PROGRAM
1. Wanneer u een programma kiest, zal de LED balk onder het
hoofdscherm oplichten en de huidige trainingsweerstand
weergeven. U kunt de weerstand aanpassen met behulp van de
UP/DOWN knoppen.
2. Druk op START/STOP knop om te beginnen met trainen. (het
stop symbool zal verdwijnen van het scherm).
3. Gebruik de UP/DOWN/MODE knoppen om een programma (p1-
p12) te kiezen.
4. Gebruik de UP/DOWN knoppen om de trainingsweerstand (1-16)
van het programma aan te passen. Gedurende de training kunt u
met behulp van de UP/DOWN knoppen ook de weerstand
aanpassen.
5. Druk op de UP/DOWN/MODE knop om waarden van de functies
TIME (tijd), DISTANCE (afstand), CALORIES (calorieën) en
PULSE (hartslag) in te stellen. Elk vooraf ingestelde functie zal
naar de 0 aftellen wanneer de training begint. (Behalve de
hartslagfunctie).
6. Druk op de START/STOP knop om te beginnen met het
trainingsprogramma.
7. De computer zal 3 alarmsignalen per minuut afgeven wanneer
de ingestelde waarde van een functie bereikt is tijdens het
trainen. (Behalve bij de functie PULSE).
USER
1. Indien u voor het USER programma heeft gekozen, zal de LED
balk onder het hoofdscherm oplichten en de huidige
trainingsweerstand weergeven. U kunt de weerstand aanpassen
met behulp van de UP/DOWN knoppen.
2. Gebruik de UP/DOWN/MODE knop om het profiel van het
programma samen te stellen. U kunt stoppen met het
samenstellen van het programma door de MODE knop 2
seconden ingedrukt te houden.
3. Druk op de UP/DOWN/MODE knop om waarden van de functies
TIME (tijd), DISTANCE (afstand), CALORIES (calorieën) en
PULSE (hartslag) in te stellen. Elk vooraf ingestelde functie zal
naar de 0 aftellen wanneer de training begint. (Behalve de
hartslagfunctie).
4. Druk op de START/STOP knop om te beginnen met het USER
trainingsprogramma.
5. Gedurende de training kunt u met behulp van de UP/DOWN
knoppen de trainingsweerstand aanpassen.