533157
145
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/157
Pagina verder
Gefeliciteerd met uw keuze voor de BOSS GT-10.
202
Copyright © 2008 BOSS CORPORATION
Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag, in welke vorm dan ook, zonder
schriftelijke toestemming van BOSS CORPORATION gereproduceerd worden.
201b
Voordat u dit apparaat in gebruik neemt, leest u de secties getiteld ‘HET APPARAAT OP
EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN’ (p.2-3) en ‘BELANGRIJKE OPMERKINGEN’(p. 4-5). In
deze secties vindt u belangrijke informatie over het op juiste wijze gebruiken van het
apparaat. Bovendien kunt u de gebruikershandleiding in zijn geheel doorlezen om een
goed beeld te krijgen van alles dat uw nieuwe apparaat te bieden heeft. Bewaar deze
handleiding zodat u er later aan kunt refereren.
Gebruikershandleiding
2
USING THE UNIT SAFELY
002c
Maak het apparaat of de adapter niet open en voer
geen modificaties uit. Dat geldt ook voor de
adapter.
..........................................................................................................
003
Tracht het apparaat niet te repareren of onder-
delen in het apparaat te vervangen (behalve
wanneer daartoe specifieke instructies in de
handleiding staan). Ga voor alle onderhoud naar uw
handelaar, het dichtstbijzijnde Roland Service Centrum
of een erkende Roland distributeur die u op de "Infor-
matie" pagina kunt vinden.
..........................................................................................................
004
Het apparaat mag nooit worden gebruikt of
opgeborgen worden op plaatsen die:
aan extreme temperaturen onderhevig zijn
(bijvoorbeeld direct zonlicht in een afgesloten
voertuig, dichtbij een warmtekanaal of
bovenop warmte genererende apparatuur, of die
vochtig zijn (bijvoorbeeld badkamers, wasruimtes of
natte vloeren hebben, of
aan regen blootstaan of vochtig zijn, of
stoffig zijn, of
aan een hoge mate van vibratie onderhevig zijn.
..........................................................................................................
007
Zorg dat het apparaat altijd zo wordt geplaatst,
dat het waterpas staat en stabiel zal blijven. Plaats
het nooit op standaards die kunnen wiebelen of
op hellende oppervlakken.
..........................................................................................................
008c
Gebruik alleen de adapter die bij het apparaat
hoort. Controleer ook of het lijnvoltage met het
ingangsvoltage overeenkomt, dat op de behuizing
van de adapter wordt vermeld. Andere adapters kunnen
een andere polariteit gebruiken of op een ander voltage
zijn ontworpen. Het gebruik daarvan kan derhalve tot
schade, storingen of elektrische schok leiden.
..........................................................................................................
008e
Gebruik alleen het aan het apparaat bevestigde
netsnoer. Ook mag het bijbehorende netsnoer niet
met een ander apparaat worden gebruikt.
..........................................................................................................
009
Buig of draai het netsnoer niet overmatig en
plaats er geen zware objecten bovenop. Hierdoor
kan het snoer beschadigen, elementen kunnen
afbreken en kortsluiting kan ontstaan. Beschadigde
snoeren brengen risico’s van brand en schok met zich
mee!
..........................................................................................................
010
Dit apparaat, op zichzelf staand of in combinatie
met een versterker en koptelefoon of luidsprekers,
kan geluidsniveaus produceren die permanent
gehoorsverlies kunnen veroorzaken. Gebruik het
apparaat niet gedurende langere tijd op een hoog
of oncomfortabel volumeniveau. Indien u last
heeft van enig gehoorsverlies of een piep in de
oren, moet u het apparaat niet meer gebruiken en
een oorarts raadplegen.
..........................................................................................................
011
Zorg dat er geen objecten (bijvoorbeeld brandbaar
materiaal, munten of spelden) of vloeistoffen
(water, frisdrank, enz.) in het apparaat terecht-
komen.
..........................................................................................................
HET
APPARAAT
OP
EEN
VEILIGE
MANIER
GEBRUIKEN
Wordt gebruikt bij instructies, waarbij
de gebruiker attent gemaakt wordt op
het risico van letsel of materiële schade,
wanneer het apparaat niet op juiste
wijze gebruikt wordt.
* Materiële schade verwijst naar schade
of andere ongunstige effecten, die ten
aanzien van het huis en al het
aanwezige meubilair, en tevens aan
huisdieren kunnen optreden.
Wordt gebruikt bij instructies, waarbij
de gebruiker attent gemaakt wordt op
het risico van overlijden of zwaar letsel,
wanneer het apparaat niet op juiste
wijze gebruikt wordt.
Het wijst de gebruiker op onderdelen, die verwijderd
moeten worden. De specifieke handeling, die uitgevoerd
moet worden, wordt door het symbool binnen de cirkel
aangegeven. Het symbool, dat zich in dit geval aan de
linkerkant bevindt, geeft aan dat het netsnoer uit de
daarvoor bestemde aansluiting getrokken moet worden.
Het symbool wijst de gebruiker op belangrijke
instructies of waarschuwingen. De specifieke betekenis
van het symbool wordt bepaald door het teken, dat zich
binnen de driehoek bevindt. Het symbool, dat zich in dit
geval aan de linkerkant bevindt, betekent dat dit teken
voor algemene voorzorgsmaatregelen, waarschuwingen,
of aanduidingen van gevaar wordt gebruikt.
Het symbool wijst de gebruiker op onderdelen, die
nooit verplaatst mogen worden (verboden). De
specifieke handeling, die niet uitgevoerd mag worden,
wordt aangegeven door het symbool, dat zich binnen
de cirkel bevindt. Het symbool, dat zich in dit geval aan
de linkerkant bevindt, betekent dat het apparaat nooit
uit elkaar gehaald mag worden.
HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN
INSTRUCTIES OM BRAND, ELEKTRISCHE SCHOK OF LICHAMELIJK LETSEL TE VOORKOMEN
Over
WAARSCHUWING en
VOORZICHTIG opmerkingen
Over de symbolen
WAARSCHUWING
VOORZICHTIG
NEEM ALTIJD HET VOLGENDE IN ACHT
WAARSCHUWING WAARSCHUWING
3
012b
Zet direct de stroom uit, haal het netsnoer uit het
stopcontact en breng het apparaat voor
onderhoud naar uw handelaar, het dichtstbijz-
ijnde Roland Service Centrum of een erkend Roland
distributeur, te vinden op de "Informatie" pagina, indien:
De adapter, het netsnoer of de stekker is beschadigd, of
Er rook of een ongewone geur optreedt
Er objecten of vloeistof in het apparaat terecht zijn
gekomen, of
Het apparaat in de regen heeft gestaan (of op andere
wijze nat is geworden), of
Het apparaat niet normaal schijnt te functioneren, of
een duidelijke verandering in werking laat zien.
..........................................................................................................
013
In huishoudens met kleine kinderen moet een
volwassene toezicht houden, totdat het kind in
staat is de regels die essentieel zijn voor een
veilige bediening van het apparaat op te volgen.
..........................................................................................................
014
Bescherm het apparaat tegen zware schokken.
(Laat het niet vallen!)
..........................................................................................................
015
Steek het netsnoer van dit apparaat niet in een
stopcontact waar een buitensporig aantal andere
apparaten gebruik van maakt. Wees in het
bijzonder voorzichtig bij het gebruik van verlengsnoeren
– de totale hoeveelheid stroom die door alle aangesloten
apparaten wordt gebruikt, mag nooit de stroom classifi-
catie (watts/ampères) van het verlengsnoer overschr-
ijden. Door overmatige ladingen kan de isolatie van het
snoer verhit raken, en uiteindelijk smelten.
..........................................................................................................
016
Voordat u dit apparaat in het buitenland gaat
gebruiken, neemt u contact op met uw verkoper,
het dichtstbijzijnde Roland Service Centrum of
een erkend Roland distributeur. Deze zijn te vinden op
de ‘Informatie’ pagina.
..........................................................................................................
101b
Het apparaat en de adapter dienen zo geplaatst te
worden dat hun locatie of positie de benodigde
ventilatie niet belemmert.
..........................................................................................................
102c
Als u de stekker van de adapter in het apparaat of
een stopcontact steekt of eruit haalt, houdt u deze,
of de behuizing van de adapter vast.
..........................................................................................................
103b
U dient de adapter met enige regelmaat uit het
stopcontact te halen en deze schoon te maken met
een droge doek om stof en andere opeenhopingen
tussen de vorken van de stekker uit te halen. Ook haalt u
de stekker uit het stopcontact wanneer het apparaat
gedurende langere tijd niet gebruikt zal worden.
Ophoping van stof tussen de twee stekkers kan slechte
isolatie veroorzaken, dat tot brand kan leiden.
..........................................................................................................
104
Probeer het in de war raken van snoeren te
voorkomen. Tevens dienen alle snoeren buiten
het bereik van kinderen te blijven.
..........................................................................................................
106
Ga nooit op het apparaat zitten of staan en plaats
er geen zware objecten op.
..........................................................................................................
107c
Raak de behuizing van de adapter of zijn stekkers
nooit met natte handen aan, als u deze in dit
apparaat of een stopcontact steekt of eruit haalt.
..........................................................................................................
108b
Voordat u het apparaat verplaatst, verwijdert u de
adapter en alle snoeren van externe apparaten.
..........................................................................................................
109b
Voordat u het apparaat schoonmaakt, zet u de
stroom uit en haalt u de adapter uit het
stopcontact (p.25).
..........................................................................................................
110b
Wanneer u onweer in uw omgeving verwacht,
haalt u de adapter uit het stopcontact.
..........................................................................................................
118a
Indien u schroef en de USB aansluitkap
verwijdert, bewaart u deze op een veilige plaats
buiten het bereik van kinderen. Op die manier
voorkomt u dat de schroeven per ongeluk door kinderen
worden ingeslikt.
..........................................................................................................
WAARSCHUWING
VOORZICHTIG
4
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Stroomvoorziening
Sluit dit apparaat niet op hetzelfde stopcontact aan dat
door een elektrisch apparaat wordt gebruikt waar een
omvormer bij te pas komt (zoals een koelkast, wasma-
chine, magnetronoven of airconditioner) of dat een motor
bevat. Afhankelijk van de manier waarop het apparaat
wordt gebruikt, kan de ruis van de stroomvoorziening
veroorzaken dat dit apparaat storingen gaat vertonen of
hoorbare ruis produceert. Wanneer het niet mogelijk is om
een apart stopcontact te gebruiken, plaatst u een stroom-
voorziening ruisfilter tussen dit apparaat en het
stopcontact.
De adapter zal na lange uren werking warmte afgeven.
Dit is normaal en niets om u zorgen over te maken.
Voordat u dit apparaat op andere apparaten aansluit, zet
u de stroom van alle apparaten uit. Hiermee worden
storingen en/of schade aan luidsprekers of andere
apparaten voorkomen.
Plaatsing
351
Wanneer het apparaat in de buurt van krachtversterkers
(of andere apparatuur welke grote stroom transformators
bevat) wordt gebruikt, kan ruis worden opgewekt. Om dit
probleem te verzachten, verandert u de richting van dit
apparaat of plaatst u het verder weg van de storingsbron.
Dit apparaat kan storing in radio en televisieontvangst
veroorzaken. Gebruik dit apparaat niet in de nabijheid
van dit soort ontvangers.
Ruis kan veroorzaakt worden wanneer draadloze commu-
nicatieapparaten zoals mobiele telefoons in de buurt van
dit apparaat worden gebruikt. Dit soort ruis kan optreden
bij het ontvangen of starten van een gesprek of tijdens de
conversatie. Als u dit soort problemen ondervindt, dient u
deze draadloze apparaten op meer afstand van dit
apparaat gebruiken of uit te zetten.
Als het apparaat naar een locatie met een zeer afwijkende
temperatuur en/of vochtigheid wordt verplaatst, kunnen
er waterdruppels (condensatie) binnen in het apparaat
worden gevormd. Wanneer u het apparaat in deze staat
gaat gebruiken, kunnen schade en storingen ontstaan.
Daarom moet u het apparaat, voordat u het in gebruik
neemt, enige uren laten staan totdat de condensatie
volledig is verdampt.
Als u dit apparaat op een piano of meubelstuk plaatst, kan
de lak van de piano door de rubberen voet van dit
apparaat verkleuren of beschadigen. Om dit te
voorkomen, kunt u een doek onder dit apparaat leggen.
Onderhoud
Voor het dagelijks schoonhouden veegt u het apparaat
met een zachte, droge of een licht vochtige doek schoon.
Om hardnekkig vuil te verwijderen gebruikt u een doek
met een kleine hoeveelheid mild, niet schurend
schoonmaakmiddel. Neem het apparaat daarna met een
zachte, droge doek af.
Gebruik nooit benzine, verdunners, alcohol of oplosmid-
delen om verkleuring en/of vervorming van het apparaat
te voorkomen.
Reparaties en data
Wees ervan bewust dat alle data in het geheugen van het
apparaat verloren kan gaan wanneer het apparaat ter
reparatie wordt aangeboden. Een reservekopie van belan-
grijke data dient altijd op een ander MIDI apparaat (bijv.
een sequencer) worden opgeslagen, of op papier
genoteerd te worden (indien mogelijk). Tijdens de
reparatie proberen wij dataverlies ten alle tijden te
voorkomen. In bepaalde gevallen (als het aan het
geheugen zelf gerelateerde circuit niet werkt) spijt het ons
dat de data niet hersteld kan worden, en Roland is niet
aansprakelijk voor dit soort verlies van data.
Aanvullende
voorzorgsmaatregelen
De inhoud van het geheugen kan onherstelbaar verloren
gaan door een storing, of door onjuist gebruik van het
apparaat. Om het verlies van belangrijke data te
voorkomen, adviseren wij u een reservekopie van belan-
grijke data die u in het geheugen van het apparaat heeft
opgeslagen te maken, en in een ander MIDI apparaat (bijv.
een sequencer) op te slaan.
Helaas kan het onmogelijk zijn om de inhoud van data die
in een ander MIDI apparaat (bijv. een sequencer) werd
opgeslagen te herstellen, nadat deze verloren is gegaan.
Roland Corporation is niet aansprakelijk voor dit soort
dataverlies.
Bedien de knoppen, schuifregelaars of andere regelaars,
en de jacks en aansluitingen met zorg. Ruwe behandeling
kan tot storingen leiden.
Sla nooit op het beeldscherm en druk er niet hard op.
Tijdens het aansluiten en/of loskoppelen van alle kabels,
houdt u deze bij de aansluiting zelf vast – trek nooit aan
de kabel. Op deze manier vermijdt u kortsluiting of
schade aan de interne elementen van de kabel.
Om te vermijden dat u uw buren stoort, probeert u het
volume van dit apparaat op een redelijk niveau te houden.
U kunt ervoor kiezen om een koptelefoon te gebruiken,
zodat u zich geen zorgen om de personen in uw naaste
omgeving hoeft te maken (‘s nachts in het bijzonder.)
Wanneer u het apparaat moet transporteren, verpakt u het
zo mogelijk in de originele doos (inclusief schokabsorb-
erend materiaal). Anders zult u soortgelijk verpakkings-
materiaal moeten gebruiken.
Gebruik alleen het gespecificeerde expressie pedaal
(Roland EV-5, BOSS FV-500H met een aansluitkabel
(stereo 1/4'' phone-stereo 1/4'' phone, apart verkrijgbaar).
Door andere expressie pedalen aan te sluiten, kunnen
storingen ontstaan, en kan het apparaat beschadigen.
5
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
562
Sommige aansluitkabels bevatten weerstanden. Gebruik
voor het aansluiten van dit apparaat geen kabels die
weerstanden hebben. Bij gebruik van dit soort kabels kan
het geluidsniveau extreem laag of zelfs niet hoorbaar zijn.
Informatie over kabelspecificaties kunt u bij de fabrikant
van de kabel verkrijgen.
Auteursrecht
Dit product kan gebruikt worden voor het opnemen of
dupliceren van geluid, zonder beperkingen, opgelegd
door bepaalde technologische auteursrecht beschermende
maatregelen. Dit komt doordat dit product bedoeld is
voor het produceren van originele muziek, en daarom zo
ontworpen is dat het materiaal dat niet in strijd is met
auteursrechten behorend aan anderen (uw eigen
oorspronkelijke werken bijvoorbeeld), vrijelijk
opgenomen of gedupliceerd kan worden.
Gebruik dit apparaat niet voor doeleinden waarbij het
auteursrecht van een derde partij overtreden kan worden.
Wij zijn op geen enkele wijze verantwoordelijk voor
overtredingen van het auteursrecht van een derde partij
die door gebruik van dit apparaat worden begaan.
Drukafspraken en iconen in
deze handleiding
Over de uitleg van
procedures in de tekst
Voor het selecteren van onderdelen zoals in het scherm
hieronder word getoond, wordt in de uitleg beschreven
hoe de selectie met gebruik van knoppen gemaakt kan
worden, maar de onderdelen kunnen ook met gebruik van
[ ] rn [ ] (de cursor knop) geselecteerd worden.
Tekst of nummers binnen
vierkante haakjes [ ]
Indicatie knoppen.
[WRITE]
WRITE knop
Duidt op informatie die u in
acht moet nemen als u de GT-
10 gebruikt.
Duidt op aanvullende
informatie over een operatie.
Duidt op informatie over een
handige operatie.
(p.**)
Duidt op een referentie
pagina.
6
Inhoud
BELANGRIJKE OPMERKINGEN ............................................................4
Hoofdkenmerken...................................................................................10
Namen van dingen en wat ze doen .....................................................11
Voorpaneel ................................................................................................................................................ 11
Achterpaneel ............................................................................................................................................. 13
Snelle start.............................................................................................14
Voorbereidingen....................................................................................................................................... 14
Geluiden spelen ........................................................................................................................................ 16
Bewerken ................................................................................................................................................... 18
Basisbediening............................................................................................................................... 18
Geluiden creëren op basis van bestaande Patches ................................................................... 18
Op een gemakkelijke manier geluiden creëren.................................................................................... 20
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen ..............................................................22
De aansluitingen maken.......................................................................................................................... 22
De stroom aanzetten ................................................................................................................................ 23
De iconen in het Play scherm ...................................................................................................... 23
Het Play scherm veranderen ....................................................................................................... 24
Het uitgangsniveau aanpassen............................................................................................................... 24
Instellingen voor een aangesloten apparaat maken (Output Select) ................................................25
De stroom uitzetten.................................................................................................................................. 26
De gitaar stemmen (TUNER).................................................................................................................. 26
De Tuner functie aan en uitzetten .............................................................................................. 26
Over het beeldscherm tijdens het stemmen ..............................................................................26
Zo stemt u....................................................................................................................................... 27
De Tuner instellingen veranderen (Tuner Pitch)...................................................................... 27
De Tuner instellingen veranderen (Tuner Out)........................................................................ 28
Een geluid selecteren (Patch Change) ................................................................................................... 29
Wat is een Patch?........................................................................................................................... 29
Het pedaal gebruiken om de Patch te selecteren...................................................................... 30
De patch selecteren met gebruik van de draaiknop................................................................. 31
Patches in groepen onderverdelen (CATEGORY) ...................................................................31
Een geluid aanpassen............................................................................................................................... 31
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)........................................32
Op een gemakkelijke manier geluiden creeren (EZ TONE)............................................................... 32
Een geluid voor de song die u in uw hoofd heeft creeren (Create)....................................... 32
Het geluid aanpassen (Edit) ........................................................................................................ 33
De effecten instellen ................................................................................................................................. 34
Een effect aan en uitzetten ........................................................................................................... 34
De effecten op eenvoudige wijze instellen (Quick Settings)................................................... 35
Schakelen tussen Knob View en List View ............................................................................... 35
De parameters aanpassen ............................................................................................................ 36
De volgorde van effecten veranderen (Effect Chain)............................................................... 38
Patches op categorie groepren (CATEGORY) .......................................................................... 39
User categorieën een naam geven (CATEGORY NAME)....................................................... 40
Een patch een naam geven (PATCH NAME) ...................................................................................... 41
7
Hoofdstuk 3 Een geluid opslaan .........................................................42
Een Patch opslaan (PATCH WRITE)..................................................................................................... 42
Patches kopieren (PATCH COPY)......................................................................................................... 42
Patches uitwisselen (PATCH EXCHANGE) ........................................................................................ 43
Patches initialiseren (PATCH INITIALIZE) ......................................................................................... 43
Instellingen per effect opslaan (User Quick Settings) ......................................................................... 44
PREAMP instellingen tussen kanalen kopieren of uitwisselen......................................................... 45
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen ..............................................................46
De functies van de knoppen in het Play scherm instellen.................................................................. 46
Pedalen gebruiken om de parameters te besturen .............................................................................. 47
Het CTL/EXP pedaal altijd met dezelfde functie gebruiken (Pedal Function) ................... 47
CTL/EXP functies individueel in elke patch instellen (pedal FX)......................................... 48
Alle controller functies voor individuele patches instellen (Assign) .................................... 50
Het virtuele expressiepedaal aan het begin van operaties activeren
(Internal Pedal System) ................................................................................................................ 54
De effecten aan en uitzetten met de BANK/Number pedalen (Manual Mode)............................. 55
Naar de Manual Mode gaan........................................................................................................55
Effecten aan en uitzetten met de pedalen.................................................................................. 55
Een effect aan/uit schakeling aan een pedaal toewijzen ........................................................ 56
Instellingen veranderen met de nummer pedalen .............................................................................. 57
Phrase Loop Play...................................................................................................................................... 58
Wat is Phrase Loop?...................................................................................................................... 58
De Phrase Loop gebruiken .......................................................................................................... 58
Phrase Loop instellen ................................................................................................................... 59
Overzicht van Phrase Loop werking.......................................................................................... 60
Instellingen maken die overeenkomen met de aangesloten gitaar (Input Select) .......................... 61
Het algehele geluid aanpassen zodat het met de gebruiksomgeving overeenkomt (Global) ...... 62
Het algehele geluid aanpassen (Global EQ).............................................................................. 62
Het algehele effect van de ruisonderdrukker besturen (Total Noise Suppressor).............. 63
Het algehele Reverb niveau regelen (Total REVERB) ............................................................. 64
Het uitvoer referentie niveau instellen, zodat dit met de aangesloten apparatuur
overeenkomt (Main Out Level)................................................................................................... 65
Het uitgangsniveau van de DIGITAL OUT jack aanpassen................................................... 66
Het contrast van het beeldscherm aanpassen (LCD Contrast).......................................................... 67
Maken dat effectgeluiden blijven spelen nadat er van patch is veranderd
(Patch Change Mode)............................................................................................................................... 68
De identieke Preamp instellingen in alle patches gebruiken (Preamp Mode) ................................ 69
De System Preamp gebruiken ..................................................................................................... 69
De System Preamp instellen ........................................................................................................ 69
De huidige Preamp instelling als de Systeem Preamp instelling opslaan............................ 70
De banken die veranderd kunnen worden beperken (Bank Extent) ................................................ 71
De timing instellen die gebruikt wordt voor het veranderen van patches
(Bank Change Mode) ............................................................................................................................... 72
Waardes van een EXP pedaal overbrengen wanneer patches worden opgeroepen
(EXP Pedal Hold)...................................................................................................................................... 73
De manier waarop de pedaal indicators oplichten veranderen (Pedal Indicate) ........................... 74
De functie van de draaiknop selecteren (Dial Function) ....................................................................75
De fabrieksinstellingen herstellen (Factory Reset) ..............................................................................76
Het EXP pedaal aanpassen...................................................................................................................... 77
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe
MIDI apparaten gebruiken ....................................................................79
Wat kunt u met MIDI doen?................................................................................................................... 79
Bediening vanaf de GT-10............................................................................................................ 79
De GT-10 op afstand besturen met gebruik van een extern MIDI apparaat ........................ 79
Instellingen voor MIDI functies maken ................................................................................................ 80
Het MIDI Receive kanaal instellen .............................................................................................80
De MIDI Omni Mode instellen.................................................................................................... 81
Het MIDI Transmit kanaal instellen........................................................................................... 81
De MIDI Device ID instellen ....................................................................................................... 81
De MIDI Sync klok instellen........................................................................................................ 81
8
Program Change berichten verzenden ...................................................................................... 82
EXP Pedaal operaties als Control Change berichten verzenden............................................ 82
EXP Pedal SW operaties als Control Change berichten verzenden....................................... 82
Externe EXP pedaal operaties als Control Change berichten verzenden .............................82
CTL pedaal operaties als Control Change berichten verzenden............................................ 83
Externe voetschakelaar operaties als Control Change berichten verzenden ....................... 83
De overeenkomsten tussen Program Change berichten en Patches instellen
(Program Change Map)........................................................................................................................... 84
De Program Change Map instellingen inschakelen/uitschakelen
(MIDI Map Select) ......................................................................................................................... 84
De Program Change Map instellen ............................................................................................ 84
Patches met gebruik van Bank select berichten veranderen.............................................................. 85
Patch nummers op een extern MIDI apparaat vanaf de GT-10 veranderen ........................ 85
Patch nummers op de GT-10 vanaf een extern MIDI apparaat veranderen ........................ 86
Data naar een extern MIDI apparaat verzenden (Bulk Dump) ......................................................... 87
De aansluitingen maken............................................................................................................... 87
Verzenden ...................................................................................................................................... 88
Data van een extern MIDI apparaat ontvangen (Bulk Load)............................................................. 89
De aansluitingen maken............................................................................................................... 89
Ontvangen...................................................................................................................................... 89
Hoofdstuk 7 De GT-10 gebruiken als deze via
USB op een computer is aangesloten ................................................90
Voordat een USB verbinding wordt gemaakt...................................................................................... 90
De USB driver installeren en instellen ....................................................................................... 90
De driver mode veranderen ........................................................................................................ 91
De USB functies instellen ........................................................................................................................ 92
De invoer en uitvoer van het digitale geluidssignaal instellen .............................................. 92
De Direct Monitor instellen ......................................................................................................... 93
De Direct Monitor instelling vanaf een extern apparaat besturen......................................... 94
De uitvoer van de GT-10 met een computer opnemen....................................................................... 94
GT-10 effecten op het afspeelgeluid van een computer toepassen ...................................................95
COMP (Compressor)................................................................................................................................ 96
OD/DS (Overdrive/Distortion)............................................................................................................. 96
PREAMP .................................................................................................................................................... 98
Preamp Type List .......................................................................................................................... 98
EQ (Equalizer)......................................................................................................................................... 101
FX-1/FX-2 ................................................................................................................................................ 102
T.WAH (Touch Wah).................................................................................................................. 102
AUTO WAH (Auto Wah) .......................................................................................................... 103
SUB WAH..................................................................................................................................... 103
ADV.COMP (Advanced Compressor)..................................................................................... 104
LIMITER ....................................................................................................................................... 104
GRAPHIC EQ (Graphic Equalizer) .......................................................................................... 104
PARA EQ (Parametric Equalizer)............................................................................................. 105
TONE MODIFY........................................................................................................................... 105
GUITAR SIM. (Guitar Simulator) ............................................................................................. 106
SLOW GEAR................................................................................................................................ 106
DEFRETTER................................................................................................................................. 106
WAVE SYNTH ............................................................................................................................ 107
GUITAR SYNTH......................................................................................................................... 107
SITAR SIM. (Sitar Simulator) .................................................................................................... 108
OCTAVE....................................................................................................................................... 109
PITCH SHIFTER.......................................................................................................................... 109
HARMONIST .............................................................................................................................. 110
AUTO RIFF .................................................................................................................................. 111
Originele frases creëren (User Phrase)..................................................................................... 112
SOUND HOLD............................................................................................................................ 112
AC.PROCESSOR (Acoustic Processor) .................................................................................... 112
FEEDBACKER............................................................................................................................. 113
ANTI-FEEDBACK....................................................................................................................... 113
PHASER........................................................................................................................................ 114
9
FLANGER .................................................................................................................................... 114
TREMOLO.................................................................................................................................... 115
ROTARY....................................................................................................................................... 115
UNI-V............................................................................................................................................ 115
PAN............................................................................................................................................... 115
SLICER.......................................................................................................................................... 116
VIBRATO...................................................................................................................................... 116
RING MOD. (Ring Modulator) ................................................................................................. 117
HUMANIZER.............................................................................................................................. 117
2X2 CHORUS............................................................................................................................... 118
SUB DELAY ................................................................................................................................. 118
DELAY ..................................................................................................................................................... 119
DELAY Common Parameters ................................................................................................... 119
Pan................................................................................................................................................. 120
Dual-S, Dual-P, Dual-L/R.......................................................................................................... 120
Warp.............................................................................................................................................. 120
Modulate ...................................................................................................................................... 120
CHORUS.................................................................................................................................................. 121
REVERB ................................................................................................................................................... 121
MASTER .................................................................................................................................................. 122
MASTER BPM/KEY .............................................................................................................................. 122
PEDAL FX................................................................................................................................................ 122
SW&PDL FUNCTION................................................................................................................ 122
ASSIGN 1–8............................................................................................................................................. 126
TARGET PARAMETER ............................................................................................................. 127
SEND/RETURN..................................................................................................................................... 132
AMP CONTROL..................................................................................................................................... 132
NS1/NS2 (Noise Suppressor)............................................................................................................... 133
EZ TONE ................................................................................................................................................. 133
STEP1: SETTING ......................................................................................................................... 133
STEP2: TONE............................................................................................................................... 134
STEP3: DRIVE.............................................................................................................................. 134
STEP4: EFX................................................................................................................................... 134
SYSTEM ................................................................................................................................................... 134
TUNER.......................................................................................................................................... 134
INPUT/OUTPUT........................................................................................................................ 134
PHRASE LOOP ........................................................................................................................... 135
MANUAL MODE SETTING ..................................................................................................... 136
PLAY OPTION ............................................................................................................................ 136
CONTROLLER ............................................................................................................................ 137
LCD ............................................................................................................................................... 139
MIDI .............................................................................................................................................. 139
USB................................................................................................................................................ 140
OUTPUT SELECT................................................................................................................................... 141
Appendix..............................................................................................142
Signaalstroom ......................................................................................................................................... 142
MIDI implementatiekaart...................................................................................................................... 143
Specificaties ............................................................................................................................................. 144
Storingsmeldingen ................................................................................................................................. 145
Probleemoplossing................................................................................................................................. 145
Problemen met het geluid.......................................................................................................... 145
Overige problemen ..................................................................................................................... 146
Index.....................................................................................................147
10
Hoofdkenmerken
Nieuwere, krachtigere BOSS COSM effecten
Totaal nieuwe effecten, mogelijk gemaakt door een originele processor van hoge kwaliteit die zich op de meest recente BOSS
technologie verlaat.
Met gebruik van COSM technologie die het gebied van het slechts modelleren overstijgt, bereiken deze effecten geluiden met een
nog natuurlijker speelgevoel en een rijkere expressiviteit dan voorgaande modellen.
Geluiden intuïtief creëren met EZ TONE
De EZ TONE biedt een innovatieve gebruikersinterface waarmee u uw eigen geluiden kunt creëren, zonder enige speciale kennis
van effectparameters.
Het maken van geluid op de EZ TONE is puur intuïtief. EZ TONE toont u de manier waarop geluid gemaakt kan worden met
zowel grafische iconen en intuïtieve termen als 'SOFT' of 'HARD'. Kies het basisgeluid dat u wenst, op basis van het muziek
genre, het beeld van de song en de uitvoeringsstijl. Vervolgens kunt u het geluid gaan vormen, door de cursor in het TONE GRID
naar 'SOFT' of 'HARD' te verschuiven, voor 'SOLO' of 'BACKING'.
Nu kan iedereen zijn of haar eigen geluiden creëren, op het moment dat een idee in het hoofd opkomt.
Phrase Loop optie
Met de Phrase Loop kunt u uitvoeringen opnemen en afspelen, waarbij doorlopend nieuwe geluiden toegevoegd kunnen worden
terwijl de loop wordt gespeeld.
Tot 38 seconden opnametijd betekent dat u van effect kunt veranderen als u ritme, solo's en andere uitvoeringsmiddelen aan een
opgenomen loop toevoegt.
U kunt ook van te voren opgenomen frases zonder effecten nemen, eerst het perfecte geluid toepassen, en effecten toevoegen als u
de frase afspeelt.
Een grote verscheidenheid aan geluiden met Parallel Chain
De GT-10 beschikt over een 'Parallel Chain' functie, waarmee effecten gesplitst 'chain' kunnen worden -de sequens van effecten
die gebruikt worden bij de verwerking van het geluid- om twee onafhankelijke kettingen (chains) te creëren. Elke chain geeft u de
volledige vrijheid om effecten in elke gewenste volgorde te arrangeren.
U kunt bijvoorbeeld aparte chain instellingen in de linker en rechter stereo kanalen gebruiken om een effect dat lijkt op een twin
gitaargeluid te produceren. Bovendien kunt u met gebruik van een dynamisch type COSM versterker van ketting veranderen met
uw picking dynamiek.
Werkt als een compacte effectprocessor
Het bedienen van de GT-10 is net als het gebruik van compacte effectprocessors. Supersnelle aanpassingen in het geluid zijn
gemakkelijk te maken, zelfs tijdens live uitvoeringen. Selecteer gewoon een effect type, en pas de vier optimale parameters met de
knoppen op het voorpaneel aan. Natuurlijk kunt u de weergave ook veranderen, zodat alle effectparameters zichtbaar zijn, om
nog gedetailleerder geluiden te creëren.
Uitstekend zichtbare indicators
Voetpedaal indicators en andere verlichting maken gebruik van helder verlichte LED's. Duidelijk zichtbaar in elke situatie, of het
nu een live openlucht concert is of een totaal donker podium, met deze indicators bent u verzekerd van een accurate bediening.
11
Namen van dingen en wat ze doen
Beeldscherm
Hier wordt verschillende informatie over de GT-10
getoond. Het scherm aan de linkerkant toont het bank
nummer.
2. OUTPUT LEVEL knop
Hiermee wordt het volumeniveau van de OUTPUT jack
en de PHONES jack bijgesteld.
3. OUTPUT SELECT knop
Hiermee worden de kenmerken van de uitvoer van de
GT-10 bijgesteld, zodat deze met de aangesloten
apparatuur overeenkomt (p.24).
4. SYSTEM knop
Hiermee worden globale instellingen voor de GT-10
gemaakt (p.61).
5. EZ TONE
CREATE knop
Dit maakt het gemakkelijk om geluiden, gebaseerd op
een muzikaal genre en het gevoel van de song dat u in
uw hoofd heeft te creëren. (p.32).
EDIT knop
Dit biedt een simpele manier om geluiden te wijzigen
(p.33).
6. Parameterknoppen P1 tot P4
Deze veranderen de waardes van de parameters die in
het scherm worden getoond.
7. Draaiknop
Dit verandert patches en wijzigt waardes.
[ ], [ ], [ ], and [ ] (Cursor knoppen)
Deze verplaatsen de cursor in het scherm omhoog,
omlaag, of naar links of rechts.
8. EFFECTS SELECT
Gebruik deze knoppen om effecten aan of uit te zetten,
of om hun instellingen te veranderen (p.34). Als een
effect is aangezet, licht de indicator op de knop op. De
indicator dooft uit als het effect uit is.
* [MASTER/PEDAL FX] licht niet op.
COMP (Compressor) knop
OD/DS (Overdrive/Distortion) knop
PREAMP knop
EQ (Equalizer) knop
FX-1 knop
FX-2 knop
DELAY knop
CHORUS knop
REVERB knop
MASTER/PEDAL (Master/pedaal effect) knop
9. SELECT knop
Deze schakelt tussen de A en B kanalen voor de
PREAMP (p.98).
10. DISPLAY MODE knop
Voorpaneel
3
4
7
9
10 11
12
13 14
15
16
19
1
2
6
8
17 18
20
21
5
12
Namen van dingen en wat ze doen
Hiermee kan de manier waarop dingen in het scherm
worden weergegeven veranderd worden (p.24).
EXIT knop
Gebruik deze knop om naar het vorige scherm terug te
gaan, of een operatie te annuleren.
12. CATEGORY/ENTER knop
Gebruik deze knop voor de volgende operaties:
Voor het uitvoeren van een operatie
Voor het selecteren van patches die per categorie zijn samengebracht
(p.31).
Tijdens Tap Input voor MASTER BPM (p.122) of Delay Time (p.119).
13. TUNER/BYPASS knop
Druk in om de stem functie te gebruiken (p.26).
14. WRITE knop
Gebruik deze om patch instellingen in het geheugen op
te slaan, of om instellingen te vervangen of kopieren
(p.42).
15. BANK pedalen
Gebruik deze als u van bank verandert (p.30) of als u
uitvoeringen met frase loops uitvoert (p.58).
U kunt een frase loop aan of uitzetten door de twee BANK pedalen
gelijktijdig in te drukken (p.58).
16. PHRASE LOOP (p.58)
REC/DUB (Recording/Overdubben) Indicator
Dit is constant verlicht als u een frase opneemt of
overdubbed, en knippert tijdens opname standby.
PLAY indicator
Dit licht op wanneer een frase wordt afgespeeld.
17. Nummer pedalen 1 tot 4
Deze veranderen het patch nummer (p.30).
18. CTL (Control) pedalen 1 en 2
Deze kunnen gebruikt worden voor het besturen van
verscheidene functies die u toewijst, zoals de A en B
kanalen voor de PREAMP (p.98) of het aan en uitzetten
van de Tuner (p.47).
19. EXP (Expressie) pedaal
Regelt volume, wah, en andere parameters (p.47).
Als u het EXP pedaal bedient, moet u oppassen dat uw vingers niet tussen
het beweegbare gedeelte en het paneel beklemd raken. In huishoudens met
kleine kinderen moet een volwassene toezicht houden, totdat het kind zelf
in staat is de essentiële regels voor een veilige bediening van het apparaat
op te volgen.
20. EXP PEDAL SW (EXP pedaal schakelaar)
De schakelaar wordt aan en uitgezet door de voorkant
van het EXP pedaal stevig in te drukken.
21. EXP PEDAL SW ON/OFF
(EXP pedaal schakelaar aan/uit indicator)
Dit licht op als de functie die door de EXP pedaal SW
wordt bestuurd aan is, en dooft uit als de bestuurde
functie is uitgeschakeld.
13
Namen van dingen en wat ze doen
1. INPUT jack
Hier wordt de gitaar aangesloten.
2. OUTPUT L/MONO R jacks
Sluit hier een versterker, mengpaneel of soortgelijk
apparaat aan.
3. PHONES jack
Hier kan een koptelefoon worden aangesloten.
Wanneer een koptelefoon op de PHONES jack is aangesloten, worden
klankaanpassingen toegepast, zodat het geluid dicht bij dat wat door een
gitaarversterker wordt geproduceerd komt.
4. EXT LOOP SEND RETURN jacks
Sluit dit op een externe effectprocessor of versterker aan.
5. AMP CONTROL jack
Als de AMP CONTROL functie (p.132) wordt gebruikt,
sluit u aan op de jack die gebruikt wordt voor het
veranderen van gitaarversterker kanalen.
6. EXP PEDAL/CTL 3, 4 jack
Sluit hier een optioneel expressiepedaal (zoals de Roland
EV-5) of voetschakelaar (zoals de BOSS FS-6) aan (p.22).
7. USB aansluiting
Gebruik een USB kabel om een computer met deze
aansluiting te verbinden, en uitwisseling van data tussen
de GT-10 en de computer mogelijk te maken (p.90).
8. DIGITAL OUT aansluiting
Voert digitale geluidssignalen uit (p.66).
9. MIDI IN/OUT aansluitingen
Sluit hier een extern MIDI apparaat aan, om MIDI
berichten te verzenden en ontvangen (p.79).
10. POWER schakelaar
Zet de stroom aan en uit.
11. DC IN (AC Adapter) jack
Sluit hier de bijgeleverde adapter aan.
* Om schade aan de GT-10 te voorkomen, gebruikt u alleen de
adapter die bij de GT-10 wordt geleverd.
12. Kabelhaak
Wikkel het snoer van de adapter hier omheen, om te
voorkomen dat de adapter plug ontkoppeld wordt
(p.22).
Als de adapter ontkoppeld wordt terwijl de GT-10 in
werking is, kan belangrijke data beschadigen.
13. Veiligheid slot ( )
Sluit hier een in de winkel verkrijgbare anti diefstal kabel
aan.
http://www.kensington.com/
Achterpaneel
3
7
9
10
11
12 13
1 2 5 6
8
4
14
Snelle start
In de Snelle start worden vereiste instellingen en basis operaties omschreven. Voor gedetailleerde
beschrijvingen van operaties raadpleegt u de uitleg in hoofdstuk 1 en daarna.
Voorbereidingen
Nadat de aansluitingen zijn gemaakt,
zet u de stroom van de diverse
apparaten in de gegeven volgorde aan.
Door apparaten in de verkeerde
volgorde aan te zetten, riskeert u
storingen en/of schade aan
luidsprekers en andere apparaten.
1.
Steek de DC plug op de AC
adapter in de DC IN jack op
de GT-10.
2.
Steek de adapter in een
stopcontact.
3.
Gebruik de POWER
schakelaar om de stroom
aan te zetten.
4.
Zet de gitaarversterker aan.
Voor informatie over het uitschakelen
van de stroom, zie 'De stroom
uitzetten' (p.25).
1.
Sluit de gitaar en de gitaarversterker aan.
Gitaarversterker
Gitaar
Voordat de stroom wordt aangezet,
controleert u het volgende.
Zijn alle externe apparaten op juiste wijze
aangesloten?
Is het volume van de GT-10, de versterker en
alle andere aangesloten apparaten op het
minimale niveau ingesteld?
Verhoog het volume van de versterker alleen nadat de
stroom van alle aangesloten apparaten is aangezet.
Voor gedetailleerde informatie over het maken van aansluitingen kijkt u bij 'De aansluitingen maken' (p.22).
De gitaar en versterker aansluiten
Zet de stroom aan
15
Snelle start
Snelle start
Voorbeelden van aansluitingen
met gebruik van de SEND/
RETURN jacks
Voorbeeld 1: Een extern effectapparaat
gebruiken
Dit maakt het mogelijk om één van de GT-10
effecten te gebruiken.
Voorbeeld 2: Send en Return op de
gitaarversterker gebruiken
Hiermee kunt u schakelen tussen het gebruik
van de GT-10 en de voorversterker van de
gitaarversterker.
* Als u aansluitingen met gebruik van de SEND/RETURN
jacks maakt, moet u ook instellingen voor de 'SEND/
RETURN' maken (p.132).
Gitaarversterker
OUTPUT INPUT
INPUT
Gitaar
Externe effecten
Gitaarversterker
SEND
RETURN
INPUT
Gitaar
Gebruik de OUTPUT VOLUME
knop om het volumeniveau bij te
stellen.
Stem de gitaar
Elke druk op de TUNER/BYPASS knop
schakelt de Tuner functie in of uit.
Met de Tuner functie kunnen ingangsgeluiden
rechtsreeks worden uitgevoerd (bypass), en kan
de gitaar in deze status worden gestemd. Voor
meer informatie, zie 'De gitaar stemmen
(TUNER)' (p.26).
Stel het volume bij
16
Snelle start
Geluiden spelen
Nadat de voorbereidingen zijn getroffen, kunt u de geluiden gaan spelen door de GT-10 te bedienen.
Kies de patch die u wilt gebruiken, door het
corresponderende nummer pedaal in te
drukken.
De indicator van het pedaal dat u indrukt licht
op, en de patch wordt veranderd.
Over de Bank en de nummer
weergave
Het scherm aan de linkerkant toont de bank,
en het scherm aan de rechterkant toont de
bank en het patch nummer.
Bank Nummer
User Bank
Preset Bank
Wat is een Patch?
Een combinatie (of serie) effecten samen met een groep
parameter instellingen wordt een 'patch' genoemd.
De GT-10 kan 400 verschillende patches in het geheugen
opslaan, ondergebracht op bank en nummer, zoals
hieronder wordt getoond.
Patches bevatten User patches, welke gebruikt kunnen worden
om de instellingen van nieuw gecreëerde effecten en Preset
patches op te slaan, waarvan gewijzigde instellingen niet
opgeslagen kunnen worden. Voor meer informatie, zie 'Een
geluid selecteren (Patch Change)' (p.29).
Preset Bank 50
Preset Bank 01
User Bank 50
User Bank 01
1. Druk op de BANK pedalen om de
gewenste bank te selecteren.
2. Kies de patch die u wilt gebruiken, door
het corresponderende nummer pedaal in
te drukken.
De indicator van het nummer pedaal dat u
indrukte licht op, en de patch wordt
veranderd.
Als u zich niet in het Play scherm (p.23) bevindt, kunt u
niet van Patch veranderen. Druk op de [EXIT] knop om
naar het Play scherm terug te gaan, en kies dan de patch.
U kunt de BANK pedalen ook gebruiken om de Phrase
Loop functie te bedienen. Phrase Loop is een functie
waarmee een uitvoering opgenomen kan worden, en
vervolgens als een loop afgespeeld kan worden. Voor
meer informatie, zie 'Phrase Loop Play' (p.58).
Een Patch in de huidige bank kiezen
Een Patch in een andere bank kiezen
17
Snelle start
Snelle start
Het EXP pedaal en de CTL 1 en 2 pedalen kunnen ingesteld
worden op het aan of uitzetten van effecten voor individuele
patches, of als een volumepedaal en soortgelijke operaties
worden gebruikt.
Door deze operaties tijdens een uitvoering uit te voeren, kan
het geluid effectiever gewijzigd worden.
U kunt de gewenste parameters aan het EXP pedaal, EXP PEDAL SW
en CTL 1 en 2 pedalen toewijzen, en deze dienovereenkomstig
bedienen. Voor meer informatie, zie 'Pedalen gebruiken om de
parameters te besturen' (p.47).
Druk op het CTL 1 pedaal.
De CTL 1 pedaal functie wordt aangezet.
(De indicator van het CTL 2 pedaal licht op).
Druk een tweede keer om uit te zetten.
(De indicator van het CTL 1 pedaal dooft uit).
Druk op het CTL 2 pedaal.
De CTL 2 pedaal functie wordt aangezet.
(De indicator van het CTL 1 pedaal licht op).
Druk een tweede keer om uit te zetten.
(De indicator van het CTL 2 pedaal dooft uit).
Druk op de voorkant van het EXP pedaal.
De waarde van het EXP pedaal stijgt.
Druk op de achterkant van het EXP pedaal
De waarde van het EXP pedaal daalt.
Druk de voorkant van het EXP pedaal stevig in.
De EXP PEDAL SW functie wordt aangezet.
(De EXP PEDAL SW ON/OFF indicator licht op).
Druk een tweede keer stevig in om uit te zetten.
(De EXP PEDAL SW ON/OFF indicator dooft uit).
Verander van Patch met de
draaiknop
Als u zich in het Play scherm (p.23) bevindt,
verandert de patch als u aan de knop draait.
Werken met effecten met gebruik van de pedalen
18
Snelle start
Bewerken
Basisbediening
Hier worden de basis handelingen beschreven, die bij het bewerken van instellingen worden gebruikt.
Geluiden creëren op basis van bestaande Patches
Laten we proberen om een nieuw geluid te creëren, gebaseerd op een Patch die een geluid heeft dat lijkt
op het geluid dat u wilt maken.
1. Kies een patch
met een geluid
dat lijkt op het
geluid dat u wilt
creëren (p.16).
2. Kies het effect dat u aan of uit wilt
zetten.
Voor meer informatie over elke parameter kijkt u bij
'Hoofdstuk 8 Parametergids' (p.96).
2. Druk nogmaals op
de knop die u bij
stap 2 indrukte.
Het effect wordt
aan of uitgezet.
Effect aan: knop
verlicht.
Effect uit: knop
uitgedoofd.
Knoppen en draaiknoppen
die u gebruikt
Dit toont het System Menu.
·
·
Deze stellen de parameterwaarde in.
· Verandert de pagina.
Stelt de parameterwaarde in.
Dit bevestigt het geselecteerde onderdeel.
· Kiest een onderdeel.
Dit beëindigt het maken van instellingen.
Hiermee wordt de
parameterwaarde ingesteld.
Deze kiezen het effect.
Knoppen en draaiknoppen
die u gebruikt
Switching Effects On and Off
or
* In this example, "PATCH EDIT" icon is selected.
* If you want to next menu item
further, repeat Steps 2 and 3.
Ga naar het System Menu
scherm.
Kies het menu onderdeel.
Het instellingsscherm
voor het geselecteerde
onderdeel verschijnt.
2 31
19
Snelle start
Snelle start
1. Zet het effect dat
u wilt aanpassen
aan.
2. Stel de parameters van het effect bij.
Meer informatie over elke parameter vindt u bij
'Hoofdstuk 8 parametergids' (p.96).
3. Herhaal stappen
1 en 2 totdat u
het gewenste
geluid heeft
verkregen.
Als u van patch verandert, zullen alle gemaakte instellingen verloren gaan. Om het door u gecreëerde geluid op te slaan,
voert u de Write procedure uit (p.42).
Effect parameters aanpassen
em
3.
Alleen de belangrijkste parameters
worden in de Know View
weergegeven; u kunt de parameters
zo snel bijstellen. Indien u alle
parameters wilt zien, dient u naar
List View te schakelen.
erm
erde
nt.
Verlaat de instellingen
(ga terug naar het vorige
scherm)
Verander de parameter instellingen.
Voorbeeld 2
Voorbeeld 1
Elke keer dat deze knop wordt
ingedrukt wordt er tussen Knob
View en List View afgewisseld.
54
20
Snelle start
Op een gemakkelijke manier geluiden creëren
Met gebruik van de EZ Tone functie (p.32) kunt u instellingen, die dicht liggen bij het muzikale genre en
het gevoel van de song die u wilt creëren, gemakkelijk vinden. Dit maakt het creëren van het geluid zeer
eenvoudig. Laten we nu geluiden creëren met gebruik van EZ Tone.
Maak instellingen die
overeenkomen met de gitaar en
uitvoer apparatuur die u gebruikt.
Gebruik de basisgeluiden en variaties
om het muzikale genre en het gevoel
van de song te kiezen.
Meer informatie over elke
parameter vindt u bij 'STEP1:
SETTING' (p.133).
Meer informatie over elke parameter vindt u bij 'STEP2:
TONE' (p.134).
Deze veranderen de pagina.
Knoppen en draaiknoppen
die u gebruikt
Hiermee worden de
parameterwaardes ingesteld.
Dit start de EZ Tone functie.
Kies het basisgeluid
Basisgeluiden
Variaties
Maak de instellingen voor het
element en de uitvoer apparatuur
Element type
Op de GT-10 aangesloten
apparatuur
21
Snelle start
Snelle start
Als u van patch verandert, zullen alle gemaakte instellingen verloren gaan. Om het door u gecreëerde geluid op te slaan,
voert u de Write procedure uit (p.42).
Parameters die u met EZ TONE CREATE heeft aangepast, kunnen nauwkeuriger worden bijgesteld met gebruik van EZ
TONE EDIT of parameter operaties. Voor meer informatie, zie 'Het geluid bijstellen (Edit)' (p.33).
Met gebruik van Tone Grid past u de
effecten aan, totdat u het gewenste
geluid heeft verkregen.
Met gebruik van Tone Grid past u de
vervorming aan, totdat u het gewenste
geluid heeft verkregen.
Voor backing
Voor solo's
Cursor verplaatsing
Distortion: Hard
Distortion: Soft
Horizontaal Verticaal
Cursor verplaatsing
Cursor verplaatsing
Delay geluid: droog (licht)
Delay geluid: Wet (sterk)
Delay tijd: Lang Delay tijd: Kort
Horizontaal Verticaal
Cursor verplaatsing
Voorb: als u de delay aanpast
3
Pas de vervorming aan
4
Pas de andere effecten aan
22
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen
Om storingen en/of schade aan luidsprekers of andere apparaten te
voorkomen, draait u het volume altijd helemaal laag, en zet u alle
instrumenten uit voordat aansluitingen gemaakt worden.
Verhoog het versterker volume alleen nadat alle apparaten zijn aangezet.
Wanneer aansluitkabels met weerstanden worden gebruikt, kan het
volumeniveau van apparatuur die op de INPUT jack is aangesloten laag zijn.
Als dit gebeurt, gebruik dan aansluitkabels zonder weerstanden.
Bij mono uitvoer sluit u de kabel op de OUTPUT L/MONO jack aan.
Gebruik alleen het gespecificeerde expressie pedaal (Roland EV-5 of BOSS FV-
500L, apart verkrijgbaar). Als andere expressie pedalen worden aangesloten
kunnen storingen en of schade aan het apparaat ontstaan.
Afhankelijk van de omstandigheden van een bepaalde setup kan een
oncomfortabele sensatie warden waargenomen, of u kunt bemerken dat
het oppervlak korrelig aanvoelt als u dit apparaat, een hierop
aangesloten microfoon, of de metalen gedeeltes van andere objecten
zoals gitaren aanraakt. Dit komt door een oneindig kleine elektrische
lading, welke geheel onschuldig is. Indien u zich hierover echter zorgen
maakt, verbindt u de aarde terminal (zie figuur) met een externe aarde.
Als het apparaat geaard is, kan een lichte brom optreden, afhankelijk
van de bijzonderheden van de installatie. Als u onzeker bent over de
manier van aansluiten, raadpleegt u het dichtstbijzijnde Roland Service
Centrum of een erkend Roland distributeur, zoals vermeld op de
'Informatie' pagina.
Plaatsen ongeschikt voor plaatsing
Waterleidingen (kan tot schokken of elektrocutie leiden)
Gasleidingen (kan tot brand of explosie leiden)
Telefoonkabel aarde of bliksemafleider (kan gevaarlijk zijn in
het geval van bliksem)
Plaats de adapter zo, dat de kant met de indicator (zie illustratie)
omhoog wijst en de kant met de tekst informatie naar beneden wijst.
De indicator licht op als de adapter in een stopcontact wordt gestoken.
Om een onopzettelijke stroomonderbreking naar het apparaat te
voorkomen (indien de stekker per ongeluk ontkoppeld wordt), en om
overmatige spanning op de adapter jack te voorkomen, zet u het
netsnoer met gebruik van de kabel haak vast, zoals in de illustratie
wordt getoond.
Als een expressie pedaal op de EXP PEDAL2/CTL3, 4 jack wordt aangesloten,
stelt u het minimum volume van het aangesloten expressie pedaal op de 'MIN'
positie in.
Als een BOSS FS-6 voetschakelaar (optioneel) op de EXP PEDAL 2/CTL3, 4
jack wordt aangesloten, stelt u de MODE schakelaar en POLARITY schakelaar
in, zoals hieronder wordt getoond.
Als een BOSS PS-5U voetschakelaar (optioneel) op de EXP PEDAL 2/CTL 3, 4
jack wordt aangesloten, stelt u de POLARITY schakelaar in, zoals hieronder
wordt getoond.
U kunt de speciale (optionele Roland) PCS-31 aansluitkabel gebruiken om twee
voetschakelaars aan te sluiten.
Wanneer het apparaat met een expressie pedaal of voetschakelaar (de
optionele FS-6 of FS-5U), aangesloten op de EXP PEDAL 2/CTL 3, 4 jack
wordt gebruikt, maakt u de instellingen die bij 'Pedalen gebruiken om
parameters te besturen' (p.47) worden genoemd.
Voor meer over het gebruik van de AMP CONTROL jack, zie 'AMP
CONTROL' (p.132).
De aansluitingen maken
OUT IN
INPUT OUTPUT
RETURN SEND
Stereo koptelefoon
Gitaar
Externe Effector
Externe voorversterker Computer
MIDI Sequencer
Adapter
(PSB-1U)
Digital Recorder etc.
Gitaarversterker
Expressie pedaal (Roland EV-5, enz.)
of
Voetschakelaar (BOSS FS-6, enz.)
Indicator
Stopcontact
Netsnoer
Adapter
Porarity Switch
PCS-31
White Red
23
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen
Hoofdstuk
1
Voordat de stroom wordt aangezet, controleert u het volgende.
Zijn alle externe apparaten op juiste wijze aangesloten?
Is het volume van de GT-10, de versterker en alle andere aangesloten apparaten tot het minimale niveau teruggebracht?
Nadat de aansluitingen zijn gemaakt, zet u de stroom van de verscheidene apparaten in de gespecificeerde volgorde aan. Door apparaten in de verkeerde volgorde
aan te zetten, riskeert u storingen en/of schade aan luidsprekers en andere apparaten.
De stroom aanzetten
1.
Het scherm verandert, en toont het volgende. Het scherm dat nu ver-
schijnt wordt het
'Play scherm' genoemd.
Als het apparaat wordt aangezet, wordt de
patch geselecteerd die geselecteerd was toen
de stroom werd uitgezet.
Dit apparaat is met een beveiligingscircuit
uitgerust. Nadat het apparaat is aangezet,
duurt het korte tijd (enkele seconden) voordat
het apparaat normaal in werking treedt.
De uitleg in deze handleiding bevat illustraties
die weergeven wat er in het scherm zou
moeten verschijnen. Uw apparaat kan echter
een nieuwere, verbeterde versie van het
systeem hebben (dat bijvoorbeeld nieuwere
geluiden bevat), dus wat u werkelijk in het
scherm ziet, kan mogelijk niet altijd
overeenkomen met hetgeen in de handleiding
verschijnt.
2. Zet de stroom van mogelijke externe effect processors di gitaarversterker
(power amp) aan.
De iconen in het Play scherm
Toont de Master BPM (p.122) waarde voor elke patch.
Voor details over de OUTPUT SELECT iconen
kijkt u bij 'Instellingen voor een aangesloten
apparaat maken (Output Select)' (p.24).
Als de PREAMP Ch.Mode op Single
is ingesteld, wordt preamp kanaal A
geselecteerd.
Als de PREAMP Ch.Mode op Dyna-
mic is ingesteld, schakelt de weerga-
ve tussen A en B, volgens het
ingangsniveau.
Als de PREAMP Ch.Mode op Single
is ingesteld, wordt preamp kanaal B
geselecteerd.
Dit wordt getoond als de PREAMP Ch.Mode op Dual Mono of Dual L/R is
ingesteld.
Dit wordt weergegeven als de PREAMP Solo Sw op Off is ingesteld.
Dit wordt weergegeven als de PREAMP Solo Sw op On is ingesteld.
Bank - Patch Number
Category Name
Master BPM
PREAMP Channel
OUTPUT SELECT setting
On/off state of the
PREAMP Solo Sw
Patch Name
24
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen
De GT-10 heeft een verscheidenheid aan Play scherm variaties. De informatie die in het Play scherm wordt getoond, kan
veranderd worden door in te drukken.
U kunt de PARAMETER knoppen 1 tot 4 gebruiken voor de waardes van de parameters die onder in het Play scherm worden getoond. Ook kan de
corresponderende toewijzing in het SYS KNOB ASSIGN scherm voor elke parameter veranderd worden (p.46).
De parameter naam die in elk Play scherm wordt weergegeven is afgekort. Voor details over parameter namen, zie 'Parameters die met PDL/CTL/EXP
ingesteld kunnen worden' (p.125) of 'Weergave van parameters die met de SYS KNOB SETTING ingesteld kunnen worden' (p.138).
Het Play scherm veranderen
Scherm 1
Dit toont de naam van de patch en de para-
meters waarmee u kunt werken met gebruik
van de PARAMETER 1 tot 4 regelaars.
Scherm 2
De patch naam wordt getoond, samen met
de preamp selecties van de patch en een
icoon voor het preamp kanaal dat op dat
moment in gebruik is.
Scherm 3
Dit scherm toont de preamp kanaal mode
en de preamp in gebruik.
Scherm 4
Dit scherm toont functies die aan CTL 1 en
2, de EXP PEDAL SW en het EXP pedaal zijn
toegewezen.
Scherm 5
Dit scherm toont de functies die aan de
Number Pedal schakelaar, CTL 3 en 4, het
externe expressie pedaal (EXP PEDAL2)
zijn toegewezen.
Scherm 6
Dit is het scherm dat wordt weergegeven
als u in de Manual mode bent (p.55). Ma-
nual mode is alleen beschikbaar als dit
scherm wordt weergegeven.
Scherm 7
De gebruikte effecten, en hun aansluiting
sequens (CHAIN) in een kanaal wordt aan-
gegeven.
Scherm 8
De patch naam en de uitvoer niveaumeter
worden weergegeven.
Het uitgangsniveau aanpassen
1.
Het uitgangsniveau van de GT-10 wordt met de OUTPUT LEVEL
knop aangepast.
* Over het S en het A icoonm dat wordt weergegeven in de schermen 4 en 5.
Het S icoon wordt weergegeven als de Pedal functie is ingeschakeld (p. 47).
Het A icoon wordt weergegeven als de Patch Assign functie is ingeschakeld (p. 50).
25
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen
Hoofdstuk
1
Selecteer het type apparaat dat op de OUTPUT jack is aangesloten.
Om de GT-10 optimaal te laten werken, controleert u of de juiste instelling voor OUTPUT SELECT is gemaakt, de instelling die het meest geschikt is voor uw setup.
De luidspreker simulatie (p.99) is alleen beschikbaar als OUTPUT SELECT op LINE/PHONES is ingesteld.
Het geluid kan niet met Output Select worden veranderd als PREAMP On/Off (p.98) op Off is ingesteld.
Instellingen voor een aangesloten apparaat maken (Output Select)
1.
Het OUTPUT SELECT instellingsscherm verschijnt.
2.
Verplaats de cursor naar Mode.
3.
Stel de Mode in.
Waarde Uitleg
Patch
Dit maakt gebruik van de Output Select instelling van de Patch. Voor elke patch kan een andere uitvoer instelling worden gebruikt.
System
Dit maakt gebruik van de Output Select instelling van het systeem. Voor alle patches wordt dezelfde uitvoer instelling gebruikt.
4.
Verplaats de cursor naar Select.
5.
Kies de werking van de Select parameter.
Waarde Uitleg Op scherm
weergegeven
icoon
JC-120 Gebruik deze instelling als u op een Roland JC-120 versterker aansluit.
SMALL AMP Use this setting when connecting to small guitar amp.
COMBO AMP Gebruik deze instelling als u op een kleine gitaarversterker aansluit.
STACK AMP
Gebruik deze instelling als er op de gitaar invoer van een andere combo versterker dan de
JC-120 gitaarversterker wordt aangesloten (waarbij de versterker en luidspreker(s) in een
apparaat zijn samengebracht).
* Afhankelijk van de gitaarversterker kunnen goede resultaten worden bereikt met de 'JC-120' instelling.
JC-120 Return Gebruik deze instelling als u op de RETURN jack van een JC-120 aansluit.
COMBO Return Gebruik deze instelling als u op de RETURN jack van een combo versterker aansluit.
STACK Return
Gebruik deze instelling als u op de RETURN jack van een stack versterker of in een rack ge-
plaatste power versterker aansluit.
26
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen
Voordat u de stroom uitzet, controleert u het volgende.
Is het volume van de GT-10, de versterker en andere aangesloten apparaten tot het minimale niveau teruggebracht?
Wanneer de Tuner is ingeschakeld, worden geluiden, die op de GT-10 worden ingevoerd, direct zoals ze zijn uitgevoerd
(bypassed), en wordt het stemapparaat geactiveerd.
In deze situatie kunt u de gitaar stemmen.
Met het interne stemapparaat van de GT-10 worden de noot naam en de Tuning Guide in het scherm getoond, en het verschil
tussen het invoergeluid en het geluid in het scherm wordt aangegeven.
Als het verschil vanaf de juiste toonhoogte binnen 50 cent daalt, geeft de Tuning Guide de grootte van dat verschil aan. Terwijl u
naar de Tuning Guide kijkt, stemt u totdat de middel indicator oplicht.
LINE/PHONES
Gebruik deze instelling als een koptelefoon wordt gebruikt, of als u op een multi-track re-
corder voor opname aansluit.
* Als de luidspreker simulatie wordt gebruikt, zet u dit op LINE/PHONES.
De stroom uitzetten
1. Zet de stroom van de gitaarversterker (power amp) externe effectprocessors
en andere apparaten uit.
2.
Zet de stroom van de GT-10 uit.
De gitaar stemmen (TUNER)
De Tuner functie aan en uitzetten
1.
Het stemapparaat wordt aan of uitgezet.
Over het beeldscherm tijdens het stemmen
Waarde Uitleg Op scherm
weergegeven
icoon
Tuning Guide
Noot naam
27
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen
Hoofdstuk
1
fig.07-090
Gestemd
Te laag
Te hoog
Algemene
stemming
7th 6th 5th 4th 3rd 2nd 1st
Regulier B E A D G B E
1/2 stap lager
A
D
G
C
F
A
D
28
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen
Zo stemt u
1. Speel een enkele
open noot op de
snaar die gestemd
wordt.
De noot naam het dichtst in de buurt van de
toonhoogte van de snaar die werd ge-
speeld, verschijnt in het scherm.
Speel alleen een enkele noot op de snaar die gestemd wordt.
2. Stem de snaar totdat
de naam in het
scherm verschijnt.
General Tuning
3. Blijf de Tuning Guide
controleren, terwijl u
stemt totdat de
midden indicator
oplicht.
Als een snaar op gitaren met een tremolo bar wordt gestemd, kunnen de
andere snaren ontstemd raken. In dit geval stemt u op de toonhoogte die
met de oorspronkelijke noot naam wordt aangegeven, en vervolgens
stemt u de andere snaren opnieuw, waarbij elke snaar herhaaldelijk
nauwkeuriger wordt gestemd.
4. Herhaal stappen 1-3 totdat alle snaren zijn gestemd.
De Tuner instellingen veranderen (Tuner Pitch)
1.
Zet de Tuner aan.
2.
Verplaats de cursor naar PITCH.
3.
Verander de referentie toonhoogte.
De frequentie van A4 (de middelste A op een
piano) die door een ander instrument (zoals
een piano) wordt gespeeld, die de toonhoogte
aangeeft waaraan de andere instrumenten
refereren voordat een uitvoering begint, wordt
de referentie toonhoogte genoemd.
Dit wordt vanuit de fabriek op 440 Hz
ingesteld.
Bereik Uitleg
435Hz–445Hz Hiermee wordt de referentie toonhoogte ingesteld.
29
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen
Hoofdstuk
1
De Tuner instellingen veranderen (Tuner Out)
1.
Zet de Tuner aan.
2.
Verplaats de cursor naar OUTPUT.
3.
Selecteer de uitvoer terwijl Tuner aan is.
Als OUTPUT op 'Bypass' is ingesteld, en Tuner
op ON staat, kunt u het volume van het direkte
geluid met het EXP pedaal bijstellen.
OUTPUT is vanuit de fabriek op 'Bypass'
ingesteld.
Waarde Uitleg
Bypass
Geluiden die op de GT-10 worden ingevoerd, worden niet door effecten ge-
stuurd en worden rechtstreeks zoals ze zijn uitgevoerd.
Mute Geluiden worden op mute ingesteld, en er wordt geen geluid uitgevoerd.
De Tuner met het CTL pedaal aan en uitzetten
Door de CTL Pedal functie (p.47) op 'Tuner' in te stellen, kunt u het stemapparaat met een van de CTL pedalen aan en
uitzetten.
De Tuner aan en uitzetten door het EXP pedaal omhoog te drukken
Als het EXP pedaal als een Foot Volume regeling functioneert, stelt u een van de ASSIGN 1-8 Assign Variable instellingen
(p.50) als volgt in.
Met deze instellingen kunt u de Tuner aanzetten door het EXP pedaal omhoog te duwen.
De Tuner met het Nummer pedaal aan en uitzetten
Zet de Num Pdl Sw functie (p.57) op Tuner, om het stemapparaat met het nummer pedaal van de huidige patch aan en uit te
zetten.
Doel: Tuner Sw Src Mode: Moment
Min: Aan ActRngLo: 0
Max: Uit ActRngHi: 1–127
Source: EXP1 PEDAL
30
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen
Een combinatie (of serie) effecten samen met een groep parameter instellingen wordt een 'patch' genoemd.
De GT-10 kan 400 verschillende patches in het geheugen opslaan, die op bank en nummer zijn ondergebracht, zoals hieronder
wordt getoond.
fig.02-010
User banken (U01-U50)
Nieuw gecreëerde effect instellingen worden in de User banken opgeslagen. Patches in deze banken worden 'User patches'
genoemd.
Een 'U' verschijnt in het scherm als een User patch is geselecteerd.
fig.02-020d
Preset banken (P01-P50)
De Preset banken bevatten effect instellingen die volledig gebruikmaken van alles dat de GT-10 te bieden heeft. De patches in
deze banken worden 'Preset patches' genoemd. Als u de instellingen van een Preset patch verandert, slaat u het resultaat als een
User patch op. Preset patches kunnen niet overschreven worden.
Een 'P' verschijnt in het scherm wanneer een Preset patch geselecteerd is.
fig.02-030d
Een geluid selecteren (Patch Change)
Wat is een Patch?
Preset Bank 50
Preset Bank 01
User Bank 50
User Bank 01
31
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen
Hoofdstuk
1
Patches worden veranderd door een 'bank' (U01-U50, P01-P50) en 'nummer' (1-4) te selecteren. De bank en het nummer
verschijnen in het beeldscherm van de GT-10, zoals in het onderstaande figuur wordt getoond.
fig.02-040d
fig.02-050
Als een patch wordt geselecteerd, zelfs als een nieuwe bank is geselecteerd, zal de patch niet veranderen totdat u ook het nummer heeft gekozen. Als u van
patches wilt veranderen door slechts een andere bank te selecteren, past u de Bank Change mode (p.72) instelling aan.
U kunt het apparaat ook zo instellen dat bepaalde effecten continu bij de volgende patch worden gebruikt, nadat u van patch verandert. Voor details, zie
'Effectgeluiden laten spelen nadat er van Patch veranderd is (Patch Change Mode)' (p.68).
Een patch binnen dezelfde bank kiezen
Een patch uit een andere bank kiezen
Het pedaal gebruiken om de Patch te selecteren
1.
Kies het nummer van de patch die u wilt gebruiken.
De indicator van het geselecteerde nummer pedaal
licht op.
Op de GT-10 kunt u alleen in het Play scherm
van patch veranderen. Druk op [EXIT] om naar
het Play scherm terug te keren (p.24).
1.
Selecteer de bank
Druk op de BANK pedalen om de gewenste bank
te selecteren.
Nadat de bank geselecteerd is wordt de GT-10 in
de stand-by positie geplaatst, in afwachting van
specificatie van het patch nummer, en het nummer
pedaal licht op.
2.
Kies het nummer van de patch die u wilt gebruiken.
De indicator van het geselecteerde nummer
pedaal licht op.
Op de GT-10 kunt u alleen in het Play scherm
van patch veranderen. Druk op [EXIT] om naar
het Play scherm terug te keren (p.24).
Bank
Bank
Nummer
Nummer
32
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen
De GT-10 beschikt over een functie waarmee u patches in een aantal verschillende groepen kunt categoriseren. Dit wordt de
CATEGORY functie genoemd (p.39). Het specificeren van een categorie voor elke patch maakt het zoeken naar patches
gemakkelijker.
Op de GT-10 zijn de master equalizer parameters standaard aan de PARAMETER knoppen van het Play scherm toegewezen.
U kunt deze PARAMETER knoppen gebruiken om de algehele geluidskwaliteit voor alle patches aan te passen.
De patch selecteren met gebruik van de draaiknop
1.
Selecteer de patch.
Op de GT-10 kunt u alleen in het Play scherm
van patch veranderen. Druk op [EXIT] om naar
het Play scherm terug te keren (p.24).
Patches in groepen onderverdelen (CATEGORY)
1.
Het CAT scherm verschijnt
De categorieën en de patches binnen deze categorieën worden in een
lijst getoond.
Op de GT-10 kunt u alleen in het Play scherm
van patch veranderen. Druk op [EXIT] om naar
het Play scherm terug te keren (p.24).
Het CAT scherm kan ook vanuit PATCH
SEARCH in het SYSTEM scherm worden
weergegeven worden.
2.
Selecteer de categorie.
3.
De GT-10 schakelt naar de geselecteerde patch over.
Een geluid aanpassen
1.
Selecteer de patch.
2.
P1 knop: Pas het geluid in de lage frequentiereeks aan.
P2 knop: Pas het geluid in de middenfrequentie reeks aan.
P3 knop: Pas het geluid in de hoge frequentiereeks aan.
32
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Als u al een idee heeft over het soort geluid dat u wilt creeren, kunt u uzelf een hoop moeite besparen, door te beginnen met een
patch die al lijkt op wat u in uw hoofd heeft. Vervolgens kunt u de instellingen veranderen, totdat het gewenste geluid is bereikt.
Met EZ TONE CREATE kunt u gemakkelijk geluiden creeren, door instellingen te kiezen die dicht bij het muzikale genre en het
gevoel van de song die u wilt componeren liggen.
Op een gemakkelijke manier geluiden creeren (EZ TONE)
Een geluid voor de song die u in uw hoofd heeft creeren (Create)
1.
Het SETTING scherm van EZ TONE CREATE verschijnt.
2.
P1, P2 knop: dit selecteert het element type.
P3, P4: Dit selecteert de apparaatuur die op de GT-10 is aangesloten.
3.
Het TONE scherm van EZ TONE CREATE verschijnt.
4.
P1, P2 knop: dit selecteert het basisgeluid.
P3, P4: dit selecteert een variatie.
5.
Het DRIVE Tone Grid van EZ TONE CREATE verschijnt.
6.
P1, P2 knop: dit past de vervorming (DRIVE) aan.
P3, P4 knop: Dit past het volumeniveau van de vervorming aan.
7.
Het EFX Tone Grid van EZ TONE CREATE verschijnt.
33
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Hoofdstuk
2
Met gebruik van EZ TONE EDIT kunt u het geluid van een patch op eenvoudige wijze aanpassen, zonder dat u gecompliceerde parameters hoeft
te manipuleren.
8.
Pas de effecten aan, totdat het gewenste geluid is verkregen.
(Vb) Als het Delay effect wordt aangepast
P1, P2 knop: pas de delay tijd aan.
P3, P4: past het volumeniveau van de delay aan.
Als er van patch wordt veranderd, zullen alle
gemaakte instellingen verloren gaan. Om het door
u gecreëerde geluid op te slaan, voert u de Write
operatie uit (p.42).
De parameters die met EZ TONE CREATE zijn
aangepast kunnen nauwkeuriger worden aangepast met
EZ TONE EDIT of met parameter operaties. Voor meer
informatie, zie 'Het geluid aanpassen (Edit)' (p.33).
Het geluid aanpassen (Edit)
1.
Het EZ TONE EDIT scherm verschijnt.
2.
P1 knop: past de vervorming aan (DRIVE).
P2 knop: past de delay tijd aan.
P3 knop: Past het volumeniveau van de delay aan.
P4 knop: Past het volumeniveau van de chorus aan.
34
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
De interne effecten van de GT-10 worden met knop regelingen aan en uitgezet. Als een effect wordt aangezet, licht de indicator op
de knop op. De indicator dooft uit als het effect uit is.
[MASTER/PEDAL FX] licht niet op.
De effecten instellen
Een effect aan en uitzetten
1.
Het instellingsscherm voor de effecten verschijnt.
Met [FX-1] en [FX-2] worden de instellingen
van het op dat moment geselecteerde effect
getoond.
Als [MASTER/PEDAL FX] wordt ingedrukt,
wordt het MST/PDL FX scherm weergegeven.
2.
(Druk een tweede keer op de knop die u bij stap 1 indrukte).
Het effect wordt aan of uitgezet.
3. Om een ander effect aan en uit te zetten, herhaalt u stappen 1 en 2.
Als u de patch een naam wilt geven, of de
naam wilt veranderen, gaat u naar 'Een patch
een naam geven (PATCH NAME)' (p.41)
voordat u opslaat.
Als u een geluid wilt opslaan met de door u
gemaakte instellingen, gaat u verder met
hetgeen in 'Een patch opslaan (PATCH
WRITE)' wordt beschreven (p.42). .
Aan/uit operaties met gebruik van de PARAMETER knoppen
U kunt de P1 tot P4 knoppen gebruiken om de effecten, waarvan de iconen in het PATCH EDIT scherm of het MST/PDL FX
scherm worden weergegeven, aan of uit te zetten.
35
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Hoofdstuk
2
Elke effect bevat geprepareerde sample instellingen genaamd 'Quick Settings'.
U kunt op eenvoudige wijze nieuwe effectgeluiden creëren, door het slechts selecteren en combineren van deze Quick Settings.
U kunt het instellingsscherm voor effecten veranderen, en kiezen tussen een weergave in knop formaat of lijst formaat.
De effecten op eenvoudige wijze instellen (Quick Settings)
1.
Het instellingsscherm voor de effecten verschijnt.
Met [FX-1] en [FX-2] worden de instellingen
van het op dat moment geselecteerde effect
getoond.
Als [MASTER/PEDAL FX] wordt ingedrukt,
wordt het MST/PDL FX scherm weergegeven.
'---: User Setting' geeft aan dat het effect, dat in
het scherm wordt weergegeven, ingesteld is
om in de op dat moment geselecteerde patch te
worden opgeslagen, of dat de instellingen op
dat moment gewijzigd worden.
2.
Het instellingsscherm voor de effecten verschijnt.
Selecteer de gewenste Quick setting.
U**: User Quick Setting
P**: Preset Quick Setting
Bij PREAMP, de verscheidene FX-1 of FX-2 effecten, of de ASSIGN 1 tot 8
Quick settings kunnen de respectievelijke instellingen, hieronder beschreven,
opgeroepen worden.
PREAMP (Voor kanaal A en B kunnen instellingen apart worden
opgeroepen).
U01-1.A - U50-4.B: User Patch instelling
P01-1.A - P50-4.B: Preset Patch instelling
Elk effect van de FX-1 of FX-2 (instellingen kunnen voor FX1 en FX2 apart
worden opgeroepen)
U01-1.1 - U50-4.2: User Patch instelling
P01-1.1 - P50-4.2: Preset Patch instelling
ASSIGN (Voor ASSIGN 1 tot 8 kunnen instellingen apart worden
opgeroepen)
U01-1.1 - U50-4.8: User Patch instelling
P01-1.1 - P50-4.8: Preset Patch instelling
Als bij stap 1 FX-1 of FX-2 is geselecteerd,
worden de instellingen van het effect dat door
de FX-1/FX-2Select parameter (p.102) is
geselecteerd, veranderd.
Als PREAMP bij stap 1 is geselecteerd, kunt u
verschillende instellingen voor kanaal A en B
kiezen.
Als u de patch een naam wilt geven, of de
naam wilt veranderen, gaat u naar 'Een patch
een naam geven (PATCH NAME)' (p.41)
voordat u opslaat.
Als u een geluid wilt opslaan met de door u
gemaakte instellingen, gaat u verder met
hetgeen in 'Een patch opslaan (PATCH
WRITE)' wordt beschreven (p.42).
Schakelen tussen Knob View en List View
1.
Het instellingsscherm voor de effecten verschijnt.
Met [FX-1] en [FX-2] worden de instellingen
van het op dat moment geselecteerde effect
getoond.
2.
Met elke druk wordt er tussen Knob View en List View afgewisseld.
Alleen de belangrijkste parameters worden bij Knob View getoond, u
kunt de parameters snel aanpassen. Als u alle parameters wilt zien,
schakelt u naar List View over.
36
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Elk effect bestaat uit meerdere verschillende parameters. U kunt de gewenste geluiden nauwkeuriger creëren door deze
parameters individueel te bewerken.
De parameters aanpassen
1.
2. Het instellingsscherm voor de effecten verschijnt.
Met [FX-1] en [FX-2] worden de instellingen van het op
dat moment geselecteerde effect getoond.
Als [MASTER/PEDAL FX] wordt ingedrukt, wordt het
MST/PDL FX scherm weergegeven.
3. Maak instellingen voor de parameters.
Sommige effecten hebben meerdere pagina's voor de
parameter instellingen. U kunt [ ] en [ ]
gebruiken om van pagina te veranderen.
4. Om een andere effect parameter aan te passen, herhaalt u stappen 1 en 2.
Als u de patch een naam wilt geven, of de naam wilt
veranderen, gaat u naar 'Een patch een naam geven
(PATCH NAME)' (p.41) voordat u opslaat.
Als u de naam van de patch wilt opslaan met de door u
gemaakte instellingen, gaat u verder met hetgeen in 'Een
patch opslaan (PATCH WRITE)' wordt beschreven (p.42).
Operaties met gebruik van de PARAMETER knoppen
In het effect schermen corresponderen de knoppen met de weergegeven parameters.
TYPE voor OD/DS of PREAMP selecteren
Als u het OD/DS of PREAMP scherm in Knob View verandert, kunt u de selectie voor TYPE maken, met gebruik van de P1
knop en
[]
en
[
.
De TYPE waardes voor OD/DS en PREAMP zijn in verscheidene categorieen gegroepeerd.
P1 knop: Dit selecteert de algemene categorie voor OD/DS (of PREAMP).
[]
en
[
: Deze selecteren de TYPE waarde binnen de categorie.
Voor details, zie 'Hoofdstuk 8 Parametergids' (p.96).
37
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Hoofdstuk
2
EQ aanpassen (Equalizer)
In het EQ scherm kunt u, met gebruik van [DISPLAY MODE] om van scherm te veranderen, de huidige status van de
instellingen in de vorm van een grafiek bekijken.
Gebruik
[ ] en [ ] om van pagina te veranderen, en gebruik de P1 tot P4 knoppen om de respectievelijke parameters aan
te passen.
U kunt dezelfde techniek gebruiken om de verscheidene parameters onder PARA EQ voor FX-1 en FX-2 ook aan te passen.
Voor details, zie 'Hoofdstuk 8 Parametergids' (p.96).
GRAPHIC EQ voor FX-1/2 aanpassen
In het GRAPHIC EQ scherm van FX-1 of FX-2 kunt u, met gebruik van [DISPLAY MODE] om van scherm te veranderen, de
huidige status van de instellingen in de vorm van een schuifregelaar weergave controleren.
Gebruik
[ ] en [ ] om de reeks die u wilt bijstellen te selecteren, en gebruik de P1 tot P4 knoppen om de respectievelijke
parameters aan te passen.
Voor details, zie 'Hoofdstuk 8 Parametergids' (p.96).
38
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Hier kunt u de volgorde waarin de effecten worden geschakeld veranderen.
De volgorde van effecten veranderen (Effect Chain)
1.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
2.
Selecteer FX CHAIN.
3.
Het FX CHAIN scherm verschijnt.
Het icoon dat in het FX CHAIN scherm wordt
weergegeven, geeft de status aan, zoals hieronder
beschreven.
: Effect aan
: Effect uit
: Geselecteerd effect (verplaatsbaar)
: Geselecteerd effect (niet verplaatsbaar)
4.
Selecteer een effect dat u wilt verplaatsen.
Door de effect knop van het effect dat u wilt verplaatsen in te
drukken, kunt u het effect kiezen.
Door het indrukken van [CATEGORY/ENTER], of de
EFFECTS SELECT knop van het op dat moment
geselecteerde effect, wordt het effect aan of uitgezet.
U kunt effecten in kanaal A (hoogste) of kanaal B (laagste)
kiezen, door [ ] en [ ] te gebruiken om tussen de
effecten te schakelen.
Er zijn twee effect routes - PREAMP kanaal A en kanaal B -
en [CHANNEL SELECT] wordt gebruikt om te selecteren
welke gebruikt wordt.
5.
Verplaats het effect naar een punt waar u een effect wilt in-
voegen.
Kanaal A en kanaal B kunnen niet verplaatst worden.
6. Als u de sequens verder wilt veranderen, herhaalt u stappen 4 en 5.
Als u de patch een naam wilt geven, of de naam wilt
veranderen, gaat u naar 'Een patch een naam geven
(PATCH NAME)' (p.41) voordat u opslaat.
Als u een naam van de patch wilt opslaan met de door u
gemaakte instellingen, gaat u verder met hetgeen in 'Een
patch opslaan (PATCH WRITE)' wordt beschreven (p.42).
39
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Hoofdstuk
2
U kunt categorieën aan patches toewijzen, en deze dienovereenkomstig groeperen.
Patches op categorie groepren (CATEGORY)
1.
Selecteer de patch die u in een categorie wilt plaatsen.
2.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
3.
Selecteer NAME.
4.
Het PATCH NAME scherm verschijnt.
5.
Selecteer een categorie.
Als u de patch een naam wilt geven, of de
naam wilt veranderen, gaat u naar 'Een patch
een naam geven (PATCH NAME)' (p.41)
voordat u opslaat.
Als u een naam van de patch wilt opslaan met
de door u gemaakte instellingen, gaat u verder
met hetgeen in 'Een patch opslaan (PATCH
WRITE)' wordt beschreven (p.42).
Het effect niveau controleren met de Level Meter
Rechts boven in het FX CHAIN scherm kunt u het uitgangsniveau van elk effect meten.
Om het uitgangseffect van een effect te controleren, verplaatst u de cursor naar het gewenste effect.
U kunt het niveau van signalen die op de INPUT jack worden ingevoerd controleren door te selecteren.
Door te selecteren kunt u het niveau van signalen die door de GT-10 worden uitgevoerd controleren.
40
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
De CATEGORY functie biedt ook tien gebruikers (User) categorieën (USER1-10), die u van een willekeurige naam kunt voorzien.
User categorieën een naam geven (CATEGORY NAME)
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer CATEGORY NAME.
3.
Het CATEGORY NAME scherm verschijnt.
4.
Selecteer de naam van de categorie die u wilt bewerken.
5. Gebruik dezelfde procedure als bij 'Een patch een naam geven (PATCH NAME)' (p.41) om
de naam van de categorie te bewerken.
6. tweemaal.
Het Play scherm verschijnt.
Categorie namen zijn systeem parameters. Deze
worden opgeslagen op het moment dat ze worden
ingevoerd, en de Write procedure is hiervoor niet
vereist.
SYSTEM
41
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Hoofdstuk
2
Aan elke patch kan een naam van maximaal zestien tekens worden toegewezen. U zult waarschijnlijk uw voordeel willen doen
met deze functie, door namen toe te wijzen die het verkregen geluid aangeven, of de song waarin het gebruikt zal worden.
U kunt de volgende handige operaties gebruiken.
Een patch een naam geven (PATCH NAME)
1.
Selecteer de patch waarvan u de naam wilt bewerken.
2.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
3.
Selecteer NAME.
4.
Het PATCH NAME scherm verschijnt.
5.
Verplaats de cursor naar de positie waar u een teken wilt veranderen.
6.
Selecteer het teken.
Operatie Omschrijving Operatie Omschrijving
Voegt een spatie in, op de plaats van cur-
sor.
Verwijdert het teken en verschuift de
daarop volgende tekens naar links.
Voegt een sleutelwoord in, dat met de
patch op de cursor positie is geasso-
cieerd.
Schakelt tussen letters, cijfers, en sym-
bolen.
Verandert tussen hoofdletters en kleine
letters.
Stelt de categorie voor de huidige patch
in.
Zie 'Patches op categorie groeperen
(CATEGORY)' (p.39).
7. Als u de naam verder wilt bewerken, herhaalt u stappen 5 en 6.
Als u een naam van de patch wilt opslaan met de
door u gemaakte instellingen, gaat u verder met
'Een patch opslaan (PATCH WRITE)' (p.42).
42
Hoofdstuk 3 Een geluid opslaan
Als u de veranderingen in de instellingen wilt opslaan, voert u de Write procedure uit.
De patch die reeds op de opslagbestemming is opgeslagen zal verloren gaan, wanneer de Write operatie wordt uitgevoerd.
U kunt een Preset of User patch naar een andere User patch kopieren.
De patch die reeds op de opslagbestemming is opgeslagen zal verloren gaan, wanneer de Write operatie wordt uitgevoerd.
Een Patch opslaan (PATCH WRITE)
1.
et PATCH WRITE scherm verschijnt.
Als er geen bewerkingen in de huidig
geselecteerde patch zijn gemaakt, wordt het
PATCH COPY scherm getoond.
2.
Selecteer de User patch die als opslagbestemming zal dienen.
Om de Write procedure te annuleren drukt u op
[EXIT]. Het Play scherm verschijnt weer.
De procedure die bij 'Het pedaal gebruiken om de
patch te selecteren' (p.30) wordt beschreven, kan
ook gebruikt worden om de opslagbestemming te
selecteren.
3.
De GT-10 slaat de veranderingen in de instellingen in de opslag-
bestemming patch op.
Als u de patch een naam wilt geven of de naam
wilt veranderen, gaat u naar 'Een patch een naam
geven (PATCH NAME)' (p.41) voordat u opslaat.
Patches kopieren (PATCH COPY)
1.
Selecteer de patch die u wilt kopieren.
'Een geluid selecteren (Patch Change)' (p.29).
2.
Het PATCH COPY scherm verschijnt.
Als de huidig geselecteerde patch bewerkt is,
wordt het PATCH WRITE scherm weergegeven.
3.
Selecteer de User patch die als kopieerbestemming zal dienen.
procedure te annuleren drukt u op [EXIT]. Het
Play scherm verschijnt weer.
De procedure die bij 'Het pedaal gebruiken om de
patch te selecteren' (p.30) wordt beschreven, kan
ook gebruikt worden om de opslagbestemming te
selecteren.
4.
De GT-10 kopieert de bij stap 1 geselecteerde patch naar de patch die
als opslagbestemming is gekozen.
43
Hoofdstuk 3 Een geluid opslaan
Hoofdstuk
3
Op de GT-10 kunnen de posities van twee User patches verwisselt worden. Hieronder wordt uitgelegd hoe dit in zijn werk gaat.
Een User patch kan in de oorspronkelijke fabrieksinstellingen worden teruggezet. Dit is handig als u een nieuwe patch helemaal
vanaf het begin wilt creëren.
De geluidsinstellingen die u in een patch heeft opgeslagen gaan verloren als de initialisatie wordt uitgevoerd.
Patches uitwisselen (PATCH EXCHANGE)
1.
Selecteer de bron patch voor uitwisseling.
'Een geluid selecteren (Patch Change)' (p.29).
2.
Het PATCH COPY scherm verschijnt.
Wanneer de huidig geselecteerde patch is bewerkt,
wordt het PATCH WRITE scherm weergegeven.
3.
Selecteer het PATCH EXCHANGE (pagina 2) scherm.
4.
Selecteer de bestemmings User patch voor uitwisseling.
Om de Write procedure te annuleren drukt u op
[EXIT]. Het Play scherm verschijnt weer.
De procedure die bij 'Het pedaal gebruiken om de
patch te selecteren' (p.30) wordt beschreven, kan
ook gebruikt worden om de opslagbestemming te
selecteren.
5.
De GT-10 verwisselt de posities van de twee User patches.
Patches initialiseren (PATCH INITIALIZE)
1.
Het PATCH COPY scherm verschijnt.
Wanneer de huidig geselecteerde patch is bewerkt,
wordt het PATCH WRITE scherm weergegeven.
2.
Selecteer het PATCH INITIALIZE (pagina 3) scherm.
3.
Selecteer de User patch die u wilt initialiseren.
Om de Initialize procedure te annuleren drukt u
op [EXIT]. Het Play scherm verschijnt weer.
De procedure die bij 'Het pedaal gebruiken om de
patch te selecteren' (p.30) wordt beschreven, kan
ook gebruikt worden om de initialisatie
bestemming te selecteren.
4.
De geselecteerde patch wordt geïnitialiseerd.
44
Hoofdstuk 3 Een geluid opslaan
Behalve het opslaan van instellingen in de vorm van patches, kunt u ook instellingen voor individuele effecten opslaan.
Aangezien u op deze manier opgeslagen instellingen ook in andere patches kunt gebruiken, net als met de Preset Quick settings
(p.35),kunt u effect instellingen van te voren opslaan. User Quick Settings bieden een gemakkelijke manier om nieuwe patches te
creeren.
Instellingen per effect opslaan (User Quick Settings)
Effecten die opgeslagen kunnen worden
PREAMP voor elk kanaal CHORUS EQ FX-1/FX-2 Effecten
OD/DS REVERB
PEDAL FX WAH en Pedal
Bend
ASSIGN1–8
DELAY COMP SEND/RETURN
1.
Het PATCH COPY scherm verschijnt.
2.
Selecteer de effect instellingen die u wilt opslaan.
3-020d
Het scherm waarin de bestemming, waarin de instellingen worden
opgeslagen, verschijnt.
Om Assign 1-8 instellingen (p.50)op te slaan,
stelt u de SOURCE parameter op ASSIGN 1-8
in.
Als PREAMP de bron is, worden de
instellingen van het op dat moment
geselecteerde kanaal, ingesteld met Channel
Select (p.98), opgeslagen. Voor Fx-1/FX-2
worden de instellingen van het op dat moment
geselecteerde effect, ingesteld met FX-1/FX-2
(p.102), opgeslagen.
De PREAMP kanalen veranderen met elke
druk op [PREAMP].
De effecten hieronder veranderen met elke
druk op [MASTER/PEDAL FX].
- PEDAL WAH
- PEDAL BEND
- SEND/RETURN
- ASSIGN 1–8
3.
Selecteer de opslagbestemming voor de instellingen.
Als u de naam van de User Quick Setting (12
tekens) wilt veranderen, drukt u op [DISPLAY
MODE]. Voor informatie over de manier waarop
tekens worden ingevoerd, kijkt u bij stap 4 tot 6
van 'Een patch een naam geven (PATCH NAME)'
(p.41).
4.
De instellingen worden opgeslagen.
45
Hoofdstuk 3 Een geluid opslaan
Hoofdstuk
3
De PREAMP instellingen van een bepaald kanaal kunnen naar een ander kanaal gekopieerd worden, of de instellingen van de
twee kanalen kunnen uitgewisseld worden.
PREAMP instellingen tussen kanalen kopieren of uitwisselen
1.
Het PATCH COPY scherm verschijnt.
2.
Het CH A/B UTILITY scherm verschijnt.
3-020d
3.
Kies de kopieer of swap optie.
Weergave Uitleg
PreAmp&Sp Ch.AB Dit kopieert de kanaal A PREAMP en SPEAKER instellingen naar kanaal B.
PreAmp&Sp Ch.BA Dit kopieert de kanaal B PREAMP en SPEAKER instellingen naar kanaal A.
PreAmp&Sp Ch.AB
Dit verwisselt de kanaal A PREAMP en SPEAKER instellingen met de instellingen van kanaal
B.
Chain Ch.AB
Dit verwisselt de kanaal A PREAMP en SPEAKER instellingen met de kanaal B instellingen
en verwisselt ook het arrangement van kanaal A en kanaal B in de FX keten.
4.
De geselecteerde functie wordt uitgevoerd.
46
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
U kunt de functies van de PARAMETER knoppen veranderen.
De functies van de knoppen in het Play scherm instellen.
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteereer CONTROL.
3.
Het CONTROLLER scherm verschijnt.
4.
Selecteereer het SYS KNOB SETTING scherm (pagina 1).
5.
Selecteereer de parameterknop (Knob P1-P4) waarvan u de
toewijzing wilt veranderen.
6.
Verander de parameter instellingen.
Voor informatie over de instellingen die
toegewezen kunnen worden, zie 'Weergave van
parameters die met de SYS KNOB SETTING
ingesteld kunnen worden' (p.138).
7. Om een andere instelling van een regelaar te veranderen, herhaal stappen 5-6.
8. twee maal
Het Play scherm verschijnt.
CONTROLLER parameters zijn systeem
parameters. Deze worden opgeslagen op het
moment dat ze worden ingevoerd, en vereisen
geen Write procedure.
SYSTEM
47
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Hoofdstuk
4
Dit past de functies van het CTL pedaal, EXP pedaal en EXP PEDAL SW globaal op de GT-10 toe.
Pedalen gebruiken om de parameters te besturen
Het CTL/EXP pedaal altijd met dezelfde functie gebruiken (Pedal
Function)
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteereer CONTROL.
3.
Het CONTROLLER scherm verschijnt.
4.
Selecteer de regelaar (controller) waarvan u de toewijzing
wilt veranderen.
5.
Selecteer Prefernc.
6.
Zet de Prefernc parameter op System.
7.
Selecteer de parameter van de gekozen regelaar, waarvan u
de instellingen wilt veranderen.
8.
Verander de parameter instellingen.
Voor informatie over de instellingen die
toegewezen kunnen worden, zie 'Functie' (p.138).
9. Om de instellingen van een andere regelaar te veranderen, herhaal stappen 4-6.
10. twee maal
Het Play scherm verschijnt.
CONTROLLER parameters zijn systeem
parameters. Deze worden opgeslagen op het
moment dat ze worden ingevoerd, en vereisen
geen Write procedure.
SYSTEM
48
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Deze procedure stelt de functies van de GT-10's regelaars (CTL/EXP pedaal, EXP PEDAL SW)voor individuele patches in.
* Stel de Prefernc parameter van de CTL/EXP Pedal en EXP PEDAL SW (p.137) instellingen op 'Patch' in.
CTL/EXP functies individueel in elke patch instellen (pedal FX)
1.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
2.
Selecteer PEDAL/FX.
3.
Het PDL:CTL/EXP scherm verschijnt.
Als [DISPLAY MODE] wordt ingedrukt, kunt u afwisselen tussen Knob
View en List View.
4. Maak de parameter
instellingen.
P1: CTL1 Pedal
P2: CTL2 Pedal
P3: EXP PEDAL SW
P4: EXP Pedal
Sommige EXP Pedal parameters gebruiken meerdere pagina's voor de
parameter instellingen. U kunt [ ] en [ ] gebruiken om van
pagina te veranderen.
Elke keer dat [MASTER/PEDAL FX] wordt ingedrukt, wisselen de
EXP pedal functies als volgt af.
De huidig geselecteerde instelling is degene die rechts
onder in het scherm benadrukt wordt.
Voor informatie over de instellingen die toegewezen kunnen worden, zie
'SW&PDL FUNCTION' (p.122).
5. Sla de instellingen op met de Write procedure (p.42).
Voorbeeld van het instellen van de pedaal functie
Door de parameters in het EXP1 PEDAL SETTING scherm in te stellen zoals hieronder wordt getoond, kunt u het EXP
pedaal van de GT-10 constant als een wah pedaal gebruiken.
Prefernc: System
Function: WAH
Min: 0
Max: 100
Parameter Veranderende functie
FV Foot Volume On/Off
PB Pedal Bend On/Off
WAH Wah On/Off
PB/FV Pedal Bend, Foot Volume
WAH/FV Wah, Foot Volume
49
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Hoofdstuk
4
EXP Pedal functie Quick instellingen
U kunt de Quick Settings selecteren door WAV/FV, PB/FV, WAH, of PB als de EXP Pedal functie toe te wijzen.
Als deze reeds ingestelde sample instellingen (Quick Settings) geselecteerd worden, kunt u direkt optimale waardes voor
de betreffende parameters maken. Op die manier kunnen de instellingen op eenvoudige wijze gemakkelijk worden
voltooid, zonder dat elke parameter individueel ingesteld hoeft te worden.
Wanneer SYSTEM of CONTROLLER berichten worden getoond
Deze verschijnen als de Prefernc parameter voor de Controller waarvan u de instellingen probeert te veranderen
(CONTROLLER scherm (p.137) op System is ingesteld.
Dit betekent dat de instellingen in het SW&PDL FUNCTION scherm, hetgeen de patch parameters zijn, geen effect
hebben.
Om de instellingen in het SW&PDL FUNCTION scherm beschikbaar te maken, stelt u de Prefernc parameter van te voren
in.
Om dit bericht te sluiten, drukt u op [EXIT].
1. Volg stap 1-3 van de procedure in 'CTL/EXP functies individueel voor elke patch instellen (Pedal FX)' (p.48),
om het PDL:CTL/EXP scherm te laten verschijnen.
2.
Selecteer WAV/FV, PB/FV, WAH, of PB.
3.
Het CONTROLLLER EXP1 PEDAL SETTING scherm (pagina 2) ver-
schijnt.
4.
Selecteer de Quick Setting (P01–P08, U01–U10).
For information on what
settings you can assign,
refer to “SW&PDL
FUNCTION” (p. 122).
Weergave Uitleg
Quick:U** User Quick Settings
Quick:P** Preset Quick Settings
U01-1–U50-4 User Patch
Als u een User patch of Preset patch selecteert, kunt u de bestaande reeds
toegewezen instellingen van die patch gebruiken zoals ze zijn.
P01-1–P50-4 Preset Patch
5. Om de instellingen op te slaan gebruikt u de Write procedure (p.42).
50
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
U kunt CTL/EXP Pedal, EXP PEDAL SW en externe regelaars (voetschakelaar en expressiepedaal), aangesloten op de EXP
PEDAL 2/CTL 3, 4 jacks op het achterpaneel, voor elke individuele patch instellen.
Per patch kunnen maximaal acht aparte instellingen worden opgeslagen (met gebruik van Assign nummers 1 tot 8), die bepalen
welke parameters door welke regelaars (controllers) worden bestuurd.
* Stel de Prefernc parameter van de CTL/EXP Pedal en EXP PEDAL SW instellingen (p.137) op 'Patch' in.
Quick Settings
Als u de vooraf ingestelde instellingen (Quick Settings) selecteert, worden de relevante parameters direkt op de optimale waardes
ingesteld. Op die manier kunt u de instellingen op eenvoudige wijze maken, zonder dat elke individuele parameter apart
ingesteld hoeft te worden.
Alle controller functies voor individuele patches instellen (Assign)
1.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
2.
Selecteer ASSIGN.
3.
Het ASSIGN scherm verschijnt.
4.
Selecteer een ASSIGN nummer (nr. 1-8).
5.
Stel het geselecteerde Assign nummer op 'On' in.
Elke keer dat [MASTER/PEDAL FX] wordt ingedrukt, wordt het
geselecteerde Assign nummer afwisselend aan en uitgezet. Als
dit aan is, licht het Assign nummer links onder in het scherm, en
de 'ON' indicatie rechts onder in het scherm op. U moet alle
Assign instellingen die niet worden gebruikt op 'Off' instellen.
6.
Selecteer de Quick Setting (P01-P08, U01-U10).
Weergave Uitleg
Quick:U** User Quick Settings
Quick:P** Preset Quick Settings
U01-1.1–U50-4.8 User Patch
Als u een User of Preset patch selecteert, kunt u de bestaande, aan de patch toegewezen
instellingen gebruiken zoals ze zijn.
P01-1.1–P50-4.8 Preset Patch
7. Om de Quick Settings met andere Assign te gebruiken, herhaalt u stappen 4-6.
8. Sla de instellingen op met de Write procedure (p.42).
51
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Hoofdstuk
4
Handmatige instellingen
Hier kunt u individueel bepalen welke regelaar welke parameter zal besturen.
1.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
2.
Selecteer ASSIGN.
3.
Het ASSIGN scherm verschijnt.
4.
Selecteer een Assign nummer (nr. 1-8).
5.
Stel het geselecteerde Assign nummer op 'On' in.
Elke keer dat [MASTER/PEDAL FX] wordt
ingedrukt, wordt het geselecteerde Assign
nummer afwisselend aan en uitgezet. Als dit aan
is, licht het Assign nummer links onder in het
scherm, en de 'ON' indicatie rechts onder in het
scherm op. U moet alle Assign instellingen die niet
worden gebruikt op 'Off' instellen.
6.
Selecteer de regelaar waarmee de parameter bewerkt moet
worden.
7.
Selecteer de parameter die u wilt besturen.
U kunt de gewenste parameter snel instellen door
met de P1 knop vanaf de brede categorie naar
beneden te navigeren.
8. Om de andere Assigns in te stellen, herhaalt u stappen 4-7.
Alleen TARGET en SOURCE worden in Icon View
getoond.
Als u wilt dat alle parameters worden getoond,
schakelt u naar List View over.
Om de instellingen op te slaan, gebruikt u de Write procedure (p.42).
52
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Parameters die in List View ingesteld kunnen worden
Hieronder wordt beschreven welke parameters ingesteld kunnen worden als u naar List View in het ASSIGN scherm
overschakelt.
Het getoonde scherm gebruikt ASSIGN nr. 1 als voorbeeld.
Voor meer informatie over elke parameter, zie 'ASSIGN 1-8' (p.126).
Parameter Uitleg
Target Gebruik dit om de parameter die u wilt besturen te selecteren.
Min Dit stelt de minimum waarde van de bestuurbare reeks van het doel (target) in.
Max Dit stelt de maximum waarde van de bestuurbare reeks van het doel (target) in.
Parameter Uitleg
Source Dit selecteert de regelaar die aan de functie is toegewezen.
Src Mode
Moment
De normale status is alleen Off (minimale waarde), met de schakelaar op On
(maximale waarde)als de voetschakelaar wordt ingedrukt.
Toggle
De instelling wordt afwisselend op On (maximale waarde) en Off (minimale
waarde) gezet bij elke druk op de voetschakelaar.
ActRngLo
Dit stelt het minimum in, voor de reeks waarbinnen de waarde van de instelling veranderd
kan worden.
ActRngHi
Dit stelt het maximum in, voor de reeks waarbinnen de waarde van de instelling verand-
erd kan worden.
53
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Hoofdstuk
4
Over het bereik van verandering van een doel (target).
De waarde van de parameter die als het doel is geselecteerd, verandert binnen de reeks die door 'Min' en 'Max' wordt
bepaald, zoals op de GT-10 ingesteld. Als een externe voetschakelaar, of andere regelaar die als een 'aan/uit schakelaar'
wordt gebruikt, wordt 'Min' geselecteerd bij Off (DICHT), en 'Max' wordt geselecteerd bij 'On' (OPEN).
Als een extern expressiepedaal of andere regelaar die een opeenvolgende verandering in de waarde voortbrengt, verandert
de waarde van de instelling dienovereenkomstig, binnen de reeks die door de minimum en maximum waardes is ingesteld.
Tevens, als het doel een aan/uit type is, wordt de gemiddelde waarde van de ontvangen data gebruikt als de scheidingslijn
bij het bepalen van het in of uitschakelen.
Als de voetschakelaar wordt gebruikt:
Als het EXP pedaal wordt gebruikt:
Als aan/uit van het doel met het EXP pedaal
wordt bestuurd:
* De reeks die geselecteerd kan worden verandert volgens de
target (doel) instelling.
* Als het 'minimum' op een hogere waarde dan het
'maximum' is ingesteld, wordt de verandering in de
parameter omgekeerd.
* De waardes van instellingen kunnen veranderen als het doel
is veranderd nadat de 'minimum' en maximum' instellingen
gemaakt zijn. Als u het doel heeft veranderd, controleert u de
'minimum' en 'maximum' waardes opnieuw.
Min
Max
Uit Aan
Voetschakelaar
Waarde
Toegestane instellingsreeks
voor parameter
0
127
Mate waarin het
expressiepedaal
wordt ingedrukt
EXP pedaal
Als het pedaal volledig
omhoog staat
Als het pedaal volledig
is ingedrukt
Min
Max
Toegestane instellingsreeks
voor parameter
0
127
EXP Pedaal
Als het pedaal
volledig omhoog staat
Als het pedaal
helemaal is ingedrukt
Als het pedaal
half is ingedrukt
Off
On
Waarde
Mate waarin het
expressiepedaal
wordt ingedrukt
Over het bereik van een regelaar's verandering
Dit stelt de reeks in die in werking is in, waarbinnen de waarde van de instelling verandert als een EXP pedaal of andere
regelaar die de waarde verandert continu als de bron wordt gebruikt. Als de regelaar buiten de reeks in werking wordt
geplaatst, verandert de waarde niet maar stopt op 'minimum' of 'maximum'.
(Voorbeeld) Met ActRngLo: 40, ActRngHi: 80
* Als een voetschakelaar of andere aan/uit regelaar als de bron wordt gebruikt, laat u deze op 'ActRngLo: 0' en 'ActRngHi: 127'
staan. Met bepaalde instellingen kan de waarde mogelijk niet veranderen.
0
127
MIN
MAX
Mate waarin het
expressiepedaal
wordt ingedrukt
Toegestane instellingsreeks
voor parameter
40 80
ActRngLo
EXP PEDAAL
ActRngHi
Als het pedaal
volledig omhoog staat
Als het pedaal
volledig is ingedrukt
Midden
waarde
40 8060
ActRng
Lo
ActRng
Hi
0
127
EXP Pedaal
Als het pedaal
volledig omhoog staat
Als het pedaal
volledig is ingedrukt
Off
On
Waarde
Mate waarin het
expressiepedaal
wordt ingedrukt
54
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
De GT-10 beschikt over een functie genaamd Internal Pedal System. Deze functie wijst gespecificeerde parameters aan een
virtueel expressiepedaal (het interne pedaal) toe, en voorziet in een effect dat het volume en de klank automatisch in realtime
verandert, op de manier waarop een expressiepedaal functioneert.
Het Internal Pedal System heeft de volgende twee functies, waarmee Source voor elk ASSIGN nr. 1-8 van de 'Handmatige
instellingen' (p.51) ingesteld kan worden.
* Als het interne pedaal of het Wave pedaal wordt gebruikt, stelt u de ASSIGN Src Mode op Moment in.
Intern pedaal
Met de trigger die u heeft ingesteld, treedt het veronderstelde expressiepedaal in werking. Als INTERNAL PDL op Source is
ingesteld, stelt u de Int Trig parameter in.
Meer gedetailleerde informatie over parameters die met het Interne pedaal ingesteld kunnen worden, kijkt u bij 'Int Trig (internal Pedal Trigger)' (p.126), 'Int Time
(internal Pedal Time)' (p.126) en 'IntCurve (internal Pedal Curve)' (p.126).
Wave pedaal
Dit verandert de parameter die als doel binnen een bepaalde cyclus is geselecteerd met het veronderstelde expressiepedaal. Als u
Wave Pedal bij Source heeft ingesteld, moeten WaveRate en Waveform worden ingesteld.
Voor meer gedetailleerde informatie over de parameters die met gebruik van het Wave pedaal ingesteld kunnen worden, zie 'WaveRate (Wave pedal Rate)' (p.126)
en 'Waveform (Wave Pedal Form)' (p.127).
Het virtuele expressiepedaal aan het begin van operaties activeren
(Internal Pedal System)
Voorbeeld van Assign (toewijzings) instellingen
Door de parameters als volgt in te stellen, kunt u het GT-10 EXP pedaal als een UNI-V waarde parameter gebruiken.
Target: FX1:UV:Rate Src Mode: Moment
Min: 0 ActRngLo: 0
Max: 100 ActRngHi: 127
Source: EXP1 PEDAL
55
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Hoofdstuk
4
De GT-10 beschikt over een Manual (handmatige) mode, waarin de pedalen worden gebruikt voor het aan en uitzetten van
gespecificeerde effecten.
In de Manual Mode kunt u effecten aan en uitzetten zonder het patch nummer te veranderen.
De effecten aan en uitzetten met de BANK/Number pedalen
(Manual Mode)
Naar de Manual Mode gaan
1.
Druk meerdere malen op de knop totdat het volgende scherm
verschijnt.
Manual Mode is beschikbaar als dit scherm wordt weerge-
geven.
In dit scherm kunt u op [CATEGORY/ENTER]
drukken om naar het MANUAL SETTING
scherm te gaan (p.56).
Door de TARGET bij 'Manual Settings' (p.51)
op Manual Mode Sw in te stellen, kunt u de
Manual Mode aan en uitzetten.
2.
Als u vanuit het MANUAL MODE scherm naar een ander
scherm overschakelt, wordt de Manual Mode uitgezet.
Effecten aan en uitzetten met de pedalen
1. Voer 'Naar de Manual Mode gaan' (p.55) uit om de Manual Mode aan te zetten.
2. etc.
Het pedaal schakelt het toegewezen effect in of uit.
Het toegewezen effect wordt met elke druk op
het pedaal in of uitgeschakeld. Als het
toegewezen effect aan is, licht de indicator op
het pedaal op.
56
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Toewijsbare effectschakelingen
Een effect aan/uit schakeling aan een pedaal toewijzen
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
U kunt het MANUAL SETTING scherm ook
vanuit het Play scherm bereiken (p.55).
2.
Selecteer MANUAL SETTING.
3.
Het MANUAL SETTING scherm verschijnt.
4.
Selecteer het pedal waarvan u de toewijzing wilt veranderen.
5.
Selecteer de effectschakeling die u aan het pedaal wilt
toewijzen.
Om de instelling van een ander pedaal te veranderen, herhaalt u stappen 4-5.
SYSTEM
Weergave Uitleg
Off De functie is niet aan de pedalen toegewezen.
Ch.A/B Schakelt tussen Preamp kanaal A en B.
OD Sol Zet OD/DS SOLO aan en uit.
Solo Zet Preamp SOLO aan en uit.
A&BSol
Zet de Preamp SOLO voor beide kanalen A en B aan en
uit.
Als een van de twee kanalen uit is, worden beiden
aangezet.
Comp Zet de COMP aan en uit.
OD/DS Zet de OD/DS aan en uit.
Preamp Zet de PREAMP/SPEAKER aan en uit.
EQ Zet de EQ aan en uit.
FX1 Zet FX-1 aan en uit.
FX2 Zet FX-2 aan en uit.
Delay zet de DELAY aan en uit.
Chorus Zet de CHORUS aan en uit.
Reverb Zet de REVERB aan en uit.
PdlFX Zet de Pedal FX aan en uit.
S/R Zet de SEND/RETURN aan en uit.
AmpCTL Zet de Amp Control aan en uit.
Tuner Zet de TUNER/BYPASS aan en uit.
Weergave Uitleg
PL Zet de PHRASE LOOP aan en uit.
PL R/P Neemt de frase op of speelt deze af.
PL Clr Verwijdert de frase.
PL M/P Stelt het afspelen van de frase op mute (tijdelijk stil) in.
BPMTap Wordt gebruikt voor tap invoer van de Master BPM.
DlyTap Wordt gebruikt voor tap invoer van de delay tijd.
MIDI
Regelt Start/Stop van externe MIDI apparaten (zoals
sequencers).
MMCPly
Regelt de Play/Stop van externe MIDI apparaten
(zoals harddisk recorders).
Lev+10 Verhoogt het patch volumeniveau met 10 eenheden.
Lev+20 Verhoogt het patch volumeniveau met 20 eenheden.
Lev -10 Verlaagt het patch volumeniveau met 10 eenheden.
Lev -20 Verlaagt het patch volumeniveau met 20 eenheden.
NumInc
Schakelt naar het volgende hogere patchnummer in de-
zelfde bank als de huidig geselecteerde patch.
NumDec
Schakelt naar het volgende lagere patchnummer in de-
zelfde bank als de huid geselecteerde patch.
BnkInc Schakelt naar het volgende hogere bank nummer.
BnkDec Schakelt naar het volgende lagere bank nummer.
57
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Hoofdstuk
4
De GT-10 bevat een functie waarmee het stemapparaat aan en uitgezet kan worden, preamp kanalen verandert kunnen worden,
en waarmee andere functies uitgevoerd kunnen worden door het pedaal met hetzelfde nummer als de op dat moment
geselecteerde patch in te drukken.
De volgende functies kunnen in alle statussen buiten de Manual Mode worden veranderd.
Instellingen veranderen met de nummer pedalen
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer PLAY OPTION.
3.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
4.
Selecteer Num Pdl Sw.
5.
Stelt de Num Pdl Sw parameter in.
Weergave Uitleg
Off Niet gebruikt.
Tuner Zet het stemapparaat aan en uit.
Ch. A/B Schakelt tussen preamp kanalen A en B.
OD Solo Schakelt naar geluiden die geschikt zijn voor solo spel.
Solo Zet de preamp SOLO aan en uit.
AB Solo Zet SOLO aan en uit voor beide preamp kanalen A en B.
SYSTEM
58
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
In deze mode kunt u maximaal 38 seconden aan materiaal opnemen (in mono opgenomen) en materiaal herhaaldelijk als een
'phrase loop' afspelen. terwijl de loop speelt, kunt u indien gewenste nieuw materiaal overdubben (toevoegen).
U kunt een phrase loop met effecten opnemen, of effecten kunnen toegevoegd worden nadat een loop is opgenomen. Door
effecten later toe te voegen kunt u speciale effecten voor opgenomen uitvoeringen creeren. Het is ook een goede manier om
geluiden te beluisteren, omdat de effectparameters in realtime aangepast kunnen worden terwijl een phrase wordt afgespeeld.
Een Phrase opnemen (REC)
Geluid op een Phrase overdubben (DUB)
Phrase Loop Play
Wat is Phrase Loop?
De Phrase Loop gebruiken
1.
Druk [BANK] en [BANK] tegelijk in.
Het apparaat wordt in de standby voor opnamepositie gep-
laatst (de REC/DUB indicator knippert).
Door een tweede maal gelijktijdig in te
drukken, stopt het afspelen van de loop en
wordt Phrase loop uitgezet.
2.
De opname begint. (De REC/DUB indicator licht op).
Speel de frase die u wilt opnemen.
De maximale opname tijd voor mono
opnames is ongeveer 38 seconden. Als de
opname tijd 38 seconden bereikt, start het
afspelen van de opgenomen uitvoering
automatisch.
3.
De opname stopt. (De REC/DUB indicator dooft uit).
De opgenomen frase wordt gelooped (herhaaldelijk af-
gespeeld). (De PLAY indicator licht op).
1. Volg de procedure van 'Een Phrase opnemen (Rec)' (p.58) om een frase op te
nemen, en voer dan Loop Play uit. (De PLAY indicator licht op).
2.
Het overdubben begint. (de REC/DUB indicator licht op).
Speel de frase die u wilt overdubben samen met de loop die
wordt afgespeeld.
Het opnemen bovenop een bestaande uitvoering
wordt 'overdubben' genoemd.
3.
Het overdubben stopt. (De REC/DUB indicator dooft uit).
De zojuist opgenomen frase wordt met de frase die u het eerst
heeft opgenomen gecombineerd, en dat geluid wordt autom-
atisch in een loop afgespeeld. (De PLAY indicator licht op).
Om aanvullend materiaal toe te voegen
(overdubben), herhaalt u stappen 2 en 3.
PHRASE LOOP
59
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Hoofdstuk
4
Een Phrase verwijderen (CLEAR)
De procedure voor het verwijderen van een frase verschilt, afhankelijk van de Clear Pdl parameter instelling.
Voor informatie over de Clear Pdl parameter, zie 'Clear Pdl (Clear Pedal Function)' (p.60).
U kunt verschillende manieren van gebruik beschikbaar maken, door de parameters te veranderen.
Als de Clear Pdl parameter op 'Clear Only' is
ingesteld
Als de Clear Pdl parameter op 'Mute/Clear' is ingesteld
1.
De frase wordt verwijderd
en het apparaat wordt in de
standby voor opname positie
geplaatst.
1.
Als dit tijdens de opname wordt ingedrukt, stopt de op-
name en wordt het apparaat ingesteld op mute afspelen.
(De PLAY indicator knippert). Er wordt geen geluid
geproduceerd, maar het afspelen van de loop gaat binnen
de GT-10 door. Door [BANK ] in te drukken terwijl het
apparaat op mute is ingesteld, wordt normaal afspelen be-
schikbaar. (De PLAY indicator licht op).
2.
Als dit wordt ingedrukt terwijl het geluid op mute is in-
gesteld, wordt de frase verwijderd en het apparaat in de
standby voor opname positie geplaatst.
Phrase Loop instellen
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer PHRASE LOOP.
3.
Het PHRASE LOOP scherm verschijnt.
4.
Verplaats de cursor om de parameter die u wilt veranderen te
selecteren.
5.
Verander de parameter instellingen.
Parameter/
reeks
Uitleg
Mode
Performance
Dit neemt het geluid op nadat het door de effecten is gegaan. Hiermee kunt u een grote variëteit aan uitvo-
eringen bereiken, door verschillende geluiden te combineren.
SYSTEM
60
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Als de PHRASE LOOP functie en de Pdl Mode parameter beiden op 'on' zijn ingesteld, wordt frase loop operatie veranderd, zoals
hieronder wordt getoond.
Als de Clear Pdl parameter op 'Clear Only' is ingesteld
Als de Clear Pdl parameter op 'Mute/Clear' is ingesteld
Patch Edit
Dit neemt het geluid op voordat het door de effecten gaat, en past de effecten tijdens Loop Play toe. Hiermee
kunt u de effecten aanpassen of patch geluiden vergelijken.
Pdl Mode (Pedal Mode)
Off
De BANK pedalen worden niet gebruikt voor bediening van de Phrase Loop functie. Deze worden als bank
switch pedalen gebruikt.
Phrase Loop kan bestuurd worden door de Phrase Loop functie aan een van de CTL pedalen 1 tot 4 toe te wijzen en de pedalen bank
schakelfunctie van de BANK te behouden.
On
De BANK pedalen worden voor bediening van de Phrase Loop functie gebruikt.
Rec Mode (Recording Mode)
Mono
Frases worden in mono opgenomen (max. 38 seconden).
Stereo Frases worden in stereo opgenomen (max. 19 seconden).
Play Lev (Play Level)
0–120
Stelt het afspeelvolume van de frase in.
Clear Pdl (Clear Pedal Function)
Clear Only
Als u op [BANK ] drukt terwijl de Phrase Loop functie aan is, wordt de opgenomen data gewist, en
schakelt de GT-10 naar de STANDBY mode over.
Mute/Clear
Als u op [BANK ] terwijl de Phrase Loop functie aan is, wordt de uitvoering van de opgenomen frase op
mute ingesteld (de opgenomen data wordt niet gewist). Als u dan opnieuw op [BANK ] drukt terwijl de
frase op mute is ingesteld, wordt de opgenomen data gewist, en schakelt de GT-10 naar de STANDBY mode
over.
Overzicht van Phrase Loop werking
Parameter/
reeks
Uitleg
CLEAR
OVERDUBPLAY
REC
STANDBY
CLEAR
OVERDUBPLAY
REC
STANDBY
MUTE
61
Hoofdstuk
5
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
De GT-10 heeft een functie voor het aanpassen van het geluid, om dit aan te passen aan welke gitaar u dan ook heeft aangesloten.
U kunt instellingen voor 3 gitaar types maken (Guitar 1-3). Dit is effectief als u een andere gitaar aansluit dan de gitaar die
gebruikt werd toen de patch werd gecreëerd.
Bij het aanpassen van het ingangsniveau en de invoer presence worden de ingangssignalen van alle patches hierdoor beinvloed. De nuances van de effectgeluiden
die optreden in respons op het gitaar volume kunnen veranderen, in het bijzonder bij patches waarvan de effecten door het gitaar volume worden bestuurd.
Instellingen maken die overeenkomen met de aangesloten
gitaar (Input Select)
1.
Het SYSTEM MENU verschijnt.
2.
Selecteer eer INPUT/OUTPUT.
3.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
4.
Selecteer eer de INPUT SELECT (Guitar 1-3) die u wilt instellen.
Selecteer USB als u geluid van een computer via
USB invoert (p.134).
5.
P2 knop: past het gitaar ingangsniveau aan.
P3 knop: Past de klankkwaliteit van het high end van de gitaar aan.
Voor informatie over de parameters, zie 'INPUT'
(p.134).
SYSTEM
62
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
De GT-10 bevat een functie waarmee het algehele geluid van alle patches veranderd kan worden. Dit wordt de 'Global function'
genoemd.
Met de Global functie kunt u uw instellingen veranderen, zodat deze met die van de apparatuur en de gebruiksomgeving
overeenkomen, terwijl de instellingen in de patches hetzelfde blijven.
Hiermee wordt de klank van de OUTPUT aangepast, ongeacht de equalizer aan/uit instellingen van individuele patches.
Het algehele geluid aanpassen zodat het met de
gebruiksomgeving overeenkomt (Global)
Het algehele geluid aanpassen (Global EQ)
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
3.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
4.
Selecteer het GLOBAL EQ (pagina 2) scherm.
5.
Verplaats de cursor naar de parameter die u wilt instellen.
6.
Stel de parameter bij.
Voor informatie over de parameters, zie 'INPUT'
(p.134).
Parameter Uitleg
Low Gain Past het geluid van de lage frequentiereeks aan.
Mid Gain (Middle Gain) Past het geluid van de midden frequentiereeks aan.
Mid Freq (Middle Frequency)
Specificeert het midden van de frequentiereeks die door de MID GAIN wordt aange-
past.
Mid Q (Middle Q)
Past de breedte van het gebied waarop EQ van toepassing is aan, met de MID FREQ
als middelpunt. Hogere waardes versmallen het gebied.
High Gain Past het geluid van de hoge frequentiereeks aan.
SYSTEM
63
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
Hoofdstuk
5
Dit regelt de algehele drempelwaarde voor de ruisonderdrukker instellingen in de individuele patches. Dit is een effectief stuk
gereedschap als gitaren tijden uitvoeringhen worden veranderd, en voor het maken van aanpassingen in respons op ruisniveaus
op de plaats van de uitvoering.
Dit is een algehele instelling en deze verandert de individuele patch instellingen niet.
Dit heeft geen effect op patches waarbij de ruisonderdrukker is uitgezet.
Het algehele effect van de ruisonderdrukker besturen (Total Noise
Suppressor)
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer eer INPUT/OUTPUT.
3.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
4.
Selecteer het TOTAL (pagina 3) scherm.
5.
Verplaats de cursor naar NS Threshold.
6.
Pas het drempel niveau van de ruisonderdrukker aan.
Zet dit op '0 dB' als dit in individuele patch
instellingen wordt gebruikt.
Voor informatie over de parameters, zie 'NS
Threshold (Noise Suppressor Threshold)' (p.135).
SYSTEM
64
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
Dit regelt de algehele reverb instellingen in de individuele patches. Dit is effectief voor het aanpassen van de akoestiek van de
plaats van de uitvoering.
Deze instelling is niet van invloed op de individuele patch instellingen.
Dit heeft geen effect op patches waarvan de reverb is uitgezet.
Het algehele Reverb niveau regelen (Total REVERB)
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
3.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
4.
Selecteer het TOTAL (pagina 3) scherm.
5.
Verplaats de cursor naar Rev Level.
6.
Pas het reverb niveau aan.
Zet dit op '100%' als dit in individuele patch
instellingen wordt gebruikt.
Voor meer informatie over de parameters, zie 'Rev
Level (Reverb Level)' (p.135).
SYSTEM
65
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
Hoofdstuk
5
Dit stelt het uitvoer referentie niveau in, zodat het met de apparatuur die op de OUTPUT jack is aangesloten overeenkomt.
Het uitvoer referentie niveau instellen, zodat dit met de aangesloten
apparatuur overeenkomt (Main Out Level)
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
3.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
4.
Selecteer het TOTAL (pagina 3) scherm.
5.
Verplaats de cursor naar Main Out Level.
6.
Pas het referentie niveau aan.
Waarde Uitleg
-10dB Kies dit als er op een gitaarversterker wordt aangesloten.
+4dB Kies dit als er op een recorder, mengpaneel of ander lijn apparaat wordt aangesloten.
SYSTEM
66
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
U kunt het niveau van geluidssignalen die via de DIGITAL OUT jack worden uitgevoerd aanpassen.
Digitale signalen worden via de DIGITAL OUT jack op het achterpaneel uitgevoerd. U kunt ditrechtstreeks op de digitale in
aansluitingen van een digitale recorder of ander apparaat aansluiten, en opnemen zonder dat de geluidskwaliteit afneemt.
Dezelfde digitale geluidssignalen worden via DIGITAL OUT en USB uitgevoerd.
Het uitgangsniveau van de DIGITAL OUT jack aanpassen
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
3.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
4.
Selecteer het TOTAL (pagina 3) scherm.
5.
Verplaats de cursor naar USB/DGT Out Lev.
6.
Pas het niveau aan. .
SYSTEM
67
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
Hoofdstuk
5
Afhankelijk van waar de GT-10 is geplaatst, kan het scherm (aan de rechterkant) moeilijk leesbaar worden. Als dit gebeurt, stelt u
het contrast van het beeldscherm bij.
Het contrast van het beeldscherm aanpassen (LCD Contrast)
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer LCD.
3.
Het LCD scherm verschijnt.
4.
Pas dit aan, zodat het scherm gemakkelijk te bekijken is.
SYSTEM
68
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
De GT-10 heeft een mode die beschikbaar is wanneer ruimtelijke effecten (zoals reverb en delay) worden gebruikt, waarbij het
effectgeluid van een patch blijft spelen, ook nadat u naar de volgende patch bent overgeschakeld. Als er aan de volgende
benodigde omstandigheden, wat betreft de effectketen en effect parameter instellingen, wordt voldaan, kunt u de decay van
reverb, delay en soortgelijke effecten door laten gaan in de volgende patch, nadat u van patch bent veranderd.
Effecten bevinden zich in dezelfde effectketen.
Als de delay uit of aan wordt gezet, of als de Type parameter en Dly parameter identiek zijn
Als andere effecten aan of uit worden gezet, of wanneer de parameter instellingen identiek zijn.
In sommige gevallen kan er, zelfs nadat bovenstaande instellingen zijn gemaakt, nog steeds geen weerkaatsing zijn.
Maken dat effectgeluiden blijven spelen nadat er van patch
is veranderd (Patch Change Mode)
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer PLAY OPTION.
3.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
4.
Verplaats de cursor naar Patch ChgMode.
5.
Selecteer de waarde van de Patch ChgMode parameter.
Waarde Uitleg
Fast
Patches worden op normale wijze veranderd. Het apparaat schakelt naar de volgende patch over, zonder eni-
ge overdracht van decay van reverb of delay die in de voorgaande patch actief was.
Smooth
Het apparaat schakelt naar de volgende patch over, waarbij de decay van de reverb of delay van de voorgaan-
de patch doorgaat nadat de overgang is gemaakt.
Om een vloeiende overgang te bewerkstelligen kan de overgang naar de volgende patch mogelijk met een vertraging van
één tempo beat worden gemaakt.
SYSTEM
69
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
Hoofdstuk
5
Op de GT-10 kan een Preamp globaal worden ingesteld voor gebruik in alle patches, zodat instellingen voor drie Preamp types
gemaakt kunnen worden.
Dit voorziet in een effect waarmee u altijd het geluid van dezelfde gitaarversterker verkrijgt, ongeacht de patches die u instelt.
Wanneer Preamp Mode op System1 tot System3 is ingesteld, wordt de veranderde Preamp instelling als de Preamp systeem
instelling opgeslagen.
De opgeslagen inhoud wordt elke keer dat de instellingen worden veranderd bijgewerkt.
De identieke Preamp instellingen in alle patches gebruiken
(Preamp Mode)
De System Preamp gebruiken
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer PLAY OPTION.
3.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
4.
Verplaats de cursor naar Preamp Mode.
5.
Selecteer de waarde van de Preamp Mode parameter die u wilt instel-
len.
Waarde Uitleg
Patch
De patch Preamp instelling wordt gebruikt. Hiermee kunt u verschillende Preamp instellingen in elke indivi-
duele patch gebruiken.
System1–3
De Systeem Preamp instelling wordt gebruikt. Hiermee worden dezelfde Preamp instellingen op alle patches
toegepast.
De System Preamp instellen
SYSTEM
70
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
U kunt de huidige Preamp instelling als een preamp instelling voor het systeem (System 1 tot System3) opslaan.
De huidige Preamp instelling als de Systeem Preamp instelling
opslaan
1.
Het PATCH COPY scherm verschijnt.
Wanneer de op dat moment geselecteerde patch is
bewerkt, wordt het PATCH WRITE scherm
weergegeven.
2.
Selecteer het SYS PREAMP WRITE scherm.
3.
Selecteer de systeem preamp die als opslagbestemming zal functione-
ren (System 1-3).
Om de Write procedure te annuleren drukt u op
[EXIT]. Het Play scherm verschijnt opnieuw.
4.
De instellingen worden opgeslagen.
71
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
Hoofdstuk
5
Door de reeks van banken die veranderd kunnen worden te beperken, kunt u de GT-10 zo instellen, dat alleen de patches die u
nodig heeft geselecteerd kunnen worden.
De banken die veranderd kunnen worden beperken (Bank
Extent)
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer PLAY OPTION.
3.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
4.
Verplaats de cursor naar BankExtentMin.
5.
Stel de onderste grens van de banken in.
6.
Verplaats de cursor naar BankExtentMax.
7.
Stelt de bovenste grens voor de banken in.
SYSTEM
72
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
Hiermee wordt de timing ingesteld waarmee de GT-10 naar de volgende patch overschakelt, wanneer banken met de pedalen
worden veranderd.
De timing instellen die gebruikt wordt voor het veranderen
van patches (Bank Change Mode)
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer PLAY OPTION.
3.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
4.
Verplaats de cursor naar Bank Chg Mode.
5.
Stel de timing voor het overschakelen van patches in.
Waarde Uitleg
Wait
Hoewel de indicatie in het scherm wordt bijgewerkt om de verandering in de bank aan te duiden, wanneer
een BANK pedaal wordt ingedrukt, zal de patch niet veranderen. De patch verandert wanneer een nummer
pedaal wordt ingedrukt.
Immed De patch schakelt direkt over wanneer een BANK pedaal of één van de nummer pedalen wordt ingedrukt.
SYSTEM
73
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
Hoofdstuk
5
Deze instelling bepaalt of de operationele EXP Pedaal status al dan niet wordt overgedragen naar de volgende patch, wanneer er
van patch wordt veranderd.
EXP Pedal Hold functioneert niet als Assign Source mode op Toggle is ingesteld (waarbij de waarde tussen Min en Max afwisselt, elke keer dat het pedaal wordt
ingedrukt).
Waardes van een EXP pedaal overbrengen wanneer patches
worden opgeroepen (EXP Pedal Hold)
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer PLAY OPTION.
3.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
4.
Verplaats de cursor naar EXP Pdl Hold.
5.
Stel in of EXP Pedal Hold gebruikt zal worden, of niet.
Waarde Uitleg
Off
De status van het EXP pedaal wordt niet overgedragen.
(Voorbeeld)
Als er van patch wordt veranderd terwijl het volume door een EXP pedaal wordt bestuurd, wordt het volume van
de daarop volgende patch aangepast op de waarde die in de betreffende patch is ingesteld. Als het EXP pedaal
wordt bediend, en die informatie naar de GT-10 wordt verzonden, zal het volume, overeenkomstig met de bewe-
ging van het pedaal, veranderen.
On
De status van het EXP pedaal wordt overgedragen.
(Voorbeeld)
Als er van patch wordt veranderd terwijl het volume door het EXP pedaal wordt bestuurd, zal het volume van de
daarop volgende patch de waarde aannemen die door de huidige positie van het pedaal (hoek) wordt bepaald.
Als het wah effect van de patch waarnaar wordt overgeschakeld door het EXP pedaal wordt bestuurd, neemt het
volume de waarde aan die in de patch is ingesteld, en het wah effect van de patch krijgt de waarde die door de
huidige positie van het pedaal (hoek) wordt bepaald.
SYSTEM
74
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
Alle niet verlichte pedaal indicators kunnen zo ingesteld worden dat deze in plaats daarvan zwak knipperen.
Dit maakt het gemakkelijker om de pedaal posities op het podium en andere donkere omgevingen te localiseren.
De manier waarop de pedaal indicators oplichten
veranderen (Pedal Indicate)
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer PLAY OPTION.
3.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
4.
Verplaats de cursor naar Pdl Indicate.
5.
Stel in of de Pedal Indicate functie gebruikt wordt, of niet.
Waarde Uitleg
Off De Pedal Indicator functie is niet in gebruik.
On Alle niet verlichte pedaal indicators knipperen.
SYSTEM
75
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
Hoofdstuk
5
Deze instelling bepaalt of de patches al dan niet veranderen als de knop (Dial) wordt gedraaid.
De functie van de draaiknop selecteren (Dial Function)
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer PLAY OPTION.
3.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
4.
Verplaats de cursor naar Dial Func.
5.
Selecteer de functie van de draaiknop.
Waarde Uitleg
Pat&Val
De draaiknop wordt voor zowel het veranderen van patches als het veranderen van de waarde van instellin-
gen gebruikt. Behalve het veranderen van patches met het pedaal, kunnen deze ook met de draaiknop worden
veranderd.
Waarde De draaiknop wordt allen voor het veranderen van de waardes van instellingen gebruikt.
SYSTEM
76
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
Het opnieuw instellen van de GT-10 op de instellingen die in de fabriek werden gemaakt, wordt een 'Factory reset' genoemd.
Niet alleen kunt u alle instellingen op de waardes terugzetten zoals die waren toen de GT-10 uit de fabriek kwam, u kunt tevens
de reeks instellingen die opnieuw wordt ingesteld specificeren.
De fabrieksinstellingen herstellen (Factory Reset)
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer FACTORY RESET.
3.
Het FACTORY RESET scherm verschijnt.
4.
Stel de reeks voor Factory Reset in (zie onderstaande tabel).
Waarde Uitleg
System Systeem parameter instellingen.
Quick Instellingen voor de User Quick Setting 1-10.
U01-1–U50-4 Instellingen voor Patch nummer U01-1 tot U50-4.
5.
De gespecificeerde reeks parameters wordt in de oorspronkelijke fa-
brieksinstellingen teruggezet.
SYSTEM
De reeks data die u naar de
fabrieksinstellingen wilt terugzetten
77
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
Hoofdstuk
5
Hoewel het EXP pedaal van de GT-10 vanuit de fabriek op een optimale werking is ingesteld, kan langdurig gebruik en de
omgeving waarin u werkt maken dat het pedaal enigszins ontregeld raakt.
Als u problemen ondervindt, wanneer u het geluid niet volledig kunt afkappen met het volume pedaal, of het EXP PEDAL SW
niet kunt indrukken, kunt u de volgende procedure gebruiken om het pedaal opnieuw af te stellen.
Het EXP pedaal aanpassen
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer PDL CALIBRATION.
3.
Het PEDAL CALIBRATION scherm verschijnt.
4.
Druk de achterkant van het pedaal in.
5.
Het bericht 'OK' verschijnt, en dan wordt het volgende scherm ge-
toond.
Als u op [CATEGORY/ENTER] drukt zonder de
achterkant van het EXP pedaal in te drukken, of
met een onjuiste EXP pedaal waarde (hoek),
verschijnt 'Area Over' in het scherm, en kunt u niet
naar de volgende stap verder.
Stel de pedaal positie opnieuw in.
6.
Druk de voorkant van het pedaal in.
7.
Het bericht 'OK' verschijnt, en dan wordt het volgende scherm ge-
toond.
Als u op [CATEGORY/ENTER] drukt zonder de
achterkant van het EXP pedaal in te drukken, of
met een onjuiste EXP pedaal waarde (hoek),
verschijnt 'Area Over' in het scherm, en kunt u niet
naar de volgende stap verder.
Stel de pedaal positie opnieuw in.
SYSTEM
78
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
8.
Druk de voorkant van het pedaal stevig in.
9.
Herhaal stappen 8 en 9 om de Thres parameter aan te passen, zodat
de EXP PEDAL SW indicator oplicht en uitdooft met de juiste sterkte
waarmee het pedaal wordt ingedrukt.
10.
De gevoeligheid van de PEDAL SW wordt gekalibreerd.
79
Hoofdstuk
6
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten
externe MIDI apparaten gebruiken
De volgende operaties met gebruik van MIDI kunnen op de
GT-10 worden uitgevoerd.
Om MIDI te kunnen gebruiken moeten de MIDI kanalen van de verbonden
apparaten overeenkomen. Als de instellingen voor de MIDI kanalen onjuist
zijn, kan de GT-10 geen data met andere MIDI apparaten uitwisselen.
Program Change berichten verzenden
Als een patch op de GT-10 is geselecteerd, wordt een Program
Change bericht, corresponderend met het patch nummer,
gelijktijdig verzonden. Het externe MIDI apparaat verandert
vervolgens zijn instellingen volgens het ontvangen Program
Change bericht.
fig.08-010
Control Change berichten verzenden
Data die de acties beschrijven van het CTL pedaal, EXP pedaal,
EXP PEDAL SW en externe apparaten die op de EXP PEDAL
2/CTL 3, 4 jacks zijn aangesloten, worden als Control Change
berichten verzonden. Dit soort berichten kan gebruikt worden
om (onder andere) de parameters van een extern MIDI
apparaat te manipuleren.
Data verzenden
U kunt Exclusive berichten gebruiken om de instellingen voor
effectgeluiden en andere inhoud die in de GT-10 is opgeslagen
naar andere MIDI apparaten te verzenden. U kunt
bijvoorbeeld een andere GT-10 van dezelfde instellingen
voorzien, en effectgeluid instellingen in een sequencer of ander
apparaat opslaan.
Patch nummers veranderen
Als de GT-10 Program Change berichten van het externe MIDI
apparaat ontvangt, worden zijn patches automatisch veranderd.
U kunt de overeenkomsten tussen MIDI Program Change berichten en de GT-
10 patches met de Program Change Map (p.84) instellen. U moet deze
overeenkomsten mogelijk bijstellen als u een aantal effecten in combinatie met
andere MIDI apparaten wilt instellen.
De hieronder getoonde aansluitingen zijn om een sequencer
automatisch een achtergrond te laten uitvoeren als een gitaar
wordt bespeeld. De patches veranderen automatisch als de
programma nummers corresponderend met de patches samen
met de uitvoeringsdata worden ingevoerd, op de punten waar
u wilt dat de GT-10 patches veranderen.
Control Change berichten ontvangen
U kunt gespecificeerde parameters tijdens een uitvoering besturen door de
GT-10 Control Change berichten te laten ontvangen. Parameters die bestuurd
worden, kunnen met 'Manual Settings' (p.51) worden ingesteld.
Data ontvangen
De GT-10 kan data die vanaf een andere GT-10 is verzonden,
of data die in een sequencer is opgeslagen ontvangen.
Wat kunt u met MIDI doen?
Bediening vanaf de GT-10
MIDI OUT
MIDI IN
De GT-10 op afstand besturen met
gebruik van een extern MIDI apparaat
MIDI OUT
M
MIDI berichten tussen de computer en de GT-10 uitwisselen
Als u de GT-10 in de speciaal daarvoor bestemde driver mode zet, en deze met een USB kabel op de PC/Mac aansluit,
kunnen MIDI berichten via USB in twee richtingen worden overgedragen. Stel de MIDI invoer en uitvoer poorten van de
computer op 'GT-10' in.
Als u een USB verbinding tussen de GT-10 en PC/Mac maakt, wordt de overdracht van MIDI berichten via MIDI
80
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken
Hier volgt een beschrijving van de MIDI functies van de GT-10. Stel deze wanneer nodig in, afhankelijk van wat u gaat doen.
Hiermee wordt het MIDI kanaal, dat voor het ontvangen van MIDI berichten wordt gebruikt, ingesteld.
Instellingen voor MIDI functies maken
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer MIDI.
3.
Het MIDI MENU scherm verschijnt.
4.
Selecteer SETTING.
5.
Het SETTING scherm verschijnt.
6.
Selecteer de parameter.
7.
Verander de waarde van de instelling.
Stel elke parameter indien nodig in. Details van
deze instellingen vindt u in de volgende sectie.
Het MIDI Receive kanaal instellen
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'Rx Channel' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
1–16
SYSTEM
81
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken
Hoofdstuk
6
Dit maakt instellingen voor de kanalen die voor MIDI informatie worden gebruikt.
Dit stelt het MIDI kanaal in dat voor het verzenden van MIDI berichten wordt gebruikt.
Hiermee wordt de MIDI Device ID ingesteld, dat gebruikt wordt voor het verzenden en ontvangen van Exclusive berichten.
Deze instelling bepaalt de basis die gebruikt wordt voor het synchroniseren van de timing van de effect modulatie snelheid en
andere op tijd gebaseerde parameters.
De MIDI Omni Mode instellen
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'Omni Mode' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Omni On
Berichten worden op alle kanalen ontvangen,
ongeacht de MIDI kanaal instellingen.
Zelfs als Omni Mode op 'Omni On' is
ingesteld, zijn de enige ontvangen Exclusive
berichten voor Device ID data die met 'Device
ID' is ingesteld.
Omni Off
Informatie wordt ontvangen via het kanaal dat met
de Rx Channel instelling is gespecificeerd.
Het MIDI Transmit kanaal instellen
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'Tx Channel' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
1–16, Rx
Als dit op 'Rx' is ingesteld, is dit MIDI kanaal
hetzelfde als het MIDI Receive kanaal.
De MIDI Device ID instellen
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'Device ID' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
1–32
De MIDI Sync klok instellen
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'Sync Clock' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Auto
Auto Operaties worden aan de MIDI klok, ontvan-
gen via MIDI, gesynchroniseerd. Operaties worden
echter automatisch met de interne klok van de GT-10
gesynchroniseerd als de GT-10 de externe klok niet
kan ontvangen.
Als een extern MIDI apparaat is aangesloten,
wordt de Master BPM gesynchroniseerd met
het tempo van het externe MIDI apparaat, en
wordt de Master BPM instelling dus
uitgeschakeld. Om de Master BPM te kunnen
instellen, zet u dit op 'Internal'.
Wanneer uitvoeringen aan het MIDI klok
signaal van een extern MIDI apparaat worden
gesynchroniseerd, kunnen timing problemen
in de uitvoering optreden door storingen van
de MIDI klok.
Internal
Internal Operaties worden met de interne klok van
de GT-10 gesynchroniseerd.
82
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken
Deze instelling bepaalt of Program Change berichten wel of niet worden uitgevoerd als er op de GT-10 van patch wordt
veranderd.
Dit stelt het controller nummer in, als EXP pedaal operaties als Control Change berichten worden uitgevoerd.
Dit stelt het controller nummer in, als EXP PEDAL SW operaties als Control Change berichten worden uitgevoerd.
Dit stelt het controller nummer in als operatie data van het EXP PEDAL, aangesloten op de EXP PEDAL 2 jack, als Control
Change berichten worden uitgevoerd.
Program Change berichten verzenden
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'PC Out' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off
Program Change berichten worden niet uitgevoerd,
ook niet als er van patch wordt veranderd.
Op de GT-10 worden Bank Select berichten
tegelijkertijd met Program Change berichten
verzonden. Voor details, zie p.85.
On
Program Change berichten worden gelijktijdig uit-
gevoerd wanneer er van patch wordt veranderd.
EXP Pedaal operaties als Control Change berichten verzenden
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'EXP Out' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off Control Change berichten worden niet uitgevoerd.
CC#1–CC#31,
CC#64–CC#95
Dit stelt het controller nummer in, als EXP PEDAL
operatie data als Control Change berichten worden
uitgevoerd.
EXP Pedal SW operaties als Control Change berichten verzenden
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'EXP Sw Out' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off Control Change berichten worden niet uitgevoerd.
CC#1–CC#31,
CC#64–CC#95
Dit stelt het controller nummer in, als EXP PEDAL
SW operatie data als Control Change berichten
worden uitgevoerd.
Externe EXP pedaal operaties als Control Change berichten verzenden
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'EXP2 Out' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off Control Change berichten worden niet uitgevoerd.
CC#1–CC#31,
CC#64–CC#95
Dit stelt het controller nummer in, als externe EXP
Pedaal operatie data als Control Change berichten
worden uitgevoerd.
83
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken
Hoofdstuk
6
Dit stelt het controller nummer in, als CTL 1 en CTL 2 schakel operatie data als Control Change berichten wordt verzonden.
Dit stelt het controller nummer in, als operatie data van de op de CTL 3,4 jacks aangesloten voetschakelaar als Control Change
berichten wordt verzonden.
CTL pedaal operaties als Control Change berichten verzenden
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'CTL1 Out' of 'CTL2 Out' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off Control Change berichten worden niet verzonden.
CC#1–CC#31,
CC#64–CC#95
Dit stelt het controller nummer in als CTL 1 en CTL 2
operatie data als Control Change berichten worden
verzonden.
Externe voetschakelaar operaties als Control Change berichten
verzenden
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'CTL3 Out' of 'CTL4 Out' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off Control Change berichten worden niet verzonden.
CC#1–CC#31,
CC#64–CC#95
Dit stelt het controller nummer in externe voet-
schakelaar operatie data als Control Change bericht-
en worden verzonden.
84
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken
Wanneer patches worden veranderd met gebruik van Program Change berichten die door een extern MIDI apparaat worden
verzonden, kunt u de overeenkomst tussen Program Change berichten die door de GT-10 zijn ontvangen, en de patches die
veranderd zullen worden, vrijelijk in de 'Program Change Map' instellen.
Als de MIDI Omni Mode (p.81) op 'Omni Off' wordt ingesteld, moet het MIDI Rx kanaal (p.80) van te voren worden ingesteld, zodat het met het zendkanaal van het
externe MIDI apparaat overeenkomt.
Deze instelling bepaalt of patches volgens de Program Change Map instellingen of volgens de standaard instellingen worden
veranderd. .
Stel de overeenkomst tussen de ontvangen Program Change berichten en te veranderen patches in.
De overeenkomsten tussen Program Change berichten en
Patches instellen (Program Change Map)
De Program Change Map instellingen inschakelen/uitschakelen (MIDI Map Select)
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'Map Select' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Fix
Dit deactiveert de Program Change Map. Schakelt
naar de patches volgens de standaard instellingen.
Prog
Dit activeert de Program Change Map. Schakelt naar
de patches volgens de Program Change map.
De Program Change Map instellen
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer MIDI.
3.
Het MIDI MENU scherm verschijnt.
4.
Selecteer PROGRAM MAP.
De Program Change Map instellingen zijn niet
beschikbaar als Map Select op 'Fix' is ingesteld.
5.
Het PROGRAM MAP scherm verschijnt.
SYSTEM
85
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken
Hoofdstuk
6
Een bank select bericht bestaat uit een serie van twee control change berichten, de controllers genummerd 0 (CC#0) en 32
(CC#32). Gewoonlijk selecteert u een geluid met gebruik van het bank select bericht, gevolgd door een program change bericht.
Op de GT-10 worden deze berichten gebruikt om patch nummers te veranderen.
Als een patch op de GT-10 is geselecteerd, corresponderen de bank select en program change berichten die vanaf de GT-10
worden verzonden met elkaar, zoals hieronder wordt getoond.
Als u wilt weten of het ontvangende apparaat bank select berichten kan herkennen, raadpleegt u de beschrijving van control changes in het MIDI implementatie
overzicht in de handleiding van het ontvangende apparaat.
Als het ontvangende apparaat geen bank select berichten herkent, zal dit de bank select berichten negeren en alleen de program change berichten herkennen.
6.
Selecteer het ontvangen programma nummer.
Gebruik de cursor knoppen (links en rechts)
om het Bank Select nummer te selecteren.
Wanneer alleen Program Change berichten
worden gebruikt om programma
veranderingen te maken zonder gebruik van
Bank Select berichten, stelt u het programma
nummer (1-128) in als het Bank Select nummer
'0' is.
7.
Stel het corresponderende patch nummer van het ontvangen pro-
gramma nummer in.
8. Herhaal stappen 6-7 indien nodig, waarbij patch nummers op hun corresponderende
programma nummers worden ingesteld, totdat de Program Change map is voltooid.
Patches met gebruik van Bank select berichten veranderen
Patch nummers op een extern MIDI apparaat vanaf de GT-10 veranderen
1234
U01
U02
U03
U04
U05
U06
U07
U08
U09
U10
U11
U12
U13
U14
U15
U16
U17
U18
U19
U20
U21
U22
U23
U24
U25
U26
U27
U28
U29
U30
U31
U32
U33
U34
U35
0,0: 1
0,0: 5
0,0: 9
0,0: 13
0,0: 17
0,0: 21
0,0: 25
0,0: 29
0,0: 33
0,0: 37
0,0: 41
0,0: 45
0,0: 49
0,0: 53
0,0: 57
0,0: 61
0,0: 65
0,0: 69
0,0: 73
0,0: 77
0,0: 81
0,0: 85
0,0: 89
0,0: 93
0,0: 97
1,0: 1
1,0: 5
1,0: 9
1,0: 13
1,0: 17
0,0: 2
0,0: 6
0,0: 10
0,0: 14
0,0: 18
0,0: 22
0,0: 26
0,0: 30
0,0: 34
0,0: 38
0,0: 42
0,0: 46
0,0: 50
0,0: 54
0,0: 58
0,0: 62
0,0: 66
0,0: 70
0,0: 74
0,0: 78
0,0: 82
0,0: 86
0,0: 90
0,0: 94
0,0: 98
1,0: 2
1,0: 6
1,0: 10
1,0: 14
1,0: 18
0,0: 3
0,0: 7
0,0: 11
0,0: 15
0,0: 19
0,0: 23
0,0: 27
0,0: 31
0,0: 35
0,0: 39
0,0: 43
0,0: 47
0,0: 51
0,0: 55
0,0: 59
0,0: 63
0,0: 67
0,0: 71
0,0: 75
0,0: 79
0,0: 83
0,0: 87
0,0: 91
0,0: 95
0,0: 99
1,0: 3
1,0: 7
1,0: 11
1,0: 15
1,0: 19
0,0: 4
0,0: 8
0,0: 12
0,0: 16
0,0: 20
0,0: 24
0,0: 28
0,0: 32
0,0: 36
0,0: 40
0,0: 44
0,0: 48
0,0: 52
0,0: 56
0,0: 60
0,0: 64
0,0: 68
0,0: 72
0,0: 76
0,0: 80
0,0: 84
0,0: 88
0,0: 92
0,0: 96
0,0:100
1,0: 4
1,0: 8
1,0: 12
1,0: 16
1,0: 20
1,0: 21
1,0: 25
1,0: 29
1,0: 33
1,0: 37
1,0: 22
1,0: 26
1,0: 30
1,0: 34
1,0: 38
1,0: 23
1,0: 27
1,0: 31
1,0: 35
1,0: 39
1,0: 24
1,0: 28
1,0: 32
1,0: 36
1,0: 40
1234
1,0: 41
1,0: 45
1,0: 49
1,0: 53
1,0: 57
1,0: 61
1,0: 65
1,0: 69
1,0: 73
1,0: 77
1,0: 81
1,0: 85
1,0: 89
1,0: 93
1,0: 97
2,0: 1
2,0: 5
2,0: 9
2,0: 13
2,0: 17
2,0: 21
2,0: 25
2,0: 29
2,0: 33
2,0: 37
2,0: 41
2,0: 45
2,0: 49
2,0: 53
2,0: 57
2,0: 61
2,0: 65
2,0: 69
2,0: 73
2,0: 77
1,0: 42
1,0: 46
1,0: 50
1,0: 54
1,0: 58
1,0: 62
1,0: 66
1,0: 70
1,0: 74
1,0: 78
1,0: 82
1,0: 86
1,0: 90
1,0: 94
1,0: 98
2,0: 2
2,0: 6
2,0: 10
2,0: 14
2,0: 18
2,0: 22
2,0: 26
2,0: 30
2,0: 34
2,0: 38
2,0: 42
2,0: 46
2,0: 50
2,0: 54
2,0: 58
2,0: 62
2,0: 66
2,0: 70
2,0: 74
2,0: 78
1,0: 43
1,0: 47
1,0: 51
1,0: 55
1,0: 59
1,0: 63
1,0: 67
1,0: 71
1,0: 75
1,0: 79
1,0: 83
1,0: 87
1,0: 91
1,0: 95
1,0: 99
2,0: 3
2,0: 7
2,0: 11
2,0: 15
2,0: 19
2,0: 23
2,0: 27
2,0: 31
2,0: 35
2,0: 39
2,0: 43
2,0: 47
2,0: 51
2,0: 55
2,0: 59
2,0: 63
2,0: 67
2,0: 71
2,0: 75
2,0: 79
1,0: 44
1,0: 48
1,0: 52
1,0: 56
1,0: 60
1,0: 64
1,0: 68
1,0: 72
1,0: 76
1,0: 80
1,0: 84
1,0: 88
1,0: 92
1,0: 96
1,0:100
2,0: 4
2,0: 8
2,0: 12
2,0: 16
2,0: 20
2,0: 24
2,0: 28
2,0: 32
2,0: 36
2,0: 40
2,0: 44
2,0: 48
2,0: 52
2,0: 56
2,0: 60
2,0: 64
2,0: 68
2,0: 72
2,0: 76
2,0: 80
1234
1,0: 41
1,0: 45
1,0: 49
1,0: 53
1,0: 57
1,0: 61
1,0: 65
1,0: 69
1,0: 73
1,0: 77
1,0: 81
1,0: 85
1,0: 89
1,0: 93
1,0: 97
2,0: 1
2,0: 5
2,0: 9
2,0: 13
2,0: 17
2,0: 21
2,0: 25
2,0: 29
2,0: 33
2,0: 37
2,0: 41
2,0: 45
2,0: 49
2,0: 53
2,0: 57
2,0: 61
2,0: 65
2,0: 69
2,0: 73
2,0: 77
1,0: 42
1,0: 46
1,0: 50
1,0: 54
1,0: 58
1,0: 62
1,0: 66
1,0: 70
1,0: 74
1,0: 78
1,0: 82
1,0: 86
1,0: 90
1,0: 94
1,0: 98
2,0: 2
2,0: 6
2,0: 10
2,0: 14
2,0: 18
2,0: 22
2,0: 26
2,0: 30
2,0: 34
2,0: 38
2,0: 42
2,0: 46
2,0: 50
2,0: 54
2,0: 58
2,0: 62
2,0: 66
2,0: 70
2,0: 74
2,0: 78
1,0: 43
1,0: 47
1,0: 51
1,0: 55
1,0: 59
1,0: 63
1,0: 67
1,0: 71
1,0: 75
1,0: 79
1,0: 83
1,0: 87
1,0: 91
1,0: 95
1,0: 99
2,0: 3
2,0: 7
2,0: 11
2,0: 15
2,0: 19
2,0: 23
2,0: 27
2,0: 31
2,0: 35
2,0: 39
2,0: 43
2,0: 47
2,0: 51
2,0: 55
2,0: 59
2,0: 63
2,0: 67
2,0: 71
2,0: 75
2,0: 79
1,0: 44
1,0: 48
1,0: 52
1,0: 56
1,0: 60
1,0: 64
1,0: 68
1,0: 72
1,0: 76
1,0: 80
1,0: 84
1,0: 88
1,0: 92
1,0: 96
1,0:100
2,0: 4
2,0: 8
2,0: 12
2,0: 16
2,0: 20
2,0: 24
2,0: 28
2,0: 32
2,0: 36
2,0: 40
2,0: 44
2,0: 48
2,0: 52
2,0: 56
2,0: 60
2,0: 64
2,0: 68
2,0: 72
2,0: 76
2,0: 80
U36
U37
U38
U39
U40
U41
U42
U43
U44
U45
U46
U47
U48
U49
U50
P01
P02
P03
P04
P05
P06
P07
P08
P09
P10
P11
P12
P13
P14
P15
P16
P17
P18
P19
P20
12341234
3,0: 41
3,0: 45
3,0: 49
3,0: 53
3,0: 57
3,0: 61
3,0: 65
3,0: 69
3,0: 73
3,0: 77
3,0: 81
3,0: 85
3,0: 89
3,0: 93
3,0: 97
3,0: 42
3,0: 46
3,0: 50
3,0: 54
3,0: 58
3,0: 62
3,0: 66
3,0: 70
3,0: 74
3,0: 78
3,0: 82
3,0: 86
3,0: 90
3,0: 94
3,0: 98
3,0: 43
3,0: 47
3,0: 51
3,0: 55
3,0: 59
3,0: 63
3,0: 67
3,0: 71
3,0: 75
3,0: 79
3,0: 83
3,0: 87
3,0: 91
3,0: 95
3,0: 99
3,0: 44
3,0: 48
3,0: 52
3,0: 56
3,0: 60
3,0: 64
3,0: 68
3,0: 72
3,0: 76
3,0: 80
3,0: 84
3,0: 88
3,0: 92
3,0: 96
3,0:100
2,0: 81
2,0: 85
2,0: 89
2,0: 93
2,0: 97
3,0: 1
3,0: 5
3,0: 9
3,0: 13
3,0: 17
3,0: 21
3,0: 25
3,0: 29
3,0: 33
3,0: 37
2,0: 82
2,0: 86
2,0: 90
2,0: 94
2,0: 98
3,0: 2
3,0: 6
3,0: 10
3,0: 14
3,0: 18
3,0: 22
3,0: 26
3,0: 30
3,0: 34
3,0: 38
2,0: 83
2,0: 87
2,0: 91
2,0: 95
2,0: 99
3,0: 3
3,0: 7
3,0: 11
3,0: 15
3,0: 19
3,0: 23
3,0: 27
3,0: 31
3,0: 35
3,0: 39
2,0: 84
2,0: 88
2,0: 92
2,0: 96
2,0:100
3,0: 4
3,0: 8
3,0: 12
3,0: 16
3,0: 20
3,0: 24
3,0: 28
3,0: 32
3,0: 36
3,0: 40
P21
P22
P23
P24
P25
P26
P27
P28
P29
P30
P31
P32
P33
P34
P35
P36
P37
P38
P39
P40
P41
P42
P43
P44
P45
P46
P47
P48
P49
P50
Bank Nummer Bank NummerBank Nummer
Bank Select MSB (CC#0)
Bank Select LSB (CC#32)
Programmanummer
86
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken
Als de MIDI Map Select parameter op Fix staat, en u patch nummers op de GT-10 met gebruik van bank select berichten van een
extern MIDI apparaat wilt veranderen, controleert u hoe de externe bank select en program change berichten met de patch
nummers op de GT-10 corresponderen.
Correspondentie tabel met de patch nummers als de MIDI Map Select op Fix staat
PC#: Programma nummer
CC#0: Controller nummer 0 (Bank Select MSB)
* CC#0 data met een waarde van 04H of hoger, en de CC#32 worden genegeerd.
(Voorbeeld) Als naar Patch #30-3 (Bank U30, nummer 3) wordt veranderd
Verzend MIDI berichten van een externe MIDI sequencer in deze volgorde.
CC#0: 1
PC#: 19
Patch nummers op de GT-10 vanaf een extern MIDI apparaat
veranderen
PC# CC#0
0123
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
U01-1
U01-2
U01-3
U01-4
U02-1
U02-2
U02-3
U02-4
U03-1
U03-2
U03-3
U03-4
U04-1
U04-2
U04-3
U04-4
U05-1
U05-2
U05-3
U05-4
U06-1
U06-2
U06-3
U06-4
U07-1
U07-2
U07-3
U07-4
U08-1
U08-2
U08-3
U08-4
U09-1
U09-2
U09-3
U26-1
U26-2
U26-3
U26-4
U27-1
U27-2
U27-3
U27-4
U28-1
U28-2
U28-3
U28-4
U29-1
U29-2
U29-3
U29-4
U30-1
U30-2
U30-3
U30-4
U31-1
U31-2
U31-3
U31-4
U32-1
U32-2
U32-3
U32-4
U33-1
U33-2
U33-3
U33-4
U34-1
U34-2
U34-3
P01-1
P01-2
P01-3
P01-4
P02-1
P02-2
P02-3
P02-4
P03-1
P03-2
P03-3
P03-4
P04-1
P04-2
P04-3
P04-4
P05-1
P05-2
P05-3
P05-4
P06-1
P06-2
P06-3
P06-4
P07-1
P07-2
P07-3
P07-4
P08-1
P08-2
P08-3
P08-4
P09-1
P09-2
P09-3
P26-1
P26-2
P26-3
P26-4
P27-1
P27-2
P27-3
P27-4
P28-1
P28-2
P28-3
P28-4
P29-1
P29-2
P29-3
P29-4
P30-1
P30-2
P30-3
P30-4
P31-1
P31-2
P31-3
P31-4
P32-1
P32-2
P32-3
P32-4
P33-1
P33-2
P33-3
P33-4
P34-1
P34-2
P34-3
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
U09-4
U10-1
U10-2
U10-3
U10-4
U11-1
U11-2
U11-3
U11-4
U12-1
U12-2
U12-3
U12-4
U13-1
U13-2
U13-3
U13-4
U14-1
U14-2
U14-3
U14-4
U15-1
U15-2
U15-3
U15-4
U16-1
U16-2
U16-3
U16-4
U17-1
U17-2
U17-3
U17-4
U18-1
U18-2
U34-4
U35-1
U35-2
U35-3
U35-4
U36-1
U36-2
U36-3
U36-4
U37-1
U37-2
U37-3
U37-4
U38-1
U38-2
U38-3
U38-4
U39-1
U39-2
U39-3
U39-4
U40-1
U40-2
U40-3
U40-4
U41-1
U41-2
U41-3
U41-4
U42-1
U42-2
U42-3
U42-4
U43-1
U43-2
P09-4
P10-1
P10-2
P10-3
P10-4
P11-1
P11-2
P11-3
P11-4
P12-1
P12-2
P12-3
P12-4
P13-1
P13-2
P13-3
P13-4
P14-1
P14-2
P14-3
P14-4
P15-1
P15-2
P15-3
P15-4
P16-1
P16-2
P16-3
P16-4
P17-1
P17-2
P17-3
P17-4
P18-1
P18-2
P34-4
P35-1
P35-2
P35-3
P35-4
P36-1
P36-2
P36-3
P36-4
P37-1
P37-2
P37-3
P37-4
P38-1
P38-2
P38-3
P38-4
P39-1
P39-2
P39-3
P39-4
P40-1
P40-2
P40-3
P40-4
P41-1
P41-2
P41-3
P41-4
P42-1
P42-2
P42-3
P42-4
P43-1
P43-2
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
:
:
:
:
128
U18-3
U18-4
U19-1
U19-2
U19-3
U19-4
U20-1
U20-2
U20-3
U20-4
U21-1
U21-2
U21-3
U21-4
U21-1
U22-2
U22-3
U22-4
U23-1
U23-2
U23-3
U23-4
U24-1
U24-2
U24-3
U24-4
U25-1
U25-2
U25-3
U25-4
:
:
:
:
U25-4
U43-3
U43-4
U44-1
U44-2
U44-3
U44-4
U45-1
U45-2
U45-3
U45-4
U46-1
U46-2
U46-3
U46-4
U47-1
U47-2
U47-3
U47-4
U48-1
U48-2
U48-3
U48-4
U49-1
U49-2
U49-3
U49-4
U50-1
U50-2
U50-3
U50-4
:
:
:
:
U50-4
P18-3
P18-4
P19-1
P19-2
P19-3
P19-4
P20-1
P20-2
P20-3
P20-4
P21-1
P21-2
P21-3
P21-4
P21-1
P22-2
P22-3
P22-4
P23-1
P23-2
P23-3
P23-4
P24-1
P24-2
P24-3
P24-4
P25-1
P25-2
P25-3
P25-4
:
:
:
:
P25-4
P43-3
P43-4
P44-1
P44-2
P44-3
P44-4
P45-1
P45-2
P45-3
P45-4
P46-1
P46-2
P46-3
P46-4
P47-1
P47-2
P47-3
P47-4
P48-1
P48-2
P48-3
P48-4
P49-1
P49-2
P49-3
P49-4
P50-1
P50-2
P50-3
P50-4
:
:
:
:
P50-4
Bank
Nummer
PC# CC#0
0123
PC# CC#0
0123
PC# CC#0
0123
PC# CC#0
0123
PC# CC#0
0123
Als alleen Program Change berichten worden gebruikt om programma veranderingen te maken, z
onder gebruik van bank select berichten, stelt u het programma nummer (1-128) in, als het Bank select nummer ’0’ is.
87
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken
Hoofdstuk
6
Met de GT-10 kunt u Exclusive berichten gebruiken om een andere GT-10 op dezelfde instellingen in te stellen, of effectgeluid
instellingen in MIDI sequencers en soortgelijke apparaten op te slaan. Deze data overdracht wordt bulk dump genoemd.
Data naar een extern MIDI apparaat verzenden (Bulk Dump)
De aansluitingen maken
Voor het opslaan in een MIDI sequencer Voor het verzenden van data naar een
andere GT-10
Maak aansluitingen zoals in het figuur hieronder en stel de se-
quencer zo in, dat deze Exclusive berichten kan ontvangen.
Maak aansluitingen zoals in het figuur hieronder, en zorg dat de
Device ID van de verzendende en ontvangende apparaten
overeenkomt.
fig.08-140 fig.08-150
Voor instructies over het bedienen van de sequencer raadpleegt u de
gebruikershandleiding van de sequencer die u gebruikt.
MIDI IN
M
88
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken
De volgende types data kunnen verzonden worden. U kunt data verzenden door de reeks van het begin tot het eind van de
overdracht te specificeren.
Verzenden
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer MIDI.
3.
Het MIDI MENU scherm verschijnt.
4.
Selecteer eer B.DUMP.
5.
Het BULK DUMP scherm verschijnt.
6.
Selecteer het begin en het eind van de data die verzonden moet
worden.
Weergave Verzonden data
System Systeem parameter instellingen
Quick Instellingen voor de User Quick Setting
U01-1–U50-4 Instellingen voor patch nummer U01 tot U50-4
Temp Instellingen voor de op dat moment geselecteerde patch
7.
De data wordt verzonden.
SYSTEM
89
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken
Hoofdstuk
6
U kunt instellingen herstellen door data die in een MIDI sequencer is opgeslagen met behulp van een bulk dump te importeren.
Deze data ontvangende operatie wordt een 'bulk load' genoemd.
Data van een extern MIDI apparaat ontvangen (Bulk Load)
De aansluitingen maken
Voor het ontvangen van data die in een sequencer werd opgeslagen
Sluit aan als hieronder wordt getoond. Stel de Device ID van de GT-10 op hetzelfde nummer in dat werd gebruikt toen de data naar
de MIDI sequencer werd verzonden (p.81).
Voor instructies over het bedienen van de sequencer raadpleegt u de gebruikershandleiding van de sequencer die u gebruikt.
Ontvangen
1. Verzend de data van het externe MIDI apparaat.
Als data wordt ontvangen verschijnt het
bericht 'BULK DATA RECEIVING' in het
scherm.
Zet de stroom niet uit terwijl bulk data wordt
ontvangen.
Wanneer het bericht 'MIDI BUFFER FULL'
verschijnt, controleert u de aansluitingen en
reduceert u het tempo van het verzendende
MIDI apparaat.
MIDI OUT
M
90
Hoofdstuk 7 De GT-10 gebruiken als deze
via USB op een computer is aangesloten
Met de GT-10 kunt u USB gebruiken om digitale geluidssignalen tussen de GT-10 en de computer te verzenden.
Door slechts de GT-10 met een USB kabel op de PC/Mac aan te sluiten, kunnen geluidssignalen via USB in twee richtingen
worden overgebracht.
De GT-10 gebruikt een standaard driver die zich in het OS bevindt. De driver wordt automatisch geïnstalleerd wanneer de
verbinding met de computer via USB is gemaakt.
Met gebruik van de speciale driver kunt u geluid opnemen, afspelen en bewerken met een hoge geluidskwaliteit en stabiele
timing.
Het besturen van de GT-10 met gebruik van MIDI berichten via USB is hiermee ook mogelijk.
U kunt de speciale GT-10 driver downloaden van de Roland website.
Het programma en de procedures voor het installeren van de driver verschillen, afhankelijk van de gebruiksomgeving. Lees de
Readme in het gedownloade bestand zorgvuldig door.
Als u de GT-10 in de speciale driver mode (p.91) zet en op de PC/Mac aansluit met een USB kabel, kunt u MIDI berichten via USB
in twee richtingen verzenden.
Stel de MIDI invoer en uitvoer poorten van de computer op 'GT-10' in.
Als de USB verbinding tussen de GT-10 en PC/Mac is gemaakt, wordt de overdracht van MIDI berichten via MIDI aansluitingen
gedeactiveerd.
Meer over aan MIDI gerelateerde instellingen vindt u bij 'De instellingen voor MIDI functies maken' (p.80).
Voordat een USB verbinding wordt gemaakt
De USB driver installeren en instellen
MIDI berichten tussen de computer en de GT-10 uitwisselen
Wat is een USB driver?
Een USB driver is software die zich gedraagt als een bemiddelaar bij het verzenden van data tussen computer toepassingen
(zoals opname software en sequencer software) en het USB apparaat, wanneer de computer en het USB apparaat via een USB
kabel zijn verbonden.
De USB driver verzendt data van de toepassingen naar het USB apparaat, en geeft omgekeerd berichten van het USB
apparaat aan de toepassingen door.
Applicatie
software
USB
driver
Computer GT-10
USB kabel
USB aansluiting
-
GT-
GT
91
Hoofdstuk 7 De GT-10 gebruiken als deze via USB op een computer is
Hoofdstuk
7
Schakelt tussen twee operationele modes, één gebruikt de speciale driver die zich in het gedownloade bestand bevindt, en één
waarbij de OS (Windows/Mac OS) standaard driver wordt gebruikt.
De driver mode veranderen
1. Sluit alle sequencer software en andere toepassingen op de computer die van de
GT-10 gebruikmaken.
2.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
3.
Selecteer USB.
4.
Het USB scherm verschijnt.
5.
Verplaats de cursor naar Driver Mode.
6.
Selecteer de Driver Mode.
Het 'PLEASE RESTART' bericht verschijnt.
Instelling Uitleg
Standard
Deze mode gebruikt de standaard USB driver van het besturingssysteem.
U kunt MIDI niet gebruiken als Standard als de driver mode is geselecteerd. Als u MIDI wilt gebruiken met de USB verbinding,
stelt u de GT-10 op de Advanced driver mode in.
Advanced
Deze mode gebruikt de speciale driver.
Als u de speciale driver voor de Advanced mode nog niet geïnstalleerd heeft, zet u de GT-10 in deze status uit, en installeert u de
driver.
7. Zet de GT-10 uit, en weer aan.
De functie van een mode is niet beschikbaar
voordat de stroom is uitgezet, en dan weer
aangezet.
SYSTEM
92
Hoofdstuk 7 De GT-10 gebruiken als deze via USB op een computer is
In de volgende sectie worden de aan USB gerelateerde functies van de GT-10 beschreven.
Maak deze instellingen, aangepast aan de manier waarop u de GT-10 gaat gebruiken.
Hiermee kunt u het volumeniveau van de digitale geluidssignalen die via de GT-10 worden uitgestuurd aanpassen, en de
hoeveelheid digitaal geluid van USB (computer) die gemixed wordt bijstellen.
De USB functies instellen
De invoer en uitvoer van het digitale geluidssignaal instellen
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
3.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
4.
Selecteer het TOTAL (pagina 3) scherm.
5.
Verplaats de cursor naar USB/DGT Out Lev of USB Mix Level.
6.
Pas de parameters aan.
Parameter Uitleg
USB/DGT Out Lev
Past het volumeniveau van de digitale geluidssignalen die naar de USB (Computer) en DIGITAL OUT aansluitin-
gen wordt gestuurd aan.
USB Mix Level
Stelt het volumeniveau van de gemixte digitale geluidssignalen van USB (computer) in, als INPUT SELECT (p.61)
op 'Guitar 1-3' is ingesteld.
SYSTEM
93
Hoofdstuk 7 De GT-10 gebruiken als deze via USB op een computer is
Hoofdstuk
7
Verandert de uitvoer van het GT-10 geluid naar de OUTPUT en PHONES jack.
De Direct Monitor instellen
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer USB.
3.
Het USB scherm verschijnt.
4.
Verplaats de cursor naar Dir.Monitor.
5.
Selecteer de Monitor Mode.
Voor meer informatie over signaal paden die met
de Direct Monitor parameter instellingen worden
ingesteld, zie 'Signaalstroom' (p.142).
Parameter/
Reeks
Uitleg
Off
Zet dit op Off als geluidsdata intern via een computer
wordt verzonden (Thru).
In deze staat is er geen geluid te horen, tenzij de in-
stelling op de computer Thru is.
On
Het GT-10 geluid wordt uitgestuurd. Zet dit op On
als de GT-10 als een op zichzelf staand apparaat
wordt gebruikt, en niet op een computer is aangeslo-
ten (als dit op Off staat, wordt alleen USB invoerge-
luid uitgestuurd).
Deze instelling kan niet opgeslagen worden. Deze wordt op On ingesteld
als het apparaat wordt aangezet.
Als u de speciale driver gebruikt, kunt u Dir.Monitor On/Off vanaf een
ASIO 2.0 compatibele toepassing besturen.
SYSTEM
Geluidssignaal
GT-10 geluid
Koptelefoon
Gitaarversterker
Dir.Monitor
USB OUT USB IN
Audio OUT
Audio IN
OUTPUT L/R
PHONES
Computer
94
Hoofdstuk 7 De GT-10 gebruiken als deze via USB op een computer is
Deze instelling bepaalt of het commando (het Direct Monitor commando), dat de Direct Monitor instelling (p.93) regelt,
beschikbaar is of niet.
In de computer toepassing stelt u de poort voor geluidsinvoer op GT-10 in.
Als geluidsdata via de software die u gebruikt wordt gevoerd, zet u de Direct Monitor uit.
De Direct Monitor instelling vanaf een extern apparaat besturen
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer USB.
3.
Het USB scherm verschijnt.
4.
Verplaats de cursor naar Monitor Cmd.
5.
Stel de gewenste waarde in.
Parameter/
Range
Uitleg
Disable
Het Direct Monitor commando is niet beschikbaar, de Direct Monitor mode ingesteld door de GT-10 blijft be-
houden.
Enable
Het Direct Monitor commando is beschikbaar, zodat de Direct Monitor mode vanaf een extern apparaat veranderd
kan worden.
De uitvoer van de GT-10 met een computer opnemen
SYSTEM
95
Hoofdstuk 7 De GT-10 gebruiken als deze via USB op een computer is
Hoofdstuk
7
In de computer toepassing stelt u de poort voor geluidsuitvoer op GT-10 in.
U kunt de GT-10 gebruiken om effecten op de geluidsdata die door de computer wordt gespeeld toe te passen, en de data
vervolgens opnieuw met de computer op te nemen.
Gebruik dit proces als u bijvoorbeeld effecten aan bestaande geluidsdata wilt toevoegen.
Stel de software in, zodat het geluid daar niet doorgevoerd wordt.
GT-10 effecten op het afspeelgeluid van een computer
toepassen
1.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
2.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
3.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
4.
Stel de INPUT SELECT parameter op USB in.
Stel de software in, zodat het geluid daar niet
doorgevoerd wordt.
Parameter/
Range
Uitleg
Guitar 1–3 Effecten worden toegepast op de signalen die via de INPUT jacks worden ingevoerd.
USB In Effecten worden toegepast op de signalen die via USB worden ingevoerd.
SYSTEM
96
Hoofdstuk 8 Parametergids
In dit hoofdstuk vindt u gedetailleerde omschrijvingen van alle GT-10 effecten en de parameters waarmee deze bestuurd worden.
Het formaat dat voor parameter namen wordt gebruikt is gebaseerd op de manier waarop de namen worden weergegeven als het scherm in List View is.
Dit is een effect dat een lange sustain produceert, door het
volumeniveau van het ingangssignaal gelijkmatig te spreiden.
U kunt dit naar een limiter schakelen om alleen de
geluidspieken te onderdrukken en vervorming te voorkomen.
Dit effect vervormt het geluid om een lange sustain te creëren.
Het biedt 30 types vervorming en aangepaste instellingen.
De in dit document vermelde handelsmerken zijn handelsmerken van hun respectievelijke eigenaars. Dit zijn aparte
bedrijven van Roland/BOSS. Deze bedrijven zijn niet aangesloten bij Roland/BOSS en hebben geen licentie of autorisatie
voor de BOSS GT-10.
Deze merken worden slechts gebruikt om de apparatuur, waarvan het geluid gesimuleerd wordt, te identificeren.
COMP (Compressor)
Parameter/
Bereik
Uitleg
COMP ON/OFF (Compressor ON/OFF)
Off, On
Zet het COMP effect aan/uit.
Door [COMP] in te drukken wordt aan en
uit afgewisseld.
TYPE
Selecteer het compressor type
Compressor
Het effect functioneert als een compres-
sor.
Limiter Het effect functioneert als een limiter.
Sustain (Type=Compressor)
0–100
Past de reeks (tijd) aan waarbinnen lage
signaal niveaus omhoog geduwd wor-
den. Hogere waardes resulteren in lan-
gere sustain.
Attack (Type=Compressor)
0–100
Past de sterkte van de picking attack aan,
als de snaren worden bespeeld. Hogere
waardes resulteren in een scherpere
attack, en creert een helderder gedefini-
eerd geluid.
Threshold (Type=Limiter)
0–100
Als het ingangssignaalniveau dit drem-
pelniveau overschrijdt, zal limiting wor-
den toegepast.
Release (Type=Limiter)
0–100
Past de tijd aan vanaf het moment dat het
niveau tot onder de drempelwaarde
daalt, totdat limiting verwijderd is.
Tone
-50–+50 Stelt de klank bij.
Level
0–100 Stelt het volume bij.
OD/DS
(Overdrive/Distortion)
Parameter/
Bereik
Uitleg
OD/DS (Overdrive/Distortion ON/OFF)
Off, On
Zet het OD/DS effect aan/uit.
Door op [OD/DS] te drukken worden
aan en uit afgewisseld.
Type
Selecteert het type vervorming
BOOSTER
Mid Boost
Dit is een booster met unieke kenmerken
in de middenreeks.
Door aan te sluiten vóór de COSM ver-
sterker wordt een geluid geschikt voor
solo's geproduceerd.
Clean Boost
Dit functioneert niet alleen als een boos-
ter, maar produceert ook een clean geluid
met een punch, zelfs wanneer alleen
gebruikt.
Treble Bst
Dit is een booster met heldere karakteris-
tieken.
BLUES
Blues OD
Dit is een crunch geluid van de BOSS BD-
2.
Dit produceert vervorming die de nuan-
ces van picking realistisch reproduceert.
Crunch
Een glansrijk crunch geluid met een toe-
gevoegd amp distortion element.
Natural OD
Dit is een overdrive geluid dat vervor-
ming met een natuurlijk gevoel biedt.
OD
OD-1
Dit is het geluid van de BOSS OD-1.
Dit produceert een milde, zachte vervor-
ming.
T-Scream Dit modelleert een Ibanez TS-808.
Turbo OD
Dit is het high-gain overdrive geluid van
de BOSS OD-2.
Warm OD Dit is een warme overdrive.
DIST
Distortion
Dit geeft een basis, traditioneel distortion
geluid.
Mild DS
Dit is een distortion geluid dat een milde
vervorming produceert.
Mid DS
Dit distortion geluid heeft een omhoog
geduwde middenreeks.
97
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
CLASSIC
RAT Dit modelleert een Proco RAT.
GUV DS Dit modelleert een Marshall GUV'NOR.
DST+ Dit modelleert een MXR DISTORTION+.
MODERN
Modern DS
Dit is het diepe vervormde geluid van een
grote high-gain stack.
Solid DS
Dit is een distortion geluid met een edge
effect.
Stack
Een vet geluid met een toegevoegd ele-
ment van een stack versterker's vervor-
ming.
METAL
Loud
Dit is een distortion geluid dat ideaal is
voor uitvoeringen van heavy riffs.
Metal Zone
Dit is het geluid van de BOSS MT-2.
Het produceert een brede reeks metal
geluiden, van old style tot slash metal.
Lead
Produceert een vervormd geluid met
zowel de zachtheid van een overdrive en
een diepe vervorming.
FUZZ
’60s FUZZ
Dit modelleert een FUZZFACE.
Het produceert een vet fuzz geluid.
Oct FUZZ Dit modelleert een ACETONE FUZZ.
MUFF FUZZ
Dit modelleert een Electro-Harmonix Big
Muff π.
Custom
Custom OD/DS
U kunt dit naar wens aanpassen, om het
gewenste geluid te verkrijgen.
Drive
0–120 Past de diepte van vervorming aan.
Bottom
-50–+50
Past het geluid van de lage frequentie-
reeks aan. Als dit naar links wordt
gedraaid (tegen de klok in), wordt een
geluid waarvan het low end is afgekapt
geproduceerd. Naar rechts gedraaid
wordt het low end van het geluid omhoog
geduwd.
Tone
-50–+50 Past de klank aan.
Solo Sw
Off, On Het geluid dat geschikt is voor solo's.
SoloLevel
0–100
Past het volumeniveau aan als Solo SW is
ingeschakeld.
EffectLev (Effect Level)
0–100
Past het volume van het OD/DS geluid
aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan.
Parameter/
Bereik
Uitleg
Parameter/
Bereik
Uitleg
CUSTOM TYPE SETTING
Instelling beschikbaar als TYPE op Custom is ingesteld.
Type
Dit selecteert het basisgeluid als de TYPE parameter op Custom is
ingesteld.
OD-1 Dit is het geluid van de BOSS OD-1.
OD-2 Dit is een overdrive geluid met high gain.
CRUNCH Dit is een crunch geluid.
DS-1
Dit geeft een basaal, traditioneel ver-
vormd geluid.
DS-2
Dit is een metal geluid met een kenmer-
kende middenreeks.
METAL-1
Dit is een metal geluid met een karakteris-
tieke middenreeks.
METAL-2 Dit geeft een heavy metal geluid.
FUZZ
Dit geeft een basaal, traditioneel fuzz
geluid.
Bottom
-50–+50
Dit regelt de lage frequentiereeks van het
ingangsgeluid en past de hoeveelheid
vervorming in de lage frequentiereeks
aan.
Top
-50–+50
Dit regelt de hoge frequentiereeks van het
ingangsgeluid en past de hoeveelheid
vervorming in de hoge frequentiereeks
aan.
Low
-50–+50
Past het lage reeks geluid aan, nadat ver-
vorming is toegepast.
High
-50–+50
Past het hoge reeks geluid aan nadat ver-
vorming is toegepast.
98
Hoofdstuk 8 Parametergids
COSM technologie simuleert verschillende voorversterker
karakteristieken, luidspreker afmetingen en behuizingvormen.
U kunt aparte instellingen voor kanaal A en kanaal B maken.
PREAMP
Parameter/
Bereik
Uitleg
PREAMP ON/OFF
Off, On
Zet het COSM AMP effect aan/uit.
Door [PREAMP] in te drukken wordt tus-
sen aan en uit afgewisseld.
Ch.Mode (Channel Mode)
Selecteert hoe de twee kanalen gebruikt worden.
Single
Alleen het met Channel Select geselec-
teerde kanaal wordt gebruikt.
Dual Mono
De uitvoer van kanalen A en B wordt
gemixed.
Dual L/R
Kanaal A wordt via links uitgestuurd en
kanaal B wordt via rechts uitgestuurd.
Dynamic
Kanalen A en B worden afgewisseld vol-
gens het ingangsvolume niveau van de
gitaar. Dit produceert dynamische klank-
veranderingen in respons op de picking
dynamiek.
Ch.Select (Channel Select)
Ch.A, Ch.B
Selecteert het Preamp kanaal waarvan de
instellingen veranderd moeten worden.
Ch.DlyTim (Channel Delay Time)
0ms–100ms
De uitvoer van kanaal B wordt lichtelijk
vertraagd.
Door dit aan te passen wordt het gevoel
van diepte en lucht in het geluid sterker.
Deze parameter is beschikbaar als Channel
Mode op Dual Mode of Dual L/R is ingesteld.
Dyna.Sens (Dynamic Sensitivity)
A
B
A
B
A
B
L
R
A
B
Input Level
0–100
Past de gevoeligheid aan in respons op
het ingangsniveau, verandert de timing
van de kanaal wisselingen.
Deze parameter is beschikbaar als Channel
Mode op Dynamic is ingesteld.
Preamp Type List
Parameter/
Bereik
Uitleg
Type
Dit stelt het type gitaar voorversterker in.
JC CLEAN
BOSS Clean Uitleg
JC-120
Dit is een clean geluid dat zacht en warm
is.
Jazz Combo Dit is het geluid van de Roland JC-120.
Full Range Dit is een geluid dat geschikt is voor jazz.
TW CLEAN
Clean TWIN
Dit is een geluid met een flat response.
Goed voor akoestische gitaar.
Pro Crunch Dit modelleert een Fender Twin reverb.
Tweed Dit modelleert een Fender Pro Reverb.
DELUX Crnch
Dit modelleert een Fender Bassman 4 x
10'' Combo.
CRUNCH
BOSS Crunch
Dit modelleert een Fender Deluxe
Reverb.
Blues
Dit is een crunch geluid dat de nuances
van picking op natuurgetrouwe wijze
reproduceert.
Wild Crunch
Dit is een geluid dat geschikt is voor
blues.
StackCrunch
Dit is een crunch geluid met een wilde
vervorming.
COMBO
VO Drive
Dit is een crunch geluid met een high
gain.
VO Lead
Dit modelleert het drive geluid van een
VOX AC-30TB.
Dit geluid is geschikt voor Britse rock van
de jaren zestig.
VO Clean
Dit modelleert het lead geluid van de
VOX AC-30TB.
MATCH
MATCH Drive
Dit modelleert de geluidsinvoer naar lin-
ker invoer op een Matchless D/C-30.
Een simulatie van de meest recente bui-
zenversterker, veel gebruikt in blues en
rock stijlen.
Fat MATCH
Dit modelleert het geluid van een
Matchless met een gewijzigde high gain.
MATCH Lead
Dit modelleert de geluidsinvoer naar
rechts, ingevoerd op een Matchless D/C-
30.
Parameter/
Bereik
Uitleg
99
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
JC CLEAN/TW CLEAN/CRUNCH/
COMBO/BG LEAD/MS STACK/R-FIER/
T-AMP/HI-GAIN/METAL
BG LEAD
BG Lead
Dit modelleert het lead geluid van de
MESA/Boogie combo versterker.
Het geluid van een buizenversterker,
typerend voor eind jaren 70-80.
BG Drive
Dit modelleert een MESA/Boogie met
TREBLE SHIFT SW aan.
BG Rhythm
Dit modelleert het ritme kanaal van een
MESA/Boogie.
MS CLASSIC
MS1959 I
Dit modelleert de geluidsinvoer naar
Input I en II op een Marshall 1959.
Dit is een trebly geluid geschikt voor har-
drock.
MS1959 I+II
Het geluid van het parallel schakelen van
invoer I en II, creëert een geluid met een
sterker low end dan I.
MS MODERN
MS HiGain
Dit modelleert het geluid van een Mashall
met een gewijzigde middenreeks boost.
MS Scoop
Dit is een Marshall geluid dat getweaked
is voor een metal geluid.
R-FIER
R-FIER Vnt
Modelleert het geluid van de Channel 2
VINTAGE mode op de MESA/Boogie
DUAL Rectifier.
R-FIER Mdn
Modelleert het geluid van de Channel 2
MODERN Mode op de MESA/Boogie
DUAL Rectifier.
R-FIER Cln
Modelleert het geluid van de Channel 1
CLEAN Mode op de MESDA/Boogie
DUAL Rectifier.
T-AMP
T-AMP Lead
Dit modelleert een Hughes&Kettner
Triamp AMP3.
T-AMP Crnch
Dit modelleert een Hughes&Kettner
Triamp AMP2.
T-AMP Clean
Dit modelleert een Hughes&Kettner
Triamp AMP1.
HI-GAIN
BOSS Drive
Dit is een drive geluid dat waanzinnige
vervorming produceert.
SLDN
Dit modelleert een Soldano SLO-100.
Dit is het typische geluid van de jaren
tachtig.
Lead Stack Dit is een lead geluid met high gain.
Heavy Lead
Een sterk lead geluid met extreme vervor-
ming.
METAL
BOSS Metal
Dit is een metal geluid geschikt voor
heavy riffs.
5150 Drive
Dit modelleert het lead kanaal van een
Peavey EVH 5150.
Metal Lead Dit is een lead geluid geschikt voor metal.
Edge Lead
Dit is een scherp geluid geschikt voor
solospel.
Custom
Dit is een custom voorversterker.
U kunt dit naar eigen believen aanpassen
om het gewenste geluid te verkrijgen.
Through
Dit zet de voorversterker van het kanaal
dat met Ch. Select is geselecteerd uit.
Parameter/
Bereik
Uitleg
Parameter/
Bereik
Uitleg
Gain
0–120
Past de vervorming van de versterker
aan.
Bass
0–100
Past de klank van de lage frequentiereeks
aan.
Middle
0–100
Past de klank van de middenfrequen-
tiereeks aan.
Treble
0–100
Past de klank van de hoge frequen-
tiereeks aan.
Presence
0–100
Past de klank van de ultra hoge frequen-
tiereeks aan.
U zet de Type parameter op VO Drive, VO
Lead, VO Clean, MATCH Drive, Fat MATCH
of MATCH Lead als de Presence parameter als
het high cut filter functioneert.
Level
0–100
Past het volume van de gehele voorver-
sterker aan.
* Wees voorzichtig en stel de Level instelling
niet te hoog in.
Bright
Zet de Bright instelling aan/uit.
De Bright parameter instelling is slechts gedeeltelijk beschikbaar bij
sommige JC CLEAN, TW CLEAN, CRUNCH of BIG LEAD instellingen
voor Preamp Type.
Off Bright wordt niet gebruikt.
On
Bright wordt ingeschakeld om een lichter
en meer knisperend geluid te creëren.
Gain Sw
Low,
Middle,
High
Er kan uit drie vervorming niveaus gese-
lecteerd worden: LOW, MIDDLE en
HIGH.
De vervorming neemt toe met instellin-
gen LOW, MIDDLE en HIGH.
* Het geluid van elk Type wordt gecreëerd op
basis van de Gain die op MIDDLE is
ingesteld. Daarom stelt u dit
normaalgesproken op MIDDLE in.
Solo Sw
Off, On
Solo SW wordt aangezet om het geluid
dat geschikt is voor solo's te creëren.
SoloLevel
0–100
Past het volumeniveau aan als de Solo Sw
op ON staat.
SP Type (Speaker Type)
100
Hoofdstuk 8 Parametergids
Custom
Selecteer het luidspreker type.
Off Dit zet de luidspreker simulator uit.
Original
Dit is de ingebouwde luidspreker van de
versterker die u met PREAMP TYPE heeft
geselecteerd.
1x8”
Dit is een compacte open-back luidspre-
kerkast met een 8 inch luidspreker.
1x10”
Dit is een compacte open-back luidspre-
kerkast met een 10 inch luidspreker.
1x12”
Dit is een compacte open-back luidspre-
kerkast met een 12 inch luidspreker.
2x12”
Dit is een algemene open-back luidspre-
kerkast met twee 12 inch luidsprekers.
4x10”
Dit is een optiamle luidsprekerkast voor
een grote gesloten versterker met vier 10
inch luidsprekers.
4x12”
Dit is een optimale luidsprekerkast voor
een grote gesloten versterker met vier 12
inch luidsprekers.
8x12”
Dit is een double stack van twee kasten,
elk met vier 12 inch luidsprekers.
Custom
Custom luidspreker.
U kunt dit naar wens aanpassen om het
gewenste geluid te verkrijgen.
Mic Type
Deze instelling selecteert het gesimuleerde mic type
DYN57
Dit is het geluid van de SHURE SM-57.
Algemene dynamische microfoon die
voor instrumenten en vocalen wordt
gebruikt. Optimaal voor het 'miken' van
gitaarversterkers.
DYN421
Dit is het geluid van de SENNHEISER
MD-421.
Dynamische microfoon met uitgebreid
low end.
CND451
Dit is het geluid van de AKG C451B.
Kleine condensator microfoon die voor
instrumenten wordt gebruikt.
CND87
Dit is het geluid van de NEUMANN U87.
Condensator microfoon met vlakke res-
pons.
FLAT
Simuleert een microfoon met een perfect
vlakke respons. Produceert een geluids-
beeld dat de indruk geeft van geluid dat
rechtstreeks via de luidsprekers wordt
beluisterd.(on site).
Mic Dis (Mic Distance)
Simuleert de afstand tussen de microfoon en de luidspreker.
Off Mic
Deze instelling laat de microfoon van de
luidspreker af wijzen.
On Mic
Biedt omstandigheden waarbij de micro-
foon meer naar de luidspreker wijst.
Mic Pos. (Mic Position)
Simuleert de positie van de microfoon.
Center
Simuleert de situatie waarin de micro-
foon in het midden van de luidspreker
conus is geplaatst.
Parameter/
Bereik
Uitleg
1–10cm
Simuleert de situatie waarin de micro-
foon weg van het midden van de luid-
spreker conus is geschoven.
Mic Level
0–100 Past het volume van de microfoon aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan.
Parameter/
Bereik
Uitleg
CUSTOM AMP SETTING
Instelling beschikbaar als Type op Custom is ingesteld.
Type
Selecteert het basis type voorversterker.
JC Clean Dit is het geluid van de Roland JC-120.
TW Clean Dit modelleert een Fender Twin Reverb.
Crunch
Dit is een crunch geluid dat een natuur-
lijke vervorming kan produceren.
VO Drive
Dit modelleert het drive geluid van een
VOX AC-30TB.
BG Lead
Dit modelleert het solo (lead) geluid van
de MESA/Boogie combo versterker.
MS HiGain
Dit modelleert het geluid van een Mars-
hall met een gewijzigde middenreeks
boost.
Modern Stk
Modelleert het geluid van de Channel 2
MODERN Mode op de MESA/Boogie
DUAL Rectifier.
Bottom
-50–+50
Dit regelt de lage frequentiereeks van het
ingangsgeluid en past de hoeveelheid
vervorming in de lage frequentiereeks
aan.
Edge
-50–+50
Dit regelt de hoge frequentiereeks van het
ingangsgeluid en past de hoeveelheid
vervorming in de hoge frequentiereeks
aan.
Bass Freq (Bass Frequency)
-50–+50
Past de frequentie die door de BASS knop
wordt beïnvloed aan.
Tre Freq (Treble Frequency)
-50–+50
Past de frequentie die door de TREBLE
knop wordt beïnvloed aan.
PreampLow
-50–+50
Past het lage frequentie geluid van de
voorversterker sectie aan.
Preamp Hi (Preamp High)
-50–+50
Past het hoge frequentie geluid van de
voorversterker sectie aan.
Parameter/
Bereik
Uitleg
101
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
Hiermee wordt het geluid als een equalizer aangepast. Een
parametrisch type is ingebouwd voor de hoog-midden en
laag0midden reeks.
Parameter/
Bereik
Uitleg
CUSTOM SPEAKER SETTING
Instelling beschikbaar als SP Type of Custom is ingesteld.
SP Size (Speaker Size)
5”–15”
Selecteert de afmeting van de luidspre-
ker.
Color Low
-10–+10
Past het lage frequentie geluid van de
luidspreker sectie aan.
ColorHigh
-10–+10
Past het hoge frequentie geluid van de
luidspreker sectie aan.
SP Number (Speaker Number)
x1, x2, x4, x8 Stelt het aantal luidsprekers in.
Cabinet
Selecteert het type luidsprekerkast.
Open Dit is een kast met open achterkant.
Close
Dit type kast heeft een gesloten achterpa-
neel.
EQ (Equalizer)
Parameter/
Bereik
Uitleg
EQ ON/OFF (Equalizer ON/OFF)
Off, On
Zet het EQ effect aan/uit.
Door op [EQ] te drukken wordt aan en uit afge-
wisseld.
Low Cut (Low Cut Filter)
Flat,
55Hz–800Hz
Dit stelt de frequentie in waarop het laag cut fil-
ter in werking treedt. Als 'Flat' is geselecteerd
heeft het laag cut filter geen effect.
Low Gain
-20–+20dB Past het geluid van de lage frequentiereeks aan.
Lo-Mid f (Low Middle Frequency)
20Hz–
10.0kHz
Specificeert het midden van de frequentiereeks
die met de Lo-Mid G wordt aangepast.
Lo-Mid Q (Low Middle Q)
0.5–16
Past de breedte van het gebied dat door de EQ in
het midden van LO-Mid f wordt beïnvloed.
Met hogere waardes wordt het gebied smaller.
Lo-Mid G (Low Middle Gain)
-20–+20dB
Past het geluid van de laag-midden frequentie-
reeks aan.
Hi-Mid f (High Middle Frequency)
20Hz–
10.0kHz
Specificeert het midden van de frequentiereeks
die door de Hi-Mid G wordt aangepast.
Hi-Mid Q (High Middle Q)
0.5–16
Past de breedte van het gebied dat door de EQ in
het midden van de Hi-Mid f wordt beïnvloed
aan.
Met hogere waardes wordt het gebied smaller.
Hi-Mid G (High Middle Gain)
-20–+20dB
Past het geluid van de hoog-midden frequentie-
reeks aan.
High Gain
-20–+20dB Past het geluid van de hoge frequentiereeks aan.
High Cut (High Cut Filter)
700Hz–
11kHz, Flat
Dit stelt de frequentie in waarop het high cut fil-
ter in werking treedt. Als 'Flat' is geselecteerd
heeft het high cut filter geen effect.
Level
-20–+20dB
Past het algehele volumeniveau van de equali-
zer aan.
102
Hoofdstuk 8 Parametergids
Met FX-1 en FX-2 kunt u het gewenste effect uit het volgende
selecteren. Voor FX-1 en FX-2 kunnen dezelfde effecten
geselecteerd worden.
YU kunt een wah effect produceren waarin het filter verandert
in respons op het gitaarniveau.
FX-1/FX-2
FX Select
FX-1/FX-2
Common
T.WAH Touch Wah p. 102
AUTO WAH Auto Wah p. 103
SUB WAH Sub Wah p. 103
ADV.COMP Advanced Compressor p. 104
LIMITER Limiter p. 104
GRAPHIC EQ Graphic Equalizer p. 104
PARA EQ Parametric Equalizer p. 105
TONE MODIFY Tone Modify p. 105
GUITAR SIM. Guitar Simulator p. 106
SLOW GEAR Slow Gear p. 106
DEFRETTER Defretter p. 106
WAVE SYNTH Wave Synth p. 107
GUITAR SYNTH Guitar Synth p. 107
SITAR SIM. Sitar Simulator p. 108
OCTAVE Octave p. 109
PITCH SHIFTER Pitch Shifter p. 109
HARMONIST Harmonist p. 110
AUTO RIFF Auto Riff p. 111
SOUND HOLD Sound Hold p. 112
AC.PROCESSOR
Acoustic Processor
p. 112
FEEDBACKER Feedbacker p. 113
ANTI-
FEEDBACK
Anti Feedback p. 113
PHASER Phaser p. 114
FLANGER Flanger p. 114
TREMOLO Tremolo p. 115
ROTARY Rotary p. 115
UNI-V Uni-V p. 115
PAN Pan p. 115
SLICER Slicer p. 116
VIBRATO Vibrato p. 116
RING MOD. Ring Modulator p. 117
HUMANIZER Humanizer p. 117
2X2 CHORUS 2x2 Chorus p. 118
SUB DELAY Sub Delay p. 118
Parameter/
Bereik
Uitleg
FX-1, FX-2 ON/OFF (Effect ON/OFF]
Off, On
Zet het FX-1, FX-2 effect aan/uit.
Door op [FX-1], [FX-2] te drukken wordt
er tussen aan en uit afgewisseld.
FX Select
see above Selecteert het te gebruiken effect.
T.WAH (Touch Wah)
Parameter/
Bereik
Uitleg
Mode
Selecteert de mode
LPF
Dit creëert een Wah effect over een brede
frequentiereeks.
BPF
Dit creëert een Wah effect binnen een
smalle frequentiereeks.
Polarity
Selecteert de richting waarin het filter verandert in respons op de
invoer.
Up De frequentie van het filter zal stijgen.
Down De frequentie van het filter zal dalen.
Sens (Gevoeligheid)
0–100
Past de gevoeligheid aan waarop het filter
zal veranderen in de richting die door de
polariteit instelling is bepaald.
Hogere waardes resulteren in een ster-
kere respons. Op 0 ingesteld heeft de
sterkte van picking geen effect.
Frequency
0–100
Past de middenfrequentie van het Wah
effect aan.
Peak
Past de manier waarop het wah effect op het gebied rond de mid-
denfrequentie wordt toegepast aan.
0–100
Hogere waardes produceren een sterker
geluid, dat het Wah effect meer bena-
drukt. Met een waarde van 50 wordt een
standaard Wah geluid geproduceerd.
EffectLev (Effect Level)
0–100 Past het volume van het effectgeluid aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan.
103
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
Dit verandert de filtering over een periodieke cyclus, en biedt
een automatisch Wah effect.
Het Wah effect kan in real time bestuurd worden, door het
EXP pedaal of het expressie pedaal aangesloten op de EXP
PEDAL 2 jack aan te passen.
AUTO WAH (Auto Wah)
Parameter/
Bereik
Uitleg
Mode
Selecteert de Wah mode.
LPF
Dit creëert een Wah effect over een brede
frequentiereeks.
BPF
Dit creëert een Wah effect binnen een
smalle frequentiereeks.
Frequency
0–100
Past de middenfrequentie van het Wah
effect aan.
Peak
0–100
Past de hoeveelheid Wah effect aan, dat
op de reeks in de buurt van de middenf-
requentie wordt toegepast.
Hogere waardes produceren een sterker
geluid, dat het Wah effect meer bena-
drukt. Met een waarde van 50 wordt een
standaard Wah geluid geproduceerd.
Rate
0–100,
BPM –BPM
Past de frequentie (snelheid) van de ver-
andering aan.
Als dit op BPM staat, wordt de waarde van elke parameter inge-
steld volgens de waarde van de 'Master BPM' (p.122), gespecifi-
ceerd voor elke patch. Dit maakt het gemakkelijker om effectge-
luid instellingen die met het tempo van de song overeenkomen te
bereiken.
* Indien, door het tempo, de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt het gesynchroniseerd aan een periode van 1/2 of 1/4
van die tijd.
Depth
0–100 Past de diepte van het effect aan.
EffectLev (Effect Level)
0–100 Past het volume van het effectgeluid aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan.
SUB WAH
Parameter/
Bereik
Uitleg
Type
Selecteert het type Wah.
CRY WAH
Dit modelleert het geluid van het CRY
BABY Wah pedaal, populair in de jaren
zeventig.
VO WAH
Dit modelleert het geluid van de VOX
V846.
Fat WAH Dit is een Wah geluid met een fors geluid.
Light WAH
Deze Wah heeft een verfijnd geluid zon-
der ongewone karakteristieken.
7string WAH
Deze uitgebreide Wah heeft een variabel
bereik, compatibel met zeven-snaars en
bariton gitaren.
Reso WAH
Dit geheel originele effect biedt verbete-
ringen in de karakteristieke resonanties
geproduceerd door analoge synth filters.
Pedal Pos (Pedal Position)
0–100
Past de positie van het Wah pedaal aan.
Deze parameter wordt gebruikt nadat deze aan
een EXP pedaal of soortgelijke regelaar is
toegewezen.
Pedal Min (Pedal Minimum)
0–100
Selecteert de klank die geproduceerd
wordt als de achterkant (hiel) van het EXP
pedaal wordt ingedrukt.
Pedal Max (Pedal Maximum)
0–100
Selecteert de klank die geproduceerd
wordt als de voorkant (teen) van het EXP
pedaal wordt ingedrukt.
EffectLev (Effect Level)
0–100 Past het volume van het effectgeluid aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan.
104
Hoofdstuk 8 Parametergids
Dit is een effect dat een lange sustain produceert, door het
volumeniveau van het ingangssignaal gelijkmatig te verdelen.
Dit kan ook als een limiter worden gebruikt, om alleen de
geluidspieken te onderdrukken en vervorming te voorkomen.
De limiter verzwakt luide ingangsniveaus om vervorming te
voorkomen.
Dit past de klank aan als een equalizer. De geluidskwaliteit
kan in tien banden worden aangepast.
ADV.COMP
(Advanced Compressor)
Parameter/
Bereik
Uitleg
Type
Selecteert het compressor type.
BOSS Comp Dit modelleert een BOSS CS-3.
Hi-BAND
Dit is een compressor die een nog sterker
effect in het high end toepast.
Light Dit is een compressor met een licht effect.
D-Comp Dit modelleert een MXR DynaComp.
ORANGE
Dit is gemodelleerd naar het geluid van
de Dan Armstrong ORANGE SQEEZER.
Fat
Wanneer zwaar toegepast biedt dit com-
pressor effect een vet geluid met een ver-
sterkte middenreeks.
Mild
Wanneer zwaar toegepast produceert dit
compressor effect een zachte klank met
een afgekapt high end.
Stereo Comp Dit selecteert een stereo compressor.
Sustain
0–100
Past de reeks (tijd) waarbinnen lage sig-
nalen omhoog worden geduwd. Hogere
waardes resulteren in een langere sustain.
Attack
0–100 Past de attack tijd aan.
Tone
-50–+50 Past de klank aan.
Level
0–100 Past het volume aan.
LIMITER
Parameter/
Bereik
Uitleg
Type
Selecteert het limiter type.
BOSS Limitr Dit selecteert een stereo limiter.
Rack 160D Dit modelleert een dbx 160X.
Vtg Rack U Dit modelleert een UREI 1178.
Attack
0–100 Past de attack tijd aan.
Threshold
0–100
Pas dit aan, zodat het geschikt is voor het
ingangssignaal van de gitaar. Als het
ingangssignaalniveau deze drempel
overschrijdt, wordt limiting toegepast.
Ratio
1:1–:1
Dit selecteert de compressie ratio,
gebruikt voor signalen die het drempel-
niveau overschrijden.
Release
0–100 Past de release tijd aan.
Level
0–100 Past het volume aan.
GRAPHIC EQ (Graphic Equalizer)
Parameter Bereik
31Hz
-12–+12dB
62Hz
125Hz
250Hz
500Hz
1kHz
2kHz
4kHz
8kHz
16kHz
Level -12–+12dB
105
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
Past de klankkwaliteit aan. Het geluid kan in vier banden
worden aangepast.
Dit verandert de klank van de aangesloten gitaar.
PARA EQ (Parametric Equalizer)
Parameter/
Bereik
Uitleg
Low Cut (Low Cut Filter)
Flat,
55Hz–800Hz
Dit stelt de frequentie in waarop het low cut fil-
ter in werking treedt. Als 'Flat' is geselecteerd
zal het low cut filter geen effect hebben.
Low Gain
-20–+20dB Past de klank van de lage frequentiereeks aan.
Lo-Mid f (Low Middle Frequency)
20Hz–
10.0kHz
Specificeer het midden van de frequentiereeks
die door 'Lo-Mid G' wordt aangepast.
Lo-Mid Q (Low Middle Q)
0.5–16
Specificeer de breedte van het gebied aan dat
door de EQ, gecentreerd op 'Lo-Mid f.', wordt
beïnvloed. Hogere waardes versmallen het
gebied.
Lo-Mid G (Low Middle Gain)
-20–+20dB
Past de klank van de laag-midden frequentie-
reeks aan.
Hi-Mid f (High Middle Frequency)
20Hz–
10.0kHz
Specificeer het midden van de frequentiereeks
die met 'Hi-Mid G' wordt aangepast.
Hi-Mid Q (High Middle Q)
0.5–16
Specificeer de breedte van het gebied aan dat
door de EQ, gecentreerd op 'Hi-Mid f.', wordt
beïnvloed. Hogere waardes versmallen het
gebied.
Hi-Mid G (High Middle Gain)
-20–+20dB
Past de klank van de hoog-midden frequentie-
reeks aan.
High Gain
-20–+20dB Past de klank van de hoge frequentiereeks aan.
High Cut (High Cut Filter)
700Hz–
11kHz, Flat
Dit stelt de frequentie in waarop het high cut fil-
ter in werking treedt. Als 'Flat' is geselecteerd
heeft het high cut filter geen effect.
Level
-20–+20dB
Past het volume voordat door de equalizer
wordt gegaan aan.
TONE MODIFY
Parameter/
Bereik
Uitleg
Type
Selecteert het type klank modificatie.
Fat
Vet geluid met omhoog geduwde mid-
denreeks.
Presence
Helder geluid met omhoog geduwde
hoog-midden reeks.
Mild Mild geluid met een afgekapt high end.
Tight
Geluid waarvan de lage frequenties zijn
afgekapt.
Enhance
Geluid waarvan de hoge frequenties
omhoog worden geduwd.
Resonator 1, 2, 3
Dit produceert een geluid met meer
power en punch door resonantie in de
lage en midden frequentiereeksen toe te
voegen.
Resonance
0–100
Dit past de sterkte van de low-end en
middenreeks resonantie aan, als Type op
Resonator 1, 2 of 3 is ingesteld.
Low
-50–+50
Past de klank van de lage frequentiereeks
aan.
High
-50–+50
Past de klank van de hoge frequentie-
reeks aan.
Level
0–100 Past het volume aan.
106
Hoofdstuk 8 Parametergids
Simulatie van de karakteristieken van bepaalde gitaar
componenten, zoals elementen en verschillende gitaar bodies,
maakt dat u tussen een aantal verschillende gitaar types kunt
afwisselen terwijl slechts een gitaar wordt gebruikt.
Dit produceert een volume-zwelling effect (een geluid
gelijkend op dat van een viool).
Dit simuleert een fretloze gitaar.
GUITAR SIM. (Guitar Simulator)
Parameter/
Bereik
Uitleg
Type
Dit selecteert het type gitaar simulator.
‘S’‘H’
Verandert van een single-coil element
geluid in een humbucking element
geluid.
HS
Verandert van een humbucking element
geluid in een single coil picking geluid.
HHF
Verandert van een humbucking element
geluid in een single-coil element half
tone.
SHollow
Verandert een single-coil element geluid
in een volledig akoestisch geluid met toe-
gevoegde body resonantie.
HHollow
Verandert een humbucking element
geluid in een volledig akoestisch geluid
met toegevoegde body resonantie.
SAC
Verandert een single-coil element geluid
in een akoestisch gitaargeluid.
HAC
Verandert een humbucking picking
geluid in een akoestisch gitaargeluid.
PAC
Verandert een piezo element geluid in
een akoestisch gitaargeluid.
Low
-50–+50
Past de klank van de lage frequentiereeks
aan.
High
-50–+50
Past de klank van de hoge frequentie-
reeks aan.
Body
0–100
Past de manier waarop de body klinkt als
Type op S’ Hollow, ‘H’ Hollow,
‘S‘ AC, ‘H’ AC, of ‘P’ AC.
is ingesteld.
Het geluid van de body neemt toe als de
waarde hoger wordt. Door verlaging van
de waarde wordt een klank gelijkend op
die van een piezo element geproduceerd.
Level
0–100 Past het volume aan.
SLOW GEAR
Parameter/
Bereik
Uitleg
Sens (Gevoeligheid)
0–100
Past de gevoeligheid van de slow gear
aan.
Als dit op een lage waarde wordt inge-
steld kan het effect van de slow gear
alleen verkregen worden met een sterkere
picking, terwijl geen effect wordt verkre-
gen met een zwakke picking. Als de
waarde hoger wordt ingesteld wordt het
effect verkregen, zelfs met zwakke
picking.
Rise Time
0–100
Past de tijd aan die benodigd is om het
volume tot maximum te laten stijgen,
vanaf het moment dat u met spelen
begint.
DEFRETTER
Parameter/
Bereik
Uitleg
Tone
-50–+50
Past de hoeveelheid blurring tussen de
noten aan.
Sens (Gevoeligheid)
0–100
Dit regelt de invoer gevoeligheid van de
Defretter.
Attack
0–100 Past de attack van het picking geluid aan.
Depth
0–100
Dit regelt de snelheid van de harmoni-
schen.
Resonance
0–100
Voegt een karakteristieke resonantiekwa-
liteit aan het geluid toe.
EffectLev (Effect Level)
0–100
Past het volume van het Defretter geluid
aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan..
107
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
Dit is een synth geluid dat het gitaar ingangssignaal verwerkt.
Dit detecteert de toonhoogte van een elektrische gitaar en voert
een synthesizer geluid uit.
Als u een gitaar synthesizer gebruikt, neemt u de volgende punten in acht.
Het werkt niet goed als een akkoord wordt gespeeld. Mute alle andere
snaren en speel slechts een noot per keer.
Als u de volgende snaar gaat spelen terwijl een bepaald geluid nog steeds
hoorbaar is, maakt u het vorige geluid eerst stil. Speel dan het volgende
met een duidelijke attack.
Als het apparaat de attack niet kan detecteren, kan het mogelijk niet
correct klinken.
WAVE SYNTH
Parameter/
Bereik
Uitleg
Wave
Selecteert een wave type waarop het synth geluid is gebaseerd.
Saw
Creëert een synth geluid met een zaag-
tand golfvorm. ( ).
Square
Creëert een synth geluid met de vierkante
golfvorm ( ).
Cutoff (Cutoff Frequency)
0–100
Past de frequentie waarop de harmoni-
schen van het geluid worden afgekapt
aan.
Resonance
0–100
Dit past de hoeveelheid resonantie (en de
geluidskleur)in het synth geluid aan. Hoe
hoger de waarde, hoe sterker de synth
geluid kleuring wordt benadrukt.
FLT.Sens (Filter gevoeligheid)
0–100
Dit past de hoeveelheid filtering die in
respons op de invoer wordt toegepast
aan.
FLT.Decay (Filter Decay)
0–100
Dit stelt de tijd in die het filter nodig heeft
om zijn 'sweep' te voltooien.
FLT.Depth (Filter Depth)
0–100
Past de diepte van het filter aan. Als de
waarde hoger is, zal het filter drastischer
veranderen.
Synth Lev (Synth Level)
0–100 Past het volume van het synth geluid aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan.
GUITAR SYNTH
Parameter/
Bereik
Uitleg
Wave
Dit selecteert een wave type dat de bron van de gitaar synthesizer is.
Square
Het apparaat detecteert de toonhoogte en attack
informatie van het invoergeluid van de gitaar,
en verstuurt dan de vierkante golfvorm
( ) vanaf de interne geluidsgenerator.
Saw
Het apparaat detecteert de toonhoogte en attack
informatie van het invoergeluid van de gitaar,
en verstuurt dan de zaagtand golfvorm
( ) vanaf de interne geluidsgenerator.
Brass
Het apparaat verwerkt het invoer gitaargeluid
direct en creëert een gitaar synthesizer geluid.
Dit geeft een snelle stijging van het geluid en
stuurt het geluid met een scherpe rand.
Bow
Het apparaat verwerkt het invoer gitaargeluid
direct en creëert een gitaar synthesizer geluid.
Het voert een zacht geluid zonder attack uit.
Sens (Gevoeligheid)
0–100
Past de invoer gevoeligheid aan.
De respons van het interne geluid is beter met een
hogere gevoeligheidswaarde, maar aan de andere
kant nemen de storingen toe. Stel dit daarom zo hoog
mogelijk in, zonder dat storingen optreden.
Chromatic *1
Off, On
Dit zet de chromatische functie aan en uit.
Als dit aan is, verandert de toonhoogte van het
synthesizergeluid in stappen van halve tonen.
Dit reageert niet op toonhoogte veranderingen
van minder dan een halve toon, zoals hetgeen
verkregen wordt met bending of vibrato.
Daarom is dit effectief te gebruiken voor realis-
tisch spelende muziekinstrumenten, waarvan
de toonhoogte in grotere stappen dan een halve
toon verandert, zoals een toetsenbord.
Oct Shift *1
0, -1, -2
Hiermee kan de toonhoogte van de interne
geluidsmodule met een stap van een octaaf van
het gitaargeluid worden verschoven.
PWM Rate (Pulse Width Modulation Rate)
*2
0–100
Dit maakt het geluid wijder en vetter door
modulatie op de golfvorm toe te passen (alleen
op vierkante golfvorm) in de interne geluidsmo-
dule. Een hogere waarde versnelt de vaart van
de modulatie.
PWM Depth (Pulse Width Modulation Depth)
*2
0–100
Past de diepte van de PWM aan.
Als dit op '0' staat wordt er geen PWM effect
verkregen. .
Cutoff (Cutoff Frequency)
0–100
Past de frequentie aan waarop de harmonischen
van het geluid worden afgekapt.
Resonance
0–100
Past aan hoeveel van de harmonische inhoud
rond de cutoff frequentie benadrukt moet wor-
den.
FLT.Sens (Filter gevoeligheid)
Parameter/
Bereik
Uitleg
108
Hoofdstuk 8 Parametergids
*1 Parameterinstelling meegerekend als Wave op 'Square' of 'Saw' is
ingesteld.
*2
Parameterinstelling meegerekend als Wave op 'Square' is ingesteld.
Dit simuleert het geluid van een sitar.
0–100
Past de gevoeligheid van het filter aan. Als dit
op een lagere waarde wordt ingesteld, wordt
het filter alleen met een sterkere picking beïn-
vloed. Als dit hoger wordt ingesteld, verandert
het filter zelfs met zwakke picking. Als dit op '0'
is ingesteld blijft het filter hetzelfde, ongeacht
wat de picking sterkte is.
FLT.Decay (Filter Decay)
0–100
Dit stelt de tijd in waarbinnen het filter zijn
'sweep' voltooit.
FLT.Depth (Filter Depth)
-100–+100
Past de diepte van het filter aan. Als de waarde
hoger is, zal het filter drastischer veranderen. De
polariteit van het filter is het tegenovergestelde
van '+' en '-'.
Attack
Decay, 0–100
Past de tijd aan waarbinnen het synthesizerge-
luid zijn maximum bereikt.
Als dit op een lage waarde is ingesteld, stijgt het
geluid sneller. Hoger ingesteld zal het geluid
langzaam stijgen. Wanneer dit op 'Decay' staat
zal het geluid snel stijgen en naar een Release
status gaan, ongeacht de invoer van het gitaar-
geluid.
Als 'Brass' of 'Bow' voor de golf is geselecteerd, zal de
attack tijd niet sneller zijn vanaf een bepaald niveau,
zelfs als de attack op 'decay' of '0' is ingesteld.
Release
0–100
Dit bepaalt de tijd die benodigd is om het syn-
thesizergeluid nul te laten bereiken, vanaf het
moment dat de invoer van het gitaargeluid is
voltooid.
Als 'Brass' of 'Bow' voor de golf is geselecteerd, wordt
het gitaarsignaal zelf verwerkt. Dat wil zeggen, het
synthesizergeluid gaat naar beneden als het
gitaarsignaal naar beneden gaat, ongeacht hoe lang de
releasetijd is ingesteld.
Velocity
0–100
Dit past de hoeveelheid verandering in volume
van het synthesizergeluid aan.
Als dit op High is ingesteld zal de volume ver-
andering groter zijn, afhankelijk van de picking
sterkte.
Als dit op '0' staat wordt er geen volume veran-
dering veroorzaakt, ook niet als de picking
manier wordt veranderd.
Parameter/
Bereik
Uitleg
Hold *1
Off, On
De Hold functie kan de uitvoer van het synthe-
sizergeluid laten doorklinken.
Als Hold wordt aangezet terwijl een synthesi-
zergeluid wordt uitgestuurd, wordt het synthe-
sizergeluid vastgehouden totdat u het uitzet.
Er wordt veronderstelt dat deze parameter aan de
voetschakelaar wordt toegewezen (p.126).
Synth Lev (Synth Level)
0–100 Past het volume van het synthesizergeluid aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100 Past het volume van het directe geluid aan.
SITAR SIM. (Sitar Simulator)
Parameter/
Bereik
Uitleg
Tone
-50–+50
Dit past de klank aan.
Het high end wordt omhoog geduwd naar mate
de waarde toeneemt.
Sens (Gevoeligheid)
0–100
Past de gevoeligheid van de sitar aan.
Als dit op een lagere waarde staat wordt er geen
effect van de sitar verkregen met zwakke
picking, terwijl sterkere picking het effect pro-
duceert. Als dit op een hogere waarde is inge-
steld kan het effect van de sitar worden verkre-
gen als picking sterk of zwak is.
Depth
0–100
Dit past de hoeveelheid effect dat wordt toege-
past aan.
Resonance
0–100 Dit past de golving van de resonantie aan.
Buzz
0–100
Past de hoeveelheid karakteristieke buzz aan,
die door de 'buzz bridge' wordt geproduceerd
als de snaren hiermee in contact komen.
EffectLev (Effect Level)
0–100 Past het volume van het sitar geluid aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100 Past het volume van het directe geluid aan.
Parameter/
Bereik
Uitleg
109
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
Dit voegt een noot op een octaaf hoger toe, waardoor het
geluid rijker wordt.
Omdat de toonhoogte geanalyseerd moet worden, kunnen akkoorden (twee
of meer gelijktijdig gespeelde geluiden) niet gespeeld worden.
Dit effect verandert de toonhoogte van het originele geluid
(omhoog of omlaag) binnen een reeks van twee octaven.
*1 Met Voice op 2-Mono of 2-Stereo ingesteld kunt u twee geluiden
selecteren.
OCTAVE
Parameter/
Bereik
Uitleg
Range
Dit selecteert het register waarop het effect wordt toegepast.
Range 1
B1 (correspondeert met het geluid van
een open 7e snaar) naar E6 (correspon-
deert met de 1ste snaar gespeeld op de
24ste fret).
Range 2
B1 (correspondeert met het geluid van
een open 7e snaar) naar E5 (correspon-
deert met de 1ste snaar gespeeld op de
12e fret).
Range 3
B1 (correspondeert met het geluid van
een open 7e snaar) naar E4 (correspon-
deert met het geluid van een open 1ste
snaar).
Range 4
B1 (correspondeert met het geluid van
een open 7e snaar) naar E3 (correspon-
deert met de 4e snaar gespeeld op de 2e
fret).
Oct.Level (Octave Level)
0–100
Past het volume van het geluid op een
octaaf lager aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan.
PITCH SHIFTER
Parameter/
Bereik
Uitleg
Voice
Selecteert het aantal stemmen voor het in toonhoogte verschoven
geluid.
1-Voice
Een eenstemmig in toonhoogte verscho-
ven geluid, uitgevoerd in mono.
2-Mono
Tweestemmig in toonhoogte verschoven
geluid (PS1, PS2), uitgevoerd in mono.
2-Stereo
Tweestemmig in toonhoogte verschoven
geluid (PS1, PS2), uitgevoerd via de linker
en rechter kanalen.
PS1/PS2 (Pitch Shift)
Mode *1
Selectie voor de pitch shifter mode.
Fast, Medium
,
Slow
De respons is langzamer in de volgorde
FAST, MEDIUM en SLOW, maar de
modulatie wordt minder bij dezelfde
volgorde.
Mono
MONO wordt gebruikt voor het invoeren
van individuele noten.
Het bedoelde effect kan mogelijk niet
verkregen worden als akkoorden (twee of
meerdere gelijkgespeelde noten) worden
gespeeld.
Pitch *1
-24–+24
Past de hoeveelheid pitch shift (hoeveel-
heid interval) in stappen van halve noten
aan.
Fine *1
-50–+50
Maak nauwkeurigere aanpassingen voor
het interval.
De hoeveelheid verandering in de Fine
100 is gelijk aan dat van Pitch 1.
PreDly (Pre Delay) *1
0 ms–300 ms,
BPM –BPM
Past de tijd aan vanaf het moment dat het
directe geluid hoorbaar is totdat het in
toonhoogte verschoven geluid wordt
ingevoerd. U kunt dit gewoonlijk op
0oms laten staan.
Op BPM ingesteld wordt de waarde van elke parameter ingesteld
volgens de waarde van de 'Master BPM' (p.122), gespecificeerd
voor elke patch. Dit maakt het bereiken van effectgeluid ijstellin-
gen die met het songtempo overeenkomen gemakkelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks beschikbare
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Fbk (Feedback)
0–100
Past de hoeveelheid feedback van het
pitch shift geluid aan.
Level *1
0–100 Past het volume van de pitch shifter aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan.
Parameter/
Bereik
Uitleg
110
Hoofdstuk 8 Parametergids
Harmonist is een effect waarin de hoeveelheid shifting
(verschuiving) wordt aangepast volgens een analyse van de
gitaar invoer, waardoor harmonischen op basis van
diatonische ladders gecreëerd kunnen worden.
Omdat de toonhoogte geanalyseerd moet worden kunnen akkoorden
(twee of meer gelijktijdig gespeelde geluiden) niet gespeeld worden.
Het Harmonist effect kan niet met geluidsinvoer via USB worden
gebruikt.
*1 HR1 en HR2 worden individueel ingesteld.
*2 Effectief als User voor Harm parameter is geselecteerd.
HARMONIST
Parameter/
Bereik
Uitleg
Voice
Selecteert het aantal stemmen voor het in toonhoogte verschoven
geluid.
1-Voice
Een stemmig in toonhoogte verschoven geluid,
uitgestuurd in mono.
2-Mono
Tweestemmig in toonhoogte verschoven geluid
(HR1, HR2), uitgestuurd in mono.
2-Stereo
Tweestemmig in toonhoogte verschoven geluid
(HR1, HR2), uitgestuurd via de linker en rechter
kanalen.
HR1/HR2 *1
Harm (Harmony) *1
Dit bepaalt de toonhoogte van het geluid dat aan het ingangsgeluid
wordt toegevoegd, als u een harmonie maakt.
-2oct–+2oct,
User
Hiermee kan dit tot twee octaven hoger of lager
dan het ingangsgeluid worden ingesteld.
Als de Scale op User is ingesteld, stelt deze para-
meter het user scale nummer dat gebruikt wordt
in.
PreDl (Pre Delay) *1
0ms–300ms,
BPM
BPM
Past de tijd aan vanaf het moment dat het directe
geluid hoorbaar wordt totdat de Harmonist gelui-
den hoorbaar worden. Normaalgesproken laat u
dit op 0ms staan.
Ingesteld op BPM wordt de waarde van elke parameter ingesteld
volgens de waarde van 'Master BPM' (p.122), gespecificeerd voor
elke patch. Dit maakt het bereiken van effectgeluid instellingen die
met het tempo van de song overeenkomen gemakkelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze met een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Fbk (Feedback)
0–100
Past de hoeveelheid feedback van het Harmonist
geluid aan.
Level *1
0–100 Past het volume van het Harmonist geluid aan.
Master Key
C (Am)–B
(G#m)
Dit stelt de toonsoort voor de HARMONIST in.
De toonsoort instelling correspondeert als volgt met de toonsoort
van de song (#,
b
):
DirectLev (Direct Level)
0–100 Past het volume van het directe geluid aan.
Parame-
ter
Bereik
UserScale
UserScale 1–12 *2
C
C – C – C – C – C
D
DD – DD D
D
D – D – D – D – D
E
EE – EE E
E
E – E – E – E – E
F
F – F – F – F – F
F
FF – FF F
G
G – G – G – G – G
A
AA – AA A
A
A – A – A – A – A
B
BB – BB B
B
B – B – B – B – B
Specificeer de nootnaam van het uitvoergeluid. De min (-) en plus
(+) symbolen duiden op geluiden boven of onder de ingestelde
nootnaam.
Driehoeken achter de nootnaam duiden op octaven.
Een naar beneden wijzende driehoek duidt op een noot een octaaf
lager dan de weergegeven noot. Twee driehoeken duiden op een
daling van twee octaven.
Een omhoog wijzende driehoek duidt op een noot een octaaf hoger
dan de weergegeven noot. Twee driehoeken duiden op een stijging
van twee octaven.
Note Detect
Off, On
Als dit op 'On' is ingesteld, verplaatst de cursor automa-
tisch naar rechts (het volgende geluid) nadat het
ingangsgeluid herkend is.
Als [CATEGORY/ENTER] wordt ingedrukt wordt aan
en uit van de Note Detect functie afgewisseld.
Parameter/
Bereik
Uitleg
Mineur
Majeur
Majeur
Mineur
111
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
Harmonist ladders creëren (User Scale)
Als HARM op een waarde tussen -2oct en +2oct is ingesteld, en
de harmonie niet klinkt zoals u bedoelt, kunt u een User Scale
gebruiken.
De corresponderende toonhoogtes die uitgestuurd worden
kunnen voor elke invoer toonhoogte worden ingesteld.
1. Stelt HR1 (of HR2) in het HARMONIST scherm op User in.
2. Selecteer het scherm van de HR1 instellingen (pagina 2) of
de HR2 instellingen (pagina 3) met de Cursor [ ].
Het User Scale instellingsscherm verschijnt.
3. Gebruik Cursor [ ] [ ], draaiknop, om de
hoeveelheid pitch shift voor elke stem in te stellen.
Hiermee kan een frase automatisch geproduceerd worden,
door een individuele noot te spelen. Dit kan gebruikt worden
om extreem snelle frases gemakkelijker te kunnen spelen.
Omdat de toonhoogte geanalyseerd moet worden kunnen
akkoorden(twee of meer gelijktijdig gespeelde geluiden) niet gespeeld
worden.
Ontvangst van grote hoeveelheden MIDI data terwijl Auto Riff speelt, kan
resulteren in storingen in het geluid.
AUTO RIFF
Parameter/
Bereik
Uitleg
Phrase
Preset1–
Preset30, User
Selecteer de frase. Door de gebruiker
geprogrammeerde frases worden
gebruikt als User is geselecteerd.
Loop
Off, On
Als 'Loop' is ingeschakeld wordt de frase
herhaaldelijk afgespeeld.
Tempo
0–100,
BPM –BPM
Past de snelheid van de frase aan.
Ingesteld op BPM wordt de waarde van elke parameter ingesteld
volgens de waarde van 'Master BPM' (p.122), gespecificeerd voor
elke patch. Dit maakt het bereiken van effectgeluid instellingen
die met het tempo van de song overeenkomen gemakkelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze met een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Sens (Gevoeligheid)
0–100
Past de gevoeligheid van triggering aan.
Met lage instellingen van deze parameter
zullen zacht gespeelde noten de frase niet
opnieuw triggeren (m.a.w: de frase blijft
doorlopend spelen), maar sterk gespeelde
noten triggeren de frase opnieuw zodat
deze vanaf het begin wordt afgespeeld.
Met hoge instellingen voor deze parame-
ter wordt de frase opnieuw getriggerd,
zelfs door zacht gespeelde noten.
Er wordt niet opnieuw getriggerd als de
waarde op '0' is ingesteld.
MasterKey *1
C (Am)–B (G#m)
Selecteer de toonsoort van de song die u
wilt spelen.
Attack
0–100
Door een attack aan elke noot van de frase
toe te voegen kunt u een gevoel produce-
ren waarbij het lijkt alsof de noten
gespeeld werden.
Hold
Off, On
Als u 'Hold' aanzet nadat een noot is
gespeeld, zal het effectgeluid doorgaan,
zelfs als er geen invoersignaal is.
EffectLev (Effect Level)
0–100 Past het volume van de frase aan.
DirectLev (Direct Level)
112
Hoofdstuk 8 Parametergids
*1 Instelling beschikbaar als Phrase op Preset1-30 is ingesteld.
Originele frases creëren (User
Phrase)
Naast de 30 verschillende voorgeprogrammeerde frases kunt u
ook uw eigen originele frase creëren (User frases).
1. Zet de Phrase parameter op 'User'.
2. Selecteer het scherm van pagina 2 door op Cursor [ ] te
drukken.
Het USER PHRASE SETTING scherm verschijnt.
3. Druk op Cursor [ ] [ ] [ ] [ ] om de cursor te
verplaatsen, en draai dan aan de draaiknop om de User
frase in te stellen.
In:
Dit maakt de frase instelling met betrekking tot het
invoergeluid. Bijvoorbeeld, als een C wordt gespeeld, wordt de
frase die in de C rij wordt getoond gespeeld. Frases van
maximaal 16 noten kunnen gespeld worden.
Het geluid dat op de gitaar wordt gespeeld kan doorlopend
vastgehouden worden.
Met dit effect kan de melodie in de hoge registers worden
gespeeld, terwijl een noot in de lage registers wordt
vastgehouden.
Deze functie werkt niet correct als twee of meer noten gelijktijdig worden
gespeeld.
Met deze processor kan het geluid dat door het element op een
akoestisch elektrische gitaar wordt geproduceerd veranderd
worden om een rijker geluid te creëren, gelijkend op dat wat
met een microfoon die dicht bij de gitaar is geplaatst wordt
verkregen.
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan.
Parameter Bereik
C
C – C – C – C – C
D
DD – DD D
D
D – D – D – D – D
E
EE – EE E
E
E – E – E – E – E
F
F – F – F – F – F
F
FF – FF F
G
G – G – G – G – G
A
AA – AA A
A
A – A – A – A – A
B
BB – BB B
B
B – B – B – B – B
Parameter/
Bereik
Uitleg
Specificeer de nootnaam van het uitvoergeluid.De min (-) en plus (+)
symbolen duiden op geluiden boven of onder de ingestelde noot-
naam. Driehoeken achter de nootnaam duiden op octaven.
Een naar beneden wijzende driehoek duidt op een noot een octaaf
lager dan de weergegeven noot. Twee driehoeken duiden op een
daling van twee octaven.
Een omhoog wijzende driehoek duidt op een noot een octaaf hoger
dan de weergegeven noot. Twee driehoeken duiden op een stijging
van twee octaven.
- - -
Duidt op een verbinding. Dit bindt dezelfde noot
van de vorige stap over.
End
Bepaalt de laatste stap. De stap direct voor degene
waarvoor 'end' is ingesteld wordt de werkelijke laat-
ste stap.
Note Detect
Off, On
Als dit op 'On' is ingesteld wordt de cursor automa-
tisch naar rechts verplaatst (het volgende
geluid)nadat het invoergeluid is herkend. Door
[CATEGORY/ENTER] in te drukken wordt ertus-
sen aan en uit van de Note Detect functie afgewis-
seld.
SOUND HOLD
Parameter/
Bereik
Uitleg
Hold
Off, On
Schakelt het Hold geluid aan en uit.
Normaalgesproken wordt dit met de CTL
1, 2 pedalen of CTL 3, 4 jack of de voet-
schakelaar, aangesloten op de CTL 3, 4
jack, bestuurd.
Rise Time
0–100
Stelt in hoe snel het Sound Hold geluid
wordt geproduceerd.
EffectLev (Effect Level)
0–120 Past het volume van het Hold geluid aan.
AC.PROCESSOR
(Acoustic Processor)
Parameter Bereik
113
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
Hiermee kunnen feedback speeltechnieken worden gebruikt.
Alle noten waarop u feedback wilt toepassen moeten individueel en
duidelijk gespeeld worden.
U kunt de voetschakelaar gebruiken om het effect aan en uit te zetten.
Voor meer details zie ‘Effecten aan en uitzetten met de pedalen’ (p.55).
*1 Instelling beschikbaar als Mode op OSC is ingesteld.
Dit voorkomt de akoestische feedback die geproduceerd kan
worden door de body resonanties van een gitaar.
Parameter/
Bereik
Uitleg
Type
Selecteert het type modellering.
Small
Dit is het geluid van een akoestische
gitaar met een kleine body.
Medium
Dit is een standaard akoestisch gitaarge-
luid zonder opsmuk.
Bright Dit is een helder akoestisch gitaargeluid.
Power Dit is een sterk akoestisch gitaargeluid.
Bass
-50–+50 Past de balans van low end aan.
Middle
-50–+50 Pas de balans van de middenreeks aan.
Middle F (Middle Frequency)
20.0Hz–10.0kHz
Specificeert de frequentiereeks die met
Middle wordt bijgesteld.
Treble
-50–+50 Past de balans van high end aan.
Presence
-50–+50
Past de balans in de uitgebreide hoge
reeks aan.
Level
0–100 Past het volume aan.
FEEDBACKER
Parameter/
Bereik
Uitleg
Mode
OSC
Een kunstmatig feedbackgeluid wordt
intern gecreëerd.
Als OSC is geselecteerd, wordt het effect
geactiveerd nadat een enkele noot is
gespeeld en de noot stabiliseert. Een feed-
back effect wordt gecreëerd als het effect
in werking treedt. De feedback verdwijnt
als het OSC effect uit gaat.
Natural
Analyseert de toonhoogte van het gitaar-
geluid dat wordt ingevoerd, en creëert
dan een feedback geluid.
Rise Time *1
0–100
Dit bepaalt de tijd waarbinnen het
volume van het feedback geluid zijn
maximum bereikt, vanaf het moment
waarop het effect wordt aangezet.
Rise T () (Rise Time ())*1
0–100
Dit bepaalt de tijd waarbinnen het
volume van het feedback geluid op één
octaaf hoger zijn maximum bereikt, vanaf
het moment dat het effect wordt aangezet
F.B.Level (Feedback Level)
0–100
Past het volume van het feedback geluid
aan.
F.B.Lv () (Feedback Level ()) *1
0–100
Past het volume van het feedback geluid
op één octaaf hoger aan.
Vib.Rate (Vibrato Rate) *1
0–100,
BPM –BPM
Past de snelheid van vibrato aan, als de
feedbacker in werking is.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
ingesteld volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122), gespe-
cificeerd voor elke patch. Dit maakt het gemakkelijker om effect-
geluid instellingen te verkrijgen die met het tempo van de song
overeenkomen.
* Indien, door het tempo, de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Vib.Depth (Vibrato Depth) *1
0–100
Past de diepte van het vibrato aan als de
feedbacker in werking is.
ANTI-FEEDBACK
Parameter/
Bereik
Uitleg
Freq (Frequency) 1–3
0–100
Stelt het vaststaande frequentiepunt in,
waarop feedback opgeheven zal worden.
Er kunnen drie opheffingspunten inge-
steld worden.
Depth1–3
0–100
Past de mate van anti-feedback aan, op
alle drie de opheffingspunten.
Parameter/
Bereik
Uitleg
114
Hoofdstuk 8 Parametergids
Door gevarieerde fase porties aan het directe geluid toe te
voegen geeft het phaser effect het geluid een suizend en
wervelend karakter.
Tremolo is een effect dat een cyclische verandering in volume
creëert.
PHASER
Parameter/
Bereik
Uitleg
Type
Selecteert het aantal fases dat het phaser effect zal gebruiken.
4 Stage
Dit is een vier-fase effect. Er wordt een
licht phaser effect verkregen.
8 Stage
Dit is een acht-fase effect. Dit is een popu-
lair phaser effect.
12 Stage
Dit is een twaalf-fase effect. Er wordt een
diep phaser effect verkregen.
Bi-Phase
Dit is de phaser met twee fase verschui-
ving circuits, in serie geschakeld.
Rate
0–100,
BPM –BPM
Dit stelt de snelheid van het phaser effect
in.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect
instellingen die met het tempo van de song overeenkomen gemak-
kelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Depth
0–100 Bepaalt de diepte van het phaser effect.
Manual
0–100
Past de middenfrequentie van het phaser
effect aan.
Resonance
0–100
Bepaalt de hoeveelheid resonantie (feed-
back). Als de waarde toeneemt wordt het
effect benadrukt, waardoor een ongebrui-
kelijker geluid wordt gecreëerd.
Step Rate
Off, 0–100,
BPM –BPM
Dit stelt de cyclus van de Step functie in,
die de snelheid en diepte verandert.
Als dit op een hogere waarde wordt inge-
steld, is de verandering meer verfijnd. Zet
dit op ‘Off’ als de Step functie niet
gebruikt wordt.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect
instellingen die met het tempo van de song overeenkomen gemak-
kelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
EffectLev (Effect Level)
0–100 Past het volume van de phaser aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan.
FLANGER
Parameter/
Bereik
Uitleg
Rate
0–100,
BPM –BPM
Dit stelt de snelheid van het flanging effect
in.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect instel-
lingen die met het tempo van de song overeenkomen gemakkelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Depth
0–100 Bepaalt de diepte van het flanging effect.
Manual
0–100
Past de middenfrequentie waarop het effect
wordt toegepast aan.
Resonance
0–100
Bepaalt de hoeveelheid resonantie (feed-
back). Door de waarde te verhogen wordt
het effect benadrukt, waardoor een onge-
bruikelijker geluid wordt gecreëerd.
Sepration (Separation)
0–100
Past de verspreiding aan. De verspreiding
neemt toe als de waarde wordt verhoogd.
Low Cut (Low Cut Filter)
Flat, 55Hz–800Hz
Dit stelt de frequentie in waarop het low cut
filter in werking treedt. Als ‘Flat’ is geselec-
teerd heeft het low cut filter geen effect.
EffectLev (Effect Level)
0–100 Past het volume van de flanger aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100 Past het volume van het directe geluid aan.
115
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
Tremolo is een effect dat een cyclische verandering in volume
creëert.
Dit produceert een effect gelijkend op het geluid van een
roterende luidspreker.
Dit modelleert een Uni-Vibe.
Hoewel dit op een Phaser effect lijkt,geeft dit effect ook een
unieke golving die niet met een reguliere Phaser verkregen
kan worden.
Als geluid in stereo wordt gespeeld en het volumeniveau van
de linker en rechterkanten afwisselend verandert, kunt u een
effect verkrijgen waarbij het gitaargeluid tussen de
luidsprekers heen en weer lijkt te vliegen.
TREMOLO
Parameter/
Bereik
Uitleg
WaveShape
0–100
Past de veranderingen in volumeniveau
aan. Een hogere waarde maakt de golf-
vorm steiler.
Rate
0–100,
BPM –BPM
Past de frequentie (snelheid) van de ver-
andering aan.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect
instellingen die met het tempo van de song overeenkomen gemak-
kelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Depth
0–100 Past de diepte van het effect aan.
ROTARY
Parameter/
Bereik
Uitleg
Speed Sel (Speed Select)
Slow, Fast
Deze parameter verandert de rotatiesnel-
heid van de gesimuleerde luidspreker
(Slow of Fast).
Rate-Slow
0–100,
BPM –BPM
Deze parameter stelt de Speed Sel van de
rotatie aan, indien op ‘Slow’ ingesteld.
Rate-Fast
0–100,
BPM –BPM
Deze parameter stelt de Speed Sel van de
rotatie aan, indien op ‘Fast’ ingesteld.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect
instellingen die met het tempo van de song overeenkomen gemak-
kelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Rise Time
0–100
Deze parameter past de tijd aan waarbin-
nen de Speed Sel van rotatie verandert als
deze van ‘Slow’ in ‘Fast’ wordt veran-
derd.
Fall Time
0–100
Deze parameter past de tijd aan waarbin-
nen de rotatie Speed Sel verandert als er
van ‘Fast’ naar ‘Slow’ wordt overgescha-
keld.
Depth
0–100
Deze parameter past de hoeveelheid
diepte in het roterende effect aan.
UNI-V
Parameter/
Bereik
Uitleg
Rate
0–100,
BPM –BPM
Past de snelheid van het Uni-V effect aan.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect instel-
lingen die met het tempo van de song overeenkomen gemakkelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Depth
0–100 Past de diepte van het Uni-V effect aan.
Level
0–100 Past het volume aan.
PAN
Parameter/
Bereik
Uitleg
Type
Auto
Dit varieert het volumeniveau aan de linker
en rechterkanten, volgens de instellingen
van Wave-Shape, Rate en Depth.
Manual
De uitvoer gebruikt de volumebalans die
met Position is ingesteld.
WaveShape *1
0–100
Past veranderingen in volumeniveau aan.
Met een hogere waarde wordt de golfvorm
steiler.
Rate *1
0–100,
BPM –BPM
Past de frequentie (snelheid) van de veran-
dering aan.
Parameter/
Bereik
Uitleg
116
Hoofdstuk 8 Parametergids
**1 Instelling beschikbaar als Type op Auto is ingesteld.
*2 Instelling beschikbaar als Type op Manual is ingesteld.
Dit interrumpeert het geluid voortdurend, om de indruk te
geven dat een ritme achtergrond frase gespeeld wordt.
Dit effect creëert vibrato door de toonhoogte lichtelijk te
moduleren.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect instel-
lingen die met het tempo van de song overeenkomen gemakkelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Depth *1
0–100 Past de diepte van het effect aan.
Position *2
L100–CENTER–
R100
Dit past de volumebalans tussen de linker
en rechter kanalen aan.
SLICER
Parameter/
Bereik
Uitleg
Pattern
P1–P20
Selecteert het slice patroon dat gebruikt
zal worden om het geluid af te kappen.
Rate
0–100,
BPM –BPM
Past de snelheid waarop het geluid wordt
afgekapt aan.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect
instellingen die met het tempo van de song overeenkomen gemak-
kelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Trig Sens (Trigger Sensitivity)
0–100
Past de gevoeligheid van triggering aan.
Met lage instellingen voor deze parame-
ter zullen zacht gespeelde noten de frase
niet opnieuw triggeren (d.w.z: de frase
blijft spelen), maar sterk gespeelde noten
triggeren de frase opnieuw, zodat deze
vanaf het begin zal worden afgespeeld.
Met hogere instellingen van deze para-
meter wordt de frase opnieuw getriggerd,
zelfs door zacht gespeelde noten.
Parameter/
Bereik
Uitleg
VIBRATO
Parameter/
Bereik
Uitleg
Rate
0–100,
BPM –BPM
Past de snelheid van het vibrato aan.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect
instellingen die met het tempo van de song overeenkomen gemak-
kelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Depth
0–100 Past de diepte van het vibrato aan.
Trigger
Off, On
Dit selecteert vibrato aan/uit.
We gaan er van uit dat deze parameter aan de
voetschakelaar is toegewezen (p.50).
Rise Time
0–100
Dit stelt de tijd in die verstrijkt vanaf het
moment dat Trigger wordt aangezet tot-
dat het ingesteld vibrato wordt verkre-
gen.
Als een patch met Trigger op ‘On’ wordt
opgeroepen, is het verkregen effect identiek
aan wat er gebeurt als Trigger van ‘Off’ op ‘On’
wordt gezet. Alleen als u het vibrato effect
geproduceerd wilt hebben direct nadat de
patches zijn veranderd, zet u Rise Time op 0.
117
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
Dit creëert een bel-achtig geluid, door het gitaargeluid te ring-
moduleren met het signaal van de interne oscillator. Het geluid
kan onmuzikaal zijn en kenmerkende toonhoogtes kunnen
ontbreken.
Dit kan geluiden creëren die lijken op menselijke
klinkergeluiden.
*1 Instelling beschikbaar als Mode op Picking of Auto staat.
*2 Instelling beschikbaar als Mode op Picking staat.
*3 Instelling beschikbaar als Mode op Auto staat.
RING MOD. (Ring Modulator)
Parameter/
Bereik
Uitleg
Mode
Dit selecteert de mode voor de ring modulator.
Normal Dit is een normale ring modulator.
Intelligent
Door ring modulatie op het ingangssig-
naal toe te passen, wordt een bel-achtig
geluid gecreëerd. De intelligente ring
modulator verandert de oscillatie fre-
quentie volgens de toonhoogte van het
ingangsgeluid, en produceert daardoor
een geluid met een gevoel van toon-
hoogte, dat heel anders is dan ‘Normal’.
Dit effect geeft geen bevredigend resul-
taat als de toonhoogte van het gitaarge-
luid niet correct gedetecteerd is. Daarom
dient u losse noten gebruiken, en geen
akkoorden.
Frequency
0–100
Past de frequentie van de interne oscilla-
tor aan.
EffectLev (Effect Level)
0–100 Past het volume van het effectgeluid aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan.
HUMANIZER
Parameter/
Bereik
Uitleg
Mode
Dit stelt de mode in die de klinkers verandert.
Picking
Het verandert van klinker (Vowel) 1 naar
klinker 2, samen met de aanslag. De tijd
die voor de verandering wordt genomen
wordt met de ‘Rate’ aangepast.
Auto
Door de snelheid en diepte aan te passen
kunnen twee klinkers (Vowel 1 en Vowel
2) automatisch veranderd worden.
Random
Vijf klinkers (A, E, I, O, U) worden wille-
keurig gegeven door de snelheid en
diepte aan te passen.
Vowel 1 *1
a, e, i, o, u Selecteert de eerste klinker.
Vowel 2 *1
a, e, i, o, u Selecteert de tweede klinker.
Sens (Gevoeligheid) *2
0–100
Past de gevoeligheid van de humanizer
aan.
Als dit op een lagere waarde wordt inge-
steld, wordt er geen effect van de huma-
nizer verkregen als er zachter wordt aan-
geslagen, terwijl een sterkere aanslag het
effect produceert.
Als dit op een hogere waarde wordt inge-
steld kan het effect van de humanizer
worden verkregen, zowel met een zachte
of sterke aanslag.
Rate
0–100,
BPM –BPM
Past de cyclus voor het veranderen van de
twee klinkers aan.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect
instellingen die met het tempo van de song overeenkomen gemak-
kelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Depth
0–100 Past de diepte van het effect aan.
Manual *3
0–100
Dit bepaalt het punt waarop de twee klin-
kers worden veranderd. Als dit op 50 is
ingesteld, worden klinker 1 en klinker 2
binnen dezelfde tijdslengte veranderd.
Als dit lager dan 50 is ingesteld is de tijd
van klinker 1 korter.
Als dit hoger dan 50 is ingesteld, is de tijd
van klinker 1 langer.
Level
0–100 Past het volume aan.
Parameter/
Bereik
Uitleg
118
Hoofdstuk 8 Parametergids
Frequentieband verdeling wordt gebruikt om twee
verschillende chorussen te produceren, één voor lage
frequenties en één voor hogere frequenties voor zowel het
linker als rechterkanaal (vier in totaal). Hiermee wordt een
natuurlijker chorus geluid verkregen.
Dit is een delay met een maximale delaytijd van 1.000 ms. Dit
effect is te gebruiken om het geluid vetter te maken.
2X2 CHORUS
Parameter/
Bereik
Uitleg
Xover f (Crossover Frequency)
100Hz–4.00kHz
Dit stelt de frequentie die de lage en hoge
frequentiereeksen verdeelt in.
Lo Rate (Low Rate)
0–100,
BPM –BPM
Past de snelheid van het chorus effect voor
de lage frequentiereeks aan.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect instel-
lingen die met het tempo van de song overeenkomen gemakkelij-
ker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Lo Depth (Low Depth)
0–100
Past de diepte van het chorus effect voor de
lage frequentiereeks aan. Als u dit als een
verdubbelingeffect wilt gebruiken, kiest u
een instelling van 0.
Lo PreDly (Low Pre Delay)
0.0ms–40.0ms
Past de delay van het effect geluid in de
lage frequentiereeks aan.
Het uitbreiden van de pre/delay produ-
ceert de sensatie van meerdere geluiden
(verdubbelingeffect)’.
Lo Level (Low Level)
0–100
Past het volume van het effectgeluid in de
lage frequentiereeks aan.
Hi Rate (High Rate)
0–100,
BPM –BPM
Past de snelheid van het chorus effect voor
de hoge frequentiereeks aan.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect instel-
lingen die met het tempo van de song overeenkomen gemakkelij-
ker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Hi Depth (High Depth)
0–100
Past de diepte van het chorus effect voor de
hoge frequentiereeks aan. Als u dit als een
verdubbelingeffect wilt gebruiken, kiest u
een instelling van 0.
Hi PreDly (High Pre Delay)
0.0ms–40.0ms
Past de delay van het effectgeluid in de
hoge frequentiereeks aan.
Het uitbreiden van de pre-delay produ-
ceert de sensatie van meerdere geluiden
(verdubbelingeffect).
Hi Level (High Level)
0–100
Past het volume van het effectgeluid in de
hoge frequentiereeks aan.
SUB DELAY
Parameter/
Bereik
Uitleg
Dly Time (Delay Time)
1ms–1000ms,
BPM –BPM
Past de delaytijd aan.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect
instellingen die met het tempo van de song overeenkomen gemak-
kelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
* Als u op [CATEGORY/ENTER] drukt, verandert de delaytijd zodat
deze met het ritme waarin u op de knop drukt overeenkomt.
Feedback
0–100
Past het volume dat naar de invoer wordt
teruggestuurd aan.
Hogere instellingen resulteren in meer
delay herhalingen.
Hi-Cut (High Cut Filter)
700Hz–11kHz, Flat
Dit stelt de frequentie in waarop het hoog
cut filter in werking treedt. Als ‘Flat’ is
geselecteerd zal het hoog cut filter geen
effect hebben.
EffectLev (Effect Level)
0–120 Past het volume van het delay geluid aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan.
Parameter/
Bereik
Uitleg
119
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
Dit effect voegt een vertraagd geluid aan het directe geluid toe, zodat
het geluid meer body krijgt of om speciale effecten te creëren.
DELAY
Parameter/
Bereik
Uitleg
DELAY ON/OFF
Off, On
Zet het DELAY effect aan/uit.
Als [DELAY] wordt ingedrukt schakelt dit tus-
sen aan en uit.
Type
Dit selecteert het type delay.
Als u van patch verandert terwijl Type op Dual-S, Dual-P of Dual-L/R
staat, en dan direct begint te spelen nadat de patch is veranderd, kan het
bedoelde effect in het eerste gedeelte van wat u speelt mogelijk niet
verkregen worden.
Het stereo effect wordt geannuleerd als een mono effect of COSM amp
achter een stereo delay effect is aangesloten.
Single Dit is een eenvoudige mono delay.
Pan
Deze delay is speciaal voor stereo uitvoer. Hier-
mee kan het tap delay effect dat de delaytijd ver-
deelt worden verkregen, dat vervolgens naar de
L en R kanalen wordt getransporteerd.
fig.04-050
Stereo
Het directe geluid wordt via het linkerkanaal
uitgevoerd, en het effectgeluid wordt via het
rechterkanaal uitgevoerd.
Dual-S
(Dual Series)
Dit is een delay die uit twee verschillende, in
serie geschakelde delays bestaat. Elke delaytijd
kan binnen een reeks van 1 ms tot 1700 ms wor-
den ingesteld.
fig.04-051
Dual-P
(Dual Parallel)
Dit is een delay die bestaat uit twee parallel
geschakelde delays. Elke delaytijd kan binnen
een reeks van 1 ms tot 1700 ms worden inge-
steld.
fig.04-0070
Dual-L/R
Dit is een delay met individuele instellingen
beschikbaar voor de linker en rechterkanalen.
Delay 1 gaat naar het linker kanaal, Delay 2 naar
het rechter kanaal.
fig.04-0080
Reverse
Dit produceert een effect waarbij het geluid
omgekeerd wordt afgespeeld.
INPUT
OUTPUT L
OUTPUT R
Feedback
Dly Time
EffectLev
DELAY
Tap Time
D1 D2
D1: Delay1
D2: Delay2
D1
D2
D1
D2
L
R
Analog
Dit geeft een mild analoog delaygeluid. De
delaytijd kan binnen een reeks van 1 tot 3400 ms
worden ingesteld.
Tape
Deze instelling voorziet u van de karakteristieke
golvende geluid van de band echo. De delaytijd
kan binnen een reeks van 1 tot 3400 ms worden
ingesteld.
Warp
Dit regelt gelijktijdig het feedback niveau en het
volume van het delaygeluid, om een volkomen
onrealistische delay te produceren.
fig.04-0050
Modulate
Deze delay voegt een prettig golvend effect aan
het geluid toe.
DELAY Common Parameters
Parameter/
Bereik
Uitleg
Dly Time (Delay Time)
1ms–3400ms,
BPM –BPM
Dit bepaalt de delaytijd.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect
instellingen die met het tempo van de song overeenkomen gemak-
kelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
* Als u op [CATEGORY/ENTER] drukt, verandert de delaytijd zodat
deze met het ritme waarin u op de knop drukt overeenkomt.
Feedback
0–100
Dit stelt de hoeveelheid delaygeluid dat
naar de invoer wordt teruggevoerd in.
Met een hogere waarde neemt het aantal
delay herhalingen toe.
Feedback stuurt een delay signaal naar de
invoer terug.
High Cut (High Cut Filter)
700Hz–11kHz, Flat
Dit stelt de frequentie waarop het hoog
cut filter in werking treedt in. Als ‘Flat’ is
geselecteerd zal het hoog cut filter geen
effect hebben.
EffectLev (Effect Level)
0–120 Past het volume van het delaygeluid aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan.
Parameter/
Bereik
Uitleg
INPUT
OUTPUT
F.B. Depth
Level
Dep
DELAY
Rise Time
120
Hoofdstuk 8 Parametergids
Pan
Parameter/
Bereik
Uitleg
Tap Time
0–100%
Past de delaytijd van de linkerkanaal
delay aan. Deze instelling stelt de L
kanaal delaytijd in, relatief aan de R
kanaal delaytijd (die als 100% wordt
gezien).
Dual-S, Dual-P, Dual-L/R
Parameter/
Bereik
Uitleg
D1:Time (Delay 1 Time)
D2:Time (Delay 2 Time)
1ms–1700ms,
BPM –BPM
Dit bepaalt de delaytijd.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect
instellingen die met het tempo van de song overeenkomen gemak-
kelijker.
Bij het instellen op BPM, drukt u op [CATEGORY/ENTER] om
het MASTER BPM scherm weer te geven.
Indien er gedurende een bepaalde tijd geen handeling wordt ver-
richt, zal het scherm terugkeren naar Delay scherm.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
* Nadat D1: Time of D2: Time op een waarde van 1 ms tot 1.700 ms is
ingesteld, kunt u op [CATEGORY/ENTER] drukken om de waarde van
D1: Time of D2: Time op een waarde van 1 ms tot 1.700 ms in te
stellen, volgens het interval waarmee u de knop indrukt.
Als Type op Dual-S of Dual-P staat wordt D1: Time niet veranderd.
D1:Fbk (Delay 1 Feedback)
D2:Fbk (Delay 2 Feedback)
0–100
Past de hoeveelheid feedback van Delay 1
(of Delay 2) aan. Met een hogere waarde
neemt het aantal delay herhalingen toe.
D1:HiCut (Delay 1 High Cut Filter)
D2:HiCut (Delay 2 High Cut Filter)
700Hz–11kHz, Flat
Dit stelt de frequentie waarop het hoog
cut filter in werking treedt in. Als ‘Flat’ is
geselecteerd zal het hoog cut filter geen
effect hebben.
D1:Level (Delay 1 Level)
D2:Level (Delay 2 Level)
0–120
Past het volume van Delay 1 (of Delay 2)
aan.
Warp
Parameter/
Bereik
Uitleg
Warp Sw
Off, On
Zet het WARP effect aan/uit.
Deze parameter is aan de CTL1, CTL2
of CTL 3,4 jack toegewezen.
Rise Time
0–100
Stelt in hoe snel het ‘warped’ delaygeluid
stijgt.
F.B.Depth (Feedback Depth)
0–100
Past het feedback niveau van het ‘war-
ped’ delaygeluid aan.
Level Dep (Level Depth)
0–100
Past het volume van het ‘warped’ delay-
geluid aan.
Modulate
Parameter/
Bereik
Uitleg
Mod.Rate (Modulate Rate)
0–100
Past de modulatiesnelheid van het delay-
geluid aan.
Mod.Depth (Modulate Depth)
0–100
Past de modulatiediepte van het delayge-
luid aan.
121
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
Bij dit effect wordt een licht ontstemd geluid aan het
oorspronkelijke geluid toegevoegd, dat het geluid dieper en
breder maakt.
Dit effect voegt weerkaatsing aan het geluid toe.
CHORUS
Parameter/
Bereik
Uitleg
CHORUS ON/OFF
Off, On
Zet het CHORUS effect aan/uit.
Als [CHORUS] wordt ingedrukt wordt er
tussen aan en uit geschakeld.
Mode
Selectie van de chorus mode.
Mono
Dit chorus effect voert hetzelfde geluid
via zowel het L als R kanaal uit.
Stereo1
Dit is een stereo chorus effect dat verschil-
lende chorus geluiden aan de L en R
kanalen toevoegt.
Stereo2
Deze stereo chorus gebruikt ruimtelijke
synthese, waarbij het directe geluid via
het L kanaal en het effectgeluid via het R
kanaal wordt uitgevoerd.
Rate
0–100,
BPM –BPM
Past de snelheid van het chorus effect aan.
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect
instellingen die met het tempo van de song overeenkomen gemak-
kelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Depth
0–100
Past de diepte van het chorus effect aan.
Om dit als verdubbelingeffect te
gebruiken, stelt u de waarde op 0 in.
Pre Delay
0.0ms–40.0ms
Past de tijd aan waarbinnen het effectge-
luid wordt uitgestuurd nadat het directe
geluid is uitgevoerd. Door een langere
pre-delay tijd in te stellen kan een effect
worden verkregen dat klinkt alsof er
meerdere geluiden gelijktijdig worden
gespeeld (verdubbelingeffect).
Low Cut (Low Cut Filter)
Flat, 55Hz–800Hz
Dit stelt de frequentie in waarop het low
cut filter in werking treedt. Als ‘Flat’ is
geselecteerd zal het low cut filter geen
effect hebben.
High Cut (High Cut Filter)
700Hz–11kHz, Flat
Dit stelt de frequentie in waarop het high
cut filter in werking treedt. Als ‘Flat’ is
geselecteerd zal het high cut filter geen
effect hebben.
EffectLev (Effect Level)
0–100 Past het volume van het effectgeluid aan.
REVERB
Parameter/
Bereik
Uitleg
REVERB ON/OFF
Off, On
Zet het REVERB effect aan/uit. Door
[REVERB] in te drukken schakelt u tussen
aan en uit.
Type
Dit selecteert het reverb type. Diverse verschillende simulaties van
ruimtes zijn beschikbaar.
Ambience
Simuleert een ambiance mic (off-mic,
geplaatst op een afstand van de geluids-
bron) die voor opnames en andere toepas-
singen wordt gebruikt. Meer dan het bena-
drukken van de weerkaatsing wordt deze
reverb gebruikt om een open en diep gevoel
te produceren.
Room
Simuleert de weerkaatsing van een kleine
ruimte.
Geeft warme weerkaatsingen.
Hall 1
Simuleert de weerkaatsing van een concert-
zaal.
Geeft heldere en ruimtelijke weerkaatsin-
gen.
Hall 2
Simuleert de weerkaatsing van een concert-
zaal.
Geeft een milde weerkaatsing.
Plate
Simuleert plaat weerkaatsing (een reverb
apparaat dat de vibratie van een metalen
plaat gebruikt).
Geeft een metaalachtig geluid met een
onderscheidende hoge reeks.
Spring
Dit simuleert het geluid van de ingebouwde
spring reverb van een gitaarversterker.
Modulate
Deze reverb voegt het golvende geluid van
een hall reverb toe, en geeft een extreem ple-
zierig reverb geluid.
Rev Time (Reverb Time)
0.1s–10.0s Past de lengte (tijd) van weerkaatsing aan.
Pre Delay
0ms–500ms
Past de tijd totdat het reverb geluid ver-
schijnt aan.
Low Cut (Low Cut Filter)
Flat, 55Hz–800Hz
Dit stelt de frequentie waarop het low cut
filter in werking treedt in. Als ‘Flat’ is gese-
lecteerd zal het low cut filter geen effect heb-
ben.
High Cut (High Cut Filter)
700Hz–11kHz, Flat
Dit stelt de frequentie waarop het high cut
filter in werking treedt in. Als ‘Flat’ is gese-
lecteerd zal het high cut filter geen effect
hebben.
Parameter/
Bereik
Uitleg
122
Hoofdstuk 8 Parametergids
*1 Instelling beschikbaar als Type op Spring is ingesteld.
Deze instellingen worden op het algehele geluid toegepast.
CTL/EXP functies individueel in elke patch instellen (Pedal FX)’(p.48).
Density
0–10 Past de dichtheid van het reverb geluid aan.
EffectLev (Effect Level)
0–100 Past het volume van het reverb geluid aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100 Past het volume van het directe geluid aan.
Sprg.Sens (Spring Sensitivity)
0–100
Past de gevoeligheid van het spring effect
aan.
Als de waarde hoger wordt ingesteld, wordt
het effect zelfs met een zachte aanslag ver-
kregen.
MASTER
Parameter/
Bereik
Uitleg
Patch Level
0–200 Past het volume van de patch aan.
Master Low (Master Low EQ Gain)
-12–+12dB
Past het geluid van de lage frequentie-
reeks aan.
Master Mid f (Master Middle EQ Frequency)
20Hz–10.0kHz
Specificeer het midden van de frequentie-
reeks die met de ‘Master Mid G’wordt bij-
gesteld.
Master Mid Q (Master Middle EQ Q)
0.5–16
Past de breedte van het gebied aan, dat
door de EQ, gecentreerd op de Master
Mid f’, wordt beïnvloed.
Met hogere waardes wordt het gebied
smaller.
Master Mid G (Master Middle EQ Gain)
-12–+12dB
Past het geluid van de midden frequentie-
reeks aan.
Master High (Master High EQ Gain)
-12–+12dB
Past het geluid van de hoge frequentie-
reeks aan.
MASTER BPM/KEY
Parameter/
Bereik
Uitleg
Master BPM
40–250 Past de BPM waarde voor elke patch aan.
Parameter/
Bereik
Uitleg
* BPM (tellen per minuut) geeft het aantal kwartnoot tellen aan dat elke
minuut optreedt.
* Als een extern MIDI apparaat is aangesloten, synchroniseert de Master
BPM met het tempo van het externe MIDI apparaat, zodat het
onmogelijk is om de Master BPM in te stellen. Om het instellen van
Master BPM mogelijk te maken zet u ‘Sync Clock’(p.139) op Internal.
Master Key
C (Am)–B (G#m)
Dit stelt de toonsoort voor de FX HAR-
MONIST en de FX AUTO RIFF in.
De instelling van de toonsoort correspondeert als volgt met de
toonsoort van de song.
PEDAL FX
SW&PDL FUNCTION
Parameter/
Bereik
Uitleg
CTL1 Func (CTL1 Pedal Function)/
CTL2 Func (CTL2 Pedal Function)/
EXPSwFunc (EXP Pedal Switch Function)
Off
De functie is niet aan de pedalen toegewe-
zen.
Ch. A/B Schakelt tussen Preamp kanaal A en B.
OD Solo Zet de OD/DS SOLO aan en uit.
Solo Zet de Preamp SOLO aan en uit.
A&B Solo
Zet de Preamp SOLO voor beide kanalen
L en R aan en uit.
Als één van de twee kanalen uit is, zullen
beiden worden aangezet.
Comp Zet de COMP aan en uit.
OD/DS Zet de OD/DS aan en uit.
Preamp Zet de PREAMP/SPEAKER aan en uit.
EQ Zet de EQ aan en uit.
FX-1 Zet FX-1 aan en uit.
FX-2 Zet FX-2 aan en uit.
Delay Zet de DELAY aan en uit.
Chorus Zet de CHORUS aan en uit.
Reverb Zet de REVERB aan en uit.
Parameter/
Bereik
Uitleg
Mineur
Majeur
Majeur
Mineur
123
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
*1 Deze instellingswaarde is in CTL1 Func en CTL2 Func
beschikbaar.
WAH
U kunt het Wah effect in realtime besturen, door het EXP Pedal
of het op de EXP PEDAL 2 jack aangesloten expressiepedaal bij
te stellen.
‘CTL/EXP functies individueel in elke patch instellen (Pedal FX)’(p.48).
Pedal FX Zet het Pedal FX aan en uit.
Send/Return Zet SEND/RETURN aan en uit.
Amp Ctl Zet Amp Control aan en uit.
Tuner Zet TUNER/BYPASS aan en uit.
Manual Zet de MANUAL MODE aan en uit.
PL Zet de PHRASE LOOP aan en uit.
PL Rec/Play Neemt de frase op of speelt deze af.
PL Clear Verwijdert de frase.
PL Mute/Ply
Maakt het afspelen van de frase tijdelijk
stil.
BPM Tap
Gebruikt voor tap invoer van de Master
BPM.
Delay Tap
Gebruikt voor tap invoer van de delay-
tijd.
MIDI Start
Regelt Start/Stop van externe MIDI appa-
raten (zoals sequencers).
MMC Play
Regelt Play/Stop van externe MIDI appa-
raten (zoals harddisk recorders).
Lev +10
Verhoogt het patch volumeniveau met 10
eenheden.
Lev +20
Verhoogt het patch volumeniveau met 20
eenheden.
Lev -10
Verlaagt het patch volumeniveau met 10
eenheden.
Lev -20
Verlaagt het patch volumeniveau met 20
eenheden.
Num Inc
Schakelt naar het volgende hogere patch
nummer in dezelfde bank als de op dat
moment geselecteerde patch.
Num Dec
Schakelt naar het volgende lagere patch
nummer in dezelfde bank als de op dat
moment geselecteerde patch.
Bank Inc
Schakelt naar het volgende hogere bank
nummer.
Bank Dec
Schakelt naar het volgende lagere bank
nummer.
LED Moment *1
De pedaal indicator licht op als u het
pedaal indrukt, en dooft uit als het pedaal
wordt losgelaten.
LED Toggle *1
De pedaal indicator licht op en dooft uit
als het pedaal afwisselend wordt inge-
drukt.
PEDAL FX ON/OFF
OFF, ON
Verandert de status van de functie die aan
EXP1 is toegewezen.
EXP1 Func (EXP Pedal Function)
Off
De functie is niet aan de controller toege-
wezen.
Foot Volume Regelt het Foot Volume.
Pedal Bend Regelt de Pedal Bend.
WAH Regelt de WAH.
PB/FV Regelt Pedal Bend of Foot Volume.
WAH/FV Regelt de WAH of het Foot Volume.
Parameter/
Bereik
Uitleg
Parameter/
Bereik
Uitleg
Type
Dit selecteert het Wah type.
CRY WAH
Dit modelleert het geluid van het CRY
BABY Wah pedaal dat populair was in de
jaren zeventig.
VO WAH
Dit modelleert het geluid van de VOX
V846.
Fat WAH
Dit is een Wah geluid met een krachtige
klank.
Light WAH Deze Wah heeft een verfijnd zacht geluid.
7String WAH
Deze uitgebreide Wah heeft een variabele
reeks, compatibel met zeven-snaars en
bariton gitaren.
Reso WAH
Dit geheel originele effect biedt verbete-
ringen in de karakteristieke resonanties
die door analoge synth filters geprodu-
ceerd worden.
Custom
Custom Wah.
Dit kan naar wens aangepast worden, tot-
dat het gewenste geluid wordt verkregen.
Pdl Pos. (Pedal Position)
0–100
Past de positie van het Wah pedaal aan.
Deze parameter wordt gebruikt nadat deze aan
een EXP pedaal of soortgelijke controller is
toegewezen.
Pedal Min (Pedal Minimum)
0–100
Selecteert de klank die geproduceerd
wordt als de achterkant van het EXP
pedaal wordt ingedrukt.
Pedal Max (Pedal Maximum)
0–100
Selecteert de klank die geproduceerd
wordt als de voorkant van het EXP pedaal
wordt ingedrukt.
EffectLev (Effect Level)
0–100 Past het volume van het Wah geluid aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan.
124
Hoofdstuk 8 Parametergids
Pedal Bend/PB
Hiermee kan het pedaal gebruikt worden om een pitch bend
effect te verkrijgen.
Omdat de toonhoogte geanalyseerd moet worden, kunnen akkoorden (twee
of meer gelijktijdig gespeelde geluiden) niet gespeeld worden.
Parameter/
Bereik
Uitleg
Custom
Instelling beschikbaar als Type op Custom is ingesteld.
Type
Dit selecteert het basisgeluid als de TYPE parameter op Custom is
ingesteld.
CRY WAH
Dit modelleert het geluid van het CRY
BABY Wah pedaal dat populair was in de
jaren zeventig.
VO WAH
Dit modelleert het geluid van de VOX
V846.
Fat WAH
Dit is een Wah geluid met een krachtige
klank.
Light WAH Deze Wah heeft een verfijnd zacht geluid.
7String WAH
Deze uitgebreide Wah heeft een variabele
reeks, compatibel met zeven-snaars en
bariton gitaren.
Q
0–10
Past de hoeveelheid karakteristiek effect
aan, dat op het Wah geluid wordt toege-
past.
Range Low
0–10
Selecteert het geluid dat geproduceerd
wordt als het pedaal naar achteren staat.
Range High
0–10
Selecteert het geluid dat geproduceerd
wordt als het pedaal naar voren staat.
PRESENCE
0–10
Past de klankkwaliteit van het Wah effect
aan.
Parameter/
Bereik
Uitleg
Pitch Min (Pitch Minimum)
-24–+24
Dit stelt de toonhoogte in op het punt
waar het EXP pedaal geheel omhoog is.
Pitch Max (Pitch Maximum)
-24–+24
Dit stelt de toonhoogte in op het punt
waar het EXP pedaal geheel omlaag is.
Pdl Pos. (Pedal Position)
0–100
Past de pedaal positie voor Pedal Bend
aan.
Deze parameter wordt gebruikt nadat deze aan
een EXP pedaal of soortgelijke controller is
toegewezen.
EffectLev (Effect Level)
0–100
Past het volume van het pitch bend geluid
aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid
aan.
125
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
FootVolume/FV
Dit is een volumeregeling effect.
Normaalgesproken wordt dit met het EXP pedaal of het op de
EXP PEDAL 2 jack aangesloten expressiepedaal bestuurd.
‘CTL/EXP functies individueel in elke patch instellen (Pedal FX)’(p.48).
Het beoogde effect kan mogelijk niet verkregen worden als
‘FEEDBACKER’(p.113) op een punt na FV in de effectketen is aangesloten
(p.38).
Pameters die met PDL:CTL/EXP
geschakeld kunnen worden
De parameternamen die in Icon View (of in Play scherm 4
(p.24)) worden weergegeven zijn afgekort. Voor informatie
over de parameternamen die in List View worden
weergegeven, raadpleegt u het overzicht hieronder.
Parameter/
Bereik
Uitleg
Vol. Curve (Volume Curve)
U kunt selecteren hoe het werkelijke volume verandert, gerela-
teerd aan de diepte waarmee het pedaal wordt ingedrukt.
Slow 1, Slow 2,
Normal, Fast
fig.04-0200
Vol. Min (Volume Minimum)
0–100
Stelt het volume in als de achterkant van
het EXP pedaal wordt ingedrukt.
Vol. Max (Volume Maximum)
0–100
Stelt het volume in als de voorkant van
het EXP pedaal wordt ingedrukt.
Level
0–100 Past het volume aan.
Als het pedaal
volledig is ingedru
k
Als het pedaal
v
olledig omhoog staat
EXP pedaal
Volume
Normaal
Langzaam 2
Langzaam 1
Snel
List View Icon View (in Play scherm 4)
Off Off
Ch. A/B A/B
OD Solo ODSolo
Solo Solo
A&B Solo ABSolo
Comp Comp
OD/DS OD/DS
Preamp Preamp
EQ EQ
FX-1 FX-1
FX-2 FX-2
Delay Delay
Chorus Chorus
Reverb Reverb
Pedal FX Pdl FX
Send/Return S/R
Amp Ctl AmpCtl
Tuner Tuner
Manual Manual
PL PL
PL Rec/Play PL R/P
PL Clear PL Clr
PL Mute/Ply PL M/P
BPM Tap BPM Tp
Delay Tap Dly Tp
MIDI Start MIDI
MMC Play MMC
Lev +10 Lev+10
Lev +20 Lev+20
Lev -10 Lev-10
Lev -20 Lev-20
Num Inc NumInc
Num Dec NumDec
Bank Inc BnkInc
Bank Dec BnkDec
LED Moment LED Mo
LED Toggle LED Tg
126
Hoofdstuk 8 Parametergids
U kunt vrijelijk functies aan de controllers van de GT-10
toewijzen.
ASSIGN 1–8
Parameter/
Bereik
Uitleg
ASSIGN 1–8 ON/OFF
Off, On
Zet de ASSIGN1-8 aan/uit. Door op [MAS-
TER/PEDAL FX] te drukken schakelt u tussen
aan en uit.
Target
Dit selecteert de parameter die veranderd moet worden.
Zie ‘TARGET PARAMETER’ (p.127).
Min (Minimum)
Dit stelt de minimum waarde voor de reeks waarbinnen de parame-
ter kan veranderen in. De waarde verschilt, afhankelijk van de para-
meter die voor TARGET PARAMETER is toegewezen.
Max (Maximum)
Dit stelt de maximum waarde voor de reeks waarbinnen de parame-
ter kan veranderen in. De waarde verschilt, afhankelijk van de para-
meter die voor TARGET PARAMETER is toegewezen.
Source
Dit selecteert de controller waaraan de functie wordt toegewezen.
EXP1 PEDAL EXP pedaal (dit apparaat)
CTL1 PEDAL CTL 1 pedaal (dit apparaat)
CTL2 PEDAL CTL 2 pedaal (dit apparaat)
EXP PEDAL SW EXP pedaal schakelaar (dit apparaat)
EXP2 PEDAL
Expressiepedaal, aangesloten op de EXP
PEDAL 2/SUB CTL 3, 4 jack.
CTL3 PEDAL
Voetschakelaar, aangesloten op de EXP
PEDAL 2/SUB CTL 3, 4 jack (jack Top).
CTL4 PEDAL
Expressiepedaal aangesloten op de EXP
PEDAL2/SUB CTL 3,4 jack (jack Ring).
INTERNAL PDL
Zie ‘Het virtuele expressiepedaal aan het
begin van operaties activeren (Internal Pedal
System)’(p.54).
WAVE PEDAL
Zie ‘Het virtuele expressiepedaal aan het
begin van operaties activeren (Internal Pedal
System)’(p.54).
INPUT LEVEL
Dit regelt het niveau van het signaal van de
INPUT jack. Stelt de gevoeligheid in, in reactie
op het niveau met Assign INPUT SENS.
CC#1–#31,
CC#64–#95
Control Change berichten van een extern
MIDI apparaat (1-31, 64-95).
Src Mode (Source Mode)
Dit bepaalt of het regelingspedaal als een tijdelijk type schakelaar zal
functioneren (zoals de optionele FS-5U).
Moment
De normale status is Off (minimale waarde),
met de schakelaar op On (maximale waarde)
alleen wanneer de voetschakelaar wordt inge-
drukt.
Toggle
Met elke druk op de voetschakelaar wordt de
instelling afwisselend op On (maximale
waarde) en Off (minimale waarde) gezet.
ActRngLo (Active Range Low)
ActRngHi (Active Range High)
ActRngLo: 0–126
ActRngHi: 1–127
U kunt de bestuurbare reeks voor doel para-
meters binnen de operationele reeks van de
bron instellen. Doel parameters worden
bestuurd binnen de reeks die met
ActRngLo en ActRngHi is ingesteld. Normaal-
gesproken stelt u ActRngLo op 0, en ActRngHi
op 127 in.
Int Trig (Internal Pedal Trigger)
Dit stelt de trigger in, die het interne pedaal activeert. *1.
Patch Change
Dit wordt geactiveerd als een patch wordt
geselecteerd.
EXP1 PDL-Low
Dit wordt geactiveerd als het EXP pedaal op
minimum wordt gebruikt.
EXP1 PDL-Mid
Dit wordt geactiveerd als het EXP pedaal
wordt ingedrukt en een tussenliggende
waarde wordt gepasseerd.
EXP1PDL-High
Dit wordt geactiveerd als het EXP pedaal op
maximum wordt gebruikt.
CTL1 PEDAL,
CTL2 PEDAL
Dit wordt geactiveerd als het CTL 1 of CTl2
pedaal op de GT-10 wordt ingedrukt.
EXP PEDAL SW
Dit wordt geactiveerd als de EXP pedaalscha-
kelaar op de GT-10 wordt aangezet.
EXP2 PEDAL
Dit wordt geactiveerd als het expressiepedaal,
aangesloten op de EXP PEDAL 2/CTL 3, 4
jack, wordt ingedrukt.
CTL3 PEDAL
Dit wordt geactiveerd als de voetschakelaar
(jack Tip), aangesloten op de EXP PEDAL 2/
CTL 3, 4 jack, wordt ingedrukt.
CTL4 PEDAL
Dit wordt geactiveerd als de voetschakelaar
(jack Ring), aangesloten op de EXP PEDAL 2/
CTL 3, 4 jack, wordt ingedrukt.
CC#1–#31,
CC#64–#95
Dit wordt geactiveerd als de waarde van de
Control Change berichten (CC#01-31, 64-95)
van een extern MIDI apparaat de midden-
waarde overschrijdt.
Int Time (Internal Pedal Time)
0–100
Dit regelt de tijd waarbinnen het veronder-
stelde EXP pedaal van de teruggekeerde
(omhoog) positie naar de ingedrukte (ver-
laagde) positie verplaatst. *1.
IntCurve (Internal Pedal Curve)
Dit selecteert één van de drie types die bepaalt hoe het veronder-
stelde expressiepedaal verandert. *1.
WaveRate (Wave Pedal Rate)
0–100,
BPM –BPM
Dit bepaalt de tijd die gebruikt wordt voor één
cyclus van het veronderstelde EXP pedaal. *2.
Parameter/
Bereik
Uitleg
Lineair Langzame stijging Snelle stijging
127
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
*1 De Int Trig, Int Time en IntCurve parameters zijn beschikbaar als
de SOURCE parameter op INTERNAL PDL is ingesteld.
*2 De WaveRate en Waveform parameters zijn beschikbaar als de
Source parameter op WAVE PEDAL is ingesteld.
COMP (Compressor)
OD/DS (Overdrive/Distortion)
PREAMP
Als dit op BPM is ingesteld, wordt de waarde van elke parameter
volgens de waarde van de ‘Master BPM’(p.122) ingesteld, die voor
elke patch gespecificeerd is. Dit maakt het bereiken van effect instel-
lingen die met het tempo van de song overeenkomen gemakkelijker.
* Als het tempo maakt dat de tijd langer is dan de reeks toegestane
instellingen, wordt deze aan een periode van 1/2 of 1/4 van die tijd
gesynchroniseerd.
Waveform (Wave Pedal Form)
Dit selecteert één van de drie types die bepaalt hoe het veronder-
stelde EXP pedaal moet veranderen. *2.
INPUT SENS
0–100
Dit past de invoer gevoeligheid aan als INPUT
LEVEL voor Source is geselecteerd.
Parameter/
Bereik
Uitleg
SAW
TRIANGLE
SIN
TARGET PARAMETER
Weergegeven param-
eter
(Echte naam)
On/Off
Type
Sustain
Attack
Threshold
Release
Tone
Level
Weergegeven param-
eter
(Echte naam)
On/Off
Type
Drive
Bottom
Tone
Solo Sw (Solo schakelaar)
Solo Level
Effect Level
Direct Level
Weergegeven param-
eter
(Echte naam)
On/Off
Ch. Mode (Channel Mode)
Ch. Select (Channel Select)
Ch. Dly Time (Kanaal delaytijd)
Dynamic Sens (Dynamische gevoeligheid)
A/B: Type
A/B: Gain
A/B: Bass
A/B: Middle
A/B: Treble
A/B: Presence
A/B: Level
A/B: Bright
A/B: Gain Sw (Gain schakelaar)
A/B: Solo Sw (Solo schakelaar)
A/B: Solo Level
A/B: Speaker Type
A/B: Mic Type (Microfoon type)
A/B: Mic Distance (Microfoon afstand)
A/B: Mic Position (Microfoon positie)
A/B: Mic Level (Microfoon niveau)
128
Hoofdstuk 8 Parametergids
EQ (Equalizer)
FX1, FX2: (Effects)
A/B: Direct Level
Weergegeven parameter
(Echte naam)
On/Off
Low Cut
Low Gain
Low-Mid Freq (Laag-midden frequentie)
Low-Mid Q (Laag-midden Q)
Low-Mid Gain (Laag-midden gain)
High-Mid Freq (Hoog-midden frequentie)
High-Mid Q (Hoog-midden Q)
High-Mid Gain (Hoog-midden gain)
High Gain
High Cut
Level
Weergegeven parameter
(Echte naam)
On/Off
Select
TW: (T.WAH)
Mode
Polarity
Sens (Gevoeligheid)
Frequency
Peak
Effect Level
Direct Level
AW: (AUTO WAH)
Mode
Frequency
Peak
Rate
Depth
Effect Level
Direct Level
SWH: (SUB WAH)
Type
Pdl Position (Pedaal positie)
Pdl Min (Pedaal minimum)
Pdl Max (Pedaal maximum)
Effect Level
Direct Level
ACS:
(ADV COMP)
Type
Sustain
Attack
Tone
Level
Weergegeven param-
eter
(Echte naam)
LM: (LIMITER)
Type
Attack
Threshold
Ratio
Release
Level
GEQ: (GRAPHIC EQ)
31Hz
62Hz
125Hz
250Hz
500Hz
1kHz
2kHz
4kHz
8kHz
16kHz
Level
PEQ: (PARAMETRIC EQ)
Low Cut
Low Gain
Low-Mid Freq (Laag-midden frequentie)
Low-Mid Q (Laag-midden Q)
Low-Mid Gain (Laag-midden gain)
Hi-Mid Freq (Hoog-midden frequentie)
Hi-Mid Q (Hoog-midden Q)
Hi-Mid Gain (Hoog-midden gain)
High Gain
High Cut
Level
TM:
(TONE MODIFY)
Type
Low
High
Resonance
Level
GS:
(GUITAR SIM)
Type
Low
High
Body
Level
SG:
(SLOW GEAR)
Sens (Gevoeligheid)
RiseTime
DF: (DEFRETTER)
Tone
Sens (Gevoeligheid)
Attack
Depth
Resonance
Effect Level
Direct Level
Weergegeven parameter
(Echte naam)
129
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
WSY: (WAVE SYNTH)
Wave
Cutoff
Resonance
Filter Sens (Filter gevoeligheid)
Filter Decay
Filter Depth
Synth Level
Direct Level
GSY: (GUITAR SYNTH)
Sens (Gevoeligheid)
Wave
Chromatic
Octave Shift
PWM Rate
(Puls breedte modulatie snel-
heid)
PWM Depth (Puls breedte modulatie diepte)
Cutoff
Resonance
Filter Sens (Filter gevoeligheid)
Filter Decay
Filter Depth
Attack
Release
Velocity
Hold
Synth Level
Direct Level
STR: (SITAR SIM)
Tone
Sens (Gevoeligheid)
Depth
Resonance
Buzz
Effect Level
Direct Level
OC:
(OCTAVE)
Range
Octave Level
Direct Level
PS: (PITCH SHIFTER)
Voice
PS1/2 Mode
PS1/2 Pitch
PS1/2 Fine
PS1/2 Pre Dly (PS1/2 Pre Delay)
PS1 Feedback
PS1/2 Level
Direct Level
HR: (HARMONIST)
Voice
HR1/2 Harmony
HR1/2 Pre Dly (HR1/2 Pre Delay)
HR1 Feedback
HR1/2 Level
Direct Level
Weergegeven parameter
(Echte naam)
AR: (AUTO RIFF)
Phrase
Loop
Tempo
Sens (Gevoeligheid)
Attack
Hold
Effect Level
Direct Level
SH:
(SOUND HOLD)
Hold
RiseTime
Effect Level
AC:
(AC.PROCESSOR)
Type
Bass
Middle
Middle Freq (Middenfrequentie)
Treble
Presence
Level
FB:
(FEEDBACKER)
Mode
Rise Time
Rise T () (Stijgingstijd ())
F.B. Level (Feedback niveau)
F.B. Lv () (Feedback niveau())
Vibrato Rate
VibratoDepth
AFB:
(ANIT-FEEDBACK)
Frequency 1
Depth 1
Frequency 2
Depth 2
Frequency 3
Depth 3
PH: (PHASER)
Type
Rate
Depth
Manual
Resonance
StepRate
Effect Level
Direct Level
FL: (FLANGER)
Rate
Depth
Manual
Resonance
Separation
Low Cut
Effect Level
Direct Level
Weergegeven parameter
(Echte naam)
130
Hoofdstuk 8 Parametergids
DELAY
CHORUS
TR:
(TREMOLO)
Wave Shape
Rate
Depth
RT: (ROTARY)
Speed Select
Rate Slow
Rate Fast
Rise Time
Fall Time
Depth
UV:
(UNI-V)
Rate
Depth
Level
PAN:
Type
Position
Wave Shape
Rate
Depth
SL:
(SLICER)
Pattern
Rate
Trigger Sens (Trigger Sensitivity)
VB:
(VIBRATO)
Rate
Depth
Trigger
RiseTime
RM:
(RING MOD.)
Mode
Frequency
Effect Level
Direct Level
HU: (HUMANIZER)
Mode
Vowel 1
Vowel 2
Sens (Gevoeligheid)
Rate
Depth
Manual
Level
2CE: (2x2 CHORUS)
Crossover f (Crossover frequentie)
Low Rate
Low Depth
Low Pre Dly (Low Pre Delay)
Low Level
High Rate
High Depth
High Pre Dly (High Pre Delay)
High Level
Weergegeven parameter
(Echte naam)
SDD:
(SUB DELAY)
Delay Time
Feedback
High Cut
Effect Level
Direct Level
Weergegeven parameter
(Echte naam)
On/Off
Type
Delay Time
Tap Time
Feedback
High Cut
D1/2: Time
D1/2: Feedback
D1/2: High Cut
D1/2: Level
Warp Sw (Warp schakelaar)
WarpRiseTime
WarpFB Depth (Warp feedback diepte)
WarpLevDepth (Warp niveau diepte)
Modul. Rate (Modulatie snelheid)
Modul. Depth (Modulatie diepte)
Effect Level
Direct Level
Weergegeven parameter
(Echte naam)
On/Off
Mode
Rate
Depth
Pre Delay
Low Cut
High Cut
Effect Level
Weergegeven parameter
(Echte naam)
131
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
REVERB
MASTER
BPM/KEY
AMP CTL (AMP Control)
PEDAL
SEND/RTN (Send/Return)
NS1, NS2 (Noise Suppressor)
(Others)
Weergegeven parameter
(Echte naam)
On/Off
Type
Reverb Time
Pre Delay
Low Cut
High Cut
Density
Effect Level
Direct Level
Spring Sens (Spring gevoeligheid)
Weergegeven parameter
(Echte naam)
Patch Level
Master Low
Master Mid f (Master middenfrequentie)
Master Mid Q (Master midden Q)
Master Mid G (Master midden gain)
Master High
Weergegeven parameter
(Echte naam)
Master BPM
Master Key
Weergegeven parameter
(Echte naam)
Amp Ctl Sw (Amp Control schakelaar)
Weergegeven parameter
(Echte naam)
On/Off
WAH
Type
Pdl Position (Pedaal positie)
Pedal Min (Pedaal minimum)
Pedal Max (Pedaal maximum)
Effect Level
Direct Level
PB
Pitch Min (Toonhoogte minimum)
Pitch Max (Toonhoogte maximum)
Pdl Position (Pedaal positie)
Effect Level
Direct Level
FV
Volume Curve
Volume Min (Volume minimum)
Volume Max (Volume maximum)
Level
Weergegeven parameter
(Echte naam)
On/Off
Mode
Send Level
Return Level
Weergegeven parameter
(Echte naam)
On/Off
Threshold
Release
Detect
Weergegeven parameter (Echte naam)
Tuner Sw (Tuner schakelaar)
Manual ModeSw (Manual Mode schakelaar)
PH LOOP
On/Off
Rec/Play
Clear
Mute/Play
TAP
BPM Tap
Delay Tap
MIDI
Start/Stop
MMCPlay/Stop
PATCH
Level Inc.10 (Patch niveau toename 10)
Level Inc.20 (Patch niveau toename 20)
Level Dec.10 (Patch niveau afname 10)
Level Dec.20 (Patch niveau afname 20)
Number Inc. (Patch nummer toename)
Number Dec. (Patch nummer afname)
Bank Inc. (Patch bank toename)
Bank Dec. (Patch bank afname)
132
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hiermee kunt u een extern effectapparaat op de SEND en
RETURN jacks aansluiten en dit als onderdeel van de GT-10
effecten gebruiken.
Door de kanaal schakeling jack van de gitaarversterker op de
AMP CONTRIL jack van de GT-10 aan te sluiten, kan Amp
Control gebruikt worden om het amp kanaal te veranderen.
Door het combineren van de GT-10 en de amp kanalen kan een
nog bredere reeks vervorming geluiden worden verkregen.
Omdat de Amp Control als één van de effectparameters wordt
behandeld die in elke individuele patch wordt opgeslagen,
kunt u bij elke patch van gitaar amp kanaal veranderen.
* Om de bepalen hoe de amp kanalen veranderd worden als het
circuit open en verkort is, kijkt u in de gebruikershandleiding
van de versterker, of luistert u naar de geluiden door de
versterker te bedienen.
* Onthoud dat, afhankelijk van het circuit van de kanaal
schakeling jack in de gebruikte gitaarversterker, de Amp Control
functie mogelijk niet kan functioneren.
Met Amp Control kunt u niet alleen van kanaal veranderen, maar u kunt
dit ook gebruiken om de effecten van de versterker aan en uit te zetten,
zoals met een voetschakelaar.
De parameter kan ook veranderd worden met gebruik van [MASTER/
PEDAL FX] in het AMP CONTROL scherm.
SEND/RETURN
Parameter/
Bereik
Uitleg
SEND/RETURN ON/OFF
Off, On
Zet de SEND/RETURN aan/uit.
Door op [MASTER/PEDAL FX] te druk-
ken wordt er tussen aan en uit afgewis-
seld.
Mode
Verandert de SEND/RETURN mode.
Normal
Stuurt de invoer van SEND/RETURN
naar de SEND jack en de invoer van de
RETURN jack naar de circuit post-SEND/
RETURN. Gebruik dit als u een extern
effectapparaat in serie in de effectketen
van de GT-10 wilt aansluiten.
fig.04-0160
Direct Mix
Stuurt de invoer naar SEND/RETURN
naar de SEND jack, mengt de invoer van
de RETURN jack met de invoer naar
SEND/RETURN (het directe geluid), en
stuurt dit vervolgens naar de circuit post-
SEND/RETURN.
Gebruik dit als u de effectgeluiden van de
GT-10 met het geluid wilt mixen, met het
externe effectapparaat daarop toegepast.
fig.04-0170
Branch Out
Stuurt de invoer naar SEND/RETURN
naar de SEND jack. De invoer van de
RETURN jack wordt genegeerd. Bijvoor-
beeld, als dit met de GT-10 Reverb en
delay wordt gebruikt, direct voor de
SEND/RETURN, kan de SEND jack als
een direct out worden gebruikt.
fig.04-0180
Send Lv
0–200
Past het volume van de uitvoer naar het
externe effectapparaat aan.
Return Lv
0–200
Past het volume van de invoer van het
externe effectapparaat aan.
SEND RETURN
SEND RETURN
SEND
AMP CONTROL
Parameter/
Bereik
Uitleg
Amp Control
Uit
Aan
Kort
Gitaarversterker
e
rsterker kanaal schakeling jack)
GT-10
(AMP CONTROL jack)
Open
Gitaarversterker
e
rsterker kanaal schakeling jack)
GT-10
(AMP CONTROL jack)
133
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
Dit effect reduceert de ruis en zoem die door gitaarelementen
wordt opgepikt. Omdat dit de ruis onderdrukt in
synchronisatie met de envelope van het gitaargeluid (de
manier waarop het gitaargeluid binnen een bepaalde tijd
wegsterft), heeft dit een zeer gering effect op het gitaargeluid,
en schaadt het natuurlijke karakter van het geluid niet.
* Sluit de ruisonderdrukker in het signaalpad aan, voorafgaand
aan het weerkaatsingseffect. Op die manier wordt een
natuurlijke onderbreking van het weerkaatsingseffect
voorkomen.
Hiermee kunnen geluidsinstellingen worden gemaakt,
gebaseerd op de apparatuur die u gebruikt en het klankbeeld
dat u wilt creëren.
NS1/NS2 (Noise Suppressor)
Parameter/
Bereik
Uitleg
NS1, NS2 ON/OFF (Noise Suppressor ON/OFF)
Off, On
Zet het ruisonderdrukking effect aan/uit.
Met [Master/PEDAL FX] wordt afgewis-
seld tussen aan en uit.
Threshold
0–100
Stel deze parameter bij, zoals geschikt
voor het volume van de ruis.
Als het ruisniveau hoog is, zal een hogere
instelling meer geschikt zijn. Als het ruis-
niveau laag is, kan een lagere instelling
voldoen. Pas deze waarde aan totdat het
wegsterven van het gitaargeluid zo
natuurlijk mogelijk is.
* Met hogere instellingen van de Threshold
parameter kan er mogelijk geen geluid zijn
als u speelt terwijl het gitaar volume laag is
gezet.
Release
0–100
Past de tijd aan waarbinnen de ruisonder-
drukker in werking treedt, totdat het ruis-
niveau ‘0’ bereikt.
Detect
Dit regelt de ruisonderdrukker, gebaseerd op het volumeniveau
van het punt dat bij Detect is gespecificeerd.
Input Ingangsvolume van ingangsjack.
NS Input Ruisonderdrukker ingangsvolume.
FV Out
Volume nadat Foot Volume is gepas-
seerd.
EZ TONE
STEP1: SETTING
Parameter/
Bereik
Uitleg
YOUR PICKUP
SINGLE Single type element
HUMBUCKER Humbucking type element
OUTPUT SELECT
JC-120
Stelt dit in als een Roland JC-120 wordt
aangesloten.
SMALL AMP
Gebruik deze instelling als een compacte
gitaarversterker wordt aangesloten.
COMBO AMP
Stelt dit in als u aansluit op de gitaarin-
gang voor een andere combo-type gitaar-
versterker (versterker en luidsprekers in
één apparaat gecombineerd) dan een JC-
120.
* Het is mogelijk dat goede resultaten met de
gitaarversterker worden opgeleverd als dit op
JC-120 wordt ingesteld.
STACK AMP
Gebruik deze instelling als op de gitaarin-
gang voor een stack-type gitaarversterker
(waarbij de versterker en luidsprekers
gescheiden zijn) wordt aangesloten.
JC-120 Return
Stelt dit in als op de RETURN van de JC-
120 wordt aangesloten.
COMBO Return
Stelt dit in als op de RETURN van een
ander combo-type versterker wordt aan-
gesloten.
STACK Return
Stel dit in als op de RETURN van een
stack-type versterker wordt aangesloten.
Stel STACK Return in, zelfs als een power
amp voor de gitaar in combinatie met een
luidsprekerkast wordt gebruikt.
LINE/PHONES
Gebruik deze instelling als een koptele-
foon wordt gebruikt, of wanneer u
opneemt terwijl de GT-10 op een mul-
titrack recorder is aangesloten.
134
Hoofdstuk 8 Parametergids
Wordt gebruikt voor het maken van instellingen die met de
besturingsomgeving van de GT-10 te maken hebben.
STEP2: TONE
Parameter/
Bereik
Uitleg
BASIC TONE
Met BASIC TONE kunt u gemakkelijk geluiden creëren
door instellingen te kiezen die dicht bij het muzikale genre
en het gevoel van de song die u wilt componeren liggen.
BLUES Blues geluid
Soul Funk Soul en Funk geluid
Jazz Jazz geluid
LIVERPOOL Britse rock
70’s HARD ROCK
Het hardrock geluid dat in de jaren ’70
populair was.
80s METAL
Het Metal geluid dat in de jaren ’80 popu-
lair was.
MODERN METAL Modern Metal geluid
West Coast West Coast geluid
FuzzRock Fuzz
STUDIO Opnamestudio
PROGRESSIVE Progressief
SURF ROCK Surg Rock geluid
COUNTRY Country
Acoustic Voor akoestische gitaar
PUNK POP Punk Pop
STEP3: DRIVE
Parameter/
Bereik
Uitleg
SOLO De vervorming die geschikt is voor solo’s.
BACKING
De vervorming die geschikt is voor ach-
tergrond.
SOFT Dit produceert warme vervorming.
HARD Dit produceert scherpe vervorming.
STEP4: EFX
Parameter/
Bereik
Uitleg
WET Dit produceert een diep effect.
DRY
Dit produceert geluid dat op het originele
geluid lijkt.
SHRT (Short) Echo wordt verkort.
LONG Echo wordt verlengd.
SYSTEM
TUNER
Parameter/
Bereik
Uitleg
PITCH
435Hz–445Hz Dit stelt de referentie toonhoogte in.
OUTPUT
Mute Het stemgeluid wordt niet uitgestuurd.
Bypass Het stemgeluid wordt uitgestuurd.
INPUT/OUTPUT
Parameter/
Bereik
Uitleg
INPUT SELECT
Guitar 1–Guitar 3,
USB In
U kunt drie aparte geluidsconfiguraties
opslaan, op maat gemaakt voor de gitaren
die u gaat aansluiten (gitaar 1 tot 3). Selec-
teer USB als u geluid van een computer
via USB gaat invoeren.
INPUT
LEVEL
-20–+20dB Ingangsvolume van ingangsjack.
PRES. (Presence)
-20–+20dB
Past het geluid van de ultrahoge frequen-
tiereeks aan.
GLOBAL EQ
Low Gain
-20–+20dB
Past het geluid van de lage frequentie-
reeks aan.
Mid Gain (Middle Gain)
-20–+20dB
Past het geluid van de middenfrequentie-
reeks aan.
Mid Freq (Middle Frequency)
20.0Hz–10.0kHz
Specificeert het midden van de frequen-
tiereeks die met de Mid Gain wordt aan-
gepast.
Mid Q (Middle Q)
0.5–16
Past de breedte van het gebied aan dat
wordt beïnvloed door de EQ, gecentreerd
op de Mid Freq,.
Met hogere waardes wordt het gebied
smaller.
High Gain
-20–+20dB
Past het geluid van de hoge frequentie-
reeks aan.
TOTAL
NS Threshold (Noise Suppressor Threshold)
135
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
-20–+20dB
Dit regelt het globale drempelniveau voor
de ruisonderdrukker instellingen in elke
patch. Deze functie is effectief als u een
andere gitaar aansluit, of voor het maken
van aanpassingen als er veranderingen in
ruisniveaus op de locatie van de uitvoe-
ring zijn. Dit heeft geen invloed op de
instellingen in elke individuele patch.
Om de instellingen van de individuele
patches te gebruiken, zet u dit op 0 dB.
Rev Level (Reverb Level)
0–200%
Dit regelt het globale reverb niveau voor
de reverb instellingen in elke patch. Het
bijstellen van deze reverb is effectief voor
het aanpassen van de akoestiek in de uit-
voeringsruimte. Dit heeft geen invloed op
de instellingen in elke individuele patch.
Om de instellingen van de individuele
patches te gebruiken, zet u dit op
100%.
USB/DGT Out Lev (USB/Digital Out Level)
0–200%
Past het volumeniveau van de digitale
geluidssignalen die naar de USB (compu-
ter) worden gestuurd.
USB Mix Level
0–200%
Stelt het volumeniveau van de gemixte
digitale geluidssignalen van USB (Com-
puter) als Input Select op ‘Guitar 1-3’ is
ingesteld.
Main Out Level
Dit stelt het uitvoer referentieniveau in, zodat dit overeenkomt
met de apparatuur die op de OUTPUT jack is aangesloten.
-10dB
Kies dit als er op een gitaarversterker is
aangesloten.
+4dB
Kies dit als op een recorder, mengpaneel
of ander lijn apparaat is aangesloten.
Parameter/
Bereik
Uitleg
PHRASE LOOP
Parameter/
Bereik
Uitleg
PHRASE LOOP
Off, On Zet de Phrase Loop functie aan/uit.
Mode
Performance
Dit neemt het geluid op nadat het door de
effecten is gegaan.
Hiermee kan een grote variëteit aan uit-
voeringen worden verkregen, door het
combineren van verschillende geluiden.
Patch Edit
Dit neemt het geluid op voordat het door
de effecten gaat, en past de effecten tij-
dens Loop Play toe.
Hiermee kunnen effecten worden aange-
past, of patch geluiden worden vergele-
ken.
Pdl Mode (Pedal Mode)
Off
De BANK pedalen worden niet gebruikt
voor bediening van de Phrase Loop func-
tie. Deze worden gebruikt om van bank te
veranderen.
Phrase Loop kan bestuurd worden door de
Phrase Loop functie aan één van CTL 1 tot 4
toe te wijzen, en de schakel functie van de
BANK pedalen te behouden.
On
De BANK pedalen worden gebruikt voor
bediening van de Phrase Loop functie.
Rec Mode (Recording Mode)
Mono Frases worden in mono opgenomen.
Stereo Frases worden in stereo opgenomen.
Play Lev (Play Level)
0–120 Stelt het afspeelvolume van de frase in.
Clear Pdl (Clear Pedal Function)
Clear Only
Als u op [BANK ] drukt terwijl de
Phrase Loop functie in werking is, wordt
de opgenomen data gewist, waarna de
GT-10 in de STANDBY mode wordt
geplaatst.
Mute/Clear
Als u op [BANK ] drukt terwijl de
Phrase Loop functie in werking is, wordt
de uitvoering van de opgenomen frase tij-
delijk stil gemaakt (de opgenomen data
wordt niet gewist).
Als u dan opnieuw op [BANK ] drukt
terwijl de frase op mute is ingesteld,
wordt de opgenomen data gewist,
waarna de GT-10 in de STANDBY mode
wordt geplaatst.
Met bekwaam gebruik van muting kunt u uw
eigen uitvoeringen combineren met eerder
opgenomen frases op de door u gewenste
timing.
136
Hoofdstuk 8 Parametergids
MANUAL MODE SETTING
Parameter/
Bereik
Uitleg
Number Pedal 1–4, BANKPedal, BANKPedal
Het Number pedaal en het BANK pedaal worden gebruikt
voor het aan en uitzetten van gespecificeerde effecten.
Off
De functie is niet aan de pedalen toegewe-
zen.
Ch.A/B Schakelt tussen Preamp kanaal A en B.
OD Sol Zet de OD/DS SOLO aan en uit.
Solo Zet de Preamp SOLO aan en uit.
A&BSol
Zet de Preamp SOLO voor zowel kanaal
A als B aan en uit.
Als één van de twee kanalen uit is, zullen
beiden worden aangezet.
Comp Zet de COMP aan en uit.
OD/DS Zet de OD/DS aan en uit.
Preamp Zet de PREAMP/SPEAKER aan en uit.
EQ Zet de EQ aan en uit.
FX1 Zet de FX-1 aan en uit.
FX2 Zet de FX-2 aan en uit.
Delay Zet de DELAY aan en uit.
Chorus Zet de CHORUS aan en uit.
Reverb Zet de REVERB aan en uit.
PdlFX Zet de Pedal FX aan en uit.
S/R Zet de SEND/RETURN aan en uit.
AmpCtl Zet de Amp Control aan en uit.
Tuner Zet de TUNER/BYPASS aan en uit.
PL Zet de PHRASE LOOP aan en uit.
PL R/P Neemt de frase op, of speelt deze af.
PL Clr Wist de frase.
PL M/P
Maakt het afspeelgeluid van de frase tij-
delijk stil.
BPMTap
Gebruikt voor tap invoer van de Master
BPM.
DlyTap
Gebruikt voor tap invoer van de delay-
tijd.
MIDI
Regelt de Start/Stop van externe MIDI
apparaten (zoals sequencers).
MMCPly
Regelt de Play/Stop van externe MIDI
apparaten (zoals harddisk recorders).
Lev+10
Laat het patch volumeniveau met 10 een-
heden toenemen.
Lev+20
Laat het patch volume met 20 eenheden
toenemen.
Lev-10
Laat het patch volume met 10 eenheden
afnemen.
Lev-20
Laat het patch volume met 20 eenheden
afnemen.
NumInc
Schakelt naar het volgende hogere patch
nummer in dezelfde bank als de op dat
moment geselecteerde patch.
NumDec
Schakelt naar het volgende lagere patch
nummer in dezelfde bank als de op dat
moment geselecteerde patch.
BnkInc
Schakelt naar het volgende hogere bank
nummer.
BnkDec
Schakelt naar het volgende lagere bank
nummer.
PLAY OPTION
Parameter/
Bereik
Uitleg
Preamp Mode
Patch
De patch voorversterker instelling wordt
gebruikt. Hiermee kunnen verschillende
voorversterker instellingen in elke indivi-
duele patch gebruikt worden.
System1–3
De voorversterker instelling van het sys-
teem wordt gebruikt. Dit past dezelfde
voorversterker instellingen op alle
patches toe.
Patch ChgMode (Patch Change Mode)
Deze instelling bepaalt of de decay van reverb, delay en soortge-
lijke effecten doorgaat als er op de GT-10 van patch wordt veran-
derd.
Fast
Patches worden op normale wijze veran-
derd. Het apparaat schakelt naar de vol-
gende patch zonder dat enige decay van
de reverb of delay van de voorgaande
patch doorgaat nadat er van patch is ver-
anderd.
Smooth
De GT-10 schakelt naar de volgende
patch met ongewijzigde decay van de
reverb of delay van de voorgaande patch.
Om een vloeiende overgang te garanderen,
kunnen de patches veranderen met een
vertraging van één tempo beat.
Bank Chg Mode
Dit stelt de timing in waarmee de GT-10 naar de volgende patch
overschakelt, als er met de pedalen van bank wordt veranderd.
Wait
Hoewel de indicatie in het scherm wordt
bijgewerkt om de verandering in de bank
aan te geven wanneer een BANK pedaal
wordt ingedrukt, zal de patch niet veran-
deren totdat een nummer pedaal wordt
ingedrukt.
Immed
De patch verandert direct als een BANK
pedaal of één van de nummer pedalen
wordt ingedrukt.
BankExtentMin (Bank Extent Minimum)
P01–P50,
U01–U50
Stelt de laagste limiet voor de banken in.
BankExtentMax (Bank Extent Maximum)
P01–P50,
U01–U50
Stelt de hoogste limiet voor de banken in.
EXP Pdl Hold (Expression Pedal Hold)
Deze instelling bepaalt of de operationele status van de Assign
(p.50) naar de volgende patch wordt overgedragen als er van
patch wordt veranderd.
Parameter/
Bereik
Uitleg
137
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
Off
De operationele status van de Assign
wordt niet overgedragen.
(Voorbeeld)
Als een patch wordt veranderd terwijl het
volume met een EXP pedaal wordt
bestuurd, wordt het volume van de daar-
opvolgende patch op de waarde die in de
betreffende patch is ingesteld gezet.
Als het EXP pedaal wordt bediend, zal
het volume veranderen volgens de bewe-
gingen van het pedaal.
On
De operationele status van de Assign
wordt overgedragen.
(Voorbeeld)
Als er van patch wordt veranderd terwijl
het volume met het EXP pedaal wordt
bestuurd, zal het volume van de daarop-
volgende patch de waarde aannemen die
door de huidige pedaalpositie (hoek)
wordt bepaald.
Als de patch waarnaar wordt overgescha-
keld het EXP pedaal gebruikt voor rege-
ling van het Wah effect, neemt het
volume de in de patch ingestelde waarde
aan, en krijgt het Wah effect van de patch
de waarde die aan de huidige pedaal
positie (hoek) wordt onttrokken.
Pdl Indicate (Pedal Indicate)
Alle niet verlichte pedaal indicators kunnen, in plaats van niet ver-
licht, zwak knipperen.
Off
De Pedal Indicate functie is niet in
gebruik.
On
Alle niet verlichte pedaal indicators knip-
peren.
Num Pdl Sw (Number Pedal Switch)
Hiermee kunnen verscheidene functies worden opgeroepen, door
de pedalen met ezelfde nummers als de op dat moment geselec-
teerde patches in te drukken.
Off Deze functie is niet operationeel.
Tuner Zet de Tuner aan/uit.
Ch. A/B Schakelt tussen Preamp kanaal A en B.
OD Solo Zet de OD/DS SOLO aan en uit.
Solo Zet de Preamp SOLO aan en uit.
AB Solo
Zet de Preamp SOLO voor beide kanalen
A en B aan en uit.
Dial Func (Dial Function)
Deze instelling bepaalt of de patches zullen veranderen als aan de
draaiknop wordt gedraaid.
Pat&Val
De draaiknop wordt gebruikt voor het
veranderen van patches en veranderen
van de waarde van instellingen. Behalve
het veranderen van patches met de peda-
len kunnen deze ook veranderd worden
door aan de knop te draaien.
Value
De draaiknop wordt alleen gebruikt om
de waardes van instellingen te verande-
ren.
Parameter/
Bereik
Uitleg
CONTROLLER
Parameter/
Bereik
Uitleg
SYS KNOB SETTING (System Knob Setting)
Knob P1–P4
COMP:Sustain, COMP:Attack,
COMP:Threshld, COMP:Release,
COMP:Level, ODDS:Drive, ODDS:Tone
ODDS:EfectLev, ODDS:Solo Lev,
PRE-A(B):Gain, PRE-A(B):Level
PRE-A(B):Bass, PRE-A(B):Mid
PRE-A(B):Treble, PRE-A(B):Presnce
PRE-A(B):SoloLev, EQ:Low Cut
EQ:Low Gain, EQ:Lo-MidGain,
EQ:Hi-MidGain, EQ:High Gain
EQ:High Cut, DELAY:Time,
DELAY:Feedbak, DELAY:Hi Cut
DELAY:EfctLev, DELAY:D1(2)Time
DELAY:D1(2)Fbk, DELAY:D1(2)HCut
DELAY:D1(2)Lev, CHORUS:Rate
CHORUS:Depth, CHORUS:PreDly
CHORUS:E.Lev, REVERB:Time
REVERB:Hi Cut, REVERB:E.Lev
MASTER:Low, MASTER:Mid
MASTER:High, Patch Level
PDL:Wah E.Lev, PDL:PB E.Lev
SR:Send Level, SR:Rtn Level
NS1(2):Threshold, NS1(2):Release
GLOBAL EQ:Low, GLOBAL EQ:Mid
GLOBAL EQ:Hi
EXP1/2 PEDAL SETTING
Prefernc (Preference)
Patch
De patch pedaal instelling wordt
gebruikt. Hiermee kunnen verschillende
pedaalinstellingen in elke individuele
patch worden gebruikt.
System
De pedaalinstelling van het CONTROL-
LER scherm (Functie, Min en Max) wordt
gebruikt.
Dit past dezelfde pedaalinstellingen op
alle patches toe.
Function
Off
De functie is niet aan de controller toege-
wezen.
Foot Volume Regelt het Foot Volume.
Pedal Bend *1 Regelt de Pedal Bend.
WAH *1 Regelt de WAH.
PB/FV *1 Regelt de Pedal Bend of het Foot Volume.
WAH/FV *1 Regelt de WAH of het Foot Volume.
Patch Level Regelt het Patch niveau.
*1 Deze parameter is beschikbaar bij de EXP1 PEDAL SETTING.
Min (Minimum)
0–100
Dit stelt de minimum waarde voor de
reeks waarbinnen de parameter kan ver-
anderen in.
Max (Maximum)
0–100
0–200 (Function =
Patch Level)
Dit stelt de maximum waarde voor de
reeks waarbinnen de parameter kan ver-
anderen in.
138
Hoofdstuk 8 Parametergids
Weergave van parameters die met de SYS
KNOB SETTING ingesteld kunnen worden
De parameternamen die in het Play scherm worden
weergegeven zijn afgekort. Voor details over parameternamen
kijkt u in het overzicht hieronder.
EXP PEDAL SW SETTNG (Expressie pedaalschake-
laar instelling)
CTL1-4 PEDAL SETTING (CTL1-4 pedaal instelling)
Prefernc (Preference)
Patch
De patch pedaal onstelling wordt
gebruikt. Hiermee kunnen verschillende
pedaalinstellingen in elke individuele
patch worden gebruikt.
System
De pedaal instelling van het CONTROL-
LER scherm (Function, Min, Max en Src
Mode) wordt gebruikt. Dit past dezelfde
pedaalinstellingen op alle patches toe.
Function
Off
De functie is niet aan de controller toege-
wezen.
Ch. A/B Schakelt tussen Preamp kanaal A en B.
OD Solo Sw Zet de OD/DS SOLO aan en uit.
Solo Sw Zet de Preamp SOLO aan en uit.
A&B Solo
Zet de Preamp SOLO voor zowel kanaal
A als B aan en uit.
Als één van de twee kanalen uit is, zullen
beiden worden aangezet.
Comp Sw Zet de COMP aan en uit.
OD/DS Sw Zet de OD/DS aan en uit.
Preamp Sw Zet de PREAMP/SPEAKER aan en uit.
EQ Sw Zet de EQ aan en uit.
FX-1 Sw Zet FX-1 aan en uit.
FX-2 Sw Zet FX-2 aan en uit.
Delay Sw Zet de Delay aan en uit.
Chorus Sw Zet de Chorus aan en uit.
Reverb Sw Zet de Reverb aan en uit.
Pedal FX Sw Zet het Pedal FX aan en uit.
Send/Rtn Sw Zet Send&Return aan en uit.
Amp Ctl Sw Zet Amp Control aan en uit.
Tuner Zet Tuner/Bypass aan en uit.
Manual Sw Zet de Manual Mode aan en uit.
PL Sw Zet de PHRASE LOOP aan en uit.
PL Rec/Play Neemt de frase op of speelt deze af.
PL Clear Verwijdert de frase.
PL Mute/Ply Phrase Loop Play is tijdelijk stil (mute).
BPM Tap
Gebruikt voor tap invoer van de Master
BPM.
Delay Tap
Gebruikt voor tap invoer van de delay-
tijd.
MIDI Start
Regelt de Start/Stop van externe MIDI
apparaten (zoals sequencers).
MMC Play
Regelt de Play/Stop van externe MIDI
apparaten (zoals harddisk recorders).
P.Lev Inc1
Laat het patch volumeniveau met 10 een-
heden toenemen.
P.Lev Inc2
Laat het patch volume met 20 eenheden
toenemen.
Parameter/
Bereik
Uitleg
P.Lev Dec1
Laat het patch volume met 10 eenheden
afnemen.
P.Lev Dec2
Laat het patch volume met 20 eenheden
afnemen.
P.Num Inc
Schakelt naar het volgende hogere patch
nummer in dezelfde bank als de op dat
moment geselecteerde patch.
P.Num Dec
Schakelt naar het volgende lagere patch
nummer in dezelfde bank als de op dat
moment geselecteerde patch.
P.Bank Inc
Schakelt naar het volgende hogere bank
nummer.
P.Bank Dec
Schakelt naar het volgende lagere bank
nummer.
Min (Minimum)
Off, On
Dit stelt de waarde voor tijden in, als de
schakelaar op Off staat.
Max (Maximum)
Off, On
Dit stelt de waarde van tijden in als de
schakelaar op On staat.
Src Mode (Source Mode)
Dit stelt het gedrag van de waarde in, elke keer dat de schakelaar
wordt bediend.
Moment
De normale status is Off (minimale
waarde) als de schakelaar op On staat
(maximale waarde) alleen als de voet-
schakelaar wordt ingedrukt.
Toggle
De instelling wordt met elke druk op het
voetpedaal afwisselend op On (maximale
waarde) en Off (minimale waarde) gezet.
Weergave met SYS
KNOB instelling
Weergave in Play
scherm 1
Weergave on-
derin het Play
scherm
COMP:Sustain COMP SUSTN CS SUS
COMP:Attack COMP ATACK CS ATK
COMP:Threshld COMP THRES CS THR
COMP:Release COMP RELE CS REL
COMP:Level COMP LEVEL CS LEV
ODDS:Drive ODDS DRIVE OD DRV
ODDS:Tone ODDS TONE OD TNE
ODDS:EfectLev ODDS E LEV OD ELV
ODDS:Solo Lev ODDS S LEV OD SLV
PRE:A:Gain PRE-A GAIN AchGAN
PRE:A:Level PRE-A LEVEL AchLEV
PRE:A:Bass PRE-A BASS AchBAS
PRE:A:Mid PRE-A MID AchMID
PRE:A:Treble PRE-A TREBL AchTRB
PRE:A:Presnce PRE-A PRES AchPRS
Parameter/
Bereik
Uitleg
139
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
PRE:A:SoloLev PRE-A S LEV AchSLV
PRE:A:Mic Lev PRE-A M LEV AchMLV
PRE:B:Gain PRE-B GAIN BchGAN
PRE:B:Level PRE-B LEVEL BchLEV
PRE:B:Bass PRE-B BASS BchBAS
PRE:B:Mid PRE-B MID BchMID
PRE:B:Treble PRE-B TREBL BchTRB
PRE:B:Presnce PRE-B PRES BchPRS
PRE:B:SoloLev PRE-B S LEV BchSLV
PRE:B:Mic Lev PRE-B M LEV BchMLV
EQ:Low Cut EQ L CUT EQ LC
EQ:Low Gain EQ LOW EQ LOW
EQ:Lo-MidGain EQ L MID EQ LMD
EQ:Hi-MidGain EQ H MID EQ HMD
EQ:High Gain EQ HIGH EQ HI
EQ:High Cut EQ H CUT EQ HC
DELAY:Time DELAY TIME DD TIM
DELAY:Feedbak DELAY FBK DD FBK
DELAY:Hi Cut DELAY H CUT DD HC
DELAY:EfctLev DELAY E LEV DD ELV
DELAY:D1:Time DELAY D1TIM D1 TIM
DELAY:D1:Fbk DELAY D1FBK D1 FBK
DELAY:D1:HCut DELAY D1HC D1 HC
DELAY:D1:Lev DELAY D1LEV D1 LEV
DELAY:D2:Time DELAY D2TIM D2 TIM
DELAY:D2:Fbk DELAY D2FBK D2 FBK
DELAY:D2:HCut DELAY D2HC D2 HC
DELAY:D2:Lev DELAY D2LEV D2 LEV
CHORUS:Rate CHORS RATE CE RAT
CHORUS:Depth CHORS DEPTH CE DPT
CHORUS:PreDly CHORS P DLY CE DLY
CHORUS:E.Lev CHORS E LEV CE LEV
REVERB:Time REVRB TIME RV TIM
REVERB:Hi Cut REVRB H CUT RV HC
REVERB:E.Lev REVRB E LEV RV ELV
MASTER:Low MST LOW MT LOW
MASTER:Mid MST MID MT MID
MASTER:High MST HIGH MT HI
Patch Level PATCH LEVEL PAT LV
PDL:WAH:E.Lev PEDA WAH E WA ELV
PDL:PB:E.Lev PEDAL PB E PB ELV
SR:Send Level SR S LEV SR SND
SR:Rtn Level SR R LEV SR RTN
NS1:Threshold NS1 THRES N1 THR
NS1:Release NS1 RELE N1 REL
NS2:Threshold NS2 THRES N2 THR
NS2:Release NS2 RELE N2 REL
GLOBAL EQ:Low GBEQ LOW GB LOW
GLOBAL EQ:Mid GBEQ MID GB MID
GLOBAL EQ:Hi GBEQ HIGH GB HI
Weergave met SYS
KNOB instelling
Weergave in Play
scherm 1
Weergave on-
derin het Play
scherm
LCD
Parameter/
Bereik
Uitleg
Contrast
1–16 Stelt het contrast bij.
MIDI
Parameter/
Bereik
Uitleg
Rx Channel (Receive Channel)
1–16ch
Dit stelt het MIDI kanaal in dat voor het
ontvangen van MIDI berichten wordt
gebruikt.
Omni Mode
Omni Off, Omni On
Als dit op ‘Omni On’ staat, worden
berichten op alle kanalen ontvangen,
ongeacht de instellingen voor het MIDI
kanaal.
Tx Channel (Transmit Channel)
1–16ch
Dit stelt het MIDI zendkanaal in, dat voor
het verzenden van MIDI berichten wordt
gebruikt.
Device ID
1–32
Dit stelt de Device ID in, die voor het ver-
zenden en ontvangen van Exclusive
berichten wordt gebruikt.
Sync Clock
Deze instelling bepaalt de basis die gebruikt voor synchronisatie
van de timing voor effect modulatie waardes en andere op tijd
gebaseerde parameters.
Als een extern MIDI apparaat is aangesloten wordt de Master BPM aan
het tempo van het externe MIDI apparaat gesynchroniseerd, en wordt
de Master BPM instelling dus uitgeschakeld. Om de instelling van de
Master BPM beschikbaar te maken, stelt u dit op ‘Internal’ in.
Wanneer uitvoeringen aan het MIDI klok signaal van een extern MIDI
apparaat worden gesynchroniseerd, kunnen problemen in de timing
van uitvoeringen voorkomen, door storingen in de MIDI klok.
Auto
Als de MIDI klok van het externe MIDI
apparaat niet wordt ontvangen, wordt de
uitvoering met het tempo dat voor Master
BPM is ingesteld gesynchroniseerd. Als
de MIDI klok van het externe MIDI appa-
raat wordt ontvangen via de USB of MIDI
IN, wordt de uitvoering hier aan gesyn-
chroniseerd.
Internal
De uitvoering wordt gesynchroniseerd
aan het tempo dat in MASTER BPM is
ingesteld.
PC Out (Program Change Out)
Deze instelling bepaalt of Program Change berichten al dan niet
worden uitgestuurd als er op de GT-10 van patch wordt veran-
derd.
Off
Program Change berichten worden niet
uitgestuurd, ook niet als er van patch
wordt veranderd.
140
Hoofdstuk 8 Parametergids
On
Program Change berichten worden
gelijktijdig uitgestuurd, als patches wor-
den veranderd.
EXP1/EXP Sw/CTL1/CTL2/EXP2/CTL3/CTL4 Out
(Transmit Control Change)
Dit stelt het controller nummer in, als de controller operatie data
als Control Change berichten wordt uitgestuurd.
Off, CC#1–CC#31,
CC#64 –CC#95
Selecteert de controller.
Map Select
Deze instelling bepaalt of patches worden veranderd volgens de
Program Change Map instellingen, of de standaard instellingen.
Fix
Verandert de patches volgens de stan-
daard instellingen.
Prog
Verandert de patches volgens de Pro-
gram Change Map.
PROGRAM MAP
Als patches worden veranderd door middel van Program Change
berichten die door een extern MIDI apparaat worden verzonden,
kan de overeenkomst tussen Program Change berichten ontvan-
gen door de GT-10 en de patches die veranderd worden, in de
‘PROGRAM MAP’ vrijelijk worden ingesteld.
Bank 0–3 /
PC#1–PC#128
Dit stelt het patch nummer (P01-1 tot U-
50-4) voor het corresponderende Pro-
gram Change nummer in.
BULK DUMP
Op de Gt-10 kunnen Exclusive berichten gebruikt worden om een
andere GT-10 van dezelfde instellingen te voorzien, en om effec-
tinstellingen in een MIDI sequencer of ander apparaat op te slaan.
SYSTEM Systeem parameters.
Quick
Instellingen voor de User Quick instel-
ling.
U01-1–U50-4
Instellingen voor patch nummer U01-1
tot U50-4.
Temp
Instellingen voor de patch die op dat
moment is opgeroepen.
Parameter/
Bereik
Uitleg
USB
Parameter/
Bereik
Uitleg
Driver Mode
Standard
Deze mode gebruikt de standaard USB
driver van het besturingssysteem.
MIDI kan niet gebruikt worden als Standard
als de driver mode is geselecteerd. Als u MIDI
wilt gebruiken met een USB verbinding, stelt u
de GT-10 op de gevorderde driver mode in.
Advanced Deze mode gebruikt de speciale driver.
Monitor Cmd (Monitor Command)
Disable
Het Direct Monitor commando is niet
beschikbaar, waardoor de Direct Monitor
die door de GT-10 is ingesteld behouden
blijft.
Enable
Het Direct Monitor commando is
beschikbaar, waardoor de Direct Monitor
Mode vanaf een extern apparaat veran-
derd kan worden.
Dir.Monitor (Direct Monitor)
Off
Zet dit op Off als geluidsdata intern via
een computer wordt verzonden (Thru).
Op dat moment is er geen geluid hoor-
baar, tenzij de instelling op de computer
Thru is.
On
Het geluid van de Gt-10 wordt uitge-
stuurd. Zet dit op On als de GT-10 als een
op zichzelf staand apparaat wordt
gebruikt, zonder op een computer aange-
sloten te zijn (als dit op Off staat wordt
alleen USB geluid uitgestuurd).
Deze instelling kan niet worden opgeslagen. Dit wordt op On ingesteld
als het apparaat wordt aangezet.
Als u de speciale driver gebruikt, kunt u de Dir. Monitor On/Off vanaf
een ASIO 2.0 compatibele toepassing besturen.
141
Hoofdstuk 8 Parametergids
Hoofdstuk
8
Dit selecteert het type apparaat dat aangesloten wordt.
OUTPUT SELECT
Parameter/
Bereik
Uitleg
Mode
Patch
Dit gebruikt de Output Select instelling
van de patch. Voor elke individuele patch
kan een andere Output instelling worden
gebruikt.
System
Dit gebruikt de Output Select instelling
van het systeem. Dezelfde Output instel-
ling wordt voor alle patches gebruikt.
Select
JC-120
Stel dit in als een Roland JC-120 gitaarver-
sterker wordt aangesloten.
SMALL AMP
Gebruik deze instelling als een compacte
gitaarversterker wordt aangesloten.
COMBO AMP
Stelt dit in als op de gitaar ingang van een
andere combo gitaarversterker (waarbij
versterker en luidsprekers in één appa-
raat worden gecombineerd) dan de JC-
120 wordt aangesloten.
* U kunt ondervinden dat het instellen op JC-
120 tot goede resultaten met uw
gitaarversterker kan leiden.
STACK AMP
Gebruik deze instelling als op de gitaar
ingang van een stack gitaarversterker
(waarbij de versterker en luidsprekers
gescheiden zijn) wordt aangesloten.
JC-120 Return
Stelt dit in als op de RETURN van de JC-
120 wordt aangesloten.
COMBO Return
Stelt dit in als op de RETURN p[ een
andere combo versterker wordt aangeslo-
ten.
STACK Return
Stelt dit in als op de RETURN op een
stack versterker wordt aangesloten. Stelt
STACK Return in, ook als een power amp
voor de gitaar in combinatie met een luid-
sprekerkast wordt gebruikt.
LINE/PHONES
Gebruik deze instelling als een koptele-
foon wordt gebruikt, of als u opneemt
met de GT-10 aangesloten op een mul-
titrack recorder.
* Gebruik de LINE/PHONES instelling als u
een luidspreker simulator gebruikt.
Wanneer een koptelefoon op de PHONES jack
is aangesloten worden geluidsaanpassingen op
het geluid toegepast, dat dicht ligt bij wat door
de gitaarversterker wordt geproduceerd.
142
Appendix
Signaalstroom
INPUT Gitaar 1–3
USB In
(Patch Edit)
SEND
RETURN
Tuner
INPUT
SELECT
DIGITAL OUT
PHONES
OUTPUT
LEVEL
ReturnLev
Send Lev
MULTI EFFECTEN
(De volgorde waarin de effecten worden geschakeld kan veranderd worden)
Audio Out
Audio In
MIDI Out
MIDI In
Computer
Geluidssignaal
Regeling of MIDI signaal
Gitaar
Externe
Effector
Koptelefoon
Gitaarversterker
Mengpaneel
PREAMP
Ch B
Phrase
Loop
(uitvoering)
Phrase
Loop
Dir.Monitor
PREAMP
Ch A
CMP
OD EQ FX1
REV PDL
FX2
DLY
NS1
CHO
NS2 FV DGT
MASTER
EQ
Digitale
recorder
etc.
USB/DGT
Out Lev
USB Mix
Level
Main Out
niveau
Patch
niveau
GLOBAL
EQ
USB
S/R
AMP
CONTROL
EXP PEDAL2/
CTL 3,4
MIDI Out
MIDI In
MIDI
Sequencer
Gitaar-
versterker
Pedals
Externe
voet-
schakelaar
EXP PEDAL,
EXP PEDAL SW
Extern
expressie-
pedaal
Control
Appendix
143
Appendix
MIDI implementatiekaart
Functie...
Basic
Channel
Mode
Note
Number :
Velocity
After
Touch
Pitch Bend
Control
Change
Prog
Change
System Exclusive
System
Common
System
Real Time
Aux
Message
Notes
Verzonden Herkend Opmerkingen
Default
Changed
Default
Messages
Altered
True Voice
Note ON
Note OFF
Key’s
Ch’s
0, 32
1–31
33–63
64–95
: True #
: Song Pos
: Song Sel
: Tune
: Clock
: Command
: All sound off
:
Local ON/OFF
: All Notes OFF
: Active Sense
: Reset
1–16
1–16
X
X
X
X
X
**************
X
X
X
O (0–3)
O
X
O
O
O
X
O
O
0–99
O
X
X
X
X
O
X
X
X
O
X
1–16
1–16
OMNI ON/OFF
X
X
X
X
X
**************
X
X
X
O
0–127
O
X
X
X
O
X
X
X
X
O
X
* 1 CC#0 data of a value of 04H or higher, and the CC#32 are ignored.
* 2 Recognizes messages designated for use for “realtime control over parameters.”
Model GT-10
Versie: 1.00
MIDI Implementatiekaart
**************
Mode 1 : OMNI ON, POLY
Mode 3 : OMNI OFF, POLY
Mode 2 : OMNI ON, MONO
Mode 4 : OMNI OFF, MONO
O : Ja
X : Nee
Memorized
Memorized
GUITAR EFFECTS PROCESSOR
Bank Select
Program Number
1–128
* 1
* 2
* 2
144
Appendix
GT-10: Gitaar effectprocessor
AD conversie
24-bit + AF methode
DA conversie
24-bit
Sample frequentie
44.1 kHz
Programma geheugens
400: 200 (User) + 200 (Preset)
Nominaal ingangsniveau
INPUT: -10 dBu
RETURN: -10 dBu
Ingangsimpedantie
INPUT: 1 M ohm
RETURN: 220 k ohms
Nominaal uitgangsniveau
OUTPUT: -10 dBu / +4 dBu
SEND: -10 dBu
Uitgangsimpedantie
OUTPUT: 2 k ohms
SEND: 3 k ohms
Dynamisch bereik
100 dB of meer (IHF-A)
Digitale uitvoer
Coaxiaal type (in overeenstemming met IEC60958)
Beeldscherm
132 x 64 stippen grafisch LCD (backlit LCD)
7 segmenten, 3 tekens LED
Aansluitingen
INPUT jack (1/4 inch phone type)
OUTPUT jacks L/MONO, R (1/4 inch phone type)
PHONES jack (Stereo 1/4 phone type)
EXT LOOP jacks SEND, RETURN (1/4 inch phone type)
AMP CONTROL jack (1/4 inch phone type)
EXP PEDAL 2/CTL3,4 jack (1/4 inch TRS phone type)
USB aansluiting
DIGITAL OUT jack (coaxiaal type)
MIDI aansluitingen IN, OUT
DC IN jack
Stroomvoorziening
DC 9 V (AC adapter: Roland PSB-1U)
Stroomvermogen
800 mA
Afmetingen
542 (B) x 272 (D) x 77 (H) mm
Maximale hoogte:
542 (B) x 272 (D) x 104 (H) mm
Gewicht
4.9 Kg (zonder adapter)
Accessoires
AC adapter (Roland PSB-1U)
Gebruikershandleiding
Roland Service (Informatie overzicht)
Opties
Voetschakelaar: BOSS FS-5U
Tweevoudige voetschakelaar: BOSS FS-6
Expressiepedaal: BOSS FV-500L/500H, Roland EV-5
Voetschakelaar kabel: Roland PCS-31
(1/4 inch phone plug (stereo – 1/4 inch Phone plug (mono) x
2
* 0 dBu = 0.775 Vrms
In het kader van productverbetering kunnen de specifica-
ties en/of het uiterlijk van dit apparaat zonder vooraf-
gaande mededeling gewijzigd worden.
Specificaties
AF methode (Adaptive Focus methode)
Dit is een eigen methode van Roland & BOSS die de sig-
naal-naar-ruis (S/N) ratio van de A/D en D/A omzet-
ters enorm verbetert.
145
Appendix
Appendix
Als er een fout in de bediening wordt gemaakt, of de bedie-
ning niet juist wordt uitgevoerd, zal een storingsmelding in
het scherm verschijnen.
Volg de instructies die in het bericht worden aangegeven, om
het probleem op te lossen.
‘MIDI BUFFER FULL’
‘USB BUFFER FULL’
De data kan niet op juiste wijze verwerkt worden, door
het grote aantal MIDI berichten.
Reduceer het aantal MIDI berichten die naar de GT-10
worden verzonden.
‘MIDI OFFLINE’
‘USB OFFLINE’
Overdracht van het aangesloten apparaat is onderbro-
ken. Dit bericht verschijnt ook als de stroom van het aan-
gesloten apparaat is uitgezet. Dit duidt niet op beschadi-
gingen.
Controleer of de kabels niet ontkoppeld zijn, en er geen
kortsluiting is.
‘DATA WRITE ERROR’
Het opslaan in het geheugen om gebruikersdata op te
slaan is mislukt.
Het apparaat kan beschadigd zijn. Raadpleeg het dichtst-
bijzijnde Roland Service Centrum
Als er geen geluid is, of als andere bedieningsproblemen
optreden, controleert u eerst de volgende oplossingen. Als
hiermee het probleem niet is opgelost, neemt u contact op
met uw handelaar of een Roland Service centrum in uw
omgeving.
Geen geluid/volume te laag
Zijn de aansluitkabels gebroken?
Probeer een andere serie aansluitkabels.
Is de GT-10 op juiste wijze op andere apparaten aange-
sloten?
Controleer de verbindingen met andere apparaten
(p.22).
Is de aangesloten versterker of het mengpaneel uitge-
zet, of het volume verlaagd?
Controleer de instellingen van de versterker of het
mengpaneel.
Is de OUTPUT LEVEL knop verlaagd?
Stel de OUTPUT LEVEL knoppen op een geschikte posi-
tie in (p.24).
Is de Tuner op On ingesteld?
Als het volume in de Tuner mode op ‘Mute’ staat, wordt
zelfs het directe geluid niet uitgestuurd als de Tuner op
‘On’ wordt gezet (p.28).
Zijn alle effecten correct ingesteld?
Gebruik ‘De schakelvolgorde van effecten veranderen
(Effect Chain)’ (p.38) om het uitgangsniveau van elk
effect te controleren. Als er een effect is waarbij de meter
niet beweegt, controleert u de instellingen voor dat
effect.
Is ‘USB/DGT Out Lev’ op een lage waarde ingesteld?
Pas de instelling aan, tot een geschikte waarde is verkre-
gen (p.135).
Is ‘PEDAL: FV: Level’ of ‘MASTER: Patch Level’ als
een Assign doel gespecificeerd?
Verplaats de controller waaraan dit is toegewezen.
Is de stroom van het externe apparaat dat op de EXT
LOOP jack is aangesloten uit, of is het volume van het
apparaat laag gedraaid?
Controleer de instellingen van het aangesloten apparaat.
Geluid van apparaten die op de INPUT
jack zijn aangesloten zijn niet hoorbaar
door de koptelefoon
Is de Dir. Monitor (p.93) op OFF ingesteld?
Zet dit op ON.
Storingsmeldingen Probleemoplossing
Problemen met het geluid
146
Appendix
Het volumeniveau van het instrument dat op
de INPUT en RETURN is aangesloten is te laag
Gebruikt u een aansluitkabel met een weerstand?
Gebruik een aansluitkabel die geen weerstand bevat.
Er is een trillend geluid
Is de waarde van een aan gain of volume gerelateerde
effectparameter te hoog ingesteld?
Verlaag deze waardes.
Is de INPUT SELECT (p.61) op ‘USB In’ ingesteld?
Als dit op ‘USB In’ is ingesteld kunnen geluidssignalen,
afhankelijk van de software instellingen, gaan ‘Loopen’.
De volgende methodes kunnen gebruikt worden om te
voorkomen dat dit gebeurt.
Stop het afspelen met de software en zet Soft Thru op Off.
Zet de geluidsinvoer van de software uit.
Verander INPUT SELECT in ‘Guitar 1-3’.
Geen verandering in het voorversterker
geluid, zelfs nadat van patch is veranderd
Is de GT-10 op ‘System1-3’ in Preamp Mode (p.69)
ingesteld?
Als de GT-10 op ‘System1-3’ in Preamp Mode is inge-
steld, veranderen de voorversterker instellingen niet als
er van patch wordt veranderd.
Om voor individuele patches verschillende voorverster-
ker instellingen te maken, kiest u de ‘Patch’ instelling in
de Preamp mode.
Parameters kunnen niet met de knoppen of
draaiknop veranderd worden
Gebruikt u het interne pedaalsysteem in Assign?
Als de Assign Source op ‘INTERNAL PDL’ of ‘WAVE
PDL’ staat, verandert de parameter die als Assign Tar-
get is ingesteld automatisch.
Als u de parameters handmatig met de knoppen en
draaiknop wilt veranderen, zet u eerst Assign uit om het
interne pedaalsysteem te deactiveren.
Is ‘INPUT LEVEL’ (p.50) als de Assign Source in
Assign ingesteld?
Als ‘INPUT LEVEL’ voor de Assign Source is ingesteld,
verandert de parameter die als de Assign Target is inge-
steld automatisch volgens het ingangsniveau van de
gitaar (speeldynamiek).
Als u de parameters handmatig met de knoppen en
draaiknop wilt veranderen, zet u eerst Assign uit.
Patch verandert niet
Wordt er iets anders dan het Play scherm in het scherm
weergegeven?
Op de GT-10 kunnen patches alleen geselecteerd worden
als het Play scherm wordt weergegeven. Druk op [EXIT]
om naar het Play scherm terug te keren (p.24).
Parameters die met Assign zijn gespecificeerd
kunnen niet bestuurd worden
Is het effect uitgezet?
Om een parameter met gebruik van het EXP pedaal of
een voetschakelaar te besturen, moet het effect, dat de te
besturen parameter bevat, aan staan.
Is Prefernc (‘Preference’) voor Pedal Function op de
‘System’ instelling gezet?
Zelfs als een toewijzingsinstelling voor de patch is
gemaakt, krijgt de instelling van Pedal Function (p.47)
voorrang. Om de voor de patch gemaakte instelling in te
schakelen stelt u de preferentie voor de relevante con-
troller bij Pedal Function op Patch in.
Komen de MIDI kanalen van beide apparaten overeen?
Zorg dat de MIDI kanalen van beide apparaten overeen-
komen (p.80).
Komen de controller nummer instellingen van beide
apparaten overeen?
Zorg dat de controller nummers van beide apparaten
overeenkomen (p.126).
MIDI berichten worden niet verzonden/
ontvangen
Zijn de MIDI kabels gebroken?
Probeer andere MIDI kabels.
Is de GT-10 op juiste wijze op het andere MIDI appa-
raat aangesloten?
Controleer de verbindingen met het andere MIDI appa-
raat.
Komen de MIDI kanalen van beide apparaten over-
een?
Zorg dat de MIDI kanalen van beide apparaten
overeenkomen (p.80).
Als berichten vanaf de GT-10 worden verzonden, moet
de GT-10 op de juiste instellingen voor het verzenden
van data zijn ingesteld.
Controleer de aan/uit status voor transmissie van Pro-
gram Change berichten (p.84) en de instellingen voor de
controller nummers die verzonden worden (p.84).
Overige problemen
147
Index
Nummers
2x2 CHORUS .................................................................102
2x2 CHORUS ................................................................118
A
Aansluiting.................................................................14, 22
AC adapter .......................................................................22
AC. PROCESSOR ..................................................102, 112
Akoestische processor ..........................................102, 112
ADV. COMP ..........................................................102, 104
Advanced Compressor.........................................102, 104
Amp............................................................................. 22-23
AMP CONTROL .....................................................22, 132
AMP CONTROL jack .....................................................13
ANTI-FEEDBACK.........................................................102
Anti Feedback ................................................................102
ANTI-FEEDBACK.........................................................113
Assign ...............................................................................50
ASSIGN 1-8 ....................................................................126
AUTO RIFF ............................................................102, 111
Auto Riff .........................................................................102
AUTO WAH .......................................................... 102-103
Auto Wah .......................................................................103
B
Bank...................................................................................16
Bank Change Mode.........................................................72
Bank Extent ......................................................................71
BANK pedalen.................................................................12
BOTTOM ..........................................................................97
Bulk Dump.......................................................................87
Bulk Load .........................................................................89
C
CATEGORY ...............................................................31, 39
CATEGORY NAME........................................................40
CATEGORY/ENTER knop ...........................................12
CHORUS ........................................................................121
CHORUS knop ................................................................11
COMP ...............................................................................96
COMP knop .....................................................................11
Compressor ......................................................................96
Contrast ............................................................................67
Control Change .........................................................79, 85
CONTROLLER ..............................................................137
Controller .........................................................................53
CREATE knop..................................................................11
CTL pedaal.......................................................................79
CTL pedalen.....................................................................12
D
DC IN jack ........................................................................13
DEFRETTER...........................................................102, 106
Defretter..........................................................................106
DELAY............................................................................119
DELAY knop....................................................................11
DIGITAL OUT .................................................................66
DIGITAL OUT aansluiting ............................................13
Direct Monitor .................................................................93
DISPLAY MODE knop...................................................11
Draaiknop.........................................................................11
Draaiknop functie............................................................75
Driver mode .....................................................................91
Dual/L-R ........................................................................120
Dual/P ............................................................................120
Dual/S.............................................................................120
E
EDIT knop ........................................................................11
Effect
Niveau...........................................................................38
Aan en uit .....................................................................34
Effectketen........................................................................38
EFFECTS SELECT ...........................................................11
EQ ....................................................................................101
EQ knop ............................................................................11
Equalizer.........................................................................101
EXIT knop.........................................................................11
EXP pedaal .................................................................12, 79
Bijstellen........................................................................77
EXP Pedal Hold ...............................................................73
EXP PEDAL SW.........................................................12, 79
EXP PEDAL-CTL 3, 4 jack..............................................13
Expressiepedaal...............................................................22
expressiepedaal................................................................22
EXT LOOP jacks ..............................................................13
Externe effecten .........................................................23, 26
EZ TONE ............................................................11, 32, 133
CREATE........................................................................32
EDIT ..............................................................................33
EZ Tone.............................................................................20
F
Fabrieksinstellingen ........................................................76
Factory Reset....................................................................76
FEEDBACKER .......................................................102, 113
Feedbacker......................................................................102
FLANGER...............................................................102, 114
Flanger ............................................................................102
FootVolume....................................................................125
FX-1..................................................................................102
FX-1 knop .........................................................................11
FX-2..................................................................................102
FX-2 knop .........................................................................11
G
Globaal..............................................................................62
Global EQ .........................................................................62
GRAPHIC EQ ........................................................102, 104
Gitaarversterker...............................................................26
GUITAR SIM..........................................................102, 106
Gitaar Simulator ....................................................102, 106
Grafische equalizer................................................102, 104
GUITAR SYNTH ...................................................102, 107
Guitar Synth...................................................................102
148
H
Handmatige instellingen................................................51
HARMONIST ........................................................102, 110
Harmonist.......................................................................102
Harmonist Scale.............................................................111
HIGH.................................................................................97
HUMANIZER........................................................102, 117
Humanizer .....................................................................102
I
Initialiseren.......................................................................43
Ingangsniveau .................................................................61
INPUT jack .......................................................................13
Input Presence .................................................................61
Input Select.......................................................................61
INPUT/OUTPUT..........................................................134
Intern pedaal............................................................54, 126
Intern pedaal systeem.....................................................54
K
KEY..................................................................................122
Knob View........................................................................35
Kopiëren ..........................................................................42
L
LCD Contrast ...........................................................67, 139
LIMITER .................................................................102, 104
Limiter.............................................................................102
LINE/PHONES...............................................................25
List View...........................................................................35
LOW ..................................................................................97
Luidspreker......................................................................22
Luidspreker simulator....................................................25
M
Main Out Level................................................................65
Manual Mode...................................................................55
MANUAL MODE instelling........................................136
MASTER .........................................................................122
MASTER BPM ...............................................................122
MASTER/PEDAL FX knop ...........................................11
MIDI ..........................................................................79, 139
MIDI IN/OUT aansluitingen ........................................13
MIDI Map Select..............................................................84
MIDI Sequencer...............................................................89
MODE schakelaar ...........................................................22
Moduleren......................................................................120
N
NAME
CATEGORY .................................................................40
PATCH .........................................................................41
Niveaumeter ....................................................................38
Noise Suppressor ..........................................................133
NS ....................................................................................133
NS1 ..................................................................................133
NS2 ..................................................................................133
Nummer ...........................................................................16
Nummer pedaal ........................................................16, 57
Nummer pedalen ............................................................12
O
OCTAVE.................................................................102, 109
Octaaf ..............................................................................102
OD/DS..............................................................................96
OD/DS knop....................................................................11
Opslaan, een patch ..........................................................42
OUTPUT jacks .................................................................13
OUTPUT L/MONO........................................................22
OUTPUT LEVEL .............................................................24
OUTPUT LEVEL knop ...................................................11
OUTPUT SELECT .........................................................141
Output Select....................................................................25
OUTPUT SELECT knop .................................................11
Overdrive/Distortion .....................................................96
P
PAN.........................................................................102, 115
Pan ...........................................................................102, 120
PARA EQ................................................................102, 105
Parameter/Reeks 36
Parameterknoppen..........................................................11
Parametrische equalizer .......................................102, 105
PATCH
COPY.............................................................................42
EXCHANGE.................................................................43
INITIALIZE..................................................................43
SELECT .........................................................................16
WRITE...........................................................................42
Patch............................................................................16, 29
Patch Change Mode........................................................68
PATCH NAME................................................................41
PEAK...............................................................................103
Pedaal................................................................................47
Pedal Bend......................................................................124
Pedaal functie...................................................................47
PEDAL FX ......................................................................122
Pedal FX............................................................................48
Pedal Indicate...................................................................74
PHASER..................................................................102, 114
Phaser..............................................................................102
PHONES jack ...................................................................13
Phrase
Verwijderen..................................................................59
Overdubben .................................................................58
Opnemen ......................................................................58
PHRASE LOOP........................................................12, 135
Phrase Loop......................................................................58
PITCH SHIFTER....................................................102, 109
Pitch Shifter ....................................................................102
PLAY OPTION ..............................................................136
Play scherm ......................................................................23
POLARITY schakelaar....................................................22
POWER schakelaar .........................................................13
PREAMP...........................................................................98
PREAMP knop.................................................................11
Preamp Mode...................................................................69
Preset Bank.......................................................................29
Program Change..............................................................79
Program Change Map ....................................................84
Q
Quick instelling................................................................35
R
RETURN .........................................................................132
REVERB ..........................................................................121
149
REVERB knop..................................................................11
RING MOD. ...........................................................102, 117
Ring Modulator .....................................................102, 117
RISE TIME ......................................................................120
ROTARY.................................................................102, 115
Rotary..............................................................................102
S
SELECT knop...................................................................11
SEND...............................................................................132
SEND/RETURN............................................................132
SEND/RETURN jacks....................................................15
Sitar .................................................................................108
SITAR SIM..............................................................102, 108
Sitar simulator .......................................................102, 108
SLICER....................................................................102, 116
Slicer................................................................................102
SLOW GEAR..........................................................102, 106
Slow Gear .......................................................................102
Stemapparaat ...................................................................26
SUB DELAY ...........................................................102, 118
Sub Delay........................................................................102
SUB WAH............................................................... 102-103
Sub Wah..........................................................................102
SW&PDL functie ...........................................................122
Swap..................................................................................43
SYSTEEM........................................................................134
SYSTEM knop..................................................................11
T
T.WAH............................................................................102
Target (doel).....................................................................53
TARGET PARAMETER ...............................................127
TONE MODIFY.....................................................102, 105
Tone Modify...................................................................102
TOP....................................................................................97
Total Noise Suppressor ..................................................63
Total REVERB..................................................................64
Touch Wah .....................................................................102
TREMOLO..............................................................102, 115
Tremolo...........................................................................102
TUNER......................................................................26, 134
TUNER/BYPASS knop ..................................................12
TYPE..........................................................................98, 119
U
UNI-V......................................................................102, 115
USB....................................................................................90
USB aansluiting ...............................................................13
USB driver ........................................................................90
User Bank .........................................................................29
User Patch...................................................................29, 43
User Phrase ....................................................................112
User Quick Setting ..........................................................44
User Scale .......................................................................111
V
VIBRATO................................................................102, 116
Vibrato ............................................................................102
View (bekijken)
Knop..............................................................................35
Lijst ................................................................................35
Voetschakelaar.................................................................22
Volume..............................................................................22
Volume-zwelling effect ................................................106
W
WAH ...............................................................................123
Warp................................................................................120
Wave pedal...............................................................54, 126
WAVE SYNTH ..............................................................102
Wave Synth ....................................................................102
WAVE SYNTH. .............................................................107
Write (opslaan) ................................................................42
WRITE knop.....................................................................12
150
MEMO
151
152
153
Voor EU-Landen
* Microsoft en Windows zijn geregistreerde handelsmerken van Microsoft Corporation.
* Windows staat officieel bekend als: ‘Microsoft®Windows® besturingssysteem.
* Apple en Macintosh zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc.
* MacOS is een handelsmerk van Apple Inc.
* Alle in dit document genoemde productnamen zijn handelsmerken of geregistreerde handelsmerken van hun respectievelijke
eigenaars.
Dit product voldoet aan de voorwaarden van Europese richtlijnen 2004/108/EC.
Voor EU-Landen
145

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Roland GT-10 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Roland GT-10 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 18,58 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info