●de optimale beschermende werking van de veiligheidsgordels en de airbags.
ATTENTIE
●Neem nooit meer personen mee dan er zitplaatsen aanwezig zijn in de wa-
gen.
●Iedere inzittende in de wagen moet de bij die zitplaats horende veilig-
heidsgordel juist omgespen en dragen. Kinderen moeten met een geschikt
veiligheidssysteem worden vastgezet ⇒ pagina 84, Veilig vervoer van kinde-
ren.
●De voeten altijd tijdens het rijden in de voetenruimte houden - leg uw voe-
ten nooit op het dashboard, uit het raam of op de zittingen! Dat geldt ook voor
de passagiers. Door een verkeerde zithouding stelt u zich bij remmen of een
aanrijding bloot aan een verhoogd risico van lichamelijk letsel. Bij een active-
ring van de airbag kunt u zich door een verkeerde zithouding dodelijk verwon-
den!
●Voor de bestuurder en de bijrijder is het belangrijk om een afstand van ten
minste 25 cm tot het stuurwiel of het dashboard aan te houden. Als de mini-
mumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet bescher-
men - levensgevaar! De voorstoelen moeten altijd overeenkomstig de li-
chaamslengte zijn ingesteld.
ATTENTIE (vervolg)
●Zorg ervoor dat zich geen voorwerpen in de voetenruimte bevinden omdat
deze voorwerpen bij een rij- of remactie tussen de pedalen kunnen komen. U
zou dan niet in staat zijn te koppelen, te remmen of gas te geven.
●Geen voorwerpen op de bijrijdersstoel vervoeren, behalve als ze daarvoor
bedoeld zijn (bijvoorbeeld een kinderzitje) - gevaar voor ongevallen!
Voorstoelen instellen
Afbeelding 33Bedieningselementen
van de voorstoel
Stoel in lengterichting verstellen
–Hendel
1
⇒ Afbeelding 33 naar boven trekken en de stoel in de gewenste
stand schuiven.
–De hendel
1
loslaten en de stoel verschuiven tot de vergrendeling hoorbaar
vergrendelt.
Zittinghoogte instellen
–Om de stoel hoger te zetten, hendel
2
naar boven trekken of pompbewegin-
gen met de hendel maken.
–Om de stoel lager te zetten, hendel
2
naar beneden drukken of pompbewe-
gingen met de hendel maken.
£
38Zitten en opbergen
Schuine stand van de rugleuning instellen
–De rugleuning ontlasten (niet leunen tegen de rugleuning), aan hendel
3
resp.
4
1)
trekken en met de rug de gewenste schuine stand van de rugleuning
instellen.
Voorstoel naar voren klappen en verschuiven
1)
–Aan hendel
3
resp.
4
trekken en de rugleuning naar voren klappen. Tegelij-
kertijd de stoel naar voren schuiven.
Voorstoel in de uitgangspositie brengen
1)
–De stoel zo ver naar achteren schuiven tot de vergrendeling hoorbaar vergren-
delt.
–Vervolgens de rugleuning terugklappen tot de vergrendelingsknop vergren-
delt - dit controleren door aan de rugleuning te trekken.
De bestuurdersstoel moet zodanig zijn ingesteld dat de pedalen met licht gebo-
gen knieën geheel kunnen worden ingetrapt.
De leuning van de bestuurdersstoel moet zo worden ingesteld, dat het bovenste
punt van het stuurwiel met licht gebogen armen kan worden bereikt.
ATTENTIE
●De rugleuningen moeten correct vergrendeld zijn - gevaar voor verwondin-
gen!
●De bestuurdersstoel alleen verstellen bij stilstaande wagen - gevaar voor
ongevallen!
●Voorzichtig te werk gaan bij het verstellen van de stoelen! Door onoplet-
tend verstellen kan letsel door knellen ontstaan.
●Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, om-
dat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve
zin worden beïnvloed - gevaar voor verwondingen!
Hoofdsteunen
Afbeelding 34Hoofdsteun achterin:
Verstellen / uitbouwen
De hoofdsteunen van de voorstoelen zijn in de rugleuningen geïntegreerd en niet
verstelbaar.
Hoofdsteunen achterin verstellen
–De hoofdsteun aan de zijkant met beide handen vastpakken en in de gewen-
ste stand omhoog schuiven ⇒ Afbeelding 34.
–Om de hoofdsteun naar beneden te schuiven, de vergrendelingsknop
1
met
een hand ingedrukt houden en met de andere hand de hoofdsteun omlaag
drukken.
Hoofdsteunen achterin uit- en inbouwen
–De rugleuning naar voren klappen ⇒ pagina
41, Rugleuning van de achter-
bank neerklappen.
–De hoofdsteun aan de zijkant met beide handen vastpakken en in de gewen-
ste stand omhoog schuiven.
–De vergrendelingsknop
1
met een hand indrukken en ingedrukt houden en
met de andere hand de hoofdsteun eruit trekken.
–Om de hoofdsteun weer in te bouwen de hoofdsteun met ingedrukte knop
1
zo ver naar beneden in de rugleuning schuiven tot de vergrendelingsknop
hoorbaar vergrendelt.
£
1)
Geldt voor de voorstoelen met Easy Entry-systeem.
39Zitten en opbergen
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
ATTENTIE
●De hoofdsteunen moeten correct zijn ingesteld om de inzittenden bij een
aanrijding effectief te kunnen beschermen.
●Nooit met uitgebouwde hoofdsteunen rijden - gevaar voor verwondingen!
●Indien de zitplaatsen achterin bezet zijn, mogen de hoofdsteunen achterin
niet in de onderste stand staan.
Stoelverwarming van de voorstoelen
Afbeelding 35Stoelverwarming van de
voorstoelen
De zittingen van de voorstoelen kunnen alleen bij draaiende motor elektrisch ver-
warmd worden. Bij sommige stoeluitvoeringen wordt daarnaast de rugleuning
verwarmd.
–Door op schakelaar
resp.
⇒ Afbeelding 35 te drukken, kan de stoelver-
warming van de bestuurders- resp. bijrijdersstoel worden ingeschakeld en ge-
regeld.
Door eenmaal drukken wordt de stoelverwarming ingeschakeld en verwarmt
maximaal.
Door nogmaals op de schakelaar te drukken, wordt de verwarmingsintensiteit te-
ruggeregeld tot de verwarming uitschakelt. De verwarmingsintensiteit wordt aan-
gegeven aan de hand van het aantal brandende controlelampjes in de schakelaar.
ATTENTIE
Bij beperkte pijn- en/of temperatuurwaarneming, bijvoorbeeld door medicijn-
gebruik, door verlamming of door chronische ziekte (bijvoorbeeld diabetes),
raden wij aan geheel af te zien van het gebruik van de stoelverwarming. Het
kan leiden tot moeilijk te genezen verbrandingen aan rug, zitvlak en benen.
Als u de stoelverwarming toch wilt gebruiken, adviseren wij bij langere ritten
regelmatig een pauze in te lassen, zodat het lichaam zich kan herstellen van
de belasting die tijdens het rijden ontstaat. Om uw concrete situatie te beoor-
delen wendt u zich tot uw behandelend arts.
VOORZICHTIG
●Om de verwarmingselementen van de stoelverwarming niet te beschadigen,
mag u niet op de zittingen knielen of deze op andere manieren puntvormig belas-
ten.
●Indien de stoelen niet door personen zijn bezet of zich hierop voorwerpen be-
vinden, bijvoorbeeld een kinderzitje, tas of dergelijke, de stoelverwarming niet ge-
bruiken. Er kan een storing optreden in de verwarmingselementen van de stoel-
verwarming.
●De stoelen niet vochtig schoonmaken ⇒ pagina 106, Stoffen bekleding van
elektrisch verwarmde stoelen
.
Let op
De stoelverwarming alleen bij draaiende motor inschakelen. Hierdoor wordt de ac-
cu minder belast.
40Zitten en opbergen
Zitplaatsen achterin
Rugleuning van de achterbank neerklappen
Afbeelding 36Rugleuning ontgrendelen
De rugleuning van de achterbank kan worden neergeklapt om de bagageruimte te
vergroten.
Rugleuning neerklappen
–Door de ontgrendelingsgreep
A
⇒ Afbeelding 36 in te drukken, wordt de rug-
leuning ontgrendelt en kan deze naar voren worden geklapt.
–De hoofdsteun volledig naar beneden schuiven resp. uitbouwen ⇒ pagina 39.
Rugleuning terugklappen
–De hoofdsteun in de iets opgetilde rugleuning aanbrengen ⇒ pagina 39.
–Vervolgens de rugleuning terugklappen tot de vergrendelingsknop vergren-
delt - dit controleren door aan de rugleuning te trekken ⇒ .
–Verzeker u ervan dat de rode markering
B
⇒ Afbeelding 36 niet zichtbaar is.
ATTENTIE
●Na het terugklappen van de rugleuningen moeten de gordelsloten en vei-
ligheidsgordels zich in de uitgangspositie bevinden - ze moeten klaar voor ge-
bruik zijn.
●De rugleuningen moeten correct vergrendeld zijn, zodat bij plotselinge
remmanoeuvres geen voorwerpen uit de bagageruimte in de passagiersruimte
kunnen schuiven - gevaar voor verwondingen!
●Let erop dat de rugleuning correct is vergrendeld. Alleen dan kan de 3-
puntsgordel goed zijn werk doen.
VOORZICHTIG
Let er bij het bedienen van de rugleuningen op dat de veiligheidsgordels niet wor-
den beschadigd. De veiligheidsgordels achterin mogen in geen geval door de te-
ruggeklapte rugleuning bekneld worden.
Bagageruimte
Bagageruimte beladen
Voor het behouden van de goede rijeigenschappen van de wagen moet op het
volgende worden gelet:
–De bagage zo gelijkmatig mogelijk over de bagageruimte verdelen.
–De bagage aan de bevestigingsogen bevestigen.
Bij een aanrijding of een ongeval kunnen ook kleine en lichte voorwerpen zoveel
kinetische energie genereren dat zij zwaar lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
De grootte van de kinetische energie is afhankelijk van de rijsnelheid en van het
gewicht van het voorwerp. De rijsnelheid is daarbij de meest bepalende factor.
Voorbeeld: Een losliggend voorwerp met een gewicht van 4,5 kg krijgt bij een
frontale aanrijding met 50 km/h een energie die 20 keer zo groot is dan zijn eigen
gewicht. Dit betekent dat er een kracht van circa
90 kg "ontstaat". U kunt zich
voorstellen wat voor lichamelijk letsel kan ontstaan als dit door het interieur vlie-
gende "projectiel" een inzittende treft.
ATTENTIE
●Voorwerpen in de bagageruimte opbergen en deze met de bevestigings-
ogen bevestigen.
●Losse voorwerpen kunnen bij een plotselinge manoeuvre alsmede bij on-
gevallen door het interieur rondvliegen en de inzittenden of andere verkeers-
deelnemers zware verwondingen toebrengen. Dit gevaar voor verwondingen
wordt nog eens extra vergroot als rondvliegende voorwerpen worden geraakt
door een activerende airbag. In dit geval kunnen de teruggeslingerde voor-
werpen de inzittenden verwonden - levensgevaar.
£
41Zitten en opbergen
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
ATTENTIE (vervolg)
●Houd er rekening mee dat bij het vervoeren van zware of grote voorwer-
pen de rij-eigenschappen veranderen door de verplaatsing van het zwaarte-
punt. Snelheid en rijstijl moeten hierop worden afgestemd.
●De lading moet zo goed vastgezet zijn, dat bij plotselinge rij- en remma-
noeuvres geen voorwerpen naar voren kunnen glijden - gevaar voor verwon-
dingen!
●Bij het vervoeren van scherpe, gevaarlijke voorwerpen die vastgezet zijn in
de vergrote bagageruimte, die ontstaat door het naar voren klappen van de
achterbankleuning, beslist letten op het waarborgen van de veiligheid van de
persoon die op de resterende zitplaats achterin zit ⇒ pagina 71, Juiste zit-
houding van de passagiers op de zitplaatsen achterin.
●Als de achterstoel naast de naar voren geklapte stoel bezet is, zo goed
mogelijk op het waarborgen van de veiligheid letten, bijvoorbeeld door de te
vervoeren lading op een zodanige wijze te plaatsen, dat het terugklappen van
de stoel achterin bij een aanrijding van achteren wordt voorkomen.
●Nooit met een geopende achterklep rijden, omdat dan giftige uitlaatgas-
sen het interieur kunnen binnendringen - vergiftigingsgevaar!
●In geen geval het maximaal toegestaan gewicht van de wagen overschrij-
den - gevaar voor ongevallen!
●Nooit personen meenemen in de bagageruimte.
VOORZICHTIG
Let erop dat de verwarmingsdraden van de achterruitverwarming niet door schu-
rende voorwerpen worden beschadigd.
Let op
De bandenspanning moet aan de belading worden aangepast ⇒ pagina 121.
Bevestigingsogen
Afbeelding 37Bagageruimte: Bevesti-
gingsogen
Aan de zijkant van de bagageruimte bevinden zich ogen voor het vastzetten van
bagage ⇒
Afbeelding 37.
ATTENTIE
●De te vervoeren lading moet zodanig worden bevestigd, dat deze tijdens
het rijden en bij het remmen niet kan bewegen.
●Wordt bagage of worden voorwerpen met ongeschikte of beschadigde
spanbanden aan de bevestigingsogen vastgemaakt, dan kan bij remmanoeu-
vres of ongevallen lichamelijk letsel ontstaan. Om te voorkomen dat bagage
naar voren kan vliegen altijd geschikte spanbanden gebruiken die aan de be-
vestigingsogen moeten worden bevestigd.
Tassenhaken
Afbeelding 38Bagageruimte: Tassenha-
ken
£
42Zitten en opbergen
In de bagageruimte bevinden zich tassenhaken voor de bevestiging van kleinere
bagagestukken, bijvoorbeeld tassen en dergelijke ⇒ Afbeelding 38.
ATTENTIE
Gebruik de tassenhaak nooit voor het vastzetten van bagage. Bij plotselinge
remmanoeuvres of een ongeval kan de tassenhaak afbreken.
VOORZICHTIG
De tassenhaken mogen met maximaal 2,5 kg worden belast.
Bagageruimteafdekking
De bagageruimteafdekking achter de hoofdsteunen achterin kan
alleen worden gebruikt voor het deponeren van lichte en zachte
voorwerpen.
Afbeelding 39Bagageruimteafdekking
uitbouwen / inbouwen
Als u grotere voorwerpen wilt vervoeren, kan zo nodig de bagageruimteafdekking
worden uitgebouwd.
Bagageruimteafdekking omhoog- en omlaagklappen
–Voor het omhoogklappen de bagageruimteafdekking optillen en in de zijde-
lingse houders
1
⇒ Afbeelding 39 drukken.
–Voor het omlaagklappen het omhooggeklapte deel van de bagageruimteaf-
dekking naar achteren trekken.
Bagageruimteafdekking uit- en inbouwen
–Voor het uitbouwen de bagageruimteafdekking onder uit de zijdelingse hou-
ders
2
trekken.
–Voor het inbouwen de bagageruimteafdekking op de zijdelingse houders
2
leggen en van bovenaf in de houders
2
drukken.
ATTENTIE
●Op de bagageruimteafdekking mogen geen voorwerpen worden neerge-
legd, die de inzittenden in gevaar zouden kunnen brengen bij plotseling rem-
men of bij een aanrijding.
●Nooit dieren op de bagageruimteafdekking meenemen.
●Nooit rijden terwijl de bagageruimteafdekking omhoog staat. Deze voor de
rit altijd omlaagklappen resp. uitbouwen.
VOORZICHTIG
●Zorg er altijd voor dat de bagageruimteafdekking correct in de zijdelingse hou-
ders
2
is vergrendeld - gevaar voor beschadiging van de bagageruimteafdekking
resp. de bagageruimte.
●Let erop dat de verwarmingsdraden van de achterruitverwarming niet door
neergelegde voorwerpen worden beschadigd.
Dakdragersysteem
Algemene aanwijzingen
ATTENTIE
●De lading op het dak moet goed worden bevestigd - gevaar voor ongeval-
len!
●Lading altijd correct met geschikte en onbeschadigde sjor- of spanbanden
vastzetten.
●De belading gelijkmatig op het dakdragersysteem verdelen.
●Bij het vervoeren van zware voorwerpen of voorwerpen met een groot op-
pervlak op het dakdragersysteem veranderen de rijeigenschappen door de
verandering van het zwaartepunt resp. door het vergrote oppervlak dat aan
wind onderhevig is - gevaar voor ongevallen! Uw rijstijl en snelheid daarom
aan de omstandigheden aanpassen.
●Abrupte of plotselinge rij- en remmanoeuvres voorkomen.
●Snelheid en rijstijl aanpassen aan het weer, het wegdek, het zicht en de
verkeersomstandigheden.
£
43Zitten en opbergen
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
VOORZICHTIG
●Alleen door ŠKODA goedgekeurde dakdragersystemen gebruiken.
●Als u andere dakdragersystemen gebruikt of de dragers niet volgens voor-
schrift monteert, is daardoor ontstane schade aan de wagen uitgesloten van de
garantie. Daarom beslist de meegeleverde montagehandleiding van het dakdra-
gersysteem in acht nemen.
●Bij wagens met een panoramaschuifdak moet erop worden gelet dat het geo-
pende panoramaschuifdak niet tegen de daklading aankomt.
●Let erop dat de geopende achterklep niet tegen de lading op het dak stoot.
●De hoogte van uw wagen verandert door de montage van een dakdragersys-
teem en de daarop bevestigde lading. Vergelijk de hoogte van de wagen met de
aanwezige doorrijhoogtes, bijvoorbeeld van tunnels en garagedeuren.
●Het dakdragersysteem vóór het rijden door een wasstraat verwijderen.
●Let erop dat de dakantenne niet door de bevestigde lading wordt beïnvloed.
Milieu-aanwijzing
Door de hogere luchtweerstand neemt het brandstofverbruik toe.
Bevestigingspunten voor basisdragers
Afbeelding 40Bevestigingspunten voor
basisdragers
Er mogen uitsluitend basisdragers resp. dakdragersystemen uit het programma
aan originele ŠKODA accessoires worden gebruikt.
VOORZICHTIG
De aanwijzingen met betrekking tot de montage en demontage in de bijgeleverde
handleiding opvolgen.
Let op
Indien u nog vragen hebt, kunt u contact opnemen met een geautoriseerde ŠKO-
DA Servicepartner.
Daklast
De toegestane dakbelasting (inclusief het dakdragersysteem) van 50 kg en het
maximaal toegestane gewicht van de wagen mogen niet worden overschreden.
Bij gebruik van dakdragersystemen met een lager draagvermogen kunt u niet vol-
ledig profiteren van de toegestane dakbelasting. In die gevallen mag u de dakdra-
gers maar belasten tot de maximale gewichtsgrens die in de montagehandleiding
is aangegeven.
ATTENTIE
In geen geval de toegestane dakbelasting en het maximaal toegestaan ge-
wicht van de wagen overschrijden - gevaar voor ongevallen!
Bekerhouders
Afbeelding 41Middenconsole: Bekerhouders
De bekerhouders bevinden zich voor- en achterin de middenconsole.
Beker in bekerhouder voorin plaatsen
De beugel van de bekerhouder ⇒ Afbeelding 41 -
naar voren klappen.
Beker in de bekerhouder zetten, zodat de beugel van de bekerhouder de beker
veilig omsluit.
£
44Zitten en opbergen
ATTENTIE
●Plaats geen bekers met hete drank in de bekerhouder. Als de wagen rijdt,
kan hete drank worden gemorst - gevaar voor brandwonden!
●Geen breekbare bekers (bijvoorbeeld glas, porselein) gebruiken. Bij een on-
geval kan dit tot letsel leiden.
●Nooit gesloten drankflessen in een sterk verwarmde of afgekoelde wagen
achterlaten. Gesloten drankflessen kunnen in de wagen door hitte exploderen
en door vorst knappen.
●Zorg ervoor dat drankflessen tijdens het rijden niet in de voetenruimte van
de bestuurder terechtkomen en de toegang tot de pedalen beperken.
●Plaats geen zware voorwerpen in de bekerhouder. Deze zware voorwer-
pen kunnen bij een ongeval door het interieur vliegen, wat kan leiden tot zwa-
re verwondingen.
VOORZICHTIG
Gedurende de rit geen geopende drankjes in de bekerhouder laten staan. Drank
kan bijvoorbeeld bij het remmen worden gemorst en daarbij elektrische onderde-
len of de stoelbekleding beschadigen.
Asbak
Afbeelding 42Middenconsole voorin:
Asbak
Asbak openen en sluiten
–Om te openen het deksel van de asbak in pijlrichting optillen ⇒ Afbeelding 42.
–Om te sluiten het deksel van de asbak volledig naar beneden drukken.
Asbak verwijderen
–De asbak naar boven toe verwijderen ⇒
.
Asbak aanbrengen
–De asbak verticaal aanbrengen.
ATTENTIE
Nooit brandbare voorwerpen in de asbak leggen - brandgevaar!
VOORZICHTIG
Bij het verwijderen de asbak niet aan de klep vasthouden - kans op afbreken.
Sigarettenaansteker, stopcontacten
Sigarettenaansteker
Afbeelding 43Middenconsole: Sigaret-
tenaansteker
De sigarettenaansteker bevindt zich in het opbergvak voorin de middenconsole
⇒ Afbeelding 43.
Sigarettenaansteker bedienen
–De knop van de sigarettenaansteker indrukken ⇒
Afbeelding 43.
–Wachten tot de knop weer naar buiten springt.
–De sigarettenaansteker direct eruit nemen en gebruiken.
–De sigarettenaansteker weer in het stopcontact steken.
£
45Zitten en opbergen
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
ATTENTIE
Wees voorzichtig bij het gebruik van de sigarettenaansteker! Verkeerd ge-
bruik van de sigarettenaansteker kan lichamelijk letsel veroorzaken!.
Let op
●De sigarettenaansteker werkt alleen, wanneer het contact is ingeschakeld.
●De opening voor de sigarettenaansteker kan ook als 12 volt stopcontact voor
elektrische verbruikers worden gebruikt ⇒ pagina 46
,
Stopcontact.
●Zie voor verdere aanwijzingen ⇒ pagina 126, Accessoires, wijzigingen en ver-
vanging van onderdelen.
Stopcontact
Afbeelding 44Middenconsole: 12 volt
stopcontact
Het 12 volt stopcontact bevindt zich in het opbergvak voorin de middenconsole
⇒ Afbeelding 44.
Stopcontact gebruiken
–Het afdekkapje van het stopcontact openen.
–De stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact steken.
ATTENTIE
●Onjuist gebruik van het stopcontact en de elektrische accessoires kan
brand en andere zware verwondingen tot gevolg hebben.
●Kinderen nooit zonder toezicht in de wagen achterlaten. Stopcontact en
daarop aangesloten apparaten kunnen bij ingeschakeld contact worden ge-
bruikt.
●Wanneer het aangesloten elektrische apparaat te warm wordt, het appa-
raat direct uitschakelen en de stekker uit het stopcontact trekken.
VOORZICHTIG
●Het stopcontact mag alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektrische
accessoires met een vermogensafname van maximaal 120 watt worden gebruikt.
●Nooit het maximale opgenomen vermogen overschrijden, omdat dan de gehe-
le elektrische installatie van de wagen beschadigd kan raken.
●Bij stilstaande motor en ingeschakelde verbruikers wordt de accu ontladen -
gevaar voor een lege accu!
●Ter voorkoming van beschadiging van het stopcontact alleen passende stek-
kers gebruiken.
●Alleen accessoires gebruiken die conform de geldende richtlijnen betreffende
de elektromagnetische verdraagzaamheid getest zijn.
●Om schade door spanningsschommelingen te voorkomen, moet voor het in-
en uitschakelen van het contact en voor het starten van de motor het op het 12
volt stopcontact aangesloten apparaat uitgeschakeld worden
●Neem ook de gebruiksaanwijzingen van de aangesloten apparaten in acht!
Milieu-aanwijzing
De motor niet stationair laten draaien.
Let op
Het 12 volt stopcontact werkt alleen als het contact is ingeschakeld.
Opbergmogelijkheden
Overzicht
In uw wagen treft u de volgende opbergmogelijkheden aan:
£
46Zitten en opbergen
Opbergvak aan bestuurderszijde⇒ pagina 47
Opbergvak aan bijrijderszijde⇒ pagina 47
Dashboardkastje aan bijrijderszijde⇒ pagina 48
Opbergvak voorin de middenconsole⇒ pagina 48
Multimediahouder⇒ pagina 48
Opbergvak achterin de middenconsole⇒ pagina 49
Opbergnetten aan de rugleuningen van de voorstoelen⇒ pagina 49
Opbergvakken voor de zitplaatsen achterin⇒ pagina 49
ATTENTIE
●Niets op het dashboard leggen. Deze voorwerpen zouden tijdens het rijden
(bij accelereren of rijden in de bocht) kunnen verschuiven of vallen en uw aan-
dacht van de verkeerssituatie afleiden - gevaar voor ongevallen!
●Let erop dat er tijdens het rijden geen voorwerpen vanuit de middenconso-
le of vanuit andere opbergvakken in de voetenruimte van de bestuurder te-
recht kunnen komen. U zou dan niet meer in staat zijn te remmen, te koppe-
len of gas te geven - gevaar voor ongevallen!
Opbergvak aan bestuurderszijde
Afbeelding 45Dashboard: Opbergvak
aan bestuurderszijde
Het open opbergvak bevindt zich onder het dashboard aan bestuurderszijde ⇒ Af-
beelding 45.
ATTENTIE
●Let erop dat er tijdens het rijden geen voorwerpen vanuit het opbergvak in
de voetenruimte van de bestuurder terecht kunnen komen. U zou dan niet
meer in staat zijn te remmen, te koppelen of gas te geven - gevaar voor onge-
vallen!
●Geen dieren vervoeren en geen harde, zware of scherpe voorwerpen op-
bergen in het open opbergvak.
Opbergvak aan bijrijderszijde
Afbeelding 46Dashboard: Opbergvak
aan bijrijderszijde
Het open opbergvak bevindt zich onder het dashboard aan bijrijderszijde ⇒ Af-
beelding 46.
Tassenhaken
Aan het open opbergvak bevindt zich een tassenhaak
1
.
ATTENTIE
Geen dieren vervoeren en geen harde, zware of scherpe voorwerpen opbergen
in het open opbergvak.
47Zitten en opbergen
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
Dashboardkastje aan bijrijderszijde
Afbeelding 47Dashboard: Dashboardkastje aan bijrijderszijde
Dashboardkastje openen en sluiten
–Om te openen aan openingsgreep
1
⇒ Afbeelding 47 trekken.
–Om te sluiten het deksel naar boven drukken. Het deksel moet goed vergren-
delen.
Overzicht van het dashboardkastje:
Openingsgreep
Brillenvak
Notitieblokhouder
Pennenhouder
Muntenhouder
Kaartenvak
ATTENTIE
Om veiligheidsredenen moet het dashboardkastje tijdens het rijden altijd zijn
gesloten.
1
2
3
4
5
6
Opbergvak voorin de middenconsole
Afbeelding 48Middenconsole voorin:
Opbergvak
Het open opbergvak in de middenconsole dient voor het opbergen van kleine
voorwerpen.
Multimediahouder
Afbeelding 49Middenconsole voorin:
Multimediahouder
De multimediahouder bevindt zich in het opbergvak voorin de middenconsole
⇒ Afbeelding 49.
De houder kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor het opbergen van een mobiele
telefoon, mp3-speler en dergelijke.
ATTENTIE
De multimediahouder nooit gebruiken als asbak of hierin brandbare voorwer-
pen leggen - brandgevaar!
48Zitten en opbergen
Opbergvak achterin de middenconsole
Afbeelding 50Middenconsole achterin:
Opbergvak
De bekerhouder achterin de middenconsole kan als opbergvak worden gebruikt.
Opbergnetten aan de rugleuningen van de voorstoelen
Afbeelding 51Rugleuningen van de voorstoelen: Opbergnetten
Opbergnetten
Aan de binnenzijde van de rugleuningen van de voorstoelen bevinden zich op-
bergnetten ⇒ Afbeelding 51
.
De opbergnetten zijn bedoeld voor kleine en lichte voorwerpen, zoals bijvoorbeeld
mobiele telefoons of mp3-spelers.
ATTENTIE
De opbergnetten kunnen worden gebruikt voor het opbergen van voorwerpen
met een gewicht van maximaal 150 g Zwaardere voorwerpen worden niet vol-
doende beveiligd - gevaar voor verwondingen!
VOORZICHTIG
In de opbergnetten geen grote voorwerpen leggen, zoals bijvoorbeeld flessen of
scherpe voorwerpen - gevaar voor beschadiging van het opbergnet.
Opbergvakken voor de zitplaatsen achterin
Afbeelding 52Voor de zitplaatsen ach-
terin: Opbergvak
Voor de zitplaatsen achterin bevinden zich open opbergvakken ⇒ Afbeelding 52.
Kledinghaken
De kledinghaken bevinden zich aan de middelste portierstijlen.
ATTENTIE
●Zorg ervoor dat het zicht naar achteren niet wordt belemmerd door opge-
hangen kledingstukken.
●Alleen lichte kleding ophangen en erop letten dat er geen zware of scher-
pe voorwerpen in de zakken zitten.
●Geen klerenhangers voor het ophangen van de kleding gebruiken, omdat
dan de effectiviteit van de zij-airbags wordt beïnvloed.
VOORZICHTIG
De maximale toelaatbare belasting van de haken bedraagt 2 kg.
49Zitten en opbergen
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
Parkeertickethouder
Afbeelding 53Voorruit: Parkeerticket-
houder
De parkeertickethouder dient bijvoorbeeld voor het bevestigen van het parkeer-
ticket op parkeerplaatsen waar moet worden betaald.
ATTENTIE
Voor het begin van de rit moet het ticket altijd worden verwijderd, zodat het
zicht van de bestuurder niet wordt gehinderd.
50Zitten en opbergen
Verwarming en airconditioning
Inleiding
Beschrijving en aanwijzingen
Het verwarmingsvermogen is afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur, het
volledige verwarmingsvermogen wordt daarom pas bij bedrijfswarme motor be-
reikt.
Bij ingeschakelde koelfunctie worden de temperatuur en de luchtvochtigheid in
het interieur van de wagen verlaagd. Hierdoor wordt bij hoge buitentemperaturen
en hoge luchtvochtigheid het comfort van de inzittenden verhoogd. In het koude
jaargetijde wordt het beslaan van de ruiten voorkomen.
Om de koelwerking te verhogen, kan kortstondig de circulatiefunctie worden in-
geschakeld - Airconditioning ⇒ pagina
55.
De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van ijs, sneeuw en bladeren zijn, zodat
verwarming en koeling optimaal kunnen functioneren.
Na het inschakelen van de koelfunctie kan condenswater van de verdamper van
de airconditioning lekken en onder de wagen een waterplas vormen. Dit is nor-
maal en geen teken van lekkage!
ATTENTIE
●Voor de verkeersveiligheid is het belangrijk dat alle ruiten vrij zijn van ijs,
sneeuw en condens. Maak uzelf daarom vertrouwd met de juiste bediening
van de verwarming en ventilatie, met het vocht- en vorstvrij maken van de rui-
ten alsmede de koelfunctie.
●De circulatiefunctie niet gedurende langere tijd ingeschakeld laten, omdat
door de "verbruikte" lucht vermoeidheidsverschijnselen bij de bestuurder en
medepassagiers kunnen optreden, waardoor de oplettendheid vermindert.
Ook kunnen de ruiten beslaan. Het gevaar voor ongevallen neem toe. De circu-
latiefunctie uitschakelen, zodra de ruiten beslaan.
Let op
●De verbruikte lucht wordt via de ontluchtingsopeningen in de bagageruimte
afgevoerd.
●Als de circulatiefunctie is ingeschakeld, adviseren wij in de wagen niet te ro-
ken, omdat de aangezogen rook neerslaat op de verdamper van het aircondition-
ingsysteem. Dit zorgt tijdens het gebruik van de airconditioning voor een blijvende
stankoverlast die alleen met veel moeite en hoge kosten (vervanging van de ver-
damper) kan worden opgelost.
●De aanwijzingen in acht nemen betreffende de circulatiefunctie bij de aircondi-
tioning ⇒ pagina 55.
●Om de verwarming en airconditioning optimaal te kunnen laten functioneren,
mogen de luchtroosters niet zijn afgedekt.
Economisch gebruik van de airconditioning
In de koelfunctie verbruikt de compressor van de airconditioning motorvermogen
en beïnvloedt hiermee het brandstofverbruik.
Indien het interieur van de geparkeerde wagen door zonnestraling sterk is opge-
warmd, verdient het aanbeveling de ruiten of portieren kort te openen, zodat de
warme lucht kan ontsnappen.
Als de ruiten geopend zijn, mag de koeling tijdens het rijden niet ingeschakeld
zijn.
Indien de gewenste interieurtemperatuur ook zonder inschakeling van de koeling
kan worden bereikt, dient de stand voor frisse lucht te worden gekozen ⇒ pagina
55.
Milieu-aanwijzing
Door brandstof te besparen, verlaagt u de uitstoot van schadelijke stoffen.
51Verwarming en airconditioning
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
Storingen
Indien de koeling bij buitentemperaturen van meer dan +5 °C niet functioneert, is
er sprake van een storing. Dit kan de volgende oorzaken hebben:
●De zekering van de airconditioning is defect. De zekering controleren en deze
zo nodig vervangen ⇒
pagina 140.
●De koeling is automatisch tijdelijk uitgeschakeld, omdat de koelvloeistoftem-
peratuur van de motor te hoog is ⇒ pagina 13.
De koeling uitschakelen indien u de storing niet zelf kunt oplossen of het koelver-
mogen afneemt. Contact opnemen met een specialist.
Luchtroosters
Afbeelding 54Dashboard: Luchtroosters.
Luchtroosters openen
–Om de luchtroosters
1
⇒ Afbeelding 54 te openen op het luchtrooster druk-
ken.
Luchtroosters sluiten
–Om de luchtroosters
1
te sluiten de lamellen terugklappen.
Luchtuitstroomrichting wijzigen
–De luchtuitstroomrichting instellen door de lamellen te draaien.
Uit de geopende luchtroosters stroomt, afhankelijk van de stand van de verwar-
ming resp. de airconditioning en de klimatologische omstandigheden, niet opge-
warmde resp. gekoelde lucht.
Verwarming
Bediening
Het verwarmingssysteem stuurt lucht naar het interieur en ver-
warmt dit zo nodig.
Afbeelding 55Verwarming: Bedieningselementen
Temperatuur instellen
–De draaiknop
A
⇒ Afbeelding 55 naar rechts draaien om de temperatuur te
verhogen.
–De draaiknop
A
naar links draaien om de temperatuur te verlagen.
Aanjager regelen
–De aanjagerschakelaar
B
in een van de standen 1 t/m 4 draaien om de aanja-
ger in te schakelen.
–De aanjagerschakelaar
B
in stand 0 draaien om de aanjager uit te schakelen.
Luchtverdeling regelen
–Met de luchtverdeelregelaar
C
kunt u de luchtuitstroomrichting regelen.
Alle bedieningselementen, uitgezonderd de aanjagerschakelaar
B
, kunnen op ie-
dere willekeurige tussenliggende stand worden ingesteld.
Om het beslaan van de ruiten te voorkomen, moet de aanjager steeds ingescha-
keld zijn.
£
52Verwarming en airconditioning
Let op
Indien de luchtverdeling op de ruiten wordt ingesteld, wordt de volledige lucht-
hoeveelheid voor het ontwasemen van de ruiten gebruikt en stroomt geen lucht
in de voetenruimte. Dit kan tot beperking van het verwarmingscomfort leiden.
Verwarming instellen
Aanbevolen basisinstellingen van de verwarmingbedieningselementen voor:
Instelling
Stand van de draaiknop
Luchtroosters
1
ABC
Voorruit en zijruiten ontdooienTot de aanslag naar rechts3
Openen en op de zijruit richten
Voorruit en zijruiten ontwasemenGewenste temperatuur2 of 3
Openen en op de zijruit richten
De snelste verwarmingTot de aanslag naar rechts3
Openen
Aangename verwarmingGewenste temperatuur2 of 3
Openen
Frisse lucht - ventilatieTot de aanslag naar linksGewenste stand
Openen
Let op
●Bedieningselementen
A
,
B
,
C
⇒ Afbeelding 55.
●Luchtroosters
1
⇒ Afbeelding 54.
Airconditioning
Omschrijving
De airconditioning is een gecombineerd koelings- en verwarmings-
systeem. Hiermee is in elk jaargetijde een optimale regeling van de
luchttemperatuur mogelijk.
De airconditioning werkt alleen als de toets
AC
⇒ Afbeelding 56
E
is ingedrukt
en aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
●motor draait,
●buitentemperatuur hoger dan circa +2 °C en
●aanjagerschakelaar ingeschakeld (stand 1 t/m 4).
£
53Verwarming en airconditioning
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
Let op
●Uit de luchtroosters kan bij ingeschakelde koelfunctie onder bepaalde om-
standigheden lucht met een temperatuur van circa 5 °C stromen. Bij een langduri-
ge ongelijkmatige verdeling van de lucht uit de luchtroosters en grote tempera-
tuurverschillen, bijvoorbeeld bij het uitstappen uit de wagen, kunnen bij hiervoor
gevoelige personen verkoudheidsverschijnselen optreden.
●Wij adviseren u de airconditioning eenmaal per jaar door een specialist te laten
reinigen.
Bediening
Afbeelding 56Airconditioning: Bedieningselementen
Temperatuur instellen
–De draaiknop
A
⇒ Afbeelding 56 naar rechts draaien om de temperatuur te
verhogen.
–De draaiknop
A
naar links draaien om de temperatuur te verlagen.
Aanjager regelen
–De aanjagerschakelaar
B
in een van de standen 1 t/m 4 draaien om de aanja-
ger in te schakelen.
–De aanjagerschakelaar
B
in stand 0 draaien om de aanjager uit te schakelen.
–De schuifregelaar
D
in stand schuiven om de toevoer van frisse lucht te
sluiten.
Luchtverdeling regelen
–Met de luchtverdeelregelaar
C
kunt u de luchtuitstroomrichting regelen.
Koelfunctie in- en uitschakelen
–Toets
AC
E
⇒ Afbeelding 56 indrukken. In de toets brandt het controlelampje.
–Door opnieuw op de toets
AC
te drukken wordt de airconditioning uitgescha-
keld. Het controlelampje in de toets gaat uit.
Let op
●Bij het ontdooien van de voorruit en zijruiten wordt het volledige verwar-
mingsvermogen gebruikt. Er wordt geen warme lucht naar de voetenruimte ge-
stuurd. Dit kan tot beperking van het verwarmingscomfort leiden.
●Het controlelampje in de toets
AC
brandt ook na het inschakelen als niet aan
alle voorwaarden voor de werking van de koelfunctie wordt voldaan. Hiermee
wordt aangegeven dat de koeling beschikbaar is als aan alle voorwaarden wordt
voldaan ⇒ pagina 53.
54Verwarming en airconditioning
Airconditioning instellen
Aanbevolen basisinstellingen van de bedieningselementen van de airconditioning
voor de betreffende bedrijfsfuncties:
Instelling
Stand van de draaiknopToets
Luchtroosters
1
ABCDE
Voorruit en zijruiten ontdooien -
ontwasemen
a)
Gewenste tempe-
ratuur
3 of 4
Ingeschakeld
Openen en op de zijruit rich-
ten
De snelste verwarming
Tot de aanslag naar
rechts
3
Kort
,
dan
UitgeschakeldOpenen
Aangename verwarming
Gewenste tempe-
ratuur
2 of 3
UitgeschakeldOpenen
De snelste afkoeling
Tot de aanslag naar
links
Kort 4, dan 2 of 3
Kort
,
dan
IngeschakeldOpenen
Optimale koeling
Gewenste tempe-
ratuur
1, 2 resp. 3
Ingeschakeld
Openen en naar het dak rich-
ten
Frisse lucht - ventilatie
Tot de aanslag naar
links
Gewenste stand
UitgeschakeldOpenen
a)
In landen met een hoge luchtvochtigheid adviseren wij u deze instelling niet te gebruiken. Het ruitoppervlak kan hierdoor sterk afkoelen en aan de buitenzijde beslaan.
Let op
●Bedieningselementen
A
,
B
,
C
,
D
en de toets
E
⇒ Afbeelding 56.
●Luchtroosters
1
⇒ Afbeelding 54.
Circulatiefunctie
In de circulatiefunctie wordt de lucht uit het interieur aangezogen
en weer in het interieur geleid.
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat bijvoorbeeld buitenlucht met sterke
geuren in het interieur kan komen, bijvoorbeeld bij het rijden door tunnels of in
files.
Circulatiefunctie inschakelen
–De schuifregelaar
D
⇒ Afbeelding 56 in stand
schuiven.
Circulatiefunctie uitschakelen
–De schuifregelaar
D
in stand schuiven.
ATTENTIE
De circulatiefunctie niet gedurende langere tijd ingeschakeld laten, omdat
door de "verbruikte" lucht vermoeidheidsverschijnselen bij de bestuurder en
medepassagiers kunnen optreden, waardoor de oplettendheid vermindert.
Ook kunnen de ruiten beslaan. Het gevaar voor ongevallen neem toe. De circu-
latiefunctie uitschakelen, zodra de ruiten beslaan.
55Verwarming en airconditioning
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
Wegrijden en rijden
Stand van het stuurwiel verstellen
Afbeelding 57Stand van het stuurwiel verstellen / Veilige afstand tot het stuurwiel
Het stuurwiel kan in hoogte worden versteld.
–Eerst de bestuurdersstoel instellen ⇒
pagina 38.
–De hendel
A
onder het stuurwiel naar beneden bewegen ⇒ Afbeelding 57
⇒ .
–Het stuurwiel in de gewenste stand zetten (in hoogte).
–De hendel
A
tot de aanslag omhoogdrukken.
ATTENTIE
●Het stuurwiel mag tijdens het rijden niet worden versteld!
●De bestuurder moet een afstand tot het stuurwiel van ten minste 25 cm
aanhouden ⇒ Afbeelding 57
B
. Als de minimumafstand niet wordt aangehou-
den, kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar!
●Vanwege de veiligheid moet de hendel altijd stevig omhooggedrukt zijn,
zodat de stand van het stuurwiel tijdens het rijden niet onbedoeld verandert -
gevaar voor ongevallen!
ATTENTIE (vervolg)
●Als u het stuurwiel verder in de richting van uw hoofd verstelt, neemt bij
een ongeval de beschermende werking van de bestuurdersairbag af. Controle-
ren dat het stuurwiel naar de borst is gericht.
●Het stuurwiel tijdens het rijden met beide handen vasthouden aan de bui-
tenzijde van het stuur op kwart over negen. Nooit het stuurwiel op '12-uur'
vasthouden of in een andere stand (bijvoorbeeld in het midden of aan de bin-
nenzijde van het stuurwiel). In dergelijke gevallen zou bij activering van de be-
stuurdersvoorairbag letsel aan uw armen, handen en hoofd kunnen worden
toegebracht.
Contactslot
Afbeelding 58Standen van de sleutel in
het contactslot
Standen van de sleutel in het contactslot
Contact uitgeschakeld, motor afgezet, stuurinrichting kan worden geblok-
keerd
Contact ingeschakeld
Motor starten
Algemeen:
Stand
1
Voor het vergrendelen van de stuurinrichting de sleutel uit het contactslot ver-
wijderen en het stuurwiel iets verdraaien tot de vergrendelingspen hoorbaar ver-
grendelt. Het stuurwiel altijd vergrendelen als u de wagen verlaat. Zo wordt een
mogelijke diefstal van uw wagen bemoeilijkt ⇒ .
£
1
2
3
56Wegrijden en rijden
Stand
2
Als de contactsleutel niet of slechts moeizaam in deze stand kan worden ge-
draaid, het stuurwiel iets heen en weer bewegen - daardoor wordt het stuurslot
ontlast.
Stand
3
In deze stand wordt de motor gestart. Tegelijkertijd worden het dim- of grootlicht
resp. andere elektrische verbruikers met een groot verbruik kort uitgeschakeld. Bij
het loslaten springt de sleutel in stand
2
terug.
Vóór het opnieuw starten moet de contactsleutel in stand
1
worden terugge-
draaid. De startherhaalblokkering in het contactslot voorkomt dat de startmotor
bij draaiende motor de starterkrans raakt en daardoor beschadigd wordt.
ATTENTIE
●Als de wagen rolt en de motor niet draait, moet de contactsleutel altijd in
stand
2
(contact ingeschakeld) staan. Deze stand wordt aangegeven door
het branden van de controlelampjes. Als dat niet het geval is, zou het stuur-
wiel onverwacht kunnen vergrendelen - gevaar voor ongevallen!
●De sleutel pas uit het contactslot trekken als de wagen tot stilstand is ge-
komen. Het stuurslot kan direct blokkeren - gevaar voor ongevallen!
●Wanneer u de wagen verlaat, ook al is het maar even, altijd de sleutel uit
het contact verwijderen. Dat geldt vooral als er kinderen in de wagen achter-
blijven. De kinderen zouden anders de motor kunnen starten of elektrische
systemen (bijvoorbeeld elektrisch bediende ruiten) kunnen bedienen - gevaar
voor ongevallen!
Motor starten
Algemeen
De motor kan alleen met een originele sleutel worden gestart.
●Voor het starten de versnellingshendel in de neutrale stand zetten en de
handrem stevig aantrekken.
●Tijdens het starten het koppelingspedaal volledig intrappen - de startmotor
hoeft dan alleen de motor rond te draaien.
●De contactsleutel direct loslaten als de motor aanslaat - anders zou de start-
motor beschadigd kunnen raken.
●Na het starten van een koude motor kan er korte tijd meer motorgeluid te ho-
ren zijn. Dat is een normaal verschijnsel en geen reden om u zorgen te maken.
Als de motor niet aanslaat ...
Als starthulp kan de accu van een andere wagen worden gebruikt ⇒ pagina 136.
ATTENTIE
●Nooit de motor laten draaien in ongeventileerde of afgesloten ruimtes. De
uitlaatgassen van de motor bevatten onder andere het geur- en kleurloze
koolmonoxide, een giftig gas - levensgevaar! Koolmonoxide kan tot bewuste-
loosheid leiden en dodelijk zijn.
●Nooit uw wagen met draaiende motor onbeheerd achterlaten.
VOORZICHTIG
●De startmotor mag alleen worden ingeschakeld (contactslotstand
3
), als de
motor niet draait. Als de startmotor direct nadat de motor is afgezet weer wordt
ingeschakeld, kan de startmotor resp. de motor worden beschadigd.
●Hoge motortoerentallen, volgas en hoge motorbelasting vermijden, zolang de
motor zijn bedrijfstemperatuur nog niet heeft bereikt - gevaar voor motorschade!
●De motor niet starten door de wagen aan te slepen - gevaar voor schade aan
de motor! Bij wagens met katalysator kan onverbrande brandstof in de katalysator
terechtkomen en daar ontsteken. Dit zou tot ernstige beschadiging van de kataly-
sator leiden. Als starthulp kan de accu van een andere wagen worden gebruikt
⇒ pagina 136, Starthulp.
Milieu-aanwijzing
De motor niet met stationair toerental laten warmdraaien. Direct wegrijden. Tij-
dens het rijden bereikt de motor sneller zijn bedrijfstemperatuur en is de uitstoot
van schadelijke stoffen geringer.
Benzinemotoren
Deze motoren zijn voorzien van een inspuitsysteem, dat bij elke buitentempera-
tuur automatisch het juiste brandstof-luchtmengsel levert.
●Voor en tijdens het starten geen gas geven.
●Als de motor niet aanslaat, het starten na tien seconden afbreken en na een
halve minuut opnieuw proberen.
£
57Wegrijden en rijden
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
●Als de motor dan nog steeds niet aanslaat, kan de zekering van de elektrische
brandstofpomp defect zijn. De zekering controleren en deze zo nodig vervangen
⇒ pagina 140.
●Als de motor nog steeds niet aanslaat, de hulp van de dichtstbijzijnde specia-
list inroepen.
Bij een
zeer warme motor kan het noodzakelijk zijn om na het aanslaan van de
motor een beetje gas bij te geven.
Motor afzetten
De motor wordt afgezet door de contactsleutel in stand
1
te draaien ⇒ Afbeel-
ding 58.
ATTENTIE
●Nooit de motor afzetten voordat de wagen stilstaat - gevaar voor ongeval-
len!
●De rembekrachtiger werkt alleen als de motor draait. Wanneer de motor is
afgezet, heeft u meer kracht nodig om te remmen. Omdat de wagen in een
dergelijke situatie bij het remmen anders reageert dan normaal, kan dit tot
een ongeval en ernstige verwondingen leiden.
VOORZICHTIG
Na langdurige hoge motorbelasting moet u de motor na afloop van de rit niet di-
rect afzetten, maar nog circa 2 minuten stationair laten draaien. Daarmee wordt
warmteophoping in de afgezette motor voorkomen.
Let op
●Nadat de motor is afgezet, kan de koelluchtventilator ook bij uitgeschakeld
contact nog circa tien minuten verder draaien. De koelluchtventilator kan echter
ook na enige tijd weer worden ingeschakeld, wanneer de koelvloeistoftempera-
tuur door warmteophoping oploopt of wanneer de motorruimte bij warme motor
door sterke zonnestraling verder wordt opgewarmd.
●Bij werkzaamheden in de motorruimte daarom bijzonder voorzichtig te werk
gaan ⇒
pagina 110, Motorruimte.
Schakelen
Afbeelding 59Schakelschema van de 5-
versnellings schakelbak
De achteruitversnelling alleen inschakelen als de wagen stilstaat. Het koppelings-
pedaal volledig intrappen en ingetrapt houden. Om schakelgeluiden te voorkomen
een moment wachten alvorens de achteruitversnelling in te schakelen.
Wanneer de achteruitversnelling en het contact zijn ingeschakeld, brandt de ach-
teruitrijlamp.
ATTENTIE
Nooit tijdens het rijden de achteruitversnelling inschakelen - gevaar voor on-
gevallen!
Let op
●Tijdens het rijden uw hand niet op de versnellingshendel laten rusten. De druk
van de hand wordt overgedragen op de schakelgaffels in de versnellingsbak. Dit
kan tot voortijdige slijtage van de schakelgaffels leiden.
●Tijdens het schakelen het koppelingspedaal altijd volledig intrappen om onno-
dige slijtage en beschadigingen te vermijden.
58Wegrijden en rijden
Pedalen
De pedalen moeten zonder belemmeringen kunnen worden be-
diend!
ATTENTIE
●In de voetenruimte mag slechts een vloermat worden gebruikt die aan de
twee hiervoor bedoelde bevestigingspunten is bevestigd.
●In de bestuurdersvoetenruimte mogen zich geen voorwerpen bevinden -
gevaar door hindering van de pedaalbediening.
Let op
●Bij storingen aan het remsysteem kan de rempedaalslag groter worden.
●Alleen vloermatten gebruiken uit het programma aan originele ŠKODA acces-
soires die aan twee bevestigingspunten zijn bevestigd.
Handrem
Afbeelding 60Middenconsole: Handrem
Handrem aantrekken
–De handremhendel volledig omhoogtrekken.
Handrem loszetten
–De handremhendel iets omhoogtrekken en tegelijkertijd de vergrendelknop
⇒ Afbeelding 60 indrukken.
–De hendel met ingedrukte knop volledig omlaagdrukken ⇒
.
Het controlelampje brandt bij aangetrokken handrem. Bovendien wordt een
akoestische waarschuwing gegeven, als u met de wagen minstens 3 seconden
met een snelheid van meer dan 6 km/h hebt gereden.
ATTENTIE
●Let erop dat de aangetrokken handrem volledig moet worden losgezet.
Een slechts gedeeltelijk losgezette handrem kan leiden tot oververhitting van
de achterremmen en daardoor de werking van het remsysteem negatief beïn-
vloeden - gevaar voor ongevallen! Bovendien leidt dit tot voortijdige slijtage
van de achterremmen.
●Kinderen nooit zonder toezicht in de wagen achterlaten. De kinderen kun-
nen anders bijvoorbeeld de handrem loszetten of de versnelling uitschakelen.
De wagen zou zich in beweging kunnen zetten - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
Bij het parkeren van de wagen altijd eerst de handrem stevig aantrekken en ver-
volgens de 1e versnelling inschakelen.
Parkeerhulp
Parkeerhulp achter
De parkeerhulp waarschuwt voor obstakels achter de wagen.
Afbeelding 61Parkeerhulp: Reikwijdte
van de sensoren
De sensoren van de parkeerhulp zitten in de achterbumper.
£
59Wegrijden en rijden
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
Reikwijdte van de sensoren
De afstandswaarschuwing begint op een afstand van circa 150 cm tot het obsta-
kel (zone
A
⇒ Afbeelding 61). Met de vermindering van de afstand wordt het in-
terval tussen de geluidsimpulsen korter.
Vanaf een afstand van circa 30
cm (zone
B
) klinkt een aanhoudende toon - geva-
renzone. Vanaf hier moet u niet verder achteruitrijden!
Bij het navigatieapparaat Move & Fun kan de afstand tot het obstakel grafisch op
het display worden weergegeven.
Activeren
Als het contact is ingeschakeld, wordt de parkeerhulp bij het inschakelen van de
achteruitversnelling automatisch geactiveerd. Dit wordt door een kort akoestisch
signaal bevestigd.
Deactiveren
De parkeerhulp wordt gedeactiveerd door het uit de achteruitversnelling schake-
len resp. door het uitschakelen van het contact.
ATTENTIE
●De parkeerhulp is geen vervanging voor de oplettendheid van de bestuur-
der, zodat de verantwoordelijkheid bij het parkeren en vergelijkbare rijma-
noeuvres altijd bij de bestuurder ligt.
●Overtuig u er voor het achteruitrijden daarom zelf van, of zich achter de
wagen geen kleine obstakels, zoals stenen, dunne spijlen, aanhangwagendis-
sels en dergelijke bevinden. Dit obstakel ligt mogelijk buiten het geregistreer-
de bereik.
●Oppervlakken van bepaalde voorwerpen en van kleding kunnen de signa-
len van de parkeerhulp niet altijd reflecteren. Daarom kunnen deze voorwer-
pen of personen die dergelijke kleding dragen, niet door de sensoren van de
parkeerhulp worden herkend.
Let op
●Als na het inschakelen van het contact en het inschakelen van de achteruit-
versnelling de akoestische waarschuwing gedurende 3 seconden klinkt, is er een
storing in het systeem opgetreden. Het is mogelijk dat de akoestische waarschu-
wing niet correct werkt (een obstakel achter de wagen wordt mogelijk niet her-
kend - zeer voorzichtig zijn). De storing door een specialist laten verhelpen.
●Om te zorgen dat de parkeerhulp goed kan werken, moeten de sensoren
schoon en ijsvrij worden gehouden.
Optische parkeerhulp
Afbeelding 62Schermweergave van de
optische parkeerhulp.
De optische parkeerhulp wordt op het beeldscherm van het navigatieapparaat
Move & Fun
weergegeven.
Schermweergave van de optische parkeerhulp inschakelen
Bij ingeschakeld contact en ingeschakeld navigatieapparaat
Move & Fun wordt de
optische parkeerhulp door het inschakelen van de achteruitversnelling ingescha-
keld.
Een zich in de gevarenzone bevindend obstakel wordt weergegeven door het
oranje segment ⇒ Afbeelding 62. Niet verder rijden!⇒
.
Een zone waarin zich geen obstakel bevindt wordt als transparant segment
weergegeven.
Een zich in de gecontroleerde zone, maar buiten de gevarenzone bevindend
obstakel, wordt weergegeven door het lichtblauwe segment.
Een zone achter het gesignaleerde obstakel wordt weergegeven door het
donkerblauwe segment.
Schermweergave van de optische parkeerhulp uitschakelen
De schermweergave kan als volgt worden uitgeschakeld.
●Door op de functietoets
te drukken op het beeldscherm van het navigatie-
apparaat ⇒ Afbeelding 62
.
●Door het uit de achteruitversnelling schakelen.
●Door het uitschakelen van het contact.
£
A
B
C
D
60Wegrijden en rijden
ATTENTIE
Houd uw aandacht altijd bij het verkeer! Als bestuurder draagt u de volledige
verantwoordelijkheid voor een veilig verkeersgedrag. Gebruik het systeem al-
leen als u uw wagen volledig onder controle hebt - gevaar voor ongevallen!
Let op
●De optische parkeerhulp wordt op het beeldscherm van het navigatieapparaat
Move & Fun weergegeven binnen enkele seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling.
●Meer informatie over het portable navigatieapparaat Move & Fun vindt u in de
digitale gebruiksaanwijzing van het apparaat ⇒ pagina 67.
Snelheidsregelsysteem (SRS)
Inleiding
Het snelheidsregelsysteem (SRS) houdt de ingestelde snelheid, hoger dan 30 km/
h (20 mph), constant, zonder dat u het gaspedaal hoeft te bedienen. Dit is echter
alleen mogelijk als motorvermogen resp. motorremwerking dit toelaten. Met be-
hulp van het snelheidsregelsysteem kunt u - met name op lange afstanden - de
"gasvoet" ontlasten.
ATTENTIE
●Om veiligheidsredenen mag het snelheidsregelsysteem bij druk verkeer en
ongunstige wegdekomstandigheden (bijvoorbeeld gladheid, steenslag) niet
worden gebruikt - gevaar voor ongevallen!
●Om het onbedoeld gebruik van het snelheidsregelsysteem te voorkomen,
het systeem na het gebruik altijd uitschakelen.
Let op
●Als bij ingeschakeld snelheidsregelsysteem de neutraalstand wordt ingescha-
keld, altijd het koppelingspedaal volledig intrappen! Anders kan de motor onbe-
doeld met een hoger toerental gaan draaien.
●Bij het rijden op steile afdalingen kan het snelheidsregelsysteem de snelheid
niet constant houden. Door het eigen gewicht van de wagen neemt de snelheid
dan toe. Daarom tijdig terugschakelen naar een lagere versnelling of de wagen
met de voetrem afremmen.
Snelheid opslaan
Afbeelding 63Bedieningshendel: Tui-
melschakelaar en schakelaar van het
snelheidsregelsysteem
Bediend wordt het snelheidsregelsysteem met de schakelaar
A
⇒ Afbeelding 63
en de tuimelschakelaar
B
in de linker multifunctiehendel.
–Schakelaar
A
in de stand ON drukken.
–Na het bereiken van de gewenste snelheid tuimelschakelaar
B
in de stand
SET - drukken.
Na het loslaten van de tuimelschakelaar
B
vanuit de stand SET- wordt de opge-
slagen snelheid zonder bediening van het gaspedaal constant gehouden.
De snelheid kan worden verhoogd door het gaspedaal in te drukken. Na het losla-
ten van het gaspedaal wordt de snelheid weer verminderd tot de eerder opgesla-
gen waarde.
Dit geldt echter niet als de snelheid gedurende een periode van meer dan 5 minu-
ten met meer dan 10
km/h is overschreden. De opgeslagen snelheid wordt dan uit
het geheugen gewist. De snelheid moet opnieuw worden opgeslagen.
De snelheid kan op de gebruikelijke wijze worden verlaagd. Door bediening van
het rem- of koppelingspedaal wordt het systeem tijdelijk uitgeschakeld ⇒ pagina
62.
ATTENTIE
De opgeslagen snelheid mag pas weer worden hervat als deze niet te hoog is
voor de actuele verkeerssituatie.
61Wegrijden en rijden
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
Opgeslagen snelheid wijzigen
De snelheid kan ook worden gewijzigd zonder bediening van het
gaspedaal.
Sneller
–De opgeslagen snelheid kunt u zonder het gaspedaal te bedienen door het in-
drukken van de tuimelschakelaar
B
⇒ Afbeelding 63 in stand RES +verhogen.
–Wanneer de tuimelschakelaar in stand RES+ wordt gehouden, wordt de snel-
heid voortdurend verhoogd. Na het bereiken van de gewenste snelheid de tui-
melschakelaar loslaten. Daardoor wordt de nieuw opgeslagen snelheid in het
geheugen bewaard.
Langzamer
–De opgeslagen snelheid kunt u door het drukken van de tuimelschakelaar
B
in stand SET -verlagen.
–Als de tuimelschakelaar in de stand SET - wordt gehouden, wordt de snelheid
voortdurend verlaagd. Na het bereiken van de gewenste snelheid de tuimel-
schakelaar loslaten. Daardoor wordt de nieuw opgeslagen snelheid in het ge-
heugen bewaard.
–Als de tuimelschakelaar bij een snelheid van minder dan 30 km/h wordt losge-
laten, wordt de snelheid niet opgeslagen en wordt het geheugen gewist De
snelheid moet na een snelheidsverhoging met meer dan 30 km/h opnieuw
worden opgeslagen door de tuimelschakelaar
B
in stand SET - te drukken.
Snelheidsregelsysteem tijdelijk uitschakelen
–Het snelheidsregelsysteem kan tijdelijk worden uitgeschakeld door het rem-
of koppelingspedaal in te drukken.
–Het snelheidsregelsysteem kan ook tijdelijk worden uitgeschakeld door scha-
kelaar
A
in de middenstand te drukken.
De opgeslagen snelheid blijft daarbij in het geheugen bewaard.
De opgeslagen snelheid kan door het loslaten van het rem- of koppelingspedaal
en door de tuimelschakelaar
B
⇒ Afbeelding 63 kort in de stand RES + te drukken
weer worden hervat.
ATTENTIE
De opgeslagen snelheid mag pas weer worden hervat als deze niet te hoog is
voor de actuele verkeerssituatie.
Snelheidsregelsysteem volledig uitschakelen
–Schakelaar
A
⇒ Afbeelding 63 naar rechts in stand OFF drukken.
Start-stopsysteem
Inleiding
Afbeelding 64Toets voor het start-
stopsysteem
Het start-stopsysteem ondersteunt u bij het besparen van brandstof en het ver-
minderen van de emissie van schadelijke stoffen en CO
2
.
De functie wordt elke keer als het contact wordt ingeschakeld automatisch geac-
tiveerd.
In de start-stopfunctie wordt de motor bij stilstand van de wagen automatisch af-
gezet, bijvoorbeeld voor een verkeerslicht.
Op het display in het instrumentenpaneel wordt informatie over de actuele status
van het start-stopsysteem
weergegeven.
Automatische motoruitschakeling (stop-fase)
–De wagen stoppen (zo nodig de handrem aantrekken).
–Versnelling uitschakelen.
–Het koppelingspedaal loslaten.
£
62Wegrijden en rijden
Automatisch herstarten (start-fase)
–Koppelingspedaal intrappen.
Start-stopsysteem in- en uitschakelen
Het start-stopsysteem
kan door op de toets ⇒ Afbeelding 64 te drukken worden
in- en uitgeschakeld.
Bij gedeactiveerde start-stopfunctie brandt het controlelampje in de toets.
Als de wagen bij het handmatig uitschakelen in de stopstand staat, start de motor
direct.
Het start-stopsysteem is zeer complex. Enkele van de procedures zijn zonder de
juiste documentatie moeilijk te controleren. In het volgende overzicht worden de
randvoorwaarden voor een optimale werking van het start-stopsysteem ge-
noemd.
Voorwaarden voor de automatische motoruitschakeling (stop-fase)
De versnellingshendel staat in de neutraalstand.
Het koppelingspedaal is niet ingetrapt.
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel omgegespt.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De motorkap is gesloten.
De wagen staat stil.
De motor is op bedrijfstemperatuur.
De ladingstoestand van de accu is voldoende.
De wagen staat niet op een helling.
Het motortoerental is lager dan 1200 1/min.
De temperatuur van de accu is niet te laag of te hoog.
De druk in het remsysteem is voldoende.
Het verschil tussen de buitentemperatuur en de ingestelde interieurtemperatuur
is niet te groot.
De rijsnelheid sinds de laatste keer dat de motor werd afgezet was hoger dan
3 km/h.
De voorwielen zijn niet te sterk gedraaid (het stuurwiel is minder dan 3/4 om-
wenteling gedraaid).
Voorwaarden voor een automatische herstart (start-fase)
Het koppelingspedaal is ingetrapt.
De max./min. temperatuur is ingesteld.
De ontwasemingsfunctie van de voorruit is ingeschakeld.
Er is een hoge aanjagerstand gekozen.
De start-stop toets wordt ingedrukt.
Voorwaarden voor een automatische herstart zonder ingreep van de bestuurder
De wagen rijdt met een snelheid van meer dan 3 km/h.
Het verschil tussen de buitentemperatuur en de in het interieur ingestelde tem-
peratuur is te groot.
De ladingstoestand van de accu is niet voldoende.
De druk in het remsysteem is niet voldoende.
ATTENTIE
Bij afgezette motor werken de rembekrachtiger en de stuurbekrachtiging
niet.
●De wagen nooit met afgezette motor laten rollen.
VOORZICHTIG
Als het start-stopsysteem gedurende een zeer lange periode bij zeer hoge buiten-
temperaturen wordt gebruikt, kan de accu worden beschadigd.
Let op
●Veranderingen in de buitentemperatuur kunnen na meerdere uren merkbaar
worden aan de inwendige temperatuur van de accu. Indien de wagen bijvoorbeeld
langere tijd bij temperaturen onder het vriespunt in de buitenlucht staat of in di-
rect zonlicht staat geparkeerd, kan het meerdere uren duren voordat de inwendi-
ge temperatuur van de accu geschikte waarden bereikt voor een correcte werking
van het start-stopsysteem.
●In enkele gevallen kan het noodzakelijk zijn de motor handmatig met de sleu-
tel te starten (bijvoorbeeld bij een niet omgegespte veiligheidsgordel of een geo-
pend portier gedurende meer dan 30 seconden).
63Wegrijden en rijden
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
City Safe Drive
Algemeen
Afbeelding 65: Lasersensor / : Detectiegebied
Het City Safe Drive
-systeem registreert met de lasersensor ⇒ Afbeelding 65
-
verkeerssituaties voor de wagen tot een afstand van circa 10 meter (11 yards)
⇒ Afbeelding 65 - in een snelheidsgebied van circa 5 - 30 km/h (3 - 19 mph).
Indien de bestuurder niet reageert op een dreigende botsing kan het City Safe
Drive-systeem de wagen automatisch afremmen om een mogelijke botsing te
voorkomen.
Als het City Safe Drive-systeem van de wagen momenteel automatisch afremt,
knippert het controlelampje snel.
De remingrepen kunnen worden afgebroken door het koppelingspedaal of het
gaspedaal in te trappen of door een stuuringreep.
Als het City Safe Drive-systeem momenteel niet beschikbaar is of er is sprake van
een systeemstoring, knippert het controlelampje langzaam.
De volgende voorwaarden kunnen ertoe leiden dat het City Safe Drive-systeem
niet beschikbaar is:
●Bij scherpe bochten.
●Bij volledig ingetrapt gaspedaal.
●Bij een uitgeschakeld City Safe Drive-systeem of een storing hierin.
●Als de lasersensor vervuild, afgedekt of oververhit is ⇒ pagina 65
.
●Bij sneeuwval, sterke regenval of zware mist.
●Bij versprongen rijdende voertuigen.
●Bij kruisende voertuigen.
●Bij op dezelfde rijstrook tegemoetkomende voertuigen.
●Bij sterk vervuilde voertuigen met weinig reflectie.
●Bij grote stofontwikkeling.
ATTENTIE
●Het City Safe Drive-systeem kan de fysieke en systeembepaalde grenzen
niet overwinnen. Het door het City Safe Drive
-systeem aangeboden hogere
comfort mag geen aanleiding zijn tot het nemen van grotere risico's. De ver-
antwoordelijkheid voor het tijdig remmen ligt altijd bij de bestuurder.
●Het City Safe Drive-systeem kan ongevallen en zware verwondingen niet
zelfstandig voorkomen.
●Het City Safe Drive-systeem kan in complexe rijsituaties ongewilde remin-
grepen uitvoeren, bijvoorbeeld bij zeer krap invoegende voertuigen.
●Het meenemen van het City Safe Drive-systeem in het eigen rijgedrag kan
ongevallen en zware verwondingen veroorzaken. Het City Safe Drive-systeem
kan de opmerkzaamheid van de bestuurder niet vervangen.
●Snelheid en rijstijl aanpassen aan het weer, het wegdek, het zicht en de
verkeersomstandigheden.
City Safe Drive in-/uitschakelen
Afbeelding 66Onderste gedeelte van de
middenconsole: Toets voor het City Safe
Drive-systeem.
City Safe Drive-systeem inschakelen
Het City Safe Drive
-systeem wordt automatisch ingeschakeld na het inschakelen
van het contact.
City Safe Drive
-systeem uit- en weer inschakelen
Het City Safe Drive-systeem wordt uitgeschakeld door op de toets
⇒ Afbeel-
ding 66 te drukken voorin de middenconsole.
£
64Wegrijden en rijden
Bij uitgeschakeld City Safe Drive-systeem en in een systeembepaald snelheidsge-
bied van circa 5 –
30 km/h (3 – 19 mph), brandt op het display van het instrumen-
tenpaneel het controlelampje ⇒
.
Het City Safe Drive-systeem kan weer worden ingeschakeld door op de toets
te drukken. Op het display van het instrumentenpaneel brandt het controlelampje
gedurende circa 5 seconden.
Het City Safe Drive-systeem uitschakelen:
●Als de wagen wordt afgesleept.
●Als met de wagen door een wasstraat wordt gereden.
●Als de wagen op een rollenbank staat.
●Als de lasersensor defect is.
●Na geweldsinwerking op de lasersensor.
●Bij het rijden in het terrein (overhangende takken).
●Als voorwerpen in het bereik van de motorkap uitsteken, bijvoorbeeld ver naar
voren stekende dakbelading.
●Als de voorruit bij de lasersensor is beschadigd.
ATTENTIE
●Het City Safe Drive-systeem in kritische situaties uitschakelen:
●Als het City Safe Drive
-systeem niet in de genoemde situaties wordt uitge-
schakeld, kunnen ongevallen en verwondingen het gevolg zijn.
Lasersensor
Mogelijke belemmering van de lasersensor
Als de werking van de lasersensor door bijvoorbeeld hevige regenval, sneeuw of
modder wordt belemmerd, dan schakelt het City Safe Drive
-systeem zichzelf tijde-
lijk uit. Op het display van het instrumentenpaneel knippert het controlelampje
langzaam.
Als de lasersensor niet meer wordt belemmerd, wordt het City Safe Drive-systeem
vanzelf weer actief. Het controlelampje gaat uit.
ATTENTIE
●De laserstraal van de lasersensor kan tot zwaar oogletsel leiden.
●Nooit met optische apparaten, bijvoorbeeld met de zoeker van een camera
of een vergrootglas, in de lasersensor kijken.
●De laserstraal kan ook actief zijn als het City Safe Drive-systeem uitge-
schakeld of niet beschikbaar is. De laserstraal is voor het menselijk oog niet
zichtbaar.
VOORZICHTIG
Als na activering van het City Safe Drive-systeem de wagen begint te rollen, de
wagen met het rempedaal afremmen.
Let op
●Bij het vervangen van de ruitenwisserbladen alleen door ŠKODA
goedgekeur-
de ruitenwisserbladen gebruiken.
●Het gebied van de lasersensor op de voorruit niet afdekken met stickers en
dergelijke.
●Sneeuw met een handveger en ijs bij voorkeur met een oplosmiddelvrije ont-
dooispray verwijderen.
●Het gebied van de lasersensor altijd schoon en ijsvrij houden.
●Een voorruit met krassen, scheuren en dergelijke bij de lasersensor laten ver-
vangen. Alleen door ŠKODA goedgekeurde voorruiten gebruiken. Reparaties aan
de voorruit zijn niet toegestaan.
●Een beschadigde voorruit bij de lasersensor kan leiden tot het uitvallen van
het City Safe Drive-systeem.
●Reparatiewerkzaamheden aan de lasersensor vereisen bijzondere vakkennis.
Wij adviseren hiervoor naar een geautoriseerde ŠKODA Servicepartner te gaan.
65Wegrijden en rijden
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
Bijzondere rijsituaties
Afbeelding 67: Wagen in een bocht ./ : Voorgaande motorrijder buiten het werkingsge-
bied van de lasersensor.
Afbeelding 68Veranderen van rijstrook
door andere voertuigen.
De volgende rijsituaties vragen speciale oplettendheid:
Bij scherpe bochten
Bij in- en "uitrijden
" van langgerekte bochten kan het voorkomen dat de lasersen-
sor reageert op een voertuig op de naastgelegen rijbaan ⇒ Afbeelding 67 - en
zodoende de eigen wagen afremt.
Smalle of versprongen rijdende voertuigen
Smalle en versprongen rijdende voertuigen kunnen pas door de lasersensor wor-
den herkend, wanneer zij zich in het werkingsgebied van de sensor bevinden
⇒ Afbeelding 67 - . Dit geldt vooral bij smalle voertuigen, zoals bijvoorbeeld mo-
torfietsen.
Veranderen van rijstrook door andere voertuigen
Wagens die op korte afstand wisselen naar uw rijstrook, kunnen een onverwachte
remingreep van het City Save Drive
-systeem veroorzaken ⇒ Afbeelding 68.
ATTENTIE
●Het City Safe Drive-systeem reageert niet op personen, dieren, kruisende
of op dezelfde rijstrook tegemoetkomende voertuigen.
●Het
City Safe Drive-systeem kan de fysieke en systeembepaalde grenzen
niet overwinnen. Zo kunnen reacties van het City Save Drive-systeem onder
bepaalde omstandigheden vanuit de optiek van de bestuurder onverwacht of
vertraagd plaatsvinden. Blijf daarom steeds oplettend en grijp zo nodig zelf in.
66Wegrijden en rijden
Communicatie
Navigatieapparaat Move & Fun
Afbeelding 69Afdekkap van de opening
voor de houder van het navigatieappa-
raat
Afbeelding 70Houder voor het navigatieapparaat / Navigatieapparaat
Afdekkap verwijderen
–Een sleufschroevendraaier in de met de pijl gemarkeerde uitsparing ⇒
Afbeel-
ding 69
steken en de afdekking voorzichtig naar boven klappen.
Houder voor het navigatieapparaat inbouwen
–De houder van boven in de opening in het middelste deel van het dashboard
aanbrengen en naar beneden drukken tot hij vergrendelt ⇒
.
Navigatieapparaat inbouwen
–Het navigatieapparaat eerst in de bovenste bevestiging
B
⇒ Afbeelding 70
aanbrengen en aan de onderzijde in de houder drukken tot hij vergren-
delt⇒ .
Hoek van het navigatieapparaat instellen
–De hoek kan worden ingesteld door het navigatieapparaat in pijlrichting ⇒ Af-
beelding 70 in de gewenste stand te zetten ⇒ .
Navigatieapparaat uitbouwen
–Met één hand het navigatieapparaat aan de bovenste en onderste rand vast-
houden.
–Met de andere hand de ontgrendelingstoets
C
⇒ Afbeelding 70 indrukken en
het apparaat verwijderen.
–Het navigatieapparaat veilig opbergen om eventuele beschadiging te voorko-
men.
Houder voor het navigatieapparaat uitbouwen
–De houder met één hand vastpakken.
–Met de andere hand de ontgrendelingsknop
A
⇒ Afbeelding 70 indrukken.
–De houder naar boven uit het dashboard verwijderen.
–De opening voor de houder in het dashboard afsluiten met de betreffende af-
dekkap.
Gebruiksaanwijzing oproepen
–Het navigatieapparaat inschakelen door op de toets
D
⇒ Afbeelding 70 te
drukken.
–Op de toets
more
op het beeldscherm drukken.
–Op de toets
Gebruiksaanwijzing
op het beeldscherm drukken.
–Het gewenste hoofdstuk kiezen door op de betreffende toets te drukken.
Functies van het navigatieapparaat
●Navigatie.
●Bediening van de radio en via Bluetooth
®
aangesloten multimedia-apparaten.
●Weergave van informatie van de multifunctie-indicatie, toerenteller en koel-
vloeistoftemperatuur ⇒ pagina 8.
●Handsfreeset voor mobiele telefoons die via Bluetooth
®
met het navigatieap-
paraat zijn gekoppeld.
●Weergave voor geopende motorkap, portieren en achterklep.
£
67Communicatie
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
●Weergave van de optische parkeerhulp (OPS).
●Viewer.
ATTENTIE
●Houd uw aandacht altijd bij het verkeer! Als bestuurder draagt u de volle-
dige verantwoordelijkheid voor een veilig verkeersgedrag. Gebruik het sys-
teem alleen als u uw wagen volledig onder controle hebt - gevaar voor onge-
vallen!
●Het navigatieapparaat altijd correct in de houder monteren of veilig in de
wagen opbergen.
●Een onbevestigd of niet goed bevestigd navigatieapparaat kan bij plotse-
ling remmen of bij een onverwachte rijmanoeuvre alsmede bij een ongeval
door de wagen worden geslingerd en verwondingen tot gevolg hebben.
●Stel het volume zodanig in, dat u akoestische signalen van buiten, bijvoor-
beeld de sirene van de politie, de ambulance en de brandweer, altijd goed
kunt horen.
●Een te hoog ingesteld volume kan het gehoor beschadigen!
VOORZICHTIG
●Een onjuiste instelling van de hoek kan het navigatieapparaat en de houder
beschadigen.
●Het navigatieapparaat bij het verlaten van de wagen altijd meenemen om het
te beschermen tegen zeer hoge resp. zeer lage temperaturen of sterke zonne-in-
straling. Zeer hoge resp. zeer lage omgevingstemperaturen kunnen de werking
van het navigatieapparaat beïnvloeden resp. het apparaat beschadigen.
●Vocht kan de elektrische contacten in het dashboard voor het portable naviga-
tieapparaat beschadigen.
●De houder voor het navigatieapparaat nooit vochtig reinigen. Hiervoor altijd
een droge doek gebruiken.
●De houder voor het navigatieapparaat altijd zonder het navigatie-apparaat in-
resp. uitbouwen.
●Het navigatieapparaat pas in- resp. uitbouwen als de houder voor het naviga-
tieapparaat in het dashboard is ingebouwd.
Let op
●Het bereik van de Bluetooth
®
-verbinding met de handsfreeset is beperkt tot
het interieur van de wagen. Het bereik is afhankelijk van de plaatselijke omstan-
digheden, bijvoorbeeld obstakels tussen de apparaten en onderlinge storingen
met andere apparaten. Als de mobiele telefoon zich bijvoorbeeld in een jaszak be-
vindt, kan dit voor problemen zorgen bij het tot stand brengen van de Bluetooth
®
-verbinding met de handsfreeset en de gegevensoverdracht bemoeilijken.
●Indien u nog vragen hebt, kunt u contact opnemen met een geautoriseerde
ŠKODA Servicepartner.
68Communicatie
Veiligheid
Passieve veiligheid
Basisinformatie
Veilig op weg
Passieve veiligheidsmaatregelen verlagen het risico van lichamelijk
letsel in ongevalsituaties.
ATTENTIE
●In dit hoofdstuk vindt u belangrijke informatie voor bestuurder en bijrijder
over de omgang met de wagen. Meer informatie met betrekking tot de veilig-
heid die uw en uw passagiers aangaan, vindt u in de volgende hoofdstukken
in dit instructieboekje.
●De complete documentatie moet altijd in de wagen aanwezig zijn. Dit is
vooral belangrijk als u de wagen verhuurt of verkoopt.
Veiligheidsuitrustingen
De veiligheidsuitrustingen maken deel uit van de bescherming voor
de inzittenden en kunnen het gevaar voor verwondingen bij een
ongeval reduceren.
De volgende opsomming omvat een deel van de veiligheidsuitrustingen in uw wa-
gen:
●3-puntsgordels voor alle stoelen,
●gordelspankrachtbegrenzers voor de voorstoelen,
●gordelspanners voor de voorstoelen,
●
voorairbag voor de bestuurder en de bijrijder,
●Head-Thorax - bestuurders- en bijrijdersairbag met hoofdbeschermingsfunc-
tie;
●bevestigingspunten voor kinderzitjes met het ISOFIX-systeem,
●bevestigingspunten voor kinderzitjes met TOP TETHER-systeem,
●in hoogte verstelbare hoofdsteunen achterin,
●in hoogte verstelbare stuurkolom.
De genoemde veiligheidsuitrustingen werken samen om u en uw passagiers in
ongevalsituaties zo goed mogelijk te beschermen. Deze veiligheidsuitrustingen
zijn u en uw passagiers van geen nut als u en uw passagiers een verkeerde zit-
houding innemen of deze voorzieningen niet juist verstellen of gebruiken.
Daarom krijgt u informatie waarom deze voorzieningen zo belangrijk zijn, hoe ze u
beschermen, waarop moet worden gelet bij het gebruik ervan en hoe u en uw
passagiers het grootste voordeel uit de aanwezige veiligheidsvoorzieningen kun-
nen halen. In dit instructieboekje vindt u belangrijke waarschuwingsaanwijzingen
die u en uw passagiers in acht dienen te nemen om het gevaar voor verwondin-
gen te verkleinen.
Veiligheid gaat iedereen iets aan!
Voor elke rit
De bestuurder draagt altijd de verantwoording voor zijn passagiers
en voor de bedrijfsveiligheid van de wagen.
Voor uw eigen veiligheid en voor de veiligheid van uw passagiers moet voor elke
rit op de onderstaande punten worden gelet.
●Controleren of de verlichting en de knipperlichten correct functioneren.
●Bandenspanning controleren.
●Ervoor zorgen dat alle ruiten een helder en goed zicht naar buiten bieden.
●Meegenomen bagagestukken goed vastzetten ⇒ pagina 41, Bagageruimte be-
laden
.
●Controleren of er geen voorwerpen zijn die de bediening van de pedalen kun-
nen beïnvloeden.
●De spiegels en de voorstoel op uw lichaamslengte afstellen.
●De passagiers op de zitplaatsen achterin erop wijzen de hoofdsteunen aan te
passen aan hun lichaamslengte.
£
69Passieve veiligheid
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
●Kinderen beschermen met een geschikt kinderzitje en een op een juiste wijze
omgegespte veiligheidsgordel ⇒ pagina 84
, Veilig vervoer van kinderen.
●De juiste zitpositie innemen ⇒ pagina 70, Juiste zithouding, Ook passagiers
erop attenderen de juiste zithouding in te nemen.
●De veiligheidsgordel juist omgespen. Ook passagiers erop wijzen de veilig-
heidsgordels juist om te gespen ⇒ pagina 76, Hoe worden veiligheidsgordels
correct omgegespt?.
Wat beïnvloedt de rijveiligheid?
De rijveiligheid wordt in hoge mate bepaald door de rijstijl en het
gedrag van alle inzittenden.
Als bestuurder draagt u de verantwoordelijkheid voor uzelf en uw passagiers. Als
uw rijveiligheid wordt beïnvloed, brengt u niet alleen uzelf, maar ook andere ver-
keersdeelnemers in gevaar. Daarom op de volgende aanwijzingen letten:
●Laat u niet afleiden van het verkeer bijvoorbeeld door uw passagiers of een te-
lefoongesprek.
●Niet rijden als uw rijvaardigheid is verminderd (bijvoorbeeld door medicijnen,
alcohol, drugs).
●De verkeersregels en de aangegeven snelheid aanhouden.
●De snelheid altijd aan de weg-, verkeers- en weersomstandigheden aanpas-
sen.
●Op lange ritten regelmatig pauzeren - uiterlijk om de twee uur.
Juiste zithouding
Juiste zithouding van de bestuurder
De juiste zithouding van de bestuurder is belangrijk voor een veili-
ge en ontspannen rit.
Afbeelding 71De juiste afstand van de
bestuurder tot het stuurwiel
Met het oog op uw eigen veiligheid en om het gevaar voor verwondingen bij een
ongeval te verminderen, adviseren wij de volgende instelling.
●De stuurkolom zo verstellen dat de afstand tussen stuurwiel en borstbeen ten
minste 25
cm bedraagt ⇒ Afbeelding 71
A
.
●De bestuurdersstoel in lengterichting zodanig verstellen, dat u de pedalen met
licht gebogen benen geheel kunt intrappen.
●De leuning zodanig verstellen, dat u het stuurwiel op het bovenste punt met
licht gebogen armen kunt vastpakken.
●De veiligheidsgordel juist omgespen ⇒ pagina 76, Hoe worden veiligheids-
gordels correct omgegespt?
.
Instelling bestuurdersstoel ⇒ pagina 38, Voorstoelen instellen.
ATTENTIE
●De bestuurdersstoel moet altijd overeenkomstig de lichaamslengte wor-
den ingesteld om u een optimale bescherming te bieden.
●De bestuurder moet een afstand tot het stuurwiel van ten minste 25 cm
aanhouden ⇒ Afbeelding 71
A
. Als de minimumafstand niet wordt aangehou-
den, kan het airbagsysteem u niet beschermen - levensgevaar!
£
70Passieve veiligheid
ATTENTIE (vervolg)
●Het stuurwiel tijdens het rijden met beide handen vasthouden aan de bui-
tenzijde van het stuur op kwart over negen. Nooit het stuurwiel op '12-uur'
vasthouden of in een andere stand (bijvoorbeeld in het midden of aan de bin-
nenzijde van het stuurwiel). In dergelijke gevallen zou bij activering van de be-
stuurdersvoorairbag letsel aan uw armen, handen en hoofd kunnen worden
toegebracht.
●Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, om-
dat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve
zin worden beïnvloed - gevaar voor verwondingen!
●Zorg ervoor dat zich geen voorwerpen in de voetenruimte bevinden omdat
deze voorwerpen bij een rij- of remactie tussen de pedalen kunnen komen. U
zou dan niet in staat zijn te koppelen, te remmen of gas te geven.
Juiste zithouding van de bijrijder
De bijrijder moet een minimale afstand van 25 cm ten opzichte van
het dashboard aanhouden, zodat de airbag bij een activering de
grootst mogelijke veiligheid biedt.
Voor de veiligheid van de bijrijder en om het gevaar voor verwondingen bij een on-
geval te verminderen, adviseren wij de volgende instelling.
●Bijrijdersstoel zover mogelijk naar achteren verschuiven.
●De veiligheidsgordel juist omgespen ⇒ pagina 76
, Hoe worden veiligheidsgor-
dels correct omgegespt?.
In uitzonderingsgevallen kunt u de bijrijdersairbag buiten werking stellen ⇒ pagi-
na 82, Airbags buiten werking stellen.
Bijrijdersstoel instellen ⇒ pagina 38, Voorstoelen instellen.
ATTENTIE
●De hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de lichaamslengte worden
ingesteld om u en uw passagiers een optimale bescherming te bieden.
●De bijrijder moet een afstand tot het dashboard van ten minste 25 cm aan-
houden. Als de minimumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsys-
teem u niet beschermen - levensgevaar!
ATTENTIE (vervolg)
●De voeten altijd tijdens het rijden in de voetenruimte houden - leg uw voe-
ten nooit op het dashboard, uit het raam of op de zittingen! Door een verkeer-
de zithouding stelt u zich bij remmen of een aanrijding bloot aan een ver-
hoogd risico van lichamelijk letsel. Bij een activering van de airbag kunt u zich
door een verkeerde zithouding dodelijk verwonden!
●Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, om-
dat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve
zin worden beïnvloed - gevaar voor verwondingen!
Juiste zithouding van de passagiers op de zitplaatsen achterin
De passagiers achterin moeten rechtop zitten, de voeten in de voe-
tenruimte houden en de gordel juist hebben omgegespt.
Om het gevaar voor verwondingen bij plotseling remmen of een ongeval te ver-
minderen, moeten de passagiers op de zitplaatsen achterin op het volgende let-
ten:
●De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo mo-
gelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd.
●De veiligheidsgordel juist omgespen ⇒ pagina 76, Hoe worden veiligheidsgor-
dels correct omgegespt?
.
●Een geschikt kinderveiligheidssysteem gebruiken als u kinderen in de wagen
meeneemt ⇒ pagina 84, Veilig vervoer van kinderen.
ATTENTIE
●De hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de lichaamslengte worden
ingesteld om de passagiers een optimale bescherming te bieden.
●De voeten altijd tijdens het rijden in de voetenruimte houden - leg uw voe-
ten nooit op het dashboard, uit het raam of op de zittingen. Door een verkeer-
de zithouding stelt u zich bij remmen of een aanrijding bloot aan een ver-
hoogd risico van lichamelijk letsel.
●Zitten de passagiers achterin niet rechtop, dan is het gevaar voor verwon-
dingen door een verkeerd gordelverloop groter.
71Passieve veiligheid
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
Voorbeelden van een verkeerde zithouding
Een verkeerde zithouding kan voor de inzittenden ernstig lichame-
lijk letsel tot gevolg hebben met zelfs dodelijke afloop.
Veiligheidsgordels kunnen alleen bij een juist gordelverloop hun optimale be-
schermende werking bieden. Verkeerde zithoudingen reduceren de beschermen-
de werking van de veiligheidsgordels aanzienlijk en vergroten het risico van licha-
melijk letsel door een verkeerd gordelverloop. Als bestuurder draagt u de verant-
woordelijkheid voor uzelf, voor alle passagiers en in het bijzonder voor kinderen.
Nooit toestaan dat iemand tijdens het rijden een verkeerde zithouding inneemt in
de wagen.
De volgende opsomming omvat voorbeelden van zithoudingen die voor de inzit-
tenden gevaarlijk kunnen zijn. Deze opsomming is niet volledig, maar dient slechts
ter informatie.
Daarom nooit tijdens de rit:
●in de wagen gaan staan,
●op de stoelen gaan staan,
●op de stoelen knielen,
●de stoelleuning sterk naar achteren kantelen,
●tegen het dashboard leunen,
●op de achterbank gaan liggen,
●alleen op het voorste deel van de zitting gaan zitten,
●dwars op de zitting gaan zitten,
●uit de ruitopeningen leunen,
●de voeten in de ruitopeningen houden,
●de voeten op het dashboard leggen,
●de voeten op de zitting leggen,
●iemand in de voetenruimte meenemen,
●zonder omgegespte veiligheidsgordel rijden,
●in de bagageruimte verblijven.
ATTENTIE
●Door een verkeerde zithouding stelt de inzittende zich bloot aan levensge-
vaarlijke risico's van lichamelijk letsel wanneer een airbags wordt geactiveerd
en hem daarbij raakt.
●Voor het begin van de rit de juiste zithouding innemen en deze tijdens het
rijden niet wijzigen. Vóór elke rit de passagiers erop wijzen de juiste zithou-
ding in te nemen en deze houding ook tijdens de rit niet te wijzigen.
72Passieve veiligheid
Veiligheidsgordels
Waarom veiligheidsgordels?
Afbeelding 72Bestuurder met omge-
gespte veiligheidsgordel
Het is bewezen dat veiligheidsgordels goede bescherming bieden bij ongelukken
⇒ Afbeelding 72. In de meeste landen is het gebruik van veiligheidsgordels daar-
om wettelijk voorgeschreven.
Veiligheidsgordels die correct worden gedragen, houden de inzittenden van de
wagen in de juiste zitpositie ⇒
Afbeelding 72. De gordels reduceren de bewe-
gingsenergie aanzienlijk. Verder voorkomen ze ongecontroleerde bewegingen die
zwaar letsel tot gevolg kunnen hebben.
Inzittenden van de wagen met goed vastgegespte veiligheidsgordels profiteren in
hoge mate van het feit dat de bewegingsenergie optimaal via de gordels wordt
opgevangen. Ook garanderen de structuur van de voorzijde en andere passieve
veiligheidskenmerken van uw wagen, zoals het airbagsysteem, een reductie van
de bewegingsenergie. De energie die ontstaat wordt op deze wijze verminderd en
het risico van lichamelijk letsel wordt kleiner.
Het correct omgespen van de veiligheidsgordels verkleint het risico op lichamelijk
letsel aanzienlijk en vergroot de kans een zwaar ongeval te overleven ⇒
pagina
73, Het natuurkundige principe van een frontale aanrijding.
Bij het vervoeren van kinderen moet u rekening houden met speciale veiligheids-
aspecten ⇒ pagina 84, Veilig vervoer van kinderen.
ATTENTIE
●Vóór elke rit de veiligheidsgordel correct omgespen - ook in stadsverkeer!
Dat geldt ook voor de inzittenden op de zitplaatsen achterin - gevaar voor ver-
wondingen!
●Ook zwangere vrouwen moeten altijd de veiligheidsgordel dragen. Alleen
dat biedt de beste bescherming voor het ongeboren kind ⇒ pagina
76, Hoe
worden veiligheidsgordels correct omgegespt?.
●Voor de optimale beschermende werking van de veiligheidsgordels is het
gordelverloop van groot belang. Hoe de veiligheidsgordel moet worden gedra-
gen staat op de volgende bladzijden beschreven.
Let op
Bij het gebruik van de veiligheidsgordels de afwijkende wettelijke bepalingen in
acht nemen.
Het natuurkundige principe van een frontale
aanrijding
Afbeelding 73
- Niet-vastgegespte bestuurder/
- Niet-vastgegespte passagier op zit-
plaats achterin
Het natuurkundige principe van een frontale botsing is gemakkelijk te verklaren:
£
73Veiligheidsgordels
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
Zodra de wagen in beweging is gekomen, ontstaat zowel bij de wagen als bij de
inzittenden van de wagen bewegingsenergie, de zogenaamde kinetische energie.
De mate van kinetische energie is sterk afhankelijk van de snelheid van de wagen
en van het gewicht van de wagen en de inzittenden. Bij stijgende snelheid en toe-
nemend gewicht moet bij een ongeval meer energie worden afgebouwd.
De snelheid van de wagen is echter de belangrijkste factor. Als bijvoorbeeld de
snelheid van 25 km/h naar 50 km/h wordt verdubbeld, wordt de bewegingsener-
gie verviervoudigd!
De veelgehoorde mening dat het mogelijk is het lichaam bij een lichte aanrijding
met de handen tegen te houden, is verkeerd. Al bij geringe aanrijdingssnelheden
worden krachten op het lichaam werkzaam die niet meer kunnen worden opge-
vangen.
Ook al rijdt u maar met een snelheid van 30 km/h tot 50 km/h, dan nog zijn bij een
ongeluk krachten op het lichaam werkzaam die gemakkelijk meer dan 10.000 N
(Newton) kunnen bedragen. Dat komt overeen met een gewicht van één ton
(1.000 kg).
Bij een frontale botsing worden niet-vastgegespte inzittenden naar voren geslin-
gerd en stoten zij ongecontroleerd tegen delen in het interieur, zoals het stuur-
wiel, het dashboard en de voorruit ⇒ Afbeelding 73 - . De inzittenden zonder
gordel kunnen onder bepaalde omstandigheden zelfs uit de wagen worden ge-
slingerd. Dit kan zware verwondingen tot gevolg hebben.
Ook voor inzittenden achterin is het belangrijk de gordel juist om te gespen omdat
zij bij een aanrijding ongecontroleerd door de wagen worden geslingerd. Een niet-
vastgegespte passagier op een van de zitplaatsen achterin die geen gordel
draagt, brengt niet alleen zichzelf in gevaar, maar ook degene die vóór hem zit
⇒ Afbeelding 73 - .
Belangrijke veiligheidsinstructies bij de omgang met
veiligheidsgordels
Juist gebruik van de veiligheidsgordels reduceert het gevaar voor
verwondingen aanzienlijk!
ATTENTIE
●De gordel mag niet zijn vastgeklemd, zijn verdraaid of langs scherpe rand-
en schuren.
●Voor de optimale beschermende werking van de veiligheidsgordels is het
gordelverloop van groot belang ⇒ pagina
76, Hoe worden veiligheidsgordels
correct omgegespt?.
●Met een veiligheidsgordel mogen nooit twee personen (ook geen kinde-
ren) worden vastgegespt.
●De maximale beschermende werking van de veiligheidsgordels wordt al-
leen bij een correcte zitpositie bereikt ⇒ pagina 70, Juiste zithouding.
●De gordel mag niet over harde of breekbare voorwerpen (bril, balpen, sleu-
telbos, enzovoort) heen liggen, omdat deze letsel kunnen veroorzaken.
●Veel lagen kleding en ook losse kleding (bijvoorbeeld een mantel over een
colbert) belemmeren het correct aanliggen en de werking van de veiligheids-
gordels.
●Het gebruik van klemmen of andere voorwerpen voor het instellen van de
veiligheidsgordels (bijvoorbeeld voor het inkorten van de veiligheidsgordels
bij kleinere personen) is verboden.
●De slotgesp mag alleen in het bij de betreffende zitting behorende slot-
deel worden gestoken. Het verkeerd omdoen van de veiligheidsgordel beïn-
vloedt de beschermende werking hiervan en de kans op letsel neemt toe.
●De leuningen mogen niet te ver naar achteren staan, omdat anders de
werking van de veiligheidsgordel teniet kan worden gedaan.
●De 3-puntsgordels voor de zitplaatsen achterin kunnen alleen goed functi-
oneren als de rugleuning correct is vergrendeld ⇒ pagina 41, Rugleuning van
de achterbank neerklappen.
●De gordelband moet schoon worden gehouden. Een vervuilde veiligheids-
gordel kan de werking van de veiligheidsgordel negatief beïnvloeden ⇒ pagina
107, Veiligheidsgordels.
£
74Veiligheidsgordels
ATTENTIE (vervolg)
●De invoertrechter voor de slotgesp mag niet verstopt zijn door papier of
iets dergelijks omdat anders de slotgesp niet goed kan worden vastgeklikt.
●Regelmatig de staat van de veiligheidsgordels controleren. Als beschadi-
gingen van de veiligheidsgordel, de gordelverbindingen, de gordeloprolauto-
maat of het slot worden vastgesteld, moet de betreffende veiligheidsgordel
door een specialist worden vervangen.
●De veiligheidsgordels mogen niet worden uitgebouwd en op geen enkele
manier worden gewijzigd. Nooit proberen om de veiligheidsgordels zelf te re-
pareren.
●Veiligheidsgordels die tijdens een ongeval worden belast en daardoor uit-
gerekt worden, moeten worden vervangen - bij voorkeur door een specialist.
Tevens moeten de verankeringen van de veiligheidsgordels worden gecontro-
leerd.
●In sommige landen kunnen veiligheidsgordels worden gebruikt waarvan
de werking afwijkt van de op de volgende bladzijden beschreven veiligheids-
gordels.
75Veiligheidsgordels
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
Hoe worden veiligheidsgordels correct omgegespt?
3-puntsgordels omgespen en losmaken
Eerst de gordels omgespen, dan starten!
Afbeelding 74 - Slotgesp van de veiligheidsgordel in het gordelslot steken / - Slotlip uit
het gordelslot losmaken
Afbeelding 75
- Verloop van de gordelband van de schouder- en heupgordel /
- Gordel-
verloop bij zwangere vrouwen
Veiligheidsgordel omgespen
–De voorstoel goed instellen voordat de gordel wordt omgegespt ⇒
pagina 70,
Juiste zithouding
.
–De gordel aan de slotgesp langzaam en gelijkmatig over borst en bekken trek-
ken ⇒
.
–Gesp in het bij de stoel behorende gordelslot ⇒ Afbeelding 74 - steken tot
deze hoorbaar vastklikt.
–Aan de veiligheidsgordel trekken en controleren of de slotgesp ook goed in
het slot is vastgeklikt.
Veiligheidsgordel losmaken
De veiligheidsgordel alleen omgespen als de wagen stilstaat ⇒ .
–De rode knop in het gordelslot indrukken ⇒ Afbeelding 74 - , de slotgesp
springt uit het slot.
–De gordel met de hand terug geleiden, zodat de gordel gemakkelijker oprolt,
de veiligheidsgordel niet verdraait en de bekleding niet wordt beschadigd.
Elke 3-puntsgordel is uitgerust met een gordeloprolautomaat. Deze automaat
waarborgt volledige bewegingsvrijheid als er langzaam aan de gordel wordt ge-
trokken. Bij plotseling remmen blokkeert de automaat echter. De veiligheidsgor-
dels blokkeren ook bij het accelereren, bij het rijden in de bergen en door bochten.
Ook zwangere vrouwen moeten altijd de veiligheidsgordel dragen ⇒ .
ATTENTIE
●Het schoudergordeldeel mag nooit over de hals lopen maar moet ongeveer
over het midden van de schouder lopen en goed tegen het bovenlichaam aan-
liggen. Het heupgordeldeel moet vóór het bekken worden gelegd, mag niet
over de buik lopen en moet altijd strak tegen het lichaam aanliggen ⇒ Afbeel-
ding 75
- .
●Bij zwangere vrouwen moet het heupgordeldeel zo diep mogelijk tegen
het bekken liggen, zodat er geen druk op de onderbuik wordt uitgeoefend
⇒ Afbeelding 75 - .
●Altijd op het juiste verloop van de veiligheidsgordel letten. Een verkeerd
gedragen veiligheidsgordel kan zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel leiden.
●Een te los gedragen veiligheidsgordel kan tot letsel leiden, omdat uw li-
chaam bij een ongeval door de bewegingsenergie verder naar voren komt en
dan abrupt door de veiligheidsgordel wordt afgeremd.
●De slotgesp mag alleen in het bij de betreffende zitting behorende slot
worden gestoken. Als u dit niet doet, wordt de beschermende werking van de
veiligheidsgordel nadelig beïnvloed en is het risico van lichamelijk letsel gro-
ter.
●Het losmaken van de veiligheidsgordel tijdens het rijden kan bij een onge-
val of remmanoeuvre zware of dodelijke verwondingen tot gevolg hebben!
76Veiligheidsgordels
Gordelspanners
De veiligheid van bestuurder en bijrijder die een gordel dragen wordt door de gor-
delspanners op de oprolautomaten van de voorste 3-puntsgordels vergroot.
Bij een frontale aanrijding vanaf een bepaalde zwaarte worden de 3-puntgordels
automatisch gespannen. De gordelspanners kunnen ook bij niet gedragen veilig-
heidsgordels worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van opzij met een bepaalde zwaarte wordt de 3-puntsgordel
aan de zijde van de aanrijding automatisch gespannen.
Bij lichte frontale botsingen, aanrijdingen van opzij en van achteren, bij een koprol
en bij ongevallen waarbij geen grote krachten van voren werkzaam zijn, vindt er
geen activering van de gordelspanners plaats.
ATTENTIE
●Alle werkzaamheden aan het gordelspannersysteem of in de omgeving
daarvan evenals het uit- en inbouwen van systeemonderdelen vanwege ande-
re reparatiedoeleinden mogen alleen door specialisten worden uitgevoerd.
●De beschermende werking van het systeem is slechts beperkt tot één aan-
rijding. Als de gordelspanners werden geactiveerd, moet het systeem worden
vervangen.
Let op
●Bij het activeren van de gordelspanners komt rook vrij. Dat is geen teken dat
de wagen in brand staat.
●Als de wagen of afzonderlijke onderdelen van het systeem worden verschroot,
beslist de geldende veiligheidsvoorschriften opvolgen. Deze voorschriften zijn be-
kend bij specialisten en bij hen kunt u ook gedetailleerde informatie krijgen.
●Bij het afvoeren en verwerken van de wagen of van delen van het airbagsys-
teem de nationale wettelijke bepalingen in acht nemen.
77Veiligheidsgordels
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
Airbagsysteem
Beschrijving van het airbagsysteem
Algemene aanwijzingen over het airbagsysteem
Het voorairbagsysteem biedt in aanvulling op de 3-puntsgordels extra bescher-
ming voor het hoofd- en borstbereik van de bestuurder en bijrijder bij ernstige
frontale aanrijdingen.
Bij aanrijdingen van opzij beperkt de zij-airbag Head-Thorax
het gevaar voor ver-
wondingen van de inzittenden aan lichaamsdelen die zich aan de zijde van de
aanrijding bevinden.
Na inschakelen van het contact is het airbagsysteem actief.
De paraatheid van het airbagsysteem wordt elektronisch gecontroleerd. Elke keer
wanneer het contact wordt ingeschakeld, gaat het airbagcontrolelampje enkele
seconden branden.
Het airbagsysteem bestaat (afhankelijk van de wagenuitvoering) uit:
●een elektronisch regelapparaat,
●de voorairbags voor de bestuurder en de bijrijder ⇒ pagina 79,
●de zij-airbags Head-Thorax ⇒ pagina 81,
●een airbagcontrolelampje in het instrumentenpaneel ⇒ pagina 15, Airbagsys-
teem ,
●een bijrijder-airbagschakelaar ⇒ pagina 83,
●een controlelampje voor het buiten werking stellen van de bijrijdersairbag in
het middenstuk van het dashboard ⇒ Afbeelding 80 - .
Er is sprake van een storing in het airbagsysteem, als:
●het airbagcontrolelampje niet gaat branden wanneer het contact wordt inge-
schakeld,
●het airbagcontrolelampje niet circa 3 seconden na het inschakelen van het
contact dooft,
●het airbagcontrolelampje tijdens het rijden gaat branden,
●het airbagcontrolelampje van de buiten werking gestelde bijrijdersairbag in
het middenstuk van het dashboard knippert,
●het airbagcontrolelampje van de buiten werking gestelde bijrijdersairbag in
het middenstuk van het dasboard samen met het controlelampje knippert.
ATTENTIE
●Om ervoor te zorgen dat de inzittenden bij het activeren van de airbags zo
optimaal mogelijk worden beschermd, moet de instelling van de voorstoelen
aan de lichaamsgrootte zijn aangepast ⇒ pagina
70, Juiste zithouding.
●Wanneer u tijdens het rijden geen veiligheidsgordels hebt omgegespt, te
ver naar voren leunt of een andere verkeerde zitpositie inneemt, staat u bij
een ongeval bloot aan een verhoogd gevaar voor letsel.
●Als zich een storing voordoet, het airbagsysteem direct door een specialist
laten controleren. Anders bestaat het gevaar dat de airbags bij een ongeval
niet worden geactiveerd.
●Aan de delen van het airbagsysteem mag geen enkele verandering worden
aangebracht.
●Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de afzonderlijke de-
len van het airbagsysteem, omdat dit tot activeren van een airbag kan leiden.
●De beschermende werking van het airbagsysteem is beperkt tot slechts
één ongeval. Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden
vervangen.
●Het airbagsysteem is gedurende zijn gehele levensduur onderhoudsvrij.
●Bij verkoop van de wagen de complete wagendocumentatie aan de nieuwe
eigenaar overhandigen. Let op dat ook de documentatie voor een eventueel
buiten werking gestelde airbag aan bijrijderszijde daarbij hoort!
●Als de wagen of afzonderlijke onderdelen van het airbagsysteem worden
verschroot, beslist de betreffende veiligheidsvoorschriften opvolgen. Deze
voorschriften zijn bekend bij de geautoriseerde ŠKODA Servicepartners.
●Bij het afvoeren en verwerken van de wagen of van delen van het airbag-
systeem de nationale wettelijke bepalingen in acht nemen.
Wanneer worden de airbags geactiveerd?
Het airbagsysteem is zo geconstrueerd, dat bij zware frontale botsingen de be-
stuurders- en bijrijdersvoorairbag worden geactiveerd.
Bij heftige aanrijdingen van opzij wordt de zij-airbag Head-Thorax in de voorstoel
geactiveerd.
£
78Airbagsysteem
In bijzondere situaties kunnen zowel de voor- als ook de zij-airbags tegelijkertijd
worden geactiveerd.
Bij minder ernstige frontale botsingen en aanrijdingen van opzij of van achteren
en het kantelen of over de kop slaan van de wagen worden de airbags niet geac-
tiveerd.
Activeringsfactoren
De voor elke situatie geldende activeringsvoorwaarden van het airbagsysteem
kunnen niet exact worden gedefinieerd, omdat de omstandigheden bij ongevallen
zeer ver uiteen kunnen lopen. Een belangrijke rol hierbij spelen bijvoorbeeld fac-
toren zoals de aard van het obstakel dat door de wagen wordt geraakt (hard,
zacht), de botsingshoek, rijsnelheid enzovoort.
Doorslaggevend voor de activering van de airbags is de bij de botsing optredende
mate van vertraging. Het regelapparaat analyseert het verloop van de botsing en
activeert het betreffende veiligheidssysteem. Als de tijdens de botsing optreden-
de en gemeten vertraging van de wagen onder de in het regelapparaat aangege-
ven referentiewaarden blijft, worden de airbags niet geactiveerd, hoewel de wa-
gen als gevolg van de botsing vrij sterk vervormd kan zijn.
De airbags worden niet geactiveerd bij:
●uitgeschakeld contact,
●minder ernstige frontale botsing,
●minder ernstige aanrijding van opzij,
●aanrijding van achteren,
●het over de kop slaan van de wagen.
Let op
●Bij het opblazen van de airbag komt een grijs-wit of rood, onschadelijk gas vrij.
Dat is volkomen normaal en betekent niet dat er in de wagen brand is uitgebro-
ken.
●Als zich een ongeval met activering van een airbag voordoet:
–gaat de binnenverlichting branden (wanneer de schakelaar voor de binnen-
verlichting in de de portiercontactstand staat,
–worden de alarmlichten ingeschakeld,
–worden alle portieren ontgrendeld,
–wordt de brandstoftoevoer naar de motor onderbroken.
Voorairbags
Beschrijving van de voorairbags
Het airbagsysteem is geen vervanging van de veiligheidsgordel!
Afbeelding 76
- Bestuurdersvoorairbag /
- Bijrijdersvoorairbag
De voorairbag voor de bestuurder bevindt zich in het stuurwiel ⇒
Afbeelding 76 -
. De voorairbag voor de bijrijder bevindt zich in het dashboard boven het opberg-
vak ⇒ Afbeelding 76
- . Elke inbouwplaats is gemarkeerd met de tekst "AIRBAG".
De voorairbags bieden als aanvulling op de 3-puntsgordels extra bescherming
voor het hoofd- en borstbereik van de bestuurder en bijrijder bij zware frontale
botsingen ⇒ pagina 80, Belangrijke veiligheidsaanwijzingen voor de voorairbags.
De airbag is geen vervanging van de veiligheidsgordel, maar een deel van het to-
tale passieve veiligheidsconcept van de wagen. Let op dat de beste beschermen-
de werking van de airbag alleen in combinatie met omgegespte veiligheidsgor-
dels wordt bereikt.
Behalve hun normale beschermende werking moeten de veiligheidsgordels ook
de bestuurder en bijrijder bij een frontale botsing zodanig op hun plaats houden,
dat de voorairbag maximale bescherming kan bieden.
Daarom moeten de veiligheidsgordels niet alleen vanwege wettelijke bepalingen,
maar ook vanwege de veiligheid altijd worden gebruikt ⇒ pagina 73, Waarom vei-
ligheidsgordels?.
79Airbagsysteem
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
Werking van de voorairbags
Het gevaar voor letsel aan hoofd en bovenlichaam wordt door de
volledig opgeblazen airbags gereduceerd.
Afbeelding 77Geactiveerde voorairbags
Het airbagsysteem is zo geconstrueerd, dat bij heftige frontale botsingen de air-
bags voor de bestuurder en bijrijder worden geactiveerd.
In bijzondere ongevalsituaties kunnen de voor- en zij-airbags gelijktijdig worden
geactiveerd.
Als de airbags worden geactiveerd, worden ze gevuld met drijfgas en ontvouwen
ze zich voor de bestuurder ⇒ Afbeelding 77 - en de bijrijder ⇒
Afbeelding 77 - .
Het opblazen van de airbag vindt in een fractie van een seconde en met hoge
snelheid plaats, om bij een ongeval extra bescherming te kunnen bieden. Bij het
contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de voorwaartse beweging van
de bestuurder en de bijrijder gedempt en het gevaar voor letsel voor hoofd en bo-
venlichaam verminderd.
De airbag zorgt ervoor dat het drijfgas (afhankelijk van de belasting door de be-
treffende persoon) geleidelijk ontsnapt, waardoor hoofd en bovenlichaam worden
opgevangen. Na het ongeval is de airbag daarom weer zo ver leeggelopen, dat
ook het zicht naar voren weer vrij is.
ATTENTIE
Bij het activeren van de airbag treden grote krachten op, zodat bij een ver-
keerde stoelinstelling of zitpositie letsel kan optreden ⇒ in Belangrijke vei-
ligheidsaanwijzingen voor de voorairbags op pagina
80.
Let op
Bij het opblazen van de airbags komt een grijs-wit, onschadelijk gas vrij. Dat is vol-
komen normaal en betekent niet dat er in de wagen brand is uitgebroken.
Belangrijke veiligheidsaanwijzingen voor de voorairbags
Het juiste gebruik van het airbagsysteem vermindert de kans op
letsel aanzienlijk!
Afbeelding 78Veilige afstand tot het
stuurwiel
ATTENTIE
●Kinderen nooit onbeschermd op de voorstoel van de wagen meenemen.
Als airbags bij een ongeval worden geactiveerd, zouden kinderen zwaar ge-
wond kunnen raken of zelfs worden gedood!
●Het is belangrijk dat de bestuurder en bijrijder een afstand van minstens
25 cm tot het stuurwiel resp. het dashboard aanhouden ⇒
Afbeelding 78
A
.
Als de minimumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u
niet beschermen - levensgevaar! De voorstoelen moeten altijd overeenkom-
stig de lichaamslengte zijn ingesteld.
●Als op de bijrijdersstoel een naar achteren gericht kinderzitje wordt ge-
bruikt (in sommige landen bij gebruik van een naar voren gericht kinderzitje),
moet de bijrijdersvoorairbag buiten werking worden gesteld ⇒ pagina 83,
Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
. Als dat niet gebeurt, kan het kind
door de geactiveerde bijrijdersvoorairbag zwaar gewond raken of zelfs wor-
den gedood. In sommige landen vereisen de nationale wettelijke bepalingen
£
80Airbagsysteem
ATTENTIE (vervolg)
ook dat de bijrijderszij-airbag buiten werking wordt gesteld. Bij het vervoeren
van kinderen op de bijrijdersstoel de betreffende nationale wettelijke bepalin-
gen met betrekking tot het gebruik van kinderzitjes in acht nemen.
●Tussen de inzittenden voorin en het werkingsgebied van de airbag mogen
zich geen andere personen, dieren of voorwerpen bevinden.
●Het stuurwiel en het oppervlak van de airbageenheid in het dashboard aan
bijrijderszijde niet beplakken, bekleden of op andere wijze bewerken. Deze
delen mogen alleen met een droge of met water vochtig gemaakte doek wor-
den gereinigd. Op de afdekkingen van de airbageenheid of in de onmiddellijke
nabijheid daarvan mogen geen voorwerpen worden gemonteerd, zoals beker-
houders, telefoonhouders enzovoort.
●Aan de delen van het airbagsysteem mag geen enkele verandering worden
aangebracht. Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en
uitbouwen van onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerk-
zaamheden (bijvoorbeeld het stuurwiel uitbouwen) mogen alleen door een
specialist worden uitgevoerd.
●Nooit wijzigingen aan de voorbumper of aan de carrosserie aanbrengen.
●Nooit voorwerpen bovenop het dashboard aan bijrijderszijde leggen.
Zij-airbags Head-Thorax
Beschrijving en werking van de zij-airbags
De zij-airbag vergroot bij een aanrijding van opzij de bescherming
van de inzittenden.
Afbeelding 79 - Inbouwplaats van de zij-airbag / - Werkingsgebied van de zij-airbag
Beschrijving van de zij-airbags
De zij-airbags zijn in de rugleuning van de voorstoelen aangebracht en in het mid-
den van het opschrift
"AIRBAG
" ⇒ Afbeelding 79 - voorzien.
De zij-airbags Head-Thorax bieden als aanvulling op de 3-puntsgordels extra be-
scherming voor het hoofd en het bovenlichaam (borst, buik en bekken) ⇒ pagina
82, Belangrijke veiligheidsaanwijzingen voor de zij-airbags.
Buiten hun normale beschermde werking hebben de veiligheidsgordels ook als
taak, de bestuurder en bijrijder bij een aanrijding van opzij zodanig op hun plaats
te houden, dat de zij-airbag zijn maximale bescherming kan bieden.
Daarom moeten de veiligheidsgordels niet alleen vanwege wettelijke bepalingen,
maar ook vanwege de veiligheid altijd worden gebruikt ⇒ pagina 73, Waarom vei-
ligheidsgordels?.
Functie van de zij-airbags
Bij het activeren van de zij-airbags wordt aan de betreffende zijde ook automa-
tisch de gordelspanner geactiveerd.
In bijzondere ongevalsituaties kunnen de voor- en zij-airbags gelijktijdig worden
geactiveerd.
Als een airbag wordt geactiveerd, wordt deze gevuld met drijfgas. Het opblazen
van de airbag vindt in een fractie van een seconde en met hoge snelheid plaats,
om bij een ongeval extra bescherming te kunnen bieden ⇒ Afbeelding 79 - .
Bij het opblazen van de airbags komt een grijs-wit, onschadelijk gas vrij. Dat is vol-
komen normaal en betekent niet dat er in de wagen brand is uitgebroken.
Bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de voorwaartse bewe-
ging van de inzittenden gedempt en het gevaar voor letsel voor het hoofd en het
bovenlichaam (borst, buik en bekken) aan de zijde die naar het portier is gericht
verminderd.
81Airbagsysteem
BedieningVeiligheidAanwijzingen voor het rij-
den
Raadgevingen voor het
gebruik
Tips om het zelf te doenTechnische gegevens
Belangrijke veiligheidsaanwijzingen voor de zij-airbags
Het juiste gebruik van het airbagsysteem vermindert de kans op
letsel aanzienlijk!
ATTENTIE
●Als op de bijrijdersstoel een naar achteren gericht kinderzitje wordt ge-
bruikt (in sommige landen bij gebruik van een naar voren gericht kinderzitje),
moet de bijrijdersvoorairbag buiten werking worden gesteld ⇒ pagina
83,
Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag. Als dat niet gebeurt, kan het kind
door de geactiveerde bijrijdersvoorairbag zwaar gewond raken of zelfs wor-
den gedood. Bij het vervoeren van kinderen op de bijrijdersstoel de betreffen-
de nationale wettelijke bepalingen met betrekking tot het gebruik van kinder-
zitjes in acht nemen.
●Uw hoofd nooit op de plaats houden waar de zij-airbag naar buiten komt.
Anders zou u bij een ongeval zwaar gewond kunnen raken. Dit geldt met na-
me voor kinderen die niet in een geschikt kinderzitje worden vervoerd ⇒ pagi-
na 86, Veilig vervoer van kinderen en de zij-airbag.
●Als kinderen tijdens het rijden een verkeerde zithouding innemen, worden
zij bij een ongeval blootgesteld aan een verhoogd gevaar voor letsel. Dit kan
zware verwondingen tot gevolg hebben ⇒ pagina 84, Wat u moet weten als
u kinderen vervoert!.
●Tussen de personen en het werkingsgebied van de airbag mogen zich
geen andere personen, dieren of voorwerpen bevinden. Op de portieren mo-
gen geen accessoires, zoals bekerhouders, aangebracht zijn.
●Aan de kledinghaken in de wagen uitsluitend kleding met weinig gewicht
ophangen. Zware of scherpe voorwerpen in de zakken van de kledingstukken
verwijderen.
●Er mogen geen grote krachten, zoals krachtig stoten, trappen enzovoort,
op de rugleuningen worden uitgeoefend, omdat anders het systeem kan wor-
den beschadigd. De zij-airbags zouden in dit geval niet worden geactiveerd!
●U mag geen stoelhoezen op de bestuurders- of bijrijdersstoel aanbrengen
die niet uitdrukkelijk door ŠKODA zijn vrijgegeven. Omdat de airbag aan de zij-
kant uit de stoel wordt ontvouwen, zou bij gebruik van niet-vrijgegeven stoel-
hoezen de beschermende werking van de zij-airbags aanzienlijk worden be-
perkt.
ATTENTIE (vervolg)
●Beschadigingen aan de originele stoelbekleding bij de zij-airbageenheid
moeten direct door een specialist worden gerepareerd.
●De airbageenheden in de voorstoelen mogen geen beschadigingen, scheu-
ren en diepe krassen vertonen. Openen met geweld is niet toegestaan.
●Alle werkzaamheden aan de zij-airbag evenals het in- en uitbouwen van
onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerkzaamheden (bij-
voorbeeld stoelen uitbouwen) mogen alleen door een specialist worden uitge-
voerd.
Airbags buiten werking stellen
Airbags buiten werking stellen
Uw wagen biedt de technische mogelijkheid de voor- en zij-airbags buiten werk-
ing te stellen.
Bij wagens die met een schakelaar voor het buiten werking stellen van de airbags
zijn uitgerust, kan de bijrijdersvoorairbag met deze sleutelschakelaar buiten werk-
ing worden gesteld ⇒ pagina 83, Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag.
Het buiten werking stellen van de airbags is alleen bedoeld voor bepaalde
situaties, bijvoorbeeld als:
●in
uitzonderingsgevallen een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrij-
dersstoel moet worden gebruikt (in sommige landen in verband met afwijkende
wettelijke bepalingen in rijrichting) ⇒ pagina 84, Belangrijke veiligheidsaanwij-
zingen bij het gebruik van kinderzitjes,
●ondanks een correcte instelling van de bestuurdersstoel de afstand van ten
minste 25 cm tussen het midden van het stuurwiel en het borstbeen niet kan wor-
den aangehouden,
●in verband met een handicap speciale accessoires in de buurt van het stuur-
wiel nodig zijn,
●andere stoelen worden gemonteerd (bijvoorbeeld orthopedische stoelen zon-
der zij-airbag).
Controle van het airbagsysteem
De actieve staat van het airbagsysteem wordt elektronisch gecontroleerd, ook als
een airbag buiten werking is gesteld.
£
82Airbagsysteem
Als de airbag met een diagnoseapparaat buiten werking is gesteld:
●Het airbagcontrolelampje gaat bij het inschakelen van het contact circa 3 se-
conden branden en knippert vervolgens circa 12 seconden.
Als de airbag met de sleutelschakelaar aan de zijkant van het dashboard buiten
werking is gesteld:
●gaat na het inschakelen van het contact het airbagcontrolelampje in het in-
strumentenpaneel circa 3 seconden branden.
●De buiten werking gestelde airbag wordt aangegeven door het branden van
het controlelampje
in het middenstuk van het dashboard
⇒ Afbeelding 80 - .
Let op
Een geautoriseerde ŠKODA Servicepartner kan u vertellen, of en welke airbags
volgens de nationale wetgeving bij uw wagen buiten werking moeten worden ge-
Na de de hoos bui van gisteren staar er nu water in mijn auto voor en zelfs achter de bestuurdersstoel hoe komt dat en krijg ik het weer droog inde auto
Gesteld op 20-5-2024 om 15:32
Het kan zijn, signaal waarschuwing voor een onderhoudsbeurs of een waarschuwing voor eventueel glad weg dek. Meestal rond de 4 graden boven 0.
Geantwoord op 7-6-2023 om 14:22
Goede Avond: Heb van mijn Skoda Citigo, beide T20 lampen verwisseld, (zijn wegrij lampen en stadlichten. Niet opgelet hoe ik ze er uithaalde, maar bij het indoen,zag ik dat er 2 gloeidraden er in zaten, zowel 5 watt als. 11 watt. Een aan beide kanten 2 aansluitdraden\contakten. Kan ik nu de lampen verkeerd er in hebben gedaan?. Bij het contact aanzetten branden de lampen feller, als bij de lichtschakelaar op de eerste stand zetten,is dit normaal,of hoort dit zo? Dus stand 1 is dan 11 watt, en stadslicht is dan 5 watt. Heb zitten zoeken in boek, en Skoda manual maar daar kom ik niet uit. Zou dit graag willen weten,en mogelijk de lampen moeten omdraaien. Bij voorbaat dankt voor Uw reactie. Evt per email ?: email adres = j.brouwershaven2@chello.nl
Ls, Het controlelampje "brandstofreserve" blijft branden, zelf nu de tand helemaal vol is.... Ik heb de tankdop opnieuw geopend en weer goed dichtgedaan, boekje erop nageslagen, maar kan niet ontdekken waarom het blijft branden. Iemand enig idee? en hoe ik hem uit kan zetten? dank!
Gesteld op 26-3-2018 om 08:53
Mogelijk is de sensor defect. Controleer wat de on-board computer aangeeft (in het hoofdmenu kiezen voor 'voertuig' (de auto linksboven) en dan de bovenste knop rechts. Vervolgens ziet u rechtsboven hoeveel kilometer u nog kunt rijden. Als dat op '- -' staat (de boordcomputer kan geen schatting maken) of een veel lagere waarde aangeeft met een volle tank dan u verwacht kan het tanklint (de sensorstrip die het brandstofniveau aangeeft) defect zijn. Dit kunt u laten vervangen bij de garage.
Geantwoord op 22-1-2020 om 01:06
Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.
Product:
Spelregels forum
Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:
lees eerst de handleiding door;
controleer of uw vraag al eerder door iemand anders is gesteld;
probeer uw vraag zo duidelijk mogelijk te stellen;
heeft u een probleem en al geprobeerd om dit op te lossen, vermeld dit erbij aub;
heeft u een oplossing gekregen van een bezoeker dan horen wij dat graag in dit forum;
wilt u een reactie geven op een vraag of antwoord, gebruik dan niet dit formulier maar klik op de knop 'reageer op deze vraag';
uw vraag wordt direct op de website gezet; vermijd daarom persoonlijke gegevens in te vullen;
Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.
Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.
Abonneren
Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Skoda Citigo bij:
nieuwe vragen en antwoorden
nieuwe handleidingen
U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.
Ontvang uw handleiding per email
Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Skoda Citigo in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.
De handleiding is 4,08 mb groot.
U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.
Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email
Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.
Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.
Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken
U heeft geen emailadres opgegeven
Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.
Uw vraag is op deze pagina toegevoegd
Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.