30
9. Noodzakelijke veiligheid voor het gebruik,
veiligheidscontrole, ingebruikname
Voor de ingebruikname en het normale gebruik van een boilerhaard moet er een
werkingstest en een dichtheidstest worden uitgevoerd. Ook deze test moet schriftelijk
worden vastgelegd.
Opvullen en ontluchten
Bij de ingebruikname behoort ook het correct opvullen en ontluchten van de installatie. Het
opvullen moet steeds langzaam gebeuren. Automatische snelontluchters moeten daarbij
worden geopend en circulatiepompen mogen niet draaien. Een te snel opvullen bemoeilijkt
en verlengt het ontluchten onnodig omdat een hoge instroomsnelheid van het water
verhindert dat luchtbellen worden afgescheiden. Verder moet men beseffen dat een
eenmalige ontluchting bij een eerste vulling van het systeem nooit voldoende zal zijn.
Gedurende een periode van meerdere weken na het opvullen van de installatie kan het
nog nodig zijn om herhaaldelijk te ontluchten, omdat de kleinste bellen in het water zich
pas na verloop van tijd afscheiden en ook omdat de lucht in het water zelf pas na verloop
van tijd vrijkomt. Slecht ontluchte systemen worden meestal gekenmerkt door storende
geluiden en wisselende pompprestaties (zie ook hoofdstuk 6). Wanneer de
achtergebleven luchtbellen enkel voor ongewilde storende geluiden zorgen, dan ontstaat
daardoor weliswaar slechts gedeeltelijk een erg extreme belasting, maar ook deze
toestand kan door een correct ontluchten worden vermeden of verminderd.
Wanneer luchtbellen worden verzameld in circulatiepompen of voor terugslagkleppen, dan
kan de watercirculatie deels of volledig stoppen, wat leidt tot de inschakeling van de
thermische afloopveiligheid.
Spoelen
Bij nieuwe installaties wordt bovendien aanbevolen om alle leidingen te spoelen om
metaalspanen, oplosmiddelen en andere verontreinigingen zo veel mogelijk te
verwijderen.
Dichtheidscontrole
Conform de DIN EN 12828-richtlijnen moet een nieuw geïnstalleerd of pas veranderd
verwarmingssysteem met 1,3 keer de normale bedrijfsdruk worden gevuld. De
gebruikelijke bedrijfsdruk in de hier beschreven installaties ligt (tenminste ook met
betrekking tot de watertechniek in de boilerhaard) normaal tussen 1,8 bar en 2,5 bar. De
maximale bedrijfsdruk wordt zo door het veiligheidsventiel op 2,5 bar begrensd. Daarom
moet de noodzakelijke proefdruk 3 bar tot maximaal 3,3 bar bedragen. Het is hierbij
absoluut belangrijk dat voor de dichtheidstest de veiligheidsventielen worden vervangen
door passende stoppen of afsluitingen omdat er anders niet voldoende proefdruk kan
worden opgebouwd. Na de dichtheidstest moeten de overdrukventielen natuurlijk terug
worden geïnstalleerd.
Het uiteindelijke opvullen van de installatie gebeurt na de dichtheidstest en het
hermonteren van de veiligheidsventielen. Daarbij wordt het systeem gevuld tot een