)
78, 635
length( (lengte van tekenreeks)
tekenreeksfunctie
456, 635
lijn grafiekstijl
112
lijnen, tekenen
208, 209
lijnstukken, tekenen van
207
lijst van restwaarden (RESID)
331
lijsten
dimensie (lengte)
271, 283
gebruiken in uitdrukkingen
279
gebruiken in wiskundige bewerkingen
59
gebruiken in wiskundige functies
280
gebruiken om een familie van
krommen grafisch af te beelden
273
Index 741
gebruiken om gegevenspunten van
een plot te selecteren
287
gebruiken van elementen
273
indicator ({ })
271
invoeren van lijstnamen
270
kopiëren
272
koppelen van formules
276, 317
loskoppelen van formules
279, 320
maken
270, 311
namen geven
274, 311
opslaan en weergeven
271
van en naar een TI-83 Plus
overzenden
607
verwijderen uit het geheugen
562
wissen uit het geheugen
273
wissen van elementen
315, 327
Line(
207, 635
LINK RECEIVE-menu
605
LINK SEND-menu
598
LinReg(a+bx) (lineair regressie)
339, 636
LinReg(ax+b) (lineaire regressie)
338, 636
LinRegTTest (t-test voor de
richtingscoëfficiënt van de
regressierechte)
396
LinRegTTest (t-test voor de
richtingscoëfficiënt van de
regressierechte)
636
LIST MATH menu
293
LIST NAMES menu
274
List4matr( (lijsten in matrix omzetten)
263,
291, 636
LISTS OPS menu
281
ln(
61, 636
LnReg (logaritmische regressie)
339, 636
log(
61, 636
logische (Boolese) operatoren
98
Logistic (logistieke regressie)
340, 638
logistieke regressie, formule
688
M
M (negatief)
682
machtsverheffing (^)
60
machtsverheffing van tien (10^)
61, 682
Manual Linear Fit
343
MATH CPX (complexe getallen) menu
83
MATH menu
63
MATH NUM (getallen) menu
75
MATH PRB (kansverdeling) menu
87
Matr4list( (matrix in lijst)
262, 291, 638
matrix
bekijken van een matrix
246
bewerken van de elementen in een
matrix
248
definitie
244
dimensies
245, 260
gebruiken van elementen
252
inverse functie
255
kopiëren
252
rijbewerkingen
264
selecteren
244
uitdrukkingen
249
weergeven van een matrix
251
Index 742
weergeven van elementen van de
matrix
245
wiskundige functies
253
wiskundige functies voor matrices
(matrix math) det(, T, dim(, Fill(,
identity(, randM(, augment(,
Matr4list(, List4matr(, cumSum(
258
wiskundige functies voor matrices
(matrix row) ref(, rref(, rowSwap(,
row+(, (row(, (row+(
265
wissen uit het geheugen
245
matrixvariabelen
28, 244
MATRX EDIT menu
244
MATRX MATH menu
258
MATRX NAMES menu
249
max( (maximum)
77, 294, 638
maximum van een functie (fMax( )
625
maximum van een functie (fMax( )
65
maximumbewerking
143
mean( (gemiddelde)
295
median( (mediaan)
295, 638
MedMed (mediaanmediaan)
345, 638
meerdere invoeren op een regel
17
MEMORY-menu
557
menu (doorlopen van)
39
menu's
37
Menu(
483, 638
min( (minimum)
77, 294, 640
minimum van een functie (fMin( )
625
minimum van een functie (fMin( )
65
minimumbewerking
143
minuten (') DMSnotatie
683
modi voor volgorde van grafiekweergave
25
modus voor decimalen
24
modusinstellingen
22
a+bi (carthesische coördinaten) voor
complexe getallen
613
Connected (verbonden) plotmodus
26,
617
Degree (graden)
25, 94, 620
Dot (punt)
26, 622
Eng (technische notatie)
24, 624
Fix (vaste notatie)
24, 624
Float (drijvende komma)
24, 624
Full (volledig)
28, 627
Func (functies)
26, 627
G-T (grafiek/tabel)
28
G-T (grafiek/tabel)
631
Horiz (horizontaal gesplitst)
28
Normal (normale notatie)
24, 640
Par (parametervergelijkingen)
26, 643
Pol (poolcoördinaten)
26, 645
Radian (radialen)
25, 94, 649
re^qi (poolcoördinaten) voor complexe
getallen
27
re^qi (poolcoördinaten) voor complexe
getallen
613
Real (reële getallen)
27, 651
Sci (wetenschappelijke notatie)
24,
660
Seq (getallenrijen)
26, 660
Index 743
Sequential (opeenvolgend weergeven)
27, 660
Simul (gelijktijdig weergeven)
27, 663
N
nCr (aantal combinaties)
88, 640
nDeriv( (numerieke afgeleide)
66, 640
negatie (M)
682
negatie (N)
47, 62
niet gelijk aan (#) als vergelijkingstest
96,
678
nietrecursieve getallenrijen
173
Nieuwe voorplaten installeren
12
Normal (normaal) modus voor getalnotatie
24, 640
normalcdf(
408, 642
normalpdf(
407, 642
not( (Boolese) operator
99, 642
notatie in radialen (R)
94
notatie in radialen (r)
676
nPr (aantal permutaties)
88, 642
npv( (huidige nettowaarde)
433, 642
nuloperatie
141
numerieke afgeleide
66, 145, 157, 167
numerieke integraal
67
nde wortel (x$)
65
O
Omit (Weglaten)
582, 606
omzetten van interestpercentages
4Eff( (berekent het effectieve
interestpercentage)
439
4Nom( (berekent het nominale
interestpercentage)
438, 622
berekenen
438
formule
699
omzetting
4Dec (in decimalen)
63, 617
4DMS (in graden/minuten/seconden)
94, 622
4Frac (in breukvorm)
63, 627
4Polar (in poolcoördinaten)
86, 645
4Rect (in carthesische coördinaten)
86,
651
Equ4String( (vergelijking in tekenreeks)
454, 624
List(matr( (lijsten in matrix)
291
List4matr( (lijsten in matrix)
263, 636
Matr(list( (matrix in lijsten)
291
Matr4list( (matrix in lijsten)
262, 638
P4Rx, P4Ry (poolcoördinaten in
carthesische coördinaten)
649
R4Pr, R4Pq (carthesische coördinaten
in poolcoördinaten),
95, 653
String4Equ( (tekenreeks in vergelijking)
70, 456, 666
onafhankelijke variabele
195, 633
onderbreken van het afbeelden van een
grafiek
122
opeenvolging (+)
454, 683
opmaak van de assen
178
opslaan
grafiektekeningen
225
Index 744
van grafische gegevensbestanden
(GDB's)
227
opslaan !
31
optelling (+)
59, 683
or (Boolese) operator (of)
99, 642
Output
240, 488, 492, 643
Overwrite (Overschrijven)
582, 606
Overwrite All (Alles overschrijven)
582
overzenden
foutcondities
609
naar een andere TI-84 Plus
602
stoppen
602
P
P/Y (aantal betalingstermijnen per jaar)
variabele
426, 442
P/Y (aantal-betaal-periodes-per-jaar
variabele)
424, 442
P4Rx(, P4Ry( (poolcoördinaten in
carthesische coördinaten)
95, 649
P4Rx(r,q)
95
P4Ry(r,q)
95
pad grafiekstijl
112
panning
129
Par (parametervergelijking) grafische
modus
22, 26, 643
Param (modus voor
parametervergelijkingen)
22, 26, 643
parametervergelijkingen
152
Pause
480, 643
Pen
219
permutaties
88, 642
Pi (p )
62
Pic (tekeningen)
225, 226
Plot1(
643
Plot2(
643
Plot3(
643
plotmodi
26
PlotsOff
355, 643
PlotsOn
355, 643
plotten van statistische gegevens
348
PMT (bedrag van de betaling) variabele
426, 442
Pmt_Bgn (betaling aan het begin van een
betalingstermijn)
440, 645
Pmt_End (betaling op het einde van een
betalingstermijn)
440, 645
poissoncdf(
415, 645
poissonpdf(
415, 645
Pol (poolcoördinaten) grafische modus
22,
26, 161, 645
PolarGC (poolcoˆrdinaten voor de punten
in de grafiek)
120
PolarGC (poolcoördinaten voor de punten
in de grafiek)
645
poolcoördinaten, notatie voor complexe
getallen
82
poolcoördinaten, vergelijkingen in
162
PRGM CTL (programmabesturing) menu
473
PRGM EDIT menu
472
PRGM EXEC menu
472
PRGM I/O (invoer/uitvoer) menu
487
Index 745
prgm label instructie 484, 499, 645
PRGM NEW menu
464
prod( (produkt)
295, 645
programma
andere naam geven
471
bewerken van programma's
469
definitie
464
invoegen van opdrachtregels
467
invoeren van opdrachten
467
kopiëren en andere naam geven
471
maken van een nieuw programma
464
name (prgm)
484, 645
stoppen van de uitvoering
468
subroutines
497
uitvoeren van
assembleertaalprogramma
500
uitvoeren van programma's
468
wissen van opdrachtregels
470
Prompt (invoer vragen)
490, 645
Pt-Change(
221, 647
Pt-Off(
221, 647
Pt-On(
220, 647
punt (() merkteken in beeldpunten
222,
353
punt grafiekstijl
112
PV (huidige waarde) variabele
426, 442
PwrReg (machtsregressie)
340, 647
Pxl-Change(
649
Pxl-Off(
649
Pxl-On(
649
pxl-Test(
649
Pxl-Change(
223
Pxl-Off(
223
Pxl-On(
223
pxl-Test(
224
pwaarde
404
Q
QuadReg (kwadraatsregressie)
338, 649
QuartReg (kwadraatsregressie)
339
QuickZoom
129
Quit (Verlaten)
582, 606
R
r (correlatiecoëfficiënt)
333
R (notatie in radialen)
94, 676
r3, R3 (bepalingscoëfficiënt)
333
R4Pr(, R4Pq( (carthesische coördinaten in
poolcoördinaten)
95, 653
raaklijnen, tekenen
210
Radian (radialen) modus voor
hoekeenheden
25, 94, 649
RAM ARCHIVE ALL-menu
573
rand (willekeurig getal)
87, 649
randBin( (willekeurige tweeterm)
91, 649
randInt( (willekeurig geheel getal)
90, 651
randM( (willekeurige matrix)
262, 651
randNorm( (willekeurig getal voor normale
verdeling)
90, 651
random seed
87
RCL (ophalen)
32, 279
re^qi (poolcoördinaten) modus voor
complexe getallen
27, 79
Index 746
re^qi (poolcoördinaten) modus voor
complexe getallen
651
Real modus voor reële getallen
27, 651
real( (geheel gedeelte)
84, 651
RecallGDB
229, 651
RecallPic
226, 651
RectGC (carthesische coˆrdinaten voor
punten in de grafiek)
120
RectGC (carthesische coördinaten voor
punten in de grafiek)
651
recursieve getallenrijen
174
ref( (rijvorm)
265, 651
RegEQ (regressievergelijking) variabele
332, 345
RegEQ (regressievergelijkingsvariabele)
562
regressiemodel
automatische lijst van restwaarden
332
automatische regressievergelijking
332
modellen
336
weergavemodus voor diagnose
333
relationele bewerkingen
256
Repeat
479, 653
RESET MEMORY-menu
577
resetten
archiefgeheugen
575
geheugen
574
RAM-geheugen
574
standaardinstellingen
574
volledige geheugen
577
Return
485, 653
round( (afronden)
76, 255, 653
row+(
266, 653
rowSwap(
265, 653
rref( (gereduceerde rijvorm)
265, 653
S
samengevoegd als optie
367, 370
schema van de toetsencodes
495
schermen voor inductieve statistieken
366
schermmodi
28
schoonmaak
585
Sci (wetenschappelijke notatie) modus
voor getalnotatie
24, 658
sector
586
Select(
287, 658
selecteren
van functies in het Y= scherm
109
van gegevenspunten op een plot
287
van statistische plots in het Y= scherm
109
Send( (versturen naar CBL 2™)
660
Send( (versturen naar CBL 2™/CBR™
496
SendID
599
SendSW
599
Seq (getallenrij) grafische modus
26, 660
seq( (getallenrij)
285, 660
Sequential (opeenvolgend) modus voor
de volgorde van weergave van
grafieken
27, 660
setDate( ), datum instellen
661
Index 747
setDtFmt( ), datumnotatie instellen 661
setTime( ), tijd instellen
661
setting
modes from a program
23
setTmFmt( ), tijdsnotatie instellen
661
SetUpEditor
329, 660
Shade(
213, 660
Shade_t(
418, 663
Shadec²(
419, 660
ShadeF(
419, 663
ShadeNorm(
417, 663
Simul (gelijktijdig) modus voor de volgorde
van de weergave van grafieken
663
sin(
59, 663
sin/(
59, 663
sinh(
459, 663
sinh/(
460, 663
SinReg (sinusvormige regressie)
341, 664
sinus (sin( )
663
sinus (sin( )
59
sinusvormige regressie, formule van de
689
Smart Graph
123
solve(
73, 664
Solver
67
SortA( (oplopend rangschikken)
282, 327,
664
SortD( (aflopend rangschikken)
282, 327,
664
startTmr( ), timer starten
666
STAT CALC menu
335
STAT EDIT menu
327
STAT LIST scherm
bewerken van elementen in lijsten
315
bewerken van elementen in lijsten die
door een formule werden
gegenereerd
321
formules koppelen aan lijstnamen
317
formules loskoppelen van lijstnamen
320
in de context
324, 325, 326
invoeren van lijstnamen
311
lijstnamen die door een formule
werden gegenereerd
321
maken van nieuwe lijstnamen
313
opnieuw instellen van lijsten (L1L6)
314, 330
oproepen
310
overschakelen tussen contexten
322
verwijderen van lijsten
314
wissen van elementen in lijsten
315
STAT PLOTS menu
353
stat tests and confidence intervals
χ²-Test (chi-square test)
392
χ²-Test (chi-square test)
392
STAT TESTS menu
372
statistiek met één variabele (1-Var Stats)
336
statistiek met één variabele (1-Var Stats)
670
statistiek met twee variabelen (2-Var
Stats)
337
Index 748
statistiek met twee variabelen
(2-Var Stats)
670
statistische plots
348
aan en uitzetten
110, 355
spreidingsdiagram
348
staafdiagram (normale staafdiagram)
354
vanuit een programma
357
volgen
356
statistische tests en intervallen
1-PropZInt (zbetrouwbaarheidsinterval
voor één steekproef)
389
1-PropZTest (z-test voor één groep)
381
2-SampFTest (F-Test voor twee
steekproeven)
394
2-SampTInt
(tbetrouwbaarheidsinterval voor
twee steekproeven)
388
2-SampTTest (t-test voor twee
steekproeven)
379
2-SampZInt
(zbetrouwbaarheidsinterval voor
twee steekproeven)
386
2-SampZTest (z-test voor twee
steekproeven)
377
ANOVA( (ééndimensionale analyse
van varianties)
399
c²-Test (chikwadraattest)
391
LinRegTTest (t-test voor lineair
regressiemodel)
396
TInterval (t-betrouwbaarheids interval
voor één steekproef)
668
TInterval (tbetrouwbaarheidsinterval
voor één steekproef)
385
T-Test
376
ZInterval (zbetrouwbaarheidsinterval
voor één steekproef)
384
Z-Test
374
statistische variabelen
345
Stats optie voor de invoer
367, 368
stdDev( (standaarddeviatie)
297, 664
Stop
485, 664
StoreGDB
227, 664
StorePic
225, 666
String4Equ( (tekenreeks in vergelijking)
456, 666
sub( (subtekenreeks)
457, 666
subroutines
484, 497
sum( (sommatie)
295, 666
systeemvariabelen
687
T
T ( transponeren van een matrix)
259, 676
t statistische formule voor twee
steekproeven
692
tabel van functies en instructies
611
tabellen
beschrijving
198
variabelen
194
TABLE SETUP scherm
194
tan(
59, 666
tan/(
59, 666
Index 749
Tangent( (raaklijn) 210, 666
tanh(
459, 666
tanh/(
460, 666
t-betrouwbaarheids interval voor één
steekproef (TInterval ( )
668
TblStart (tabelvariabele)
195
tcdf( (student-t distributie
waarschijnlijkheid)
410
tcdf( (student-t distributie
waarschijnlijkheid)
666
tekenen op een grafiek
cirkels
215
functies en inverse functies
212
lijnen
208, 209
lijnstukken
207
punten
222
raaklijnen
210
tekst
217
tekenreeksen
449
definitie
449
indicator (”)
449
invoeren
449
lengte (length( )
635
lengte (length()
456
opeenvolging (+)
454, 683
opslaan
451
samenvoegen
454
tekenreeksfuncties in CATALOG
453
variabelen
450
weergeven van de inhoud van
452
TEST (vergelijkingstest) menu
96
TEST LOGIC (Boolese operatoren) menu
98
Text( (tekst)
instructie
217, 240, 666
op een grafiek plaatsen
217
Then
475, 631
TI Connect™
598
TI-84 Plus schema van de toetsencodes
495
tijd converteren, timeCnv( )
668
Time asformaat
177, 668
timeCnv( ), tijd converteren
668
TInterval (t-betrouwbaarheids interval
voor één steekproef)
668
TInterval (tbetrouwbaarheidsinterval voor
één steekproef)
385
toekomstige waarde
426, 430, 441
toepassingen Zie voorbeelden,
toepassingen
59
toetsenbord
wiskundige bewerkingen
59
tpdf(
410, 668
TRACE
130, 668
trigonometrische functies
59
T-Test
668
tvm_FV (toekomstige waarde)
431, 670
tvm_I% (rentepercentage)
430, 670
tvm_N (# betaalperiodes)
431, 670
tvm_Pmt (omvang betaling)
429, 670
tvm_PV (actuele waarde)
430, 670
Index 750
twee rekenmachines aan elkaar koppelen
596, 598, 604
tweede functie (2nd) cursor
10
tbetrouwbaarheidsinterval voor één
steekproef (TInterval ( )
385
T-Test
376
U
u, functienaam voor getallenrijen
170
uitdrukking
17
UnArchive
670
UnArchive (Dearchiveren)
566
uv/uvAxes (asformaat)
177, 670
uw/uwAxes (asformaat)
177, 670
V
v, functienaam voor getallenrijen
170
van het contrast van het scherm Zie
contrast (uitleesvenster)
59
variabelen
complexe variabelen
28
gebruikers en systeemvariabelen
29,
686
in de VARS en Y-VARS menu's
44
lijstvariabelen
28, 270
onafhankelijk/afhankelijk
198
oplossen van variabelen in de
vergelijkingsoplosser
69
resultaatvariabelen voor tests en
intervallen
404
statistische variabelen
345
tekenreeksvariabelen
450
typen variabelen
28
van reële getallen
28
voor grafiektekeningen
28
voor grafische gegevensbestanden
28
waarden in variabelen weergeven en
opslaan
31
waarden ophalen in variabelen
32
variance( (variantie)
297, 670
VARS menu
GDB (grafisch gegevensbestand)
43
Picture (tekening)
43
Statistics (statistische gegevens)
43
String (tekenreeksen)
43
Table (tabellen)
43
Window (venstervariabelen)
43
Zoom (zoomfactoren)
43
venstervariabelen bij afbeelden van
grafieken van
functies
117
getallenrijen
175
parametervergelijkingen
152
vergelijkingen in poolcoördinaten
162
verdelingsfuncties
408
binomcdf(
414, 613
binompdf(
413, 613
c²cdf(
412, 615
c²pdf(
411, 615
Fcdf(
413, 624
Fpdf(
412, 625
geometcdf(
416, 627
geometpdf(
415, 627
Index 751
invNorm( 409, 633
normalcdf(
408, 642
normalpdf(
407, 642
poissoncdf(
415, 645
poissonpdf(
415, 645
tcdf(
410, 666
tpdf(
410, 668
vergelijkingen met verscheidene wortels
72
vermenigvuldiging (*)
59, 682
vermenigvuldigingsinverse
60
versturen Zie verzenden
59
Vertical (verticale lijn)
208, 670
verwijderen van de inhoud van een
variabele (DelVar)
485, 620
vierkantswortel ($)
59, 682
volgen
getallen invoeren tijdens het volgen
128, 157, 166, 179
volgcursor
127
weergeven van uitdrukkingen tijdens
het volgen
119
volgorde bij de berekening van
vergelijkingen
43
volle cursor
10
voorbeelden—Aan de slag
variabelen verzenden
592
voorbeelden—andere
balans van een lopende lening
434
convergentie
186
jager/prooimodel
186
uren daglicht in Alaska
342
voorbeelden—kennismaking
financiering van een wagen
422
gemiddelde grootte van een populatie
360
genereren van een getallenrij
268
het bos en de bomen
168
lengte en periode van een pendel
298
onderzoeken van de eenheidscirkel
231
raaklijn tekenen
202
samengestelde interest berekenen
424
stelsels van lineaire vergelijkingen
oplossen
242
volume van een cilinder
461
wortels van een functie
193
voorbeeldenókennismaking
grafiek van een cirkel
101
muntstuk opgooien
57
pad van een bal
148
roos in poolcoördinaten
159
voorbeelden—toepassingen
afbeelden van de eenheidscirkel en
trigonometrische krommen
537
aflossingen voor een hypotheek
539
cobweb attractors
532
coëfficiënten raden
534
de Sierpinskidriehoek
530
doos met deksel
berekende maximum zoeken
518
definiëren van een functie
508
Index 752
definiëren van een tabel met
waarden
509
fbeelden/volgen van een grafiek
514
inzoomen op een grafiek
516
inzoomen op een tabel
511
kennismaking, aanpassen van het
zichtbare venster
512
grondstelling van analyse
545
kwadraatsformule
complexe resultaten weergeven
506
een berekening invoeren
502
invoeren van een berekening
504
ongelijkheden in een grafiek
bestuderen
526
oppervlakte van regelmatige
veelhoeken met n zijden
549
parametervergelijkingen, het probleem
van het reuzenrad
528
trapsgewijze functies in een grafiek
zetten
524
vergelijken van resultaten van tests
aan de hand van staafdiagrammen
520
Voorplaten
11
vorige invoer (laatste invoer)
32
vrij beweegbare cursor
125
vw/uvAxes (asformaat)
178
W
w, functienaam voor getallenrijen
170
waarde bewerking op een grafiek
140
waarden in variabelen
32
waarschijnlijkheid-dichtheidsfunctie
(normalpdf( )
407
Web (asformaat)
178, 670
webgrafieken
182
weergavemodus van de diagnose (r, r2,
R2)
333
weergeven
104, 116, 119
weergeven van contrastinstellingen
7
weergeven van cursorcoördinaten
10
wetenschappelijke notatie
18, 24
While
478, 672
wiskundige bewerkingen (menu's)
64
wiskundige bewerkingen (toetsenbord)
59
wissen
alle lijsten (ClrAllLists)
557
invoer (Clear Entries)
557
wortel (
x
$ ) 678
wortel van een functie
141
X
x/ (wortel)
678
XFact zoomfactor
138
xor (Boolese) operator (exclusieve of)
99,
672
Y
Y= scherm
bij afbeelden van grafieken van
functies
107
Index 753
bij afbeelden van grafieken van
getallenrijen
171
bij afbeelden van grafieken van
parametervergelijkingen
152
bij afbeelden van grafieken van
vergelijkingen in poolcoördinaten
161
YFact zoomfactor
138, 167
Y-VARS menu
Function (functies)
44
On/Off (Aan/Uit)
44
Parametric (parametervergelijkingen)
44
Polar (poolcoördinaten)
44
Z
z-betrouwbaarheids interval voor één
groep (1-PropZInt)
647
z-betrouwbaarheids interval voor twee
groepen (2-PropZInt)
647
ZBox
132, 672
ZDecimal
134, 672
zichtbaar venster
115
ZInteger
135, 672
ZInterval (z-betrouwbaarheids interval
voor één steekproef)
672
ZInterval (zbetrouwbaarheidsinterval voor
één steekproef)
384
ZOOM MEMORY menu
137
ZOOM menu
131
Zoom Out
133, 672
zoombewerkingen
131
zoombewerkingen bij afbeelden van
grafieken van
arametervergelijkingen
158
etallenrijen
181
uncties
131
zoomcursor
132
zoomfactoren
138
ZoomFit
136, 674
ZoomRcl
138, 674
ZoomStat
136, 674
ZoomSto
137, 674
ZPrevious
137, 674
ZSquare
134, 674
ZStandard
135, 674
z-test voor één groep (1-PropZTest)
647
z-test voor twee groepen (2-PropZTest)
647
ZTrig
135, 676
zbetrouwbaarheidsinterval voor één groep
(1-PropZInt)
389
zbetrouwbaarheidsinterval voor twee
groepen (2-PropZInt)
390
Z-Test
374
z-test voor één groep (1-PropZTest)
381
747

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Texas Instruments ti 84 plus graphing calculator bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Texas Instruments ti 84 plus graphing calculator in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 4,26 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Texas Instruments ti 84 plus graphing calculator

Texas Instruments ti 84 plus graphing calculator Snelstart handleiding - Deutsch - 72 pagina's

Texas Instruments ti 84 plus graphing calculator Gebruiksaanwijzing - English - 696 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info