NL
164
Voorzorgsmaatregelen
Bewaar/gebruik de camera
niet op de volgende plaatsen
• Op een buitengewone hete, droge of
vochtige plaats
Op plaatsen zoals een in de zon
geparkeerde auto, kan de
camerabehuizing door de hitte
vervormen, waardoor een storing
kan optreden.
• In direct zonlicht of nabij een
verwarmingsbron
De camerabehuizing kan
verkleuren of vervormen, waardoor
een storing kan optreden.
• Op plaatsen onderhevig aan
trillingen
• In de buurt van een sterk
magnetisch veld
• Op zanderige of stoffige plaatsen
Wees voorzichtig dat geen zand of
stof in de camera kan
binnendringen. Hierdoor kan in de
camera een storing optreden en in
bepaalde gevallen kan deze storing
niet worden verholpen.
Vervoeren
• Zorg ervoor dat de lensdop of
lensvattingdop bevestigd is als u de
camera niet gebruikt. Voordat u de
lensvattingdop bevestigt, verwijdert
u al het stof van de dop voordat u
deze op de camera bevestigt.
Bedrijfstemperatuur
Deze camera is ontworpen voor
gebruik bij een temperatuur van 0 tot
40°C (Bij gebruik van een
Microdrive: 5 tot 40°C). Het maken
van opnamen op extreem koude of
warme plaatsen met temperaturen die
buiten het bovenstaande bereik
vallen, is niet aan te bevelen.
Condensvorming
Als de camera rechtstreeks vanuit een
koude naar een warme omgeving
wordt overgebracht, kan vocht
condenseren binnenin of op de
buitenkant van de camera. Deze
vochtcondensatie kan een storing in
de camera veroorzaken.
Hoe condensvorming te voorkomen
Wanneer u de camera vanuit een
koude naar een warme omgeving
overbrengt, verpakt u de camera in
een goed gesloten plastic zak en laat u
deze gedurende ongeveer een uur
wennen aan de nieuwe
omgevingsomstandigheden.
Wanneer er condensvorming
optreedt
Schakel de camera uit en wacht
ongeveer een uur om het vocht te
laten verdampen. Als u probeert om
opnamen te maken terwijl er nog
vocht in de lens aanwezig is, zullen
de opgenomen beelden niet helder
zijn.