40 | Bediening
Opereren in de WIND
NAV
mode
Zie Figuur 1-2 waarin een scenario wordt getoond met
een zeiljacht dat van de Wind
NAV
mode gebruikt maakt
om zo efficiënt mogelijk naar het waypoint WP1 te varen.
1. Bij het naderen van positie 2 bevindt de autopilot
zich nog steeds in de Wind mode. WP1 is inmiddels
bij de kaartplotter ingevoerd.
2. De Wind
NAV
mode wordt geactiveerd en de autopilot
verzoekt bevestiging van een 71° koers
verandering naar stuurboord.
3. Het schip vaart nu langs een routedeel naar positie
4 waar een stuurboord overstag is vereist om aan
de grond lopen te vermijden. De afstand tot
overstag (DTT) wordt getoond evenals de VMG (de
snelheid waarmee het WP wordt genaderd).
Bovendien toont de autopilot de te sturen koers en
de kompaskoers.
4. Bij positie 4 wordt door de autopilot een overstag
geïnitieerd en wordt het overstag display getoond.
5. De autopilot toont nu de informatie over het
nieuwe routedeel en de volgende overstag.
6. U nadert de layline (laatste routedeel naar WP) en
de autopilot “suggereert” een nieuwe overstag naar
bakboord.
7. De nieuwe overstag wordt uitgevoerd.
8. U bevindt zich op het laatste routedeel naar het
waypoint. De autopilot zorgt via XTE (fout dwars op
track) dat het schip de track blijft volgen en het
display toont peiling en afstand naar het waypoint.