54
Setting the recording interval [opname-interval instellen]
Deze functie bepaalt hoe vaak informatie in het geheugen wordt opgeslagen wanneer
het tijd opnemen loop. De opname-interval kan zowel 2, 10 of 60 seconden zijn. Als u
de interval wijzigt terwijl de stopwatch loopt, dan heeft de wijziging geen invloed op het
actuele opnemen. De wijziging gaat in bij het volgende opnemen met de stopwatch.
Doe het volgende om de interval in te stellen:
1. Druk op Suunto in het hoofdvenster van de Chrono modus om in het functiemenu
te komen
2. Blader in het functiemenu naar
Memory met de pijltjestoetsen en druk op Suunto.
Het geheugenmenu wordt weergegeven.
3. Blader naar met de pijltjestoetsen naar
Interval en druk op Suunto.
4. Kies met de pijltjestoetsen de interval en druk op
Suunto.
De geheugencapaciteit is 4 uur en 20 minuten bij een opname-interval van 2 sec,
22 uur bij een interval van 10 sec en 133 uur bij een interval van 60 sec. Deze waarde
zijn ongeveer, dit hangt af van de hoeveeldeid rondetijden die opgenomen zijn in het
geheugen. Wanneer u de opname-interval selecteert wordt de exacte vrije geheugen-
capaciteit op de laatste regel van het intervalmenu in de geheugenfunctie.
3.6.3. Altitude [hoogte]
Met deze functie kunt u de referentiehoogte instellen.
Zie hoofdstuk 3.3.3. voor meer
informatie over de referentiehoogte.
3.6.4. Use [gebruik]
Met deze functie kunt u bepalen of de luchtdrukwaarde wordt gebruikt voor hoogte of om
weersomstandigheden aan te geven. Wanneer de Chrono aan staat, is het raadzaam
de Alti instelling te activeren. Zie hoofdstuk 3.3.2. voor meer informatie.