14.0 Onderhoud en reiniging
OPGELET!
Het is van belang dat u het onderstaande schema voor
onderhoud en reiniging bijhoudt. Alleen zo blijft uw
rolstoel in optimale conditie.
14.1 Onderhoud banden en bandenspanning
14.1.1 Bandendruk
OPGELET!
Als uw rolstoel is uitgerust met luchtbanden, is het van
belang dat u geregeld de bandenspanning controleert en
de banden op slijtage controleert.
De juiste bandenspanning is tussen minimaal 137
kiloPascals (20 psi, 1,37 bar) en maximaal 241
kiloPascals (35 psi, 2,41 bar) voor de achter- en
voorwielen (zie ook de zijkant van de banden voor de
spanning).
De optimale bandenspanning moet worden afgestemd op
het gewicht van de gebruiker.
OPMERKING: Het is van belang dat de voorwielen
paar gewijs worden opgepompt, met gelijke druk aan
beide zijden. Dit geldt ook voor de achterwielen. De
meegeleverde pomp biedt de meest veilige methode
om de banden op te pompen. De bandenspanning kan
worden gecontroleerd met een luchtdrukmeter in een
garage of benzinestation.
GEVAAR!
Pomp de banden niet harder op dan de maximaal •
toegestane druk.
Gebruik altijd de meegeleverde pomp. •
Gebruik nooit de luchtpomp bij een benzinestation of •
garage.
14.1.2 Slijtage banden
Wanneer de banden op slijtage worden gecontroleerd,
kijk dan vooral naar schuurplekken, inkepingen en
een verminderd profiel. De banden moeten worden
vervangen als het profiel niet meer op het hele
oppervlakte van het wiel zichtbaar is. (Fig. 14.1).
14.1.3 Reparatie aandrijfwiel
Om het wiel/de band te verwijderen:
Zie hieronder en op de volgende bladzijde voor foto's.
Gebruik een 8,0 mm moersleutel om de bouten van •
de 3-stekkers montageplaat los te draaien, (Fig.
14.2).
Krik het wiel op en ondersteun het met blokken, •
(• Fig. 14.3).
Verwijder de 3 bouten en trek het wiel van de naaf •
af.
Verwijder de ventieldop en laat de lucht ontsnappen •
door rustig met een kleine schroevendraaier op het
ventiel te drukken, (Fig. 14.4).
Er bevinden zich 6 bouten in de velg die •
losgedraaid/vastgedraaid moeten worden in de
volgorde zoals getoond, (Fig. 14.5).
Gebruik een 5,0mm inbussleutel om deze moeren •
los/vast te draaien. (Fig. 14.5).
Til de binnenring van het wiel af• (Fig. 14.6).
Til de band en de binnenband uit de buitenste rand, •
(Fig. 14.7).
Houd de binnenband voorzichtig vast, achter het •
ventiel.
Haal de binnenband voorzichtig uit de band, (Fig. •
14.8).
Controleer of alle onderdelen schoon zijn voordat u •
alles weer in elkaar zet, (Fig. 14.9).
Terugplaatsen
Plaats de binnenband in de band en laat de band op •
de buitenring rusten.
Leg daarbij het ventiel op de daarvoor bestemde •
uitsparing in de rand.
Daarbij moet het ventiel naar buiten wijzen. •
Plaats de binnenring over de band, binnenband en •
buitenring.
Plaats daarbij de uitsparing voor het ventiel over het •
ventiel. De uitsparingen in de binnen- en buitenring
en het ventiel moeten overeenkomen, (Fig. 14.10).
Controleer of de moeren in lijn zijn op beide ringen. •
Draai de moeren vast in de eerder getoonde •
volgorde; let op dat u daarbij niet in de binnenband
steekt (Fig. 14.5).
Pomp de band nu langzaam op tot de druk die is •
aangegeven in hoofdstuk 14.1.1.
Plaats het wiel terug op de motoras en zet het goed •
vast met de kopbouten, met een draaikracht van 47
Nm.
Fig. 14.1
Fig. 14.2
NEDERLANDS