528905
11
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/220
Pagina verder
Handleiding
WAARSCHUWING
– Om het risico op brand of elektrocutie te voorkomen mag u dit apparaat nooit blootstellen aan vochtigheid of regen.
De door de E-60/E-50 gehanteerde technologie is in verschillende landen beschermd door patenten.
For Canada
This Class B digital apparatus meets all requirements of the Canadian Interference-Causing Equipment Regulations.
Cet appareil numérique de la classe B respecte toutes les exigences du Règlement sur le matériel brouilleur du Canada.
NOTICE
AVIS
For the USA
FEDERAL COMMUNICATIONS COMMISSION
RADIO FREQUENCY INTERFERENCE STATEMENT
This equipment has been tested and found to comply with the limits for a Class B digital device, pursuant to Part 15 of the
FCC Rules. These limits are designed to provide reasonable protection against harmful interference in a residential
installation. This equipment generates, uses, and can radiate radio frequency energy and, if not installed and used in
accordance with the instructions, may cause harmful interference to radio communications. However, there is no guarantee
that interference will not occur in a particular installation. If this equipment does cause harmful interference to radio or
television reception, which can be determined by turning the equipment off and on, the user is encouraged to try to correct the
interference by one or more of the following measures:
– Reorient or relocate the receiving antenna.
– Increase the separation between the equipment and receiver.
– Connect the equipment into an outlet on a circuit different from that to which the receiver is connected.
– Consult the dealer or an experienced radio/TV technician for help.
This device complies with Part 15 of the FCC Rules. Operation is subject to the following two conditions:
(1) This device may not cause harmful interference, and
(2) This device must accept any interference received, including interference that may cause undesired operation.
Unauthorized changes or modification to this system can void the users authority to operate this equipment.
This equipment requires shielded interface cables in order to meet FCC class B Limit.
This product complies with the requirements of European Directive EMC 89/336/EEC.
Dieses Produkt entspricht der europäischen Richtlinie EMC 89/336/EEC.
Ce produit est conforme aux exigences de la directive européenne EMC 89/336/EEC.
Questo prodotto è conforme alle esigenze della direttiva europea EMC 89/336/EEC.
Este producto cumple con la directrice EMC 89/336/EEC de la CE.
Dit product beantwoordt aan de richtlijn EMC 89/336/EEC van de Europese Unie.
For EU Countries
IMPORTANT: THE WIRES IN THIS MAINS LEAD ARE COLOURED IN ACCORDANCE WITH THE FOLLOWING CODE.
BLUE:
BROWN:
As the colours of the wires in the mains lead of this apparatus may not correspond with the coloured markings identifying
the terminals in your plug, proceed as follows:
The wire which is coloured BLUE must be connected to the terminal which is marked with the letter N or coloured BLACK.
The wire which is coloured BROWN must be connected to the terminal which is marked with the letter L or coloured RED.
Under no circumstances must either of the above wires be connected to the earth terminal of a three pin plug.
NEUTRAL
LIVE
For the U.K.
Lever dit product in bij een lokaal afvalverzamelpunt.
NIET met normaal huishoudelijk afval afvoeren.
r
Handleiding
ENGLISH ENGLISH
ENGLISH ENGLISH
Bedankt voor uw aankoop van de Roland E-60/E-50 Music Workstation. De E-60/E-50 biedt alle voordelen van een Rol-
and-instrument: perfecte begeleidingen, hoogwaardige klanken, een D Beam-controller (E-60), professionele effecten,
de Cover-functies van de gevierde G-70, een Guitar-mode… Er is gewoon teveel om het hier al allemaal op te noemen.
We hebben getracht de meeste beschikbare functies meteen toegankelijk te maken en de E-60/E-50 dus voorzien van
een drukgevoelig display (met 16 grijswaarden) en een gebruikersinterface waarmee je snel wegwijs bent op de E-60/
E-50.
Om de functies van de E-60/E-50 zo snel mogelijk te leren kennen en er jaren plezier aan te beleven leest u deze Hand-
leiding het best in z’n geheel door.
Om u niet onnodig te verwarren, gaan we in deze handleiding het woordje “knop” gebruiken, wanneer we verwijzen
naar de druktoetsen op het frontpaneel van de E-60/E-50. Op die manier weet u dat een “toets” alleen op het klavier
kan slaan.
Om plaats (en tijd) te besparen, gaan we het woordje “song” hanteren, wanneer we het hebben over Stand MIDI Files.
Lees, alvorens dit instrument te gebruiken, “Belangrijke opmerkingen” op blz. 11 door. Daar vindt u namelijk belangrijke
tips en een opsomming van wat u wel en niet met de E-60/E-50 mag doen. Bewaar deze handleiding op een veilige
plaats op, omdat u ze later beslist nog eens nodig hebt.
Copyright ©2006 ROLAND EUROPE. Alle rechten voorbehouden. Het kopiëren, verveelvoudigen of openbaar maken van deze handleiding, hetzij gedeeltelijk, hetzij in z’n geheel, i
s
zonder de schriftelijke toestemming van Roland Europe S.p.a verboden.
Functies
4
r
E-60/E-50
Music Workstation
Functies
Roland’s meest complete arrangerinstrument
ooit
De E-60/E-50 is gewoon een fantastisch instrument
met de meest geavanceerde en beste klankopwekking
die Roland ooit gemaakt heeft. De superieure klankbron
is gebaseerd op de al bijna legendarische Fantom-X-
serie.
Nieuw interfaceconcept
Tijdens de ontwikkeling van de E-60/E-50 hebben we
erop gelet alle beschikbare functies snel en gemakkelijk
bereikbaar te maken. Via het drukgevoelige display en
het indrukwekkende aantal knoppen op het frontpaneel
bereikt u de beschikbare functies in de regel meteen. Er
wordt geen beroep gedaan op ingewikkelde menustruc-
turen.
Parameters, die met elkaar verband houden, bevinden
zich in de regel op dezelfde of op z’n minst naburige
pagina’s, terwijl ze tevens veel sneller kunnen worden
ingesteld dan op oudere instrumenten.
Cover-functies en Makeup Tools voor Standard
MIDI Files en Styles
De orkestratie van Standard MIDI Files en Music Styles
kunt u veranderen door gewoon een andere Song of
Style Cover-instelling te kiezen. Bovendien kunt u met
de MAKEUP TOOLS-parameters werken, die op instru-
menten gebaseerd zijn en toelaten om je songs of
Styles te wijzigen zonder uren aan het editen van
afzonderlijke events te besteden.
Via vier programmeerbare MARK & JUMP-geheugens
kunt u zelfs de structuur van Standard MIDI Files wijzi-
gen en op die manier nieuwe versies van eerder opge-
nomen materiaal maken.
“Adaptive Chord Voicing”-technologie
De Arranger van de E-60/E-50 heeft niet alleen een vol-
ledig nieuwe structuur (met 4 begeleidingsniveaus, 4
intro’s en 4 slotfrasen), maar berust tevens op een
muzikalere realtime-conversie van de door u gespeelde
akkoorden. De gepatenteerde ACV-technologie van
Roland kan namelijk Style-partijen transponeren en er
op zie manier voor zorgen, dat de strijkers, piano e.d.
niet langer onnatuurlijk heen en weer springen.
Guitar-mode
De E-60/E-50 biedt een Guitar-mode waarmee je via
het klavier bijzonder realistische elektrische en akoesti-
sche gitaarpartijen kunt spelen. Die partijen kunnen
samen met de Arranger (live-gebruik) en voor de
opname met de 16-sequencer/recorder of de Style
Composer van de E-60/E-50 worden gebruikt.
Supersnelle recorder en uitgebreide 16-sporen
sequencer
De E-60/E-50 biedt twee functies voor het opnemen
van nieuw materiaal: een Recorder met een oersimpele
REC-START-STOP-bediening en een uitgebreide 16-spo-
ren sequencer met editfuncties voor het bewerken van
sporen of afzonderlijke gegevens (microscoopfuncties).
Net zoals talrijke andere functies kan ook de Recorder
van de E-60/E-50 met de overige secties samenwerken:
aan elk User Program kunt u immers een song koppe-
len, u kunt zorgen dat alle Standard MIDI Files automa-
tisch naar een toonaard worden getransponeerd die u
prettig vindt, de akkoorden van de afgespeelde songs
worden in het display getoond enz.
Finder-functies voor songs, Music Styles en User
Programs
De E-60/E-50 laat toe om met een bijna onbeperkt aan-
tal songs, Music Styles en User Programs (van het
interne geheugen, een geheugenkaart of een diskette)
te werken. Hoewel er nog steeds voorgeprogrammeerde
Music Styles zijn, kunt u ook met “CUSTOM”-verwijzin-
gen naar begeleidingen in het interne geheugen of op
een geheugenkaart werken en zelfs direct eender welke
“externe” Style laden. Dit snelle selectiesysteem is ook
voor Standard MIDI Files (songs) en User Programs
beschikbaar.
Dankzij een pientere Finder-database is er bijna geen
verschil meer tussen “interne” en “externe” data: alles
werkt pijlsnel.
Play List-functie
Via de Play List-functie van de E-60/E-50 kunt u de
volgorde, waarin u bepaalde songs wilt afspelen, op
voorhand vastleggen. Het voordeel van dergelijke
“ketens” is dat u tijdens uw optreden niets hoeft te
doen voor het laden van de benodigde songs.
Bovendien kunt u tijdens de weergave van één song al
de volgende voorbereiden (NEXT SONG-functie).
D Beam-controller (E-60)
De E-60 is uitgerust met de erg populaire D-Beam-con-
troller*, waarmee u de song- en Style-weergave kunt
beïnvloeden en bovendien toegang hebt tot DJ-functies
– gewoon door uw hand boven een onzichtbare infra-
roodstraal te bewegen.
Natuurlijk is ook de BENDER/MODULATION-hendel van
de partij, terwijl u bovendien optionele voetschakelaars
en zelfs een zwelpedaal kunt aansluiten.
(* De D Beam-technologie wordt in licentie van Interactive Light, Inc., vervaar-
digd)
Functies
E-60/E-50 Music Workstation
r
5
…en nog veel meer
Als we alle functies van de E-60/E-50 zouden opsom-
men, zou deze inleiding nog tien pagina’s beslaan. Maar
u wilt natuurlijk aan de slag met uw nieuwe aanwinst.
Daarom willen we u vragen om deze handleiding volle-
dig door te nemen. Aan het einde ervan zal u toegeven
dat de E-60/E-50 veel meer kan dan andere instrumen-
ten.
Succes en veel plezier ermee!
Functies
6
r
E-60/E-50
Music Workstation
Veilig gebruik van dit product
Lees, alvorens dit instrument te gebruiken, de volgende
punten en de rest van deze handleiding door.
.................................................................................................
Open het product niet en voer geen enkele interne aan-
passingen uit.
.................................................................................................
Probeer nooit de E-60/E-50 zelf te herstellen of bepaalde
onderdelen te vervangen (tenzij dit in deze handleiding
uitdrukkelijk staat vermeld). Laat alle herstellingen en
onderhoudswerken over aan uw Roland-dealer, een
erkende herstellingsdienst of de distributeur (zie de
adressen op de “Information”-pagina).
.................................................................................................
Zet de E-60/E-50 nooit op de volgende plaatsen:
Plaatsen, die onderhevig zijn aan extreme temperatu-
ren (bv. direct zonlicht in een gesloten voertuig, bij
een verwarming, op apparatuur die warmte genereert;
of
Klam zijn (bv. badkuip, wasruimten, natte vloeren); of
Vochtig zijn; of
Blootgesteld zijn aan regen; of
Stoffig zijn; of
Onderhevig zijn aan sterke trillingen.
.................................................................................................
Dit product dient alleen te worden gebruikt met een
standaard of een statief dat door Roland is aanbevo-
len.
.................................................................................................
Zet het product altijd op een stevig en effen oppervlak.
Zet het nooit op een sterk trillende of hellende plaats.
Sluit de E-60/E-50 aan op een stopcontact dat beant-
woordt aan de vereisten op de adapter en aan de specifi-
caties in deze handleiding.
.................................................................................................
Draai of buig de adapterkabel niet teveel. Zet er nooit
zware objecten op. Dit kan de kabel beschadigen, wat
defecten en een kortsluiting kan veroorzaken. Bescha-
digde kabels kunnen brand en elektrocutie veroorzaken!
................................................................................................
Dit instrument kan hetzij op zich, hetzij samen met een
externe versterker of hoofdtelefoon, voor een geluidsni-
veau zorgen dat tot gehoorverlies kan leiden. Werk nooit
langere tijd op een hoog volumeniveau of op een niveau
dat u onprettig vindt. Als u enig gehoorverlies of piepen
in de oren ervaart, dient u direct te stoppen met het
gebruik van het product en een oorarts te raadplegen.
................................................................................................
Zorg dat geen enkel voorwerp (bijv. ontvlambaar materi-
aal, munten, spelden) of vloeistoffen van welke soort dan
ook (bijv. water, frisdrank enz.) het product binnendrin-
gen.
................................................................................................
In gezinnen met kleine kinderen moeten de ouders de
kroost zo lang bij het bedienen van de E-60/E-50 helpen
tot de kinderen zelf weten wat ze wel en niet mogen
doen.
................................................................................................
Bescherm het product tegen hevige schokken.
(Laat het niet vallen!)
................................................................................................
In de volgende gevallen moet u het instrument meteen
uitschakelen, de aansluiting van de adapter op het licht-
net verbreken en contact opnemen met een door Roland
erkende herstellingsdienst (zie de “Information”-pagina):
Als de adapter of zijn kabel zichtbaar beschadigd is;
Wanneer een voorwerp of vloeistof in het inwendige
van de E-60/E-50 terecht is gekomen;
Wanneer het product in de regen heeft gestaan of op
een andere manier nat is geworden;
Wanneer het product niet naar behoren lijkt te wer-
ken.
................................................................................................
Het foute gebruik van dit apparaat kan
leiden tot verwondingen en of materi le
schade.
* "Materi le" schade heeft betrekking op
het beschadigen van het meubilair of
andere huishoudelijke voorwerpen
evenals huisdieren enz.
Wijst de gebruiker op het risico op
dodelijke ongevallen of zware ver-
wondingen als gevolg van een fout
gebruik van dit apparaat.
Dit symbool maakt de gebruiker attent op dingen die moeten
worden uitgevoerd. Wat er moet worden gedaan wordt
aangegeven door de tekening in de cirkel. Het links getoonde
symbool betekent dat de stekker van het stroomsnoer van de
uitgang moet worden losgekoppeld.
Een driehoek maakt de gebruiker attent op belangrijke
instructies of waarschuwingen. De juiste betekenis van het
symbool wordt bepaald door de tekening in de driehoek. Het
links getoonde symbool wordt gebruikt voor algemene
waarschuwingen of om de aandacht te vestigen op gevaar.
Dit symbool maakt de gebruiker attent op dingen die nooit
mogen worden uitgevoerd. Wat nooit mag worden gedaan
wordt aangegeven door de tekening in de cirkel. Het links
getoonde symbool wordt gebruikt om aan te geven dat het
toestel nooit uit elkaar mag worden gehaald.
VEILIG GEBRUIK VAN DIT APPARAAT
INSTRUCTIES VOOR HET VOORKOMEN VAN BRAND, ELEKTRISCHE SCHOKKEN EN VERWONDINGEN
HOUD ALTIJD HET VOLGENDE IN DE GATEN
Over de en labels Over de symbolen
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
LET OP
LET OP!
WAARSCHUWING WAARSCHUWING
Functies
E-60/E-50 Music Workstation
r
7
Sluit de adapter nooit aan op een stroomcircuit waar al
talrijke andere apparaten op zijn aangesloten. Wees extra
voorzichtig met het gebruik van verlengsnoeren – de
totale hoeveelheid stroom die wordt gebruikt door alle
apparatuur, die u op het stopcontact van het verleng-
snoer hebt aangesloten, mag nooit het stroomniveau
(watt/ampères) van het verlengsnoer overschrijden.
Overmatige lading kan het isolatiemateriaal van de kabel
doen verhitten en uiteindelijk doorsmelten.
.................................................................................................
Vóór het gebruik van de E-60/E-50 in het buitenland
neemt u het best contact op met uw dealer om te zorgen
dat u de juiste voeding gebruikt (zie ook de adressen op
de “Information”-pagina in deze handleiding).
.................................................................................................
Zet de E-60/E-50 altijd op een goed verluchte plaats.
Dit product mag uitsluitend op een KS-12 keyboardstand
van Roland worden geplaatst. Bij gebruik van een ander
model of merk kan het gebeuren dat het instrument valt
en verwondingen veroorzaakt.
.................................................................................................
Pak altijd alleen de stekker van de stroomkabel vast, wan-
neer u een kabel op een stopcontact of op dit product
aansluit c.q. ervan loskoppelt.
.................................................................................................
Probeer te voorkomen dat snoeren en kabels in de knoop
raken. Bovendien moet u zorgen dat de kabels buiten het
bereik van kinderen liggen.
.................................................................................................
Klim nooit op het product en plaats er nooit zware voor-
werpen op.
.................................................................................................
Raak de adapter en de overige kabels nooit met natte
handen aan.
Let, bij het transport van het instrument, op de volgende
dingen. Houd het instrument stevig vast om verwondin-
gen c.q. schade aan andere voorwerpen te voorkomen.
Verbreek de aansluiting op het lichtnet.
Verbreek de aansluiting op alle andere instrumenten.
Verwijder de lessenaar.
Schakel dit product altijd uit alvorens het schoon te
maken. Bovendien verbreekt u het best ook de aanslui-
ting op het lichtnet.
.................................................................................................
Verbreek, tijdens een onweer, de aansluiting op het licht-
net.
.................................................................................................
Als u ooit schroeven moet verwijderen, legt u ze het best
op een veilige plaats (buiten het bereik van kinderen). Zo
hoeft u ze later niet te zoeken en is het vrijwel onmoge-
lijk dat kleine kinderen ze inslikken.
.................................................................................................
WAARSCHUWING
LET OP!
8
r
E-60/E-50
Music Workstation
Functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
Belangrijke opmerkingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
1. Bedieningsorganen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Frontpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Achterpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
2. Voorbereidingen en demosongs . . . . . . . . . . . . . . 18
Aansluitingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
In-/uitschakelen van de E-60/E-50 . . . . . . . . . . . . . . 19
Internal Memory Protect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .19
Instellen van het displaycontrast . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .19
Uitschakelen van de E-60/E-50 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .19
Interactieve demo van de E-60/E-50. . . . . . . . . . . . . 20
Over de hoofdpagina . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Algemene opmerking i.v.m. het menu van de E-50 . . . .21
3. Eerste kennismaking. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Hoe werkt het allemaal? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Spelen met een automatische begeleiding. . . . . . . . 22
Professionele overgangen: Fill In . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .23
Intro & Ending. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .24
Music Styles kiezen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Tempo instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .25
Werken met de Keyboard-parts . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Spelen met een Upper- en/of de Lower-part. . . . . . . . . .26
Alterneren tussen klanken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .26
Klanken kiezen voor de Keyboard-parts . . . . . . . . . . . . . . 27
Drummen op het klavier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Realistische gitaarpartijen spelen (Guitar-mode) . . 29
Eerste kennismaking. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Bijkomende ARPEGGIO-functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .30
Guitar-mode van de E-60/E-50 verlaten . . . . . . . . . . . . .30
Gitaarklanken kiezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Over de akkoordinformatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .31
Werken met de beschikbare STRUMM-technieken . . . . .31
Spelen van vraag-en-antwoord-patronen . . . . . . . . . . . .32
Guitar Mode Options . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .32
Werken met de Music Assistant . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Als de benodigde registratie nog niet te zien is… . . . . . .33
Nóg sneller werken… . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34
Werken met de Finder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34
Standard MIDI Files (songs) afspelen. . . . . . . . . . . . . 35
Snel zoeken van de benodigde song . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Weergave starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .36
Andere handige functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .36
Werken met de ‘Song Cover’-functie . . . . . . . . . . . . . . . .38
Minus One . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .38
Liedjesteksten en akkoorden in het display tonen. . . . . . 39
Partituren bekijken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .39
Opnemen van uw muziek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
Opnemen met Style-begeleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
Beluisteren van uw song . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .41
Opnemen zonder begeleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .42
Partijen toevoegen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .42
Song opslaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .44
4. Over de Keyboard-modes. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Arranger-, Piano-, Organ- en Guitar-mode . . . . . . . 45
Split- en Whole-mode. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
SPLIT Keyboard-mode. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .46
Werken in de WHOLE-mode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .47
Parts in- en uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .47
5. Speelhulpen gebruiken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .48
Pitch Bend en modulatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Transpositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Global Transpose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .49
Octave. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
Key Touch (aanslaggevoeligheid). . . . . . . . . . . . . . . . 50
Master Tune. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
D Beam-controller gebruiken (E-60). . . . . . . . . . . . . 51
Optionele voetschakelaars gebruiken . . . . . . . . . . . . 54
Sustain-voetschakelaar (HOLD). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .54
Foot Switch. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .55
Expression (Foot Pedal). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .56
Scale Tuning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
Metronoom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
6. Bijkomende Arranger/Style-functies . . . . . . . . . . .60
Weergavefuncties (Style Control) . . . . . . . . . . . . . . . 60
Music Style starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60
Style-weergave stoppen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60
Over Sync Start & Stop. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .61
Andere Style-divisies kiezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
Andere manieren om Arranger-patronen te kiezen . . . .61
Bass Inversion. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .62
Melody Intelligence . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
Koppelen van het MELODY INTELL-type aan de Styles
(Style Melody Intell Link) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .63
Gebruik van de Cover-functie . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
Freeze Data. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .64
Style met COVER-wijziging opslaan. . . . . . . . . . . . . . . . . .64
One Touch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
Negeren van bepaalde “One Touch”-instellingen (Hold).65
Eigen “One Touch”-instellingen programmeren (WRITE)66
Geavanceerde Arranger-instellingen . . . . . . . . . . . . 67
Akkoord-herkenningsgebied (ZONE) . . . . . . . . . . . . . . . . .67
Arranger Type (akkoordmode). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .67
Arranger Hold. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .67
Intro & Ending Alteration. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .68
Dynamic Arranger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .68
Tempoparameters (Arranger Options). . . . . . . . . . . . 69
Style-tempo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .69
TEMPO CHANGE (RITARD en ACCELER) . . . . . . . . . . . . . . .69
Werken met “externe” Styles . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
CUSTOM-geheugens gebruiken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .71
CUSTOM-toewijzingen programmeren . . . . . . . . . . . . . . .71
Disk User . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .72
Style Finder: snel zoeken van Styles . . . . . . . . . . . . . 73
Snel zoeken van de benodigde Style . . . . . . . . . . . . . . . . .73
‘Style Finder’-informatie wijzigen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .75
7. Geavanceerde functies voor de Keyboard-parts .77
Stemmen van Upper2: Coarse Tune en Fine Tune . 77
Portamento voor UP1 en UP2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Portamento Time. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .77
Portamento Mode: Mono/Poly . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .78
Lower Hold. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Tone Edit: ‘editen’ van de Keyboard-parts . . . . . . . . 79
Inhoud
E-60/E-50 Music Workstation
r
9
8. Mixerfuncties & effecten gebruiken . . . . . . . . . . 81
Mixen van de Keyboard-parts. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Volume en status van de Style-parts. . . . . . . . . . . . . 82
Effectprocessors van de Keyboard-parts editen . . . 83
Reverb voor de Keyboard-parts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .83
Chorus voor de Keyboard-parts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .84
Multi-effectprocessor (Multi-FX) gebruiken. . . . . . . 84
Ander MFX-type kiezen en editen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .85
Koppelen van het Multi-FX-type aan de Upper1-klank
(Upper 1 M-FX Link) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .85
Effecten voor songs en Styles. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
Reverb voor de Style-/Song-parts . . . . . . . . . . . . . . . . . . .86
Chorus voor de Style-/Song-parts . . . . . . . . . . . . . . . . . . .87
Digital Bass Enhancer-functie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
9. Werken met User Programs. . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
Instellingen opslaan in een User Program . . . . . . . . 88
User Programs kiezen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Cancel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .89
User Programs met de hand kiezen . . . . . . . . . . . . . . . . . .90
User Programs kiezen met
[DOWN][UP]
. . . . . . . . . . . . . .90
Werken met de User Program Finder. . . . . . . . . . . . . . . . .90
Snel zoeken van het benodigde User Program . . . . . . . .91
Selectief laden van User Program-instellingen
(User Program Hold) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .92
Negeren van de AUTO FILL-functie (Fill In On
User Program Change) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .92
Automatische functies voor User Programs. . . . . . . 94
Song Link . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .94
MIDI Set koppelen aan een User Program . . . . . . . . . . . .94
User Program Recall . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95
Wijzigen van de User Program Finder-informatie. . 96
Wijzigen van de User Program Finder-informatie. . . . . .96
Index editen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .98
Music Assistant-functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
Nieuwe Music Assistant-registraties aanmaken . . . . . .100
Music Assistant-registraties editen . . . . . . . . . . . . . . . . .100
Music Assistant-registratie opslaan. . . . . . . . . . . . . . . . .101
10. Song en Style Makeup Tools . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Mixen van de Song- of Style-parts . . . . . . . . . . . . . 102
Werken met de ‘Makeup Tools’. . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Algemene werkwijze. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .104
PALETTE. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .105
SOUND EDIT voor klanken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .105
SOUND EDIT voor Drum Sets. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .106
DRUM INSTR EDIT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .106
COMMON . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .107
Alvorens uw instellingen op te slaan. . . . . . . . . . . .107
Opslaan van de gewijzigde song of Style . . . . . . . .108
11. Nóg meer songfuncties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
Programmeren van MARK & JUMP-posities. . . . . . 109
Werken met de Song Finder . . . . . . . . . . . . . . . . . . .110
Songs zoeken met de Song Finder . . . . . . . . . . . . . . . . . .110
Editen van de Song Finder-gegevens . . . . . . . . . . . . . . .112
Index editen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .113
‘Play List’-functie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .115
Playlists programmeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .115
Playlists editen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .116
Werken met playlists . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .118
Playlists beheren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .118
12. Editen van de Lyrics-data . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
Tekst aan song toevoegen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
Exporteren van Lyrics-data als tekstbestand . . . . . 122
13. Werken met de 16-sporen sequencer . . . . . . . . . 123
Over de hoofdpagina van de sequencer. . . . . . . . . 123
Algemene overwegingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123
Voorbeeld 1: Alles zelf opnemen . . . . . . . . . . . . . . . 124
Voorbereidingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125
Voorbeeld 2: sporen toevoegen . . . . . . . . . . . . . . . . 127
Song opslaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
Editen van 16-sporen songs. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Eenvoudige wijzigingen en handige functies . . . . . . . . 129
Eén of verschillende sporen editen (TRACK EDIT). . . . . 129
Editen van songdata met Microscope Edit. . . . . . . 143
Algemene opmerkingen over MICRO EDIT . . . . . . . . . . 143
Editen van events . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
Andere editoperaties. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
Style Converter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
Algemene overwegingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
Werken met de Style Converter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
Sporen beluisteren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
14. Styles programmeren (Style Composer) . . . . . . . 151
Concept . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
Styles helemaal zelf opnemen . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Style Composer starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Wissen van het RAM-geheugen (Initialize Style). . . . . 152
Voorbereidingen voor het eerste spoor . . . . . . . . . . . . . 153
Opname. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Style beluisteren en andere sporen toevoegen . . . 156
Style opslaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Andere sporen en divisies opnemen. . . . . . . . . . . . . . . . 157
Uitschakelen van sporen tijdens de opname van andere
sporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Opmerkingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Werken met bestaande Styles . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
Beginnen met alle sporen van een bestaande Style . . 158
Individuele Style-sporen kopiëren . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
Editen van Styles via bijkomende opnamen . . . . . 160
Toevoegen van noten in realtime . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
Toevoegen van versieringen in realtime . . . . . . . . . . . . 160
Instellingen van een partij wijzigen of toevoegen. . . . 160
Expression, Panpot, Reverb, Chorus . . . . . . . . . . . . . . . . 161
Style-tempo vastleggen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Style Track Edit-functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Editen van Style-events (Style Micro Edit). . . . . . . 170
Algemene opmerkingen over STYLE MICRO EDIT. . . . . 170
Editen van events . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172
Andere editoperaties. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173
15. Disk/Media-functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .175
Werkwijze. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
Laden van data . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
Data opslaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
Rename-functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178
Delete . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
Copy . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
Format . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181
Import User Program-functie. . . . . . . . . . . . . . . . . . 182
16. Data archiveren met een computer (USB) . . . . .184
Archiveren van alle data van de E-60/E-50 . . . . . . . . . 186
Je weet maar nooit… . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
17. MIDI . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .187
Werkwijze. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
Oproepen van de MIDI-functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
Werken met presets. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
Werkwijze voor het editen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
10
r
E-60/E-50 Music Workstation
Editen van de MIDI-parameters . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Keyboard-, Style-, Song-parts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .189
MIDI System-parameters. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .190
MIDI Sets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .193
MIDI Set opslaan. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .193
MIDI Sets gebruiken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .193
Automatische MIDI Set-keuze tijdens het inschakelen 194
18. Andere dingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
Werken met V-LINK . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
Algemene instellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196
Song/Arranger Start Priority. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .196
Flashing Exit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .197
Flashing Metronome. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .197
Info . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .197
Initialiseren van de E-60/E-50 (Factory Reset). . . . . . . .197
19. Specificaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 198
20. MFX-typen en parameters . . . . . . . . . . . . . . . . . . 200
21. MIDI-implementatietabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208
22. Eenvinger-akkoordensysteem . . . . . . . . . . . . . . . 209
23. Index . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211
E-60/E-50 Music Workstation
r
11
Belangrijke opmerkingen
Lees naast “Veilig gebruik van dit product” op blz. 6 ook de volgende punten even door:
Voeding
Sluit het instrument nooit aan op een stroomkring waarop ook apparaten,
die brom veroorzaken, zijn aangesloten (elektrische motoren, dimmersy-
stemen enz.).
Schakel zowel de E-60/E-50 als de overige instrumenten uit voordat u ze
op elkaar aansluit. Dit helpt u om storingen en/of schade aan speakers of
andere elementen te voorkomen.
Hoewel het LC-display en de LEDs doven, wanneer u het product met zijn
POWER-schakelaar uitzet, betekent dit niet dat de verbinding met het
lichtnet helemaal is verbroken. Om de verbinding op het lichtnet volledig
te verbreken moet u, na op POWER gedrukt te hebben, ook de stekker van
de adapter uit het stopcontact trekken. Het verdient dan ook aanbeveling
een stopcontact te kiezen waar u gemakkelijk bij kunt c.q. een voorziening
met een schakelaar te hanteren.
Plaatsing
Als u de E-60/E-50 te dicht bij een versterker of grote transformator
plaatst, zou er brom kunnen ontstaan. Om het probleem te verhelpen of
op z’n minst te verzachten zou u één van beide in voorkomend geval op
een andere plaats moeten zetten.
Dit instrument kan de radio- of TV-ontvangst storen. Plaats het dus nooit
te dicht bij dergelijke ontvangers.
Houd tijdens het hanteren van de diskdrive het volgende in de gaten: Zie
bovendien “Alvorens diskettes te gebruiken (werken met de drive)”.
Plaats het product nooit in de buurt van sterke magnetische velden (bv.
luidsprekers).
Zet de E-60/E-50 altijd op een stevig en vlak oppervlak.
Verplaats het product nooit, wanneer de diskdrive aan het draaien is.
Vermijd bovendien zware schokken.
Om problemen te voorkomen dient u de E-60/E-50 te beschermen tegen
direct zonlicht, hitte, vochtigheid en stof. Laat de E-60/E-50 nooit in de
auto liggen als deze in de zon staat.
Om storingen te voorkomen mag u de E-60/E-50 nooit op vochtige plaat-
sen (bv. in de regen, in een badkamer e.d.) gebruiken.
Leg nooit zware voorwerpen op de toetsen. Dat kan er namelijk toe leiden
dat de betreffende toetsen na verloop van tijd niet meer werken.
Onderhoud
Gebruik, voor het schoonmaken van de E-60/E-50, alleen een zachte,
droge of lichtjes bevochtigde doek. Om hardnekkig vuil te verwijderen
gebruikt u een neutraal reinigingsmiddel. Wrijf het instrument daarna
droog met een zachte doek.
Gebruik nooit oplosmiddelen zoals bv. verfverdunners want die kunnen de
behuizing beschadigen.
Herstellingen en uw data
Houd er rekening mee dat alle data in het interne geheugen van het
instrument tijdens een herstelling gewist kunnen worden. In bepaalde
gevallen (met name wanneer het geheugen zelf beschadigd is) kunnen we
de eventueel gewiste data niet meer herstellen. Roland kan niet aanspra-
kelijk worden gesteld voor het verlies van uw data.
Andere voorzorgsmaatregelen
Als gevolg van een defect aan de geheugenchips of een foute bediening
kan het gebeuren dat de inhoud van de geheugens verloren gaat.
Behandel de knoppen, regelaars, aansluitingen enz. van de E-60/E-50 met
de nodige zorg. Hardhandig gebruik kan tot storingen leiden.
Sla nooit op het display en oefen er geen grote druk op uit.
Trek, voor het verbreken van eender welk soort aansluitingen, alleen aan
de stekker en nooit aan de daaraan vastzittende kabel. Zo vermijdt u een
kortsluiting of schade aan de interne elementen van de kabel.
Tijdens het gebruik wordt de E-60/E-50 warm. Dit is volledig normaal.
Om uw buren niet te storen zou u het volume van de E-60/E-50 binnen
aanvaardbare perken moeten houden. Het best gebruikt u op die momen-
ten een hoofdtelefoon.
Voor het transport van de E-60/E-50 gebruikt u het best de originele ver-
pakking of een speciaal hiervoor gemaakte koffer. U zou echter ook voor
een flightcase of koffer kunnen kiezen.
Gebruik uitsluitend het vermelde zwelpedaal (EV-5, EV-7; optie). Bij
gebruik van andere zwelpedalen zou u de E-60/E-50 namelijk kunnen
beschadigen.
Over het drukgevoelige display
Plekken en ander vuil in het display verwijdert u het best met ethanol.
Voorkom echter dat deze vloeistof tussen de rubberen ring en de
beschermlaag van het display terechtkomt om schade te vermijden.
Gebruik nooit organische oplosmiddelen of schoonmaakproducten. Maak
het display alleen schoon met ethanol.
Alvorens diskettes te gebruiken (werken met de
drive)
Zet de E-60/E-50 op een stevig en vlak oppervlak waar het niet blootge-
steld staat aan trillingen. Als het instrument toch onder een hoek moet
worden geplaatst, moet dit binnen het toegestane bereik gebeuren: 2°
opwaarts; 18° neerwaarts.
Gebruik de E-60/E-50 nooit meteen nadat u hem van een bijzonder voch-
tige/droge plaats naar een droge/vochtige plaats hebt gebracht. Snelle
temperatuur- en vochtigheidsveranderingen kunnen namelijk voor con-
densatie in de drive zorgen, en dat leidt tot schade aan de diskette c.q. aan
de drive. Wacht na het transport van het instrument een aantal uren alvo-
rens het te gebruiken.
Schuif een diskette altijd voorzichtig, maar kordaat in de drive tot ze vast-
klikt. Om een diskette uit de drive te halen moet u op de uitwerptoets
drukken. Haal een diskette nooit met geweld uit de drive.
Probeer nooit de diskette uit de drive te halen, terwijl ze nog wordt gele-
zen (d.w.z. zolang de indicator van de drive oplicht). Anders beschadigt u
namelijk zowel de diskette zelf als de drive.
Haal de diskette uit de drive alvorens het instrument in of uit te schakelen.
Om schade aan de koppen van de drive te voorkomen moet u de diskette
altijd volledig horizontaal houden, terwijl u ze in de drive schuift (dus
nooit onder een hoek). Druk de diskette voorzichtig in de drive. Ga nooit
met geweld te werk.
Om schade aan de drive te voorkomen mag u er alleen diskettes in steken.
Probeer nooit andere datadragers in de drive te schuiven. Zorg dat er geen
spelden, clips of andere voorwerpen in de drive terechtkomen.
Behandeling van diskettes
Diskettes bevatten een plasticschijfje met een magnetische laag. Het
opslaan en lezen van data op/van een diskette vereist een microscopische
precisie. Houd daarom de volgende punten in de gaten:
Raak nooit de magnetische laag van de diskette aan.
Bewaar diskettes altijd op schone en stofvrije plaatsen.
Stel een diskette nooit bloot aan extreme temperaturen (laat ze nooit
in een gesloten auto liggen waar de zon op staat). Aanbevolen tempe-
ratuur: 10°~50°C.
Stel een diskette nooit bloot aan krachtige magnetische velden. Leg ze
bv. nooit op een luidspreker.
Belangrijke opmerkingen
12
r
E-60/E-50 Music Workstation
Diskettes zijn uitgerust met een “WRITE”-beschermingsnokje waarmee
u kunt voorkomen dat ze onvrijwillig worden overschreven. Het ver-
dient aanbeveling dit nokje alleen in de WRITE-stand te zetten, wan-
neer u nieuwe data naar de floppy wilt wegschrijven.
Diskettes met belangrijke data beveiligt u het best altijd tegen ongewild
overschrijven (zet het nokje in de PROTECT-stand) alvorens ze in de
drive van een ander apparaat te stoppen.
Kleef de sticker altijd volledig op de diskette. Doet u dat namelijk niet,
dan kan het gebeuren dat u de diskette op zekere dag niet meer uit de
drive kunt halen.
Leg een diskette na gebruik weer in het doosje of de verpakking.
Opslag van de instellingen
Als u dit product langere tijd niet inschakelt, wordt de geheugeninhoud
gewist, met als gevolg dat weer de fabrieksinstellingen worden opgeroe-
pen. Om geen belangrijke data te verliezen archiveert u de interne instel-
lingen daarom het best op regelmatige tijdstippen (zie blz. 184).
Alvorens geheugenkaarten te gebruiken
Bepaalde geheugenkaarten zijn met een PROTECT-schakelaar uitgerust
waarmee u kunt voorkomen dat de opgeslagen data overschreven of
gewist worden. (De E-60/E-50 is eveneens van een dergelijke schakelaar
voorzien.) Zolang geheugenbeveiliging actief is, kunt u geen data naar de
betreffende diskette wegschrijven. Vergeet dus niet de beveiliging uit te
schakelen, wanneer u data wilt opslaan.
Op de kaartpoort van dit product kunt u CompactFlash- en SmartMedia™-
kaarten (3,3V) aansluiten. U zou echter ook voor een Microdrive-opslag-
medium kunnen kiezen. (Voor SmartMedia™-kaarten hebt u een adapter
nodig.)
Schuif de geheugenkaart volledig, maar voorzichtig, in de poort tot hij
vastklikt.
Raak nooit de aansluitingen van de geheugenkaart aan. Voorkom boven-
dien dat de aansluitingen vuil worden.
CompactFlash- en SmartMedia-kaarten (3,3V) bevatten precisieonderde-
len. Behandel de kaarten met de nodige zorg en houd tevens het volgende
in de gaten.
Om geheugenkaarten tegen statische ontladingen te beschermen moet
u alle statische elektriciteit uit uw lichaam afleiden alvorens een kaart
vast te pakken.
Zorg dat de aansluitingen van de kaart nooit in aanraking komen met
metalen voorwerpen.
Stel een geheugenkaart nooit bloot aan sterke trillingen en laat ze
nooit vallen.
Laat een geheugenkaart nooit in de zon, een gesloten auto of op
andere warme c.q. koude plaatsen liggen (opslagtemperatuur: –25~
85°C).
Zorg dat uw geheugenkaarten nooit nat worden.
Probeer nooit een kaart te openen of te modificeren.
Haal de kaart nooit uit de slot en schakel het apparaat nooit uit, terwijl de
kaart nog wordt gelezen of wanneer er data naar worden weggeschreven.
Anders beschadigt u namelijk de data op de geheugenkaart c.q. de kaart
zelf.
Om te voorkomen dat de data van een SmartMedia™-kaart worden over-
schreven, kunt u er een schrijfbeveiligings-sticker op kleven. Dan kunt u de
kaart echter niet meer formatteren. Om de kaart de formatteren of er data
naar weg te schrijven moet u die sticker weer verwijderen. Meer details
over de schrijfbeveiligings-sticker vindt u in de handleiding bij de geheu-
genkaart.
Als u probeert om de kaart te formatteren c.q. er data naar weg te schrij-
ven, terwijl ze beveiligd is, verschijnt een foutmelding. In dat geval moet u
hetzij een andere kaart gebruiken, hetzij de sticker verwijderen.
Tijdens het inschakelen mag u geen geheugenkaart in de slot steken/ver-
wijderen. Wacht dus tot de E-60/E-50 zijn interne data geactualiseerd
heeft (tot de boodschappen “Song database checking…” en “User Program
database checking…” verdwenen zijn).
Schakel het instrument nooit in, zolang de geheugenkaart zich maar
gedeeltelijk in de slot bevindt. Anders beschadigt u namelijk de data in het
interne geheugen.
Geheugenkaarten die u met de E-60/E-50 kunt
gebruiken
De E-60/E-50 kan gewone CompactFlash- en SmartMedia-kaarten lezen. U
kunt dergelijke kaarten dus ook in een computerzaak of op plaatsen kopen
waar accessoires voor digitale camera’s e.d worden verkocht.
Geheugenkaarten moeten aan de volgende voorwaarden voldoen.
Voeding: 3,3V
Capaciteit: 4, 8, 16, 32, 64, 128, 256, 512MB, 1GB, 2GB, 4GB (2GB en
4GB alleen met een Microdrive)
De E-60/E-50 kan alleen geheugenkaarten van de hierboven vermelde
types lezen.
Elektromagnetische stralen
Elektromagnetische stralen kunnen de audiokwaliteit nadelig beïnvloeden.
Dergelijke storingen uiten zich in de weergave van een audiosignaal. Door
de elektromagnetische interferentie te verwijderen zorgt u dat ook de
weergave van het audiosignaal stopt.
Aansprakelijkheid en copyright
Het opnemen, verdelen, de verkoop, het verhuur, opvoeren in het open-
baar evenals het uitzenden, geheel of gedeeltelijk, van beschermde werken
(muzikale composities, video, optredens e.d.) zijn alleen mits de toestem-
ming van de eigenaar(s) toegelaten.
Gebruik dit product nooit voor doeleinden die het auteursrecht van derden
zouden kunnen schenden. Roland kan niet aansprakelijk worden gesteld
voor inbreuken op het auteursrecht van derden, zelfs al werd een derge-
lijke inbreuk met behulp van dit instrument gepleegd.
De Styles, Music Assistant-registraties, User Programs en andere muziek-
data, die in dit instrument, op andere datadragers of langs elektronische
kanalen ter beschikking worden gesteld, zijn eigendom van Roland Europe
S.p.a. Het gebruik ervan is alleen toegestaan voor privé-toepassingen in
combinatie met producten van Roland Europe S.p.a.
Elk ander gebruik, het kopiëren en/of modificeren van deze data voor
andere doeleinden dan de hierboven vermelde zijn alleen toegestaan mits
een voorafgaande schriftelijke toestemming.
Achterkant van de diskette
WRITE
(u kunt data wegschrijven)
PROTECT
(u kunt geen data wegschrijven)
Nokje
Aan Uit
SmartMedia is een handelsmerk van Toshiba Corp.
Compact Flash en zijn handelsmerken van de SanDisk Corporation
en worden in licentie van de CompactFlash-vereniging gebruikt. Roland
Corporation is een erkende licentienemer van het CompactFlash™-han-
delsmerk en het CF-logo.
Alle in dit document vermelde productnamen zijn handelsmerken of gere-
gistreerde handelsmerken van de betreffende eigenaars.
Frontpaneel
E-60/E-50 Music Workstation
r
13
1. Bedieningsorganen
Frontpaneel
A
MASTER VOLUME-regelaar
Met deze regelaar stelt u het algemene volume van
de E-60/E-50 (alle secties) in. De instelling van deze
regelaar bepaalt tevens het volume in een eventueel
aangesloten hoofdtelefoon.
B
MASTER BALANCE-regelaar
Met deze regelaar stelt u de balans in tussen de
Arranger of de songpartijen (“ACCOMP”) en de solo-
klanken (“KEYBOARD”).
C
D Beam Controller (E-60)
Met deze speelhulp kunt u de klankkleur van de
gespeelde noten en de songweergave beïnvloeden,
maar ook andere unieke effecten verkrijgen. Hiervoor
hoeft u uw hand maar boven de twee “ogen” van de
D Beam te bewegen (op/neer, links/rechts).
Met de knoppen eronder kunt u een andere functie
aan de D Beam-controller toewijzen. Zie blz. 51.
D
MARK JUMP-sectie
Met deze knoppen ([1]~[4]) kunt naar één van de vier
geprogrammeerde plaatsen binnen de huidige song
springen. Bovendien kunt u posities voor songs pro-
grammeren die er nog geen bevatten.
E
RECORDER-sectie
[PLAY¥LIST]-knop: Druk op deze knop om de pagina
op te roepen waar u een lijst van de af te spelen
songs kunt kiezen, bestaande lijsten kunt editen,
nieuwe programmeren enz. Als de indicator van deze
knop oplicht, dienen [|√], [º], [‰], [PLAY÷STOP¥®÷ª]
voor het beïnvloeden van de songweergave.
[NEXT¥SONG]-knop: U kunt al een nieuwe song selec-
teren, terwijl de eerder gekozen Standard MIDI File
nog wordt afgespeeld. Als de Recorder de weergave
van de nieuwe song automatisch moet starten, moet
u op deze knop drukken. Als de [PLAY¥LIST]-knop
oplicht, dient deze knop voor het selecteren van de
volgende song in de gekozen lijst.
[MINUS¥ONE]-knop: Druk op deze knop om de partij
uit te schakelen die u zelf wilt spelen (of zingen). U
kunt zelf bepalen welke partij dan uitgeschakeld
wordt (blz. 38).
[16-TRK¥SEQ.]-knop: Met deze knop activeert u de
sequencer (MIDI-recorder) van de E-60/E-50. Deze
sequencer kan veel meer dan wat u misschien van uw
vorige Roland-arranger kent (zie blz. 123).
[|√], [º], [‰], [PLAY÷STOP¥®÷ª]: Met deze knoppen
keert u terug naar het begin van de huidige song,
“spoelt” u terug of vóór in stappen van één maat en
start/stopt u de weergave van de geselecteerde song.
Druk op de [REC¥∏]-knop om een nieuwe song op te
nemen (zie blz. 41).
F
STYLE-sectie
Met deze knoppen kunt u één van de 8 Music Style-
families kiezen. De knop van de gekozen familie licht
op.
G
STYLE CONTROL-sectie
Met deze knoppen kiest u het gewenste Music Style-
patroon en start/stopt u de Style-weergave (zie
blz. 22).
H
TEMPO-sectie
[METRONOME]-knop: Druk op deze knop om de
interne metronoom in en uit te schakelen.
Met de overige knoppen ([TAP], [√SLOW], [FAST®])
kunt u het tempo van de metronoom, de Arranger en
de recorder/sequencer instellen.
A
B
CD
E
F
HG
Opgelet: De meeste knoppen kunt u ingedrukt houden om naar de bijbehorende displaypagina te gaan.
Bedieningsorganen
14
r
E-60/E-50 Music Workstation
I
MUSIC ASSISTANT-knop
Met deze knop selecteert u de MUSIC ASSISTANT-
mode waarin u Music Style-registraties voor speci-
fieke nummers kunt kiezen, die u wilt spelen. U kunt
ook zelf Music Assistant-registraties programmeren.
J
LYRICS & SCORE-knop
Druk op deze knop om te zorgen dat de tekst van het
nummer in het display wordt getoond. Bovendien
verschijnen dan de namen van de door de songpar-
tijen gespeelde akkoorden in het display. Deze laatste
zijn gegevens, die de E-60/E-50 tijdens de weergave
berekent. Deze functie kan zelfs de noten van de
gekozen partij in het display tonen.
K
MIXER-knop
Met deze knop roept u een pagina op waar u de volu-
mebalans en de effecten van de verschillende E-60/
E-50-partijen (KEYBOARD, SONG en STYLE) kunt
instellen.
L
DISK & MEDIA-knop
Druk op deze knop om data van het interne geheu-
gen, een diskette of PCM/CIA-kaart te laden c.q.
ernaar weg te schrijven. Bovendien vindt u hier func-
ties voor het bestandsbeheer, zoals het wissen van
bestanden, het formatteren van floppies of kaarten
enz. (blz. 175).
M
LCD CONTRAST-regelaar
Hiermee kunt u het contrast van het display wijzigen,
als u de informatie niet kunt lezen. Het display is
drukgevoelig en moet dus altijd duidelijk leesbaar zijn
(anders weet u niet wat u aan het doen bent).
Opgelet: Soms duurt het even voordat het display op tempe-
ratuur komt. Daarom zou het kunnen dat u het contrast na
verloop van tijd nog eens moet veranderen.
N
COVER-knop
Met deze knop hebt u toegang tot voorgeprogram-
meerde instellingen voor het wijzigen van het song-
of Music Style-karakter. Druk er één of twee keer op
om de Song- of Style-mode te kiezen. Zie blz.38 en
64.
O
MAKEUP TOOLS-knop
Met deze knop kunt u de instellingen van de huidige
song of Music Style wijzigen, als de voorgeprogram-
meerde Cover-instellingen niet het gewenste resul-
taat opleveren. Zie blz. 102.
P
MENU-knop
Druk op deze knop om een menu met functies van de
E-60/E-50 op te roepen, die u misschien niet elke dag
nodig hebt.
Q
EXIT-knop
Druk op deze knop om naar de vorige displaypagina
of de hoofdpagina van de E-60/E-50 terug te gaan.
I
J
K
L
N
O
P
Q
M
Frontpaneel
E-60/E-50 Music Workstation
r
15
R
DATA ENTRY-sectie
Met het wiel kunt u de momenteel in het display
geselecteerde parameterwaarde instellen. Draai eraan
om de beschikbare instellingen te overlopen. U kunt
er ook op drukken om te zorgen dat een numeriek
klavier in het display verschijnt waarmee u dan waar-
den kunt invoeren.
Om de gekozen waarde in kleine stappen te wijzigen
drukt u op [DEC] (waardevermindering) of [INC]
(waardeverhoging). Met de [ß][†][®][√]-knoppen kunt
u de parameter kiezen die u wilt editen (u kunt echter
ook gewoon op het betreffende displayveld drukken).
Zolang de hoofdpagina wordt afgebeeld, kunt u met
het [DATA÷ENTRY]-wiel en de [DEC]/[INC]-knoppen
het tempo instellen.
S
FINDER-sectie
Druk op één van deze knoppen om songs ([SONG]),
Styles ([STYLE]) of User Programs ([USER¥PRG]) in het
interne geheugen, op een diskette of een geheugen-
kaart te zoeken. Zie blz.35, 73 en 90.
T
TONE-sectie
Met de TONE-knoppen kunt u telkens één van de 8
interne klankfamilies kiezen. De benodigde klank bin-
nen die familie kiest u daarna via het display.
U
USER PROGRAM-sectie
Met deze knoppen kunt u het gewenste User Pro-
gram (registratiegeheugen) oproepen. Druk op de
[LIST]-knop om een pagina op te roepen waar u User
Programs kunt kiezen of de huidige instellingen in
een User Program kunt opslaan.
U kunt ook het voorafgaande ([DOWN])/volgende
([UP]) User Program kiezen. Door deze twee knoppen
samen in te drukken verlaat u de User Program-mode
weer.
Met de [HOLD]-knop kunt u bepaalde instellingen
van daarna opgeroepen User Programs negeren (zie
blz. 92).
V
EASY SETTING-sectie
Met deze knoppen kunt u de E-60/E-50 heel snel
anders configureren: [ARR] (gebruik van de Arranger
in de SPLIT-mode), [ORGAN] (de naam zegt het al),
[GUITAR] (Guitar-mode van de E-60/E-50 kiezen, ) en
[PIANO] (toewijzen van een pianoklank aan het volle-
dige klavier). Zie ook blz. 45.
W
KEYBOARD PART-sectie
De TONE ASSIGN-knoppen dienen voor het kiezen
van de Keyboard-part waar u een andere klank aan
wilt toewijzen blz. 27. “Keyboard-parts” zijn de parts
die u zelf kunt spelen. De E-60/E-50 bevat nog
andere parts, die “automatisch” (door de Arranger of
Recorder) worden bespeeld.
Met de PART ON/OFF-knoppen kunt u de gewenste
Keyboard-parts in- en uitschakelen.
X
DEMO-knop
Druk op deze knop om de demosongs van de E-60/
E-50 te beluisteren (zie blz. 20).
Y
TONE EFFECTS-sectie
Druk op de [MULTI¥FX]-knop om nog een effect aan
de Keyboard-parts toe te wijzen (blz. 84). (Deze pro-
cessor is tevens voor de D Beam- en MELODY INTELL-
part beschikbaar.)
Opgelet: De D Beam-controller en de bijbehorende part
bestaan alleen op de E-60.
Druk op de [MELODY¥INTELLIGENCE]-knop (licht op)
om een tweede (en eventueel derde) stem aan uw
solo’s of melodieën toe te voegen (zie blz. 62).
Z
TRANSPOSE-knop
Druk op deze knop om de E-60/E-50 met de in het
display getoonde knopicoontjes in stappen van halve
tonen hoger of lager te transponeren. Bovendien
kunt u bepalen welke partijen er precies worden
getransponeerd (blz. 48).
a
ONE TOUCH-sectie
Met deze knoppen kunt u het gewenste One Touch-
geheugen kiezen. Er zijn vier dergelijke geheugens
voor alle interne en de 80 Custom-Styles. De geheu-
gens lijken sterk op de User Programs, omdat ze voor
het toewijzen van andere klanken en effectinstellin-
gen aan de Keyboard-parts en voor tal van andere
wijzigingen kunnen worden gebruikt. Zie blz. 65.
b
V-LINK-knop
Druk op deze knop om de V-LINK-functies van de
E-60/E-50 voor de afstandsbediening van videomate-
riaal te gebruiken. Hiervoor kunt u de speelhulpen,
bepaalde knoppen en de toetsen helemaal rechts op
de E-60/E-50 gebruiken. Met V-LINK-compatibele
videoapparaten kunt u beeldmateriaal bij uw spel
betrekken en op die manier ook de visuele kant van
uw optredens bepalen. Sluit de E-60/E-50 bv. aan op
een optionele DV-7PR of V-4 van Edirol om op het
gewenste moment andere filmpjes te starten & kie-
R
S
T
U
V
X
Y
a
Z
W
Opgelet: De meeste knoppen kunt u ingedrukt houden om naar de bijbehorende displaypagina te gaan.
Bedieningsorganen
16
r
E-60/E-50 Music Workstation
zen. Bovendien kunt u met de speelhulpen, sommige
knoppen en het hoogste octaaf van de E-60/E-50 de
weergavesnelheid wijzigen, andere clips kiezen enz.
c
POWER ON-knop
Druk op deze knop om de E-60/E-50 in en uit te
schakelen. Om de verbinding compleet te verbreken
moet u, na de schakelaar gedeactiveerd te hebben,
ook de stekker uit het stopcontact trekken. Zie ook
“In-/uitschakelen van de E-60/E-50” op blz. 19.
d
BENDER/MODULATION-hendel
Druk deze hendel naar de achterkant van de E-60/
E-50 om de noten van de actieve Keyboard-parts van
modulatie te voorzien. Schuif hem naar links of
rechts om de toonhoogte van de actieve Keyboard-
parts tijdelijk te verlagen of te verhogen. Na keuze
van een TONE [ORGAN]-klank kunt u de modulatie-as
gebruiken voor het kiezen van de lage en hoge
Rotary-snelheid.
e
PHONES 1- & 2-connector
Hier kunt u twee stereo-hoofdtelefoons aansluiten
(bij voorkeur een Roland RH-25, RH-50, RH-200 of
RH-300).
f
Diskdrive
Hier kunt u een 2DD- of 2HD-diskette insteken en er
Styles, Recorder-songs, User Programs en MIDI Sets
naar wegschrijven. Druk op de uitwerptoets om de
diskette daarna weer uit de drive te kunnen halen.
Opgelet: Verwijder de diskette nooit, terwijl de E-60/E-50 ze
nog leest, er data naar wegschrijft e.d. Anders beschadigt u
namelijk de floppy en eventueel zelfs de kop binnenin de drive.
e
d
f
c
Frontpaneel
E-60/E-50 Music Workstation
r
17
Achterpaneel
A
PCMCIA-poort
Hier kunt u een geheugenkaart (PCMCIA, Compact-
Flash, SmartMedia™ of Microdrive) aansluiten. Voor
geheugenkaarten, die geen PCMCIA-kaarten zijn,
hebt u een geschikte adapter nodig (die u in een
computerzaak e.d. vindt). Zie ook de voorzorgsmaat-
regelen op blz. 12.
B
Beveiligingsschakelaar voor intern geheugen
Met deze schakelaar kunt u het interne geheugen
vergrendelen ( ) of toegankelijk ( ) maken. Zie
blz. 19.
C
DC IN-connector
Hier moet u de bijgeleverde adapter (PSB-4U) aan-
sluiten. Als hij beschadigd of defect is, moet u hem
door een nieuwe PSB-4U vervangen. Werk nooit met
andere adapters, omdat die de E-60/E-50 onherstel-
baar kunnen beschadigen.
D
FOOTSWITCH/EXPRESSION-connector
Met een hier aangesloten DP-2, DP-6 of FS-5U voet-
schakelaar kunt u een functie naar keuze beïnvloe-
den.
Anderzijds kunt u hier een optioneel EV-5 of FV-300L
pedaal van Roland aansluiten en daarmee het volume
van de geselecteerde parts instellen.
E
OUTPUT R, L/MONO-connectors
Deze connectors moet u met een externe versterker,
een mengpaneel e.d. verbinden. Zij zenden de muziek
van de arranger, de recorder en de Keyboard-parts
naar de buitenwereld.
F
USB-poort
De USB-poort kunt u voor het archiveren van uw
data en de MIDI-communicatie met uw computer
gebruiken.
G
MIDI OUT/IN-connectors
Via deze connectors kunt u de E-60/E-50 op externe
MIDI-apparaten aansluiten, wat voor verschillende
toepassingen handig is: ontvangst van muziekdata
van een externe sequencer, doorseinen van uw spel
op het klavier (en de commando’s van de afgespeelde
songs) naar een externe sequencer, gebruik van de
E-60/E-50 als masterkeyboard enz.
Opgelet: De MIDI-functies van de E-60/E-50 vindt u in het
Menu (blz. 187). Vaak benodigde MIDI-instellingen kunnen als
“MIDI Sets” worden opgeslagen.
H
HOLD-connector
Een optionele DP-2, DP-6 of BOSS FS-5U voetschake-
laar, die u op deze connector aansluit, kan voor het
aanhouden van de Keyboard-partnoten worden
gebruikt. (Ook de MELODY INTELL-part kunt u op deze
manier laten doorklinken.) Deze functie wordt ook
wel “Sustain” of “Damper” genoemd.
I
Kabelhaak
Draai het snoer van de adapter rond de haak rechts
naast de connector om te voorkomen dat de aanslui-
ting op het lichtnet onvrijwillig wordt verbroken.
USB
OUT MIDI IN HOLD R L/MONO
OUTPUT
FOOTSWITCH/
EXPRESSION
DC IN 12V 2.5A
USE ROLAND PSB-4U
ADAPTOR ONLY
PCMCIA
A
FGHI
BC
DE
Voorbereidingen en demosongs
18
r
E-60/E-50 Music Workstation
2. Voorbereidingen en demosongs
Waarschijnlijk zit u al te popelen om eindelijk met uw E-60/E-50 aan de slag te gaan. Dat gaan we zo meteen doen. Maar
we moeten hem eerst aansluiten.
Aansluitingen
De E-60/E-50 bevat interne luidsprekers. U hoeft hem dus niet aan te sluiten op een externe versterker (bv. van de KC-
serie van Roland). U kunt tevens een optionele hoofdtelefoon (Roland RH-25, RH-50, RH-200 of RH-300 bv.) gebruiken.
Schakel zowel de E-60/E-50 als de externe apparaten uit alvorens ze op elkaar aan te sluiten of de aansluitingen (audio
of MIDI) weer te verbreken. Als u geen toegang hebt tot de geluidsinstallatie van de zaal waar u moet optreden, vraagt u
het best aan de plaatselijke geluidsman (of -vrouw) om het volume van de PA op de minimumwaarde te zetten.
Opgelet: Met uitzondering van de adapter zijn alle bijkomende dingen in de afbeelding hierboven opties. Meer details hierover vindt u bij uw
Roland-dealer.
OUTPUT R, L/MONO
HOLD
FOOTSWITCH
EXPRESSION/
Roland
Mengpaneel, keyboard-
versterker, actieve luid-
sprekers enz.
—OPTIE—
Zwelpedaal
(EV-5, EV-7)
Stereo-hoofdtelefoon
(RH-25, RH-50, RH-200 of RH-300)
Voetschakelaar
(DP-2, DP-6 of
BOSS FS-5U)
Naar een stopcontact
Voetschakelaar
(DP-2, DP-6 of
BOSS FS-5U)
–OF–
Stereo-hoofdtelefoon
(RH-25, RH-50, RH-200 of RH-300)
Frontpaneel
E-60/E-50 Music Workstation
r
19
In-/uitschakelen van de E-60/E-50
Na het aansluiten van de E-60/E-50 op de overige apparaten moet u als volgt tewerk gaan:
Internal Memory Protect
Na het uitpakken van de E-60/E-50 –en alvorens hem in te
schakelen– moet u de beveiliging van zijn interne geheugen
(een niet bewegende harde schijf) uitschakelen om intern
data te kunnen opslaan.
Schuif de schakelaar in de “ ”-stand om de geheugenbe-
veiliging te deactiveren.
(Om het interne geheugen later weer te vergrendelen moet
u de schakelaar in de “ ”-stand schuiven.)
Inschakelen van de E-60/E-50
(1) Sluit het netsnoer aan op de AC-connector en vervol-
gens op een stopcontact.
(2) Druk op de [POWER¥ON]-knop links van het klavier om
de E-60/E-50 in te schakelen.
(3) Als u de E-60/E-50 op een mengpaneel aangesloten hebt, moet u dat nu inschakelen.
(4) Schakel de versterker, de actieve luidsprekers of de keyboardversterker(s) in.
(5) Stel met de MASTER [VOLUME]-regelaar het uitgangs-
volume van de E-60/E-50 in.
Instellen van het displaycontrast
Na het inschakelen of als de E-60/E-50 al een tijdje aan
staat, is het display eventueel nog maar nauwelijks af te
lezen. Bovendien beïnvloeden de hoek waaronder u naar het
display kijkt en de verlichting op de plaats waar u staat de
leesbaarheid van het display.
In dergelijke gevallen kunt u met de [LCD¥CONTRAST]-rege-
laar links van het display het contrast instellen.
Uitschakelen van de E-60/E-50
(1) Schakel eerst alle externe apparaten uit.
(2) Druk op de [POWER≈ON]-knop achterop de E-60/E-50 om hem uit te schakelen.
Opgelet: Wacht minstens 2~3 seconden alvorens de E-60/E-50 opnieuw in te schakelen.
Opgelet: Om de verbinding op het lichtnet volledig te verbreken moet u, na op POWER gedrukt te hebben, ook de stekker uit het stopcon-
tact trekken.
MAS
VOLUME
Voorbereidingen en demosongs
20
r
E-60/E-50 Music Workstation
Interactieve demo van de E-60/E-50
De E-60/E-50 bevat een interactieve demofunctie die u een indruk geeft van zijn belangrijkste functies. Die zou u meteen
eens moeten gebruiken. Omdat de demo zichzelf uitwijst, gaan we hier alleen tonen hoe hem in en uit te schakelen.
(1) Druk op de [DEMO]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk, indien nodig, op het [LANGUAGE]-veld en
kies de taal voor deze interactieve demofunctie.
(Druk op [CLOSE], als u deze pagina helemaal niet
wilde selecteren. Dan verandert er niets aan de taal-
keuze.)
(3) Druk op het veld waarmee u toegang hebt tot de
benodigde demofunctie.
Er zijn 8 klank- en 8 Style-demo’s.
(4) Hoort u de muziek maar nauwelijks, dan moet u
met de [VOLUME]-regelaar (helemaal links, in de
MASTER-sectie) een hoger volume instellen.
(5) Om de demo te stoppen en de demofunctie van de
E-60/E-50 weer te verlaten moet u op [DEMO],
RECORDER [PLAY÷STOP¥®÷ª] of de [EXIT]-knop druk-
ken.
DEMO
MAS
VOLUME
EXIT
Frontpaneel
E-60/E-50 Music Workstation
r
21
Over de hoofdpagina
Als u de demomode (of eender welke andere displaypa-
gina) verlaat c.q. zolang u geen enkele instelling van de
E-60/E-50 wijzigt, ziet het display er ongeveer als volgt
uit:
De hier getoonde informatie wordt eerst en vooral
bepaald door de instellingen van de E-60/E-50, de
geladen data enz. De afbeelding geeft echter een
goede indruk van wat u op uw instrument ziet.
Bijna alle in het display getoonde gegevens zijn aan
velden toegewezen waarop u kunt drukken om naar
een andere pagina te springen, een parameter te edi-
ten of te selecteren.
Druk bv. op het A-veld om naar de “ARRANGER SET-
TING”-pagina te gaan. Druk op B om een ander
splitpunt in te stellen.
De [SONG]- en [STYLE]-knoppen C zien er anders uit
en gedragen zich dus ook anders: druk op één van
deze knoppen om de sectie te kiezen wier tempo
moet worden weergegeven. (De tempowaarde kunt u
met de [√SLOW][FAST®]-knoppen en, na het stoppen
van de weergave, met [TAP] instellen.) U kunt ze niet
gebruiken om van de Style- naar de Song-mode te
gaan, omdat dat automatisch gebeurt – druk gewoon
op de [PLAY÷STOP¥®÷ª]- of [START÷STOP]-knop.
Opgelet: Zolang de hoofdpagina wordt afgebeeld, kunt u het
tempo tevens met het [DATA÷ENTRY]-wiel en de [DEC]/[INC]-
knoppen instellen.
Via de met D gemerkte velden springt u naar een
pagina waar u songs (SONG), Music Styles (STYLE) of
User Programs (USER PROG) kunt kiezen. Deze velden
hebben dezelfde functie als de gelijknamige knoppen
van de FINDER-sectie.
Via de OCTAVE-knopicoontjes E kunt u de momen-
teel geselecteerde Keyboard-part (die door een pijl
wordt aangeduid) hoger en lager stemmen. Om een
Keyboard-part te kiezen moet u op zijn TONE
ASSIGN-knop drukken.
De overige velden F dienen voor het kiezen van de
Keyboard-part waar u een andere klank aan wilt toe-
wijzen, en het oproepen van de “TONE SELECT”-
pagina. Ze hebben dezelfde functie als de (KEYBOARD
PART) TONE ASSIGN-knoppen.
Met het SCALE TUNE-veld G gaat u naar een pagina
waar u de stemming van de E-60/E-50-noten kunt
wijzigen (om bv. Arabische toonladders te gebruiken).
Met het TRANSPOSE-veld H tenslotte springt u naar
de displaypagina waar u één, verschillende of alle
secties kunt transponeren (naar gelang de op die
pagina gekozen mode). Dit veld heeft dezelfde func-
tie als de [TRANSPOSE]-knop.
Als de Guitar-mode van de E-60/E-50 actief is, ziet
het display er als volgt uit:
Druk op het I-veld om naar de “GUITAR MODE”-
pagina te gaan. Dit veld kan hetzij een elektrische,
hetzij een akoestische gitaar bevatten. Die slaat op
het type instrument dat u gekozen hebt.
Dit veld heeft dezelfde functie als de [GUITAR]-knop.
Zoals u ziet, kunt u heel wat instellen zonder ook
maar één menu te openen.
Opgelet: Als de hoofdpagina niet automatisch wordt afge-
beeld, kunt u ze oproepen door op de [EXIT]-knop te drukken.
Algemene opmerking i.v.m. het menu van de E-50
Als u op de [MENU]-knop van de E-60 drukt, ziet het
display er als volgt uit:
Omdat de E-50 geen D Beam-controller heeft, ziet zijn
“MENU”-pagina er als volgt uit:
A BC
D
F F
G
H
E
I
Eerste kennismaking
22
r
E-60/E-50 Music Workstation
3. Eerste kennismaking
In dit hoofdstuk komen alleen de belangrijkste functies aan bod, die we stap voor stap gaan bekijken.
Hoe werkt het allemaal?
Uw E-60/E-50 is verschillende instrumenten in één.
Voor het spelen beschikt u namelijk over drie hoofd-
secties.
A
Keyboard-parts:
Deze sectie bevat de parts die u via het klavier kunt
aansturen – vandaar de benaming “Keyboard”. De
E-60/E-50 heeft vijf Keyboard-parts waarvan u er
vier tegelijk kunt bespelen: UP1, UP2, LWR en MBS.
“UP” staat voor “Upper” en verwijst naar de rechter
klavierhelft (als u met een split werkt). “LWR” staat
voor “Lower” en slaat dus op de linker helft. “MBS” is
de afkorting voor “Manual Bass”, d.w.z. een mono-
fone baspart wiens noten door de gespeelde akkoor-
den worden bepaald.
Er is geen Manual Drum-part, omdat alle zonet ver-
noemde parts voor het spelen van een Drum Set kun-
nen worden gebruikt. De vijfde part, “MELODY INT”, is
iets tweeslachtiger: hij gaat weliswaar door voor Key-
board-part, maar hij wordt gedeeltelijk door de
Arranger gestuurd. Zie “Melody Intelligence” op
blz. 62.
B
Arranger/Style-sectie:
De Arranger is uw bandje (of orkest). Hij speelt name-
lijk de begeleiding (die we Music Style noemen). In
zekere zin werkt de Arranger zoals een drumcompu-
ter: hij speelt namelijk begeleidingspatronen.
In tegenstelling tot een drumcomputer kunt u echter
heel gemakkelijk het benodigde patroon kiezen. Zo
hoeft u de volgorde van de patronen niet op voor-
hand te programmeren. Bovendien speelt de Arran-
ger niet alleen de drums, maar ook een bas en melo-
dische partijen. De toonaard hiervan bepaalt u aan de
hand van uw zelf gespeelde akkoorden (meestal in de
linker klavierhelft).
C
Recorder-sectie:
Omdat die benaming op het frontpaneel wordt
gehanteerd, nemen we ze gewoon over. De betref-
fende sectie bevat namelijk een 16-sporen sequencer,
een eenvoudig te gebruiken MIDI-opnamefunctie en
een bijzonder veelzijdige Standard MIDI File-player
met heel wat functies die u tijdens het spelen kunt
gebruiken.
Spelen met een automatische
begeleiding
Laten we beginnen met de automatische begeleidings-
functie, die “Arranger” heet, maar in het display en op
het frontpaneel ook vaak “Style” wordt genoemd.
De Arranger is een “interactieve weergavesequencer”
die voor de begeleiding zorgt. De begeleidingen noe-
men we “Music Styles” omdat ze telkens begeleidings-
partijen voor een bepaald muziekgenre (rock, pop,
dance, wals enz.) bevatten.
De Arranger laat toe de melodische begeleidingspar-
tijen (bas, piano, gitaar enz.) te transponeren door
gewoon andere akkoorden te spelen. In de regel doet u
dit waarschijnlijk met uw linkerhand. Elke Music Style
omvat verschillende patronen, zodat u kunt beginnen
met een inleiding, vervolgens een simpele begeleiding
kunt kiezen voor de eerste strofe en een iets uitgebrei-
dere voor de refreinen. Met een “Ending”-patroon breit
u tenslotte een mooi einde aan uw stuk.
Laten we eerst naar de belangrijkste Arranger-functies
kijken:
(1) Sluit de E-60/E-50 aan en schakel hem in (zie
blz.18 en 19).
(2) Druk op de EASY SETTING [ARR]-knop.
De knop licht op en het klavier wordt in twee helften
verdeeld. In de linker helft kunt u akkoorden spelen.
De rechter helft is voor het spelen van melodieën
bedoeld.
Linkerhand:
Arranger-sturing
Rechterhand: melodie
(Keyboard-parts)
Linkerhand:
Arranger-sturing
Rechterhand: melodie
(Keyboard-parts)
ARR ORGAN
Spelen met een automatische begeleiding
E-60/E-50 Music Workstation
r
23
(3) Als de [SYNC]-knop oplicht (wat waarschijnlijk het
geval is), moet u erop drukken om hem uit te scha-
kelen.
(4) Zet de MASTER [VOLUME]-regelaar op een aan-
vaardbare waarde (iets voorbij “1/4”).
(5) Druk op de [MAIN]-knop (licht op).
(6) Speel in de linker klavierhelft een akkoord en druk
op de STYLE CONTROL [START÷STOP]-knop.
De [START÷STOP]-knop licht op en de Arranger speelt
nu een begeleiding van de gekozen Music Style
(waarschijnlijk “Strummlin’ Pop”).
Deze begeleiding weerklinkt in de toonaard van de
noot die u daarnet hebt gespeeld (“C”). De naam van
het overeenkomstige akkoord wordt linksboven in het
display getoond:
Opgelet: Zie “Song/Arranger Start Priority” op blz. 196, als de
arrangerweergave niet start.
(7) Speel nu een ander akkoord in de linkerhelft.
Hetzelfde patroon wordt nu in een andere toonaard
gespeeld. U hoeft trouwens geen volledige akkoorden
te spelen:
Voor majeurakkoorden volstaat één noot (bv. “C” voor
Do majeur, “A” voor La majeur enz.).
Voor mineurakkoorden hoeft u alleen de grondnoot
en de derde toets rechts daarvan in te drukken.
Voor septiemakkoorden speelt u de grondnoot en de
tweede toets links daarvan.
Opgelet: De functie voor dit “eenvingersysteem” heet “INTEL-
LIGENT” (blz. 67). Op blz. 209 vindt u een overzicht van de
andere akkoorden die u met dit systeem kunt spelen (overma-
tig, verminderd enz.).
Momenteel hoort u het “MAIN 1”-patroon (de
[MAIN]- en VARIATION [1]-knop lichten op). Dit is de
simpele begeleidingsversie van de gekozen Style.
Laten we nu een geschikte begeleiding voor het
refrein kiezen:
(8) Druk op de VARIATION [2]-knop (de [MAIN]- en [1]-
knop lichten op, terwijl [2] knippert).
Aan het einde van het VARIATION [1]-patroon licht de
VARIATION [2]-knop op en speelt de Arranger een
andere begeleiding.
(9) Probeer nu ook de variaties 3 en 4 even uit.
Professionele overgangen: Fill In
Tot nu toe hebben we alleen met de belangrijkste bege-
leidingspatronen gewerkt (d.w.z. de frasen, die zo lang
worden herhaald tot u de Arranger stopt).
De verschillende variaties kunt u gebruiken voor de
strofen (1), tweede strofen (2), refreinen (3 & 4) en
andere songdelen. Om een dergelijk patroon te kiezen
hoeft u maar de knoppen VARIATION [1]~[4] te gebrui-
ken. Dat zorgt voor plotse veranderingen van de bege-
leiding, terwijl “echte” muzikanten een nieuw deel in de
regel “aankondigen” d.m.v. een roffel in de drums en
andere variaties van de begeleiding.
Op de E-60/E-50 zorgt u op de volgende manier voor
dergelijke overgangen:
(1) Start de weergave van het MAIN [1]-patroon (zie
hierboven).
(2) Speel in de linker klavierhelft een akkoord.
SYNC
MAS
VOLUME
START
STOP
C majeur C mineur
C7
Alleen de toets die overeenkomt met
de naam van het gewenste akkoord.
Grondnoot + derde toets rechts
daarvan.
Grondnoot + tweede toets links daarvan.
Eerste kennismaking
24
r
E-60/E-50 Music Workstation
(3) Druk op de [AUTO¥FILL¥IN]-knop (licht op).
(4) Druk op een VARIATION [1]~[4]-knop om een ander
MAIN-patroon te kiezen.
De [MAIN]-knop en de gekozen VARIATION [1]~[4]-
knop knipperen.
Wat er nu gebeurt, hangt af van wanneer u op de
knop drukt:
Als u op gelijk welke tel vóór de laatste tel van een
maat op deze knop drukt, duurt de Fill tot aan het
einde van de huidige maat. Vervolgens wordt het
nieuw gekozen patroon afgespeeld (de [MAIN]- en de
gekozen VARIATION-knop lichten dan op).
Als u op de laatste tel van een maat op deze knop
drukt, begint de Fill op de eerste tel van de volgende
maat en duurt hij een volledige maat. Daarna wordt
het nieuwe patroon gekozen.
Druk u opnieuw op dezelfde cijferknop ([1]~[4]), dan
wordt er volgens de zojuist vernoemde regels een
overgang gespeeld. Aan het einde daarvan keert de
Arranger echter terug naar het patroon dat u daar-
vóór al gebruikte.
(5) Schakel de [AUTO¥FILL¥IN]-knop uit als de keuze van
een nieuw patroon niet meer door een Fill-In moet
worden voorafgegaan.
Opgelet: U kunt de lengte van een Fill-In ook halveren. Zie
“Half Bar on Fill In” op blz. 55.
Intro & Ending
Nu we ook de overgangen onder de knie hebben, vraagt
u zich misschien af hoe je met een professionele inlei-
ding begint en op een stijlvolle manier eindigt. Daar-
voor dienen de [INTRO]- en de [END/RIT]-knop.
Terwijl de MAIN-patronen zo vaak herhaald worden tot
u een ander patroon kiest of de Arranger stopt, worden
Fill-Ins (zie hierboven), Intro’s en Endings maar één keer
gespeeld.
Zodra het INTRO-patroon afgelopen is, vervolgt de
Arranger automatisch met het MAIN [1]~[4]-patroon
(naar gelang welke knop knippert). Aan het einde van
het Ending-patroon stopt de Arranger daarentegen.
(1) Stop de Arranger-weergave door op de
[START÷STOP]-knop te drukken (hij dooft).
(2) Speel in de linker klavierhelft een akkoord om de
toonaard van het Intro-patroon te bepalen.
(3) Druk op de [INTRO]- en de cijferknop ([1]~[4]) van
het Intro-patroon dat u wilt horen.
(4) Druk op de [START÷STOP]-knop om de Arranger-
weergave te starten.
De Arranger speelt nu de inleiding van de gekozen
Music Style. Het “MEASURE”-veld op de hoofdpagina
telt nu achteruit (“–4”, “–3” enz.) om de duur van de
Intro aan te geven. Indien gewenst, kunt u nu ook de
andere drie Intro-patronen uitproberen door op
[INTRO] en [1]~[4] te drukken. Het cijfer verwijst naar
de complexiteit van de begeleiding.
Opgelet: Speel tijdens de Intro-weergave geen noten. De
meeste Intro’s bevatten namelijk al akkoordwissels die u door
uw eigen akkoorden grondig in de war zou kunnen sturen.
(5) Druk op één van de VARIATION [1]~[4]-knoppen om
het patroon te kiezen dat na afloop van de Intro
moet worden gespeeld (de betreffende knop knip-
pert).
Door nu al op [MAIN] te drukken zorgt u dat het
Intro-patroon aan het begin van de eerstkomende
maat (dus waarschijnlijk vóór het officiële) einde
overgaat in iets anders.
(6) Wacht tot het gekozen MAIN-patroon begonnen is
en druk dan op de [END/RIT]-knop.
Aan het einde van de huidige patrooncyclus speelt de
Arranger het Ending-patroon af en stopt daarna. Tij-
dens de weergave van het Ending-patroon telt het
“MEASURE”-veld op de hoofdpagina achteruit (“–4”,
“–3” enz.) om de duur van het patroon aan te geven.
Ook hier kunt u weer kiezen uit vier verschillende
Ending-frasen. Als u na het inschakelen van de [END/
RIT]-knop geen cijferknop [1]~[4] indrukt, kiest de
Arranger automatisch de ENDING-frase met het-
zelfde nummer als de tot dan toe gebruikte MAIN-
frase.
Opgelet: Ook hier is het slimmer om tijdens de Ending-frase
geen akkoorden te spelen.
Tijdens de Arranger-weergave knippert de
[START÷STOP]-knop rood op de eerste tel en groen
op de overige tellen van de maat om het tempo aan
te duiden. Zolang de Arranger gestopt is, zorgt de
[METRONOME]-knop voor deze optische indicatie
(hij knippert echter alleen in het rood).
Spelen met een automatische begeleiding
E-60/E-50 Music Workstation
r
25
Opgelet: Zie “Bijkomende Arranger/Style-functies” op blz. 60
voor bijkomende Arranger-functies.
Tot nu toe hebben we maar één Music Style gebruikt
(en wel degene die tijdens het inschakelen automatisch
wordt gekozen). Ziehier hoe u andere Music Styles kiest:
(1) Druk op een STYLE-knop om een Music Style-fami-
lie te kiezen.
De indicator van die knop licht op en het display ziet
er als volgt uit:
Het display toont 10 Music Styles van de zonet opge-
roepen familie. Als de naam van de gewenste Style
niet afgebeeld wordt…
(2) Kies met de [PAGE¥1]~[PAGE¥4]-knoppen een
andere pagina.
Het aantal pagina’s verschilt naar gelang de gekozen
familie. Bepaalde families bevatten maar één pagina,
andere daarentegen twee, drie of zelfs vier.
(3) Druk op het veld van de Style die u wilt gebruiken.
Als de Arranger aan het draaien is, terwijl u een
andere Style kiest, begint de nieuwe Style vanaf de
eerstvolgende maat.
(4) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Tempo instellen
Als de begeleiding te snel (of te traag) speelt, kunt u
het tempo van de Music Style wijzigen:
(1) Druk op [ôSLOW] om het tempo in stappen van
één eenheid te verlagen.
(2) Druk op [FAST¥®] om het tempo in stappen van één
eenheid op te voeren.
Op de meeste pagina’s, waar het tempo niet wordt
afgebeeld, verschijnt nu even het volgende venster
om de ingestelde waarde te bevestigen:
U zou ook verschillende keren –in de maat van het
gewenste tempo– op de [TAP]-knop kunnen drukken.
Het nieuwe tempo verschijnt rechtsboven in het dis-
play:
De [METRONOME]-knop knippert rood om de eerste
tel van elke maat aan te geven (zolang de Arranger
niet loopt). Tijdens de Arranger-weergave knippert de
[START÷STOP]-knop rood op de eerste en groen op de
overige tellen van de maat.
(3) Om daarna weer het voorgeprogrammeerde tempo
te kiezen moet u [ôSLOW] ingedrukt houden en
tegelijk op [FAST¥®] drukken:
Music Styles kiezen
8 BEAT
16 BEAT
LIVE
BAND
DISCO
DANCE
TRADIT
WORLD
BALL
ROOM
JAZZ
BLUES
ROCK LATIN
EXIT
DEFAULT
SLOW
FAST
®
Eerste kennismaking
26
r
E-60/E-50 Music Workstation
Werken met de Keyboard-parts
Uw E-60/E-50 biedt 4 “parts” waarmee u verschillende
klanken via het klavier kunt bespelen. Die noemen we
de “Keyboard-parts”. Laten we nu een melodie bij de
begeleiding spelen.
Spelen met een Upper- en/of de Lower-part
Tijdens het inschakelen wordt de UP1-part automatisch
geactiveerd en aan het volledige klavier toegewezen.
Dat komt, omdat de E-60/E-50 in de EASY SETTING
“PIANO”-mode opstart.
(1) Druk op de PART ON/OFF [UP1]-knop, als hij niet
oplicht.
(2) Speel een paar noten op het klavier.
De klank van de UP1-part is aan het volledige klavier
toegewezen.
U zou nu ook op de TONE EFFECTS [MULTI¥FX]-knop
kunnen drukken om een gepast effect aan de Key-
board-parts (hier UP1) toe te wijzen. Zie blz. 84 voor
meer details.
(3) Stel met de MASTER [VOLUME]-regelaar het uit-
gangsvolume van de E-60/E-50 in.
(4) Met de [BALANCE]-regelaar bepaalt u de balans
tussen de begeleiding en de door uzelf gespeelde
partijen.
Draai hem naar “KEYBOARD”, als uw zelf gespeelde
noten te stil zijn. Draai hem naar “ACCOMP”, als uw
spel wat hard is t.o.v. de Arranger (of song).
Opgelet: Zie blz. 81 voor het instellen van de onderlinge
balans tussen de Keyboard-parts.
(5) Druk op de PART ON/OFF-knop van andere Key-
board-parts die u misschien wilt toevoegen
(“layer”).
Alterneren tussen klanken
De E-60/E-50 laat toe verschillende klanken tegelijk te
spelen door meerdere Keyboard-parts in te schakelen.
Andere parts worden door de Arranger/Music Styles
gespeeld en heten bijgevolg Style-parts. En dan zijn er
nog de parts die door de Recorder worden aangestuurd
– de Song-parts.
De Keyboard-parts kunt u hetzij samen of voor het
alterneren tussen verschillende klanken gebruiken.
Kies met de PART ON/OFF-knoppen de part(s), die u wilt
bespelen.
U kunt verschillende klanken tegelijk (wat we een
“layer” noemen) of via aparte klavierzones (“split”)
bespelen. Hierna vindt u een voorstelling van de Key-
board-parts. (Zie blz. 60 voor de Style-parts.)
UP1 (Upper1): Upper1 is meestal de belangrijkste
solopart (en wordt in de Piano-mode automatisch
geactiveerd).
UP2: De Upper2-part kan dienen als bijkomende
solopartij naast Upper1 – of als een alternatieve
melodieklank. Hij biedt twee stemmingsparameters
(“Coarse” en “Fine”) die Upper1 niet heeft.
LWR: De Lower-part kan aan de linker klavierhelft
worden toegewezen.
MBS: De MBS-part verzorgt een semi-automatische
baslijn, zolang de LWR-parts actief is. Als de LWR-
knop niet oplicht, gedraagt hij zich zoals een gewone
Keyboard-part.
Opgelet: Alle Keyboard-parts kunnen voor het spelen van
drumpartijen worden gebruikt. In tegenstelling tot eerdere
Roland-keyboards heeft de E-60/E-50 namelijk geen “Manual
Drums”-part meer.
MELODY INTELL (Melody Intelligence): Deze part
wordt door de Arranger aangestuurd en speelt auto-
matisch harmonieën. Die worden bij de melodie
gevoegd, die u met de UP1-part speelt. Die part kunt
u niet zelf aansturen. Dat verklaart meteen waarom
de knop van die part zich niet in de KEYBOARD PART-
sectie bevindt (hij maakt deel uit van de TONE
EFFECTS-sectie). Er zijn 18 verschillende harmoniety-
pes (blz. 62).
MAS
VOLUME
BALANCE
ACCOMP
KEYBOARD
Werken met de Keyboard-parts
E-60/E-50 Music Workstation
r
27
Klanken kiezen voor de Keyboard-parts
One Touch
Tijdens het werken met de Arranger is de eenvoudig-
ste manier om geschikte klanken voor de Keyboard-
parts te kiezen het gebruik van de ONE TOUCH-func-
tie. De “One Touch”-geheugens zijn eigenlijk kleine
User Programs. Zie blz. 65 voor meer details.
(1) Druk op de gewenste ONE TOUCH-knop.
Er zijn vier One Touch-geheugens per Music Style
(voor de 136 fabrieks-Styles en de 80 CUSTOM-
geheugens).
Opgelet: De meeste “One Touch”-geheugens activeren de
SYNC START-functie. Als u niet wilt dat de Arranger begint,
zodra u een noot of akkoord speelt, moet u de [SYNC]-knop
uitschakelen.
(2) Kies een Style (blz. 25) en start de Arranger-weer-
gave door op de [START÷STOP]-knop te drukken.
Speel een melodie bij de begeleiding. U zal merken
dat de klanken van alle Keyboard-parts perfect bij de
sfeer van de Style aansluiten.
(3) Kies een andere Style en speel opnieuw een solo.
De actieve Keyboard-part (waarschijnlijk UP1) han-
teert nu een andere klank (zelfs uitgeschakelde Key-
board-parts kiezen een andere klank).
(4) Druk op een andere ONE TOUCH-knop om die regi-
stratie te gebruiken.
(5) Druk opnieuw op dezelfde knop, als u de “One
Touch”-instellingen niet meer nodig hebt.
Met de hand klanken kiezen
De E-60/E-50 bevat 1050 klanken (alias “Tones”) en 33
Drum Sets, die in 8 families onderverdeeld zijn.
(1) Kies de part waar u een andere klank of Drum Set
aan wilt toewijzen:
Druk op de TONE ASSIGN-knop van de gewenste part
(moet oplichten).
–OF–
Druk, op de hoofdpagina, op de regel van de part
waar u een andere klank aan wilt toewijzen.
In dat geval springt de E-60/E-50 meteen naar de
“TONE”-pagina van de momenteel gehanteerde klank.
De pijl duidt de part aan waar u een andere klank aan
kunt toewijzen (de TONE ASSIGN-knop licht eveneens
op).
Opgelet: U kunt zelfs aan momenteel uitgeschakelde Key-
board-parts andere klanken toewijzen. Op die manier kunt u de
volgende klank al voorbereiden, terwijl u nog een andere Key-
board-part gebruikt.
(2) Druk op een TONE-knop om een familie en de
“beste” klank daarvan te kiezen (de betreffende
klank wordt nu al gekozen).
Het display beeldt nu een lijst van de binnen deze
familie beschikbare klanken af:
(3) Druk op het veld van de gewenste klank. Als u die
niet vindt passen, drukt u op een ander veld.
De laatste klank, die u in elke familie kiest, wordt tij-
delijk onthouden en telkens gekozen, wanneer u op
de betreffende TONE-knop drukt. (Die keuze kunt u
echter wijzigen door gewoon op een ander veld te
drukken.)
(4) Als u nog steeds niet gelukkig bent met de gekozen
klank, kunt u met de velden [PAGE¥1]~[PAGE¥5] en
[˚] een andere pagina kiezen (indien beschikbaar).
Het [˚]-veld verschijnt alleen, als er meer dan vijf
pagina’s zijn. Andere klankfamilies bevatten minder
dan vijf pagina’s. Het aantal pagina’s verschilt naar
gelang de gekozen familie.
(5) Druk op het veld van de gewenste klank.
(6) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
ONE
1
2
Eerste kennismaking
28
r
E-60/E-50 Music Workstation
Als u deze TONE-familie later opnieuw kiest, springt
de E-60/E-50 automatisch naar de pagina waar zich
de laatst gekozen klank bevindt (en roept hem met-
een op).
Probeer de klanken zorgvuldig uit door afwisselend
hard en zacht aan te slaan. U zal versteld staan van
de rijke nuances die u daarmee bereikt. (Op blz. 50
vindt u meer details over de aanslaggevoeligheid.)
Zo is er bv. een “JazzScat”-klank (VOCAL-familie), met
drie dynamiekniveaus waarmee u “doe”, “bap” of
“dauw” kunt spelen door de toetsen harder of zachter
aan te slaan. Voor talrijke gitaarklanken zijn er dan
weer hammer-on/bedinggeluiden die u via de maxi-
male aanslag kunt aansturen.
Bovendien kunt u, door het klavier (met de OCTAVE-
parameter) naar het laagste octaaf te transponeren,
soms typische “bijgeluiden” spelen (het schuiven van
de vingers over gitaarsnaren, het kloppen op de
klankkast van de gitaar enz.)
Keuze van het klankensysteem (Sound Set Mode)
De Roland-ingenieurs hadden zoiets van “misschien
worden de gebruikers aanvankelijk overdonderd door
het aantal klanken per TONE-familie”. Daarom toont
de E-60/E-50 niet alle klanken, wanneer u hem voor
het eerst inschakelt. Deze “beperkte” displaymode
heet “BEST SELECTION”. In die mode kunt u alleen de
“nieuwe” klanken selecteren.
Misschien hebt u echter af en toe “oudere” klanken
(van de G- en VA-serie) nodig. Dan moet u “EXTEN-
DED” kiezen:
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [UTILITY]- en het [STARTUP]-veld.
(3) Druk op [EXTENDED] of [BEST¥SELECTION] om uw
keuze te maken.
Deze instelling wordt opgeslagen en zo lang gehan-
teerd tot u ze weer wijzigt.
Drummen op het klavier
De E-60/E-50 laat ook toe om drum- en percussieklan-
ken via het klavier te spelen. Als u al met een ouder
arrangerinstrument van Roland gewerkt hebt, weet u
misschien dat er vroeger een “M.Drums”-part voor het
spelen van percussie was. Die part bestaat niet meer,
omdat u nu met eender welke van de volgende Key-
board-parts kunt drummen: UP1, UP2, LWR en MBS.
(1) Druk op de TONE ASSIGN-knop van de part waar u
een Drum Set aan wilt toewijzen (die knop licht
op).
(2) Druk op de TONE [DRUMS]-knop.
(3) Druk op een veld om een andere Drum Set te kie-
zen.
Indien nodig, kunt u met [PAGE¥1]~[PAGE¥4] naar een
andere pagina gaan om daar een Drum Set te kiezen.
(4) Speel een paar noten op het klavier.
Over de klanken van de E-60/E-50
MENU
Realistische gitaarpartijen spelen (Guitar-mode)
E-60/E-50 Music Workstation
r
29
Aan elke toets is een andere drum-/percussieklank
toegewezen. Druk op de tweede “C”-toets van links
(C2) om een basdrumnoot te spelen (“Kick”) en op de
witte toets rechts daarvan (D2) om een snare te
horen. Probeer nu ook de andere toetsen even uit.
(5) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Realistische gitaarpartijen spelen
(Guitar-mode)
De E-60/E-50 biedt een Guitar-mode waarmee u, via
het klavier, bijzonder realistische gitaarpartijen kunt
spelen. Zoals u zal merken, vereist dit een misschien
ongewone aanpak, die echter wel bijzonder muzikaal
en zelfs logisch ineen zit als u gedachtegang eenmaal
gesnapt hebt.
Wanneer u de Guitar-mode activeert, fungeert de UP1-
part als “hoofdgitaar”, terwijl de UP2-part voor het
dubbelen van de gitaarnoten kan worden gebruikt.
Zolang de gitaarmode actief is, kunnen UP1 en UP2
echter niet voor andere melodische doeleinden worden
gebruikt. Hoewel u hem –mits een beetje oefening– ook
in realtime kunt gebruiken, bewijst de Guitar-mode
vooral tijdens de opname van song- en Style-partijen
zijn nut.
(1) Druk op de EASY SETTING [GUITAR]-knop.
Opgelet: Deze pagina kunt u ook oproepen door op de
[MENU]-knop‰ [GUITAR¥MODE] te drukken. In dat geval moet
u de Guitar-mode eventueel nog activeren door op het [Off/
On]-knopicoontje (zie verderop) te drukken.
De indicators van de twee knoppen lichten op en het
display ziet er als volgt uit:
Met het [Off÷On]-knopicoontje kunt u de Guitar-
mode in- en uitschakelen. Als u deze pagina met
EASY SETTING [GUITAR] kiest, wordt hij automatisch
geactiveerd.
Als u nu op [EXIT] drukt om naar de hoofdpagina
terug te gaan, verandert het display:
Het UPPER1-veld onder “GUITAR MODE” beeldt de
naam van de momenteel gekozen gitaarklank af.
Door gewoon op dit veld te drukken kunt u geen
andere gitaarklank voor UPPER 1 kiezen: druk liever
op het GUITAR MODE-veld om naar de hierboven
getoonde pagina te gaan en wijzig daar alle beno-
digde instellingen. (De gitaarklank van UPPER2 wordt
automatisch gekozen. Die kunt u niet wijzigen.)
Eerste kennismaking
(2) Druk op het [ELECTRIC]- of [ACOUSTIC]-schakelaari-
coontje om aan te geven of u een elektrische of
akoestische gitaar nodig hebt.
Uw keuze wordt door de grote gitaarafbeelding
rechtsboven in het display weergegeven.
(3) Speel een akkoord in het “CHORD”-gebied van het
klavier.
(Indien nodig, kunt u die toetsen meteen weer losla-
ten.)
C2
C3
IPopKik36
IPopCStk37st
IPopSn38st
IPopGstS39st
IPopSn40st
IPopTomLFl41
IPopHat1_42
IPopTomL43
IPopHat2_44
IPopTomMFl45
IPopHat3_46
IPopTomM47
IPopTomHFl48
IPopCyml2_52
IPopTomH50
(dit is maar een voorbeeld)
EXIT
GUITAR PIANO
E-60: Hier akkoorden spelen
E-50: Hier akkoorden spelen
Eerste kennismaking
30
r
E-60/E-50 Music Workstation
Opgelet: De toetsen in het “CHORD”-gebied sturen tevens alle
andere Keyboard-parts aan die op dat moment actief zijn (in
tegenstelling tot de “ARPEGGIO”- en “STRUMM”-toetsen). Naar
gelang de ingeschakelde Keyboard-parts spelen dan eventueel
tevens MBS, LWR (links). Zelfs de akkoordherkenning van de
Arranger blijft actief.
De in het “CHORD”-gebied gespeelde noten worden
als dusdanig niet door de gitaarsectie van de E-60/
E-50 weergegeven. Ze geven alleen aan wat u zo
meteen zal horen…
(4) Druk op de eerste “C”-toets rechts van het
“CHORD”-gebied.
U hoort nu de noot die een gitarist op de lage E-
snaar zou spelen. De toets, die u momenteel indrukt,
maakt deel uit van de “ARPEGGIO”-sectie.
(5) Druk nu op de “D” rechts van de daarnet gebruikte
“C”.
U hoort nu de noot die een gitarist op de A-snaar zou
spelen.
(6) Herhaal dit vervolgens met de toetsen “E”, “F”, “G”
en “A” om ook de overige gitaarnoten van het
gespeelde akkoord te horen.
Even samenvatten: de zes tot nu toe ingedrukte toet-
sen vertegenwoordigen de zes virtuele gitaarsnaren.
Die kunt u gebruiken om, op basis van het gespeelde
akkoord (“CHORD”-gebied), arpeggio’s te spelen/tok-
kelen. De frasering van uw arpeggio’s wordt uitslui-
tend door de volgorde bepaald waarin u de toetsen
indrukt.
Als u deze “snaartoetsen” meteen na het inschakelen
van de E-60/E-50 (en vóór het spelen van het eerste
akkoord) indrukt, speelt de Guitar-mode de basisno-
ten van de zes snaren (te weten E-A-D-G-B-E). Zodra
u echter in het “CHORD”-gebied een akkoord speelt,
onthoudt de E-60/E-50 het en hanteert hij het zo
lang tot u een ander akkoord speelt.
(7) Speel een ander akkoord in het “CHORD”-gebied
en gebruik de “snaartoetsen” (in het “ARPEGGIO”-
gebied) opnieuw om de betreffende noten te spe-
len.
Bijkomende ARPEGGIO-functies
De hierboven besproken en afgebeelde toetsen komen
overeen met de normale “werkwijze” van een gitaar. In
het “ARPEGGIO”-gebied kunt u echter nog andere din-
gen doen (de meeste van die functies zijn aan zwarte
“ARPEGGIO”-toetsen toegewezen):
(1) Speel een akkoord in het “CHORD”-gebied van het
klavier.
(2) Druk op één van de volgende toetsen om het
“effect” ervan te horen:
Laagste akkoordnoot (B3 & F#4)—Met deze toetsen
kunt u de laagste noten van de in het “CHORD”-gebied
gespeelde noten weergeven. Bijvoorbeeld: speelt u een
“C”-akkoord met de toetsen C-E-G, dan hoort u een “C”.
Speelt u hetzelfde akkoord met de toetsen G-C-E, dan
hoort u een “G”.
Traag neerwaarts akkoord (6 snaren) (C#4)—Met deze
toets zorgt u dat alle zes “snaren” ongeveer op hetzelfde
moment worden aangeslagen. Verderop zal u zien dat er
ook een “snelle” variant is die de snaren nagenoeg simul-
taan “aanslaat”. “Neerwaarts” betekent overigens dat het
gesimuleerde plectrum (of de duim/vinger) van de
bovenkant van de gitaar (de lage E-snaar) naar de vloer
beweegt.
Traag neerwaarts akkoord (4 snaren) (Eb4)—Dit lijkt op
het vorige effect. Hier worden echter maar vier noten
gespeeld.
Kwint van het akkoord (Ab4)—Met deze toets speelt u
de kwint van het laatst ingegeven akkoord (bv. de G van
een “C”-akkoord). Dit zou u met de volgende functie
kunnen combineren voor uitermate populaire gitaarlicks,
die op het afwisselen tussen de grondtoon en de kwint
berusten. (U mag ze natuurlijk ook samen spelen.)
Grondnoot van het akkoord (Bb4)—In tegenstelling tot
de B3 of F#4 hoort u bij het indrukken van deze toets
altijd de grondtoon van het laatst ingevoerde akkoord
(dus een C voor een “C”-akkoord, een E voor een “E”-
akkoord enz.).
Guitar-mode van de E-60/E-50 verlaten
Om de Guitar-mode te verlaten kunt u op eender welke
EASY SETTING-knop ([ARR], [ORGAN] of [PIANO]) of het
[Off÷On]-schakelaaricoontje van de “GUITAR MODE”-
pagina drukken (om “Off” te kiezen).
U zou echter ook een User Program kunnen kiezen dat
de Guitar-mode uitzet (zie blz. 89).
Lage E-snaar
A-snaar
D-snaar
G-snaar
B-snaar
Hoge E-snaar
Lage E-snaar
A-snaar
D-snaar
G-snaar
B-snaar
Hoge E-snaar
E-60
E-50
Laagste akkoordnoot
Laagste akkoordnoot
Traag neerwaarts akkoord (6 snaren)
Traag neerwaarts akkoord (4 snaren)
Kwint van het akkoord
Grondnoot van het akkoord
E-60
E-50
Laagste akkoordnoot
Laagste akkoordnoot
Traag neerwaarts akkoord (6 snaren)
Traag neerwaarts akkoord (4 snaren)
Kwint van het akkoord
Grondnoot van het akkoord
Realistische gitaarpartijen spelen (Guitar-mode)
E-60/E-50 Music Workstation
r
31
Gitaarklanken kiezen
Nu u weet hoe bepaalde gitaarfuncties werken, willen
we die technieken even op andere klanken toepassen.
Meer details over de overige speltechnieken vindt u
onder “Werken met de beschikbare STRUMM-technie-
ken” op blz. 31.
(1) Druk op de EASY SETTING [GUITAR]-knop.
Opgelet: Deze pagina kunt u ook oproepen door op de
[MENU]-knop‰ [GUITAR¥MODE] te drukken. In dat geval moet
u de Guitar-mode eventueel nog activeren door op het [Off/
On]-knopicoontje (zie verderop) te drukken.
De indicator van deze knop licht op en het display
ziet er als volgt uit:
Met het [Off÷On]-knopicoontje kunt u de Guitar-
mode in- en uitschakelen. Als u deze pagina met
EASY SETTING [GUITAR] kiest, wordt hij automatisch
geactiveerd.
(2) Druk op het [ELECTRIC]- of [ACOUSTIC]-schakelaari-
coontje om aan te geven of u een elektrische of
akoestische gitaar nodig hebt.
Dit is een belangrijke keuze, omdat u daarmee
bepaalt welke klanken (elektrisch of akoestisch) u
kunt selecteren.
(3) Kies met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste klank (zie het veld linksbo-
ven).
De mogelijkheden luiden:
Over de akkoordinformatie
De “GUITAR MODE”-pagina bevat een
“venster” waar u ziet hoe de door u
gespeelde noten naar gitaarakkoorden
worden vertaald. De kleine cijfers
slaan op de ingedrukte frets. Een “x”
betekent dat de betreffende snaar niet weerklinkt (gita-
risten gebruiken vaak maar vier of drie snaren voor hun
akkoorden). Tenslotte nog dit: de snaren worden van de
hoge E (bovenaan) tot de lage E (onderaan) getoond –
net zoals in gitaartabulaturen. Dit betekent dat de
gitaarhals eigenlijk ondersteboven wordt staat.
Werken met de beschikbare STRUMM-technieken
Terwijl het “ARPEGGIO”-gebied in wezen functies voor
uw eigen opbouw van de gitaarakkoorden biedt, vindt u
in het “STRUMM”-gebied een aantal technieken voor
het spelen van akkoorden. Zoals u misschien weet,
betekent “strumming” dat alle gitaarsnaren min of
meer op hetzelfde moment worden aangeslagen (met
een plectrum of een vinger).
Alle hierna besproken functies hanteren de akkoorden
die u in het “CHORD”-gebied speelt (zie hierboven). Zie-
hier de toetsen van het “STRUMM”-gebied en hun
functie:
Opgelet: Zoals eerder gezegd, zijn UP1 en UP2 in de Guitar-
mode niet beschikbaar, omdat ze als gitaarparts fungeren.
Opgelet: De Arranger van de E-60/E-50 is ook in de Guitar-mode
beschikbaar. De links gespeelde akkoorden worden dus niet alleen
door de Guitar-mode, maar ook door de Arranger van de E-60/
E-50 “uitgelezen”.
(1) Kies het benodigde gitaartype (ELECTRIC of
ACOUSTIC) en een klank.
Zie “Gitaarklanken kiezen”.
(2) Speel een akkoord in het “CHORD”-gebied van het
klavier.
(3) Druk op één van de volgende toetsen om te bepa-
len hoe uw virtuele gitaar wordt bespeeld.
De laagste “STRUMM”-toets heet “C5”, de zwarte
toets ernaast is de “C#5” enz.
Sommige van de hierna vermelde toetsen sturen
twee effecten aan: één wanneer u ze indrukt (“e”)
en een andere, wanneer u ze weer loslaat (“a”). Ver-
meldingen zonder deze symbolen zijn “enkelrich-
tingstoetsen” met maar één effect.
Neerwaarts snel (C5)—Hiermee zorgt u dat alle zes
“snaren” samen worden aangeslagen. Dit is dus de snelle
versie van een eerder voorgesteld patroon. (De trage ver-
sie kunt u tevens met de F#5 spelen.)
e Neerwaarts snel/a opwaarts snel (C#5)—Bij het
indrukken wordt er een snel neerwaarts akkoord
gespeeld. “Neerwaarts” betekent dat het gesimuleerde
plectrum (of de duim/vinger) van de laagste naar de
hoogste snaar (d.w.z. de onderkant van de gitaar) gaat.
Door de toets los te laten hoort u een opwaarts akkoord
(in de andere richting).
Opwaarts snel (D5)—Hiermee slaat u alle “snaren” tege-
lijkertijd aan – ditmaal van de hoogste naar de laagste.
ELECTRIC
01: Jazz Man
02: OpenHard 1
03: Dist FX
04: OpenHard 2
05: Overd FX
06: Strat Clean
07: CleanHalf
08: Distorsion
09: Warm Drv
10: Power
11: Dist Guitar
ACOUSTIC
01: Nylon
02: Steel 2
03: Steel 3
04: Steel 4
05: Steel 5
06: 12 guitars
07: Nyl + Steel
08: Nyl + Steel 2
Hier akkoorden spelen Hier het tokkelpatroon kiezen
C5 F6
Hier akkoorden spelen Hier het tokkelpatroon kiezen
C5 F6
E-60
E-50
Eerste kennismaking
32
r
E-60/E-50 Music Workstation
e Neerwaarts snel, gedempt/a opwaarts snel (Eb5)—
Ziehier nog een neerwaartse tokkel die vrijwel meteen na
het indrukken van de toets wordt gedempt. Gitaristen
bereiken dit effect door hun hand op de snaren te leg-
gen. Wanneer u de toets loslaat, speelt uw virtuele gitaar
een opwaarts akkoord dat echter niet wordt gedempt.
e Neerwaarts snel/a opwaarts snel, gedempt (E5)—
Dit is het tegenovergestelde van het vorige patroon: de
opgaande tokkel wordt gedempt, de neerwaartse echter
niet.
Neerwaarts snel, gedempt (F5)—Met deze toets start u
een neerwaarts akkoord dat vrijwel meteen gedempt
wordt.
Neerwaarts traag (F#5)—Met deze toets bereikt u het-
zelfde resultaat als met de C#4 (in het “ARPEGGIO”-
gebied).
Neerwaarts snel, gedempt + kloppen (G5)—Ziehier een
iets verder gezochte techniek die vooral voor akoestische
gitaar bedoeld is: een neerwaarts akkoord dat vrijwel
meteen wordt gedempt en vergezeld is van een “klop-
pen”.
Opwaarts traag (Ab5)—Ziehier een trage opwaartse
tokkel.
Neerwaarts traag, gedempt (A5)—Ziehier een iets tra-
gere neerwaartse tokkel die dan gedempt wordt.
e Neerwaarts snel 4/a opwaarts snel, gedempt 4
(Bb5)—En nog een tweerichtingstechniek. Hier worden
alleen de 4 hoogste snaren gebruikt.
‘Power chords’ 3 (B5)—Dit patroon is voor elektrische
gitaarklanken bedoeld, vaak met wat vervorming erbij.
Hier worden alleen de laagste 3 snaren “bespeeld”.
Opwaarts snel 4 (C6)—Ziehier nog een neerwaartse tok-
kel die echter alleen de 4 hoogste snaren gebruikt.
e Neerwaarts snel 4/a opwaarts snel 4 (B#6)—En
weer een gecombineerd patroon. Ook hier worden alleen
de 4 hoogste snaren gebruikt.
Opwaarts snel 4 (D6)—Een opwaartse tokkel van 4 sna-
ren.
e Neerwaarts snel, gedempt 4/a opwaarts snel 4
(Eb6)—Nog maar eens 4 gesimuleerde snaren die in twee
richtingen worden aangeslagen. De neerwaartse tokkel
wordt gedempt.
e Neerwaarts snel 4/a opwaarts snel, gedempt 4
(E6)—Dit is het tegenovergestelde van het vorige
patroon: hier wordt de opgaande tokkel gedempt.
Neerwaarts snel, gedempt (F6)—En tenslotte nog een
“enkelrichtingspatroon” met een snel neerwaarts
gespeeld akkoord dat gedempt wordt.
Spelen van vraag-en-antwoord-patronen
U kunt de gitaarfunctie tijdelijk “van het klavier halen”
om de UP2-part in de complete rechter helft te spelen
(het ARPEGGIO- en STRUMM-gebied worden dus tijde-
lijk uitgeschakeld). Mits een beetje oefening kunt u dit
gebruiken om af te wisselen tussen een gitaar- en een
andere instrumentpartij.
(1) Kies met de PART ON/OFF-knoppen de part die u in
de plaats van de gitaarsectie wilt gebruiken.
(2) Als de Guitar-mode actief is, moet u op de PART
ON/OFF [UP1]-knop drukken.
De EASY SETTING [GUITAR]-indicator knippert om
duidelijk te maken dat de Guitar-mode even niet
beschikbaar is.
(3) Speel op het klavier.
(4) Schakel de PART ON/OFF [UP1]-knop weer in om de
Guitar-mode van de E-60/E-50 opnieuw te active-
ren en speel het volgende gitaarloopje.
Om de Guitar-mode te verlaten kunt u op eender
welke EASY SETTING-knop ([ARR], [ORGAN] of
[PIANO]) of het [Off÷On]-schakelaaricoontje op de
“GUITAR MODE”-pagina drukken (om “Off” te kiezen).
U zou echter ook een User Program kunnen kiezen
dat de Guitar-mode uitzet (zie blz. 89).
Guitar Mode Options
Ziehier een aantal parameters waarmee u de werking
van uw virtuele gitaar helemaal naar uw hand kunt zet-
ten. Via de DOUBLING-sectie kunt u zelfs een tweede
gitaarklank activeren.
(1) Druk, op de “GUITAR MODE”-pagina, op het
[OPTIONS]-veld.
Het display verandert in:
(2) Druk op het schakelaaricoontje van de parameter
die u wilt in- of uitschakelen. De STEREO WIDTH-
parameter kunt u met het [DATA÷ENTRY]-wiel (of
[DEC]/[INC]-knoppen) instellen.
Ziehier wat de parameters betekenen en doen:
Werken met de Music Assistant
E-60/E-50 Music Workstation
r
33
RETRIGGER—Met deze parameter bepaalt u of de arpeg-
gionoten, die u in het “ARPEGGIO”- of “STRUMM”-
gebied speelt, worden herhaald, wanneer u in het
“CHORD”-gebied een ander akkoord speelt. Aanvankelijk
is deze functie ingeschakeld.
CHORD OFF MUTING—Schakel deze functie in, wan-
neer u de virtuele gitaarsnaren wilt dempen door
gewoon alle toetsen in het “CHORD”-gebied los te laten.
Op die manier kunt u uw linker hand voor “dempers”
gebruiken die een vergelijkbaar effect hebben als de
patronen van het “STRUMM”-gebied waar de demping in
zit verwerkt.
“V” NOISES—Gitaarpartijen gaan meestal gepaard met
bijgeluiden (het schuiven over de snaren e.d.). Met deze
functie kunt u dergelijke bijgeluiden aan uw virtuele
gitaarpartijen toevoegen (of ze net uitschakelen, als u er
geen boodschap aan hebt).
ADAPT CHORD—Schakel deze parameter in, als uw vir-
tuele gitaar de “voicings” van de akkoorden moet aan-
passen aan de akkoordomkeringen die u in het “CHORD”-
gebied speelt. Zoals u weet, kun je akkoorden op ver-
schillende manieren op een klavier of gitaar spelen. Hoe-
wel de Guitar-mode altijd een “typische gitaarvoicing”
hanteert (zelfs wanneer u deze parameter uitschakelt),
hebt u af en toe misschien toch wat meer flexibiliteit
nodig. Dan moet u deze parameter inschakelen, verschil-
lende omkeringen spelen en even luisteren wat de
“gitaar” dan doet.
AUTO SUSTAIN—Als deze functie ingeschakeld is
(fabrieksinstelling), sterven alle gitaarnoten, die u via de
“ARPEGGIO”-toetsen ten gehore brengt, trager uit. Scha-
kelt u ze uit, dan zijn de noten beduidend korter.
HOLD PEDAL—Deze functie werkt alleen, wanneer u een
optionele DP-2, DP-6 of BOSS FS-5U voetschakelaar op
de HOLD FOOTSWITCH-connector aansluit. De werking
van de voetschakelaar wordt mede bepaald door de
instelling van de [AUTO¥SUSTAIN]-knop (aan of uit).
Als zowel [AUTO¥SUSTAIN] als [HOLD¥PEDAL] actief zijn,
kunt u de [AUTO¥SUSTAIN]-instelling tijdelijk deactiveren
door de voetschakelaar in te trappen.
Staat [AUTO¥SUSTAIN] uit, terwijl [HOLD¥PEDAL] aan is,
fungeert de voetschakelaar als gewoon demperpedaal.
Opgelet: Deze Hold-instelling wordt bij de functie gevoegd
waarmee u de noten van de actieve Keyboard-parts (MBS,
LWR) kunt aanhouden – als u ze tenminste aan die voet-
schakelaar hebt toegewezen (zie blz. 54).
DOUBLING—Via deze sectie kunt u een tweede gitaar bij
de “hoofdgitaar” voegen. De bijkomende gitaar hanteert
dezelfde klank als de hoofdgitaar. Dit wekt de indruk dat
twee muzikanten dezelfde gitaarpartij spelen.
STEREO WIDTH—(0~50) Met deze parameter bepaalt u
de spreiding van de twee gitaren in het stereogeluids-
beeld. Hoe groter de waarde, hoe verder de gitaren naar
links c.q. rechts verhuizen.
STRUMM UP—Deze knoppenvelden kunnen nooit
samen actief zijn. Bovendien gelden ze uitsluitend voor
de twee “D”-noten van de STRUMMING-sectie. “NOTE
ON” betekent dat de strum weerklinkt, zodra u één van
de twee “D”-toetsen indrukt. “NOTE OFF” betekent dat de
strum weerklinkt, zodra u één van de twee “D”-toetsen
loslaat. Deze instelling heeft invloed op de overige
STRUMMING-toetsen.
(3) Druk op het [Back]-veld om naar de “GUITAR
MODE”-pagina terug te gaan, of op [EXIT] om naar
de hoofdpagina te springen.
Opgelet: Alle GUITAR MODE-instellingen kunt u in een User
Program opslaan en later weer oproepen. Zie blz. 88.
Werken met de Music Assistant
De Music Assistant van de E-60/E-50 houdt eveneens
verband met de Arranger/Style-sectie. Het is immers
een verzameling van registraties voor specifieke num-
mers, die meteen de passende Music Style en geschikte
klanken voor de Keyboard-parts (plus een hele reeks
bijkomende instellingen) kiezen.
Bij levering bevat de E-60/E-50 meer dan 300 voorge-
programmeerde Music Assistant-registraties. U kunt er
echter ook zelf programmeren.
(1) Druk op de [MUSIC¥ASSISTANT]-knop.
Het display ziet er nu als volgt uit:
(2) Als de naam van de gewenste registratie al wordt
getoond, kunt u op het betreffende veld drukken.
De E-60/E-50 kiest nu de instellingen van die regi-
stratie.
(3) Druk op de [START÷STOP]-knop om de weergave
van de automatisch gekozen Style te starten.
Als de benodigde registratie nog niet te zien is…
Gebruik de velden [√][®] in het display of het
[DATA÷ENTRY]-wiel voor het overlopen van de lijst.
Door op het [DATA÷ENTRY]-wiel te drukken springt u
naar de registratie in de bovenste regel. (Dit werkt
alleen, als u nog geen registratie gekozen hebt.) Als u
een registratie kiest en dan één van de instellingen
wijzigt (door bv. een andere klank te kiezen), kunt u
weer de opgeslagen Music Assistant-registratie kie-
zen door het [DATA÷ENTRY]-wiel in te drukken.
Voor het kiezen van een registratie, die momenteel in
het display wordt getoond, kunt u ook de DATA
ENTRY [ß][†]-knoppen gebruiken (daarmee kunt u
echter niet naar een andere pagina gaan).
MUSIC
ASSISTANT
Eerste kennismaking
34
r
E-60/E-50 Music Workstation
Nóg sneller werken…
De benodigde registratie kan ook op andere manieren
worden opgeroepen. Zoals u ziet, zijn er drie knopi-
coontjes: [NAME], [ARTIST] en [GENRE].
Druk op het [GENRE]-veld om de Music Assistant-
registraties volgens muziekgenre alfabetisch te rang-
schikken. De volgorde van de lijst verandert.
Druk op het [ARTIST]-veld om de Music Assistant-
registraties volgens artiest alfabetisch te rangschik-
ken. De volgorde van de lijst verandert.
De genrebenamingen (rechter kolom) verdwijnen en
worden vervangen door de artiestennamen, die nu
alfabetisch gerangschikt zijn.
Druk op het veld van de registratie die u wilt gebrui-
ken.
Druk op de [START÷STOP]-knop om de weergave van
de automatisch gekozen Style te starten.
Werken met de Finder
Nóg een andere aanpak voor het zoeken van de beno-
digde registratie luidt als volgt:
(1) Druk, op de “Music Assistant”-pagina, op het
[FINDER]-veld.
(2) Druk op [NAME] (registratienaam), [ARTIST] (arties-
tennaam) of [GENRE] (muziekgenre) om aan te
geven op wat u precies wilt zoeken.
(3) Voer telkens maar zoveel tekens in als nodig zijn
om de gewenste registratie te vinden.
De ingevoerde tekens kunnen op twee manieren wor-
den gebruikt (zie verderop).
Kies met het [ø]- of [˚]-veld de positie waarvoor u een
ander teken wilt invoeren.
Voer de gewenste naam met het alfanumerieke kla-
viertje in. Deze velden werken precies zoals de toet-
sen van een GSM. Druk verschillende keren op een
alfanumeriek knopicoontje om het gewenste teken of
cijfer te kiezen.
Opgelet: De Finder maakt geen onderscheid tussen hoofd- en
kleine letters.
Met het [Delete]-veld kunt u het geselecteerde teken
wissen. Houd het even ingedrukt om alle tekens te
wissen.
Druk op [Space] om een spatie (of het cijfer “0”) in te
voeren.
Als u een bepaald teken over het hoofd hebt gezien,
moet u met [ø] of [˚] de positie kiezen waar het ont-
brekende teken moet worden ingevoerd. Druk vervol-
gens op [Insert] en op het veld van het teken dat op
die plaats moet komen te staan.
Om uitsluitend cijfers in te kunnen voeren moet u het
[NUM¥LOCK]-veld activeren.
(4) Bepaal nu hoe de Finder naar passende bestanden
moet zoeken:
Druk op het [Alphabetic¥Order]-veld, om alle items te
zoeken die met de ingevoerde tekens (bv. “BEA”)
beginnen. Namen, die aan de ingevoerde criteria
beantwoorden, worden bovenaan de lijst afgebeeld.
Druk op het [Search≈Only]-veld, als de E-60/E-50
moet zoeken naar namen die de ingevoerde informa-
tie bevatten. (Als u “BEA” ingevoerd hebt, wordt dan
bv. ook “Raggabeat” gevonden.)
(5) Druk op het [FIND]-veld om de bestanden te zoe-
ken.
Het display keert terug naar het “Music Assistant”-
venster en beeldt alle items af die aan de zoekcriteria
beantwoorden.
Opgelet: Als er geen Music Assistant-registraties gevonden
worden, verschijnt de volgende boodschap en worden er geen
namen afgebeeld (druk dan op het [ARTIST]- of [GENRE]-veld
om weer alle items te zien):
(6) Druk op het veld van de gewenste Music Assistant-
registratie en begin te spelen.
Opgelet: Druk op het [Back]-veld om terug te gaan naar de
vorige pagina zonder een registratie te zoeken.
Opgelet: Om na een zoektocht (die alleen de namen van de
gevonden bestanden afbeeldt) weer alle bestandsnamen te
zien moet u, op de “Music Assistant”-pagina, op één van de
alfabetische rangschikkingicoontjes ([NAME], [ARTIST], [GENRE])
drukken.
Opgelet: Zie “Music Assistant Mark” op blz. 97 en “Music
Assistant-functies” op blz. 100 voor de aanmak van eigen
Music Assistant-data.
Standard MIDI Files (songs) afspelen
E-60/E-50 Music Workstation
r
35
Standard MIDI Files (songs) afspelen
Uw E-60/E-50 bevat een hele resem aan functies waar-
mee u de weergave via gebruiksvriendelijke handelin-
gen kunt “veranderen”. Laten we echter beginnen met
de gewone weergave:
(1) Druk op de FINDER [SONG]-knop.
Songs kunt u ook kiezen door, op de hoofdpagina, op
het [SONG]-veld te drukken.
Het display verandert in:
(2) Als het [INTERNAL≈MEMORY]-veld (rechtsboven)
nog niet geselecteerd is, moet u erop drukken.
De E-60/E-50 bevat bij levering een aantal songvoor-
beelden, die we hier gaan gebruiken. Deze functie is
tevens beschikbaar voor songs, die u zelf opneemt en
in het interne geheugen (of op een geheugenkaart)
opslaat.
In het display verschijnt een lijst van 5 songs
(Standard MIDI Files) in het interne geheugen. Als u
liever een song op diskette afspeelt, moet u de dis-
kette in de drive stoppen en op het [FLOPPY]-veld
drukken.
Om een song van een geheugenkaart te beluisteren
moet u de kaart insteken, op [EXTERNAL¥MEMORY]
drukken en vervolgen met stap (3).
(3) Als de naam van de benodigde song al wordt afge-
beeld, moet u erop drukken.
(4) Om de volgende 5 songs te zien moet u op het [˚]-
veld rechtsonder drukken.
Indien nodig (en mogelijk), moet u verschillende
keren op dit veld drukken om het benodigde bestand
te zien te krijgen. U kunt ook het [DATA÷ENTRY]-wiel
of de [DEC]/[INC]-knoppen gebruiken.
Om terug te keren naar de vorige groep van 5 songs,
moet u op [ø] drukken (c.q. het [DATA÷ENTRY]-wiel of
de [DEC]/[INC]-knoppen gebruiken).
Snel zoeken van de benodigde song
Er bestaan verschillende manieren om de benodigde
song snel te vinden:
Sorteren van bestanden
Druk op één van de volgende velden om de songbe-
standen volgens artiestennaam, muziekgenre of
bestandsnaam (die meestal nogal cryptisch is) te
rangschikken: [SONG¥NAME], [ARTIST], [GENRE] of
[FILE¥NAME]. De rechter kolom bevat nu de gekozen
informatie (naast de songnaam kan telkens maar één
item worden getoond).
Vervolg met stap (3) om de song te kiezen die u wilt
beluisteren.
Werken met de Index-functie
Druk, na stap (2) uitgevoerd te hebben, op het
[INDEX]-veld in de linker bovenhoek.
Het display verandert in:
(5) Druk op één van de beschikbare velden om uw
zoektocht te beperken tot songs die thuishoren in
de geselecteerde categorie (“Index”).
Het display keert nu terug naar de pagina van stap (1)
hierboven. Ditmaal ziet u echter alleen de songs die
deel uitmaken van de gekozen Index.
(6) Vervolg met stap (3) om de song te kiezen die u
wilt beluisteren.
Opgelet: Druk op het [ALL]-veld om weer alle songs van het
gekozen geheugen te zien.
Play & Search gebruiken
Als u alleen de melodie van de gewenste song kent,
moet u in stap (1) op het [FINDER]-veld drukken.
SONG STYLE
Eerste kennismaking
36
r
E-60/E-50 Music Workstation
Druk op het [PLAY&SEARCH]-veld.
Het display vraagt u nu om het hoofdthema op het
klavier te spelen. U kunt in eender welke toonaard
spelen – het ritme hoeft zelfs niet te kloppen (deze
functie houdt alleen rekening met de intervallen).
Als u een foute noot gespeeld hebt, moet u op
[DELETE≈LAST¥NOTE] drukken.
Om de hele lijn over te doen moet u op [∫≈RESET]
drukken om de volledige frase te wissen. Speel ze ver-
volgens opnieuw.
Druk, na de melodie ingevoerd te hebben, op het
[FIND]-veld.
Het display keert nu terug naar stap (1) op blz. 35 en
beeldt de namen van alle songs af die de bewuste
melodie bevatten.
Druk op het veld van de song die u wilt afspelen.
Opgelet: Als er geen songs gevonden worden, verschijnt de
volgende boodschap en worden er geen namen afgebeeld
(druk dan op [SONG¥NAME], [ARTIST], [GENRE] of [FILE¥NAME]
om weer alle items te zien):
Als de E-60/E-50 één of verschillende bestanden
vindt, is de “FOUND”-waarde kleiner dan het “GLO-
BAL”-getal.
Weergave starten
(7) Druk op [EXIT] om naar de hoofdpagina te gaan.
De “hoofdpagina” is de displaypagina van de E-60/
E-50 die een maximum aan relevante informatie
bevat en u toelaat om alle items te kiezen (en te wij-
zigen) die u tijdens het spelen nodig hebt.
Bovendien worden hier de naam van de gekozen
song, het tempo en de huidige maat afgebeeld. Druk
op het [SONG]-knopicoontje in de rechter bovenhoek
om het songtempo te zien. (Die waarde wordt auto-
matisch afgebeeld, wanneer u de songweergave
start.)
Opgelet: Als de boodschap “Too many events” verschijnt,
bevat de gekozen song zo veel data dat ze niet allemaal ver-
werkt kunnen worden en wordt dan ook niet afgespeeld.
(8) Druk op de [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop.
De weergave van de gekozen song begint.
Opgelet: Zie “Song/Arranger Start Priority” op blz. 196, als de
weergave niet start.
(9) Indien nodig, kunt u met [√¥SLOW] en [FAST¥®] een
ander tempo instellen.
U zou ook –in de maat van het gewenste tempo– op
de [TAP]-knop kunnen drukken.
Om daarna weer het voorgeprogrammeerde tempo te
kiezen moet u [√¥SLOW] een op [FAST¥®] samen
indrukken.
(10) Stel met de MASTER [VOLUME]-regelaar het uit-
gangsvolume van de E-60/E-50 in.
Door gebruik te maken van de Keyboard-parts kunt u
nu meespelen. Indien nodig, kunt u dan met de
[BALANCE]-regelaar de benodigde balans instellen.
Andere handige functies
MARK JUMP
De bij levering in het interne geheugen van de E-60/
E-50 aanwezige songs bevatten vier posities (“Mar-
kers”) waar u meteen naartoe kunt springen. Uiter-
aard kunt u die posities ook voor songs programme-
ren die er nog geen bevatten. Verder kunt u reeds
bestaande posities wijzigen (“editen”) (blz. 109).
Gebruik de knoppen MARK JUMP [1]~[4] om naar de
betreffende positie te springen zonder de weergave
te stoppen (de indicator van de ingedrukte knop
knippert). Aan het einde van de huidige maat springt
de weergave dan naar de gevraagde positie (de indi-
cator stopt met knipperen en licht op), wat muzikaal
zinvoller is dan meteen naar de nieuwe positie te
springen.
PLAY
STOP
MAS
VOLUME
Standard MIDI Files (songs) afspelen
E-60/E-50 Music Workstation
r
37
Er zijn vier MARK-geheugens. Voor de bij levering
aanwezige songs komen ze overeen met:
1= couplet, 2= refrein, 3= brug, 4= slot
Het voordeel van het werken met Markers is dat u bv.
nog eens naar het refrein kunt gaan, als u merkt dat
de zaal nog even wil swingen, terwijl de songdata
eigenlijk al bijna afgelopen zijn. Markers laten ook toe
om de structuur van een nummer live te veranderen
(door bv. met het tussenspel te beginnen).
Opgelet: Als u een MARK JUMP-knop bijna meteen na het
starten van de songweergave indrukt, zou de Recorder plots
kunnen stoppen, terwijl de boodschap “Song Scanning” in het
display verschijnt. Dit kunt u verhelpen door het tempo te ver-
minderen om de E-60/E-50 de tijd te geven voor het verwerken
van alle MIDI-data in de song.
Reset, terug- en voorspoelen
Met de volgende knoppen kunt u eveneens naar een
andere positie springen.
[|√] TOP: Hiermee springt u naar het begin van de hui-
dige song.
[º] BWD: Hiermee gaat u in stappen van één maat
achteruit. U kunt deze knop ook ingedrukt houden
om sneller terug te spoelen.
[‰] FWD: Hiermee gaat u in stappen van één maat
vooruit. U kunt deze knop ook ingedrukt houden om
sneller vóór te spoelen.
Deze knoppen kunt u zowel tijdens als na het stoppen
van de weergave gebruiken.
Next Song
Al tijdens de weergave van de huidige song kunt u de
volgende benodigde song kiezen. Als de weergave
daarvan automatisch moet beginnen, gaat u als volgt
te werk:
Druk op de [NEXT¥SONG]-knop.
Kies de benodigde song via de Song Finder (blz. 35).
Zodra de huidige song afgelopen is, begint automa-
tisch de volgende. U hoeft dus niet opnieuw op de
[PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop te drukken. U zou nu al een
nieuwe song kunnen kiezen.
Druk nog een keer op de [NEXT≈SONG]-knop om deze
functie weer uit te schakelen.
Opgelet: Uw E-60/E-50 bevat ook een PLAY LIST-functie die
toelaat om de “playlist” van uw optredens te programmeren
(blz. 115).
Player (Data Update and Quick Start)
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [UTILITY]- en daarna op het [GLOBAL]-
veld.
(3) Druk op het knopicoontje naast het
[BWD÷FWD÷JUMP]-veld om duidelijk te maken of
de SysEx-data in de gekozen song tijdens het voor-
/terugspoelen of bij gebruik van de MARK JUMP-
knoppen al (aan) dan niet (uit) moeten worden
gelezen.
(4) Druk op het [SONG¥PLAY¥QUICK¥START]-veld en
stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel in waar de song-
weergave moet beginnen:
FROM SECOND BAR—Deze functie zorgt ervoor dat de
weergave in maat 2 van de gekozen Standard MIDI File
begint. Dat is vaak een slimme keuze, omdat de eerste
maat van de meeste Standard MIDI Files alleen SysEx- en
controlecommando’s bevat, die de klankbron van de
E-60/E-50 “configureren”. De weergave van die maat
levert een betrekkelijk lange pauze op, wat u op de
bühne waarschijnlijk kunt missen als kiespijn.
FROM FIRST NOTE—Dit is in wezen hetzelfde als hierbo-
ven, behalve dat de weergave hier vanaf de eerste noot
van de song begint.
OFF—De weergave begint echt vanaf het begin van het
gekozen songbestand (waar zich eventueel een aantal
lege maten bevinden, die eveneens worden “afge-
speeld”).
SONG/ARRANGER START PRIORITY—Hiermee bepaalt u
of u de Arranger-weergave (al dan niet) kunt stoppen
door de songweergave te starten – en vice versa. Zie
blz. 196 voor meer details.
PLAY
STOP
FWD
BWD
TOP
MINUS
ONE
NEXT
SONG
MENU
Eerste kennismaking
38
r
E-60/E-50 Music Workstation
Werken met de ‘Song Cover’-functie
De COVER-functie bevat een aantal “maskers” voor het
veranderen van de orkestratie van de gekozen song (of
Music Style). Door gewoon een andere “Cover” te kiezen
kunt u er bv. voor zorgen dat een Weense wals door een
Heavy Metal band wordt gespeeld. Hoewel het arrange-
ment (ritme en riffs) dan niet veranderen, klinken op die
manier veranderde songs toch helemaal anders.
(1) Druk één of twee keer op de [COVER]-knop om
naar de volgende displaypagina te gaan.
(2) Kies de partijen waaraan u andere instrumenten
wilt toewijzen:
Druk op het [ALL]-veld om alle geluiden te vervangen.
Druk op het [DRUM]-veld als u alleen andere drum-
en percussiegeluiden nodig hebt.
Druk op het [BASS]-veld om enkel aan de baspartij
een ander geluid toe te wijzen.
(3) Druk op één van de zes velden in het onderste dis-
playgedeelte om een andere macro te kiezen.
Na het kiezen van een preset kunt u op [ORIGINAL]
(pagina 1) drukken om weer de originele orkestratie
te hanteren.
(4) Als geen enkele van de getoonde presets aan uw
verwachtingen voldoet, drukt u op PAGE [ø][˚]
rechts in het display om naar een andere pagina
met presets te gaan.
(5) Probeer verschillende presets uit om erachter te
komen hoe (snel) dit concept werkt.
(6) Als u de nieuwe versie beter vindt dan het origi-
neel, kunt u op het [SAVE]-veld drukken om de
song naar het interne geheugen, een geheugen-
kaart of een diskette weg te schrijven (blz. 108).
Opgelet: De COVER-informatie behoort bij de songinstellingen
die alleen de E-60/E-50, E-80 of G-70 kan lezen. U kunt de
nieuwe versie weliswaar nog met een andere sequencer of
SMF-Player afspelen, maar die houdt dan geen rekening met
de COVER-informatie.
Opgelet: U kunt de COVER-instellingen ook zelf wijzigen (zie
blz. 103).
Minus One
“Minus One” betekent dat (minstens) één songpartij niet
wordt afgespeeld. Er zijn op z’n minst twee toepassin-
gen voor deze functie:
u kunt de uitgeschakelde partij(en) zelf op het klavier
spelen;
u kunt de partij zingen zonder dubbeling van de
melodiepartij (omdat dit vaak beter klinkt).
(1) Druk op de [MINUS≈ONE]-knop.
De indicator van die knop licht op en de melodie
(spoor 4) wordt uitgeschakeld. Om andere partijen uit
te schakelen (of met een andere preset te werken)
moet u als volgt te werk gaan:
(2) Houd de [MINUS≈ONE]-knop ingedrukt.
Het display verandert in:
(3) Druk op één van de drie presetvelden om de daar-
aan toegewezen songpartijen uit te schakelen:
Druk op [MELODY] om de melodie uit te schakelen (u
zal merken dat het [4]-veld eveneens oplicht).
Druk op het [ACCOMP]-veld om alle partijen met uit-
zondering van de bas en de drums uit te schakelen.
Druk op het [DRUM&BASS]-veld om de drums en de
bas ([2] en [10]) uit te schakelen.
Opgelet: U kunt ook meerdere “preset”-velden tegelijk active-
ren. En zelfs dan kunt u nog met de velden [1]~[16] werken.
(4) Om zelf te bepalen welke partijen niet meer mogen
weerklinken (zonder gebruik te maken van de pre-
sets):
Druk op het [USER]-veld. Nu wordt alleen [4] (melo-
die) uitgeschakeld.
Schakel alle partijen uit, die u niet wilt horen door op
de velden [1]~[3] en [5]~[16] te drukken. Indicatori-
coontjes van de parts die u wél nodig hebt, moeten
oplichten (de andere moeten doven).
Door op één van deze velden te drukken schakelt u de
actieve preset uit.
Om deze nieuwe “Minus”-instelling in het interne
geheugen van de E-60/E-50 op te slaan moet u op
[CUSTOMIZE] drukken.
Het [USER]-veld licht op om duidelijk te maken dat
uw instellingen nu gebruikt worden.
MINUS
ONE
NEXT
SONG
Standard MIDI Files (songs) afspelen
E-60/E-50 Music Workstation
r
39
(5) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Uw laatste keuze (MELODY~USER) wordt zo lang
gehanteerd tot u een andere preset kiest of de E-60/
E-50 uitschakelt.
(6) Druk nog een keer op [MINUS≈ONE] om deze functie
weer uit te schakelen.
Opgelet: De Minus One-functie kunt u ook met de D Beam-
controller (E-60, blz. 54) of een optionele voetschakelaar in-/
uitschakelen (blz. 56).
Liedjesteksten en akkoorden in het display tonen
‰ Alleen voor de Standard MIDI File-weergave
Uw E-60/E-50 laat toe de liedjesteksten van de afge-
speelde songs (indien aanwezig) –en zelfs de noten– in
het display te tonen.
De Lyrics-functie beeldt de liedjesteksten van de afge-
speelde song op dezelfde manier af als een Karaoke-
apparaat: de te zingen woorden worden telkens geïn-
verteerd getoond. Deze functie is alleen beschikbaar
voor Standard MIDI Files die Lyrics-data bevatten. Uw
Roland-dealer weet daar alles over.
Naast de teksten beeldt de E-60/E-50 tevens de akkoor-
den af, wat handig kan zijn, wanneer u met een gitarist
of bassist speelt.
De akkoordinformatie zit in de regel niet in de song
opgeslagen, maar dat is geen enkel probleem: de E-60/
E-50 kan die gegevens zelf berekenen en zelfs net vóór
de plaats afbeelden waar de akkoorden moeten worden
gespeeld. Dit geldt ook voor de noten zelf, die eveneens
kunnen worden afgebeeld.
(1) Kies een song (blz. 35).
(2) Druk op de [LYRICS&SCORE]-knop.
Het display verandert in:
(3) Start de songweergave.
De namen van de akkoorden verschijnen in de onder-
ste regel.
Opgelet: Omdat de akkoorden in “realtime” worden berekend,
kloppen ze soms niet helemaal. Bovendien wordt er helemaal
niets afgebeeld, wanneer de terts in de herkende akkoorden
ontbreekt (omdat dan niet kan worden uitgemaakt of het om
een mineur- of majeurakkoord gaat).
Opgelet: U kunt de liedjesteksten ook voor songs programme-
ren die deze gegevens nog niet bevatten. Zie ook blz. 120.
(4) Druk op het [ZOOM¥+]-knopicoontje, als de tekst
wat klein is.
Druk op [ZOOM¥–] om weer de normale grootte te
kiezen.
Achtergrondkleur van het Lyrics-venster wijzigen
U kunt de teksten niet alleen vergroten (zie hierbo-
ven), maar ook de kleur van de achtergrond wijzigen,
als u het zwart-op-wit-systeem wat storend vindt.
(1) Druk, op de hierboven getoonde pagina, op het
[OPTIONS]-veld.
(2) Druk op het COLOR PRESET [1]-veld (donkere
tekens op lichte achtergrond), op [2] (witte tekst op
donkere achtergrond) of op [3] (donkere tekens op
grijze achtergrond).
(3) Druk op het [Back]-veld om naar de “LYRICS”-
pagina terug te gaan.
Partituren bekijken
‰ Alleen voor de Standard MIDI File-weergave en uit-
sluitend in het display van de E-60/E-50
Als u niet meer precies weet welke noten u voor een
bepaalde song moet spelen, kunt u aan de E-60/E-50
vragen om ze in het display te tonen:
(1) Kies een song (blz. 35).
(2) Druk op de [LYRICS&SCORE]-knop.
(3) Druk op het [SCORE]-veld, als het nog niet
“oplicht”.
Het display verandert in:
LYRICS &
SCORE
LYRICS &
SCORE
Eerste kennismaking
40
r
E-60/E-50 Music Workstation
(4) Start de songweergave en houd het display in de
gaten.
(5) Druk op het [ZOOM¥+]-knopicoontje, als de noten
wat klein zijn.
Druk op [ZOOM¥–] om weer de normale grootte te
kiezen.
Misschien bent u het nog niet helemaal eens met de
manier waarop de noten in het display worden
getoond. Doe dan het volgende…
(6) Druk op de [OPTIONS]-knop.
Hier kunt u verschillende dingen kiezen.
Wilt u de noten van één of twee songpartijen zien?
Hebt u er maar één nodig, dan moet u [1¥STAFF] acti-
veren. Om twee partijen te zien moet u [2¥STAVES]
activeren. In dat geval verandert het display als volgt:
Kies de sporen wier noten moeten worden afgebeeld:
Druk op het overeenkomstige [TRACK]-veld en kies
met het [DATA÷ENTRY]-wiel een spoor.
“STAFF 1” vertegenwoordigt de bovenste notenbalk,
“STAFF 2” de tweede.
Als u weet in welke toonaard de song staat, drukt u
op het [KEY]-veld en kiest u met het [DATA÷ENTRY]-
wiel de toepasselijke instelling.
Dit is alleen nodig, als u wilt voorkomen dat er teveel
kruisen of mollen worden getoond.
Kies met het - of -veld de sleutel voor de weer-
gave van de noten. Druk op het veld dat voor uw toe-
passing beter uitkomt (deze keuze heeft geen invloed
op het octaaf waarin de noten worden afgespeeld –
ze geldt enkel voor de grafische weergave).
Bepaal met de knopicoontjes van de PITCH-regel
welke nootnamen er naast de nootsymbolen moeten
verschijnen:
[OFF] betekent dat de nootnamen niet getoond wor-
den; [A,B,C] vertegenwoordigt het Angelsaksische/
Duitse/Nederlandse systeem; [DO,RE,MI] tenslotte
slaat op het Franse/Italiaanse systeem.
Met de knopicoontjes in de DRUM RANGE-regel kunt
u bepalen welke noten van het drumspoor (meestal
spoor 10) er mogen worden getoond. [FILTER] bete-
kent dat u alleen de noten met de nummers 35~59
ziet. [FULL] betekent daarentegen dat alle noten afge-
beeld worden.
Deze instelling wordt alleen gehanteerd, als u voor
één van de twee TRACK-velden “10” c.q. het nummer
van een spoor kiest dat een drumpartij bevat. De
meeste drumpartijen hanteren uitsluitend de noot-
nummers 35~59.
(7) Druk op [Back] om weer de partituur te zien.
Indien nodig, kunt u opnieuw naar de “OPTIONS”-
pagina gaan om minder overtuigende instellingen te
corrigeren.
Opnemen van uw muziek
E-60/E-50 Music Workstation
r
41
Opnemen van uw muziek
U kunt uw muziek in de vorm van “Songs” opnemen die
in het interne geheugen, op een geheugenkaart of op
een diskette kunnen worden opgeslagen.
Voor de opname kunt u kiezen uit twee benaderingen:
A
Alles samen opnemen
Dit is de eenvoudig aanpak: u drukt op de [REC¥∏]-
knop, u stelt de E-60/E-50 in zoals hij tijdens de
opname moet klinken (met of zonder Arranger bv.) en
u begint te spelen.
B
Elk spoor apart opnemen
Deze aanpak betekent dat u eerst de drumpartij (bv.)
opneemt, daarna de bas, vervolgens een pianopartij
enz. Hiervoor moet u met de 16-sporen sequencer
werken (zie blz. 123).
U kunt deze twee benaderingen echter ook met
elkaar combineren door eerst volgens schema (A) te
werken en daar dan met aanpak (B) partijen aan toe
te voegen c.q. bestaande partijen te vervangen.
Laten we beginnen met de eenvoudigste werkwijze:
Opnemen met Style-begeleiding
In dit voorbeeld willen we tonen hoe u uw solospel en
de Arranger-begeleiding kunt opnemen.
(1) Druk op de [REC¥∏]-knop (hij knippert).
Opgelet: Wanneer u op de [REC¥∏]-knop drukt en de opname
start (zie verderop), wordt het song-RAM-geheugen gewist. Sla
de huidige song dus op alvorens een nieuwe opname te starten
(zie blz. 44).
(2) Druk op de EASY SETTING [ARR]-knop.
(3) Kies een Music Style (zie blz. 25) en een klank voor
uw rechterhand (zie blz. 27).
U kunt ook op een ONE TOUCH-knop drukken en een
Style kiezen. Dan hoeft u geen klank voor de rechter-
hand te kiezen (stap (3)), omdat dat automatisch
gebeurt. Zie ook blz. 27.
Schakel nog andere Keyboard-parts in door op hun
PART ON/OFF-knop te drukken, als u de melodie met
één of verschillende klanken wilt dubbelen.
Opgelet: In plaats van al deze stappen uit te voeren kunt u
ook gewoon een User Program met de passende instellingen
kiezen (blz. 89).
(4) Om uw song met een introductie te beginnen,
moet u op de [INTRO]- en een VARIATION-knop [1]~
[4] drukken.
(5) Druk op de [START÷STOP]-knop om de opname te
starten.
De Recorder telt nu één maat af. Daarna beginnen de
Arranger-weergave en de opname.
Opgelet: Zie blz. 59 voor meer details i.v.m. de aftel.
(6) Speel met de linkerhand de Arranger-akkoorden en
met de rechterhand de melodie.
Opgelet: U kunt ook de speelhulpen van de E-60/E-50 gebrui-
ken. Zie ook blz. 48.
(7) Stop de opname op één van de volgende manieren:
Druk op de [END/RIT]- en een VARIATION [1]~[4]-knop.
De Arranger speelt nu een Ending-patroon. Zodra dat
afgelopen is, stoppen de Arranger-weergave en de
opname.
Druk op de [START÷STOP]-knop. Hierdoor stopt u de
Arranger-weergave en de opname.
Druk op de [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop. Hierdoor stopt u
de Arranger-weergave en de opname.
Beluisteren van uw song
Waarschijnlijk wilt u de song nu beluisteren. Als u hem
goed vindt, moet u hem nu meteen opslaan (zie “Song
opslaan” op blz. 44).
(8) Druk op de RECORDER [TOP¥|√]-knop.
De Recorder keert nu terug naar het begin van uw
nieuwe song.
(9) Druk op de [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop om de weergave
te starten.
Opgelet: Zie “Song/Arranger Start Priority” op blz. 196, als de
weergave niet start.
(10) Druk nog een keer op [PLAY÷STOP¥®÷ª] om de weer-
gave te stoppen, en op [TOP¥|√] om naar het begin
terug te keren.
ARR ORGAN
START
STOP
BWD
TOP
Eerste kennismaking
42
r
E-60/E-50 Music Workstation
Opnemen zonder begeleiding
Laten we nu kijken hoe je zonder begeleidingsautomaat
kunt opnemen. Hier zou u de Arranger op een later tijd-
stip kunnen starten (bv. naar de geïmproviseerde intro):
hij loopt altijd synchroon met het songtempo.
(1) Druk op de [REC¥∏]-knop (indicator knippert).
Opgelet: Wanneer u op de [REC¥∏]-knop drukt en de opname
start (zie verderop), wordt het song-RAM-geheugen gewist. Sla
de huidige song dus op alvorens een nieuwe opname te starten
(zie blz. 44).
(2) Druk op de EASY SETTING [PIANO]-knop.
Om een gitaarpartij van de Guitar-mode op te nemen
moet u op de EASY SETTING [GUITAR]-knop drukken.
(3) Stel met de [√SLOW][FAST®]-knoppen, de [TAP]-
knop of (als de hoofdpagina afgebeeld wordt) het
[DATA÷ENTRY]-wiel het gewenste tempo in.
(4) Kies de Style waarmee u later eventueel wilt wer-
ken (zie blz. 25). Kies bovendien een klank voor uw
solospel (zie blz. 27).
Opgelet: In plaats van al deze stappen uit te voeren kunt u
ook gewoon een User Program met de passende instellingen
kiezen (blz. 89).
(5) Druk op de [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop om de opname
te starten.
De Recorder telt nu één maat af. Daarna begint de
opname.
Opgelet: Zie blz. 59 voor meer details i.v.m. de aftel.
(6) Begin te spelen.
(7) Druk op de [START÷STOP]-knop om de Arranger-
weergave te starten.
(8) Als de Style-weergave vóór het einde van de song
moet stoppen, drukt u hetzij op de [END÷RIT]-, het-
zij op de [START÷STOP]-knop.
De Arranger stopt, maar de opname loopt nog door.
Dit laat u toe aan het einde zonder begeleiding te
improviseren.
(9) Druk op de [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop om de opname
te stoppen.
(10) Zie “Beluisteren van uw song”.
Partijen toevoegen
Ziehier hoe u een minder geslaagde partij kunt over-
doen of bijkomende partijen aan een bestaande song
kunt toevoegen.
Laten we eerst even kijken wat we al opgenomen heb-
ben – en waar:
We zijn begonnen met Arranger-begeleiding, zodat de
volgende sporen nu data zouden kunnen bevatten (niet
alle Styles hanteren alle 8 sporen die de Arranger simul-
taan kan afspelen):
Als u ook één of meerdere Keyboard-parts opgenomen
hebt, bevinden die zich op de volgende sporen:
UP1/2 en LWR kunnen ook voor bijkomende drum-
partijen worden gebruikt, wanneer u er een Drum Set
(TONE [DRUMS]-knop) aan toewijst.
Voor het volgende gaan we ervan uit dat u de melo-
die met de UP1-part (spoor 4) ingespeeld hebt en
daar nu met de LWR-part wat akkoorden aan wilt
toevoegen.
(1) Kijk eerst op welk spoor u moet opnemen.
Zie de tabellen hierboven. Voor ons voorbeeld gaan
we spoor 11 (LWR) gebruiken.
(2) Druk op de RECORDER [16-TRK¥SEQ.]-knop.
REC
GUITAR PIANO
PLAY
STOP
Arranger-part Recorderspoor
ADR 10
ABS 2
ACC1 1
ACC2 3
ACC3 5
ACC4 7
ACC5 8
ACC6 9
Keyboard-part Recorderspoor
UP1 4
UP2 6
LWR 11
MBS 12
MELODY INT 15
16-TRK
SEQ.
Opnemen van uw muziek
E-60/E-50 Music Workstation
r
43
U hebt zonet de gedetailleerdere opnamefunctie (de
“sequencer”) geactiveerd. Het display verandert in:
De balken in de rechterhelft van het display duiden
de sporen aan die al data bevatten.
(3) Druk op de RECORDER [REC¥∏]-knop.
Het display verandert in:
(4) Druk op het [REC¥TRK]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen het
spoor waarop u wilt opnemen.
Kies voor ons voorbeeld “11”.
Druk, indien nodig, op het [REC¥TYPE]-veld en kies
met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knop-
pen “LWR”.
(5) Wijs aan het voor de opname gekozen spoor de
gewenste klank toe.
Zie “Klanken kiezen voor de Keyboard-parts” op
blz. 27. U kunt ook op het klavier spelen om uit te
maken of de gekozen klank bij de sfeer van het num-
mer past.
(6) Stel in wat er precies moet worden opgenomen
door op de betreffende RECORDING SELECT-knopi-
coontjes te drukken.
(7) Schakel voor dit voorbeeld NOTE, CONTROL
CHANGE, PROGRAM CHANGE en PITCH BEND in.
Zie blz. 126 voor meer details.
(8) Druk op de RECORDER [TOP¥|√]-knop.
De sequencer keert terug naar het begin van de song
(maat “1”).
(9) Druk op de [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop.
De sequencer telt nu één maat af. Daarna begint de
opname.
Opgelet: Zie blz. 59 voor meer details i.v.m. de aftel.
(10) Speel de nieuwe partij.
(11) Druk op de RECORDER [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop om
de opname te stoppen.
Het display verandert in:
Het spoor, dat de nieuwe partij bevat, herkent u aan
de lichte achtergrond in de linker kolom. Ook die
regel bevat nu een horizontale balk om duidelijk te
maken dat het spoor data bevat.
(12) Beluister uw song (blz. 41).
Als u tevreden bent, moet u hem opslaan. Wilt u er
nog wat aan sleutelen, zie dan “Partijen toevoegen”
op blz. 42.
In stap (3) moet u dan echter op het [REC¥MODE]-
veld drukken en met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de
[DEC]/[INC]-knoppen “Replace” kiezen.
Opgelet: Zie blz. 129 als u maar enkele noten of andere instel-
lingen van uw song wilt veranderen (wat we “editen” noemen).
REC
BWD
TOP
PLAY
STOP
Eerste kennismaking
44
r
E-60/E-50 Music Workstation
Song opslaan
Een song die u opslaat, verandert in een Standard MIDI
File die u natuurlijk met de E-60/E-50, maar ook met
andere SMF-compatibele sequencers kunt afspelen.
Nieuwe of gewijzigde songs kunt u op twee manieren
opslaan:
Via de [DISK¥&¥MEDIA]-knop en het bijbehorende
menu (zie blz. 176).
Door, op de 16-track Sequencer-pagina, op het
[SAVE]-veld te drukken.
Opgelet: Als u de 16-track Sequencer-pagina verlaat door op
de [EXIT]-knop te drukken, beeldt het display de boodschap
“Song has been changed…” af om u te vragen of u de doorge-
voerde wijzigingen wilt opslaan. Druk op het [YES]-veld en zie
de volgende stappen.
Hier gaan we u tonen hoe u uw song via het [SAVE]-
veld opslaat.
(1) Druk, op de “16-track Sequencer”-pagina, op het
[SAVE]-veld.
Het display antwoordt nu met:
(2) Geef aan waar uw song moet worden opgeslagen:
Druk op het [INTERNAL¥MEMORY]-veld om het
interne geheugen van de E-60/E-50 (een 16MB-
opslagmedium dat op een harde schijf lijkt) te kiezen.
Stop een diskette in de drive en druk op het
[FLOPPY]-veld.
Druk op het [EXTERNAL¥MEMORY]-veld. Deze optie
is alleen beschikbaar, als de PCMCIA-poort van de
E-60/E-50 een geheugenkaart bevat.
Als uw diskette of geheugenkaart niet lijkt te werken,
moet u z eerste formatteren en het vervolgens
opnieuw proberen. Zie “Format” op blz. 181.
Opgelet: Als u de data onder de huidige of de automatisch
voorgestelde naam (“New Song”) wilt opslaan, hoeft u de stap-
pen (4)~(5) niet uit te voeren.
U moet de song zelfs twee namen geven: een SONG
NAME en een FILE NAME. De FILE NAME is de naam
die de E-60/E-50 toelaat de betreffende song te iden-
tificeren. De SONG NAME daarentegen wordt in de
Song Finder getoond.
(3) Druk op het [SONG¥NAME]-knopicoontje.
(4) Voer de naam in:
Breng de cursor met [ø] en [˚] naar de gewenste posi-
tie.
Kies via de alfanumerieke velden in het display een
teken voor de gekozen positie. Vaak moet u het
betreffende veld verschillende keren indrukken om bij
het benodigde teken uit te komen.
Met het [A/a]-veld kiest u afwisselend hoofd- en
kleine letters.
Druk op het [Delete]-veld om het door de cursor aan-
geduide teken te wissen. Houd het even ingedrukt
om alle tekens te wissen.
Druk op [Space] om een spatie in te voeren.
Druk op [Insert] om op de huidige plaats een nieuwe
positie in te voegen. Alle tekens achter deze positie
verhuizen dan één vakje verder naar rechts.
(5) Druk op het [FILE¥NAME]-veld en voer de bestands-
naam voor de song in.
Hier kunt u maar 18 tekens maar alleen hoofdletters.
(6) Druk op het [EXECUTE]-veld om uw song weg te
schrijven.
Het display geeft nu eerst te kennen dat de data
weggeschreven worden en keert daarna terug naar
de “SAVE SONG”-pagina.
(7) Druk op de [EXIT]-knop om naar de hoofdpagina
terug te gaan, of op RECORDER [16-TRK¥SEQ.] om
nog andere sporen op te nemen.
Namen invoeren
Arranger-, Piano-, Organ- en Guitar-mode
E-60/E-50 Music Workstation
r
45
4. Over de Keyboard-modes
De KBD MODE-instelling is de meest belangrijke parameter van de E-60/E-50, omdat u daarmee bepaalt welke parts (of
klanken) en secties kunnen worden bespeeld. Hoewel u deze parameters met de EASY SETTING-knoppen automatisch
instelt, verdient het aanbeveling om even stil te staan bij het KBD MODE-concept.
Arranger-, Piano-, Organ- en
Guitar-mode
De E-60/E-50 biedt vier belangrijke klaviermodes:
ARRANGER, PIANO, ORGAN en GUITAR. Die selecteert
u via de knoppen EASY SETTING [ARR], [ORGAN],
[GUITAR] en [PIANO]. De tweede mode, ORGAN, con-
figureert de E-60/E-50 voor het spelen van orgelmu-
ziek. De Guitar-mode maakt van uw E-60/E-50 een
virtuele gitaar (zie blz. 29).
In de regel vormt het drukken op [ARR], [GUITAR],
[PIANO] of [ORGAN] een goed uitgangspunt voor iets
gespecialiseerdere instellingen. Kies ARR (of ORG), als
u de automatische begeleidingen nodig hebt en de
akkoordherkenning aan de linker klavierhelft wilt
toewijzen (zie ook blz. 67). Kies PIANO om de PIANO
CHORD-herkenning te activeren.
Opgelet: Door op één van deze knoppen te drukken kiest u
niet alleen een Keyboard Mode, maar ook een reeks andere
instellingen. In bepaalde gevallen worden parts, die u tot dan
hebt gebruikt, plots uitgeschakeld. Bovendien wordt het split-
punt (zie verderop) op “C4” ingesteld wanneer u op [ARR] of
[ORGAN] drukt.
In de ARR-mode wordt het klavier in twee helften
verdeeld. Links kunt u de akkoorden spelen die de
Music Style tijdens de weergave transponeren. In de
rechter helft kunt u daarentegen de melodie over de
Arranger-begeleiding spelen. Aanvankelijk kunt u
deze melodie met de Upper1-part (UP1) spelen. U
kunt daar echter nog andere Parts aan toevoegen om
het geluid voller te maken (“wat aan te dikken”). Zie
blz. 47.
Het klavier wordt in twee helften verdeeld. Het split-
punt bevindt zich bij de C4.
Alleen de UP1-part wordt aan de rechter klavierhelft
toegewezen (zie blz. 26 voor een voorstelling van de
parts).
ZONE= LEFT (blz. 67).
INTELLIGENT-akkoordherkenning (TYPE, blz. 67).
Met één knop (hier [ARR]) kunt u alle belangrijke
parameters voor het werken met de automatische
begeleiding (“Arranger”) instellen.
Met uitzondering van de toevoeging van de LWR-
part levert de EASY SETTING [ORGAN]-mode het-
zelfde resultaat op.
In de PIANO-mode wordt de Upper1-part (UP1) aan
het volledige klavier toegewezen.
Verderop zal u zien dat u niet noodzakelijk met een
pianoklank hoeft te werken.
De EASY SETTING [PIANO]-knop beïnvloedt de vol-
gende parameters:
Whole-mode, enkel UP1 is ingeschakeld.
De “NaturalPiano”-klank wordt aan UP1 toegewezen.
Arranger ZONE= WHOLE (blz. 67). Druk op de
[START÷STOP]-knop om de Arranger te starten en te
stoppen. Zie blz. 25 voor het kiezen van interne
Styles.
Arranger TYPE= PIANO STYLE (blz. 67).
In de ORGAN-mode wordt het klavier eveneens in
twee helften (LW en UP1) verdeeld. Ditmaal is er ech-
ter geen automatische begeleiding. Zoals de naam al
laat uitschijnen, is de Organ-mode voornamelijk voor
het spelen van orgelmuziek bedoeld. Als u hem kiest,
worden dus drie orgelklanken opgeroepen.
Arranger-sturing UP1
Arranger-sturing UP1
E-60
E-50
Upper 1 (UP1) met een pianoklank
Upper 1 (UP1) met een pianoklank
E-60
E-50
Arranger-sturing
+ LWR
UP1
Arranger-sturing
+ LWR
UP1
E-60
E-50
Over de Keyboard-modes
46
r
E-60/E-50 Music Workstation
In de linker klavierhelft kunt u één part voor de
akkoorden (de LWR-part, “Heavy Traffic”) en een
tweede voor de basnoten gebruiken.
Net zoals in de Arranger-mode is er een systeem dat
toelaat om heel gemakkelijk akkoorden met de LWR-
part te spelen. Bovendien kunt u de LWR-noten met-
een na het indrukken van de toetsen weer loslaten,
omdat ze zo lang aangehouden worden tot u andere
noten speelt. De functie, die hiervoor zorgt, heet
“Lower Hold”. Zie blz. 78 om te weten te komen hoe u
ze kunt activeren.
Met de toetsen in de rechterhelft kunt u één of twee
Upper-parts aansturen. Aanvankelijk is UP1 actief.
Deze part gebruikt de “R&B B3”-klank. U kunt ook
een ander splitpunt (dan de “C4”) kiezen.
Om de Organ-mode te kiezen moet u op de EASY
SETTING [ORGAN]-knop drukken.
Split- en Whole-mode
SPLIT Keyboard-mode
Split betekent dat het klavier in twee helften wordt ver-
deeld. In dat geval kunt u in de linkerheft de parts LWR
en MBS en in de rechter helft UP1 en UP2 spelen.
Ziehier wat u moet doen om het klavier te splitsen:
(1) Keer terug naar de hoofdpagina en druk op het
[SPLIT]-veld.
(2) Druk op de PART ON/OFF-knoppen van de parts
(MBS, LWR enz.) die u via het klavier wilt bespelen,
en schakel de niet benodigde parts uit.
De knoppen van de actieve parts lichten op.
Opgelet: Indien nodig kunt u een Hold-functie voor de LWR-
part activeren. Dan volstaat het namelijk om de LWR-akkoor-
den telkens maar even te spelen om ze te laten doorklinken. De
Arranger biedt een vergelijkbare functie (die “ARR Hold” heet).
Zie “Lower Hold” op blz. 78.
Opgelet: Als geen enkele PART ON/OFF-knop oplicht, hoort u
de op het klavier gespeelde noten niet. (U zou de Arranger ech-
ter nog kunnen transponeren.)
Opgelet: Deze instellingen kunt u in een User Program
opslaan en later weer oproepen. Zie blz. 88.
Splitpunt instellen
Wanneer het [SPLIT]-veld “oplicht”, is het klavier in
twee helften verdeeld. Het splitpunt bevindt zich bij
de C-toets onder het display. Die toets heet “C4”:
Dit splitpunt geldt zowel voor het akkoord-herken-
ningsgebied van de Arranger als de splitsing tussen
LWR en UP1/2.
In bepaalde gevallen past de automatisch gekozen
indeling misschien niet bij uw manier van spelen.
Verander dan het splitpunt:
(1) Druk op het SPLIT-veld in het display.
Het display ziet er ongeveer als volgt uit:
(2) Kies met de velden SPLIT POINT [√][®] het gewenste
splitpunt.
Het instelbereik luidt F1~F#7 (E-60) of C#2~B6
(E-50). De donkere toetsen vertegenwoordigen de
rechterhelft. Het “SPLIT POINT” is de laagste noot van
de rechterhelft.
Opgelet: Deze instellingen kunt u in een User Program
opslaan en later weer oproepen. Zie blz. 88.
LWR, MBS UP1, UP2
LWR, MBS UP1, UP2
E-60
E-50
Arranger-sturing UP1, UP2
Arranger-sturing UP1, UP2
E-50
E-60
Split- en Whole-mode
E-60/E-50 Music Workstation
r
47
Werken in de WHOLE-mode
Whole betekent dat alle toetsen dezelfde part(s) aan-
sturen. Er is dus geen split. U kunt maar liefst 4 parts
aan het volledige klavier toewijzen: MBS, LWR, UP2
en UP1.
(1) Keer terug naar de hoofdpagina en druk op het
[WHOLE]-veld.
Parts in- en uitschakelen
(2) Druk op de PART ON/OFF-knoppen van de parts
(MBS, LWR enz.) die u via het klavier wilt bespelen,
en schakel de niet benodigde parts uit.
De knoppen van de actieve parts lichten op.
Opgelet: Als geen enkele PART ON/OFF-knop oplicht, hoort u
de op het klavier gespeelde noten niet. (U zou de Arranger ech-
ter nog kunnen transponeren.)
Terloops nog dit: zelfs wanneer u het klavier niet
splitst, blijft de Arranger beschikbaar en kan hij dus
worden gebruikt. Zie “Arranger Type (akkoordmode)”
op blz. 67 voor meer details.
Opgelet: Deze instellingen kunt u in een User Program
opslaan en later weer oproepen. Zie blz. 88.
Speelhulpen gebruiken
48
r
E-60/E-50 Music Workstation
5. Speelhulpen gebruiken
Laten we nu kijken naar de speelhulpen van de E-60/
E-50. Deze heten hier ook “Controllers” en dienen voor
het toevoegen van expressie aan de gespeelde noten,
voor het simuleren van glissandi, het buigen van noten
enz. om uw melodieën nóg overtuigender te laten over-
komen.
Pitch Bend en modulatie
De BENDER/MODULATION-hendel links van het klavier
kunt u voor het toevoegen van twee soorten effecten
aan de noten van de Keyboard-parts (Upper, Lower,
M.Bass) gebruiken. U kunt ze zelfs simultaan gebruiken.
(1) Druk de hendel naar de achterkant van de E-60/
E-50 om een vibrato-effect aan de gespeelde
noten toe te voegen.
De modulatie-as kan ook worden gebruikt voor het
kiezen van de snelle en trage Rotary-snelheid (voor
bepaalde [ORGAN]-klanken).
(2) Schuif de hendel naar links om de toonhoogte van
de gespeelde noten tijdelijk te verlagen. Schuif
hem naar rechts om de toonhoogte van uw noten
tijdelijk te verhogen.
Het pitchbend-interval (“Range”) is vast ingesteld op
2 halve tonen.
(3) Laat de hendel weer los, als u het effect niet meer
nodig hebt.
Transpositie
Als u een nummer al lang in een bepaalde toonaard
speelt, zal de Transpose-functie u helpen dit zelfs dan
te doen, wanneer u het nummer in een andere toon-
aard moet weergeven. Op die manier kunt u dus een
zanger of instrument begeleiden die/dat uw toonaard
iets te hoog/laag vindt – en daar u hoeft niet eens uw
vingerzetting voor te veranderen.
(1) Druk op de [TRANSPOSE]-knop of op het
[TRANSPOSE]-veld op de hoofdpagina.
Het display ziet er ongeveer als volgt uit:
(2) Druk in het display op de toets die overeenkomt
met de noot, die u wilt horen, wanneer u een “C”
speelt.
Opgelet: Als u hier “0” kiest, wordt er geen transpositie gehan-
teerd. Uw instelling kan in een User Program worden opgesla-
gen (blz. 88).
(3) Druk op het [KEYBOARD]- en/of [SONG]-veld om
het in te schakelen.
Met deze velden bepaalt u welke Parts door de Trans-
pose-instelling worden beïnvloed:
[KEYBOARD]: De Keyboard-parts worden getranspo-
neerd. Omdat de toonaard van de Arranger via het
klavier wordt bepaald, worden ook de Style-partijen
navenant getransponeerd.
Opgelet: De transpositie geldt nooit voor parts die een Drum
Set aanspreken (noch voor de drumpartij van een song).
[SONG]: Tijdens de Recorder-weergave worden alleen
de songparts getransponeerd.
Hoewel u ook beide opties samen kunt inschakelen,
moet er altijd minstens één van beide actief zijn.
“KEYBOARD” kan bv. van pas komen om enkel de Key-
board-parts te transponeren, zodat u een solo in “uw”
toonaard bij een Standard MIDI File kunt spelen, die
in een andere toonaard staat.
BENDER
MODULATION
Lager Hoger
TRANSPOSE
Octave
E-60/E-50 Music Workstation
r
49
Opgelet: Als u ook de via MIDI ontvangen nootcommando’s
wilt transponeren, moet u “TRANSPOSE RX (On/Off)” op
blz. 192 op “ON” zetten.
(4) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Zolang het interval niet “0” luidt, licht de
[TRANSPOSE]-knop op om duidelijk te maken dat de
Transpose-functie actief is. Om de transpositie weer
uit te schakelen moet u op de [TRANSPOSE]-knop
(c.q. het gelijknamige veld) drukken en vervolgens op
de toets die aan het “0”-interval is toegewezen.
Het transpositie-interval wordt op de hoofdpagina
afgebeeld:
De “–1” slaat op een verhoging van een halve toon,
zodat u telkens een “B” hoort, wanneer u een “C”
speelt. Het betekent ook dat u i.p.v. de “A”, die u mis-
schien speelt, een “Ais” (of “Bes/si bemol”) hoort.
Global Transpose
Er is ook een “overkoepelende” transpositieparameter
die voor alle secties van de E-60/E-50 geldt. De waarde
ervan wordt bij het Transpose-interval (evenals de User
Program-transpositie) opgeteld tot u hem weer op “0”
zet of de E-60/E-50 uitschakelt.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [TUNING]- en daarna op het
[MASTER¥TUNE]-veld.
(3) Stel de gewenste transpositie in met het [√≈ƒ]- of
[≈®]-veld.
Het instelbereik luidt –6~0~5 halve tonen. Deze
instelling geldt voor alle secties en alle User Pro-
grams.
Octave
De Octave-functie is nog zo’n nuttige parameter waar-
mee u de toonhoogte van de gekozen part in octaaf-
stappen (12 halve tonen) kunt veranderen.
U zou deze functie kunnen gebruiken voor solo’s waar u
met de UP1- en UP2-part dezelfde klank aanstuurt,
maar wel wilt dat de UP2-part een octaaf boven of
onder UP1 weerklinkt. Een andere zinnige toepassing
van deze parameter is het aansturen van de “bijgelui-
den” van bepaalde klanken.
Dit werkt waarschijnlijk alleen, wanneer u een Key-
board-part (MBS, LWR, UP2, UP1) gebruikt zonder het
klavier te splitten (blz. 47). Als u namelijk de SPLIT-
mode kiest, kunt u links alleen een beperkt aantal noten
spelen (tot aan het splitpunt). Voor de “herrie” moet u
de instelling “–3” kiezen. Dit betekent echter ook dat u
de “echte” noten helemaal rechts moet spelen, omdat
de volledige Part/Tone lager getransponeerd wordt.
Deze parameter komt tevens van pas, wanneer u
klanken van een Drum Set wilt aansturen, die niet
beschikbaar zijn zolang het klavier normaal staat
ingesteld. Onthoud verder dat het klavier 61 (E-50)
c.q. 76 toetsen (E-60) telt, terwijl talrijke Drum Sets
klanken voor alle 128 mogelijke MIDI-noten bevatten.
EXIT
MENU
C2
C3
OCTAVE= 1
OCTAVE= 0
C2
C3
Speelhulpen gebruiken
50
r
E-60/E-50 Music Workstation
(1) Kies met de TONE ASSIGN-knoppen de Keyboard-
part, die u in octaafstappen wilt transponeren.
(2) Zorg dat de hoofdpagina wordt afgebeeld door
verschillende keren op de [EXIT]-knop te drukken.
(3) Stel met de velden OCTAVE [ß][†] het gewenste
interval (tot 4 octaven hoger of lager) in.
(4) Herhaal dit, indien nodig, voor de andere Key-
board-parts.
Key Touch (aanslaggevoeligheid)
Het klavier van de E-60/E-50 is ook aanslaggevoelig.
Zodoende kunt u de klankkleur en het volume van de
Keyboard-parts via uw manier van spelen variëren.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [SPLIT≈&≈TOUCH]- en daarna op het
[KEY¥TOUCH]-veld.
(3) Druk op een veld in de PARTS-kolom om de Key-
board-part te selecteren wiens aanslaggedrag u
wilt wijzigen.
(4) Druk op een veld in de CURVE-kolom om de aan-
slaggevoeligheid in te stellen:
[LOW]: Kies deze optie, als u van een elektronisch
orgel komt of als u gewoon wilt dat de parts nauwe-
lijks op aanslagverschillen reageren.
[MID]: Medium aanslaggevoeligheid. Het klavier rea-
geert duidelijk op aanslagverschillen, maar u bereikt
sneller het maximale volume dan met “HIGH”. (Dit is
de voorgeprogrammeerde instelling.)
[HIGH]: Kies deze instelling voor een maximale
expressiviteit. Zelfs kleine aanslagvariaties leveren
betrekkelijk grote volumeverschillen op. Dat impli-
ceert echter ook dat u harder moet aanslaan om het
maximumvolume te bereiken.
[FIXED]: Druk op dit veld om de aanslaggevoeligheid
uit te schakelen, wanneer u ze niet nodig hebt. Dan
wordt een vaste aanslagwaarde (“100” of de waarde
die u zelf instelt) gehanteerd. De vaste aanslag-
waarde kunt u wijzigen:
Druk op het displayveld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de
aanslagwaarde, die voor alle gespeelde noten moet
worden gehanteerd (1~127).
“1” is uitzonderlijk laag (meestal onhoorbaar), terwijl
“127” aan de maximale aanslagkracht beantwoordt
(luide, heldere noten).
Velocity Switch (Min en Max)
U kunt de kleinste (MIN) en grootste (MAX) aanslag-
waarde instellen waarmee de geselecteerde part kan
worden aangestuurd. Dat is waarschijnlijk alleen zinvol,
wanneer u twee Keyboard-parts tegelijk gebruikt. Ver-
ander deze waarden niet, als u niet van plan bent om
een “complementaire” part te gebruiken, omdat u zich
anders afvraagt waarom bv. de LWR-part alleen bij een
relatief hoge aanslagwaarde hoorbaar is.
“MIN” en “MAX” kunt u zo instellen dat één part klinkt,
als de andere niets doet en vice versa. Zoiets laat dus
toe om twee verschillende klanken aan te sturen. Laten
we even een voorbeeld bekijken:
Beide parts moeten ingeschakeld zijn. Bij de boven-
staande instellingen hoort u bij aanslagwaarden tus-
sen 1 en 105 (laag tot betrekkelijk hoog) bv. de Ban-
doneon, terwijl waarden boven 106 alleen de viool
aansturen.
Natuurlijk zijn er nog tal van andere mogelijkheden,
zo bv. MIN= 80/MAX= 127 voor de MELODY INTELL-
part (blz. 62), wat betekent dat u de automatische
harmonieën alleen op momenten hoort, wanneer u
dat echt wilt.
MENU
Part Min Max Klank
UP1 1 105 Bandoneon 2 ([ACCORDION], P1)
UP2 106 127 Folk Violin 2 ([STRINGS], P2)
Master Tune
E-60/E-50 Music Workstation
r
51
(5) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Master Tune
Dit is eigenlijk geen speelhulp. Hiermee kunt u de stem-
ming van uw E-60/E-50 aanpassen aan die van moei-
lijk te stemmen akoestische instrumenten.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [TUNING]- en daarna op het
[MASTER¥TUNE]-veld.
(3) Stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel de gewenste stem-
ming in.
De fabrieksinstelling luidt “440.0”. Die kunt u weer
oproepen door op het [440.0Hz]-veld te drukken.
(4) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Zie blz. 49 voor de “Global Transpose”-parameter.
D Beam-controller gebruiken
(E-60)
De D Beam-controller laat toe verschillende muzikale
aspecten te beïnvloeden of iets aan uw muziek toe te
voegen door uw hand, hoofd enz. in de lucht te bewe-
gen. Dat moet u echter wel op een afstand van ten
hoogste 40cm boven de twee “ogen” doen. Uw bewe-
gingen worden dan vertaald in muzikale expressie. De
E-50 heeft geen D Beam-controller.
Laten we eerst de DJ GEAR-functies uitproberen.
(1) Druk op de D BEAM-knop die aan de benodigde
functie toegewezen is (hier de [DJ¥GEAR]-knop):
Zodoende activeert u de D Beam-controller, terwijl
het display er als volgt uitziet:
Deze pagina kunt u ook oproepen door op de
[MENU]-knop‰ [D¥BEAM]-veld‰ [DJ¥GEAR]-veld te
drukken. Maar de eerste methode werkt veel sneller.
(2) Start de weergave van een Style (blz. 22) of song
(blz. 35).
(3) Laat uw hand boven de “ogen” van de D Beam zak-
ken en til ze weer op.
U hoort nu het “VinylRPM”-effect. Laten we nu een
beetje “scratchen”…
(4) Druk op het [SCRATCH]-veld.
(5) Beweeg uw hand weer boven de D Beam.
Nu zou u een scratchgeluid moeten horen.
Probeer ook een aantal andere effecten uit door op
het betreffende veld ([SOUND¥EFX], [INSTRUMENTS]
of [CONTROL]) te drukken en één van de beschikbare
opties te kiezen.
EXIT
MENU
Speelhulpen gebruiken
52
r
E-60/E-50 Music Workstation
(6) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
D Beam-functies
De D Beam-controller is met twee sensoren uitgerust
die bewegingen (bv. van een hand of ander lichaams-
deel) kunnen “zien”. De zo gemeten posities worden in
MIDI-commando’s vertaald en zorgen dan dat de geko-
zen parameter wordt beïnvloed.
(1) Om een functie aan de D BEAM toe te wijzen zon-
der ze meteen te selecteren moet u de D BEAM-
knop ingedrukt houden via dewelke u de betref-
fende functie kunt kiezen.
Om de functie daarna te activeren moet u de betref-
fende knop heel even indrukken.
Er zijn 4 groepen (DJ GEAR, SOUND EFX, INSTRUM. en
CONTROLS).
(2) Druk op het veld dat overeenkomt met de
gewenste instelling (zie verderop).
(3) Kies met de beschikbare velden ([DJ≈GEAR],
[SOUND≈EFX], [INSTRUM] en [CONTROLS]) ook de
andere groepen en wijs daar eveneens de gewenste
functie aan toe.
De toewijzingen van alle vier groepen (DJ GEAR,
SOUND EFX, INSTRUM, CONTROLS) kunnen in een
User Program worden opgeslagen, zodat u ook tij-
dens het spelen tussen de groepen kunt omschakelen
– en toch altijd bij uw favoriete instellingen uitkomt.
Vinyl RPM—Laat toe om het geluid te simuleren dat u
hoort wanneer u een vinylplaat met de hand voor- en
achteruit draait om de juiste plaats voor het starten van
de weergave te vinden (“Cue”).
Cutting—Dit is een bijzonder krachtig filter waarmee u
de hoge frequenties op een ritmische manier (net zoals
een DJ) kunt onderdrukken.
TT Motor—Simuleert het effect dat u hoort, wanneer u
een pickup plots stopt: de snelheid neemt af, terwijl de
toonhoogte daalt en het geluid doffer wordt.
Scratching—De D Beam kan voor het toevoegen van
scratchgeluiden worden gebruikt. Dat kent u, niet
waar…?
Tape Rewind—Simuleert het geluid dat u hoort, wan-
neer u een cassette tijdens de weergave terugspoelt (de
muziek wordt op hoge snelheid achterstevoren afge-
speeld).
Hier kunt een “geluidseffect” aan uw muziek toevoe-
gen. We gaan die hier niet allemaal beschrijven: pro-
beer ze gewoon even uit!
Indien nodig, kunt u met [PAGE¥1]~[PAGE¥3] naar een
andere pagina gaan.
In dit geval speelt de D Beam muzikale noten. De
toonhoogte en de akkoorden van die patronen kunt u
bepalen door op het klavier de gewenste noten te
spelen. Probeer de beschikbare opties even uit. Zo
beseft u het snelst waar ze voor staan en hoe ze klin-
ken.
Kies met het [PAGE¥1]- en [PAGE¥2]-veld een andere
pagina.
De opties op deze pagina laten toe één van de E-60-
functies te beïnvloeden:
Indien nodig, kunt u met [PAGE¥1]~[PAGE¥4] naar een
andere pagina gaan.
DJ Gear
EXIT
Sound EFX
Instrum
Controls
D Beam-controller gebruiken (E-60)
E-60/E-50 Music Workstation
r
53
Opgelet: Als u de D Beam-controller samen met de Arranger
wilt gebruiken, activeert u het best de Hold-functie (blz. 67).
Start/Stop Style—Naar gelang de momentele status van
Arranger (aan of uit) kunt u ze met één beweging binnen
de straal van de D Beam stoppen (of starten) en met een
tweede beweging weer starten (stoppen).
Start/Stop Song—Naar gelang de momentele status van
de Recorder (aan of uit) kunt u ze met één beweging
binnen de straal van de D Beam stoppen (of starten) en
met een tweede beweging weer starten (stoppen).
Fade In—“Fade In” is een functie, die u misschien af en
toe eens wilt gebruiken. “Fade In” betekent dat het
volume van de Arranger- en Keyboard-parts stilaan
opkomt, wat de indruk wekt dat de muziek al even aan
het lopen is, maar nu pas hoorbaar wordt. Het volume
wordt dus automatisch op “0” gezet en dan geleidelijk
aan verhoogd tot het de met de MASTER [VOLUME]-
regelaar ingestelde waarde bereikt.
Fade Out—Fade Outs zijn bijzonder in trek in de popmu-
ziek – en de E-60 laat dan ook toe een nummer op
dezelfde manier te beëindigen als het origineel. Om dat
te doen, moet u een hand binnen de straal van de D
Beam houden. Het volume daalt geleidelijk aan tot het
de waarde “0” bereikt.
Auto Fill—Hiermee kunt u de [AUTO¥FILL¥IN]-knop (en
functie) in- en uitschakelen.
Fill Up—Hiermee kiest u de Fill-In waarmee u naar de
volgende variatie (bv. van MAIN “1” naar “2”) gaat. Deze
functie kunt u maximaal drie keer gebruiken om bij het
meest complexe niveau (“Variation 4”) te belanden.
Gebruikt u de D Beam daarna opnieuw, dan gebeurt er
echter niets. U kunt dus niet teruggaan naar het laagste
niveau (“Variation 1”).
Fill Down—Hiermee kiest u de Fill-In waarmee u naar de
vorige variatie (bv. van MAIN “2” naar “1”) gaat. Deze
functie kunt u maximaal drie keer gebruiken om bij sim-
pelste niveau (“Variation 1”) te belanden. Gebruikt u de D
Beam daarna opnieuw, dan gebeurt er echter niets. U
kunt dus niet teruggaan naar het hoogste niveau (“Vari-
ation 4”).
ADrum On/Off—Kies deze instelling om met de D Beam-
controller de ADrums-part in- of uit te schakelen. Er zijn
ook een aantal gecombineerde aan/uit-opties (zie ver-
derop).
ABass On/Off—Kies deze instelling om met de D Beam-
controller de ABass-part in of uit te schakelen.
Accomp On/Off—U kunt de D Beam-controller voor het
in- en uitschakelen van de begeleidingspartijen (ACC1~
6) gebruiken.
ABs+ADr On/Off—Kies deze instelling als u de D Beam
wilt gebruiken voor het in- en uitschakelen van de
ABass- en ADrums-partij.
ABs Acc On/Off—Kies deze instelling als u de D Beam
wilt gebruiken voor het in- en uitschakelen van de
ABass- en ACC1~6-partijen.
ADr Acc On/Off—Kies deze instelling als u de D Beam
wilt gebruiken voor het in- en uitschakelen van de
ADrums- en ACC1~6-partijen.
Tempo Up—Kies deze optie om het Arranger- of Recor-
der-tempo op te kunnen voeren. Door uw hand buiten
het bereik van de D Beam te houden keert u terug naar
de vorige tempowaarde.
Tempo Down—Kies deze optie om het Arranger- of
Recorder-tempo te verminderen. Door uw hand buiten
het bereik van de D Beam te houden keert u terug naar
de vorige tempowaarde.
Opgelet: Opties met een “º” gelden alleen voor de momen-
teel actieve Keyboard-parts.
Arranger RIT Tempo—Hiermee start u de RIT-functie
van de Arranger (blz. 69).
Arranger ACC Tempo—Hiermee start u de ACC-functie
van de Arranger (blz. 69).
Reset/Start Tempo—Met deze functie zorgt u dat de
Arranger naar de eerste tel van het Style-patroon
springt, wanneer u de D Beam-controller gebruikt. Maak
er gebruik van, wanneer u een zanger(es) moet begelei-
den die niet echt ritmevast is, zodat de Arranger plots
“achter begint te lopen”.
Break Mute—Bij elke handbeweging wordt de Arranger-
weergave tot aan het begin van de volgende maat uitge-
schakeld. Dat komt van pas voor rock’n’roll-songs.
Pitch Upº—Door uw hand boven de D Beam te bewegen
genereert u een waarde tussen “64” (geen pitchbend) en
“127” (maximale opwaartse buiging). Zodra u uw hand
uit de straal van de D Beam haalt (verder dan ±40cm
boven de “ogen” of verder naar links/rechts), keert de
waarde terug naar “64” (geen pitchbend). Het maximale
buigingsinterval bedraagt twee halve tonen.
Pitch Downº—Door uw hand boven de D Beam te bewe-
gen genereert u een waarde tussen “64” (geen pitch-
bend) en “0” (maximale neerwaartse buiging). Zodra u
uw hand weer uit de straal van de D Beam haalt, keert de
waarde terug naar “64” (geen pitchbend).
D Modulationº—Kies deze functie om de D Beam te
gebruiken als plaatsvervanger voor de modulatiefunctie
van de Bender/Modulation-hendel.
Cut&Reso Upº—(Alleen voor Upper1 en/of 2) Door uw
hand over de D Beam te bewegen kunt u de helderheid
(“TVF Cutoff”, blz. 105) van de Upper1/2-part wijzigen.
De “Resonance”-parameter wordt op “+63” (maximum)
gezet, terwijl de filterfrequentie tussen “0” (geen wijzi-
ging) en “+63” (maximale verhoging) kan worden veran-
derd. Op die manier zorgt u voor interessante filtereffec-
ten die vooral belangrijk zijn voor Dance/Techno-muziek.
Als u uw hand weer uit de straal van de D Beam haalt,
hanteren de Resonance- en TVF Cutoff-parameter weer
de opgeslagen waarde (“0”= geen wijziging).
Opgelet: Als “TVF Cutoff” al op “+63” staat ingesteld, kunt u
die waarde niet meer met de D Beam-controller verhogen.
In dat geval hebt u waarschijnlijk meer aan de volgende
optie. Onthoud bovendien dat bepaalde klanken al de hoog-
ste TVF Cutoff-waarde hanteren, zodat u het filter niet nog
verder kunt openen.
Cut&Reso Downº—(Alleen voor Upper1 en/of 2) Door
uw hand over de D Beam te bewegen kunt u de helder-
heid (“TVF Cutoff”, blz. 105) van de Upper1/2-part wijzi-
gen. De Resonance-parameter wordt op “+63” (maxi-
mum) gezet, terwijl de filterfrequentie tussen “0” (geen
verandering) en “–64” (laagste waarde) kan worden ver-
anderd. Als u uw hand weer uit de straal van de D Beam
haalt, hanteren de Resonance- en TVF Cutoff-parameter
weer de opgeslagen waarde (“0”= geen wijziging).
Opgelet: U kunt de “TVF Cutoff”-frequentie niet meer verla-
gen, als de parameter al op “–64” staat ingesteld.
Speelhulpen gebruiken
54
r
E-60/E-50 Music Workstation
Arpeggio Oct 1/2/3—Door uw hand boven de D Beam te
bewegen zorgt u dat er arpeggio’s (gebroken akkoorden)
weerklinken, die berusten op het akkoord dat de song op
dat moment speelt. Naar gelang de hier gekozen instel-
ling strekt de arpeggio zich uit over 1, 2 of 3 octaven.
Opgelet: Vergeet niet een geschikte klank aan de LWR-part
toe te wijzen, die hier als “D Beam-part” fungeert.
Chord Oct 1/2/3—Door uw hand boven de D Beam te
bewegen zorgt u dat de noten, die de song op dat
moment speelt, worden weergegeven. U zou deze func-
tie kunnen gebruiken om uw melodie van koper- of
gitaarsyncopen (“hits”) te voorzien. De aanslagwaarde
van deze accenten luidt “100”. Het cijfer (1, 2 of 3) slaat
op het octaaf van het “toegevoegde akkoord”:
1
= Ab3~
G4,
2
= Ab4~G5 en
3
= Ab5~G6. Zodra uw hand zich bui-
ten het bereik van de D Beam-controller bevindt, stopt
het akkoord weer.
Opgelet: Vergeet niet een geschikte klank aan de LWR-part
toe te wijzen, die hier als “D Beam-part” fungeert.
Minus One—Door uw hand binnen de straal van de D
Beam te houden schakelt u alle partijen van de afge-
speelde song uit, die u op dat moment ook met de
[MINUS¥ONE]-knop (blz. 38) kunt uitschakelen.
Rotary Slow/Fast—Laat toe om afwisselend de hoge en
lage snelheid van het Rotary-effect te kiezen. Dat werkt
alleen, wanneer u het Rotary-algoritme aan de Multi-FX
toewijst.
(4) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Optionele voetschakelaars gebruiken
Sustain-voetschakelaar (HOLD)
De voetschakelaar, die u op de HOLD-connector aan-
sluit, kan voor het aanhouden van de gespeelde noten
(zoals op een akoestische piano) worden gebruikt. Dit
wordt ook wel “Damper” of “sustain” genoemd. Hoewel
u geen andere functies aan deze voetschakelaar kunt
toewijzen, kunt u bepalen wanneer een bepaalde part
rekening moet houden met deze signalen.
De HOLD FOOTSW-functie is alleen voor de volgende
parts beschikbaar: UP1/2, LWR en MBS (als het klavier
niet gesplit is). Als het klavier wél gesplit is, geldt de
Hold-functie alleen voor de uiterst rechtse part. Als u
UP1/2 stapelt (“layer”), geldt het Hold-effect voor deze
Upper-parts. (Dit geldt tevens voor de “Auto”-instel-
ling.)
Bovendien kunt u bepalen of de Melody Intelligence-
functie (MELODY INTELL) Hold-commando’s al dan niet
moet uitvoeren.
Opgelet: Vergeet niet een optionele DP-2, DP-6 of BOSS FS-5U
voetschakelaar op de HOLD-connector aan te sluiten.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [FOOT¥CONTROLLERS]- en daarna op
het [HOLD¥FOOTSW.]-veld.
(3) Kies met de PART-velden de Keyboard-part wiens
HOLD-instelling u wilt veranderen.
(4) Kies met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste functie (“HOLD ASSIGN”):
EXIT
MENU
Optionele voetschakelaars gebruiken
E-60/E-50 Music Workstation
r
55
Auto” betekent dat de betreffende part alleen Hold-
commando’s uitvoert, wanneer hij aan de rechter-
helft of het volledige klavier is toegewezen. “On
betekent dat de betreffende part altijd Hold-com-
mando’s uitvoert, zelfs wanneer hij aan de linker kla-
vierhelft is toegewezen. “Off” tenslotte betekent dat
de part geen Hold-commando’s uitvoert.
(5) Druk, indien nodig, op een ander PART-veld en wij-
zig de HOLD ASSIGN-instelling van de geselec-
teerde part.
(6) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Foot Switch
‰ Belangrijke opmerking: De hieronder besproken
instellingen gelden alleen, wanneer u een optionele
DP-2, DP-6 of BOSS FS-5U voetschakelaar op de FOO-
TSWITCH/EXPRESSION-connector aansluit. Zie “Expres-
sion (Foot Pedal)” op blz. 56, als u daar een zwelpedaal
hebt aangesloten.
Met een tweede voetschakelaar (naast degene, die u op
de HOLD-connector aansluit) kunt u verschillende din-
gen doen. Als u de fabrieksinstelling niet wijzigt, dient
hij voor het starten en stoppen van de Arranger-weer-
gave (“Start/Stop”).
Hier kunt u tevens een Soft- of Sostenuto-functie, c.q.
één van verschillende Hold-functies kiezen. De voet-
schakelaar kan echter telkens maar één functie hebben.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [FOOT¥CONTROLLER]- en daarna op
het [FOOT¥SWITCH]-veld.
(3) Druk op het veld dat beantwoordt aan de functie
die u aan de voetschakelaar wilt toewijzen.
Indien nodig, kunt u met [PAGE¥1]~[PAGE¥3] naar een
andere pagina gaan.
Start/Stop—Starten en stoppen van de Arranger-weer-
gave. Zelfde functie als de [START÷STOP]-knop.
Play/Stop—Starten en stoppen van de Recorder of
16-sporen sequencer. Zelfde functie als de
[PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop.
Intro—Kiest de Intro van het huidige variatieniveau (1~
4) tijdens de Arranger-weergave. Zelfde functie als
[INTRO].
Ending—Kiest het Ending-patroon van het huidige vari-
atieniveau (1~4) tijdens de Arranger-weergave.
Variat 1~4—Met de voetschakelaar kunt u naar het hier
gekozen VARIATION-niveau springen. Dat Style-patroon
wordt dan vanaf de eerstkomende maat gebruikt.
Bass Inversion—Zelfde functie als de [BASS¥INVERS]-
knop (blz. 62).
Arr/M.Bass—Hiermee kunt u de “Arranger Chord”-para-
meter op “Off” (akkoord- en ABS-herkenning uit, zie
blz. 67) zetten en tegelijk de KBD MODE [SPLIT]-knop en
de MBS-part activeren – en vice versa.
Piano/Standard—U kunt tussen de Arranger Chord-
modes Standard en Piano Style afwisselen. Kiest u de
eerste, dan wordt het akkoord-herkenningsgebied
(blz. 67) automatisch op “LEFT” gezet. Activeert u echter
Piano Style, dan wordt de akkoordherkenning automa-
tisch op “WHOLE” gezet. Bovendien wordt de KBD MODE
[WHOLE]-knop ingeschakeld en de Upper1-part wordt
geactiveerd (als hij uit was).
Half Bar on Fill In—Met de voetschakelaar kunt u de
“Half Bar”-functie afwisselend in- en uitschakelen. Som-
mige popsongs in 4/4 bevatten maten, die maar twee
tellen duren, vaak tussen de eerste en de tweede strofe.
In eerste instantie gaat de begeleiding onveranderd
door. Wanneer u de voetschakelaar intrapt, gaat de
begeleiding eerst onveranderd door. Pas wanneer er een
Fill-In of andere MAIN-divisie wordt gestart, treedt de
Half Bar-functie in werking en halveert ze het aantal tel-
len van de gekozen Fill.
Arranger Hold—Laat toe de Arranger Hold-functie in en
uit te schakelen. Zie blz. 67.
Dynamic Arranger—Laat toe de Dynamic Arranger-
functie in en uit te schakelen. Zie ook blz. 68.
Rotary Slow/Fast—Laat toe om afwisselend de hoge en
lage snelheid van het Rotary-effect te kiezen. Dat werkt
alleen, wanneer u het Rotary-algoritme aan de Multi-FX
toewijst.
EXIT
MENU
Speelhulpen gebruiken
56
r
E-60/E-50 Music Workstation
Reset/Start—Met deze functie zorgt u ervoor dat de
Arranger naar de eerste tel van het Style-patroon
springt, wanneer u de voetschakelaar intrapt. Maak er
gebruik van, wanneer u een zanger(es) moet begeleiden
die niet echt ritmevast is, zodat de Arranger plots “achter
begint te lopen”.
Scale Upper—Hiermee wijst u de “Scale Tune”-instelling
(zie blz. 57) aan de Upper-parts toe.
Scale Lower—Hiermee wijst u de “Scale Tune”-instelling
(zie blz. 57) aan de LWR-part toe.
Arr Chord Off—Laat toe de akkoordherkenning van de
Arranger uit te schakelen, zodat u alleen nog de drums/
percussie van de gekozen Style hoort (of kunt gebrui-
ken). Zie ook (blz. 67).
User Prg Up, User Prg Down—Laat toe het volgende
(“Up”) of voorafgaande (“Down”) User Program te kiezen.
Punch In/Out—De voetschakelaar kan voor het in-/uit-
schakelen van de opname in de “Punch In/Out”-mode
worden gebruikt (blz. 126).
Portamento—Hiermee schakelt u de Portamento-func-
tie (blz. 77) in en uit.
Soft, Sostenuto, Hold—De voetschakelaar fungeert als
zacht, sostenuto- of demperpedaal (Hold/Sustain).
“Hold” kunt u ook met een vast toegewezen (maar optio-
nele) DP-2, DP-6 of BOSS FS-5U voetschakelaar bedie-
nen, die u op de HOLD-connector aansluit.
Hold Lower—De voetschakelaar doet hetzelfde als de
LOWER HOLD-functie (zie ook blz. 78).
Minus One—De voetschakelaar dient voor het in-/uit-
schakelen van de Minus One-functie. Zie blz. 38 voor het
kiezen van de optie die bij inschakelen van Minus-One
wordt gehanteerd.
Keyboard Ex UP2/1—Laat toe de UP1-part uit en de
UP2-part in te schakelen – en vice versa.
Opgelet: Als noch UP1, noch UP2 actief zijn, wanneer u de
voetschakelaar intrapt, wordt één van beide ingeschakeld.
Break Mute—Deze functie kan alleen aan een voetscha-
kelaar worden toegewezen. Wanneer u erop drukt, wordt
de Arranger-weergave tot aan het begin van de vol-
gende maat uitgeschakeld. Dat komt van pas voor
rock’n’roll-songs.
Arranger ACC Tempo—Hiermee start u de ACC-functie
van de Arranger (blz. 69).
Arranger RIT Tempo—Hiermee start u de RIT-functie
van de Arranger (blz. 69).
(4) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Expression (Foot Pedal)
Met een optioneel EV-5, EV-7 of BOSS FV-300L pedaal,
dat u op de FOOTSWITCH/EXPRESSION-connector aan-
sluit, kunt u het volume van alle Parts met de voet con-
troleren. Bovendien kunt u het effect van het zwelpe-
daal omkeren en zorgen dat bepaalde parts geen reke-
ning houden met deze commando’s.
Opgelet: De hieronder besproken instellingen gelden alleen,
wanneer u een zwelpedaal op de FOOTSWITCH/EXPRESSION-con-
nector aansluit. Zie “Foot Switch” op blz. 55, als u een voetscha-
kelaar hebt aangesloten.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [FOOT¥CONTROLLER]- en daarna op
het [FOOT¥PEDAL]-veld.
(3) Kies met de ARR PART- en KBD PART-velden de
Arranger- of Keyboard-part wiens instelling u wilt
wijzigen.
(4) Druk, indien nodig, op het [FOOT¥PEDAL¥ASSIGN]-
veld en kies met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de
[DEC]/[INC]-knoppen “Expression”.
Kies “Off”, als de betreffende part geen rekening mag
houden met de stand van het zwelpedaal.
(5) Druk op het [UP]-of [DOWN]-veld en stel met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de
gewenste waarde in.
EXIT
MENU
Scale Tuning
E-60/E-50 Music Workstation
r
57
U zou ook op het [DATA÷ENTRY]-wiel kunnen druk-
ken om het NUMERIC PAD-klaviertje op te roepen.
Voer de gewenste waarde in en druk tenslotte op het
[ENTER]-veld. Indien nodig, kunt u het [Delete]-veld
gebruiken om foute cijfers te wissen alvorens op
[ENTER] te drukken.
[UP] en [DOWN] verwijzen op het volume dat gehan-
teerd wordt, wanneer het pedaal helemaal ingetrapt
([UP], hoogste volume) of omhoog getrokken is
([DOWN], laagste volume).
UP/DOWN (0~127)—Voor de DOWN-positie hoeft u niet
per se de waarde “0” in te stellen. Kiest u namelijk een
andere waarde, dan wordt het volume van de gekozen
parts maar tot aan de “DOWN”-waarde verminderd.
Omgekeerd hoeft u niet altijd “127” als maximale waarde
(voor “UP”) te hanteren.
Opgelet: Als u “Expression” kiest, vertegenwoordigen de
DOWN- en UP-waarde MIDI-expressiecommando’s (CC11).
U zou DOWN ook op “127” en UP op “0” kunnen zet-
ten, zodat een part maar klinkt, wanneer het zwelpe-
daal naar boven wijst. Dit kunt u voor het volgende
effect gebruiken: in plaats van de aanslag voor het
heen en weer gaan tussen de UP1- en UP2-part te
gebruiken (blz. 50), wat een betrekkelijk goede “aan-
slagnauwkeurigheid” vereist, kunt u de respons van
UP2 op het zwelpedaal omkeren, zodat u UP1 niet
hoort, wanneer UP2 wél klinkt – en vice versa.
(6) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Scale Tuning
Een andere handige functie heet “Scale Tuning”. Hier-
mee kunt u oosterse, Aziatische en nog andere toon-
ladders op vrijwel dezelfde manier programmeren als
op een “Oriental Keyboard”.
De E-60/E-50 bevat drie geheugens waarin u eigen
toonladders/stemmingen kunt opslaan. Dit zijn alge-
mene geheugens die voor alle User Programs gelden.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [TUNING]- en daarna op het
[SCALE¥TUNING]-veld.
(3) Kies een Scale Tune-geheugen door op het betref-
fende veld ([MEMORY≈1]~[MEMORY≈3]) te drukken.
De toonhoogte van de volgende noten verandert nu
(“–50” betekent dat de betreffende noot een kwart-
toon lager wordt gestemd):
De toonhoogte van de overige noten verandert ech-
ter niet. De knopicoontjes van de anders gestemde
noten “lichten op”, zodat u meteen weet over welke
noten we praten.
U zal meteen merken dat elke noot maar één keer kan
worden gekozen. Dat komt omdat de ingestelde
stemming voor alle gelijknamige noten geldt. Als u de
EXIT
Memory 1 Memory 2 Memory 3
E (–50)
B (–50)
E (–50)
A (–50)
C# (–50)
F# (–50)
MENU
Speelhulpen gebruiken
58
r
E-60/E-50 Music Workstation
stemming van de “C” verandert, wordt die wijziging
bij alle Cs opgeteld of ervan afgetrokken (C1, C2, C3
enz.).
Als u nu naar de hoofdpagina terugkeert, zal u mer-
ken dat de E-60/E-50 u erop wijst dat de Scale
Tuning-functie nu actief is (“Off”, “On”, “Mem 1~3”):
Maar laten we nog even op deze pagina blijven.
Stemming van andere noten wijzigen
Het wijzigen van de stemming van andere noten dan
degene, die al “oplichten”, is simpel: druk gewoon op
de betreffende knopicoontjes in het display. Om weer
de “normale” stemming voor een noot te kiezen hoeft
u maar op de betreffende displayknop te drukken (die
dooft dan weer).
Om de Scale Tuning-functie uit te schakelen moet u
op alle oplichtende displayknoppen drukken.
Eigen stemmingen programmeren
Als u voor het eerst op een displayknop drukt, daalt
de stemming van de betreffende noot met 50 cent
(kwarttoon, alias “–50”). Misschien wilt u een noot af
en toe ook eens hoger stemmen of een totaal andere
stemming gebruiken:
(4) Druk op het waardeveld van de noot/toets wier
instelling u wilt wijzigen.
Dat veld “licht op”. We hadden het er al over dat de
betreffende noot nu op “–50” (kwarttoon lager)
wordt gezet. U kunt echter eender welke waarde tus-
sen “–64” (nog iets lager dan een kwarttoon) en “63”
(iets hoger dan een kwarttoon omhoog) kiezen.
(5) Stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste toonhoogte in.
U kunt ook op het [DATA÷ENTRY]-wiel drukken en de
waarde via het displayklaviertje instellen.
Als u eerder een [MEMORY]-veld geactiveerd had,
verschijnt er nu een “EDIT”-boodschap om u erop te
wijzen dat de geladen instellingen werden gewijzigd.
(6) Herhaal de stappen (4) en (5) voor de overige
noten wier stemming u wilt veranderen.
Opgelet: Die stemming wordt alleen gehanteerd, als de
betreffende displayknop oplicht. Vergeet dus niet hem te acti-
veren.
(7) Druk op het [UP¥PARTS]- en/of [LW¥PART]-veld om
te bepalen welke Keyboard-parts de Scale Tune-
instellingen moeten hanteren: Upper 1/2 en/of
Lower. U kunt ook beide velden inschakelen. Als
geen van beide oplicht, hanteren alle E-60/E-50-
parts de Scale Tune-instelling.
(8) Druk op het [STYLE¥PARTS]-veld, als alle Style-par-
tijen de Scale Tune-instellingen moeten hanteren.
Nieuwe stemming opslaan
Als u de zonet geprogrammeerde stemming op een
later tijdstip nog eens wilt gebruiken, moet u ze
opslaan – hier heet dat “WRITE”:
(9) Programmeer de stemming, die u wilt opslaan en
schakel de betreffende noten in of uit (zie hierbo-
ven).
(10) Druk op het [WRITE]-veld in de linker bovenhoek
van het display.
Het display ziet er nu als volgt uit:
(11) Druk op een [MEMORY≈1]~[MEMORY≈3]-veld om de
instellingen in het betreffende Scale Tune-geheu-
gen op te slaan.
(12) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Metronoom
E-60/E-50 Music Workstation
r
59
Metronoom
De E-60/E-50 is uitgerust met een metronoom, die voor
verschillende toepassingen van pas komt. Ziehier hoe u
met de metronoom kunt werken:
(1) Druk op de [METRONOME]-knop (licht op).
(2) Start de Arranger- of songweergave om ook de
metronoom te horen.
(3) Druk opnieuw op de [METRONOME]-knop om de
metronoom weer uit te schakelen.
Metronoomparameters
Op de E-60/E-50 kunt u tevens instellen wanneer en
hoe de metronoom moet klinken:
(1) Houd de [METRONOME]-knop ingedrukt.
Het display ziet er nu als volgt uit:
Opgelet: Als noch de Arranger, noch de Recorder/16-sporen
sequencer aan het spelen is, knippert de [METRONOME]-knop
in de maat van het momenteel ingestelde tempo.
(2) Stel de beschikbare parameters naar wens in:
VOLUME LEVEL
Druk op het veld van het gewenste metronoomvo-
lume ([LOW], [MEDIUM] of [HIGH]). Aanvankelijk
wordt [MEDIUM] gehanteerd.
COUNT IN
Met deze parameter kunt u de “Count-In”-functie in-
(d.w.z. “1 BAR” of “2 BAR”) of uitschakelen. Als ze
ingeschakeld is, telt de metronoom eerst één of twee
maten af. Daarna begint de Arranger-weergave.
Opgelet: Deze functie is zelfs beschikbaar wanneer de Sync
Start-functie ingeschakeld is. Speelt u dus een akkoord, dan
begint de Arranger pas na 1 of 2 maten.
[OFF]: De aftelfunctie is uitgeschakeld.
[1¥BAR], [2¥BAR]: Telkens als u de Arranger-weergave
start, telt de metronoom 1 of 2 maten af. Daarna
begint het gekozen Style-patroon te spelen.
Opgelet: De Count-In-functie kunt u ook los van de metro-
noom gebruiken, U hoeft de metronoom dus niet in te schake-
len om de aftel te horen.
MODE
U kunt tevens instellen wanneer de metronoom moet
klinken:
[ALWAYS]: De metronoom telt altijd, zelfs wanneer
de weergave gestopt is. Druk op dit veld, als u de
metronoom de hele tijd door wilt horen (wat bv. tij-
dens het instuderen van een nieuw nummer handig
kan zijn).
[PLAY]: Druk op dit veld, als de metronoom alleen tij-
dens de Arranger- of Recorder-weergave te horen
moet zijn.
[REC]: Druk op dit veld, als de metronoom alleen tij-
dens de Style- of songopname (zie blz.123 en 151) te
horen moet zijn.
Het metronoomsignaal wordt naar de OUTPUT MAIN-
en PHONES-connectors uitgestuurd.
(3) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
METRO
NOME
TAP
EXIT
Bijkomende Arranger/Style-functies
60
r
E-60/E-50 Music Workstation
6. Bijkomende Arranger/Style-functies
Alvorens u het fijne over de Styles te vertellen, willen we eerst even het verschil tussen Music Styles en de Arranger dui-
delijk maken. De Arranger is een soort sequencer die de gekozen begeleidingen afspeelt. De begeleidingen houden altijd
verband met een bepaald muziekgenre (of “stijl”) en heten daarom “Styles”. Aangezien de begeleidingen van de E-60/
E-50 veel meer inhouden dan één motief dat tot in den treure wordt herhaald, bevat elke Style verschillende patronen (of
“divisies”).
Elke begeleiding (of Style) kan tot acht partijen bevat-
ten:
ADR: Drumbegeleiding. Deze part neemt de ritmesectie
voor zijn rekening. Hij stuurt de drum- en percussie-
klanken aan van de Drum Set die aan de ADR-part is
toegewezen.
ABS: Basbegeleiding. Deze part speelt de baslijn van de
gekozen Style.
ACC1~ACC6: Dit zijn de melodische begeleidingen.
Naar gelang de gekozen Style spelen maar bepaalde
partijen daadwerkelijk mee. Dat kan een piano-, een
gitaar-, een orgel- of een synthesizerpartij zijn. Niet alle
ACC-parts spelen echter akkoorden.
De ABS- en ACC1~6-parts volgen de akkoorden, die u
in het akkoord-herkenningsgebied speelt (blz. 67). Dit is
het gedeelte van het klavier dat aan de Arranger-stu-
ring is toegewezen.
Weergavefuncties (Style Control)
Music Style starten
Music Styles kunnen op verschillende manieren worden
gestart:
(1) Druk op de EASY SETTING [ARR]-knop (indicator
licht op).
Druk op de [START÷STOP]-knop (hij knippert) om de
Arranger meteen te starten.
Opgelet: Zie “Song/Arranger Start Priority” op blz. 196, als de
arrangerweergave niet start.
Als u de Arranger start zonder een noot of akkoord in
het akkoord-herkenningsgebied te spelen, hoort u
enkel de drumbegeleiding van de gekozen Style. In de
meeste gevallen heeft de E-60/E-50 echter al een
akkoord gebufferd, zodat u ook de bas en de melodi-
sche begeleiding hoort.
–OF–
Stop de weergave van de gekozen Style (zie ver-
derop), druk op de [INTRO]-knop (licht op), op één van
de VARIATION [1]~[4]-knoppen om de “complexiteit”
van de inleiding te kiezen en tenslotte op de
[START÷STOP]-knop.
De Style-weergave begint nu met een muzikale inlei-
ding.
De lengte van de Intro hangt af van de gekozen Style.
Na afloop van de Intro kiest de Arranger het [MAIN]-
patroon dat u met één van de VARIATION-knoppen
gekozen hebt.
Opgelet: Een Intro kunt u ook “hernieuwen” door gewoon op
de [INTRO]-knop te drukken, terwijl de Intro nog aan het spelen
is. Als u dat in maat 1 doet, wordt de Intro in de tweede maat
weer vanaf het begin afgespeeld.
–OF–
Druk op de [SYNC]- knop en speel een akkoord (of een
noot, na de INTELLIGENT-mode geactiveerd te heb-
ben; zie blz. 67). De Arranger begint zodra u in het
akkoord-herkenningsgebied (zie blz. 67) een noot of
akkoord speelt.
Opgelet: Het heeft geen zin tijdens de Intro akkoorden te spe-
len. In tegenstelling tot de MAIN-patronen bevatten INTRO-
patronen namelijk vaak akkoordwissels. De akkoordherkenning
blijft tijdens de Intro actief, zodat de inleiding van de ene
toonaard naar de andere zou kunnen springen. Indien nodig,
kunt u de akkoordherkenning tijdens de weergave van de
Intro’s (en Endings) echter op non-actief zetten (zie “Intro &
Ending Alteration” op blz. 68).
Opgelet: U kunt de Arranger ook via de D Beam Controller
starten en stoppen (blz. 53).
Style-weergave stoppen
De Style-weergave kan op drie manieren worden
gestopt.
Druk op de [START÷STOP]-knop om de weergave met-
een te stoppen.
–OF–
Druk op de [END/RIT]-knop (licht op) en een VARIA-
TION [1]~[4]-knop om de Ending-functie te activeren.
Vanaf de eerstkomende maat hoort u nu de coda.
Arranger-parts
START
STOP
Andere Style-divisies kiezen
E-60/E-50 Music Workstation
r
61
Opgelet: Het heeft geen zin tijdens een Ending-frase akkoor-
den te spelen. In tegenstelling tot de MAIN-patronen bevatten
ENDING-patronen namelijk vaak akkoordenwissels. De
akkoordherkenning blijft tijdens de Ending-weergave actief,
zodat de coda van de ene toonaard naar de andere zou kunnen
springen. Indien nodig, kunt u de akkoordherkenning tijdens de
weergave van de Endings (en Intro’s) echter op non-actief zet-
ten (zie blz. 68).
–OF–
De E-60/E-50 heeft ook een SYNC STOP-optie (die
met “Sync Start” wordt gecombineerd): druk twee
keer op de [SYNC]-knop om te zorgen dat de knop
begint te knipperen. Zo zorgt u dat de Arranger stopt
zodra u alle toetsen in het akkoord-herkenningsge-
bied loslaat. Dit is handig voor nummers waar u
bepaalde “Breaks” (d.w.z. een aantal tellen zonder
begeleiding) nodig hebt.
U hoeft de Style-weergave daarna niet handmatig te
starten, omdat het knipperen betekent dat ook “Sync
Start” actief is. Zodra u dus één of verschillende toet-
sen indrukt, begint de Arranger-weergave weer. (Druk
opnieuw op [SYNC] om deze functie weer uit te scha-
kelen.)
Over Sync Start & Stop
Als u nog nooit eerder met een Arranger-instrument
hebt gewerkt, is de status van de [SYNC]-knop het eer-
ste waar u na het inschakelen op moet letten. Als deze
functie actief is, kan het gebeuren dat u door het spelen
op het klavier de Arranger start, terwijl u dat misschien
helemaal niet wilt.
Zodra u de E-60/E-50 een beetje beter kent, wilt u mis-
schien niet meer zonder de Sync-functies werken.
SYNC START betekent dat de Arranger start zodra u
een noot of akkoord in het akkoord-herkenningsgebied
speelt. (Als de EASY SETTING [ARR]-knop oplicht, is dat
de linker helft. Zie ook blz. 67.)
Andere Style-divisies kiezen
U kunt uw begeleidingen professioneler laten klinken
door de verschillende patronen af te wisselen.
Ziehier een bondige omschrijving van de Style-struc-
tuur van de E-60/E-50:
De cijferknop, die u indrukt, knippert zo lang tot het
nieuwe patroon daadwerkelijk gebruikt wordt (dan licht
de knop op).
U kunt Fill-Ins gebruiken om van het ene MAIN VARIA-
TION-patroon naar het volgende te gaan: activeer de
[AUTO¥FILL]-knop alvorens op een andere (of de
momenteel oplichtende) MAIN VARIATION [1]~[4]-knop
te drukken.
Welke Fill-In er tussen het huidige en het volgende
VARIATION-patroon gespeeld wordt, verschilt naar
gelang het patroon waar u vandaan komt. Elke over-
gang van één VARIATION-patroon naar het volgende
(bv. van [1] naar [2]) verschilt van de overige (van [2]
naar [3], van [3] naar [4] en van [4] naar [1]).
Er zijn drie Fill-Ins in opwaartse (“Up”) en nog eens drie
in neerwaartse richting (“Dw”).
Opgelet: U kunt ook in het midden van een nummer op [INTRO]
drukken. In dat geval knippert de knop tot aan het einde van de
huidige maat en licht hij vervolgens op om aan te geven dat de
Arranger het intropatroon speelt.
Andere manieren om Arranger-patronen te kiezen
Ook met een voetschakelaar kunnen andere Style-
patronen worden gekozen. Ziehier de functies die u
voor de patroonkeuze kunt gebruiken:
MAIN VARIATION [1] Dit is het simpelste van de vier begelei-
dingspatronen. Het lijkt perfect
geschikt voor het eerste couplet van
een song.
MAIN VARIATION [2] Een iets complexer patroon dat u voor
het tweede en derde couplet kunt
gebruiken.
MAIN VARIATION [3] Dit patroon lijkt geschikt voor het/de
eerste refrein(en).
MAIN VARIATION [4] Dit is het meest complexe begelei-
dingspatroon dat u voor de laatste
coupletten en/of de brug zou kunnen
gebruiken.
D Beam (E-60) Fill Up, Fill Down (blz. 53)
Foot Switch Intro, Ending, Variat 1~4, Half Bar on Fill In
(blz. 55)
Bijkomende Arranger/Style-functies
62
r
E-60/E-50 Music Workstation
Bass Inversion
Met de [BASS¥INVERS]-knop kunt u bepalen hoe de
Arranger de gespeelde akkoorden “leest”.
Als deze functie uit staat, speelt de bas van de begelei-
ding (A.BASS/ABS) de grondnoot van de Arranger-
akkoorden, terwijl de ACCOMP 1~6-parts zo gespeeld
worden dat er nooit intervallen van halve tonen (bij
samengestelde akkoorden) optreden, omdat dat niet zo
fraai klinkt.
Via Bass Inversion krijgt u meer artistieke vrijheid,
omdat u zelf de noot bepaalt die de ABS-part speelt.
Bass Inversion kunt u best inschakelen voor nummers
waar de baslijn belangrijker is dan de akkoorden (bv. C
C/B – C/Bb enz.).
(1) Druk op de [BASS¥INVERS]-knop (licht op) om deze
functie in te schakelen.
(2) Druk er nog een keer op om deze functie weer uit
te schakelen.
Opgelet: U kunt deze functie ook aan een optionele voetscha-
kelaar (blz. 55) toewijzen.
Melody Intelligence
De Arranger kan de door u gespeelde noten van een
tweede stem voorzien. Die automatische harmonieën
berusten op de akkoorden, die u in het akkoord-herken-
ningsgebied speelt.
De tweede stem wordt door de MELODY INTELL-part
verzorgd. U kunt kiezen uit maar liefst 18 harmoniety-
pen.
(1) Druk op de [MELODY¥INTELL]-knop (licht op).
De melodienoten worden nu van een harmonie voor-
zien. Vergeet niet de UP1-part in te schakelen
(blz. 47).
(2) Om een ander harmonietype te kiezen, houd u de
[MELODY¥INTELL]-knop ingedrukt tot de volgende
pagina wordt afgebeeld:
(3) Druk op het veld van het benodigde harmonietype
(TYPE).
Tijdens de keuze van een harmonietype wijst de E-60/
E-50 automatisch een passende klank toe aan de
MELODY INTELL-part (bv. een trompetklank voor Big
Band enz.). Meer bepaald worden de volgende klan-
ken aan de UP1-part (die eveneens bepaalde “intelli-
gente” melodienoten speelt) toegevoegd:
Als er geen tweede klank wordt gebruik (dit verschilt
naar gelang het gekozen TYPE), ziet het display er als
volgt uit:
MULTI
FX
MELODY
INTELL
MULTI
FX
MELODY
INTELL
TONE EFFECTS
Type UP1-klank MEL INT-klank
DUET Trumpet Brass 1
ORGAN Chorus Or Chorus Or
COMBO Clarinet Trombone
STRINGS Strings St Slow Str
CHOIR St. Choir Aahs St. Choir Aahs
BLOCK Vibraphone w Piano 1w
BIG BAND Trumpet St.Tenor Sax
COUNTRY Jazz Gt. JC Chorus Gt.
TRADITIONAL The Grand X
BROADWAY Celesta Theater Org.
GOSPEL Trem. Organ St.Choir Aahs
ROMANCE Strings Nylon StrGt
LATIN The Grand X
COUNTRY GUITAR Jazz Gt. Nylon StrGt
COUNTRY BALLAD The Grand X
WALTZ ORGAN Theater Org. Trem.Organ
OCTAVE TYPE 1 The Grand X
OCTAVE TYPE 2 The Grand X
Melody Intelligence
E-60/E-50 Music Workstation
r
63
(4) Als de naam van de benodigde optie niet wordt
afgebeeld, moet u met [PAGE¥1]~[PAGE¥3] naar een
andere pagina gaan.
Opgelet: Voor “Traditional”, “Latin”, “CntryBallad”,
“OctaveType1” en “OctaveType2” wordt alleen de UP1-part
gebruikt. Alle andere Melody Intelligence-typen doen echter
beroep op de UP1- en de MELODY INTELL-part.
Zoals u in de tabel hierboven ziet, betekent de keuze
van een ander TYPE tevens dat ook de klanktoewij-
zing van de UP1-part verandert. De meeste TYPEs
voegen daar een tweede klank aan toe (de “2ND
TONE”).
(5) Druk op het [2ND¥TONE]-veld en gebruik de stan-
daardprocedure van de E-60/E-50 voor het toewij-
zen van een andere klank aan de bijkomende har-
monienoten.
Opgelet: Deze functie is niet beschikbaar voor TYPEs die geen
(“—”) MELODY INTELL-klank gebruiken.
Opgelet: Zolang de
[MELODY¥INTELL]-knop op het front-
paneel uit is, wordt de naam van de 2ND TONE (indien aanwe-
zig) op een grijze achtergrond afgebeeld. Dat betekent dat u
geen andere klank kunt kiezen. Schakel de
[MELODY¥INTELL]-knop (en de gelijknamige functie) in om
een andere klank aan de 2ND TONE te kunnen toewijzen.
U kunt de Melody Intelligence-sturing nog verfijnen
door te bepalen welke aanslagwaarde de UP1-noten
moeten hebben om de MELODY INTELL-part te star-
ten. Dat heeft het voordeel dat u de
[MELODY¥INTELL]-knop de hele tijd ingeschakeld
kunt laten en de harmonieën tijdens de refreinen
kunt toevoegen door de solonoten gewoon wat har-
der aan te slaan.
(6) Stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste “Threshold”-waarde in.
U kunt ook op het [DATA÷ENTRY]-wiel drukken en de
waarde via het displayklaviertje instellen.
De “Threshold”-waarde vertegenwoordigt de laagste
aanslagwaarde (tussen “1” en “127”) die de UP1-part
moet genereren om de MELODY INTELL-part aan te
sturen. Als u deze schakelfunctie niet nodig hebt,
moet u “Off”kiezen.
(7) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
(8) Druk nog een keer op [MELODY¥INTELL] om deze
functie weer uit te schakelen.
Opgelet: Alle MELODY INTELL-instellingen kunt u in een User
Program opslaan en later weer oproepen. Zie blz. 88.
Koppelen van het MELODY INTELL-type aan de
Styles (Style Melody Intell Link)
Aanvankelijk laadt de E-60/E-50 automatisch het
MELODY INTELL-type dat het best bij de gekozen Styles
past. Die automatische keuze kunt u uitschakelen:
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [UTILITY]- en daarna op het [GLOBAL]-
veld.
(3) Druk op het [STYLE¥MELODY¥INTELL¥LINK]-veld om
het uit te schakelen. Als het aan staat, selecteert de
E-60/E-50 tijdens de Style-keuze telkens het bij-
passende MELODY INTELLIGENCE-type.
(4) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
MENU
Bijkomende Arranger/Style-functies
64
r
E-60/E-50 Music Workstation
Gebruik van de Cover-functie
De COVER-functie bevat een aantal “maskers” voor het
veranderen van de Style-orkestratie. Door gewoon een
andere “Cover” te kiezen kunt u er bv. voor zorgen dat
een Weense wals door een Heavy Metal band wordt
gespeeld. Hoewel het arrangement (ritme en riffs) daar-
bij niet veranderen klinken hiermee veranderde Styles
toch helemaal anders.
(1) Druk één of twee keer op de [COVER]-knop om
naar de volgende displaypagina te gaan.
(2) Kies de partijen waaraan u andere instrumenten
wilt toewijzen:
Druk op het [ALL]-veld om alle geluiden te vervangen.
Druk op het [DRUM]-veld als u alleen andere drum-
en percussiegeluiden nodig hebt.
Druk op het [BASS]-veld om enkel aan de baspartij
een ander geluid toe te wijzen.
(3) Druk op één van de zes velden in het onderste dis-
playgedeelte om een andere macro te kiezen.
Druk op [ORIGINAL] (pagina 1) om weer de originele
orkestratie te hanteren.
(4) Als geen enkele van de getoonde presets aan uw
verwachtingen voldoet, drukt u op PAGE [ø][˚]
rechts in het display om naar een andere pagina te
gaan.
(5) Als u de nieuwe versie beter vindt dan het origi-
neel, kunt u op het [SAVE]-veld drukken om de
Style naar het interne geheugen, een geheugen-
kaart of een diskette weg te schrijven (zie blz. 64).
Opgelet: De COVER-informatie hoort bij de instellingen die
alleen de E-60/E-50, E-80 en G-70 kunnen lezen.
Opgelet: U kunt de COVER-instellingen ook zelf wijzigen (zie
blz. 102).
Saved Version
De “STYLE COVER”-pagina bevat een
[SAVED¥VERSION]-veld dat als volgt werkt:
Soms zijn er drie versies van een bepaalde Style.
In geval [3] selecteert u met het [ORIGINAL]-veld op
de “STYLE COVER”-pagina tijdelijk weer de versie zon-
der COVER-data. Om na de keuze van een andere
COVER weer versie [2] te kunnen gebruiken moet u
op het [SAVED¥VERSION]-veld drukken.
Opgelet: Als u een Style met COVER-preset opslaat, geldt die
wijziging voor alle User Programs, die naar deze Style verwij-
zen.
Freeze Data
Druk op dit veld om de wijzigingen van de orkestratie
“vast te leggen” en er MIDI-commando’s van de maken
die de Style Composer (blz. 151) kan lezen. Wijzigingen,
die u niet “vastlegt” worden door de Style Composer
genegeerd. Het “bevriezen” van de data is alleen nood-
zakelijk, als u de betreffende Style later nog met de
Style Composer wilt editen c.q. om te voorkomen dat de
instellingen per ongeluk worden gewijzigd.
Style met COVER-wijziging opslaan
We hadden het er al over dat u kunt beslissen een Style
min of meer definitief te wijzigen door hem met de
momenteel gekozen COVER-preset (of STYLE MAKEUP
TOOLS-instellingen, blz. 102) op te slaan.
(1) Kies, op de “STYLE COVER”-pagina, de gewenste
COVER-instelling (zie hierboven).
(2) Druk op het [SAVE]-veld.
[1] De originele Style zonder COVER-instellingen. Die ver-
sie kunt u kiezen door, op pagina 1, op het [ORIGINAL]-
veld te drukken.
[2] Dezelfde Style, ditmaal met een toegevoegde COVER-
preset. Deze versie kunt u opslaan door op het [SAVE]-
veld te drukken. Als u deze versie daadwerkelijk
opslaat, hanteert de Style de COVER-instellingen, wan-
neer u hem via de normale procedure (zie blz. 25) of de
Style Finder (zie blz. 73) kiest.
[3] Een Style, die u met het [SAVE]-veld opgeslagen hebt
en nu d.m.v. een andere COVER-preset opnieuw wijzigt
(zonder die versie op te slaan).
One Touch
E-60/E-50 Music Workstation
r
65
Het display verandert in:
Hier kunt u de Style in het interne geheugen, op een
geheugenkaart of op een diskette opslaan. De geko-
zen COVER-instellingen worden dan eveneens weg-
geschreven.
(3) Druk op het veld van het geheugen waar u de Style
wilt opslaan ([EXTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY] of
[INTERNAL¥MEMORY]).
(4) Voer de naam voor het bestand in.
Zie blz. 44.
Opgelet: De E-60/E-50 ondersteunt ook voor bestandsnamen
hoofd- en kleine letters. Kies dus het voor u prettigere systeem.
(5) Druk op het [EXECUTE]-veld om de data op te slaan.
Als het gekozen geheugen al een Style met die naam
bevat, verschijnt nu de vraag of de oude versie mag
worden overschreven.
Druk op het [YES]-veld om dat bestand te overschrij-
ven.
Druk op het [NO]-veld om naar de “SAVE STYLE”-
pagina terug te gaan, wijzig daar de naam en druk
opnieuw op [EXECUTE].
De data worden opgeslagen en de boodschap “Opera-
tion Successful” bevestigt de goede afloop van de
operatie.
Opgelet: Om later weer de oorspronkelijke versie van de Style
te kunnen gebruiken moet u, op de “STYLE COVER”-pagina, op
het [ORIGINAL]-veld drukken en de Style opnieuw volgens de
hierboven vermelde procedure opslaan.
Opgelet: Als u een voorgeprogrammeerde Style onder een
andere naam opslaat, kunt u de nieuwe versie niet meer via de
STYLE-knoppen (zie blz. 25) selecteren. Dergelijke “aangepaste”
Styles kunt u echter aan een CUSTOM-geheugen toewijzen (zie
blz. 71) of via de Style Finder oproepen (zie blz. 73).
One Touch
De “One Touch”-functie zal u waarschijnlijk vaak
gebruiken, omdat die een groot aantal dingen automa-
tiseert. De “One Touch”-geheugens van de E-60/E-50
zijn in wezen “kleine User Programs”, die meer in hun
mars hebben dat alles wat u misschien al van andere
arrangers kent.
(1) Druk op een ONE TOUCH-knop.
Er zijn vier One Touch-geheugens per Music Style
(voor de 136 fabrieks-Styles en de 80 CUSTOM-
geheugens).
(2) Kies een Style (blz. 25) en start de Arranger-weer-
gave (zie blz. 60).
(3) Speel een melodie bij de begeleiding.
U zal merken dat de klank van de UP1-part (of eender
welke andere Keyboard-part) bij de sfeer van de
gekozen Style past.
(4) Kies een andere Style en speel opnieuw een solo.
De actieve Keyboard-parts hanteren nu andere
klanken.
(5) Druk op een andere ONE TOUCH-knop.
(6) Druk opnieuw op dezelfde knop, als u de “One
Touch”-instellingen niet meer nodig hebt.
Zoals u ziet, gelden de One Touch-geheugens voor
alle Keyboard-parts.
Opgelet: Als een One Touch-geheugen actief is, terwijl u een
User Program oproept, wordt de One Touch-functie uitgescha-
keld.
Als u een One Touch-geheugen kiest, terwijl er al
een ander actief is
Dan laadt de E-60/E-50 meteen de instellingen van
dat geheugen en wijzigt hij dus de registratie.
Negeren van bepaalde “One Touch”-instellingen
(Hold)
De E-60/E-50 bevat verschillende “HOLD”-opties waar-
mee u bepaalde One Touch-instellingen kunt filteren.
(1) Houd één van de ONE TOUCH [1]~[4]-knoppen inge-
drukt.
Het display verandert in:
ONE
12
Bijkomende Arranger/Style-functies
66
r
E-60/E-50 Music Workstation
(2) Druk op het veld dat is toegewezen aan de instel-
lingen die niet mogen worden geladen, wanneer u
een ander One Touch-geheugen of Music Style
kiest.
Als u een instelling wijzigt, verschijnt in het veld van
het laatst gekozen One Touch-geheugen een sterretje
(*). Displayknoppen in de HOLD-kolom, die oplichten,
slaan op instellingen die niet meer veranderen:
TEMPO—Het voorgeprogrammeerde Music Style-tempo.
KBD PART—Status van de Keyboard-parts (UP1/2, LWR
en MBS). De aan/uit-status van de Keyboard-parts kan
dus in een One Touch-geheugen worden opgeslagen.
INTRO/ENDING—Het INTRO- of ENDING-patroon wordt
niet meer geactiveerd, wanneer u een Style selecteert.
MAIN VAR—Als u een andere Style selecteert, laadt de
E-60/E-50 niet het opgeslagen MAIN VARIATION [1]~[4]-
patroon, maar blijft hij het daarvóór gekozen patroon
gebruiken.
Druk op het [ALL]-veld om alle HOLD-opties te active-
ren. Druk op [NONE] om alle opties uit te schakelen.
Opgelet: Door een User Program te kiezen schakelt u de “One
Touch”-functie automatisch uit.
(3) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Eigen “One Touch”-instellingen programmeren
(WRITE)
De E-60/E-50 laat ook toe uw eigen ONE TOUCH-instel-
lingen voor de geselecteerde Style op te slaan. Dat kan
met name voor CUSTOM-Styles (zie blz. 71) van pas
komen waarvoor er geen “presets” zijn.
Uw eigen “One Touch”-instellingen worden in het
betreffende Style-bestand opgeslagen.
(1) Houd één van de ONE TOUCH [1]~[4]-knoppen inge-
drukt.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [WRITE]-veld (het “licht op”).
(3) Druk op het veld van het geheugen ([1]~[4]) dat uw
nieuwe One Touch-instellingen moet bevatten.
Het display beeldt nu de volgende boodschap af:
Het One Touch-geheugen dat u voor de opslag geko-
zen had, wordt automatisch geselecteerd.
(4) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
EXIT
Geavanceerde Arranger-instellingen
E-60/E-50 Music Workstation
r
67
Geavanceerde Arranger-instellingen
Akkoord-herkenningsgebied (ZONE)
Om de E-60/E-50 te vertellen dat u met de Arranger
wilt werken hoeft u maar op de EASY SETTING [ARR]-
knop te drukken. Dan wordt de toonaard van de Style-
patronen bepaald door de akkoorden die u in de linker
klavierhelft speelt.
U kunt echter ook een andere zone voor de akkoord-
analyse kiezen. Hoewel u in de regel waarschijnlijk LEFT
kiest, zou u ook eens RIGHT kunnen uitproberen. In dat
geval wordt de rechter klavierhelft naar akkoorden
afgezocht. Kies WHOLE, als de Arranger het hele klavier
in de gaten moet houden. Als de Arranger niet naar de
gespeelde akkoorden mag “luisteren”, moet u OFF kie-
zen. Dan hoort u alleen nog de drumpartijen van de
Styles.
Het bereik van het LEFT- of RIGHT-gedeelte wordt
bepaald door het hoofd-splitpunt (zie “Splitpunt instel-
len” op blz. 46).
(1) Druk, op de hoofdpagina, op het [CHORD]-veld.
Deze pagina kunt u ook oproepen door op de
[MENU]-knop‰ [ARRANGER¥SETTINGS]
[ARRANGER¥CHORD] te drukken.
Het display verandert in:
(2) Kies met ZONE [LEFT], [WHOLE], [RIGHT] of [OFF] het
gewenste akkoord-herkenningsgebied.
(3) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Opgelet: Telkens, als u op de EASY SETTING [ARR]-knop drukt,
wordt weer [LEFT] gekozen.
Opgelet: “OFF” kunt u ook toewijzen aan een optionele voet-
schakelaar (zie “Arr Chord Off” op blz. 56).
Arranger Type (akkoordmode)
Een andere belangrijke factor is de keuze hoe u de
nootinformatie naar de Arranger wilt sturen.
(4) Druk op [STANDARD], [PIANO¥STYLE] of
[INTELLIGENT].
STANDARD—Dit is de “normale” akkoordherkenning. De
melodische begeleiding hanteert de noten, die u in het
akkoord-herkenningsgebied (“ZONE”) speelt. Speelt u
maar één noot, dan hanteert ook de begeleiding enkel
die noot, omdat ervan wordt uitgegaan dat u de terts en
kwint van het “akkoord” bewust wegliet.
Om de Music Style een majeur-, mineur- of septiemak-
koord te laten spelen hoeft u trouwens maar drie toetsen
in te drukken. Voor andere, iets complexere, akkoorden
moet u vier toetsen indrukken.
PIANO STYLE—Deze mode werkt als volgt: elk akkoord
wordt voor de transpositie van de Arranger gebruikt –
waar u het ook speelt. U moet echter minstens een drie-
klank spelen (dus de drie noten waaruit een akkoord is
opgebouwd). U mag ook meer dan drie noten spelen,
maar twee noten zorgen er niet voor dat de toonaard
van de Arranger verandert.
Opgelet: PIANO STYLE kunt u ook kiezen door op de EASY
SETTING [PIANO]-knop te drukken.
INTELLIGENT—Kies INTELLIGENT, als u wilt dat de Arran-
ger de ontbrekende noten aan de gespeelde akkoorden
toevoegt. Op blz. 209 vindt u een overzicht van “intelli-
gente” akkoorden en hoe u ze moet spelen. Deze mode
zal u waarschijnlijk het vaakst gebruiken.
EASY—Dit eenvingersysteem wordt door keyboards van
andere fabrikanten gehanteerd. Het werkt als volgt:
(5) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Opgelet: De keuze, die u hier maakt, beïnvloedt ook de
“Arpeggio Oct”- en “Chord Oct”-opties van de D Beam Control-
ler. Zie blz. 54.
Arranger Hold
De ARRANGER HOLD-functie laat de in het akkoord-
herkenningsgebied (“ZONE”) gespeelde noten zo lang
doorklinken tot u andere noten speelt. Aanvankelijk is
deze functie ingeschakeld, zodat u de akkoorden tel-
kens maar even hoeft te spelen. Als het
[ARRANGER¥HOLD]-icoontje niet “oplicht”, stopt de
melodische begeleiding (bas- en andere partijen), wan-
neer u alle toetsen in het akkoord-herkenningsgebied
loslaat. Alleen de drums spelen nog verder.
Majeurakkoorden Druk de toets van de grondtoon in.
Mineurakkoorden Grondtoon + eender welke zwarte
toets links daarvan.
Septiemakkoor-
den
Grondtoon + eender welke witte
toets links daarvan.
Mineur 7-akkoor-
den
Grondtoon + eender welke zwarte
toets links + eender welke witte toets
links.
Bijkomende Arranger/Style-functies
68
r
E-60/E-50 Music Workstation
(1) Selecteer de “ARRANGER SETTING”-pagina (zie
stap (1) onder “Akkoord-herkenningsgebied
(ZONE)” op blz. 67).
(2) Druk op het [ARRANGER¥HOLD]-knopicoontje om
de functie uit (dooft) of in (licht op) te schakelen.
(3) Ga terug naar de hoofdpagina door op de [EXIT]-
knop te drukken of ga meteen door met het vol-
gende.
Intro & Ending Alteration
Als de Intro- en Ending-patronen wat vreemd klinken,
wanneer u de weergave met een iets specialer akkoord
(bv. “Csus4”) start, moet u de ALTERATION-functie uit-
schakelen. Dan wordt het “speciale” akkoord weliswaar
gebufferd, maar de Intro- of Ending-frase hanteert de
“gewone” akkoorden (bv. C, Am, F, G). Als dit knopicoon-
tje aan is, worden de akkoorden van de gekozen Intro-
of Ending-frase aan het door u gespeelde akkoord aan-
gepast – en dat klinkt niet altijd even professioneel.
Als ALTERATION uit staat, hanteert de Arranger het
“speciale” akkoord pas, wanneer de Intro/Ending afgelo-
pen is.
(1) Selecteer de “ARRANGER CHORD”-pagina (zie stap
(1) onder “Akkoord-herkenningsgebied (ZONE)” op
blz. 67).
(2) Druk op het [INTRO¥ENDING¥ALTERATION]-knopi-
coontje om de functie uit (dooft) of in (licht op) te
schakelen.
(3) Ga terug naar de hoofdpagina door op de [EXIT]-
knop te drukken of ga meteen door met het vol-
gende.
Dynamic Arranger
De DYNAMIC ARRANGER-functie laat toe het volume
van de Arranger-parts via de aanslagwaarden (“Velo-
city”) van de noten in het akkoord-herkenningsgebied
te bepalen.
(1) Selecteer de “ARRANGER CHORD”-pagina (zie stap
(1) onder “Akkoord-herkenningsgebied (ZONE)” op
blz. 67).
(2) Druk op het [DYNAMIC¥ARRANGER]-knopicoontje
om de aanslaggevoeligheid van de Arranger uit
(dooft) of in (licht op) te schakelen.
Deze functie bewijst pas echt haar nut, wanneer u
tevens instelt hoe de verschillende Arranger-parts op
de aanslagwaarden moeten reageren.
(3) Druk op het [DYNAMIC¥EDIT]-veld.
Het display verandert in:
(4) Druk op het veld van de Arranger-part wiens aan-
slaggevoeligheid u wilt instellen.
Er zijn acht Arranger-parts: A.DRUMS (de drums),
A.BASS (de bas) en ACCOMP 1~6 (de melodische
begeleidingen).
(5) Stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in.
U kunt positieve en negatieve waarden instellen.
Positieve waarden betekenen dat het volume van de
betreffende part toeneemt wanneer u de toetsen in
het akkoord-herkenningsgebied harder aanslaat, ter-
wijl negatieve waarden zorgen dat het volume van de
betreffende part vermindert naarmate u zachter aan-
slaat.
Een interessante toepassing is om voor twee begelei-
dingspartijen (ACCOMP) tegenovergestelde extreme
positieve/negatieve waarden te kiezen (dus “127” en
“–127”). Op die manier kunt u tussen deze parts heen
en weer gaan door uw aanslag te variëren. Eén part is
immers hoorbaar wanneer u zacht aanslaat, de
andere wanneer u hard aanslaat.
Voor parts wier volume u niet via de aanslag wilt
bepalen moet u “0” kiezen.
(6) Druk op het [CLOSE]-veld om naar de “ARRANGER
CHORD”-pagina terug te gaan.
(7) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Tempoparameters (Arranger Options)
E-60/E-50 Music Workstation
r
69
Tempoparameters (Arranger Options)
De E-60/E-50 biedt twee parameters voor het “spelen”
met het Style-tempo:
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [ARRANGER¥SETTING]- en daarna op
het [ARRANGER¥OPTIONS]-veld.
Style-tempo
Laten we de reeds besproken punten i.v.m. het tempo
even op een rijtje zetten:
Elke Music Style bevat een voorgeprogrammeerd
tempo dat wordt geladen, wanneer u de betreffende
Style kiest of een One Touch-geheugen (blz. 65)
oproept. De One Touch-functie laat echter toe de
tempo-instelling te filteren (door op [TEMPO] te
drukken, wat betekent dat het voorgeprogrammeerde
tempo niet meer automatisch wordt geladen).
U kunt het Style-tempo bovendien op gelijk welk
moment veranderen. Zie “Tempo instellen” op blz. 25.
Die waarde kunt u in een User Program opslaan. Hij
wordt dan telkens samen met de overige User Pro-
gram-instellingen geladen.
Het Style- (en song-)tempo wordt op de hoofdpagina
afgebeeld.
Met [PRESET], [AUTO] en [LOCK] bepaalt u wat er
gebeurt wanneer u een andere Music Style kiest:
TEMPO CHANGE (RITARD en ACCELER)
De ACCELER/RITARD-parameter laat toe het Style-
tempo geleidelijk aan op te voeren of te verminderen
op basis van de hier ingesteld waarde. Om deze func-
ties te kunnen gebruiken moet u ze aan de D Beam-
controller of een optionele voetschakelaar toewijzen.
Er zijn drie Ritardando-functies: één voor alle Style-
patronen, één voor Ending-patronen en één voor Fill-
Ins. Ze hanteren allemaal de TEMPO CHANGE-instel-
lingen van de volgende pagina.
(1) Druk op het veld van de parameter wiens waarde u
wilt veranderen.
Parametervelden kunt u tevens met de DATA ENTRY
[√][®]-knoppen kiezen.
(2) Stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in.
ACCELER/RITARD—Hiermee kunt u de mate van tempo-
wijziging instellen, die voor de ACCELER- of RITARD-
functie wordt gehanteerd. Voorbeeld: als het tempo
momenteel q= 100 luidt, betekent de waarde “20%” dat
het tempo naar q= 80 zakt of naar q= 120 gaat.
(3) Druk op het eerste veld (ACCELER/RITARD) en stel
met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knop-
pen in hoe sterk het tempo moet veranderen.
CPT (15~3825)—Met deze parameter bepaalt u hoe lang
de vertraging/versnelling moet duren. In de meeste
gevallen lijkt “480 CPT” (d.w.z. één maat) de meest muzi-
kale keuze.
MENU
Als de Arranger bij het
kiezen van een andere
Style gestopt is
Als de Arranger bij het
kiezen van een andere
Style iets weergeeft
PRESET Laden van het voorgeprogrammeerde tempo
AUTO De Arranger hanteert
het voorgeprogram-
meerde tempo van de
nieuwe Style.
De nieuwe Style han-
teert het tempo van
de eerder gekozen
Style.
LOCK Het tempo van de
Style wordt niet gela-
den. De Arranger
hanteert het zelf
ingestelde tempo.
Bijkomende Arranger/Style-functies
70
r
E-60/E-50 Music Workstation
Werken met de Ritardando/Accelerando-functies
(4) Voor algemene toepassingen (eender welke Style-
divisie) moet u als volgt tewerk gaan:
Wijs de RITARD- en/of ACCELER-functie toe.
Druk op de [START÷STOP]-knop om de weergave te
starten.
Beweeg uw hand boven de D Beam-controller of trap
de voetschakelaar in. Door met beide bedieningsor-
ganen te werken kunt u het tempo opvoeren (ACC)
en verminderen (RIT).
(5) Voor ritardandi, die alleen voor Ending-patronen
gelden, moet u als volgt tewerk gaan:
Druk op de [START÷STOP]-knop om de weergave te
starten.
Druk twee keer snel op de [END/RIT]-knop (“dubbel-
klik”).
Zodoende selecteert u een Ending-patroon dat con-
form de ACCELER/RITARD- en CPT-instellingen als-
maar trager speelt. Aan het einde van de Ending-
frase stopt de Arranger en wordt het tempo weer op
de oorspronkelijke waarde gezet.
(6) Voor Fill Ritardando:
De FILL RIT-functie komt vooral van pas voor balla-
des. Ze zorgt er namelijk voor dat de volgende Fill-In
vertraagt (“ritardando”).
Activeer de [AUTO¥FILL-IN]-knop.
Druk op de [MENU]-knop.
Druk op het [ARRANGER¥SETTING]- en daarna op het
[ARRANGER¥OPTIONS]-veld.
Start de Arranger-weergave en druk op het [FILL¥RIT]-
knopicoontje om het te activeren.
Druk op de [MAIN]- en een VARIATION [1]~[4]-knop.
De E-60/E-50 speelt een Fill-In. Tijdens de Fill merkt u
dat het tempo stilaan vertraagt. Aan het einde van de
Fill hanteert de Style opnieuw het originele tempo (“a
tempo”).
Druk op het [HALF¥BAR]-knopicoontje om de Half
Bar-functie te activeren. Sommige popsongs in 4/4
bevatten maten, die maar twee tellen duren, vaak
tussen de eerste en de tweede strofe. Ook aan het
einde van het refrein of de brug kom je dit soort
“gehalveerde” maten wel eens tegen. Wanneer u op
dit knopicoontje drukt, gaat de begeleiding eerst
onveranderd door. Pas wanneer er een Fill-In wordt
gestart, treedt de Half Bar-functie in werking en hal-
veert ze het aantal tellen van de gekozen Fill.
(7) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
D Beam Controller blz. 53
Voetschakelaar blz. 56
MENU
Werken met “externe” Styles
E-60/E-50 Music Workstation
r
71
Werken met “externe” Styles
CUSTOM-geheugens gebruiken
De E-60/E-50 biedt 10 geheugens per familie (d.w.z. 80
in totaal), die naar Styles in het interne geheugen
(“INTERNAL MEMORY”) of op een geheugenkaart
(“EXTERNAL MEMORY”) kunnen verwijzen. Die geheu-
gens werken op dezelfde manier als de fabrieksgeheu-
gens.
In het geval van een geheugenkaart “werken” ze echter
alleen, als de betreffende kaart zich in de PCMCIA-
poort bevindt. Dankzij het krachtige besturingssysteem
van de E-60/E-50 verloopt het laden van een CUSTOM-
Style even snel als het werken met interne Styles.
De Style waar het gekozen CUSTOM-geheugen naar
verwijst wordt automatisch geladen en naar het Disk
User-geheugen gekopieerd (zie ook blz. 72). Dit is een
RAM-geheugen dat bij het uitschakelen van de E-60/
E-50 wordt gewist en tevens wordt overschreven, wan-
neer u een ander CUSTOM-geheugen kiest (of gebruik
maakt van de Disk User-functie).
Ziehier in een notendop wat er gebeurt, wanneer u een
CUSTOM-geheugen kiest. (De tekening wekt misschien
de indruk dat dit een complexe handeling is, maar in
werkelijkheid gaat dit op de E-60/E-50 vliegensvlug.)
Bij levering van de E-60/E-50 zijn de CUSTOM-
geheugens leeg. U moet dus eerst uw eigen verwij-
zingen naar Styles programmeren.
CUSTOM-toewijzingen programmeren
De E-60/E-50 bevat verschillende Style-voorbeelden,
die u voor het uitproberen van het volgende zou kun-
nen gebruiken. Eens u écht met de E-60/E-50 begint te
werken, zal u waarschijnlijk externe Styles naar het
interne geheugen kopiëren en de CUSTOM-verwijzin-
gen gebruiken.
Opgelet: Met de Copy-functie (zie blz. 75) kunt u, indien nodig,
alle Styles naar dezelfde kaart (of het interne geheugen) kopiëren.
(1) Druk op een STYLE-knop om een Music Style-fami-
lie te kiezen.
Zijn indicator licht op en het display ziet er als volgt
uit:
(2) Druk op het [CUSTOM]-veld.
(3) Druk op het veld van het geheugen waaraan u een
Style wilt toewijzen.
(4) Druk op het [EDIT¥CUSTOM]-veld.
(5) Druk op [INTERNAL¥MEMORY] of
[EXTERNAL¥MEMORY].
Zo geeft u namelijk te kennen of het benodigde
geheugen naar een Style in het interne geheugen of
van de kaart in de PCMCIA-poort moet verwijzen.
DATA
Music Style
DISK
USER
CUSTOM
PAGE 1
LIVE
BAND
U kiest een CUSTOM-
geheugen.
De E-60/E-50 zoekt de naam
van de gevraagde Style.
De data worden van de kaart
of het interne geheugen
geladen.
Dit geheugen bevat de
Style-data.
De Style kan worden afgespeeld
Kaart
8 BEAT
16 BEAT
LIVE
BAND
DISCO
DANCE
TRADIT
WORLD
BALL
ROOM
JAZZ
BLUES
ROCK LATIN
Bijkomende Arranger/Style-functies
72
r
E-60/E-50 Music Workstation
(6) Druk op het veld van de Style die u aan het geko-
zen CUSTOM-geheugen wilt toewijzen.
Indien nodig, kunt u met de PAGE [ø][˚]-velden of het
[DATA÷ENTRY]-wiel/de [DEC]/[INC]-knoppen een
andere groep van 5 Styles kiezen.
Opgelet: Als u de gewenste Style niet vindt, terwijl u weet dat
hij zich in het gekozen geheugen bevindt, kijk dan even naar
het “FOUND”-veld. Die waarde moet overeen komen met de
“GLOBAL”-waarde. Anderzijds kunt u de Finder-functies
gebruiken om de benodigde Music Style sneller te zoeken. Zie
blz. 73 voor meer details.
Opgelet: De E-60/E-50 laat ook het werken met “oudere”
Styles toe. Die worden dan automatisch naar het nieuwe VARI-
ATION [1]~[4]-systeem geconverteerd.
(7) Druk op het [GET¥IT]-veld.
De E-60/E-50 keert terug naar de “STYLE”-pagina. De
naam van de geselecteerde Style verschijnt in het
veld dat u vóór het drukken op de [EDIT¥CUSTOM]-
knop had gekozen.
U zou nu nog andere verwijzingen kunnen program-
meren.
Opgelet: CUSTOM-toewijzingen worden weliswaar intern
opgeslagen, maar ze maken geen deel uit van de User Pro-
grams. Er zijn dus “maar” 80 Links (i.p.v. 80 per User Program).
Opgelet: De CUSTOM-instellingen worden in een globaal
geheugen opgeslagen wier inhoud samen met de Program Set-
data kan worden gearchiveerd. Gebruik “Save User Program
Set” op blz. 177 voor het opslaan van deze verwijzingen.
CUSTOM-Styles kiezen
De Style-namen zijn belangrijk voor het vinden van
de benodigde Styles. Als u de naam van een Style ver-
andert waarnaar een CUSTOM-Style verwijst, vindt de
E-60/E-50 de betreffende Style niet meer. Omgekeerd
kan het gebeuren dat twee geheugenkaarten een
“Reggae1”-Style bevatten. In dat geval wordt zelfs bij
gebruik van de “foute” kaart een “Reggae1”-Style
opgeroepen – maar misschien niet de juiste. (Het is
dan ook zeer waarschijnlijk dat tal van andere
CUSTOM-geheugens geen Style vinden.)
(1) Druk op een STYLE-knop om een Music Style-fami-
lie te kiezen.
Zijn indicator licht op en het display ziet er als volgt
uit:
(2) Druk op het [CUSTOM]-veld.
(3) Druk op het veld van de Style die u wilt gebruiken.
In bepaalde gevallen verschijnt er een foutboodschap
(“File not found”), wat dan betekent dat de kaart het
gevraagde bestand niet bevat.
Opgelet: Als u de betreffende Style toch niet nodig hebt, drukt
u op [EXIT]. De E-60/E-50 gebruikt dan gewoon de laatst geko-
zen Style.
Disk User
Het is ook mogelijk een Style direct in het Disk User-
geheugen van de E-60/E-50 te laden en te gebruiken.
Daar kunt u handig gebruik van maken, als geen enkel
CUSTOM-geheugen naar een Music Style verwijst, die u
voor een bepaald nummer nodig hebt. De benaming
wijst er al op dat deze functie ook toelaat om Styles van
een diskette te gebruiken.
Opgelet: De Music Style in dit geheugen is maar beschikbaar tot
u de E-60/E-50 weer uitschakelt of een andere Style laadt. Ont-
houd bovendien dat het Disk User-geheugen bij het kiezen van
een andere CUSTOM-Style eveneens overschreven wordt.
(1) Stop, indien nodig, de geheugenkaart of diskette
met de benodigde Style in de poort of drive.
(2) Druk, op de “STYLE”-pagina (zie hierboven), op het
[DISK¥USER]-veld.
Het display verandert in:
(3) Kies het geheugen, dat de benodigde Style bevat,
via de velden [EXTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY] en
[INTERNAL¥MEMORY].
Opgelet: De E-60/E-50 laat ook het werken met “oudere”
Styles toe. Die worden dan automatisch naar het nieuwe VARI-
ATION [1]~[4]-systeem geconverteerd.
8 BEAT
16 BEAT
LIVE
BAND
DISCO
DANCE
TRADIT
WORLD
BALL
ROOM
JAZZ
BLUES
ROCK LATIN
Style Finder: snel zoeken van Styles
E-60/E-50 Music Workstation
r
73
(4) Druk op het veld van de Style die u wilt laden.
(5) Als de gewenste Music Style niet wordt afgebeeld,
kunt u met [ø][˚] naar een andere groep van 5
Styles gaan.
Voor het kiezen van andere pagina’s met Music Styles
kunt u tevens het [DATA÷ENTRY]-wiel en de [DEC]/
[INC]-knoppen gebruiken.
Opgelet: Anderzijds kunt u de Finder-functies van de E-60/
E-50 gebruiken voor het zoeken van een Style op een kaart of
in het interne geheugen (blz. 73). Die functie is echter niet
beschikbaar voor Styles op een diskette.
Bij het kiezen van een Style verandert de display-
weergave niet. Dat hebben we gedaan… om u toe te
laten daarna een andere Style te laden.
(6) Begin te spelen met de nieuw gekozen Style.
De keuze van de DISK USER-Style kan in een User
Program worden opgeslagen (blz. 88). Het betref-
fende User Program verwijst namelijk naar de naam
en het geheugen. Wanneer u het User Program de
volgende keer oproept, gebruikt de E-60/E-50 weer
de betreffende Style.
Als die Style niet meer aanwezig is, verschijnt een
foutboodschap en hanteert de E-60/E-50 de daar-
vóór gekozen Style.
(7) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
De naam van de geselecteerde Style verschijnt in het
[STYLE]-veld.
Style Finder: snel zoeken van Styles
De E-60/E-50 biedt toegang tot een bijna onbeperkt
aantal Styles in het interne geheugen, op een geheu-
genkaart en op diskettes. Voor het interne geheugen en
de kaart in de PCMCIA-slot is er een krachtige Finder-
functie voor het zoeken van de benodigde Style. Ziehier
hoe die werkt:
(1) Druk op de FINDER [STYLE]-knop.
Het display verandert in:
(2) Kies het geheugenblok dat de benodigde Style
bevat: [EXTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY] of
[INTERNAL¥MEMORY].
Bij levering bevat het interne geheugen van de E-60/
E-50 al een aantal Styles.
Het display toont een lijst van 5 Styles in het gekozen
geheugen (intern, kaart of diskette).
(3) Als de naam van de benodigde Style al wordt afge-
beeld, moet u erop drukken.
In ons voorbeeld hebben we “%Shuffle” gekozen.
(4) Om de volgende 5 Styles te zien te krijgen moet u
op het PAGE [˚]-veld in de rechter benedenhoek
drukken.
Indien nodig (en mogelijk), moet u verschillende
keren op dit veld drukken om het benodigde bestand
te zien te krijgen.
Om terug te keren naar de vorige groep van 5 Styles
moet u op [ø] drukken. Voor het “bladeren” kunt u
ook het [DATA÷ENTRY]-wiel en de [DEC]/[INC]-knop-
pen gebruiken.
Snel zoeken van de benodigde Style
Er bestaan verschillende manieren om de benodigde
Style zo snel mogelijk te vinden:
Sorteren van bestanden
Druk op het gewenste veld ([COUNTRY], [GENRE] of
[TEMPO]) om de Styles te sorteren op land (Country),
genre of tempowaarde. De rechter kolom bevat nu de
gekozen informatie (naast de Style-naam kan telkens
maar één item worden getoond).
USER
PRG
STYLE
FOUND: gevonden items.
GLOBAL: totaal aantal Styles in dat geheugen.
Bijkomende Arranger/Style-functies
74
r
E-60/E-50 Music Workstation
Vervolg met stap (3) om de Style te kiezen die u wilt
gebruiken.
Als u op het [FLOPPY]-veld gedrukt had, zijn deze
opties niet beschikbaar en ziet het display er als volgt
uit:
Werken met de Index-functie
Het hoogste rangschikkingniveau van de Style Finder
noemen we “Index”. Alle zoekoperaties hebben tel-
kens betrekking op de gekozen Index (en dus niet
noodzakelijk op alle bestanden van het interne
geheugen of de kaart).
Druk, na stap (2) uitgevoerd te hebben, op het
[INDEX]-veld in de linker bovenhoek.
Druk hetzij op het veld van de benodigde Style-cate-
gorie, hetzij –als u niet precies weet in welke catego-
rie u moet zoeken– op [ALL].
Spring terug naar de vorige pagina door op [BACK] te
drukken
Het display keert terug naar de pagina van stap (1)
hierboven. Ditmaal ziet u echter alleen de Styles die
deel uitmaken van de gekozen Index.
Vervolg met stap (3) om de Style te kiezen die u wilt
gebruiken.
Zoeken van Music Styles
Het krachtige gedeelte begint, zodra u op het
[FINDER]-veld drukt.
Druk op het [STYLE¥NAME]-veld, als de E-60/E-50 een
Style-naam moet zoeken. Voer vervolgens de naam
(of een gedeelte ervan) in.
Druk op het [COUNTRY]-veld, als u een bepaald land
wilt zoeken en voer de naam (of een gedeelte ervan)
in.
Druk op het [GENRE]-veld om een bepaald genre
(Rock’n’Roll, 16-Beat enz.) te zoeken en voer de
benodigde tekens in.
Druk op het [TEMPO]-veld en voer de tempowaarde
in die u wilt zoeken.
Opgelet: In de regel voert u het best minstens 2 tekens in,
misschien zelfs 3 om te voorkomen dat er teveel items worden
gevonden.
Nu kunt u bepalen hoe de Style Finder naar bestan-
den moet zoeken:
Druk op het [ALPHABETIC¥ORDER]-veld, om alle
items te zoeken die met de ingevoerde tekens (bv.
“BEA”) beginnen. Alle bestanden, die aan de inge-
voerde criteria beantwoorden, worden bovenaan de
lijst afgebeeld.
De volgorde verschilt naar gelang het geactiveerde
knopicoontje ([STYLE¥NAME], [COUNTRY], [GENRE] of
[TEMPO]).
Druk op het [Search¥Only]-veld om te zorgen dat de
E-60/E-50 in naar items zoekt waar de ingevoerde
tekens in voorkomen. (Als u “BEA” ingevoerd hebt,
wordt dan bv. ook “Raggabeat” gevonden.)
Zie blz. 44 voor het invoeren van tekens.
Met het [Delete]-veld kunt u het door de cursor aan-
geduide teken wissen. Houd het even ingedrukt om
alle tekens te wissen.
Om cijfers te kunnen invoeren zonder eerst een aan-
tal letters te zien moet u op het [NUM¥LOCK]-veld
drukken. Schakel het daarna weer uit om opnieuw
letters te kunnen invoeren.
Druk op het [FIND]-veld om de bestanden te zoeken.
Sommige gegevens in deze kolom zijn afkomstig van
een speciaal bestand in het interne geheugen of op
een geheugenkaart dat “Database” heet.
Die informatie kunt u ook voor uw eigen Styles pro-
grammeren.
Opgelet: Music Styles, die u van een diskette laadt en dan
naar een kaart wegschrijft, worden niet automatisch voor-
zien van de ontbrekende Database-informatie. Die moet u
zelf programmeren. Zie “Rename” op blz. 75.
Bepaal wat u wilt zoeken
Zoeken in de database
Style Finder: snel zoeken van Styles
E-60/E-50 Music Workstation
r
75
Opgelet: Als er geen Styles gevonden worden, verschijnt de
volgende boodschap en worden er geen namen afgebeeld
(druk dan op [STYLE¥NAME], [COUNTRY], [GENRE] of [TEMPO]
om weer alle items te zien):
Druk op het veld van de Style die u moet hebben en
begin te spelen.
Als de E-60/E-50 één of verschillende bestanden
vindt, is de “FOUND”-waarde kleiner dan het “GLO-
BAL”-getal.
‘Style Finder’-informatie wijzigen
De Finder-informatie berust op zoekcriteria, die aan de
Style-bestanden worden toegevoegd. Aanvankelijk
bevatten de Styles deze gegevens niet.
Na het drukken op de FINDER [STYLE]-knop ziet het
display er als volgt uit:
Met het [OPTIONS]-veld in de linker benedenhoek
hebt u toegang tot een displaypagina waar u data-
basegegevens kunt invullen. Het volgende werkt ook
voor Styles die al gegevens bevatten, maar die u
eventueel wilt editen.
(1) Kies eerst de Style wiens database-informatie u
wilt wijzigen door op het toegewezen veld te druk-
ken.
(2) Druk op het [OPTIONS]-veld.
(3) Doe nu één van de volgende dingen:
Rename
Met deze functie kunt u de Style-informatie voor
STYLE NAME, COUNTRY en/of GENRE invullen (of wij-
zigen). De TEMPO-waarde is vast ingesteld, maar u
kunt hem met de STYLE COMPOSER-functie (blz. 162)
wijzigen.
Druk op het gewenste veld ([STYLE¥NAME],
[COUNTRY] of [GENRE]) en voer de tekens in (zie
blz. 44).
Opgelet: Als u een Style op een diskette kiest, kunt u alleen de
STYLE NAME en FILE NAME editen.
Druk op het [EXECUTE]-veld.
Delete
Met deze functie kunt u een Style in het interne
geheugen, op een geheugenkaart of op een diskette
wissen. Gebruik deze functie niet te vaak – en vooral
nooit voor de Styles in het interne geheugen. Een
gewiste Style bent u namelijk definitief kwijt.
Druk op het [DELETE]-veld. Nu verschijnt de volgende
vraag:
Met [YES] wist u het Style-bestand.
Met [NO] laat u het bestand intact en keert u terug
naar de “Style Finder”-pagina met het overzicht.
Met [Back] laat u het bestand intact en keert u terug
naar de “STYLE LIST”-pagina.
Copy
Met deze functie kunt u de gekozen Style naar een
ander geheugen kopiëren.
Opgelet: De E-60/E-50 laat ook het werken met “oudere”
Styles toe. Die worden dan automatisch naar het nieuwe VARI-
ATION [1]~[4]-systeem geconverteerd.
Hoewel u hier al de bestanden kunt selecteren, die u
wilt kopiëren, hoeft u op de “STYLE LIST”-pagina geen
Style te kiezen alvorens op het [OPTIONS]-veld te
drukken. Onthoud echter wel dat de “COPY”-pagina
alleen Music Styles toont die aan de laatste criteria
beantwoorden, die u voor de STYLE FINDER ingevuld
hebt.
Als u maar enkele Styles van het interne geheugen of
een geheugenkaart wilt kopiëren, kan het werken
met de FINDER zinvol zijn: dan hebt u PAGE [ø] en [˚]
namelijk eventueel niet nodig. U kunt ook het
[DATA÷ENTRY]-wiel en de [DEC]/[INC]-knoppen
gebruiken.
Opties
Bijkomende Arranger/Style-functies
76
r
E-60/E-50 Music Workstation
Druk, op de “STYLE OPTIONS”-pagina, op het [COPY]-
veld.
Kies eerst de bron die de te kopiëren Style(s) bevat:
druk één of twee keer op het [FROM]-knopicoontje
om het geheugen te kiezen.
Kies nu de bestemming voor de te kopiëren data:
druk één of twee keer op het [TO]-knopicoontje om
het geheugen te kiezen.
Als de naam van de benodigde Style al wordt afge-
beeld, kunt u erop drukken.
U kunt ook meteen verschillende Styles kiezen. In ons
voorbeeld hebben we “%Shuffle” en “%Slow Rock 2”
gekozen.
Om de volgende 5 bestanden te zien moet u op het
[˚]-veld rechtsonder drukken of het [DATA÷ENTRY]-
wiel gebruiken.
Indien nodig (en mogelijk), kunt u verschillende keren
op dit veld drukken om het benodigde bestand te zien
te krijgen. Om terug te keren naar de vorige groep
van 5 Styles moet u op [ø] drukken of aan het
[DATA÷ENTRY]-wiel draaien.
Om alle momenteel afgebeelde Styles (op alle
beschikbare pagina’s) van het FROM- naar het TO-
geheugen te kopiëren moet u op het [ALL¥FILES]-veld
drukken.
Opgelet: Als het geheugen van bestemming (geheugenkaart
of diskette) nog niet geformatteerd is, verschijnt een bood-
schap via dewelke u dit alsnog kunt doen alvorens de Styles te
kopiëren.
(4) Als u “EXT MEMORY” of “FLOPPY DISK” voor “TO”
gekozen hebt, moet u de schrijfbeveiliging van de
kaart/diskette uitschakelen en ze in de PCMCIA-
poort c.q. diskdrive stoppen.
Om de schrijfbeveiliging van een diskette te deactive-
ren moet u het “venstertje” sluiten (zie blz. 11). Zie de
handleiding van de kaart voor het gebruik van de
schrijfbeveiliging.
(5) Druk op het [EXECUTE]-veld. (Druk op [Back], als u
niet wilt vervolgen of nog andere bestanden wilt
kiezen.)
Nu wordt u gevraagd of u akkoord bent dat alle
bestanden op de datadrager van bestemming (“TO”),
die dezelfde naam hebben als bestanden, die u gaat
kopiëren, worden gewist.
(6) Druk op het [YES]-veld, als bestanden, die dezelfde
naam hebben als bestanden op de datadrager van
bestemming, mogen worden overschreven.
Druk op het [NO]-veld wanneer bestanden van de
bron (“FROM”), die dezelfde naam hebben als bestan-
den op de bestemming (“TO”), niet mogen worden
gekopieerd (in dat geval worden enkel bestanden met
“unieke” namen gekopieerd).
De data worden gekopieerd en de boodschap
“Successful” bevestigt de goede afloop van de opera-
tie.
(7) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
INT MEMORY: Intern geheugen van de E-60/E-50.
FLOPPY DISK: De diskette in de drive van de E-60/E-50.
Vergeet niet ze in te steken alvorens deze
optie te kiezen.
EXT MEMORY: Geheugenkaart in de PCMCIA-poort van
de E-60/E-50. Vergeet niet ze in de poort
te schuiven alvorens deze optie te kiezen.
Stemmen van Upper2: Coarse Tune en Fine Tune
E-60/E-50 Music Workstation
r
77
7. Geavanceerde functies voor de Keyboard-parts
Stemmen van Upper2: Coarse Tune
en Fine Tune
De UP2-part kunt u gebruiken als zelfstandige solo- of
melodieklank of om de klank van UP1 “aan te dikken”.
degene die aan de UP1-part is toegewezen en degene
die aan de UP2-part is toegewezen. Zie ook blz. 26.
Met de volgende parameters kunt u de Upper2-part ten
opzichte van de Upper1-part transponeren (Coarse) of
ontstemmen (Fine).
Met COARSE zou u een interval van een kwint (7 halve
tonen) voor UP2 kunnen programmeren. Dit werkt
vooral voor blazerklanken en “gitaar-scheurakkoorden”
(power chords).
Het verdient aanbeveling de UP1- én UP2-part in te
schakelen, als u de COARSE- en FINE-parameters wilt
gebruiken. Als namelijk alleen de UP2-part actief is,
klinken uw akkoorden vals.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [SPLIT&TOUCH]- en daarna op het
[KEYBOARD¥OPTIONS]-veld.
(3) Druk op het [COARSE¥TUNE]-veld, als u de toon-
hoogte van UP2 in stappen van een halve toon wilt
wijzigen.
Dat veld “licht op”.
(4) Stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in.
“–” betekent dat UP2 lager getransponeerd wordt,
terwijl u hem met “+”-waarden hoger transponeert.
Een populaire instelling voor UP1/UP2-stapels is
“+12” voor UP2, zodat deze part een octaaf boven
Upper1 (of een andere Keyboard-part) klinkt. (Het
instelbereik voor deze parameter luidt –24~24.)
(5) Druk op het [FINE¥TUNE]-veld om de stemming van
UP2 in kleine stappen (cent) te kunnen veranderen.
(6) Stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in.
Het instelbereik van FINE TUNE luidt “–99” (bijna een
halve toon lager) tot “99” (bijna een halve toon
hoger).
(7) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Portamento voor UP1 en UP2
Ziehier twee functies waarmee u uw solo’s met de UP1-
en UP2-part nog meer “klasse” kunt geven.
Portamento Time
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [SPLIT&TOUCH]- en daarna op het
[KEYBOARD¥OPTIONS]-veld.
“Portamento” betekent dat de toonhoogte niet meer
in duidelijk afgelijnde stappen verandert: de noten
glijden naar elkaar toe.
MENU
[Portamento Time= 0]
Ruwe toonhoogtesprongen (halve tonen, normaal)
[Portamento Time= 1~127]
De noten glijden naar elkaar toe.
Geavanceerde functies voor de Keyboard-parts
78
r
E-60/E-50 Music Workstation
Zodra u een portamentowaarde groter dan “0”
instelt, “glijdt” te toonhoogte geleidelijk aan van de
ene noot naar de volgende. Hoe groter de ingestelde
waarde, hoe trager de overgang. Dit effect bewijst
zijn nut bij synthesizerklanken.
(3) Druk op het [PORTAMENTO¥TIME]-veld van de
Upper1- (UP1) of Upper2-part (UP2) om het te
selecteren.
(4) Stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in.
Portamento Mode: Mono/Poly
U kunt de Upper1- en Upper2-part van de E-60/E-50
ook monofoon maken. “MONO” betekent dat u telkens
maar één noot tegelijk kunt spelen. Gebruik deze mode
om een trompet- of houtblazerpartij nóg natuurlijker te
kunnen spelen. “POLY” betekent daarentegen dat u met
de geselecteerde part akkoorden e.d. kunt spelen.
(5) Druk op het [MONO]- of [POLY]-veld van de Upper-
part wiens instelling u wilt veranderen.
(6) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Lower Hold
De E-60/E-50 is een instrument met tal van functies die
u tijdens het spelen kunt instellen. Omdat u de LWR-
part en de Arranger ook tegelijk kunt aansturen, bete-
kent het kiezen van een andere Style in de regel dat u
de linkerhand even van het klavier moet halen.
Als de LOWER HOLD-functie in de ARR-mode niet inge-
schakeld is, stopt de LWR-part, zodra u links alle toet-
sen loslaat.
Als u echter op het [LOWER¥HOLD]-veld drukt, blijven
de noten van de Lower-part zo lang doorklinken tot u
in de linker helft andere noten speelt.
Opgelet: De LOWER HOLD-functie is alleen in de SPLIT-mode
beschikbaar.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [SPLIT&TOUCH]- en daarna op het
[KEYBOARD¥OPTIONS]-veld.
(3) Schakel de LWR-part in (zijn PART ON/OFF-knop
moet oplichten).
(4) Druk op het [LOWER¥HOLD]-veld om het in te
schakelen.
(5) Speel in de linker klavierhelft een korte noot en
laat de toets weer los.
Die noot blijft nu klinken tot u in de linker klavierhelft
een andere noot of een akkoord speelt.
Opgelet: Deze instelling kunt u ook met een optionele voet-
schakelaar in- en uitschakelen (zie blz. 56).
(6) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
MENU
EXIT
Tone Edit: ‘editen’ van de Keyboard-parts
E-60/E-50 Music Workstation
r
79
Tone Edit: ‘editen’ van de
Keyboard-parts
De E-60/E-50 laat toe een aantal parameters te wijzi-
gen die bepalen hoe een part uiteindelijk gaat klinken
(vibrato, wijzigen van de klankkleur e.d.).
Wanneer u een andere klank aan een Keyboard-part
toewijst, hanteren de TONE EDIT-parameters weer de
fabriekswaarden.
Opgelet: Alle TONE EDIT-parameters zijn relatieve parameters:
hun waarde wordt opgeteld bij of afgetrokken van de voorgepro-
grammeerde parameterwaarden. Dat verklaart waarom u hier
positieve (“meer”) en negatieve (“minder”) waarden kunt invoe-
ren.
Opgelet: De TONE EDIT-instellingen kunnen in een User Program
worden opgeslagen.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [TONE¥EDIT]-veld.
(3) Druk op het veld van de Keyboard-part die u wilt
editen.
Opgelet: In plaats van de stappen (1)~(3) uit te voeren, zou u
ook gewoon de passende TONE ASSIGN-knop ingedrukt kun-
nen houden.
(4) Druk op het [INIT¥ALL¥VALUES]-veld om voor alle
parameters weer de fabrieksinstellingen te kiezen.
(5) Om alleen voor de momenteel gekozen parameter
de fabrieksinstelling te kiezen moet u op het
[INIT¥SINGLE¥VALUE]-veld drukken.
(6) Om een afgebeelde parameter te kunnen editen
moet u op zijn veld drukken.
Rond zijn “display” verschijnt nu een kader.
(7) Stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in.
Ziehier de parameters die u kunt editen:
C1
De functie van deze parameter verschilt naar gelang
de klank die u aan de betreffende part toewijst. Soms
beïnvloedt hij de filter- en resonance-instelling,
elders dient hij voor het omschakelen tussen een
orgelsample met trage en snelle Rotary-modulatie
(TONE [ORGAN]-klanken) enz. Bijvoorbeeld: kies de
klank “B3 Sermon” op pagina 1 van de
[ORGAN÷ACCORD]-bank en werk even met deze
functie.
Opgelet: De C1-parameter is alleen beschikbaar voor klanken,
die in het “Parameter Reference”-boek met een vinkje aange-
duid zijn.
Modulation (Vibrato)
Vibrato is een effect dat de toonhoogte moduleert.
Daarmee maakt u een klank vaak expressiever en
“levendiger”. Met de volgende drie parameters kunt u
de aard en de intensiteit van het vibrato bepalen.
Opgelet: Sommige klanken bevatten al natuurlijk (gesampeld)
vibrato waarvan u de diepte niet kunt wijzigen.
DELAY [–64~63]—Met deze parameter bepaalt u hoe-
lang het duurt eer het vibrato-effect begint. Bij positieve
(+) waarden duurt het langer, bij negatieve korter.
DEPTH [-64~63]—Hiermee regelt u de intensiteit van de
toonhoogtemodulatie. Positieve (+) waarden zorgen
voor een duidelijker vibrato, negatieve (–) waarden
maken het effect iets discreter.
RATE [-64~63]—Met deze parameter regelt u de snel-
heid van de toonhoogtemodulatie. Positieve (+) waarden
zorgen voor een snellere modulatie, negatieve (–) voor
een tragere.
TVF/TVA ENV (envelope)
Elke noot kent een bepaald volumeverloop, vanaf het
moment dat u ze speelt tot ze is uitgestorven. Dat
verloop (vanaf nu gebruiken we de Engelse term
“envelope”) kan als een grafische curve worden weer-
gegeven. Elk instrument heeft een herkenbare (typi-
sche) “envelope”. De envelope verschilt echter ook
naar gelang hoe het betreffende instrument wordt
bespeeld. Wordt een trompet bv. kordaat aangebla-
zen, dan komt de toon vrijwel meteen en klinkt hij fel.
Bij zacht aangeblazen noten is de aanzet echter tra-
ger. Deze aanstijgtijd van de klanken beïnvloedt u
met de ATTACK-parameter van de envelope.
De envelopeparameters beïnvloeden het volume
(TVA) en het filter (TVF). Stijgt de envelope, dan neemt
ook de grensfrequentie toe. Als de envelope daalt,
doet de filterfrequentie dat eveneens.
ATTACK [–64~63]—Met deze parameter regelt u de
aanstijgtijd van de klank. Negatieve waarden zorgen dat
die sneller wordt, wat de klank wat agressiever maakt.
DECAY [–64~63]—Met deze parameter bepaalt u hoe-
lang het volume en de klankkleur erover doen om van
het hoogste punt van de attack naar het sustainniveau
“af te dalen”.
De hier besproken parameters gelden uitsluitend voor
de volgende Keyboard-parts: Upper1, Upper2, Lower,
M.Bass. Kies altijd eerst de part die u wilt “editen” (wij-
zigen) alvorens de parameterwaarden te veranderen.
Geavanceerde functies voor de Keyboard-parts
80
r
E-60/E-50 Music Workstation
Opgelet: Bij percussieve klanken is het sustainniveau
meestal “0”. Piano- en gitaarklanken horen bv. thuis in dit
rijtje. U kunt een noot dus nauwelijks langer laten klinken
door de toetsen ingedrukt te houden, zelfs al kiest u hier een
grote waarde.
RELEASE [–64~63]—Met deze parameter bepaalt u hoe-
lang de noot er na het loslaten van een toets over doet
om volledig uit te sterven. Ook de filterfrequentie volgt
deze instelling.
TVF (filter)
Door de filterinstellingen te variëren regelt u de
klankkleur (het timbre). De E-60/E-50 gebruikt Low
Pass-filters (LPF). Dit zijn filters die alleen frequenties
onder de ingestelde waarde doorlaten. Harmonischen
boven deze frequentie worden echter onderdrukt. De
scheiding ligt bij de “Cutoff-frequentie”. Bovendien
kunt u de frequentie via de envelope in de tijd veran-
deren.
RESO [–64~63]—Deze parameter associeert u waar-
schijnlijk met een synthesizer. Als u de resonancewaarde
verhoogt, worden de boventonen in de buurt van filterf-
requentie versterkt, waardoor het geluid een uitgespro-
ken “eigen” karakter krijgt.
Opgelet: Bij een aantal klanken leveren negatieve (–) RESO-
instellingen geen hoorbaar resultaat meer op.
CUTOFF [-64~63]—Met deze filterparameter kunt u de
gekozen klank helderder of doffer maken. Positieve
Cutoff-waarden zorgen dat er meer boventonen behou-
den blijven, zodat het geluid helderder wordt. Hoe verder
u deze waarde in de negatieve richting instelt, hoe min-
der boventonen er overblijven, en hoe doffer het geluid
wordt.
Opgelet: Bij sommige klanken hebben positieve (+) Cutoff-
waarden geen effect. Dat komt omdat de voorgeprogram-
meerde Cutoff-parameter al op de maximumwaarde staat.
(8) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Werking van een hoog-af lter (LPF)
Filterfrequentie
Frequentie
Instelling
EXIT
Mixen van de Keyboard-parts
E-60/E-50 Music Workstation
r
81
8. Mixerfuncties & effecten gebruiken
De MIXER-vlag dekt helemaal de lading van wat u hier kunt doen: u kunt de balans van de verschillende Keyboard-parts
van de E-60/E-50 instellen. Op blz. 102 en volgende komt u te weten hoe u de Song- en Style-parts kunt “mixen”.
Over de effecten van de E-60/E-50
De E-60/E-50 bevat de volgende effectprocessors, die
telkens voor specifieke secties beschikbaar zijn. Kijk dus
even naar de volgende tabel:
De reden waarom we het hier hebben over “processors”
is dat ze meestal verschillende effecten kunnen genere-
ren (kies gewoon het juiste “Type”). De MFX is de meest
veelzijdige processor, omdat hij telkens één van 41 ver-
schillende typen kan aanspreken, terwijl andere proces-
sors 8 of 9 mogelijkheden bieden.
Mixen van de Keyboard-parts
Laten we nu kijken hoe je de mixparameters van de
Keyboard-parts instelt.
(1) Druk op de [MIXER]-knop.
Het display verandert in:
De MUTE-boodschap betekent dat de betreffende
part momenteel niet beschikbaar is. Om een part uit
te schakelen kunt u op zijn instrumenticoontje druk-
ken. Wilt u een uitgeschakelde part daarna weer acti-
veren, dan moet u nog eens op zijn instrumenticoon-
tje (met de “MUTE”-vermelding) drukken.
(2) Druk op het regelaaricoontje van de parameter die
u wilt instellen.
Laten we beginnen met de VOLUME-regel, die in het
lichtgrijs wordt afgebeeld, wanneer u op één van de
beschikbare regelaars drukt.
(3) Stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in.
U kunt ook op het [DATA÷ENTRY]-wiel drukken en de
waarde (0~127) via het dan verschijnende displaykla-
viertje instellen.
De D BEAM-part (alleen op de E-60) verwijst naar de
geluiden die worden voortgebracht, wanneer u de D
Beam-controller na het kiezen van de gewenste
mode (DJ GEAR, SOUND EFX of INSTRUMENT)
gebruikt (scratchen, geluidseffecten en andere gelui-
den). Zie ook blz. 52.
(4) Na het wijzigen van de afzonderlijke volumes kunt
u met de [BALANCE]-regelaar de gewenste balans
tussen de Keyboard-parts en de Recorder/Arranger
instellen.
Zoals u misschien weet, houdt “mixen” meer in dan
alleen het instellen van de juiste balansen. Hier horen
namelijk ook de stereoplaatsing en de effectintensi-
teit (hoeveel galm enz.) bij. Hier gaan we dan…
(5) Druk op de PANPOT-regelaar van de Keyboard-part
die u wilt instellen.
Het display zier er nog steeds uit zoals onder (2). Nu
heeft echter de “PANPOT”-regel een lichte achter-
grond:
(6) Stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in.
“L63” staat voor “helemaal links”, “0” voor het midden
en “R63” voor “helemaal rechts”.
(7) Druk op de REVERB-regelaar van de Keyboard-part
wiens effectaandeel u wilt veranderen.
Sectie Effecten Opmerkingen
Keyboard-effecten Reverb, Chorus Twee editeerbare processors (die ook
door de Style- en Song-parts worden
aangesproken).
MFX Alleen voor Keyboard-parts.
Style/Song-effecten Reverb, Chorus Voor deze twee secties en de Key-
board-parts.
MIXER
E-60
E-50
Mixerfuncties & effecten gebruiken
82
r
E-60/E-50 Music Workstation
(8) Gebruik het [DATA÷ENTRY]-wiel, de [DEC]/[INC]-
knoppen of de numerieke displayklavier (druk op
het [DATA÷ENTRY]-wiel) om het galmaandeel van
de gekozen Keyboard-part in te stellen.
De effectparameters zelf kunt u op een effectpagina
(zie verderop) editen.
Met de EFFECT LEVEL [REVERB]-regelaar (helemaal
links) kunt u het uitgangsvolume van de Reverb-pro-
cessor instellen. Als u die parameter op “0” zet, hoort
u het betreffende effect niet meer. Als u echter de
REVERB-parameter van een Keyboard-part op “0” zet,
wordt enkel de betreffende part niet meer door het
effect bewerkt – de andere Keyboard-parts echter
wel.
(9) Druk op de CHORUS-regelaar van de Keyboard-
part wiens effectaandeel u wilt veranderen.
(10) Gebruik het [DATA÷ENTRY]-wiel, de [DEC]/[INC]-
knoppen of het numerieke displayklavier (druk op
het [DATA÷ENTRY]-wiel) om het chorusaandeel van
de gekozen Keyboard-part in te stellen.
De effectparameters zelf kunt u op een effectpagina
(zie verderop) editen.
Met de EFFECT LEVEL [CHORUS]-regelaar (helemaal
links) kunt u het uitgangsvolume van de Chorus-pro-
cessor instellen. Als u die parameter op “0” zet, hoort
u het betreffende effect niet meer. Als u echter de
CHORUS-parameter van een Keyboard-part op “0”
zet, wordt enkel de betreffende part niet meer door
het effect bewerkt.
Volume en status van de Style-
parts
Als u de [MIXER]-knop twee keer indrukt, verschijnt de
volgende displaypagina:
(Druk opnieuw op [MIXER] om naar de “SONG MAKEUP
TOOLS”-pagina te springen.)
Start de Arranger-weergave (na eerst het gewenste
patroon gekozen te hebben) en druk vervolgens op
het [SOLO]-veld van de Style-partij die u apart wilt
beluisteren.
Er kan telkens maar één Style-partij solo geschakeld
worden. Als u op een ander [SOLO]-veld drukt, wordt
alleen die partij weergegeven. Deze instelling kunt u
niet opslaan: ze is alleen bedoeld om u bij het zoeken
van de partij te helpen wiens volume u wilt wijzigen
(zie verderop).
Opgelet: Als de “Solo”-functie tijdens de opslag van een User
Program actief is, worden alle sporen (met uitzondering van
het gekozen spoor) uitgeschakeld. Laadt u dat User Program
later weer, dan hoort u alleen het solo geschakelde spoor.
Gebruik de regelaaricoontjes en het [DATA÷ENTRY]-
wiel, de [DEC]/[INC]-knoppen of het numerieke dis-
playklavier (druk eerst op het [DATA÷ENTRY]-wiel) om
het volume van de Style-parts te wijzigen. Zie “Arran-
ger-parts” op blz. 60 voor een voorstelling van de
Style-parts.
Met de [ON÷OFF]-velden kunt u niet benodigde Style-
parts uitschakelen.
Deze instellingen kunnen in een User Program wor-
den opgeslagen (zie blz. 88).
Druk op het [STYLE¥MAKEUP¥TOOLS]-veld om naar
de “MAKEUP TOOLS”-mixer te springen. De daar
beschikbare parameters zijn veel gedetailleerder dan
de Style-mixfuncties (zie blz. 102).
Effectprocessors van de Keyboard-parts editen
E-60/E-50 Music Workstation
r
83
Effectprocessors van de Keyboard-
parts editen
Na het instellen van de parameters hierboven vindt u
misschien dat zelfs slimme Reverb/Chorus Send-instel-
lingen voor de Keyboard-parts nog niet het verwachte
resultaat opleveren.
In dat geval kunt u de reverb- en chorusinstellingen
wijzigen:
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [EFFECTS]-veld.
Op deze pagina kunt u de REVERB- en CHORUS-pro-
cessor in- en uitschakelen door op het [OFF÷ON]-kno-
picoontje rechts naast hun “display” te drukken.
Als u een ander galmtype nodig hebt, drukt u op het
REVERB-veld en kiest u het met het [DATA÷ENTRY]-
wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen. Wilt u ook nog
andere aspecten van dat effect instellen…
Reverb voor de Keyboard-parts
De hier doorgevoerde wijzigingen gelden ook voor de
Style- en Song-parts. Er zijn namelijk maar één Reverb-
en één Chorus-processor voor alle parts van de E-60/
E-50.
(1) Druk op het KEYBOARD REVERB [EDIT]-veld om de
Reverb-parameters te selecteren.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [ON]-veld (of [OFF]) om de processor in
(icoontje licht op) of uit (icoontje dooft) te schake-
len.
Dit kunt u ook op de “EFFECTS”-pagina doen (zie hier-
boven).
(3) Druk op het veld van het effecttype dat u nodig
hebt.
De mogelijkheden luiden:
ROOM1, ROOM2, ROOM3—Deze typen simuleren de
galm van een kamer. Hoe groter de waarde (1, 2 of 3),
hoe “groter” de kamer.
HALL1, HALL2—Deze typen simuleren de galm van een
kleine (1) of grote (2) concertzaal. Ze klinken dan ook
“grootser” dan de Room-types.
PLATE—Digitale simulatie van een metalen plaat die
soms voor galmeffecten wordt gebruikt. Bijzonder
geschikt voor percussieve klanken.
DELAY—Een delay-effect (geen galm). Werkt ongeveer
zoals een echo en zorgt dus voor herhalingen.
PAN DELAY—Dit is de stereoversie van het delay-effect
hierboven. De herhalingen worden afwisselend via het
linker en rechter kanaal weergegeven.
Met [REVERB LEVEL] kunt u het uitgangsvolume van
de reverbprocessor instellen. Als u die parameter op
“0” zet, hoort u het betreffende effect niet meer.
(4) Druk op [Back] om terug te gaan naar de pagina
met de “modules”.
–OF–
Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Opgelet: Vergeet niet uw instellingen in een User Program op
te slaan, als u ze later nog eens wilt gebruiken.
EXIT
Mixerfuncties & effecten gebruiken
84
r
E-60/E-50 Music Workstation
Chorus voor de Keyboard-parts
Chorus maakt het geluid breder en wekt de indruk dat
het “stereo” is. Er zijn 8 chorustypen.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [EFFECTS]-veld.
Op deze pagina kunt u de CHORUS-processor in- en
uitschakelen door op zijn [OFF/ON]-knopicoontje
rechts naast zijn “display” te drukken.
Als u alleen een ander chorustype nodig hebt, drukt u
op het CHORUS-veld en kiest u het met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen. Wilt u
ook nog andere aspecten van dat effect instellen…
(3) Druk op het KEYBOARD CHORUS [EDIT]-veld om de
Chorus-parameters te selecteren.
Het display verandert in:
(4) Druk op het [ON]-veld (of [OFF]) om de processor in
(icoontje licht op) of uit (icoontje dooft) te schake-
len.
Dit kunt u ook op de “EFFECTS”-pagina doen (zie hier-
boven).
(5) Druk op het veld van het effecttype dat u nodig
hebt.
De mogelijkheden luiden:
CHORUS1~CHORUS4—Dit zijn conventionele stereo-
effecten die het geluid breder maken.
FEEDBACK—Deze chorus doet denken aan een flanger,
maar heeft wel een zachtere klank.
FLANGER—Dit effect doet ergens wel denken aan opstij-
gende of landende straaljagers.
SHORT DELAY—Ziehier een delay (echo-effect) met een
korte en dus snelle vertragingstijd.
SHORT DLY FBK—Korte delay met veel herhalingen.
(6) Druk op [Back] om terug te gaan naar de pagina
met de “modules”.
–OF–
Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Opgelet: Vergeet niet uw instellingen in een User Program op
te slaan, als u ze later nog eens wilt gebruiken.
Multi-effectprocessor (Multi-FX)
gebruiken
Uw E-60/E-50 is voorzien van een multi-effectproces-
sor voor de Keyboard-parts.
(1) Druk op de PART ON/OFF [UP1]-knop (moet oplich-
ten).
(2) Kies de klank “Distort Gt1” op pagina 2 van de
[GUITAR/BASS]-bank.
(3) Speel een paar noten op het klavier en schakel de
[MULTI-FX]-knop afwisselend in en uit om het ver-
schil te horen.
De MFX kan door alle Keyboard-parts worden aange-
sproken.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
UP2 UP1
MULTI
FX
MELODY
INTELL
MULTI
FX
MELODY
INTELL
TONE EFFECTS
Multi-effectprocessor (Multi-FX) gebruiken
E-60/E-50 Music Workstation
r
85
(2) Druk op het [EFFECTS]-veld.
(3) Druk op de MFX PART ASSIGN-velden van de Key-
board-parts, die door het gekozen MFX-effect
moeten worden bewerkt.
Opgelet: Er is maar één MFX-processor, zodat alle Keyboard-
parts telkens hetzelfde effect hanteren.
Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Ander MFX-type kiezen en editen
De E-60/E-50 bevat 41 verschillende Multi-FX-types.
Sommige daarvan zijn combinaties van twee effecten,
zodat u erg flexibel kunt werken. Ziehier hoe u een
ander Multi-FX-type kiest:
(1) Houd de [MULTI-FX]-knop ingedrukt tot het display
er als volgt uitziet:
Deze pagina kunt u ook selecteren door op de
[EFFECT]-knop [MFX]-veld en het [EDIT]-veld te
drukken. Maar de eerste methode werkt veel sneller.
(2) Druk op het [ON]-veld (of [OFF]) om de processor in
(icoontje licht op) of uit (icoontje dooft) te schake-
len.
Dit kunt u ook op de “EFFECTS”-pagina doen (zie hier-
boven).
(3) Druk op het veld onder “MFX” waar de naam van
het momenteel gehanteerde type staat.
(4) Kies met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen het gewenste type.
Opgelet: De keuze van het Multi-FX-type kan ook aan de
klankkeuze voor de Upper1-part worden gekoppeld. Zie blz. 85.
De beschikbare typen zijn:
Om verwarring te vermijden, hebben we besloten de
beschikbare parameters elders uit de doeken te doen.
Zie blz. 200. Ziehier alvast hoe u de parameters kunt
editen:
(5) Druk op het veld van de parameter die u wilt ver-
anderen (het aantal velden en hun functies ver-
schillen naar gelang het gekozen type).
Als de benodigde parameter niet wordt afgebeeld,
moet u met de PAGE-velden naar een andere pagina
gaan. (Voor sommige effecten is er maar één pagina.)
(6) Stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in.
Met [REVERB¥SEND] en [CHORUS¥SEND] (rechtsbo-
ven) kunt u instellen in hoeverre het uitgangssignaal
van de multi-effectprocessor door de Reverb- en/of
Chorus-processor wordt bewerkt. Als dat onnodig is,
moet u beide parameters op “0” zetten.
(7) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Koppelen van het Multi-FX-type aan de Upper1-
klank (Upper 1 M-FX Link)
U kunt ervoor zorgen dat de E-60/E-50 telkens automa-
tisch het Multi-FX-type kiest dat het best bij de voor de
UP1-part gekozen klank past.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
1. Thru
2. Stereo EQ
3. Overdrive
4. Distortion
5. Phaser
6. Spectrum
7. Enhancer
8. Auto Wah
9. Rotary
10. Compressor
11. Limiter
12. Hexa-Chorus
13. Trem Chorus
14. Space-D
15. St. Chorus
16. St. Flanger
17. Step Flanger
18. St. Delay
19. Mod. Delay
20. 3 Tap Delay
21. 4 Tap Delay
22. Time Delay
23. 2 Pitch Shifter
24. FBK Pitch
25. Reverb
26. Gate Reverb
27. OD‰ Chorus
28. OD‰ Flanger
29. OD‰ Delay
30. DST‰ Chorus
31. DST‰ Flanger
32. DST‰ Delay
33. EH‰ Chorus
34. EH‰ Flanger
35. EH‰ Delay
36. Chorus‰ DLY
37. Flanger‰ DLY
38. CHO‰ Flanger
39. CHO/Delay
40. Flanger/DLY
41. CHO/Flanger
MENU
Mixerfuncties & effecten gebruiken
86
r
E-60/E-50 Music Workstation
(2) Druk op het [UTILITY]- en daarna op het [GLOBAL]-
veld.
(3) Druk op het [UPPER¥1¥M-FX¥LINK]-veld om het in of
uit te schakelen. Als het aan is, laadt de E-60/E-50
een passend MFX-type, wanneer u een andere
klank aan de UP1-part toewijst.
(4) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Effecten voor songs en Styles
De Reverb- en Chorus-processors beïnvloeden alle
Arranger-, Recorder/16-track Sequencer- en de Key-
board-parts.
Ziehier hoe u voor de gekozen song of Style andere
effecten selecteert:
(1) Druk op de [MENU]-knop.
(2) Druk op het [EFFECTS]-veld.
Op deze pagina kunt u de REVERB- en/of CHORUS-
processor in- en uitschakelen door op het [OFF/ON]-
knopicoontje rechts naast zijn “display” te drukken.
Als u een ander effecttype moet hebben, drukt u op
het REVERB- of CHORUS-displayveld en kiest u het
met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knop-
pen. Wilt u ook nog andere aspecten van dat effect
instellen…
(3) Druk op het [EDIT]-knopicoontje naast het
“REVERB”- of “CHORUS”-display.
De hierna besproken effectinstellingen zijn vooral
bedoeld voor tijdelijke wijzigingen van de Style- en
Song-effecten. U kunt ze niet apart opslaan (zelfs
niet in een User Program). Zodra u een andere Style
of song kiest, worden de hier doorgevoerde wijzigin-
gen weer gewist. U kunt ze echter opslaan (door ze in
de Style of song “te branden”: druk op de
[MAKEUP¥TOOLS]-knop en, op de dan verschijnende
pagina, op het [SAVE]-veld (zie blz. 108).
‰ Onthoud goed dat de hier doorgevoerde wijzigin-
gen ook voor de Style- en Song-parts gelden. Er zijn
namelijk maar één Reverb- en één Chorus-processor
voor alle parts van de E-60/E-50.
Reverb voor de Style-/Song-parts
Druk op het veld van het effecttype dat u nodig
hebt. De mogelijkheden luiden:
ROOM1, ROOM2, ROOM3—Deze typen simuleren de
galm van een kamer. Hoe groter de waarde (1, 2 of 3),
hoe “groter” de kamer.
HALL1, HALL2—Deze typen simuleren de galm van een
kleine (1) of grote (2) concertzaal. Ze klinken dan ook
“grootser” dan de Room-types.
PLATE—Digitale simulatie van een metalen plaat die
soms voor galmeffecten wordt gebruikt. Bijzonder
geschikt voor percussieve klanken.
DELAY—Een delay-effect (geen galm). Werkt ongeveer
zoals een echo en zorgt dus voor herhalingen.
PAN DELAY—Dit is de stereoversie van het delay-effect
hierboven. De herhalingen worden afwisselend via het
linker en rechter kanaal weergegeven.
Druk op het [REVERB¥LEVEL]-veld en stel met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de
gewenste waarde in.
Hiermee regelt u het uitgangsvolume van de Reverb-
processor. Als u deze parameter op “0” zet, hoort u
het betreffende effect niet meer. Als u echter een
REVERB-parameter op de Style-mixerpagina op “0”
zet, wordt alleen het betreffende instrument niet
meer door de galm bewerkt – de andere instrumen-
ten echter wel.
Opgelet: Zie “Mixen van de Song- of Style-parts” op blz. 102
voor meer details.
Druk op [Back] om terug te gaan naar de pagina
met de “modules”.
–OF–
Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Belangrijke opmerking
Digital Bass Enhancer-functie
E-60/E-50 Music Workstation
r
87
Chorus voor de Style-/Song-parts
Chorus maakt het geluid breder en wekt de indruk
dat het “stereo” is. U kunt hier echter ook andere
effecttypen kiezen.
Druk op het veld van het effecttype dat u nodig
hebt.
CHORUS1~CHORUS4—Dit zijn conventionele stereo-
effecten die het geluid breder maken.
FEEDBACK—Deze chorus doet denken aan een flanger,
maar heeft wel een zachtere klank.
FLANGER—Dit effect doet ergens wel denken aan opstij-
gende of landende straaljagers.
SHORT DELAY—Ziehier een delay (echo-effect) met een
korte en dus snelle vertragingstijd.
SHORT DLY FBK—Korte delay met veel herhalingen.
Druk op het [CHORUS¥LEVEL]-veld en stel met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de
gewenste waarde in.
Hiermee regelt u het uitgangsvolume van de Chorus-
processor. Als u deze parameter op “0” zet, hoort u
het betreffende effect niet meer. Als u echter een
CHORUS-parameter op de Style-mixerpagina op “0”
zet, wordt alleen het betreffende instrument niet
meer door de chorus bewerkt – de andere instrumen-
ten echter wel.
Opgelet: Zie “Mixen van de Song- of Style-parts” op blz. 102
voor meer details.
Druk op het [CHO®REV¥SEND]-veld en stel met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de
gewenste waarde in.
Met deze parameter stelt u het volume in van het
chorussignaal dat naar het galmeffect wordt gezon-
den. De waarde “127” betekent dat de Chorus- en
Reverb-processor in serie met elkaar verbonden zijn
(chorus vóór reverb). Als de chorus niet door het
reverbeffect moet worden bewerkt, kiest u hier de
waarde “0”.
Druk op [Back] om terug te gaan naar de pagina
met de “modules”.
–OF–
Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Digital Bass Enhancer-functie
Als u van krachtige bassen houdt, moet u de “Digital
Bass Enhancer”-functie van de E-60/E-50 inschakelen.
Daarmee haalt u namelijk het laag op, wat vooral voor
pop- en dancemuziek van pas komt.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
(2) Druk op het [EFFECTS]-veld.
(3) Druk op het DIGITAL BASS ENHANCER [ON]-knopi-
coontje.
Het icoontje licht op. Druk er opnieuw op om de
“Digital Bass Enhancer”-functie weer uit te schakelen,
als u ze niet meer nodig hebt. De E-60/E-50 onthoudt
deze instelling. U kunt ze niet in een User Program
opslaan.
(4) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Opgelet: Het zou kunnen dat u een licht bromgeluid in de
luidsprekers opmerkt, wanneer u de E-60/E-50 op een bijzon-
der stille plaats inschakelt, terwijl de “Digital Bass Enhancer” op
“On” staat. Dat geluid is zó zacht dat het tijdens het spelen niet
opvalt. Hoe dan ook: het wordt niet naar externe luidsprekers,
noch naar een hoofdtelefoon doorgeseind.
Opgelet: Als u de “Digital Bass Enhancer”-instelling van “On”
naar “Off” c.q. van “Off” naar “On” wijzigt, hoort u eventueel
een klikgeluid. Dit is geen storing. Dit geluid wordt niet naar
externe luidsprekers, noch naar een hoofdtelefoon doorge-
seind.
Werken met User Programs
88
r
E-60/E-50 Music Workstation
9. Werken met User Programs
De E-60/E-50 is uitgerust met User Programs waarin u
zo goed als alle instellingen (of registraties) van het
frontpaneel en de verschillende displaypagina’s kunt
opslaan. Bovendien kunt u ook direct registraties uit
het interne geheugen of van een kaart laden en meteen
gebruiken.
Alvorens deze geheugens van dichterbij te bekijken wil-
len we echter nog één opmerking kwijt: de MIDI-instel-
lingen moeten in een MIDI Set (blz. 193) worden opge-
slagen. MIDI-instellingen kunt u niet opslaan in een
User Program.
Opgelet: U kunt een MIDI Set echter aan een User Program kop-
pelen, zodat u die MIDI Set telkens samen met het User Program
oproept.
In tegenstelling tot oudere Roland-instrumenten han-
teert de E-60/E-50 geen vast geheugen meer waar de
User Program-instellingen worden opgeslagen, zodat
het aantal User Programs in feite onbeperkt is. User
Programs kunnen zich in het interne geheugen of op
een geheugenkaart bevinden. Via de User Program Fin-
der kunt u ze zelfs apart laden.
Om deze informatie overzichtelijk te houden hanteert
de E-60/E-50 “User Program Set Lists” (vandaar de
[LIST]-knop).
Die lijsten doen precies wat hun naam belooft: ze vor-
men een opsomming van User Program-bestanden, die
zich in hetzelfde geheugenbereik bevinden als het lijst-
bestand zelf.
“Set Lists” zijn verwijzingen naar User Programs. Ze
bevatten de betreffende registraties dus niet. Het voor-
deel van de User Program Set-lijsten is dat het laden
van een andere registratiegroep minder dan een
seconde duurt (het laden van User Program Sets met
een oudere arranger van Roland duurde veel langer).
Dit laat dan ook toe om één geheel van User Programs
voor trouwfeesten, een tweede voor biertenten, een
derde voor verjaardagen/jubilea enz. voor te bereiden.
Die gehelen kunnen zelfs gedeeltelijk naar dezelfde
User Program-data verwijzen. Als u een User Program
wijzigt (door bv. een andere klank aan de LW-part toe
te wijzen), wordt die wijziging meteen door alle Set
Lists overgenomen die naar dat User Program verwij-
zen.
Instellingen opslaan in een User
Program
Het verdient aanbeveling uw instellingen zo vaak
mogelijk op te slaan, zelfs al bent u nog niet helemaal
klaar.
Die voorlopige versies laten namelijk toe om weer naar
een vorig stadium terug te keren, als blijkt dat uw laat-
ste instellingen niet het gewenste resultaat opleveren.
(1) Stel alles in zoals u het wilt opslaan.
(2) Druk op de USER PROGRAM [LIST]-knop.
Het display verandert in:
(3) Druk op het [WRITE]-veld (het “licht op”).
(4) Kies met de [P]-velden en [˚] de pagina (1~18) waar
u uw registratie wilt opslaan.
(5) Druk op een groot veld [1]~[8] om het geheugen
van bestemming te kiezen.
Over de geheugenstructuur van de User Programs
PAGE 2
PAGE 1
2345678
PAGE 18
12345678
1
User Program-lijst= 8 verwijzingen x 18 paginas
De toegewezen
User Programs wor-
den apart opge-
slagen.
Databestand
Databestand
Databestand
Databestand
Databestand
Databestand
Databestand
Databestand
Intern
geheugen of
geheugen-
kaart.
Zelfde systeem
voor de paginas
2~18.
LIST
HOLD
User Programs kiezen
E-60/E-50 Music Workstation
r
89
Het display verandert in:
Het veld helemaal bovenaan bevat de naam van de
User Program-instellingen, die momenteel aan dat
geheugen zijn toegewezen (hier “Rainbow”). Wilt u
dat geheugen niet overschrijven, dan moet u op het
[CANCEL]-veld drukken en in stap (3) hierboven een
ander geheugen kiezen.
(6) Voer in het zwarte veld de naam voor uw nieuwe
User Program in.
Aanvankelijk bevat het zwarte veld de naam van de
instellingen, die u gewijzigd hebt. Wilt u die naam
niet gebruiken, dan moet u eerst op het [Delete]-veld
drukken.
Zie blz. 44 voor het invoeren van de gewenste naam.
Dat hoeft u alleen te doen, wanneer u voor het eerst
nieuwe instellingen naar een User Program weg-
schrijft. U zou de naam van het User Program ook
later nog kunnen wijzigen en het dan opnieuw kun-
nen opslaan.
Gebruik liefst een naam die de toepassing van het
User Program verduidelijkt. De naam van het num-
mer, waarvoor u de instellingen hebt geprogram-
meerd, is waarschijnlijk de beste keuze.
U kunt ook verschillende User Programs voor één
nummer aanmaken. Het kiezen van een User Program
gaat namelijk beduidend sneller dan het telkens weer
instellen van de benodigde E-60/E-50-parameters.
Het is dan ook slimmer om één User Program voor
het eerste deel, eentje voor de brug en één voor het
slot voor te bereiden. Op die manier kunt u bijvoor-
beeld wat afwisseling in de effectinstellingen van de
verschillende processors brengen.
(7) Druk op het [EXECUTE]-veld.
User Programs worden altijd op de datadrager opge-
slagen waar zich ook het momenteel lijstbestand
bevindt. De naam van die lijst ziet u linksboven, naast
een mapicoontje. De naam van het geheugen waar
de Set List zich bevindt ziet u in de rechter boven-
hoek.
Hier kunt u geen andere Set List kiezen.
Als het geheugenbereik (dat u hier niet kunt kiezen)
al een User Program met die naam bevat, verschijnt
de vraag of de oude versie mag worden overschreven.
Druk op het [YES]-veld om dat bestand te overschrij-
ven. Het betreffende User Program wordt dan door
de nieuwe versie vervangen. Onthoud goed dat een
dergelijke nieuwe versie nu door alle lijsten wordt
gebruikt die naar het betreffende bestand verwijzen.
Druk op het [NO]-veld om naar de “WRITE USER PRO-
GRAM”-pagina terug te gaan, wijzig daar de naam en
druk opnieuw op [EXECUTE].
Opgelet: Zie “Load User Program Set” op blz. 176 voor het
laden van een andere User Program-lijst.
De data worden opgeslagen en een boodschap beves-
tigt de goede afloop van de operatie.
User Programs kiezen
Cancel
Vóór de song- of Style-weergave zonder aangepaste
instellingen, of als u met een schone lei wilt beginnen
moet u met de “Cancel”-instelling werken. Dan verlaat
u de User Program-mode weer (en gebruikt u dus niet
langer de instellingen van het laatst geladen User Pro-
gram).
Deze instellingen kunt u op elk moment oproepen (dus
ook na het kiezen van een “echt” User Program).
Druk tegelijkertijd op USER PROGRAM [DOWN] en
[UP].
Opgelet: Tenzij u een User Program aan de “Startup”-functie
hebt toegewezen (blz. 95), kunt u de Cancel-instellingen ook
laden door de E-60/E-50 eerst uit- en daarna weer in te scha-
kelen.
Belangrijke opmerking
UP
DOWN
CANCEL
Werken met User Programs
90
r
E-60/E-50 Music Workstation
User Programs met de hand kiezen
De werkwijze voor het kiezen van User Programs luidt
iets anders dan de selectie van Styles of klanken. Lees
het volgende dus aandachtig door.
(1) Druk, op de hoofdpagina, op het [USER¥PROGR]-
veld.
Opgelet: Als u het momenteel afgebeelde User Program via de
User Program Finder geladen had, springt de E-60/E-50 nu
naar de “USER PROGRAM FINDER”-pagina waar u een andere
registratie van het interne geheugen of een geheugenkaart
kunt laden. Om met User Programs van de momenteel actieve
Set List te werken moet u als volgt tewerk gaan.
Druk op de USER PROGRAM [LIST]-knop.
Het display verandert in:
(2) Kies met de [P]-velden en [˚] de pagina (1~18) van
de benodigde registratie.
(3) Druk op een groot veld [1]~[8] om het geheugen te
kiezen.
–OF–
Druk op het [DATA÷ENTRY]-wiel en voer het
gewenste nummer via het displayklaviertje in.
Elk User Program heeft ook een vast toegewezen
nummer (zie de rechter kant van de velden) waarmee
u het direct kunt oproepen.
Soms verschijnt een sterretje (*). Dat wijst erop dat
de huidige instellingen niet meer met de instellingen
van het geladen User Program overeenkomen. Vindt
u de nieuwe instellingen beter dan de vorige, dan
moet u ze opnieuw opslaan. Zie blz. 88.
Opgelet: Door opnieuw op de cijferknop “van het sterretje” te
drukken laadt u weer de oorspronkelijke instellingen van dat
geheugen (en verliest u uw wijzigingen).
User Programs kiezen met
[DOWN][UP]
De volgende methode bewijst vooral zijn nut, wanneer
u twee of meer User Programs voor één nummer hebt
aangemaakt, of als de volgorde van de User Programs
perfect overeenkomt met die van de nummers die u
gaat spelen (instellingen van de eerste song of het eer-
ste deel in geheugen [1] van pagina “1”, die van song of
deel twee in [2] van pagina “1” enz.).
Met [DOWN] of [UP] kiest u telkens het voorafgaande of
volgende User Program.
[UP] Hiermee kiest u telkens het volgende User Pro-
gram (bijvoorbeeld [8]/P1 als u zich bij E-60/P1
bevond).
[DOWN] Hiermee kiest u het vorige User Program
(bijvoorbeeld [6]/P1 als u zich bij E-60/P1 bevond).
Opgelet: Drukt u op [UP] na [8]/P18 gekozen te hebben, dan
gaat de E-60/E-50 naar [1]/P1. Als u op [DOWN] drukt, terwijl
net [1]/P1 gekozen is, springt de E-60/E-50 naar [8]/P18 enz.
Opgelet: User Programs kunt u ook met een op de FOOTS-
WITCH/EXPRESSION-connector aangesloten optionele voet-
schakelaar oproepen. Zie “User Prg Up, User Prg Down” op
blz. 56.
Werken met de User Program Finder
De E-60/E-50 laat ook toe om eender welk User Pro-
gram direct uit het interne geheugen of van een kaart
te laden, wat trouwens net zo snel werkt als de User
Program-lijst. We hadden het er al over dat elke opge-
slagen registratie eigenlijk een op zich staand User Pro-
gram-bestand is dat zich op dezelfde datadrager
bevindt als de actieve List.
Af en toe vraagt iemand uit u publiek u eventueel een
welbepaald nummer te spelen waarvoor u misschien al
een User Program voorbereid hebt – maar voor een
andere List. In plaats van die andere lijst te laden kunt u
de Finder gebruiken om alleen dat specifieke User Pro-
gram op te roepen.
Indien nodig, kunt u een met de Finder opgeroepen
User Program aan de actieve Set List toewijzen door de
WRITE-functie te gebruiken. De Finder kan dus ook van
pas komen voor “best of”-compilaties van verschillende
User Program Set-lijsten.
(1) Druk op de FINDER [USER≈PRG]-knop.
LIST
HOLD
UP
DOWN
CANCEL
USER
PRG
STYLE
User Programs kiezen
E-60/E-50 Music Workstation
r
91
Het display verandert in:
(2) Kies het geheugenblok dat het benodigde User
Program bevat: [EXTERNAL¥MEMORY],
[INTERNAL¥MEMORY] of [FLOPPY].
Het display toont een lijst van 5 User Programs op de
gekozen datadrager (intern geheugen, kaart of dis-
kette).
Opgelet: De E-60/E-50 ondersteunt geen User Programs van
de oude E- of KR-serie van Roland.
(3) Druk op het veld van het benodigde User Program.
Ziet u de naam nog niet, dan moet u met PAGE [ø][˚]
naar een andere pagina gaan en op het veld drukken
dat aan de benodigde registraties is toegewezen.
Deze pagina bevat een lijst van alle afzonderlijke User
Programs op de gekozen datadrager.
Snel zoeken van het benodigde User Program
Er bestaan verschillende manieren voor het zoeken van
het benodigde User Program:
Sorteren van bestanden
Druk op een veld om de User Program-bestanden te
rangschikken:
De rechter kolom bevat nu de gekozen informatie
(naast de User Program-naam kan telkens maar één
item worden getoond).
Vervolg met stap (3) om het User Program te kiezen
dat u wilt gebruiken.
Werken met de Index-functie
Het hoogste rangschikkingsniveau van de User Pro-
gram Finder noemen we een “Index”. Alle zoekopera-
ties hebben telkens betrekking op de gekozen Index
(en dus niet noodzakelijk op alle bestanden van het
interne geheugen of de kaart).
Druk, na stap (2) uitgevoerd te hebben, op het
[INDEX]-veld in de linker bovenhoek.
Druk hetzij op het veld van de benodigde User Pro-
gram-categorie, hetzij –als u niet precies weet in
welke categorie u moet zoeken– op [ALL].
Spring terug naar de vorige pagina door op [Back] te
drukken
Het display keert terug naar de pagina van stap (1)
hierboven. Ditmaal ziet u echter alleen de User Pro-
grams die deel uitmaken van de gekozen Index.
Vervolg met stap (3) om het User Program te kiezen
dat u wilt gebruiken.
Om het benodigde User Program meteen te vin-
den…
(4) Druk op het [FINDER]-veld.
(5) Bepaal waarop u wilt zoeken door op het betref-
fende knopicoontje ([USER¥PRG], [STYLE¥LINK],
[GENRE] of [SONG¥LINK]) te drukken.
(6) Bepaal nu hoe de Finder naar bestanden moet zoe-
ken:
Druk op het [ALPHABETIC¥ORDER]-veld, om alle
items te zoeken die met de ingevoerde tekens (bv.
“BEA”) beginnen. Namen, die aan de ingevoerde crite-
ria beantwoorden, worden bovenaan de lijst afge-
beeld.
Druk op het [Search¥Only]-veld, als de E-60/E-50
moet zoeken naar namen die de ingevoerde informa-
tie bevatten. (Als u “BEA” ingevoerd hebt, wordt dan
bv. ook “Raggabeat” gevonden.)
(7) Voer zo veel tekens in als volgens u nodig zijn om
het benodigde User Program te vinden.
De ingevoerde tekens kunnen op twee manieren wor-
den gebruikt (zie verderop).
Zie blz. 44 voor het invoeren van de gewenste naam.
Opgelet: Het [A/a]-veld ontbreekt hier, omdat de Finder geen
onderscheid maakt tussen hoofd- en kleine letters.
USER PRG: De bestanden worden volgens User Program-
naam alfabetisch gerangschikt.
STYLE LINK: De bestanden worden volgens Style-naam
alfabetisch gerangschikt (alle User Programs
verwijzen naar een Style).
GENRE: De bestanden worden volgens genre (soort
muziek) alfabetisch gerangschikt.
SONG LINK: User Program-bestanden met een actieve
verwijzing (link) naar een songbestand wor-
den volgens songnaam alfabetisch gerang-
schikt.
Werken met User Programs
92
r
E-60/E-50 Music Workstation
Om cijfers te kunnen invoeren zonder eerst een aan-
tal letters te overlopen moet u op het [NUM¥LOCK]-
knopicoontje drukken. Schakel het daarna weer uit
om opnieuw letters te kunnen invoeren.
(8) Druk op het [FIND]-veld om de bestanden te zoe-
ken.
(9) Druk op het veld van het benodigde User Program
en begin te spelen.
Opgelet: Als er geen User Programs gevonden worden, ver-
schijnt de volgende boodschap en worden er geen namen
afgebeeld (druk dan op [USER¥PRG], [STYLE¥LINK], [GENRE] of
[SONG¥LINK] om weer alle items te zien):
Als de E-60/E-50 één of verschillende bestanden
vindt, is de “FOUND”-waarde kleiner dan het “GLO-
BAL”-getal.
Opgelet: Onder “Wijzigen van de User Program Finder-infor-
matie” op blz. 96 komt u te weten hoe u de Finder-functies
nóg krachtiger maakt.
Selectief laden van User Program-instellingen
(User Program Hold)
Uw E-60/E-50 laat het filteren van bepaalde User Pro-
gram-instellingen tijdens het laden van nieuwe User
Programs toe.
(1) Als u een ander User Program nodig hebt (wiens
instellingen u de hele tijd door wilt gebruiken),
moet u dat nu selecteren.
(2) Druk op de [LIST]-knop en op het [HOLD¥SETTINGS]-
veld.
–OF–
Houd de [HOLD]-knop ingedrukt.
Het display verandert in:
(3) Druk op het veld dat is toegewezen aan de instel-
lingen die u niet wilt laden.
Style—Druk op dit veld, als de Arranger-instellingen
(Style en divisie) niet mogen worden geladen.
Song—Druk op dit veld, als de song (zie “Song Link” op
blz. 94) niet mag worden geladen.
MIDI Set—Druk op dit veld als de toegewezen MIDI Set
(blz. 94) niet mag worden geladen. De keuze van de
MIDI-kanalen, de filterinstellingen enz. (blz. 187) veran-
deren dan dus niet meer.
Tempo—Druk op dit veld, als de tempo-instellingen van
de User Programs genegeerd mogen worden.
Tone—Druk op dit veld om de klankkeuze voor de Key-
board-parts tijdens het oproepen van een User Program
te negeren.
Transpose—Druk op dit veld om de Transpose-instellin-
gen (interval en Mode) van de later gekozen User Pro-
grams te negeren.
KBD Mode—Druk op dit veld om de Keyboard Mode-
(Whole/Split) en Arranger Chord-instellingen (Standard/
Piano Style, Left/Right enz.) te negeren.
Bass Inversion—Druk op dit veld om de instelling van de
[BASS¥INVERS]-knop te negeren.
Druk op [ALL] om alle knopicoontjes te activeren c.q.
op [NONE] om ze allemaal uit te schakelen.
Wanneer u gewoon op één van deze velden drukt
zonder daarna een User Program te kiezen, gebeurt er
niets. Pas wanneer u weer een User Program oproept,
treden de gekozen datafilters in werking.
(4) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
(5) Druk op de USER PROGRAM [HOLD]-knop om te
bepalen of de gekozen filters al (knop licht op) dan
niet (knop dooft) moeten worden geladen.
Negeren van de AUTO FILL-functie (Fill In On
User Program Change)
User Programs bevatten o.a. het “adres” van de Style-
divisie (het patroon) dat bij het oproepen wordt gese-
lecteerd. Bij keuze van een User Program leidt dit bv. tot
de overschakeling van het VARIATION [1]-patroon (dat u
handmatig hebt gekozen) naar VARIATION [3] (conform
het gekozen User Program) of eender welke andere
divisie.
LIST
HOLD
User Programs kiezen
E-60/E-50 Music Workstation
r
93
Als de [AUTO¥FILL¥IN]-knop oplicht, worden “automati-
sche” overschakelingen naar een ander Style-patroon
voorafgegaan door een fill-in (zie de afbeelding rechts):
Als [AUTO¥FILL¥IN] niet oplicht, wordt VARIATION [3]
meteen geactiveerd zodra u het betreffende User Pro-
gram kiest (geen fill-in).
Omdat je de status van de [AUTO¥FILL¥IN] betrekkelijk
gemakkelijk over het hoofd ziet, biedt de E-60/E-50 een
functie waarmee je kunt instellen dat de Arranger nooit
een fill-in mag spelen, wanneer de overschakeling naar
een ander Style-patroon via door een User Program
wordt bepaald.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [UTILITY]- en daarna op het [GLOBAL]-
veld.
(3) Druk op het [FILL¥IN¥ON¥USER¥PROGRAM¥CHANGE]-
veld om deze functie in of uit te schakelen.
Deze instelling heeft geen invloed op gevallen waarin
de [AUTO¥FILL¥IN]-knop niet oplicht (dan wordt er
nooit een fill-in gespeeld).
(4) Druk op het [Back]-veld om naar het menu te sprin-
gen of op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
FILL IN ON USER
PROGRAM CHANGE
FILL IN ON USER
PROGRAM CHANGE
1234
VARIATION
AUTO
FILL IN
END/RIT
INTRO
STYLE CONTROL
MAIN
1234
VARIATION
END/RIT
INTRO
STYLE CONTROL
MAIN
1234
VARIATION
END/RIT
INTRO
STYLE CONTROL
MAIN
BASS
INVERS
1234
VARIATION
AUTO
FILL IN
END/RIT
INTRO
STYLE CONTROL
MAIN
BASS
INVERS
Actuele instelling op het frontpaneel
Instelling van het User Program
Speelt eerst een ll-in
Directe
omschakeling
FILL IN ON… licht op Als de [AUTO¥FILL¥IN]-knop oplicht,
weerklinkt eerst een fill-in, als u,
via een User Program, naar een
ander Style-patroon overschakelt.
FILL IN ON… uit Zelfs als de [AUTO¥FILL¥IN]-knop
oplicht, wordt er geen fill-in
gespeeld, wanneer het nieuwe User
Program naar een ander Style-
patroon gaat.
EXIT
Werken met User Programs
94
r
E-60/E-50 Music Workstation
Automatische functies voor User
Programs
Song Link
Deze functie zorgt ervoor dat u, door een User Program
te laden, ook meteen de toegewezen song voorbereidt.
Een dergelijke song moet toegankelijk zijn, wanneer u
het betreffende User Program laadt. Alles wat u dan
nog hoeft te doen is op de [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop te
drukken om de weergave van die song te starten.
Uw E-60/E-50 onthoudt enkel de songnaam. Als de
song tijdens het oproepen van een dergelijk User Pro-
gram blijkt te ontbreken, verschijnt de volgende waar-
schuwing:
Haal de geheugenkaart uit de slot (omdat het interne
geheugen altijd beschikbaar is), steek de juiste kaart in
en selecteer het User Program opnieuw. Doet u dat niet,
dan start de E-60/E-50 de weergave van de eerder gela-
den song, als u opnieuw op [PLAY÷STOP¥®÷ª] drukt.
(1) Druk op de USER PROGRAM [LIST]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [SONG¥LINK]-veld.
Als het User Program al een verwijzing naar een
andere song bevat, die u echter niet meer nodig hebt,
moet u op het [DELETE¥SONG¥LINK]-veld drukken.
Voor het programmeren van nieuw links is dat niet
nodig – alleen voor het wissen van een verwijzing.
(3) Druk op [MAKE¥NEW¥SONG¥LINK].
Het display verandert in:
Opgelet: Songs, die bovendien Lyrics-data bevatten, herkent u
aan het “ ”-icoontje. De noot ( ) betekent dat het bestand
tevens Play & Search-informatie bevat.
Zie “Songs zoeken met de Song Finder” op blz. 110.
(4) Druk op het veld van de song waarnaar het
momenteel gekozen User Program moet verwijzen.
(5) Druk op het [GET¥IT]-veld om een koppeling met de
song te maken wiens naam wordt afgebeeld.
Hierdoor springt u terug naar de “User Program”-
pagina. Het keuzeveld bevat nu een kleine “SONG”-
vermelding. Op de hoofdpagina herkent u User Pro-
grams met een songlink aan het paperclip-icoontje.
MIDI Set koppelen aan een User Program
MIDI Sets zijn in wezen “User Programs voor MIDI-
parameters”. Er bestaan acht dergelijke geheugens
(blz. 193).
Als u de E-60/E-50 vaak in verschillende MIDI-installa-
ties gebruikt (studio, live, band), kunt u een hoop tijd
besparen door evenveel MIDI Sets aan te maken en die
dan aan de gepaste User Programs te koppelen. In
andere situaties kunnen dergelijke koppelingen echter
gevaarlijk zijn, omdat de E-60/E-50 dan met uw MIDI-
instellingen zou kunnen “rommelen” zonder dat u dat
in de gaten hebt.
LIST
HOLD
Automatische functies voor User Programs
E-60/E-50 Music Workstation
r
95
(1) Druk op de USER PROGRAM [LIST]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [MIDI¥LINK]-veld.
(3) Druk op een MIDI Set-veld [1]~[8] om de benodigde
MIDI Set te kiezen.
Om de koppeling van de MIDI Set te verbreken moet
u nog een keer op dat veld drukken (alle indicatori-
coontjes moeten uit zijn).
(4) Druk op [Back] om naar de keuzepagina voor User
Programs te gaan of op [EXIT] om naar de hoofdpa-
gina te springen.
Het keuzeveld op de “USER PROGRAM SET LIST”-
pagina bevat nu een kleine “MIDI”-vermelding. Op de
hoofdpagina herkent u User Programs met een MIDI
Set-link aan het MIDI-connectoricoontje.
User Program Recall
Onmiddellijk na het inschakelen kiest de E-60/E-50
automatisch de “Cancel”-mode, d.w.z. geen User Pro-
gram (blz. 89). Misschien wilt u echter meteen “operati-
oneel” zijn. In dat geval moet u de E-60/E-50 vertellen
welk User Program hij moet oproepen wanneer u hem
inschakelt:
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [UTILITY]- en daarna op het [STARTUP]-
veld.
(3) Druk op het [USER¥PROGRAM]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel het User Program dat tijdens
het inschakelen van de E-60/E-50 moet worden
geladen.
(4) Activeer het [RECALL]-veld.
Deactiveer dit knopicoontje, als de E-60/E-50 tijdens
het inschakelen geen User Program mag laden.
Als het User Program een song- en/of MIDI Set-ver-
wijzing bevat, worden ook het paperclip- en het
MIDI-connectoricoontje afgebeeld.
(5) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
MENU
Werken met User Programs
96
r
E-60/E-50 Music Workstation
Wijzigen van de User Program
Finder-informatie
De User Program Finder helpt u bij het zoeken van de
User Programs die u in een bepaalde situatie nodig
hebt. Sommige dingen worden automatisch toege-
voegd, wanneer u een User Program opslaat. Andere
instellingen moet u echter met de hand invoeren.
Hier gaan we tonen hoe je die informatie voor het
“echte leven” voorbereidt.
(1) Druk op de FINDER [USER¥PRG]-knop.
Het display verandert in:
(2) Kies het geheugenblok dat het User Program bevat
wiens gegevens u wilt aanvullen of wijzigen:
[EXTERNAL¥MEMORY], [INTERNAL¥MEMORY] of
[FLOPPY].
Het display toont een lijst van 5 User Programs in het
gekozen geheugenblok.
Met de velden [USER¥PRG], [STYLE¥LINK], [GENRE] en
[SONG¥LINK] kunt u de User Programs in alfabetische
volgorde rangschikken.
(3) Als de naam van het benodigde User Program al
wordt afgebeeld, moet u erop drukken.
(4) Om de volgende 5 User Programs te zien te krijgen
moet u op het [˚]-veld in de rechter benedenhoek
drukken.
Indien nodig (en mogelijk), moet u eventueel ver-
schillende keren op dit veld drukken om het beno-
digde bestand te zien. U kunt ook het [DATA÷ENTRY]-
wiel en de [DEC]/[INC]-knoppen gebruiken.
Om terug te keren naar de vorige groep van 5 User
Programs moet u op [ø] drukken. Meer details over
het zoeken van User Programs vindt u op blz. 90.
Wijzigen van de User Program Finder-informatie
De Finder-informatie berust op zoekcriteria die aan de
User Program-bestanden moeten worden toegevoegd.
Met het [OPTIONS]-veld in de linker benedenhoek
hebt u toegang tot een displaypagina waar u data-
basegegevens kunt invullen. Het volgende werkt ook
voor User Program-bestanden die al gegevens bevat-
ten, maar die u eventueel wilt editen.
(1) Kies eerst het User Program wiens database-infor-
matie u wilt wijzigen door op het toegewezen veld
te drukken.
(2) Druk op het [OPTIONS]-veld.
(3) Doe nu één van de volgende dingen:
Naam
Met deze functie kunt u de USER PRG- en GENRE-
informatie van het gekozen User Program wijzigen.
(STYLE LINK en SONG LINK kunt u niet volgens deze
methode wijzigen. Zie blz. 94 voor meer details.)
Opgelet: In het geval van een diskette kunt u enkel “USER
PRG” veranderen.
Druk op het [USER¥PRG]- of [GENRE]-veld en voer de
gewenste tekens in.
Met het [A/a]-veld kiest u tussen hoofd- en kleine let-
ters.
Alvorens de volgende stap uit te voeren willen we
even duidelijk stellen welke gevolgen een naamswij-
ziging van een User Program (USER PRG) kan hebben.
Uit de afbeelding op blz. 88 blijkt dat elk User Pro-
gram eigenlijk een apart bestand is.
U kunt 144 dergelijke bestanden tot een User Pro-
gram List bundelen wier “leden” via het display (of de
USER PROGRAM [DOWN]/[UP]-knoppen op het front-
paneel) kunnen worden gekozen. Als u op de pagina’s
P1~18 een geheugen [1]~[8] kiest, laadt de E-60/E-50
de instellingen van het betreffende bestand. Daarom
kan zich het volgende voordoen:
USER
PRG
STYLE
User Program Options
Wat gebeurt er, als u dit bevestigt?
Wijzigt u de naam van een User Program dat aan de
momenteel actieve Set List toegewezen is, wordt de Set
List aangepast (en vindt ze het User Program onder de
nieuwe naam).
Wijzigen van de User Program Finder-informatie
E-60/E-50 Music Workstation
r
97
Druk op het [EXECUTE]-veld.
Delete
Met deze functie kunt u een User Program in het
interne geheugen of van een geheugenkaart wissen.
Gebruik deze functie niet te vaak.
Druk op het [DELETE]-veld. Een gewist User Program
kan niet worden hersteld. Daarom verschijnt nu eerst
de volgende vraag:
Met [YES] wist u het User Program-bestand.
Met [NO] laat u het bestand intact en keert u terug
naar de eerste User Program Finder-pagina met het
overzicht.
Met [Back] laat u het bestand intact en keert u terug
naar de “USER PROGRAM LIST”-pagina.
Opgelet: Als het User Program, dat u hier wist, aan een Set-
lijst toegewezen is, werkt het betreffende geheugen niet meer.
Opgelet: Wist u een User Program dat ook als Music
Assistant-registratie fungeert, dan wordt ook de Music
Assistant-registratie gewist. Veiligheidshalve wordt echter
eerst een foutboodschap afgebeeld.
Music Assistant Mark
Opgelet: Deze functie is niet beschikbaar voor User Programs
op een diskette of een geheugenkaart.
Met deze functie voorziet u het gekozen User Pro-
gram van een “MA”-label, wat betekent dat deze regi-
stratie in de Music Assistant-lijst verschijnt (zie
blz. 33).
Kopieer het User Program eerst naar het interne
geheugen.
Druk op het [MUSIC¥ASSIST¥MARK]-veld.
Werk met de gebruikelijke Finder-functies om de User
Programs te kiezen, die in de Music Assistant-lijst
moeten verschijnen en druk op hun velden om ze van
het “MA”-label te voorzien (en eventueel nog eens
om het weer weg te halen).
Music Assistant-registraties zijn eigenlijk een virtueel
concept, omdat ze hun bestaan te danken hebben
aan User Programs waar ze naar verwijzen. Dat ver-
klaart meteen waarom het wissen van een User Pro-
gram ook de daaraan verbonden Music Assistant-
registratie wegkiepert.
Copy
Met deze functie kunt u het gekozen User Program
naar een ander geheugenbereik kopiëren. Kies eender
welk User Program alvorens op het [OPTIONS]-veld
van de “USER PROGRAM LIST”-pagina te drukken.
Onthoud goed dat de “COPY”-pagina alleen User Pro-
grams toont die aan de laatste criteria beantwoor-
den, die u voor de USER PROGRAM FINDER ingevuld
hebt.
Als u maar enkele User Programs van het interne
geheugen of een geheugenkaart wilt kopiëren, kan
het werken met de FINDER zinvol zijn: dan hebt u
PAGE [ø] en [˚] namelijk eventueel niet nodig.
Druk, op de “USER PROGRAM OPTIONS”-pagina, op
het [COPY]-veld.
Kies eerst de bron die de te kopiëren User Program(s)
bevat: Druk op het [FROM]-knopicoontje om het
geheugenblok te kiezen.
Kies nu de bestemming voor de te kopiëren User Pro-
grams: Druk op het [TO]-knopicoontje om het geheu-
genblok te kiezen.
Als de naam van het te kopiëren User Program al
wordt afgebeeld, moet u erop drukken.
U kunt ook meteen verschillende User Programs kie-
zen.
Om de volgende 5 bestanden te zien te krijgen moet
u op het [˚]-veld in de rechter benedenhoek drukken.
U kunt ook het [DATA÷ENTRY]-wiel en de [DEC]/[INC]-
knoppen gebruiken.
Om terug te keren naar de vorige groep van 5 User
Programs moet u op [ø] drukken.
Wijzigt u de naam van een User Program waar een
andere Set List (die momenteel niet geladen is) naar ver-
wijst, vindt die lijst het betreffende User Program niet
meer. Als u (na de Set List geladen te hebben) het
betreffende geheugen kiest, gebeurt er niets, omdat de
verwijzing niet meer “werkt”.
Wijzigt u de naam van een User Program dat tevens als
Music Assistant-registratie fungeert (en dus een “MA”-
label bevat, zie verderop), dan geldt dat ook voor de
Music Assistant-registratie (die navenant verandert).
INT MEMORY: Intern geheugen van de E-60/E-50.
EXT MEMORY: Geheugenkaart in de PCMCIA-poort van de
E-60/E-50. Vergeet niet ze in te steken
alvorens deze optie te kiezen.
FLOPPY: De diskette in de drive van de E-60/E-50.
Werken met User Programs
98
r
E-60/E-50 Music Workstation
Om alle momenteel afgebeelde User Programs (op
alle beschikbare pagina’s) te kopiëren moet u op het
[ALL¥FILES]-veld drukken.
Opgelet: Als de geheugenkaart of diskette nog niet geformat-
teerd is, verschijnt een boodschap via dewelke u dit alsnog
kunt doen alvorens de User Programs te kopiëren.
(4) Als u “EXT MEMORY” of “FLOPPY DISK” voor “TO”
gekozen hebt, moet u de schrijfbeveiliging van de
kaart/diskette uitschakelen en hem in de PCMCIA-
poort c.q. diskdrive stoppen.
Zie de handleiding van de kaart voor het gebruik van
de schrijfbeveiliging.
Opgelet: Niet alle kaarten bieden een schrijfbeveiliging.
(5) Druk op het [EXECUTE]-veld. (Druk op [Back], als u
niet wilt vervolgen of nog andere bestanden wilt
kiezen.)
Nu wordt u gevraagd of u akkoord bent dat alle
bestanden op de datadrager van bestemming (“TO”),
die dezelfde naam hebben als bestanden, die u gaat
kopiëren, worden gewist.
(6) Druk op het [YES]-veld, als bestanden, die dezelfde
naam hebben als bestanden op de datadrager van
bestemming, mogen worden overschreven.
Druk op het [NO]-veld wanneer bestanden van de
bron (“FROM”), die dezelfde naam hebben als bestan-
den op de bestemming (“TO”), niet mogen worden
gekopieerd (in dat geval worden enkel bestanden met
“unieke” namen gekopieerd).
De data worden gekopieerd en de boodschap “Func-
tion Complete” bevestigt de goede afloop van de
operatie.
(7) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Index editen
Alle User Programs in het interne geheugen van de
E-60/E-50 zijn aan één van de acht categorieën toege-
wezen. Die toewijzingen en de Index-naam kunt u edi-
ten. Bovendien kunt u een Index (samen met alle User
Program-toewijzingen) naar een andere Index kopiëren.
(1) Druk op de FINDER [USER¥PRG]-knop.
Het display verandert in:
(2) Kies het geheugenblok: [EXTERNAL¥MEMORY] of
[INTERNAL¥MEMORY].
(3) Druk op het [INDEX]-veld in de linker bovenhoek.
Als momenteel het [ALL]-veld geselecteerd is, ziet het
display er als volgt uit:
De Index Edit-functies zijn enkel beschikbaar voor
“echte” Index-categorieën. Dus…
(4) Druk op het veld van de Index-categorie die u wilt
editen.
(5) Druk op het veld van de benodigde editfunctie:
Rename
Met deze functie kunt u de naam van de gekozen
Index wijzigen.
Druk op het [RENAME]-veld.
Voer de nieuwe naam in (16 tekens). Zie “Namen
invoeren” op blz. 44.
Opgelet: Met het [A/a]-veld kiest u tussen hoofd- en kleine
letters.
USER
PRG
STYLE
Wijzigen van de User Program Finder-informatie
E-60/E-50 Music Workstation
r
99
Druk op het [EXECUTE]-veld om de nieuwe naam te
bevestigen.
Edit
Met deze functie kunt u de gewenste User Programs
aan de gekozen Index toewijzen (of bestaande toe-
wijzingen weer verbreken).
Voer eerst stap (4) hierboven uit en druk vervolgens
op het [EDIT]-veld.
Kies via de velden [FINDER], [USER¥PRG], [STYLE¥LINK],
[GENRE] en [SONG¥LINK] het benodigde bestand. Zie
blz. 90.
Druk op de velden van alle User Programs die u aan
de geselecteerde Index-categorie wilt toewijzen.
Gekozen User Programs verschijnen op een lichte
achtergrond.
Om de toewijzing van een User Program te verbreken
moet u op het veld ervan drukken, zodat het weer
donker wordt.
Indien nodig, kunt u met de velden PAGE [ø][˚] naar
voorafgaande of volgende pagina’s van de lijst gaan.
Druk op [Back] om de wijzigingen te bevestigen en
terug te keren naar de “USER PROGRAM LIST”-
pagina. Druk op [EXIT] om terug te gaan naar de
hoofdpagina en uw wijzigingen ongedaan te maken
(alle tot nu toe doorgevoerde wijzigingen worden
geannuleerd).
Opgelet: Na 50 wijzigingen (toewijzingen/opheffen van toe-
wijzingen) bevestigt de E-60/E-50 die automatisch (net zoals
bij het drukken op het [Back]-veld).
Index Copy
Met deze functie kopieert u één Index-categorie
(samen met de User Program-verwijzingen) naar een
andere categorie. Daar zou u gebruik van kunnen
maken om twee categorieën samen te voegen en één
van beide daarna voor andere bestanden te gebrui-
ken.
Opgelet: In het totaal zijn er acht Index-categorieën. U kunt
geen bijkomende categorieën aanmaken.
Voer eerst stap (4) hierboven uit en druk vervolgens
op het [COPY]-veld.
Druk, in de linker kolom SOURCE, op het veld van de
Index wiens toewijzingen u naar een andere Index
wilt kopiëren. Hiervoor kunt u ook de [ß][†]-velden
gebruiken.
Druk, in de rechter kolom (DESTINATION) op het veld
van de Index die de andere toewijzingen eveneens
moet bevatten. Hiervoor kunt u ook de [ß][†]-velden
gebruiken.
Geef aan hoe u de User Program-toewijzingen gaat
kopiëren:
Druk op het [REPLACE]-veld, als de toewijzingen van
de DESTINATION-Index gewist en overschreven moe-
ten worden door die van het geselecteerde SOURCE-
veld.
Druk op [MERGE], als de User Program-toewijzingen
van de SOURCE-categorie bij de DESTINATION-toe-
wijzingen moeten worden gevoegd (de DESTINA-
TION-categorie bevat daarna dus meer toewijzingen).
Uw commando wordt even bevestigd:
Opgelet: Tijdens deze operatie worden er geen User Program-
bestanden gekopieerd.
(6) Druk op het [Back]-veld om naar de “USER PRO-
GRAM LIST”-pagina terug te gaan.
Opgelet: Druk op de [EXIT]-knop om naar de hoofdpagina
terug te gaan en alle wijzigingen te annuleren.
Werken met User Programs
100
r
E-60/E-50 Music Workstation
Music Assistant-functies
De Music Assistant-groep omvat verschillende functies
voor het editen van bestaande en de aanmaak van
nieuwe registraties.
Nieuwe Music Assistant-registraties aanmaken
Music Assistant-registraties berusten altijd op een User
Program. Het zijn dus maar verwijzingen naar data, die
zich elders bevinden.
(1) Druk op de FINDER [USER¥PRG]-knop.
Het display verandert in:
(2) Kies het interne geheugen door op
[INTERNAL¥MEMORY] te drukken.
De Music Assistant-registraties bevinden zich in het
interne geheugen van de E-60/E-50. Indien nodig,
moet u de benodigde User Programs dus eerst van
een geheugenkaart naar het interne geheugen van
de E-60/E-50 kopiëren (zie blz. 97).
(3) Druk op het [OPTIONS]- en het
[MUSIC¥ASSISTANT¥MARK]-veld.
(4) Gebruik de Finder-functies voor het zoeken van
het benodigde User Program (zie blz. 90).
(5) Druk op het veld van het User Program dat in het
MUSIC ASSISTANT-venster moet verschijnen.
Dat veld wordt voorzien van een “MA”-symbool. Als u
op het verkeerde veld gedrukt hebt, drukt u er
gewoon nog eens op om het “MA”-symbool weer te
verwijderen.
(6) Indien nodig, kunt u nog andere User Programs kie-
zen.
(7) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Music Assistant-registraties editen
De E-60/E-50 laat ook toe bepaalde aspecten van
bestaande Music Assistant-registraties te editen.
(1) Druk op de [MUSIC¥ASSISTANT]-knop.
Het display ziet er nu als volgt uit:
(2) Kies de Music Assistant-registratie die u wilt edi-
ten.
(3) Vervolg met “Naam van een Music Assistant-regi-
stratie wijzigen” of “Music Assistant-registraties
wissen”.
Naam van een Music Assistant-registratie wijzi-
gen
Druk op het [OPTIONS]-veld en daarna op het
[RENAME]-veld, als het nog niet “oplicht”.
Met deze functie kunt u de informatie voor NAME,
ARTIST en GENRE van de gekozen Music Assistant-
registratie wijzigen. “ARTIST” slaat op de persoon die
het nummer bekend heeft gemaakt, terwijl “GENRE”
de muziekstijl omschrijft.
Druk op het [NAME], [ARTIST]- of [GENRE]-veld en
voer de gewenste tekens in.
Zie “Namen invoeren” op blz. 44. Met het [A/a]-veld
kiest u tussen hoofd- en kleine letters.
De NAME, die u hier invoert, verwijst enkel naar de
Music Assistant-registratie. De naam van het als basis
fungerende User Program verandert echter niet.
Druk op het [EXECUTE]-veld om de nieuwe naam te
bevestigen.
USER
PRG
STYLE
MUSIC
ASSISTANT
Music Assistant-functies
E-60/E-50 Music Workstation
r
101
Music Assistant-registraties wissen
Met de DELETE-functie kunt u de gekozen Music
Assistant-registratie wissen. Ook dit is een virtueel
proces, omdat het aan de basis liggende User Pro-
gram niet verdwijnt. (Deze operatie verwijdert
immers alleen het “MA”-label van het betreffende
User Program.)
Kies de Music Assistant-registratie die u wilt wissen.
Druk op het [DELETE]-veld. Deze operatie kunt u niet
terugdraaien. Daarom verschijnt nu eerst de vol-
gende vraag:
Met [YES] wist u de Music Assistant-registratie.
Met [NO] laat u het item intact en keert u terug naar
de pagina met de lijst.
Met [Back] laat u het bestand intact en keert u terug
naar de “MUSIC ASSISTANT LIST”-pagina.
Music Assistant-registratie opslaan
De SAVE-functie op de “MUSIC ASSISTANT LIST”-pagina
doet twee dingen tegelijk:
Ze vergaart de instellingen van alle E-60/E-50-regi-
stratieparameters, die u momenteel hanteert en slaat
ze op.
Ze maakt een nieuw User Program aan en geeft er
dezelfde naam aan, of wijzigt het bestaande User
Program waarnaar de Music Assistant-registratie al
verwijst. (Dit verschilt naar gelang de naam, die u
invoert.)
Hoewel deze pagina sterk op de “RENAME”-pagina (zie
hierboven) lijkt, heeft ze dus een betrekkelijk andere
functie.
Dat kan voor het volgende van pas komen: stel bv. dat u
een Music Assistant-registratie geladen en dan de UP2-
part ingeschakeld hebt, terwijl u tevens de mixerinstel-
lingen gewijzigd en een andere Music Style gekozen
hebt. Vindt u de nieuwe versie beter, dan wilt u het ori-
gineel waarschijnlijk vervangen. Vandaar de SAVE-
functie.
(1) Druk, op de “MUSIC ASSISTANT LIST”-pagina, op
het [SAVE]-veld.
(2) Druk op het [NAME], [ARTIST]- of [GENRE]-veld en
voer de gewenste tekens in.
Zie “Namen invoeren” op blz. 44. Met het [A/a]-veld
kiest u tussen hoofd- en kleine letters.
(3) Voer nu ook iets voor de overige items in, als u wilt.
(4) Druk op het [EXECUTE]-veld om de instellingen op
te slaan.
Als u de Music Assistant-registratie onder een nieuwe
naam opslaat, wordt de uitvoering bevestigt en keert
de E-60/E-50 terug naar de “MUSIC ASSISTANT LIST”-
pagina. (Naast de Music Assistant-registratie wordt
er ook een nieuw User Program aangemaakt.)
Als de Music Assistant-database al een registratie
met de ingevoerde naam (NAME) bevat, verschijnt de
volgende waarschuwing:
[YES] betekent dat zowel de originele Music
Assistant-registratie als het aan de basis liggende
User Program worden overschreven.
Met [NO] laat u het item intact en keert u terug naar
de “SAVE”-pagina waar u een andere naam kunt
invoeren. Vervolg dan met stap (2) hierboven.
(5) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Song en Style Makeup Tools
102
r
E-60/E-50 Music Workstation
10. Song en Style Makeup Tools
Mixen van de Song- of Style-parts
Hoewel u ze via de [MIXER]-knop (twee of drie keer
drukken) oproept, maken de Style- en Song-mixer
eigenlijk deel uit van de MAKEUP TOOLS-functies. In dit
hoofdstuk hebben we het nooit over sporen of parts –
wél over instrumenten. De verderop besproken parame-
ters zijn namelijk telkens aan een bepaalde klank
gekoppeld (omdat bepaalde sporen eventueel twee of
meer klanken gebruiken): vindt u “de bas” dus te hard,
dan kunt u hem zachter zetten. Als “de piano” meer
galm mag hebben, voegt u hem gewoon toe… Zo een-
voudig kan het gaan.
De hierna besproken parameters zijn vooral bedoeld
voor tijdelijke wijzigingen van de Style of song. Ze wor-
den niet apart bewaard. Zodra u een andere Style of
song kiest, worden de hier doorgevoerde wijzigingen
weer gewist. U kunt ze echter opslaan (door ze in de
Style of song “te branden”: druk op de
[MAKEUP¥TOOLS]-knop en, op de dan verschijnende
pagina, op het [SAVE]-veld (zie blz. 108).
(1) Druk twee of drie keer op de [MIXER]-knop.
Het display verandert in…
…of:
Om de Style-parts te mixen moet u, op de “USER
PROGRAM STYLE VOLUME”-pagina, op het
[STYLE¥MAKEUP¥TOOLS]-veld drukken.
(Het verschil tussen deze twee pagina’s is dat de
“USER PROGRAM…”-instellingen in een User Program
kunnen worden opgeslagen en dus “tijdelijke” wijzi-
gingen van de Style-data vormen. De “STYLE MAKEUP
TOOLS”-parameters moeten daarentegen in de Style
worden “gebrand”.)
(2) Als het icoontje van het instrument, wiens instel-
lingen u wilt wijzigen, niet wordt afgebeeld, moet
u opnieuw op de PAGE [ø]-knop of het [˚]-veld
drukken.
Het aantal mixerpagina’s verschilt naar gelang het
aantal klanken die in de Song of Style worden
gebruikt. In bepaalde gevallen is er maar één pagina
(en misschien zijn er niet eens negen kanalen).
(3) Druk op de regel, die aan de parameter toegewe-
zen is, die u wilt wijzigen (CHORUS, REVERB, PAN-
POT, VOLUME).
De regel van de gekozen parameter heeft nu een
lichte achtergrond.
(4) Stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in.
De beschikbare parameters zijn relatieve wijzigingen
die bij de instellingen van de song of Style worden
opgeteld c.q. ervan worden afgetrokken. De op deze
pagina beschikbare parameters zijn:
Instrument aan/uit (MUTE)
Druk op het instrumenticoontje bovenaan een kanaal
om het betreffende instrument in (geen MUTE-bood-
schap) of uit te schakelen (er verschijnt een MUTE-
boodschap).
REVERB en CHORUS: effectbalans
Met CHORUS en REVERB kunt u instellen in welke
mate de instrumenten door de Reverb- en/of Chorus-
processor moeten worden bewerkt. De effectparame-
ters (soort galm/chorus enz.) kunt u op de COMMON-
(zie blz. 107) en “STYLE/SONG REVERB & CHORUS”-
pagina’s (zie blz. 86) instellen.
Belangrijke opmerking
MIXER
Werken met de ‘Makeup Tools’
E-60/E-50 Music Workstation
r
103
PANPOT: Stereoplaatsing
Hier kunt u de stereoplaatsing van het gebruikte
instrument wijzigen.
VOLUME
Hiermee stelt u het volume van het toegewezen
instrument in.
Opgelet: Onthoud goed dat deze wijzigingen alleen voor het
betreffende instrument (klank/Drum Set) gelden – dus niet
voor het volledige spoor.
(5) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Werken met de ‘Makeup Tools’
Naast de Cover-functies voor songs en Styles (zie blz.38
en 64), waarmee u de song- of Style-weergave kunt
beïnvloeden door met voorgeprogrammeerde instellin-
gen te werken, biedt de E-60/E-50 tevens een mode
waar u de betreffende song- of Style-parameters zelf
kunt beïnvloeden. Alle wijzigingen die u hier doorvoert
moet u opslaan, als u ze later nog eens wilt gebruiken.
De MAKEUP TOOLS-instellingen als dusdanig worden
door de 16-sporen sequencer c.q. Style Composer van
de E-60/E-50 genegeerd. U kunt ze echter in de song of
Style “branden” (zie “Alvorens uw instellingen op te
slaan” op blz. 107).
Er zijn twee MAKEUP-functiegroepen: één voor songs
(Standard MIDI Files) en een tweede voor Styles.
Omwille van de sterke gelijkenis gaan we elke functie
maar één keer bespreken en telkens ter plekke op even-
tuele verschillen wijzen.
De twee groepen kiest u via dezelfde knop op het front-
paneel. Kijk dus altijd eerst wat er in de bovenste regel
van het display staat (“SONG MAKEUP TOOLS” of “STYLE
MAKEUP TOOLS”) alvorens een instelling te wijzigen.
Alvorens de MAKEUP TOOLS-instellingen van een
song te wijzigen
Druk op de FINDER [SONG]-knop.
Songs kunt u ook kiezen door, op de hoofdpagina, op
het [SONG]-veld te drukken.
Het display verandert in:
Kies het geheugenblok dat de benodigde song bevat:
druk op [INTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY] of
[EXTERNAL¥MEMORY].
Als u op [FLOPPY] of [EXTERNAL¥MEMORY] drukt,
moet u de geheugenkaart of diskette met de
gewenste song in de poort (of drive) steken. Zie
“Standard MIDI Files (songs) afspelen” op blz. 35 voor
meer details over het kiezen van songs.
Kies de song door op zijn veld te drukken.
Alvorens de MAKEUP TOOLS-instellingen van een
Style te wijzigen
Druk op een STYLE-knop om een Music Style-familie
te kiezen.
Druk, indien nodig, op een [PAGE¥1]~[PAGE¥4]-veld
om naar een andere pagina te gaan.
Het aantal pagina’s verschilt naar gelang de gekozen
familie.
Druk op het veld van de Style die u wilt gebruiken.
Zie ook blz.25 en 73 voor meer details over de Styles.
Belangrijke opmerking
Alvorens aan de slag te gaan…
SONG STYLE
8 BEAT
16 BEAT
LIVE
BAND
DISCO
DANCE
TRADIT
WORLD
BALL
ROOM
JAZZ
BLUES
ROCK LATIN
Song en Style Makeup Tools
104
r
E-60/E-50 Music Workstation
Algemene werkwijze
(1) Druk één of twee keer op de [MAKEUP¥TOOLS]-
knop.
Hiermee bepaalt u of u de instellingen van de geko-
zen song of Style gaat wijzigen. Het display verandert
in:
…of:
(Als deze pagina niet verschijnt, moet u op het
[PALETTE]-veld linksboven drukken.)
Alle wijzigingen op deze en aanverwante pagina’s
berusten op SysEx-data die de daadwerkelijke song-
data wijzigen (maar niet hun plaats innemen). Enkel
de E-60/E-50 kan deze data echter lezen. Andere
SMF-players (evenals de 16-sporen sequencer) nege-
ren deze nieuw toegevoegde SysEx-data. (Momenteel
bestaat er nog geen ander instrument dat de MSE-
Styles van de E-60/E-50 kan lezen, dus speelt de
compatibiliteit hiervan geen rol.)
(2) Kies met de velden [ø][˚] rechtsonder het instru-
ment dat u wilt editen.
Als u een Drum Set kiest, verandert het display als
volgt:
(Zie blz. 106 voor een verklaring van het
[PERC¥MUTE]- en [DRUM¥MUTE]-veld.)
Het [OCTAVE]-veld verdwijnt (omdat de octavering
van een drumpartij nooit zinvol is).
(3) Druk op het [JUMP¥TO¥1st¥NOTE]-veld om naar de
plaats te springen waar het instrument gebruikt
wordt dat u gaat wijzigen.
De weergave begint automatisch vanaf die plaats.
Als u de klank/Drum Set nauwelijks hoort, kunt u op
het [SOLO]-veld drukken (indicatoricoontje moet
“oplichten”) en daarna met [JUMP≈TO¥1st¥NOTE] naar
de eerste noot van het betreffende instrument sprin-
gen. Druk nog een keer op [SOLO] om deze functie
weer uit te schakelen.
(4) Met het [MUTE]-veld kunt u het gekozen instru-
ment uitschakelen.
De betreffende partij wordt nu niet meer afgespeeld.
(Even ter herinnering: deze instelling geldt alleen
voor het gekozen instrument en dus niet noodzakelijk
voor het hele spoor.)
Opgelet: Voor drums kunt twee instrumentgroepen apart uit-
schakelen.
(5) Druk op de lange klanknaam (naast het instrumen-
ticoontje) en gebruik de TONE-knoppen en het dis-
play voor het kiezen van een andere klank of Drum
Set.
(6) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
SONG MAKEUP TOOLS (of STYLE MAKEUP TOOLS)
“PALETTE”-pagina.
(7) Druk op het veld van een andere parameter, die u
wilt editen en stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of
de [DEC]/[INC]-knoppen de gewenste waarde in.
U kunt ook op het [DATA÷ENTRY]-wiel drukken en de
waarde via het displayklaviertje instellen.
De meeste parameterwaarden kunnen positief en
negatief zijn. Vergeet dus niet het [+÷–]-veld te
gebruiken.
MAKEUP
TOOLS
SONG
STYLE
Werken met de ‘Makeup Tools’
E-60/E-50 Music Workstation
r
105
(8) Druk op [UNDO¥CHANGES] om voor alle parameters
op deze pagina weer de opgeslagen waarden te
kiezen.
(9) Als u uw wijzigingen nu al wilt opslaan, druk dan
op het [SAVE]-veld en zie blz. 108.
U kunt ook op een ander veld in de bovenste regel
drukken om nog andere parameters te editen alvo-
rens uw song of Style op te slaan.
Als u, op eender welke “MAKEUP TOOLS”-pagina, op
het [PALETTE]-veld drukt, verschijnt de volgende
pagina waar u de belangrijkste parameters van de
instrumenten kunt instellen.
Druk op het veld van de parameter, die u wilt editen
en stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in. U kunt ook op het
[DATA÷ENTRY]-wiel drukken en de waarde via het
displayklaviertje instellen.
VOLUME—Het volume van het geselecteerde instru-
ment. Met negatieve waarden vermindert u het volume,
met positieve verhoogt u het.
PANPOT—Met deze parameter bepaalt u de stereoplaat-
sing van het geselecteerde instrument.
Opgelet: In het geval van een Drum Set slaat deze instelling
op alle drum-/percussieklanken. Er is echter ook een para-
meter die u voor bepaalde druminstrumenten apart kunt
instellen. Zie blz. 106.
REVERB—Met deze parameter bepaalt u het galmaan-
deel (Reverb Send). Het “galmaandeel” slaat op de hoe-
veelheid signaal dat naar het reverbeffect wordt
gestuurd – en dus op de intensiteit waarmee het betref-
fende instrument wordt bewerkt.
CHORUS—Met deze parameter bepaalt u het chorus-
aandeel (Chorus Send). Het “chorusaandeel” slaat op de
hoeveelheid signaal dat naar het choruseffect wordt
gestuurd – en dus op de intensiteit waarmee het betref-
fende instrument wordt bewerkt.
Opgelet: De tot hiertoe besproken parameters kunt u ook
op de SONG/STYLE MAKEUP TOOLS-mixerpagina instellen
(zie blz. 102).
VELOCITY—Met deze parameter kunt u het aanslagbe-
reik van het betreffende instrument wijzigen. “0” bete-
kent dat de opgeslagen waarden niet veranderen; met
negatieve waarden vermindert u de aanslagwaarden
(zonder echter de verschillen teniet te doen), terwijl u de
aanslagwaarden met een positieve waarde verhoogt.
OCTAVE—(Alleen voor klanken) Met deze parameter
kunt u het gekozen instrument maximaal 4 octaven
hoger of lager transponeren.
Als u, op eender welke “MAKEUP TOOLS”-pagina, op
het [SOUND¥EDIT]-veld drukt, verschijnt de volgende
pagina waar u bepaalde aspecten van de gehanteerde
klank kunt wijzigen (zie “SOUND EDIT voor Drum
Sets” op blz. 106, als u een Drum Set gekozen hebt).
Druk op het veld van de parameter, die u wilt editen
en stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in. U kunt ook op het
[DATA÷ENTRY]-wiel drukken en de waarde via het
displayklaviertje instellen.
CUTOFF—Met deze filterparameter kunt u de gekozen
klank helderder of doffer maken. Positieve Cutoff-waar-
den zorgen dat er meer boventonen behouden blijven,
zodat het geluid helderder wordt. Hoe verder u deze
waarde in de negatieve richting instelt, hoe minder
boventonen er overblijven, en hoe doffer het geluid
wordt. Zie blz. 80 voor een tekening.
Opgelet: Bij sommige klanken hebben positieve (+) Cutoff-
waarden geen effect. Dat komt omdat de voorgeprogram-
meerde Cutoff-parameter al op de maximumwaarde staat.
RESO—Deze parameter associeert u waarschijnlijk met
een synthesizer. Als u de resonancewaarde verhoogt,
worden de boventonen in de buurt van filterfrequentie
versterkt, waardoor het geluid een uitgesproken “eigen”
karakter krijgt.
Opgelet: Bij een aantal klanken leveren negatieve (–) RESO-
instellingen geen hoorbaar resultaat meer op.
Met de volgende parameters kunt u de “envelope
van de gekozen klank instellen. Zie blz. 79 voor meer
details.
ATTACK—Met deze parameter regelt u de aanstijgtijd
van de klank. Negatieve waarden zorgen dat die sneller
wordt, wat de klank wat agressiever maakt.
DECAY—Met deze parameter bepaalt u hoelang het
volume en de klankkleur erover doen om van het hoog-
ste punt van de attack naar het sustainniveau “af te
dalen”.
Opgelet: Bij percussieve klanken is het sustainniveau
meestal “0”. Piano- en gitaarklanken horen bv. thuis in dit
rijtje. U kunt een noot dus nauwelijks langer laten klinken
door de toetsen ingedrukt te houden, zelfs al kiest u hier een
grote waarde.
RELEASE—Met deze parameter bepaalt u hoelang de
noot er na het loslaten van een toets over doet om volle-
dig uit te sterven. Ook de filterfrequentie volgt deze
instelling.
PALETTE
SOUND EDIT voor klanken
Song en Style Makeup Tools
106
r
E-60/E-50 Music Workstation
Met de volgende drie parameters kunt u de aard en
de intensiteit van het vibrato bepalen, als u het met
de momenteel gehanteerde instellingen niet eens
bent.
Opgelet: Sommige klanken bevatten al natuurlijk (gesampeld)
vibrato waarvan u de diepte niet kunt wijzigen.
VB RATE—Met deze parameter regelt u de snelheid van
de toonhoogtemodulatie. Positieve (+) waarden zorgen
voor een snellere modulatie, negatieve (–) voor een tra-
gere.
VB DEPTH—Hiermee regelt u de intensiteit van de toon-
hoogtemodulatie. Positieve (+) waarden zorgen voor een
duidelijker vibrato, negatieve (–) waarden maken het
effect iets discreter.
VB DELAY—Met deze parameter bepaalt u hoelang het
duurt eer het vibrato-effect begint. Bij positieve (+)
waarden duurt het langer, bij negatieve korter.
Druk, indien nodig, op het [SAVE]-veld om de instel-
lingen weg te schrijven (blz. 108).
Als het instrumenticoontje links naast de klanknaam
een drumstel vertegenwoordigt, ziet de met
[SOUND¥EDIT] gekozen pagina er als volgt uit. Hier
kunt u de Drum Set in z’n geheel editen.
Druk op het veld van de parameter, die u wilt editen
en stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in. U kunt ook op het
[DATA÷ENTRY]-wiel drukken en de waarde via het
displayklaviertje instellen.
CUTOFF—Hiermee maakt u de Drum Set (alle klanken)
helderder (positieve waarden) of doffer (negatieve waar-
den). Hoe verder u deze waarde in de negatieve richting
instelt, hoe minder boventonen er overblijven, en hoe
doffer het geluid wordt.
RESO—Met deze parameter kunt u de Drum Set een iets
“synthetischer” karakter geven (positieve waarden) of
hem net natuurlijker laten overkomen.
Met het [DRUM¥MUTE]-veld kunt u de drumgeluiden
in- of uitschakelen.
Met het [PERC¥MUTE]-veld kunt u de percussiegelui-
den in- of uitschakelen.
Druk, indien nodig, op het [SAVE]-veld om de instel-
lingen weg te schrijven (blz. 108).
Als het instrumenticoontje links naast de klanknaam
een drumstel vertegenwoordigt, kunt u ook op het
[DRUM¥INSTR¥EDIT]-veld drukken. Dan verschijnt de
volgende pagina waar u bepaalde instrumenten van
de geselecteerde Drum Set in detail kunt editen:
Hier kunt u de Drum Set a.h.w. opnieuw “configure-
ren” (maar u kunt geen klanken van andere Drum
Sets gebruiken).
Opgelet: De namen van de drum-/percussieklanken verschil-
len naar gelang de gebruikte Drum Set. In de regel lijken ze
echter op de hierboven vernoemde.
Kies met PAGE [ø][˚] het druminstrument dat u door
een ander geluid wilt vervangen (houd het icoontje in
de gaten dat links van dit veld verschijnt).
Kies met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste klank.
De eerste klanken, die u voor een bepaald instrument
kunt kiezen, zijn in de regel variaties van de snare, de
basdrum enz. Als u echter lang genoeg aan het
[DATA÷ENTRY]-wiel blijft draaien, kunt u ook totaal
andere klanken (zelfs melodische geluiden) kiezen.
Druk op het veld van de parameter, die u wilt editen
en stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in.
VOLUME—Met deze parameter bepaalt u het volume
van het geselecteerde druminstrument.
PANPOT—Met deze parameter bepaalt u de stereoplaat-
sing van het geselecteerde druminstrument. “0” betekent
dat de instelling niet verandert, negatieve waarden
schuiven het instrument verder naar links en positieve
waarden schuiven het verder naar rechts.
REVERB & CHORUS—Met deze parameters stelt u het
galm- en chorusaandeel van het gekozen druminstru-
ment in. De effecten zelf kunt u op de “COMMON”-
pagina (zie verderop) editen.
VELOCITY—Met deze parameter kunt u het aanslagbe-
reik van het betreffende druminstrument wijzigen. “0”
betekent dat de opgeslagen waarden niet veranderen;
met negatieve waarden vermindert u de aanslagwaarden
(zonder de verschillen echter teniet te doen), terwijl u de
aanslagwaarden met een positieve waarde verhoogt.
PITCH—Met deze parameter kunt u het geselecteerde
druminstrument hoger of lager stemmen. “0” betekent
dat de toonhoogte niet verandert.
Druk, indien nodig, op het [SAVE]-veld om de instel-
lingen weg te schrijven (blz. 108).
SOUND EDIT voor Drum Sets
DRUM INSTR EDIT
Alvorens uw instellingen op te slaan
E-60/E-50 Music Workstation
r
107
Na het drukken op het [COMMON]-veld ziet het dis-
play er als volgt uit. De parameters op deze pagina
gelden voor de hele song c.q. Style – en verschillen
dus niet voor klanken en Drum Sets.
Druk op het veld van de parameter, die u wilt editen
en stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in.
REVERB TYPE—Met deze parameter bepaalt u welk soort
galmeffect u nodig hebt. De beschikbare Reverb-typen
zijn:
De “Original”-instelling betekent dat de song of Style
zijn eigen (geprogrammeerde) galminstellingen hanteert.
User Prog” (voor Styles) betekent dat de Style de gal-
minstellingen van het momenteel gekozen User Program
gebruikt.
CHORUS TYPE—Chorus maakt het geluid breder en wekt
de indruk dat het “stereo” is. Er zijn 8 chorustypen.
De “Original”-instelling betekent dat de song zijn eigen
(geprogrammeerde) chorusinstellingen hanteert. “User
Prog” (voor Styles) betekent dat de Style de chorusin-
stellingen van het momenteel gekozen User Program
gebruikt.
REVERB LEVEL & CHORUS LEVEL—Met deze parame-
ters kunt u het uitgangsvolume van de Reverb- of Cho-
rus-processor instellen.
SONG VOLUME (of STYLE VOLUME)—Met deze para-
meter stelt u het algemene volume van de song (of
Style) in, wanneer hij beduidend harder of zachter gaat
dan de overige songs (of Styles).
TEMPO—Hiermee kunt u het song- of Style-tempo wij-
zigen (q= 20~250).
TRANSPOSE (alleen voor songs)—Met deze parameter
kunt u alle songpartijen (met uitzondering van de
drums) tot 12 halve tonen (1 octaaf) hoger of lager
transponeren. Deze waarde wordt aan de songdata toe-
gevoegd en dus tijdens elke weergave van die song
gehanteerd.
Alvorens uw instellingen op te
slaan
Alvorens uw song of Style met “make-up” in het interne
geheugen, op een kaart of een diskette op te slaan kunt
u (maar u hoeft niet) de wijzigingen “vastleggen”, wat
dan betekent dat ze “echt” deel uitmaken van de song
of Style. (De MAKEUP TOOLS-instellingen zijn SysEx-
data, die alleen de E-60/E-50 begrijpt.)
Dit kan om twee redenen handig zijn:
Om de “definitieve” versie van uw song of Style met
de 16-track Sequencer, Style Converter of Style Com-
poser te editen. Die functies negeren de “cosmeti-
sche” SysEx-data van de MAKEUP TOOLS namelijk.
Om de nieuwe songversie ook met een andere
sequencer of een computer naar behoren te kunnen
afspelen. De Styles kunnen door de E-60/E-50, de
E-80 en de G-70 worden gelezen.
Om uw wijzigen definitief vast te leggen moet u, op
één van de tot nu toe besproken pagina’s, op het
[FREEZE¥DATA]-veld drukken:
Zodra de data geconverteerd zijn, beeldt het display
de boodschap “Operation Complete” af. Voorzichtig:
Deze operatie kunt u niet annuleren.
Opgelet: Voor bestanden, die u alleen op de E-60/E-50
gebruikt, is deze operatie overbodig.
COMMON
Room1,
Room2,
Room3
Deze typen simuleren de galm van een
kamer. Hoe groter de waarde (1, 2 of 3), hoe
“groter” de kamer.
Hall1,
Hall2
Deze typen simuleren de galm van een
kleine (1) of grote (2) concertzaal. Ze klinken
dan ook “grootser” dan de Room-types.
Plate Dit algoritme simuleert de galm van een
concertzaal.
Delay Een delay-effect (geen galm). Werkt onge-
veer zoals een echo en zorgt dus voor her-
halingen.
Pan Delay Dit is de stereoversie van het delay-effect
hierboven. De herhalingen worden afwisse-
lend via het linker en rechter kanaal weer-
gegeven.
Chorus
1~4
Dit zijn conventionele stereo-effecten die
het geluid breder maken.
Feedback Deze chorus doet denken aan een flanger,
maar heeft wel een zachtere klank.
Flanger Dit effect doet ergens wel denken aan
opstijgende of landende straaljagers.
Short
Delay
Ziehier een uitgebreid delay-effect dat u in
plaats van een chorus of flanger kunt
gebruiken. Zoals u ziet, is het aantal para-
meters indrukwekkend te noemen.
Short DLY
FBK
Korte delay met veel herhalingen.
Song en Style Makeup Tools
108
r
E-60/E-50 Music Workstation
Opslaan van de gewijzigde song of
Style
De wijzigingen, die u met de volgende werkwijze
opslaat, beïnvloeden de gekozen song of Style recht-
streeks. Ze worden dus niet in een User Program opge-
slagen.
(1) Als u tevreden bent met de wijzigingen en ze dus
wilt bewaren, moet u op het [SAVE]-veld drukken.
Het display verandert in…
…of:
(2) Indien nodig, kunt u de song of Style een andere
naam geven.
Dat hoeft u enkel te doen, als u de originele versie
niet wilt verliezen (en zelfs dan alleen, als u de
nieuwe versie in hetzelfde geheugenblok wilt
opslaan). Alle tot nu toe doorgevoerde wijzigingen
kunnen alleen door de E-60/E-50 worden gelezen en
hebben dus geen betekenis voor andere sequencers
of SMF-players.
(3) Kies het geheugenblok waar u de Style of song wilt
opslaan: [EXTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY] of
[INTERNAL¥MEMORY].
(4) Druk op [STYLE¥NAME] of [SONG¥NAME].
(5) Voer de naam in (blz. 44).
(6) Druk daarna op de volgende velden (indien nodig) en
voer de volgende informatie in.
(7) Druk op het [EXECUTE]-veld.
Als u de drive/slot kiest, die de originele versie bevat,
verschijnt de volgende boodschap:
Druk op het [YES]-veld om de oude versie te over-
schrijven.
Druk op het [NO]-veld, als u die versie niet wilt over-
schrijven. U keert dan terug naar de vorige pagina.
Voer vervolgens een andere naam in (of kies een
andere datadrager).
Als de song of Style nog niet op de gekozen datadra-
ger bestaat, worden de data weggeschreven. Daarna
verschijnt de volgende boodschap:
SONG ARTIST, GENRE, FILE NAME
STYLE COUNTRY, GENRE
Programmeren van MARK & JUMP-posities
E-60/E-50 Music Workstation
r
109
11. Nóg meer songfuncties
Laten we nu kijken naar iets gespecialiseerdere functies
die u voor de songweergave kunt gebruiken. Zie
blz. 129 voor het opnemen en editen van sequencer-
songs.
Programmeren van MARK & JUMP-
posities
De songs in het interne geheugen bevatten vier posi-
ties, die u met MARK & JUMP [1]~[4] (blz. 36) kunt selec-
teren. Als u een song kiest, die al dergelijke markers
bevat, lichten de indicators van de MARK & JUMP-
knoppen op. Kiest u een song waarin deze gegevens
ontbreken, dan lichten de indicators niet op.
De MARK JUMP-posities kunt u op de volgende manier
programmeren of editen:
(1) Houd één van de MARK JUMP-knoppen [1]~[4]
ingedrukt.
U kunt op eender welke knop drukken. Het display
verandert in:
(2) Druk op het veld dat overeenkomt met de MARK
JUMP-knop waarvoor u een positie wilt program-
meren (1~4).
Het volgende kunt u zowel tijdens als bij gestopte
weergave doen.
(3) Doe nu één van de volgende dingen:
Start de songweergave en druk op het
[WRITE¥MARK]-veld. Het nummer van de op dat
moment bereikte maat wordt nu in het “oplichtende”
veld ingevuld.
–of–
Stop de weergave. Druk op het [DATA÷ENTRY]-wiel
en voer het maatnummer via het displayklaviertje in.
Druk op het [Delete]-veld van het displayklaviertje om
het laatst ingevoerde cijfer weer te wissen.
Voorbeeld: als u eigenlijk “14” wilde invoeren en nu
ziet dat u twee keer op het [4]-veld gedrukt hebt
(“144”), kunt u de tweede “4” met [Delete] weer wis-
sen.
(U kunt ook het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen gebruiken.) Zodra u een nieuwe waarde
invoert, verschijnt [EDIT] naast dat geheugennummer.
Druk op het [CLOSE]-veld om naar de vorige pagina
te springen.
Druk op het [WRITE¥MARK]-veld om uw instelling te
bevestigen. De [EDIT]-boodschap verdwijnt nu weer.
Herhaal de stappen (2)~(3), als u ook voor de andere
MARK JUMP-knoppen nieuwe posities wilt program-
meren.
(4) Druk op het [DELETE¥MARK]-veld om het maat-
nummer van de geselecteerde MARK JUMP-knop
weer te wissen.
De indicator van MARK & JUMP-knoppen waarvoor u
een positie hebt ingevoerd licht op.
Drukt u op een MARK JUMP-knop waarvoor nog
geen positie geprogrammeerd werd (en wiens indica-
tor niet oplicht), dan gebeurt er niets.
De MARK JUMP-posities zijn bijkomende informatie
voor songbestanden die u moet wegschrijven.
(5) Druk op het [SAVE]-veld.
(6) Druk op het [INTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY]- of
[EXTERNAL¥MEMORY]-veld om de datadrager van
bestemming te kiezen.
Als u FLOPPY of EXTERNAL MEMORY kiest, mag u niet
vergeten, de diskette of kaart in te steken.
(7) Indien nodig, kunt u de song een andere naam
geven.
Wilt u supersnel werken? Ziehier de snelste manier om de
MARK JUMP-posities te programmeren:
Kies de song waarvoor u MARK-posities wilt program-
meren.
Selecteer de “MARK & JUMP”-pagina (zie hierboven).
Druk op [TOP¥|√] om naar het begin van de song te
gaan, en daarna op [PLAY÷STOP¥®÷ª] om de weergave
te starten.
Druk op het [1]-veld om het te selecteren.
Druk, op de plaats waar de eerste Marker zich moet
bevinden, op het [WRITE¥MARK]-veld. Die positie wordt
opgeslagen.
Druk, op de plaats waar de tweede Marker zich moet
bevinden, op het [WRITE¥MARK]-veld.
Herhaal deze twee stappen nu voor de geheugens [3] en
[4].
Vervolg met stap (5).
Nóg meer songfuncties
110
r
E-60/E-50 Music Workstation
Dat hoeft u alleen te doen, als u de originele versie
niet wilt verliezen. De MARK JUMP-informatie wordt
alleen door de E-60/E-50, E-80 en G-70 gelezen en
heeft dus geen betekenis voor andere sequencers of
SMF-players: zij negeren die info gewoon. U mag de
song dus gerust onder de originele naam wegschrij-
ven. Bovendien zou u de song ook gewoon naar een
andere datadrager (kaart of diskette) kunnen weg-
schrijven.
Zie blz. 44 voor het invoeren van namen.
(8) Druk op het [EXECUTE]-veld.
Als u het geheugenblok kiest dat de originele versie
van de song bevat, verschijnt de volgende boodschap:
Druk op het [YES]-veld om de oude versie te over-
schrijven.
Druk op het [NO]-veld, als u die versie niet wilt over-
schrijven. U keert dan terug naar de hoofdpagina.
Voer vervolgens een andere naam in (of kies een
andere datadrager).
Als de song nog niet op de gekozen datadrager
bestaat, worden de data weggeschreven.
(9) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Werken met de Song Finder
De Song Finder helpt u bij het zoeken van de songs die
u wilt afspelen. Zo meteen zal u zien dat deze functie
veel krachtiger is bij gebruik van het interne geheugen
en geheugenkaarten dan wanneer u met diskettes
werkt.
(1) Druk op de FINDER [SONG]-knop.
U zou ook op het [SONG]-veld van de hoofdpagina
kunnen drukken.
Het display verandert in:
Songs, die bovendien Lyrics-data bevatten, herkent u
aan het “ ”-icoontje. De noot ( ) betekent dat het
bestand tevens Play & Search-informatie bevat.
(2) Kies de datadrager die de benodigde song bevat:
[EXTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY] of
[INTERNAL¥MEMORY].
Het display toont een lijst van 5 songs in het gekozen
geheugenblok.
Als u op [INTERNAL¥MEMORY] of
[EXTERNAL¥MEMORY] drukt…
…verandert het display in:
Met de velden [SONG¥NAME], [ARTIST], [GENRE] en
[FILE¥NAME] kunt u de songs alfabetisch rangschik-
ken.
De alfabetische rangschikking geldt voor de gekozen
categorie.
(3) Als de naam van de benodigde song al wordt afge-
beeld, kunt u erop drukken.
(4) Om de volgende 5 songs te zien moet u op het [˚]-
veld rechtsonder drukken.
Indien nodig (en mogelijk), moet u verschillende
keren op dit veld drukken om het benodigde bestand
te zien te krijgen.
Om terug te keren naar de vorige groep van 5 songs,
moet u op [ø] drukken.
(Voor het “bladeren” kunt u ook het [DATA÷ENTRY]-
wiel en de [DEC]/[INC]-knoppen gebruiken.)
Songs zoeken met de Song Finder
Deze functie werkt niet met diskettes.
a) Kies een categorie (Index)
Het hoogste rangschikkingsniveau van de Song Fin-
der noemen we een “Index”. Alle zoekoperaties heb-
ben telkens betrekking op de gekozen Index (dus niet
noodzakelijk op alle bestanden van het interne
geheugen of de kaart).
SONG
STYLE
FOUND: gevonden items.
GLOBAL: totaal aantal songs op die datadrager.
Werken met de Song Finder
E-60/E-50 Music Workstation
r
111
Druk op het [INDEX]-veld in de linker bovenhoek.
Druk hetzij op het veld van de benodigde songcate-
gorie, hetzij –als u niet precies weet in welke catego-
rie u moet zoeken– op [ALL].
Opgelet: De overige opties op deze pagina (RENAME, EDIT en
COPY) zijn alleen voor specifieke categorieën beschikbaar.
Druk op [Back]. Het display keert terug naar de pagina
van stap (1) hierboven. Ditmaal ziet u echter alleen de
songs die deel uitmaken van de gekozen Index.
b) Kies de Finder
Het krachtige gedeelte begint, zodra u op het
[FINDER]-veld drukt.
c) Zoeken in de database
Nu kunt u bepalen hoe de Song Finder naar bestan-
den moet zoeken:
Druk op het [ALPHABETIC¥ORDER]-veld, om alle
items te zoeken die met de ingevoerde tekens (bv.
“BEA”) beginnen. Alle bestanden, die aan de inge-
voerde criteria beantwoorden, worden bovenaan de
lijst afgebeeld.
De volgorde verschilt naar gelang het geactiveerde
knopicoontje ([SONG¥NAME], [ARTIST], [GENRE] of
[FILE¥NAME]).
Druk op het [SEARCH¥ONLY]-veld, als de E-60/E-50 in
de gekozen kolom naar bestanden moet zoeken die
de ingevoerde tekens bevatten. (Als u “BEA” inge-
voerd hebt, wordt dan bv. ook “Raggabeat” gevon-
den.)
Opgelet: Zie blz. 35 voor het werken met de Play & Search-
functie.
d) Bepaal wat u wilt zoeken
Druk op het [SONG¥NAME]-veld, als de E-60/E-50
een songnaam moet zoeken. Voer vervolgens de
naam (of een deel ervan) in.
Druk op het [ARTIST]-veld, als u op zoek bent naar de
naam van een artiest. Voer vervolgens de naam (of
een deel ervan) in.
Druk op het [GENRE]-veld om een bepaald genre
(Rock’n’Roll, 16-Beat enz.) te zoeken en voer de
benodigde tekens in.
Druk op het [FILE¥NAME]-veld, als u de (meestal cryp-
tische) naam van het songbestand kent en voer de
gewenste tekens in.
Breng telkens maar zoveel tekens in als nodig zijn om
de gewenste song te vinden. De ingevoerde tekens
kunnen op twee manieren worden gebruikt (zie ver-
derop).
Kies met het [ø]- of [˚]-veld de positie waarvoor u een
ander teken wilt invoeren.
Voer de gewenste naam met het alfanumerieke kla-
viertje in. Deze velden werken precies zoals de toet-
sen van een GSM. Druk verschillende keren op een
alfanumeriek knopicoontje om het gewenste teken of
cijfer te kiezen.
Opgelet: Het [A/a]-veld ontbreekt hier, omdat de Finder geen
onderscheid maakt tussen hoofd- en kleine letters.
Met het [Delete]-veld kunt u het door de cursor aan-
geduide teken wissen. Houd het even ingedrukt om
alle tekens te wissen.
Druk op [Space] om een spatie (of het cijfer “0”) in te
voeren.
Als u een bepaald teken over het hoofd hebt gezien,
moet u met [ø] of [˚] de positie kiezen waar het ont-
brekende teken moet worden ingevoerd. Druk vervol-
gens op [Insert] en op het veld van het teken dat op
die plaats moet komen te staan.
Om snel cijfers te kunnen invoeren (zonder eerst alle
voorafgaande letters te doorlopen) kunt u op het
[NUM¥LOCK]-veld drukken (indicatoricoontje moet
“oplichten”). Schakel het daarna weer uit om
opnieuw letters te kunnen invoeren.
Druk op het [FIND]-veld om de bestanden te zoeken.
Als de volgende boodschap verschijnt, heeft de E-60/
E-50 geen enkel bestand gevonden dat aan de zoek-
criteria beantwoordt:
In dat geval worden weer alle songnamen afgebeeld
(voor “xx of yy” wordt twee keer hetzelfde getal
getoond).
Als de E-60/E-50 één of verschillende bestanden
vindt, is de “xx”-waarde kleiner dan het “yy”-getal.
Druk op het veld van de song die u moet hebben en
begin te spelen.
Invoeren van tekens
Nóg meer songfuncties
112
r
E-60/E-50 Music Workstation
Editen van de Song Finder-gegevens
De Finder-informatie berust op zoekcriteria die aan
doodgewone Standard MIDI Files moeten worden toe-
gevoegd. Gewone Standard MIDI Files bevatten ze niet.
Opgelet: Sommige van de volgende items kunnen niet voor
bestanden op een diskette worden ingevoerd (ze worden evenmin
gelezen).
Na het drukken op de FINDER [SONG]-knop ziet het
display er als volgt uit:
Met het [OPTIONS]-veld in de linker benedenhoek
hebt u toegang tot een displaypagina waar u data-
basegegevens kunt invullen. Het volgende werkt ook
voor songs die al gegevens bevatten.
(1) Kies eerst de song wiens database-informatie u
wilt wijzigen door op het betreffende veld te druk-
ken.
(2) Druk op het [OPTIONS]-veld.
(3) Doe nu één van de volgende dingen:
Rename
Met deze functie kunt u informatie van de gekozen
song wijzigen (of toevoegen).
Druk op het [SONG¥NAME], [ARTIST], [GENRE]- of
[FILE¥NAME]-veld en voer de gewenste tekens in.
U kunt ze ook alle vier wijzigen.
Met het [A/a]-veld kiest u tussen hoofd- en kleine let-
ters.
Opgelet: Als u een song op een diskette kiest, kunt u alleen de
SONG NAME en FILE NAME editen.
Druk op het [EXECUTE]-veld. De “Operation Succes-
sful”-boodschap bevestigt de goede afloop van deze
operatie.
Delete
Met deze functie kunt u een song in het interne
geheugen, op een geheugenkaart of op een diskette
wissen. Gebruik deze functie niet te vaak. Een gewiste
song bent u namelijk definitief kwijt.
Druk op het [DELETE]-veld. Een gewiste song kan niet
meer worden hersteld. Daarom verschijnt nu eerst de
volgende vraag:
Met [YES] wist u het songbestand.
Met [NO] laat u het bestand intact en keert u terug
naar de eerste Song Finder-pagina met het overzicht.
Met [Back] laat u het bestand intact en keert u terug
naar de “SONG LIST”-pagina.
Opgelet: Als de song, die u hier wist, aan een playlist is toege-
wezen, verschijnt tijdens de weergave daarvan de foutmelding
“File not found” en stopt de weergave bij die stap. Wees dus
voorzichtig.
P&S Input
U kunt ook een muzikaal thema voor de songs invoe-
ren om gebruik te kunnen maken van de Play &
Search-functie. Zie blz. 35 voor de praktische kant
van het werken met deze functie. Hier gaan we een
frase programmeren:
Opgelet: De volgende dingen kunnen niet voor bestanden op
een diskette worden ingevoerd. Kopieer uw song dus eventueel
eerst naar het interne geheugen of een geheugenkaart (zie
blz. 113) en wijzig die kopie.
(1) Druk, op de “SONG OPTIONS”-pagina, op het
[P&S¥INPUT]-veld.
(2) Speel de noten van het hoofdthema (d.w.z. de
noten die u waarschijnlijk zal spelen om de betref-
fende song met de Play & Search-functie te vin-
den).
De toonaard en het ritme zijn van weinig belang (de
intervallen moeten echter kloppen!). Voor elke noot
die u speelt verschijnt er een nootsymbool in één van
de vakjes. Vijf “notenvakjes” betekenen dus dat u vijf
noten gespeeld hebt.
(3) Als u een foute noot gespeeld hebt, kunt u dat op
de volgende manier rechtzetten:
Druk op het [DELETE¥LAST¥NOTE]-veld om alleen de
laatste noot te wissen.
Druk op [∫¥RESET] om alle tot nu toe ingevoerde
noten te wissen. Speel de noten dan opnieuw.
Song Options
Werken met de Song Finder
E-60/E-50 Music Workstation
r
113
(4) Druk op het [EXECUTE]-veld om deze gegevens
(d.w.z. de gekozen song) in het interne geheugen
of op een geheugenkaart op te slaan.
Songs waarvoor er Play & Search-gegevens bestaan
herkent u aan het nootsymbool ( ) links van hun
naam.
Copy
Met deze functie kunt u de gekozen song naar een
ander geheugenbereik kopiëren.
Kies om het even welke song alvorens op het
[OPTIONS]-veld van de “SONG LIST”-pagina te druk-
ken. Onthoud verder dat de “COPY”-pagina alleen
songs toont die aan de laatste criteria beantwoorden,
die u voor de SONG FINDER gekozen hebt.
Als u echter maar enkele songs van het interne
geheugen of een geheugenkaart wilt kopiëren, kan
het werken met de FINDER zinvol zijn: dan hebt u
PAGE [ø] en [˚] namelijk eventueel niet nodig.
Druk, op de “SONG OPTIONS”-pagina, op het [COPY]-
veld.
Kies eerst de bron die de te kopiëren songs(s) bevat:
Druk verschillende keren op het [FROM]-knopicoontje
om het geheugenblok te kiezen.
Kies nu de bestemming voor de te kopiëren songdata:
druk één of twee keer op het [TO]-knopicoontje om
het geheugen te kiezen.
Als de naam van de te kopiëren song al wordt afge-
beeld, moet u erop drukken. U kunt ook meteen ver-
schillende songs kiezen.
Om de volgende 5 bestanden te zien te krijgen moet
u op het [˚]-veld in de rechter benedenhoek drukken.
U kunt ook het [DATA÷ENTRY]-wiel en de [DEC]/[INC]-
knoppen gebruiken.
Indien nodig (en mogelijk), moet u verschillende
keren op dit veld drukken om het benodigde bestand
te zien te krijgen. Om terug te keren naar de vorige
groep van 5 songs, moet u op [ø] drukken.
Om alle momenteel afgebeelde songs (op alle
beschikbare pagina’s) te kopiëren moet u op het
[ALL¥FILES]-veld drukken.
Opgelet: Als het geheugen van bestemming (geheugenkaart
of diskette) nog niet geformatteerd is, verschijnt een bood-
schap via dewelke u dit kunt doen alvorens de songs te kopië-
ren.
(5) Als u “EXT MEMORY” of “FLOPPY DISK” voor “TO”
gekozen hebt, moet u de schrijfbeveiliging van de
kaart/diskette uitschakelen en hem in de PCMCIA-
poort c.q. diskdrive stoppen.
Om de schrijfbeveiliging van een diskette te deactive-
ren moet u het “venstertje” sluiten (zie blz. 11). Zie de
handleiding van de kaart voor het gebruik van de
schrijfbeveiliging.
Opgelet: Niet alle kaarten bieden een schrijfbeveiliging.
(6) Druk op het [EXECUTE]-veld. (Druk op [Back], als u
niet wilt vervolgen of nog andere bestanden wilt
kiezen.)
Nu wordt u gevraagd of u akkoord bent dat alle
bestanden op de datadrager van bestemming (“TO”),
die dezelfde naam hebben als bestanden, die u gaat
kopiëren, worden gewist.
(7) Druk op het [YES]-veld, als bestanden, die dezelfde
naam hebben als bestanden op de datadrager van
bestemming, mogen worden overschreven.
Druk op het [NO]-veld wanneer bestanden van de
bron (“FROM”), die dezelfde naam hebben als bestan-
den op de bestemming (“TO”), niet mogen worden
gekopieerd (in dat geval worden enkel bestanden met
“unieke” namen gekopieerd).
De data worden gekopieerd en de boodschap
“Operation Successful” bevestigt de goede afloop van
de operatie.
(8) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Index editen
Die toewijzingen van de songs aan de categorieën en de
Index-naam kunt u editen. Bovendien kunt u een Index
(samen met alle toewijzingen) naar een andere Index
kopiëren.
(1) Druk op de FINDER [SONG]-knop.
U zou ook op het [SONG]-veld van de hoofdpagina
kunnen drukken.
INT MEMORY: Intern geheugen van de E-60/E-50.
FLOPPY DISK: De diskette in de drive van de E-60/E-50.
EXT MEMORY: Geheugenkaart in de PCMCIA-poort van de
E-60/E-50.
SONG
STYLE
Nóg meer songfuncties
114
r
E-60/E-50 Music Workstation
Het display verandert in:
(2) Kies het geheugenblok: [EXTERNAL¥MEMORY] of
[INTERNAL¥MEMORY].
(3) Druk op het [INDEX]-veld in de linker bovenhoek.
Als momenteel het [ALL]-veld geselecteerd is, ziet het
display er als volgt uit:
De Index Edit-functies zijn enkel beschikbaar voor
“echte” Index-categorieën. Dus…
(4) Druk op het veld van de Index-categorie die u wilt
editen.
(5) Druk op het veld van de benodigde Edit-functie:
Rename
Met deze functie kunt u de naam van de gekozen
Index wijzigen.
Druk op het [RENAME]-veld.
Voer de nieuwe naam in (12 tekens). Zie “Invoeren
van tekens” op blz. 111.
Opgelet: Met het [A/a]-veld kiest u tussen hoofd- en kleine
letters.
Druk op het [EXECUTE]-veld om de nieuwe naam te
bevestigen.
Edit
Met deze functie kunt u de gewenste songs aan de
gekozen Index toewijzen (of bestaande toewijzingen
weer verbreken).
Voer eerst stap (4) hierboven uit en druk vervolgens
op het [EDIT]-veld.
Kies via de velden [FINDER], [SONG¥NAME], [ARTIST],
[GENRE] en [FILE¥NAME] het benodigde bestand. Zie
blz. 110.
Druk op de velden van alle songs, die u aan de gese-
lecteerde Index-categorie wilt toewijzen.
Gekozen songs verschijnen op een lichte achter-
grond. Om de toewijzing van een song ongedaan te
maken, moet u op het veld ervan drukken, zodat het
weer donker wordt.
Indien nodig, kunt u met de velden PAGE [ø][˚] naar
voorafgaande of volgende pagina’s van de lijst gaan.
Opgelet: Telkens, wanneer u een andere pagina kiest, worden
nieuwe toewijzingen (of het verbreken ervan) automatisch
bevestigd, zodat de inhoud van de gekozen categorie veran-
dert.
Druk op het [Back]-veld om naar de “SONG LIST”-
pagina terug te gaan. Druk op [EXIT] om naar de
hoofdpagina te springen.
Index Copy
Met deze functie kopieert u één Index-categorie
(samen met de songtoewijzingen) naar een andere
categorie. Daar zou u gebruik van kunnen maken om
twee categorieën samen te voegen en één van beide
daarna voor andere bestanden te gebruiken.
Opgelet: In het totaal zijn er acht Index-categorieën. U kunt
geen bijkomende categorieën aanmaken.
Voer eerst stap (4) hierboven uit en druk vervolgens
op het [COPY]-veld.
‘Play List’-functie
E-60/E-50 Music Workstation
r
115
Druk, in de linker kolom SOURCE, op het veld van de
Index wiens toewijzingen u naar een andere Index
wilt kopiëren. Hiervoor kunt u ook de [ß][†]-velden
gebruiken.
Druk, in de rechter kolom (DESTINATION) op het veld
van de Index die de andere toewijzingen eveneens
moet bevatten. Hiervoor kunt u ook de [ß][†]-velden
gebruiken.
Specificeer nu hoe u de songtoewijzingen gaat kopië-
ren:
Druk op het [REPLACE]-veld, als de toewijzingen van
de DESTINATION-Index gewist en overschreven moe-
ten worden door die van het geselecteerde SOURCE-
veld.
Druk op [MERGE], als de songtoewijzingen van de
SOURCE-categorie bij de DESTINATION-toewijzingen
moeten worden gevoegd (de DESTINATION-categorie
bevat daarna dus meer toewijzingen).
Opgelet: Tijdens deze operatie worden er geen songbestanden
gekopieerd.
(6) Druk op het [Back]-veld om naar de “SONG LIST”-
pagina terug te gaan.
Opgelet: Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
‘Play List’-functie
De Play List-functie dient voor het programmeren van
een lijst met de volgorde van alle songs, die u tijdens
een optreden nodig hebt. Het voordeel van het werken
met dergelijke lijsten is dat u tussen twee nummers
geen bestanden meer hoeft te zoeken.
Playlists programmeren
Schuif de geheugenkaart met de benodigde songs in
de slot, indien nodig.
De Play List-functie is alleen beschikbaar voor songs
op een geheugenkaart (die songs moeten zich alle-
maal op dezelfde kaart bevinden) en in het interne
geheugen. Eventueel moet u dus alle benodigde
songs naar de betreffende datadrager kopiëren alvo-
rens het volgende te doen. Zie ook blz. 180.
(1) Druk op de [PLAY¥LIST]-knop.
Het display ziet er ongeveer als volgt uit:
De namen verwijzen naar Playlists, die zich al in het
gekozen geheugenblok bevinden.
(2) Kies het geheugenblok waarmee u wilt werken:
[EXTERNAL¥MEMORY] of [INTERNAL¥MEMORY].
Opgelet: Dit is uw laatste kans om het geheugenblok te kie-
zen. Onthoud goed dat alle songs, die u aan een playlist wilt
toewijzen, zich op dezelfde datadrager moeten bevinden (play-
lists “zien” alleen de datadrager waarop ze zich bevinden).
(3) Druk op het [MAKE¥NEW]-veld rechtsboven in het
display.
U hebt zonet een nieuwe playlist aangemaakt, die
echter nog leeg is en er dus als volgt uitziet:
Playlists bestaan uit “stappen” (maximaal 99). Aan
elke stap kan een song worden toegewezen.
NEXT
SONG
PLAY
LIST
Nóg meer songfuncties
116
r
E-60/E-50 Music Workstation
(4) Druk op het [SONG¥LIST]-veld (of op het
[DATA÷ENTRY]-wiel) om naar de “SONG LIST”-
pagina te springen.
Het display ziet er ongeveer als volgt uit:
(5) Kies de song die u aan stap 01 wilt toewijzen.
Als de naam ervan al wordt afgebeeld, kunt u meteen
naar stap (6) verderop springen.
Als de naam van de benodigde song niet in het dis-
play verschijnt, kunt u met PAGE [ø][˚] rechtsonder
naar een andere pagina gaan. (U kunt ook het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen
gebruiken.)
U zou ook de volgende velden kunnen gebruiken om
de zoektocht wat te beperken, als u even de kluts
kwijt bent (soms moet u nogal wat pagina’s afschui-
men): [INDEX], [SONG¥NAME], [ARTIST], [GENRE],
[FILE¥NAME] en [FINDER]. Zie blz. 110.
(6) Kies de song, die u wilt toewijzen, door op zijn veld
te drukken.
(7) Druk op het [GET¥IT]-veld.
Nu verschijnt de volgende pagina. De song wordt aan
stap 01 toegewezen, terwijl stap 02 de laatste stap
van de lijst wordt (“-----End-----”):
Het [-----End-----]-veld is al geselecteerd, dus kunt u
daar meteen een song aan toewijzen.
(8) Herhaal de stappen (4)~(7) hierboven om een song
aan deze stap toe te wijzen.
(9) Als uw playlist compleet is, drukt u op het [SAVE]-
veld.
(10) Voer een naam in (maximaal 18 tekens).
Zie blz. 44 voor het invoeren van de gewenste naam.
(11) Druk op het [EXECUTE]-veld om de lijst naar het
gekozen geheugenblok weg te schrijven.
Opgelet: Hiermee slaat u alleen de playlist (d.w.z. de verwijzin-
gen naar bestaande songs) op. De songs zelf worden niet opge-
slagen, omdat dat onnodig is. Als u echter een song wist, die
aan een playlist-stap is toegewezen, stopt de weergave bij die
(lege) stap en verschijnt de foutboodschap “File not found”.
Het display beeldt nu even de volgende boodschap af
en keert terug naar de “PLAY LIST”-pagina.
(12) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Die pagina ziet er nu als volgt uit:
Zie “Werken met playlists” op blz. 118 voor het werken met
uw lijst. Als u nog eens naar de playlist wilt teruggaan, moet
u hetzij op het PLAY LIST-veld in de linker bovenhoek druk-
ken, hetzij de
[PLAY¥LIST]
-knop ingedrukt houden.
Playlists editen
Als u tijdens het programmeren van een playlist merkt
dat er een song ontbreekt – of als u beslist om een
bepaalde song weer uit de lijst te halen, moet u uw
playlist editen. De stappen (1)~(3) verderop zijn alleen
noodzakelijk, als u een andere lijst wilt editen dan
degene die u net geprogrammeerd hebt.
(1) Houd de RECORDER [PLAY¥LIST]-knop zo lang inge-
drukt tot de “PLAY LIST”-pagina verschijnt:
(2) Druk op het veld van de lijst die u wilt editen.
Naar gelang het aantal lijsten in het gekozen geheugenblok
moet u nu misschien de scrollbalk (c.q. het
[DATA÷ENTRY]
-
wiel of de
[DEC]
/
[INC]
-knoppen) gebruiken.
‘Play List’-functie
E-60/E-50 Music Workstation
r
117
(3) Druk op het [EDIT]-veld of het [DATA÷ENTRY]-wiel.
(4) Ga als volgt te werk om uw playlist te editen:
Stappen invoegen
Om een stap in te voegen en er een song aan toe te
wijzen moet u de stap kiezen, die achter de nieuwe
stap moet volgen en op het [INSERT¥STEP]-veld druk-
ken. (Voorbeeld: om vóór stap 04 een stap in te voe-
gen moet u op het [04]-veld drukken.)
Zodoende springt u naar de volgende pagina:
(5) Kies de song die u aan de ingevoegde stap wilt toe-
wijzen.
Als de naam ervan al wordt afgebeeld, kunt u meteen
naar stap (6) verderop springen.
Als de naam van de benodigde song niet in het dis-
play verschijnt, kunt u met PAGE [ø][˚] rechtsonder
naar een andere pagina gaan.
U zou ook de volgende velden kunnen gebruiken om
de zoektocht wat te beperken, als u even de kluts
kwijt bent (soms moet u nogal wat pagina’s afschui-
men): [INDEX], [Song≈NAME], [ARTIST], [GENRE],
[FILE¥NAME] en [FINDER]. Zie blz. 110.
(6) Kies de song, die u wilt toewijzen, door op zijn veld
te drukken.
(7) Druk op het [GET¥IT]-veld.
Editen van een stap
U kunt ook beslissen een andere song aan een
bestaande stap toe te wijzen. Druk daarvoor op het
veld van de betreffende stap, dan op [SONG¥LIST] en
vervolg met stap (5) hierboven.
Stappen wissen
Kies, op de “PLAY LIST EDIT”-pagina (zie links), de te
wissen stap en druk op het [REMOVE¥STEP]-veld.
Alle navolgende stappen verhuizen nu één stap naar
boven. Voorbeeld: als u stap 04 van een lijst met 10
stappen wist, wordt stap 05 stap 04, terwijl stap 06
nu 05 heet enz.
(8) Druk op het [SAVE]-veld om de lijst op te slaan.
Wanneer de nieuwe playlist dezelfde naam heeft als
een bestaande, verschijnt de volgende boodschap:
Druk op [YES] om het oude bestand door de nieuwe
versie te vervangen. Druk op [NO] om de naam van de
playlist te wijzigen alvorens ze op te slaan.
Opgelet: Druk op het [Back]-veld om naar de “EDIT”-pagina
terug te gaan.
Opgelet: Als u op de [EXIT]-knop drukt, verschijnt de volgende
boodschap:
Druk op [YES] om terug te gaan naar de hoofdpagina en even-
tueel doorgevoerde wijzigingen weer te wissen. Druk op [NO]
om naar de “EDIT”-pagina te gaan (zonder uw wijzigingen te
wissen).
Clear ALL
Op de “PLAY LIST EDIT”-pagina vindt u een
[CLEAR¥ALL]-veld waarmee u
alle
stappen van de
momenteel geselecteerde playlist kunt wissen. Dat
betekent dus dat alleen de naam van de lijst overblijft
en dat u alle stappen opnieuw kunt/moet program-
meren.
Nóg meer songfuncties
118
r
E-60/E-50 Music Workstation
Werken met playlists
Laten we nu kijken hoe de playlists tijdens het spelen te
gebruiken:
Schuif de geheugenkaart met de benodigde lijst (en
songs) in de slot, indien nodig.
(1) Druk op de [PLAY¥LIST]-knop.
Laat hem weer los, zodra het display er ongeveer als
volgt uitziet:
(2) Gebruik de scrollbalk, het [DATA÷ENTRY]-wiel of de
[DEC]/[INC]-knoppen om de playlists te overlopen
(indien aanwezig).
(3) Druk op het veld dat is toegewezen aan de beno-
digde lijst.
(4) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
De [PLAY¥LIST]-indicator licht op om duidelijk te
maken dat de playlist actief is.
(5) Druk op de [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop om de weergave
van de lijst te starten.
Aan het einde van de eerste stap wordt automatisch
de volgende song geselecteerd – als de RECORDER
[NEXT¥SONG]-knop oplicht. (Als u de weergave hal-
verwege de song stopt en daarna weer start, wordt
de volgende stap afgespeeld.)
Als de [NEXT¥SONG]-knop niet oplicht, stopt de weer-
gave aan het einde van de song en wordt de vol-
gende stap geladen. Druk op de [PLAY÷STOP¥®÷ª]-
knop om de weergave ervan te starten. (Als u de
weergave halverwege de song stopt en daarna weer
start, wordt de weergave vanaf de op dat moment
bereikte positie voortgezet.)
Met de twee velden ([|√√][®®|]), die tijdens de playlist-
weergave op de hoofdpagina verschijnen, kunt u
door uw lijst stappen. Het bijkomende display beeldt
de naam van de momenteel gekozen playlist af.
Met het [|√√]-veld kunt u de telkens voorafgaande
stap kiezen en met [®®|] de volgende stap. Als u dat
tijdens de weergave doet, wordt de voorafgaande of
volgende song afgespeeld, zodra de huidige song
afgelopen is.
Opgelet: Ook de MARK JUMP-knoppen zijn tijdens de playlist-
weergave beschikbaar. Maak er dus gebruik van (zie blz. 36).
(6) Druk nog een keer op [PLAY÷STOP¥®÷ª] om met de
volgende stap te vervolgen.
(7) Druk op de [PLAY¥LIST]-knop (hij dooft) om de play-
list-functie weer uit te schakelen.
Als u via de Song Finder of een User Program met een
songverwijzing een andere (individuele) song kiest,
wordt de playlist-functie tijdelijk gedeactiveerd.
Daarom begint de [PLAY¥LIST]-indicator te knipperen.
Zodra de “externe” song afgelopen is, wordt de play-
list-functie weer geactiveerd en licht de indicator van
de [PLAY¥LIST]-knop weer op.
Opgelet: Als de playlist-weergave bij een stap stopt waarvoor
NEXT SONG niet geactiveerd werd en als u dan een User Pro-
gram met een songverwijzing kiest, wordt de playlist-functie
uitgeschakeld. Door dan op [PLAY÷STOP¥®÷ª] te drukken start u
dus de song die via het User Program geselecteerd wordt.
Playlists beheren
Playlists kunt u een andere naam geven en wissen.
Schuif de geheugenkaart met de benodigde lijst, die u
wilt hernoemen of wissen, in de slot, indien nodig.
(1) Druk op de [PLAY¥LIST]-knop.
Het display ziet er ongeveer als volgt uit:
(2) Gebruik de scrollbalk of het [DATA÷ENTRY]-wiel om
de playlists te overlopen (indien aanwezig).
NEXT
SONG
PLAY
LIST
EXIT
PLAY
STOP
‘Play List’-functie
E-60/E-50 Music Workstation
r
119
(3) Druk op het veld dat aan de benodigde lijst is toe-
gewezen.
Naam van een playlist wijzigen
Om een andere naam aan de gekozen playlist te
geven moet u op het [RENAME]-veld drukken.
Voer de benodigde tekens in (blz. 44) en druk op het
[EXECUTE]-veld. Na een korte bevestiging verschijnt
weer de “Play List”-pagina.
[Back] laat de lijst ongemoeid en roept weer de “PLAY
LIST”-pagina op, waar u eventueel een andere lijst
kunt kiezen om die te wissen.
Opgelet: Na het wijzigen van de naam hoeft u de playlist niet
opnieuw weg te schrijven.
Wissen van een playlist
Zie de stappen (1)~(3) hierboven en druk daarna op
het [DELETE]-veld. Het wissen is onomkeerbaar.
Daarom moet u dit commando even bevestigen:
Er zijn drie opties. Houd goed in de gaten dat een
gewiste playlist niet kan worden hersteld.
[YES] wist het playlist-bestand (maar niet de Standard
MIDI Files waar het naar verwijst).
Met [NO] laat u de lijst intact en keert u terug naar de
“PLAY LIST”-pagina.
Opgelet: Tijdens het wissen van een lijst wordt alleen de “play-
list” verwijderd. De aan de lijst toegewezen songs blijven
behouden en kunnen dus apart worden gebruikt c.q. aan
nieuwe/andere lijsten worden toegewezen.
Editen van de Lyrics-data
120
r
E-60/E-50 Music Workstation
12. Editen van de Lyrics-data
De E-60/E-50 bevat een reeks functies waarmee u een tekst aan een Standard MIDI File kunt toevoegen die er nog geen
bevat. Bovendien kunt u de reeds in een Standard MIDI File aanwezige Lyrics-data editen (ook het Tune 1000-formaat en
andere formaten worden ondersteund). Dat kan handig zijn, als u de tekst van een nummer maar niet kunt onthouden
en wilt dat die –als geheugensteun– in het display verschijnt.
De E-60/E-50 laat enkel toe Lyrics-data aan de nootcom-
mando’s van een geladen Standard MIDI File te koppelen
(“synchroniseren”). De tekstdata moet u op een Windows-
compatibele PC invoeren (of op een Mac en dan als .TXT-
bestand voor Windows opslaan). Rechts ziet u een over-
zicht van de beschikbare tekens.
Tekst aan song toevoegen
Laten we nu stap voor stap kijken hoe het allemaal in
z’n werk gaat:
(1) Bereid het bestand met de tekst van het nummer
voor die u aan een bestaande Song wilt linken.
Gebruik hiervoor een tekstverwerkingspakket op uw
computer. Voeg een terugloop (return) in aan het
einde van elke regel of elk woord die/dat u apart wilt
synchroniseren. De synchronisatie (zie verderop)
werkt altijd met volledige regels (tot aan de volgende
terugloop). Hoe dan ook: een tekstregel mag nooit
meer dan 28 aanslagen bevatten.
(2) Exporteer de tekst als .TXT-bestand en sla hem op
een diskette, een geheugenkaart, die de E-60/E-50
kan lezen, op c.q. zend de data via USB naar de
E-60/E-50 (zie blz. 184).
(3) Laad op de E-60/E-50 de song, die uw kersverse
tekstdata moet bevatten.
Zie “Standard MIDI Files (songs) afspelen” op blz. 35
voor meer details over het kiezen van songs.
(4) Druk op de [LYRICS&SCORE]-knop.
Het display verandert in:
(5) Druk op het [OPTIONS]- en daarna op het
[TXT¥IMPORT]-veld.
Het display verandert in:
Tekstbestanden voor de Lyrics-synchronisatie kunt u
maar importeren of editen, zolang de songweergave
gestopt is. Als u vergeet de songweergave te stoppen
(door op RECORDER [PLAY÷STOP¥®÷ª] te drukken),
verschijnt de foutboodschap “Can’t execute. Song is
running”. Nu gaan we het eerder geëxporteerde
tekstbestand importeren:
(6) Kies de datadrager die het tekstbestand bevat dat
u aan de Standard MIDI File in het RAM-geheugen
van de E-60/E-50 wilt koppelen: druk op
[INTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY] of
[EXTERNAL¥MEMORY].
Als u op [FLOPPY] of [EXTERNAL¥MEMORY] drukt,
moet u de geheugenkaart of diskette met de
gewenste song in de poort (of drive) steken.
(7) Druk op de regel van het tekstbestand waarmee u
wilt werken.
Als u de naam van het gewenste bestand niet ziet,
moet u de scrollbalk gebruiken of met het
[DATA÷ENTRY]-wiel en de [DEC]/[INC]-knoppen een
andere groep van 8 bestanden kiezen. (Ziet u het
bestand nu nóg niet, dan eindigt het waarschijnlijk
niet op “.TXT” of is het geen tekst/ASCII-bestand.)
(8) Druk op het [EXECUTE]-veld om het gekozen tekst-
bestand te laden.
LYRICS &
SCORE
Tekst aan song toevoegen
E-60/E-50 Music Workstation
r
121
De boodschap betekent dat de tekst van de eerder
geladen song gewist wordt. Als dat OK is, mag u op
het [YES]-veld drukken. Indien niet, drukt u op het
[NO]-veld om naar de “TXT IMPORT”-pagina terug te
keren waar de oude tekst wordt afgebeeld.
Nu is alles voorbereid voor de synchronisatie:
(Deze pagina kunt u ook met het [LYRICS¥SYNCHRO]-
veld kiezen.)
Deze displaypagina zou de eerste regel van de geïm-
porteerde tekst moeten bevatten. Deze functie kunt u
trouwens ook gebruiken om de synchronisatie van
Lyrics-data van een geladen song te corrigeren.
Ziehier wat we zo meteen gaan doen: elke regel van
de geïmporteerde tekst gaan we linken aan een
bepaalde kwartnoot van de geladen song. Dat doen
we tijdens de weergave van die song. Voor het syn-
chroniseren van tekstregels hoeft u maar de TEMPO
[TAP]-knop op de tellen in te drukken waar de betref-
fende regels tijdens de normale weergave van de
Standard MIDI File moeten verschijnen. Telkens, als u
op [TAP] drukt, wordt de regel onder de pijlen
(® ) aan de op dat moment bereikte kwartnoot
gekoppeld. De voorafgaande regel springt automa-
tisch naar de lijn boven de “® ”-sectie, terwijl de
navolgende tekstregel net onder de pijlen verschijnt.
(9) Druk op [TOP¥|√] om terug te keren naar de eerste
maat van de song. U zou echter ook met [BWD] of
[FWD] naar een maat kunnen springen die iets vóór
de plaats ligt waar de eerste tekstregel tijdens de
weergave moet verschijnen.
Opgelet: Als de song al tekst bevat, volgen de regels de maten
(zie rechtsboven), wanneer u op [BWD] of [FWD] drukt.
(10) Druk op de RECORDER [REC¥∏]-knop (indicator licht
op).
Druk op [FWD] om naar een andere maat te gaan
zonder de tekst te laten volgen.
(11) Druk op de [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop.
De weergave (en de opname van de tekstsynchroni-
satie) begint en de [REC¥∏]-knop licht op.
(12) Druk, op de tel waar de eerste tekstregel moet ver-
schijnen, op de [TAP]-knop.
(13) Herhaal dit voor de kwartnoot waar de volgende
tekstregel moet verschijnen.
(14) Druk nog zo vaak op de [TAP]-knop tot alle tekstre-
gels aan de gewenste tellen toegewezen zijn.
Op plaatsen waar er geen tekst hoeft te verschijnen
(bv. tijdens de brug of de solo) kunt u op [FWD] druk-
ken om sneller bij de maat te belanden waaraan de
volgende tekstregel moet worden gelinkt.
(15) Druk op de [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop, als de tekst vol-
ledig gesynchroniseerd is.
(16) Als u zich ergens vergist hebt, kunt u met [BWD]
naar de betreffende maat terugkeren en van daar
af opnieuw beginnen.
In dat geval moet u echter alle resterende tekstregels
–zelfs regels die u misschien al gesynchroniseerd
had– opnieuw synchroniseren (dus tot aan het einde
van het nummer).
(17) Druk op de [DISK&MEDIA]-knop.
REC
START
STOP
DISK &
MEDIA
Editen van de Lyrics-data
122
r
E-60/E-50 Music Workstation
Het display verandert in:
Druk op [SAVE] en vervolgens op [SONG].
Hier kunt u de gekozen song in het interne geheugen,
op een geheugenkaart of op een diskette opslaan. Hij
wordt dan samen met de gesynchroniseerde tekst-
data weggeschreven.
(18) Kies met [EXTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY] of
[INTERNAL¥MEMORY] de datadrager waarop u de
song wilt opslaan.
(19) Om de song onder een andere naam op te slaan
moet u op [SONG¥NAME] drukken en de gewenste
naam invoeren. Herhaal dit nu met de [FILE¥NAME].
Zie blz. 111. Indien nodig, kunt u tevens de ARTIST-
en GENRE-informatie invoeren, wat voor het werken
met de SONG FINDER-functie van pas kan komen.
Opgelet: De E-60/E-50 ondersteunt ook voor bestandsnamen
hoofd- en kleine letters. Kies dus het voor u prettigere systeem.
Opgelet: ARTIST en GENRE zijn niet beschikbaar voor bestan-
den die u naar een diskette wegschrijft.
(20) Druk op het [EXECUTE]-veld om de song weg te
schrijven.
Als het gekozen geheugen al een song met die naam
bevat, verschijnt nu de vraag of de oude versie mag
worden overschreven.
Druk op het [YES]-veld om dat bestand te overschrij-
ven. De betreffende song wordt door de nieuwe ver-
sie vervangen.
Druk op het [NO]-veld om naar de “SAVE SONG”-
pagina terug te gaan, wijzig daar de naam en druk
opnieuw op [EXECUTE].
De boodschap “Operation Successful” bevestigt de
goede afloop van de operatie.
(21) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
De hierboven vermelde procedure kunt u tevens voor
het hersynchroniseren van tekstdata gebruiken die
zich al in het songbestand bevinden (als de synchro-
nisatie niet helemaal perfect blijkt). Zie stap (4) op
blz. 120.
Exporteren van Lyrics-data als
tekstbestand
Ziehier wat u moet doen om de Lyrics-data van een
Standard MIDI File als tekstbestand weg te schrijven.
Dat kan handig zijn voor het wijzigen of printen van de
tekst op uw computer.
Opgelet: Dit werkt alleen, als de Standard MIDI File al Lyrics-data
(tekst) bevat.
(1) Laad de song die de te exporteren Lyrics-data
bevat.
Zie “Standard MIDI Files (songs) afspelen” op blz. 35
voor meer details over het kiezen van songs.
(2) Druk op de [LYRICS&SCORE]-knop.
Als het display nu niets afbeeldt, bevat de gekozen
song geen Lyrics-data. U kunt dan ook niets als tekst
exporteren.
(3) Druk op het [OPTIONS]- en daarna op het
[TXT¥EXPORT]-veld.
Het display verandert in:
(4) Voer de naam van het tekstbestand in.
Dat is alleen noodzakelijk, als u het met de voorge-
stelde naam (namelijk de naam van de betrokken
song) niet eens bent.
Zie blz. 44 voor het invoeren van de gewenste naam.
(5) Kies met de velden [EXTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY]
en [INTERNAL¥MEMORY] de datadrager waarop u
de song wilt opslaan.
(6) Druk op het [EXECUTE]-veld om het bestand weg te
schrijven.
De E-60/E-50 keert terug naar de “LYRICS”-pagina.
(7) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
LYRICS &
SCORE
Over de hoofdpagina van de sequencer
E-60/E-50 Music Workstation
r
123
13. Werken met de 16-sporen sequencer
Uw E-60/E-50 bevat een krachtige sequencer met tal
van editfuncties. Desondanks zal u er snel achterkomen
dat het bedieningsgemak van de 16-sporen sequencer
alleen nog door de geboden mogelijkheden overtroffen
wordt.
Als u op de RECORDER [16-TRK¥SEQ.]-knop drukt, ziet
het display er als volgt uit:
Als u de 16-sporen sequencer voor het editen van
een song gebruikt, die al Cover-wijzigingen bevat,
worden de Cover-instellingen genegeerd en gewist,
zodra u de song opnieuw opslaat. Daarom raden wij
aan om de Cover-instellingen te “bevriezen” alvorens
verder te gaan (zie blz. 107).
In deze mode laat de [BALANCE]-regelaar niet toe de
balans tussen de Song- en Keyboard-parts te regelen
(hij beïnvloedt uitsluitend de Song-parts).
Zolang de 16-sporen sequencer van de E-60/E-50
geselecteerd is, worden de op het klavier gespeelde
noten niet via MIDI verzonden.
Over de hoofdpagina van de
sequencer
Laten we eerst even kijken naar de informatie die u op
deze pagina vindt:
Met het [SOLO]-knopicoontje kunt u het gewenste
spoor apart beluisteren (alle andere sporen worden uit-
geschakeld). Het gekozen spoor wordt geïnverteerd
afgebeeld. Om een ander spoor te kiezen hoeft u maar
op de betreffende regel in de linker displaykolom te
drukken. (U kunt het benodigde spoor ook met de [ß][†]-
knoppen kiezen.)
Met het [MUTE]-knopicoontje kunt u het gekozen spoor
tijdelijk uitschakelen, wat handig kan zijn, wanneer u
andere partijen wilt opnemen of editen zonder door
bestaande sporen in de war gebracht te worden.
SOLO en MUTE moet u als volgt instellen: Druk eerst op
het [SOLO]- of [MUTE]-veld en daarna op de velden van
de sporen die u solo of uit wilt schakelen (u kunt ook
meerdere sporen uitschakelen).
Opgelet: Zolang u de SOLO-functie gebruikt, is de MUTE-functie
niet beschikbaar. U kunt dan echter een ander spoor kiezen dat
dan alleen wordt afgespeeld. De SOLO-functie kunt u echter
inschakelen, terwijl de MUTE-functie actief is.
Solo geschakelde sporen herkent u aan de letter “S”,
terwijl voor uitgeschakelde sporen een “M” wordt afge-
beeld. De overige gegevens in de tweede kolom van
links zijn:
q” (nootsymbool): Dit spoor wordt momenteel afge-
speeld. In het voorbeeld hierboven ziet u een verticale
lijn, die zich boven verschillende horizontale balken
bevindt. De verticale lijn slaat op de positie binnen de
song (die tevens in het “MEAS”-veld staat vermeld). De
horizontale balken betekenen dat een spoor op die
plaats muziekdata bevat. Bekijk de afbeelding opnieuw:
het “q”-symbool wordt alleen voor sporen getoond, die
op de huidige plaats muziekdata bevatten en niet uit-
geschakeld zijn.
Als u op RECORDER [REC¥∏] 1 drukt, terwijl de hierbo-
ven getoonde informatie wordt afgebeeld, verschijnt er
een “R” (voor “Record”) naast spoor “1” (dat momenteel
geselecteerd is). U kunt telkens maar op één spoor
opnemen.
De knopicoontjes in de kolom helemaal rechts zijn:
Algemene overwegingen
Met de 16-sporen sequencer kunt u achtereenvolgens
op 16 sporen opnemen (het ene spoor na het andere).
Omdat de 16-sporen sequencer en de Recorder het-
zelfde RAM-geheugen hanteren (het zijn immers twee
“incarnaties” van hetzelfde concept), zou u de eerste
partijen ook met de Recorder (eventueel met Arranger-
begeleiding) kunnen opnemen en vervolgens de 16-
sporen sequencer kunnen kiezen om andere partijen
aan toe te voegen of bestaande partijen te wijzigen.
Terwijl u met de Recorder op verschillende sporen tege-
lijk kunt opnemen, laat de 16-sporen sequencer dit niet
toe. Zolang u met de 16-sporen sequencer werkt, is de
Arranger niet beschikbaar.
Sporen en MIDI-kanalen
De toewijzing van de sporen aan de MIDI-kanalen luidt
“1 : 1” (d.w.z. spoor 1= MIDI-kanaal 1,… spoor 12=
MIDI-kanaal 12 enz.). Omdat de Keyboard-parts op zo’n
Belangrijke opmerkingen
16-TRK
SEQ.
TRACK EDIT zie blz. 129
MICRO EDIT zie blz. 143
MASTER TRACK zie blz. 139
INITIALIZE SONG zie blz. 125
STYLE CONVERTER zie blz. 147
Werken met de 16-sporen sequencer
124
r
E-60/E-50 Music Workstation
manier aan de MIDI-kanalen toegewezen zijn dat u de
Minus-One-functie van de Recorder kunt gebruiken
(blz. 35), moet u even de volgende tabel overlopen.
Als u een nummer met Arranger-begeleiding opneemt,
worden de betreffende Style-parts (ADR, ABS enz.) op
de sporen opgenomen, die aan hun MIDI-kanalen toe-
gewezen zijn.
Er is nog een bijkomend spoor dat “MASTER” heet en
voor de opname van de maatsoort, het tempo en alge-
mene SysEx-data dient.
Voorbeeld 1: Alles zelf opnemen
Laten we de 16-sporen sequencer eerst gebruiken voor
de opname van een nieuwe song. Als u sinds het
inschakelen van de E-60/E-50 al een song afgespeeld
hebt, bevat het song-RAM-geheugen data die we eerst
moeten wissen. (En zelfs indien het song-RAM-geheu-
gen van de E-60/E-50 nog leeg is, verdient het aanbe-
veling om toch met de INITIALIZE SONG-functie te wer-
ken.)
(1) Druk op de RECORDER [16-TRK¥SEQ.]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [INITIALIZE¥SONG]-veld.
Het display verandert in:
(3) Als de E-60/E-50 de meeste parameters automa-
tisch moet instellen, drukt u op één van de TEM-
PLATES-velden.
Ziehier wat de opties betekenen:
Spoor (SMF-partij)
MIDI-
kanaal
E-60/E-50-parts
Recorder Arranger
1 (piano) 1 Accomp 1
2 (bas) 2 A. Bass
3 (akkoorden) 3 Accomp 2
4 (solo/melodie) 4 Upper1 Upper1
5 ‘Harmony’ 5 Accomp 3
6 (tweede stem) 6 Upper2 Upper2
7 (niet bepaald) 7 Accomp 4
8 (niet bepaald) 8 Accomp 5
9 (niet bepaald) 9 Accomp 6
10 (drums) 10 Drums A. Drums
11 (niet bepaald) 11 Lower Lower
12 (niet bepaald) 12 M.Bass M.Bass
13 (niet bepaald) 13
14 (niet bepaald) 14
15 (niet bepaald) 15 Melody Intell. Melody Intell.
16 (niet bepaald) 16
ORCHESTR Kiest orkestklanken voor klassieke en film-
muziek.
BAROQUE Kiest instrumentklanken voor kamermuziek.
ROCK Kiest geschikte klanken voor rockmuziek.
FOLK Kiest geschikte klanken voor folkmuziek.
COUNTRY Kiest geschikte klanken voor countrymuziek.
ELECTRONIC Kiest geschikte klanken voor dancemuziek.
POP Kiest klanken, die vaak in poparrangementen
worden gebruikt.
JAZZ Kiest geschikte klanken voor jazzcombo’s.
ETHNIC Kiest geschikte klanken voor worldmuziek.
16-TRK
SEQ.
Voorbeeld 1: Alles zelf opnemen
E-60/E-50 Music Workstation
r
125
(4) Druk op de volgende drie velden en stel met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de
gewenste waarden in.
Tempo—Hiermee bepaalt u het aanvankelijke tempo van
de nieuwe song (q= 20~250). Kies misschien eerst een
tempo dat u toelaat alles naar behoren op te nemen. Het
definitieve tempo kunt u immers later nog instellen door
het MASTER-spoor te editen (zie blz. 139) of door het
met de TEMPO REC SW-parameter “op te nemen” (zie
blz. 126).
Time Signature BEAT—Als uw nieuwe song in 4/4 staat,
hoeft u deze waarde niet te wijzigen. Anders moet u de
gewenste maatsoort (1/2~32/16) kiezen.
De waarschuwing maakt u erop attent dat u, door op
[EXECUTE] te drukken, belangrijke gegevens kunt ver-
liezen. Zie “Song opslaan” op blz. 127, als u de vorige
song nog moet opslaan.
Werken met twee drumsporen
De E-60/E-50 laat het gebruik van net zoveel drum-
sporen toe als u nodig hebt: wijs gewoon een Drum
Set aan het gewenste spoor toe en start de opname.
Daarvoor hoeft u geen speciale initialisering te
gebruiken.
Spoor 10 kan echter uitsluitend Drum Sets aansturen
en zou dus voor de belangrijkste percussiepartij moe-
ten worden gebruikt.
(5) Druk op het [EXECUTE]-veld om het song-RAM-
geheugen te initialiseren (wat u tot nu toe nog
niet gedaan hebt).
De E-60/E-50 initialiseert het song-RAM-geheugen
en springt naar de “16-track Sequencer”-hoofdpa-
gina.
Voorbereidingen
(6) Druk op de RECORDER [REC¥∏]-knop.
Het display verandert in:
(7) Druk op het [REC¥TRK]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen het
spoor waarop u wilt opnemen.
(8) Druk op het [REC¥TYPE]-veld en bepaal met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen hoe
het spoor moet werken (sommige zijn altijd “GS-
sporen”):
(9) Om een gitaarpartij op het gewenste spoor op te
nemen (niet beschikbaar voor spoor 10):
Druk op het [GUITAR¥MODE]-“display” en kies met
het [DATA÷ENTRY]-wiel “Acoustic” of “Electric”. (Kies
“Off”, als u het spoor voor iets anders wilt gebruiken.)
Druk op het [SETTINGS]-veld om naar de “GUITAR
MODE”-pagina te springen en uw “gitaar” in te stel-
len. Zie blz. 29 voor meer details.
Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
“REALTIME REC STANDBY”-pagina.
Vervolg met stap (11).
Opgelet: De “DOUBLING”-functie (“Guitar Mode Options”) is
hier niet beschikbaar, omdat u maar op één spoor kunt opne-
men.
(10) Wijs de gewenste klank aan het gekozen opname-
spoor toe.
Zie “Klanken kiezen voor de Keyboard-parts” op
blz. 27. U kunt ook op het klavier spelen om uit te
maken of de gekozen klank bij de sfeer van het num-
mer past.
(11) Stel nu in hoe de data tijdens de opname aan het
spoor moeten worden toegevoegd (REC MODE):
Kies “Replace”, als het spoor data bevat die u door
nieuwe data wilt vervangen. Hiermee wist u alle data
tussen de plaats waar u de opname start tot aan het
einde van het gekozen spoor. (Voor lege sporen wordt
automatisch “Replace” gekozen.)
REC
Spoor REC TYPE
1~3 GS (kunt u niet veranderen)
4 GS UP1*
[*] Het spoor gebruikt dezelfde klank als de Keyboard-part waar-
aan het gekoppeld is. Onthoud echter dat de keuze van een an-
dere klank voor de gelinkte Keyboard-part ook voor het
betreffende spoor geldt (dat die klank dus eveneens hanteert).
5 GS (kunt u niet veranderen)
6 GS UP2
7~10 GS (kunt u niet veranderen)
11 GS LWR**
12 GS MBS**
13 GS (kunt u niet veranderen)
14 GS (kunt u niet veranderen)
15 GS MELODY INTELL**
16 GS GS (kunt u niet veranderen)
g
KEYBOARD PART/
MELODY INTELL
Spoor Spoor
Als u GS kiest (of als
er geen alternatief is).
Als u de overeenkom-
stige part kiest.
Klank (en klank-
bron) van de geko-
zen part.
Song-parts
Werken met de 16-sporen sequencer
126
r
E-60/E-50 Music Workstation
Kies “Mix” om nieuwe data bij de eerder opgenomen
noten e.d. te voegen. Deze opnamemode komt vooral
van pas voor de ritmepartij (spoor 10), omdat u dan
eerst de basdrum en de snare, daarna de toms en
tenslotte de HiHat zou kunnen opnemen.
(“Mix” wordt automatisch voor sporen gekozen, die al
data bevatten.)
(12) Als u de opname niet handmatig wilt starten of
stoppen, moet u de PUNCH-velden gebruiken:
Druk op het [PUNCH¥IN]-veld en stel met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de
maat in waar de opname moet beginnen.
Als u de weergave een aantal maten vóór deze positie
start, activeert de sequencer de opname, zodra hij
deze maat bereikt.
Druk op het [PUNCH¥OUT]-veld en stel met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de
maat in waar de opname moet stoppen.
Zodra de sequencer deze positie bereikt, gaat hij weer
uit opname. De weergave loopt echter nog door en
moet met de [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop worden gestopt.
Om de PUNCH IN/OUT-functie daadwerkelijk te kun-
nen gebruiken, moet u het [PUNCH¥IN]- en/of
[PUNCH¥OUT]-knopicoontje inschakelen.
Opgelet: De “Punch In/Out”-functie kunt u ook aan een optio-
nele voetschakelaar toewijzen (zie blz. 56). Voor dergelijke toe-
passingen hoeft u de PUNCH IN & OUT-positie niet op voor-
hand in te stellen. U moet echter nog steeds op het
[FOOT¥PUNCH¥IN÷OUT]-veld drukken.
(13) Indien nodig, kunt u op het [OCTAVE]-veld drukken
en de gewenste octaaftranspositie instellen (–4~4).
Dat laat toe de “bijgeluiden” (die meestal aan de
laagste nootnummers zijn toegewezen) te spelen, bv.
het schuiven van vingers over gitaarsnaren enz. – als
de gekozen klank ze tenminste bevat.
(14) Stel de lengte van de aftel vóór het begin van de
opname in: druk op het [COUNT-IN]-veld en kies
met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knop-
pen één van de volgende opties.
(15) Als u ook tempowijzigingen wilt opnemen, moet u
op het [TEMPO¥REC¥SW]-veld drukken en met de
[DEC]/[INC]-knoppen “On” kiezen.
Deze optie laat toe met de TEMPO [√SLOW][FAST®]-
knoppen en/of [TAP] het tempo te wijzigen en die
veranderingen op te nemen. Dergelijke wijzigingen
worden op het MASTER-spoor opgenomen.
(16) Druk op het [INPUT¥QUANTIZE]-veld en stel de
gewenste resolutie in.
Deze functie corrigeert de timing van de noten door
ze naar de dichtstbijzijnde “juiste” positie te verschui-
ven. Kies met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/
[INC]-knoppen het aantal stappen per maat (d.w.z. de
“resolutie”). Ziehier een voorbeeld:
Het instelbereik luidt: Off, 1/4, 1/8, 1/8T, 1/16, 1/16T,
1/32, 1/32T en 1/64. Omdat deze Quantize-functie de
noten al tijdens de opname verschuift, is het eventu-
eel slimmer hier “Off” te kiezen. De 16-sporen
sequencer bevat namelijk nog een tweede Quantize-
functie die u selectiever (d.w.z. alleen voor de noten,
die echt te vroeg/te laat zijn) kunt gebruiken. Zie
blz. 130.
(17) Stel in wat er precies moet worden opgenomen
door de betreffende RECORDING SELECT-knopi-
coontjes te activeren.
(18) Wijs de gewenste klank toe aan het opnamespoor.
(19) Stel in waar de weergave en/of de opname moet
beginnen:
Druk op de RECORDER [TOP¥|√]-knop om naar het
begin van de song (maat “1”) terug te keren. —of—
Ga met de RECORDER [‰]-knop (of [º]) naar een
maat, die zich iets vóór de plaats bevindt waar u de
opname wilt starten.
(20) Druk op de [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop of speel de eer-
ste noten (als u COUNT IN= “Wait Note” gekozen
hebt).
Opgelet: De [PLAY÷STOP¥®÷ª]-functie kunt u ook aan de D
Beam-controller (E-60) of een optionele voetschakelaar toe-
wijzen (zie “Start/Stop Song” op blz. 53, “Play/Stop” op blz. 55).
(21) Speel de nieuwe partij.
Off Geen aftel. De opname begint, zodra u op de
[PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop drukt (terwijl [REC¥∏]
knippert).
1 Meas De opname begint na een aftel van 1 maten.
2 Meas De opname begint na een aftel van 2 maten.
Wait Note De opname begint, zodra u een noot op het
klavier speelt. (In dat geval is er geen aftel.)
RECORDING SELECT Betekenis
NOTE Alleen nootcommando’s worden
opgenomen. (Pitchbend, modulatie
e.d. worden genegeerd.)
CONTROL CHANGE Controlecommando’s zoals modula-
tie (CC01), expressie (CC11) enz. De
bankkeuzecommando’s CC00 en
CC32 horen eveneens thuis in dit rij-
tje.
PROGRAM CHANGE Programmakeuze-commando’s.
Alleen noodzakelijk, als het spoor
verschillende klanken moet hanteren.
PITCH BEND Links/rechts-bewegingen van de
BENDER/MODULATION-hendel.
SYSTEM EXCLUSIVE SysEx-commando’s voor het MAS-
TER-spoor.
12341
12341
12341
Zo had u het
gespeeld.
1/8
1/16
Voorbeeld 2: sporen toevoegen
E-60/E-50 Music Workstation
r
127
(22) Druk op de RECORDER [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop om
de opname te stoppen.
Voorbeeld 2: sporen toevoegen
Ziehier hoe u aan de song in het RAM-geheugen van de
E-60/E-50 een spoor toevoegt. Dat heeft alleen zin, als
u al minstens één spoor hebt opgenomen c.q. een
bestaande song hebt afgespeeld. Zie blz. 124 voor de
aanmaak van een nieuwe song.
Volg ons even en voer alle vermelde stappen uit om te
begrijpen hoe de 16-sporen sequencer werkt. Wat u
hier leert zal u tevens tijdens het programmeren van
uw eigen Music Styles helpen.
Opgelet: Zie bovendien “Eenvoudige wijzigingen en handige
functies” op blz. 129 voor andere functies die hier niet aan bod
komen.
Opgelet: Als de gekozen song MAKEUP TOOLS-instellingen bevat,
moet u die eerst in de data “branden” en de nieuwe versie opslaan
alvorens ze te editen. Zie “Alvorens uw instellingen op te slaan”
op blz. 107.
(1) Druk op de [16-TRK¥SEQ.]-knop.
Het display verandert in:
Het “MEAS”-veld bovenaan het display vertelt u waar
u zich momenteel bevindt. Daarnaast worden het
tempo en de maatsoort afgebeeld. Met de RECORDER
[º]- en [‰]-knop kunt u naar een andere maat sprin-
gen. Met [TOP¥|√] keert u terug naar het songbegin.
(2) Druk op de RECORDER [REC¥∏]-knop.
Het display verandert in:
(3) Druk op het [REC¥TRK]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen het
spoor waarop u wilt opnemen.
(4) Druk op het [REC¥TYPE]-veld en bepaal met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen hoe
het spoor moet werken (zie blz. 125).
Opgelet: “REC TYPE” kunt u alleen voor de Keyboard-parts
(UP1, UP2, LWR, MBS) en de MI-part wijzigen.
(5) Zie stap (7) en volgende op blz. 125 voor wat u nu
moet doen.
Opgelet: Kies een spoor dat hetzij nog geen data bevat, hetzij
mag worden overschreven (“Replace”). Als u REC MODE= “Mix”
kiest, worden de nieuwe data bij de bestaande gegevens van
dat spoor gevoegd.
(6) Druk op de [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop of speel de eer-
ste noten (als u COUNT IN= “Wait Note” gekozen
hebt).
Opgelet: De PLAY/STOP-functie kunt u ook aan de D Beam-
controller (E-60) of een optionele voetschakelaar toewijzen (zie
“Start/Stop Song” op blz. 53, “Play/Stop” op blz. 55).
(7) Speel de nieuwe partij.
(8) Druk op de RECORDER [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop om
de opname te stoppen.
Song opslaan
De 16-sporen sequencer gebruikt een bepaald gedeelte
van het RAM-geheugen van de E-60/E-50 voor het buf-
feren van de wijzigingen. Om te voorkomen dat u ver-
geet uw zopas opgenomen of bewerkte song op te
slaan krijgt u de kans dit bij het verlaten van de
16-sporen sequencer (door op de [EXIT]-knop te druk-
ken) te doen:
Opgelet: Het Song-RAM-geheugen wordt gewist, wanneer u
de E-60/E-50 uitschakelt.
PLAY
STOP
16-TRK
SEQ.
REC
PLAY
STOP
Werken met de 16-sporen sequencer
128
r
E-60/E-50 Music Workstation
Opgelet: Als u de 16-sporen sequencer voor het editen van
een song gebruikt, die al Cover-wijzigingen bevat, worden de
Cover-instellingen genegeerd en gewist, zodra u de song
opnieuw opslaat. Daarom raden we aan dergelijke songs onder
een andere naam weg te schrijven (tenzij u vóór het editen
[FREEZE¥DATA] hebt gebruikt. Zie “Alvorens uw instellingen op
te slaan” op blz. 107.)
(1) Druk op [YES] om uw wijzigingen (en de hele song)
op te slaan. U springt nu naar de volgende pagina:
(Druk op [NO] om naar de hoofdpagina te gaan zon-
der de song op te slaan.)
Als u niet wilt wachten tot de hierboven getoonde
waarschuwing (“Song has been changed…”) ver-
schijnt, moet u als volgt tewerk gaan. Deze “handma-
tige” opslagprocedure heeft het voordeel dat u uw
song na elke geslaagde opname of wijziging kunt
wegschrijven. Denk eraan dat een stroomuitval al uw
werk gewoon teniet doet. Wacht dus niet tot het te
laat is…
Druk, op de hoofdpagina van de 16-sporen sequen-
cer, op het [SAVE]-veld.
Het display antwoordt nu met:
Deze pagina kunt u ook oproepen door op de
[DISK&MEDIA]-knop‰ [SAVE]-veld‰ [SONG]-veld te
drukken.
(2) Geef aan waar uw song moet worden opgeslagen:
Druk op het [INTERNAL¥MEMORY]-veld om het
interne geheugen van de E-60/E-50 (een 16MB-
opslagmedium dat op een harde schijf lijkt) te kiezen.
Stop een diskette in de drive en druk op het
[FLOPPY]-veld.
Druk op het [EXTERNAL¥MEMORY]-veld. Deze optie
is alleen beschikbaar, als u een geheugenkaart op de
PCMCIA-poort van de E-60/E-50 hebt aangesloten.
U moet de song zelfs twee namen geven: een SONG
NAME en een FILE NAME. Aan de hand van de FILE
NAME kan de E-60/E-50 de song terugvinden.
(3) Druk op het [SONG¥NAME]-knopicoontje.
(4) Voer de naam in:
Breng de cursor met [ø] en [˚] naar de gewenste posi-
tie.
Kies via de alfanumerieke velden in het display een
teken voor de gekozen positie. Soms moet u het
betreffende veld verschillende keren indrukken om bij
het benodigde teken uit te komen.
Met het [A/a]-veld kiest u afwisselend hoofd- en
kleine letters.
Druk op het [Delete]-veld om het door de cursor aan-
geduide teken te wissen. Houd het even ingedrukt
om alle tekens te wissen.
Druk op [Space] om een spatie in te voeren.
Druk op [Insert] om op de huidige plaats een nieuwe
positie in te voegen. Alle tekens achter deze positie
verhuizen dan één vakje verder naar rechts.
(5) Druk op het [FILE¥NAME]-veld en voer de bestands-
naam voor de song in.
Zie blz. 73 voor meer details. Hier kunt u 18 tekens
invoeren, maar alleen hoofdletters.
(6) Druk op het [ARTIST]- of [GENRE]-veld en voer de
gewenste tekens in, als u ook meteen die Finder-
criteria wilt programmeren.
Zie “Werken met de Song Finder” op blz. 110 voor
meer details over de Song Finder.
Opgelet: Deze twee items zijn niet beschikbaar voor bestan-
den die u naar een diskette wegschrijft.
(7) Druk op het [EXECUTE]-veld om uw song weg te
schrijven.
Het display geeft nu eerst te kennen dat de data
weggeschreven worden en keert daarna terug naar
de “SAVE SONG”-pagina.
(8) Druk op de [EXIT]-knop of op RECORDER
[16-TRK¥SEQ.] om terug te gaan naar de hoofd-
pagina.
Editen van 16-sporen songs
E-60/E-50 Music Workstation
r
129
Editen van 16-sporen songs
Eenvoudige wijzigingen en handige functies
Na een aantal sporen ingespeeld te hebben wilt u mis-
schien hier en daar wat dingen verbeteren. Laten we
eerst kijken naar een aantal eenvoudige dingen. Zie
“Eén of verschillende sporen editen (TRACK EDIT)” op
blz. 129 voor iets geavanceerdere functies.
Sporen uitschakelen
Tijdens de opname van ritmisch complexe partijen is
het vaak handig om partijen, die u in de war brengen,
tijdelijk uit te schakelen. Hiervoor moet u naar de
hoofdpagina van de 16-sporen sequencer gaan, op
het [MUTE]-veld en daarna op de sporen drukken, die
u niet wilt horen. Dergelijke sporen worden met een
“M” gemerkt.
Die instelling wordt niet opgeslagen. Druk nog een
keer op het [MUTE]-veld om die functie weer uit te
schakelen.
Opgelet: Zolang u de SOLO-functie gebruikt, is de MUTE-
functie niet beschikbaar.
Solo
Als u maar één spoor wilt beluisteren, moet u eerst
op het [SOLO]-veld en dan op het veld van het
gewenste spoor drukken. Start vervolgens de weer-
gave. Alle andere sporen worden nu tijdelijk uitge-
schakeld, terwijl het geselecteerde spoor met een “S”
wordt gemerkt. U kunt het solo te schakelen spoor
ook met de [ß][†]-knoppen kiezen.
Druk opnieuw op het [SOLO]-veld om die functie
weer uit te schakelen.
Song Cover en Song Makeup Tools
De 16-sporen sequencer “ziet” de wijzigingen, die u
met de Cover- en SONG MAKEUP TOOLS-functies
programmeert, niet. Hij let alleen op de originele
songdata. U kunt de wijzigingen echter in het
bestand “branden” alvorens dit laatste te editen (zie
blz. 107).
Eén of verschillende sporen editen (TRACK EDIT)
Het TRACK EDIT-niveau van de 16-sporen sequencer
biedt 12 functies: Quantize, Erase, Delete, Copy, Insert,
Transpose, Change Velo, Change Gate Time, Merge, Glo-
bal Change, Shift Clock en Track XChange. Er is tevens
een MICRO EDIT-niveau waar u individuele “events”
kunt toevoegen, wissen of wijzigen. Zie blz. 143 voor
meer details.
Ziehier een aantal overwegingen om uit te maken of u
beter een TRACK EDIT- of de MICRO EDIT-functie
gebruikt: hoeft u de events, die u wilt wijzigen, niet te
zien, dan kunt u met een TRACK EDIT-functie werken.
Als het TRACK EDIT-niveau de benodigde functie niet
bevat of als u de noten, MIDI-commando’s e.d. wilt
zien, moet u het MICRO EDIT-niveau kiezen.
Ziehier hoe u de benodigde functie kiest:
(1) Laad de song die wilt editen (indien hij zich nog
niet in het RAM-geheugen van de E-60/E-50
bevindt).
Zie blz. 35.
(2) Druk op de RECORDER [16-TRK¥SEQ.]-knop.
(3) Sla uw song op alvorens te vervolgen door op het
[SAVE]-veld te drukken.
Dan kunt u namelijk weer de originele versie oproe-
pen, als uw wijzigingen niet het gewenste resultaat
opleveren. Zie “Song opslaan” op blz. 44 voor meer
details. Druk, op de “SAVE SONG”-pagina, op het
[Back]-veld om terug te gaan naar de hoofdpagina
van de 16-sporen sequencer.
(4) Druk op het [TRACK¥EDIT]-veld in de rechter kolom
van het display.
(5) Druk op een veld in de bovenste twee regels om de
gewenste TRACK EDIT-functie te kiezen.
Als u, na het kiezen van een functie en het instellen
van de parameterwaarden, beslist de wijziging niet
uit te voeren, mag u niet op het [EXECUTE]-veld
drukken.
(6) Kies het of de sporen die u wilt wijzigen.
(7) Kies het bereik (“FROM” en “TO”) dat moet worden
gewijzigd.
Met de FROM- en TO-parameters kunt u de posities
(maat/tel/clock) van het spoorfragment instellen dat
moet worden gewijzigd.
Voorbeeld: om de maten 1~4 van het gekozen spoor
te wijzigen moet u de volgende waarden instellen:
(8) Geef aan wat u wilt wijzigen en hoe dat moet
gebeuren: druk op één van de parametervelden
(rechts van de FROM/TO-sectie) en gebruik het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen.
(9) Bevestig de operatie door op het [EXECUTE]-veld te
drukken.
FROM: BAR= 0001
BEAT= 01
CPT= 000
TO: BAR= 0005
BEAT= 01
CPT= 000
Werken met de 16-sporen sequencer
130
r
E-60/E-50 Music Workstation
(10) Druk op het [Back]-veld om terug te gaan naar de
hoofdpagina van de 16-sporen sequencer.
(11) Sla uw song op.
Gebruik deze functie, als u de muziek tijdens de
opname niet gequantiseerd hebt (blz. 126) en nu
merkt dat de timing niet helemaal perfect is. Het
quantiseren na de opname heeft het voordeel dat u
het origineel eerst kunt beluisteren en dan alleen de
fragmenten kunt corrigeren, die echt niet door de
beugel kunnen.
TRACK (ALL, 1~16)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen geldt.
FROM
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Slaat op de eerste maat die moet worden geëdit. Aan-
vankelijk komt de FROM-waarde overeen met het begin
van het of de gekozen sporen.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Slaat op de CPT-positie van het frag-
mentbegin. “CPT” staat voor “Clock Pulse Time”, de klein-
ste eenheid die de E-60/E-50 hanteert. (Elke tel van een
4/4-maat beslaat 120 CPTs.) Verander deze waarde
alleen, als de wijziging niet precies op de gekozen tel
moet beginnen.
TO
Aanvankelijk wordt de TO-positie op het laatste “event” van
het gekozen spoor (of het langste spoor, wanneer u “ALL”
kiest) gezet.
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Hier kunt u de maat van de laatste positie instellen, die
moet worden geëdit.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Vertegenwoordigt de laatste clock die
door de editoperatie wordt beïnvloedt. Verander deze
waarde alleen, als de wijziging niet precies op de geko-
zen tel moet eindigen.
FROM NOTE (0 C-~127 G9)
Met deze parameter kiest u de noot (of de ondergrens van
het nootbereik) dat binnen het FROM/TO-bereik moet wor-
den gewijzigd.
Deze parameter is niet beschikbaar, als u EQUAL, UNEQUAL,
HIGHER of LOWER kiest.
TO NOTE (0 C-~127 G9)
Met deze parameter kiest u de bovengrens van het nootbe-
reik dat binnen het FROM/TO-bereik moet worden gewij-
zigd.
Fijninstelling van het nootbereik
Alvorens “FROM NOTE” (en eventueel “TO NOTE”) in te stel-
len moet u bepalen hoe u de nootindicaties wilt gebruiken.
Naar gelang de gekozen optie is “FROM NOTE” namelijk niet
eens beschikbaar. Spendeer daar dus geen onnodige tijd
aan.
RESOLUTION
(1/4, 1/8, 1/8T, 1/16, 1/16T, 1/32, 1/32T, 1/64)
Met deze parameter stelt u de resolutie van de quantise-
ring in. Kies altijd de waarde van de kortste opgenomen
noot. Anders klinkt uw partij namelijk niet meer zoals u ze
had gespeeld, omdat bepaalde noten naar de foute posities
verhuizen.
STRENGTH (0%~100%)
Met deze parameter bepaalt u hoe nauwkeurig de timing
gecorrigeerd moet worden. “0%” betekent dat de RESOLU-
TION-waarde niet toegepast wordt (“0% correctie”), terwijl
“100%” alle noten naar de wiskundig juiste plaatsen ver-
schuift.
Begin misschien met waarden tussen “50%” en “85%” om
tenminste een deel van de oorspronkelijke “feel” te bewa-
ren. Als het resultaat dan niet voldoet, herhaalt u de opera-
tie met dezelfde of een grotere waarde.
QUANTIZE
[EQUAL] Alleen de gekozen noot (nootnaam/-num-
mer) verandert. (De noot kan via het TO NOTE-
veld worden ingesteld.)
[UNEQUAL] Alle noten behalve de gekozen noot verande-
ren. (De noot kan via het TO NOTE-veld wor-
den ingesteld.)
[HIGHER] Alleen de noten boven de gekozen noot ver-
anderen. (De noot kan via het THAN NOTE-
veld worden ingesteld.)
[LOWER] Alleen de noten onder de gekozen noot veran-
deren. (De noot kan via het THAN NOTE-veld
worden ingesteld.)
[INSIDE] Alleen de noten tussen FROM NOTE en TO
NOTE veranderen.
[OUTSIDE] Alleen de noten onder FROM NOTE en boven
TO NOTE veranderen.
q
TO NOTE: 69 (A4) [EQUAL]
TO NOTE: 69 (A4) [UNEQUAL]
THAN NOTE: 72 (C5) [HIGHER]
THAN NOTE: 72 (C5) [LOWER]
TO NOTE: 76 (E5)
FROM NOTE: 72 (C5) [INSIDE]
&
c
q
q
q
_
TO NOTE: 76 (E5)
FROM NOTE: 72 (C5) [OUTSIDE]
Oorspronkelijke frase
Editen van 16-sporen songs
E-60/E-50 Music Workstation
r
131
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
ERASE laat toe data binnen het ingestelde bereik
(maten, tellen en clocks) van het gekozen spoor of
alle sporen te wissen. Als u DATA TYPE op “ALL” zet,
vervangt ERASE de gewiste data door aantal rusten,
zodat u achteraf over het overeenkomstige aantal
blanco maten beschikt. Als u ook de maten zelf wilt
verwijderen, moet u DELETE gebruiken (zie verderop).
TRACK (ALL, 1~16)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen (met uitzondering van het MASTER-spoor) geldt.
Het MASTER-spoor kan alleen apart worden gekozen en
geëdit (zie blz. 139).
FROM
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Slaat op de eerste maat die moet worden geëdit. Aan-
vankelijk komt de FROM-waarde overeen met het begin
van het of de gekozen sporen.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Slaat op de CPT-positie van het frag-
mentbegin. “CPT” staat voor “Clock Pulse Time”, de klein-
ste eenheid die de E-60/E-50 hanteert. (Elke tel van een
4/4-maat beslaat 120 CPTs.) Verander deze waarde
alleen, als de wijziging niet precies op de gekozen tel
moet beginnen.
TO
Aanvankelijk wordt de TO-positie op het laatste “event” van
het gekozen spoor (of het langste spoor, wanneer u “ALL”
kiest) gezet.
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Hier kunt u de maat van de laatste positie instellen, die
moet worden geëdit.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Vertegenwoordigt de laatste clock die
door de editoperatie wordt beïnvloedt. Verander deze
waarde alleen, als de wijziging niet precies op de geko-
zen tel moet eindigen.
DATA TYPE
Hiermee kiest u de data die u wilt wissen:
FROM NOTE (0 C-~127 G9)
Deze parameter is alleen beschikbaar, wanneer DATA TYPE
(zie hierboven) op “Note” staat. Hiermee kiest u de noot (of
de ondergrens van het nootbereik) dat binnen het FROM/
TO-bereik moet worden gewijzigd.
Hij is niet beschikbaar, wanneer u EQUAL, UNEQUAL,
HIGHER of LOWER kiest. Zie ook “Fijnafregeling van het
instelbereik”.
TO NOTE (0 C-~127 G9)
Met deze parameter kiest u de bovengrens van het nootbe-
reik dat binnen het FROM/TO-bereik moet worden gewij-
zigd.
FROM CC (0~127)
Deze parameter is alleen beschikbaar, wanneer DATA TYPE
(zie hierboven) op iets anders dan “Note” staat. Met deze
parameter kiest u de ondergrens van de controlecom-
mando’s of waarden, die binnen het FROM/TO-bereik moe-
ten worden gewijzigd.
Hij is niet beschikbaar, wanneer u EQUAL, UNEQUAL,
HIGHER of LOWER kiest.
TO CC (0~127)
Met deze parameter kiest u de bovengrens van de controle-
commando’s of waarden, die binnen het FROM/TO-bereik
moeten worden gewijzigd.
ERASE
Erase NOTE From 2.1.0 To 4.1.0
ALL Alle hierna vernoemde parameters.
Note Alleen nootcommando’s.
P.Bender Pitchbend-data.
Control
Change
Controlecommando’s.
Prog. C Programmakeuze-commando’s.
NRPN Niet geregistreerde parameternummers. Dit zijn
controlefuncties van bepaalde GS/GM2-parame-
ters, die veel overzichtelijker werken dan SysEx-
commando’s (maar in wezen dezelfde functie
hebben).
RPN Geregistreerde parameternummers. Deze werken
zoals de NRPN-commando’s en worden door tal-
rijke GM- en GM2-compatibele klankbronnen
ondersteund.
CAF Kanaal-aftertouchcommando’s. Als u ze niet
echt nodig hebt, kunt u ze best wissen, omdat
deze data veel geheugenruimte innemen.
Werken met de 16-sporen sequencer
132
r
E-60/E-50 Music Workstation
Fijnafregeling van het instelbereik
Alvorens “TO NOTE” (en eventueel “FROM NOTE”) c.q. “TO
CC”(en eventueel “FROM CC”) in te stellen moet u bepalen
hoe u de noot- of waarde-indicaties wilt gebruiken. Naar
gelang de gekozen optie is “FROM NOTE” c.q. “FROM CC”
namelijk niet eens beschikbaar. Spendeer daar dus geen
onnodige tijd aan.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
In tegenstelling tot de ERASE-functie verwijdert
DELETE niet alleen de data, maar ook de maten, tellen
en/of CPT-eenheden, zodat de data achter de TO-
positie verder naar het begin van het of de sporen
verhuizen. Daarom kunt u hier geen datatype kiezen.
TRACK (AL, 1~16)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen geldt.
FROM
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Slaat op de eerste maat die moet worden geëdit. Aan-
vankelijk komt de FROM-waarde overeen met het begin
van het of de gekozen sporen.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Slaat op de CPT-positie van het frag-
mentbegin. “CPT” staat voor “Clock Pulse Time”, de klein-
ste eenheid die de E-60/E-50 hanteert. (Elke tel van een
4/4-maat beslaat 120 CPTs.) Verander deze waarde
alleen, als de wijziging niet precies op de gekozen tel
moet beginnen.
TO
Aanvankelijk wordt de TO-positie op het laatste “event” van
het gekozen spoor (of het langste spoor, wanneer u “ALL”
kiest) gezet.
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Hier kunt u de maat van de laatste positie instellen, die
moet worden geëdit.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Vertegenwoordigt de laatste clock die
door de editoperatie wordt beïnvloedt. Verander deze
waarde alleen, als de wijziging niet precies op de geko-
zen tel moet eindigen.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
Met de COPY-functie kunt u één spoor naar een
ander c.q. een fragment van één of alle sporen naar
een andere plaats kopiëren. Dit laatste is vooral han-
dig, wanneer u het refrein aan het einde van de song
verschillende keren wilt herhalen en geen zin hebt al
die noten op te nemen.
SRC TRACK (ALL, 1~16)
Hiermee kiest u het spoor wiens data u gaat kopiëren.
FROM
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Slaat op de eerste maat die moet worden geëdit. Aan-
vankelijk komt de FROM-waarde overeen met het begin
van het of de gekozen sporen.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
[EQUAL] Alleen de gekozen noot of waarde verandert.
(De noot/waarde kan via het TO NOTE/TO CC-
veld worden ingesteld.)
[UNEQUAL] Alle noten of waarden behalve de gekozen
veranderen. (De noot/waarde kan via het TO
NOTE/TO CC-veld worden ingesteld.)
[HIGHER] Alleen de noten of waarden boven de gekozen
noot/waarde veranderen. (De noot/waarde
kan via het THAN NOTE/THAN CC-veld worden
ingesteld.)
[LOWER] Alleen de noten of waarden onder de gekozen
noot/waarde veranderen. (De noot/waarde
kan via het THAN NOTE/THAN CC-veld worden
ingesteld.)
[INSIDE] Alleen de noten of waarden tussen FROM
NOTE/FROM CC en TO NOTE/TO CC veranderen.
[OUTSIDE] Alleen de noten of waarden onder FROM
NOTE/FROM CC en TO NOTE/TO CC boven de
gekozen noot/waarde veranderen.
DELETE
Delete From 2.1.0 To 4.1.0
COPY
Editen van 16-sporen songs
E-60/E-50 Music Workstation
r
133
CPT (1~119)—Stel hier de CPT-positie van het begin van
het spoorfragment in dat u wilt kopiëren. Wanneer u alle
noten van de eerste maat wilt kopiëren werkt u het best
met de voorgestelde waarde.
TO
Aanvankelijk wordt de TO-positie op het laatste “event” van
het gekozen spoor (of het langste spoor, wanneer u “ALL”
kiest) gezet.
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Hier kunt u de maat van de laatste positie instellen, die
moet worden geëdit.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Vertegenwoordigt de laatste clock die
door de editoperatie wordt beïnvloedt. Verander deze
waarde alleen, als de wijziging niet precies op de geko-
zen tel moet eindigen.
COPY MODE (Replace, Mix)
Hiermee kunt u duidelijk maken hoe de data gekopieerd
moeten worden:
REPLACE—Het gekozen FROM/TO-bereik overschrijft de
data (van het spoor van bestemming) in het bereik waar
de kopie belandt.
MIX—De data in het gekozen bereik van het bronspoor
worden bij de data van het spoor van bestemming
gevoegd.
Meestal is het slimmer “REPLACE” te kiezen, wanneer u
DATA TYPE op “ALL” gezet hebt of wanneer u een
bepaalde “commandogroep” (zoals bv. modulatiedata)
door andere data van hetzelfde type wilt vervangen (om
diezelfde “zwierige beweging” nog eens netjes over te
doen).
“MIX” daarentegen kan handig zijn om bepaalde maten
en tellen van data te voorzien, die op die plaatsen nog
ontbreken, terwijl u de oorspronkelijke noten behoudt.
De te kopiëren data kiest u met “DATA TYPE”.
Opgelet: De E-60/E-50 heeft geen Undo-functie. Sla uw
song op alvorens data te kopiëren om terug te kunnen gaan
naar de oorspronkelijke versie, als de operatie de mist
ingaat.
COPY TIMES (1~999)
Hiermee kiest u het aantal kopieën. De waarde “3” betekent
bv. dat het gekozen fragment 3 keer achter elkaar wordt
gekopieerd.
DATA TYPE
Hiermee kiest u de data die u gaat kopiëren:
Als u “Note” kiest, verschijnen een FROM NOTE- en TO
NOTE-veld waarmee u de onder- en bovengrens van de te
kopiëren noten kunt instellen. (Zie ook “Fijnafregeling van
het instelbereik” op blz. 132.)
DST TRACK
Kies hier het spoor waar de gekopieerde data moeten
belanden. Als u SRC TRACK op “ALL” zet, kunt u de DST
TRACK-instelling niet wijzigen.
INTO
De maat, tel en CPT-positie waar zich de eerste data van
het bronspoor achteraf zullen bevinden.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te kopiëren.
Opgelet: Hoewel u tevens data van spoor 10 (het officiële
drumspoor) naar een “melodisch” spoor (en vice versa) kunt
kopiëren, is dit alleen zinvol, wanneer het spoor van bestem-
ming (DST) eveneens als drumspoor fungeert. Een drumpartij
klinkt namelijk vreemd, wanneer ze bv. door een piano wordt
gespeeld (en een pianopartij is niet noodzakelijk een swin-
gende ritmesectie).
Met INSERT kunt u ruimte invoegen en de data ach-
ter de FROM-positie verder naar het songeinde ver-
schuiven (dit is precies het tegenovergestelde van
DELETE). Die lege maten kunt u dan “vullen” door
gebruik te maken van de COPY-functie of door
nieuwe fragmenten (bv. met PUNCH IN/OUT) op te
nemen. (blz. 132).
Opgelet: Voor deze functie is er geen TO-indicatie. U kunt
echter met “FOR” het aantal in te voegen maten instellen.
TRACK (ALL, 1~16)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen geldt.
ALL Alle hierna vernoemde parameters.
Note Alleen nootcommando’s.
P.Bender Pitchbend-data.
Copy From 2.1.0 To 3.1.0 Into 4.1.0 SRC TRACK= 1/DST TRACK= 1
REPLACE
MIX
Control
Change
Controlecommando’s.
Prog. C Programmakeuze-commando’s.
NRPN Niet geregistreerde parameternummers. Dit zijn
controlefuncties van bepaalde GS/GM2-parame-
ters, die veel overzichtelijker werken dan SysEx-
commando’s (maar in wezen dezelfde functie
hebben).
RPN Geregistreerde parameternummers. Deze werken
zoals de NRPN-commando’s en worden door tal-
rijke GM- en GM2-compatibele klankbronnen
ondersteund.
CAF Kanaal-aftertouchcommando’s.
INSERT
Werken met de 16-sporen sequencer
134
r
E-60/E-50 Music Workstation
FROM
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Slaat op de eerste maat die moet worden geëdit. Aan-
vankelijk komt de FROM-waarde overeen met het begin
van het of de gekozen sporen.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Slaat op de CPT-positie van het frag-
mentbegin. “CPT” staat voor “Clock Pulse Time”, de klein-
ste eenheid die de E-60/E-50 hanteert. (Elke tel van een
4/4-maat beslaat 120 CPTs.) Verander deze waarde
alleen, als de wijziging niet precies op de gekozen tel
moet beginnen.
FOR
Hier bepaalt u hoeveel maten, tellen en CPTs er moeten
worden ingevoegd.
BAR, BEAT, CPT—Zie hierboven.
TIME SIGNATURE
Als TRACK= “ALL”, kunt u via deze velden de maatsoort
voor de nieuwe maten (1~32 & 2, 4, 8, 16) instellen.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
Met deze functie kunt u de noten van het gekozen
spoor transponeren (alle andere datatypen kunt u
uiteraard niet transponeren).
TRACK (ALL, 1~16)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt transponeren. Hier
kunt u ook “ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie
voor alle sporen geldt. Wanneer u TRANSPOSE in combina-
tie met de [EQUAL]-optie gebruikt, kan deze parameter ook
voor drumpartijen handig zijn. Dan kunt u namelijk bv. een
andere snare- en/of basdrumklank kiezen. De meeste Drum
Sets bevatten minstens twee snares waarvan de ene aan
nootnummer 38 (D2) en de tweede aan nootnummer 40
(E2) is toegewezen. Door FROM NOTE= “38” in te stellen, op
het [EQUAL]-veld te drukken en “2” te kiezen verandert u
de D2-snare dan in de E2-snare.
FROM
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Slaat op de eerste maat die moet worden geëdit. Aan-
vankelijk komt de FROM-waarde overeen met het begin
van het of de gekozen sporen.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Slaat op de CPT-positie van het frag-
mentbegin. “CPT” staat voor “Clock Pulse Time”, de klein-
ste eenheid die de E-60/E-50 hanteert. (Elke tel van een
4/4-maat beslaat 120 CPTs.) Verander deze waarde
alleen, als de wijziging niet precies op de gekozen tel
moet beginnen.
TO
Aanvankelijk wordt de TO-positie op het laatste “event” van
het gekozen spoor (of het langste spoor, wanneer u “ALL”
kiest) gezet.
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Hier kunt u de maat van de laatste positie instellen, die
moet worden geëdit.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Vertegenwoordigt de laatste clock die
door de editoperatie wordt beïnvloedt. Verander deze
waarde alleen, als de wijziging niet precies op de geko-
zen tel moet eindigen.
VALUE (–127~0~127)
Hier kunt u het transpositie-interval in stappen van halve
tonen instellen. Om een “C”-partij naar “D” te transponeren
moet u “2” kiezen. Zoals u ziet, kunt u zelfs de hoogste noot
van de MIDI-standaard naar de laagste (en vice versa)
transponeren.
TRANSPOSE
Editen van 16-sporen songs
E-60/E-50 Music Workstation
r
135
WAARSCHUWING: “0” vertegenwoordigt de laagste noot
van de MIDI-standaard (en de 16-sporen sequencer), terwijl
“127” de hoogste noot is. Als u bv. “127” voor nootnummer
“74 (D5)” kiest, zou dit de nootnummer “201” moeten ople-
veren, wat echter onmogelijk is. Daarom trekt de sequencer
dan zo vaak “12” van “201” af tot het resultaat kleiner of
gelijk is aan “127” – wat in ons voorbeeld de waarde “117”
oplevert.
Dit wordt op alle noten toegepast, die onder “0” of boven
“127” zouden moeten liggen.
Opgelet: Wees voorzichtig met het transponeren van drum-
sporen (spoor 10 of eender welk spoor dat een Drum Set aan-
spreekt). Dat zorgt namelijk voor een letterlijk dramatische ver-
andering van uw ritmesectie (die de basdrumpartij dan bv. met
een triangel speelt).
FROM NOTE (0 C-~127 G9)
Met deze parameter kiest u de noot (of de ondergrens van
het nootbereik) dat binnen het FROM/TO-bereik moet wor-
den gewijzigd.
Hij is niet beschikbaar, wanneer u EQUAL, UNEQUAL,
HIGHER of LOWER kiest. Zie “Fijnafregeling van het instel-
bereik” op blz. 132 voor meer details over de zes knopi-
coontjes.
TO NOTE (0 C-~127 G9)
Met deze parameter kiest u de bovengrens van het nootbe-
reik dat binnen het FROM/TO-bereik moet worden gewij-
zigd.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
Met de CHANGE VELO-functie kunt u de dynamiek
(“aanslagwaarden”) van een spoor of fragment wijzi-
gen. Door ze te verhogen zorgt u ervoor dat de
betrokken noten achteraf luider en helderder klinken,
terwijl u met lagere aanslagwaarden het tegenover-
gestelde bereikt. Gebruik deze functie, als u de timing
van de noten goed vindt, maar een iets fellere/luidere
of net rondere/stillere uitvoering prefereert. U kunt
hetzij een vaste aanslagwaarde optellen/aftrekken
(“BIAS”) of proportionele wijzigingen programmeren
(“MAGNIFY”).
TRACK (ALL 1~16)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen geldt.
FROM
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Slaat op de eerste maat die moet worden geëdit. Aan-
vankelijk komt de FROM-waarde overeen met het begin
van het of de gekozen sporen.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Slaat op de CPT-positie van het frag-
mentbegin. “CPT” staat voor “Clock Pulse Time”, de klein-
ste eenheid die de E-60/E-50 hanteert. (Elke tel van een
4/4-maat beslaat 120 CPTs.) Verander deze waarde
alleen, als de wijziging niet precies op de gekozen tel
moet beginnen.
TO
Aanvankelijk wordt de TO-positie op het laatste “event” van
het gekozen spoor (of het langste spoor, wanneer u “ALL”
kiest) gezet.
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Hier kunt u de maat van de laatste positie instellen, die
moet worden geëdit.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Vertegenwoordigt de laatste clock die
door de editoperatie wordt beïnvloedt. Verander deze
waarde alleen, als de wijziging niet precies op de geko-
zen tel moet eindigen.
CHANGE VELO
Werken met de 16-sporen sequencer
136
r
E-60/E-50 Music Workstation
BIAS (–99~99)
Met de BIAS-parameter bepaalt hoe sterk de aanslagwaar-
den veranderen. Kies een positieve waarde om de aanslag
op te voeren (die waarde wordt bij de aanslagwaarden van
alle betrokken noten opgeteld); met een negatieve waarde
vermindert u de aanslag (die waarde wordt afgetrokken).
Kies “0”, als u liever met de MAGNIFY-parameter (zie hier-
boven) werkt.
Deze parameter is bijzonder handig voor klanken met
“velocity switching”: door alle aanslagwaarden lichtjes te
verminderen of te verhogen kunt u de noten namelijk naar
de “andere” klank “verschuiven”.
Opgelet: Zelfs met de hoogste of laagste waarde (VALUE) kunt
u niet onder “1” of “127” gaan. De waarde “0” kan niet worden
ingesteld, omdat hij het einde van een noot aangeeft (noot
uit). “127” daarentegen is de hoogste aanslagwaarde, die de
MIDI-standaard ondersteunt. Als u dus een hoge positieve
waarde kiest, zouden alle noten plots “127” kunnen hanteren.
MAGNIFY (0~200%)
Deze parameter werkt zoals een “Compander”-effect (d.w.z.
een dynamiekprocessor, die tegelijk als compressor en
expander fungeert), maar hij geldt wel voor MIDI-data:
door een waarde groter dan “100%” te kiezen vergroot u
het verschil tussen grote en kleine aanslagwaarden binnen
het gekozen bereik. Waarden onder “64” worden dan ver-
minderd, terwijl waarden boven “64” worden opgevoerd.
Dit zorgt ervoor dat het verschil tussen pianissimo en for-
tissimo nog sterker opvalt.
MAGNIFY-waarden kleiner dan “100%” leveren het tegen-
overgestelde resultaat op: ze verschuiven alle aanslagwaar-
den naar het denkbeeldige midden van “64” en vlakken
zodoende dynamiekverschillen af.
FROM NOTE (0 C~127 G9)
Met deze parameter kiest u de noot (of de ondergrens van
het nootbereik) dat binnen het FROM/TO-bereik moet wor-
den gewijzigd.
Hij is niet beschikbaar, wanneer u EQUAL, UNEQUAL,
HIGHER of LOWER kiest. Zie “Fijnafregeling van het instel-
bereik” op blz. 132 voor meer details over de zes knopi-
coontjes.
TO NOTE (0 C~127 G9)
Met deze parameter kiest u de bovengrens van het nootbe-
reik dat binnen het FROM/TO-bereik moet worden gewij-
zigd.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
Met deze functie kunt u de duur van de noten binnen
het gekozen tijds- (FROM/TO) en notenbestek (FROM/
TO NOTE) wijzigen. Gebruik dit uitsluitend voor het
inkorten van noten, die plots te lang lijken, wanneer
u een andere klank aan het betreffende spoor toe-
wijst. U kunt de duur van de noten hier niet bekijken,
zodat het wijzigen van een volledig spoor wat
gevaarlijk lijkt. Werk dus liever met het MICRO EDIT-
niveau, als u de duur van elke noot apart wilt instel-
len.
Na het kiezen van een klank met een lange uitsterf-
tijd (d.w.z. wiens noten na het loslaten van de toetsen
nog even “nazinderen”) kan CHANGE GATE TIME u
echter helpen de noten op maat te “knippen” om
zodoende ongewenste overlappingen te vermijden.
TRACK (ALL, 1~16)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen geldt.
FROM
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Slaat op de eerste maat die moet worden geëdit. Aan-
vankelijk komt de FROM-waarde overeen met het begin
van het of de gekozen sporen.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Slaat op de CPT-positie van het frag-
mentbegin. “CPT” staat voor “Clock Pulse Time”, de klein-
ste eenheid die de E-60/E-50 hanteert. (Elke tel van een
4/4-maat beslaat 120 CPTs.) Verander deze waarde
alleen, als de wijziging niet precies op de gekozen tel
moet beginnen.
TO
Aanvankelijk wordt de TO-positie op het laatste “event” van
het gekozen spoor (of het langste spoor, wanneer u “ALL”
kiest) gezet.
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Hier kunt u de maat van de laatste positie instellen, die
moet worden geëdit.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Vertegenwoordigt de laatste clock die
door de editoperatie wordt beïnvloedt. Verander deze
waarde alleen, als de wijziging niet precies op de geko-
zen tel moet eindigen.
CHANGE GATE TIME
Editen van 16-sporen songs
E-60/E-50 Music Workstation
r
137
BIAS (CPT) (–4800~4800)
Met deze parameter bepaalt u in welke mate de duur
(“Gate Time”) van de gekozen noten moet veranderen. De
kortste GATE TIME-waarde is “1” (die bv. voor alle drumno-
ten gebruikt wordt), zodat zelfs het kiezen van “–1000”
voor noten met een GATE TIME-waarde van “1” geen ver-
andering meer teweeg brengt.
MAGNIFY (0~200%)
Gebruik deze parameter i.p.v. BIAS om de GATE TIME-waar-
den binnen het gekozen bereik proportioneel te wijzigen.
Met waarden onder “100%” vermindert u de duur, terwijl
waarden boven “100%” de noten verlengen. Kies “100%”,
als u liever met de BIAS (CPT)-parameter (zie hierboven)
werkt.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
Met deze parameter kunt u de data van twee sporen
(van begin tot einde) met elkaar combineren. De
gecombineerde versie bevindt zich achteraf op het
spoor van bestemming (DST). Onthoud goed dat alle
gecombineerde data hetzelfde MIDI-kanaal hanteren.
Het “SRC”-spoor zou u daarna voor de opname van
een nieuwe partij kunnen gebruiken.
SRC TRACK (1~16)
Hiermee kiest u het spoor wiens data bij de data van het
“DST”-spoor moeten worden gevoegd.
DST TRACK (1~16, uitgezonderd het als “SRC”
gekozen spoor)
Hiermee kiest u het spoor dat de combinatie van zijn oor-
spronkelijke data met de data van het bronspoor moet
bevatten.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
Met deze functie kunt u snel bepaalde instellingen
wijzigen. De wijzigingen gelden telkens voor com-
plete sporen (u kunt GLOBAL CHANGE dus niet voor
enkele maten gebruiken). Deze functie is vooral
bedoeld voor het “verbeteren” van Standard MIDI
Files op één van de volgende manieren:
Het “upgraden” van oudere Standard MIDI Files om te
zorgen dat ze de nieuwe klanken van de E-60/E-50
aanspreken.
Algemene wijzigingen van het galm- en/of chorus-
aandeel, wat handig kan zijn, als u plots merkt dat
het betreffende effect te sterk of net onvoldoende
opvalt.
TRACK (ALL, 1~16)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen geldt.
INIT VALUE
Druk op dit veld om alle waarden van deze pagina weer op
de fabrieksinstellingen te zetten om opnieuw te kunnen
beginnen.
Op deze pagina kunt u twee soorten wijzigingen uitvoeren:
FROM/TO en INC/DEC.
FROM/TO
Stel in de FROM-kolom de oorspronkelijke waarde in (d.w.z.
de waarde, die momenteel door het of de gekozen sporen
wordt gehanteerd). Kies voor TO de waarde die de plaats
van de FROM-waarde moet innemen. Dit zijn zogeheten
“absolute” wijzigingen: in plaats van iets bij de waarden op
te tellen of ervan af te trekken vervangt u ze door andere
waarden. Dit systeem is alleen beschikbaar voor com-
mando’s waarmee u klanken of klankbanken kiest, te
weten:
CC00 (---, 0~127, ALL)—Dit controlecommando is het
zgn. “MSB”-bankkeuzecommando. Hiermee kunt u de
“Capital”-klank (waarde “0”) van een adres kiezen, als u
geen variatie wilt gebruiken. U kunt er echter ook een
ander variatieniveau mee kiezen. De TO-waarde “CC00=
0” kan handig zijn voor het verzekeren van de GM-com-
patibiliteit, omdat die standaard (in tegenstelling tot
GM2 en GS) geen klankvariaties ondersteunt. Kies “---”,
als de huidige instelling niet mag veranderen.
In het klankoverzicht (zie het “Parameter Reference”-
boekje) zal u merken dat de meeste klanken variaties zijn.
De waarde “8” voor CC00 komt waarschijnlijk het vaakst
voor (wat u zou beamen, als u de lijst van 1100 klanken
aandachtig zou bestuderen).
MERGE
GLOBAL CHANGE
Werken met de 16-sporen sequencer
138
r
E-60/E-50 Music Workstation
Om bv. eender welke CC00-waarde in “8” te veranderen
moet u “CC00= ALL” voor FROM en “CC00= 8” voor TO
invullen. Om alle CC00= “8”-instanties in een andere
waarde (bv. “16”) te veranderen moet u “8” voor FROM
en “16” voor TO invullen.
CC32 (---, 0~127, ALL)—Dit controlecommando is het
zgn. “LSB”-bankkeuzecommando. Kies “---”, als de hui-
dige instelling niet mag veranderen.
PC (---, 1~128, ALL)—Met deze parameter kunt u het
adres, d.w.z. het programmanummer, van de klanken
wijzigen (bv. van “1” naar “2”). Kies “---”, als de huidige
instelling niet mag veranderen.
INC/DEC
Dit zijn zgn. “relatieve” parameters: de positieve of nega-
tieve waarde, die u hier instelt, wordt bij de oorspronkelijke
waarden van het gekozen spoor opgeteld of ervan afge-
trokken. Via deze velden kunt u de bestaande waarden van
het hele gekozen spoor opvoeren of verminderen.
Volume, Expression, Panpot, Reverb, Chorus (–127~
127)—Met deze parameters kunt u de huidige instelling
van het volume, de expressiewaarden, de stereopositie,
het galm- en het chorusaandeel verhogen (+) of vermin-
deren (–). Dat kan van pas komen, als de tijdens de
opname doorgevoerde instellingswijzigingen te sterk of
net niet sterk genoeg opvallen.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
Met SHIFT CLOCK kunt u de noten van het FROM/TO-
bereik verschuiven. Dat kunt u voor de volgende din-
gen gebruiken:
Om “trage” noten wat op dreef te brengen, als de
aanzet wat loom is.
SHIFT CLOCK kan u uit de nood helpen, wanneer u een
klank aan een spoor toewijst, die veel trager opkomt dan de
klank die u tijdens opname gebruikt had. In de popmuziek
wordt deze techniek vaak voor het “timen” van strijkerspar-
tijen gebruikt, die 1/16-arpeggio’s spelen, hoewel er een
“trage” klank wordt gebruikt. In plaats van de noten op de
wiskundig juiste plaatsen te laten beginnen (bv. 2-1-0)
kunt u ze wat naar links verschuiven (bv. 1-4-115) om te
zorgen dat het hoogste volume precies op de volgende tel
bereikt wordt:
Om de timing van via MIDI opgenomen noten te cor-
rigeren zonder ze te quantiseren.
U kunt ook externe sequences als “grondstof” voor uw
songs gebruiken. De opname van dergelijke partijen via
MIDI gaat vaak gepaard met een lichte vertraging (bv. 5
CPT). Als u dat niet zo leuk vindt, kunt u de noten met SHIFT
CLOCK naar links “duwen” (kies “–5”). Op die manier blijven
kleine onregelmatigheden van de oorspronkelijk niet
gequantiseerde partij namelijk behouden.
TRACK (ALL, 1~16)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen geldt.
FROM
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Slaat op de eerste maat die moet worden geëdit. Aan-
vankelijk komt de FROM-waarde overeen met het begin
van het of de gekozen sporen.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Slaat op de CPT-positie van het frag-
mentbegin. “CPT” staat voor “Clock Pulse Time”, de klein-
ste eenheid die de E-60/E-50 hanteert. (Elke tel van een
4/4-maat beslaat 120 CPTs.) Verander deze waarde
alleen, als de wijziging niet precies op de gekozen tel
moet beginnen.
SHIFT CLOCK
Oorspronkelijke posities (trage
attack, timing lijkt wat loom)
Shift= 5
(timing lijkt OK)
Editen van 16-sporen songs
E-60/E-50 Music Workstation
r
139
TO
Aanvankelijk wordt de TO-positie op het laatste “event” van
het gekozen spoor (of het langste spoor, wanneer u “ALL”
kiest) gezet.
BAR (1~[laatste maat van het spoor of de song])—
Hier kunt u de maat van de laatste positie instellen, die
moet worden geëdit.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen per maat verschilt naar
gelang de maatsoort in het gekozen bereik.
CPT (1~119)—Vertegenwoordigt de laatste clock die
door de editoperatie wordt beïnvloedt. Verander deze
waarde alleen, als de wijziging niet precies op de geko-
zen tel moet eindigen.
DATA TYPE
Hiermee kiest u de data die u wilt verschuiven:
Als u “Note” kiest, verschijnen een FROM§ NOTE- en TO
NOTE-veld waarmee u de onder- en bovengrens van de te
kopiëren noten kunt instellen. (Zie ook “Fijnafregeling van
het instelbereik” op blz. 132.)
VALUE (CPT) (–4800~4800)
Met deze parameter bepaalt in welke mate de noten moe-
ten worden verschoven. Deze waarde slaat op CPT-eenhe-
den (één CPT= 1/120 q). Noten op de eerste tel van de eer-
ste maat kunt u niet verder naar links schuiven, omdat ze
dan in maat “0” zouden belanden, die echter niet bestaat.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
Met TRACK EXCHANGE kunt u de data van het bron-
spoor (links) naar het spoor van bestemming (rechts)
overhevelen en tegelijk diens data naar het bronspoor
verschuiven.
TRACK (1~16)
Kies hier het eerste spoor voor de uitwisseling. Vanzelfspre-
kend is er hier geen ALL-optie.
TRACK (1~16)
Kies hier het tweede spoor voor de uitwisseling. Vanzelf-
sprekend is er hier geen ALL-optie. Voor dit spoor kunt u
niet hetzelfde nummer kiezen als voor het hierboven geko-
zen spoor.
Opgelet: Wees voorzichtig tijdens de uitwisseling van een
drumspoor met een “melodisch” spoor. Het resultaat zou wel
eens averechts kunnen uitpakken.
De sequencer van de E-60/E-50 gebruikt één zgn.
“MASTER”-spoor per song. Daarmee kunt u de maat-
soort, het tempo en algemene SysEx-data opnemen, die
voor alle songsporen gelden.
Opgelet: U kunt alleen het MASTER-spoor van reeds bestaande
songs editen. Laad dus eerst de benodigde song.
(1) Kies, indien nodig, een andere song.
Dat hoeft u niet te doen, als u de song wilt editen, die
u net opgenomen of afgespeeld hebt. Zie “Werken
met de Song Finder” op blz. 110 (of blz. 35) voor het
laden van een song.
(2) Druk op de [16-TRK¥SEQ.]-knop.
Het display verandert in:
ALL Alle hierna vernoemde parameters.
Note Alleen nootcommando’s.
P.Bender Pitchbend-data.
Control
Change
Controlecommando’s.
Prog. C Programmakeuze-commando’s.
NRPN Niet geregistreerde parameternummers. Dit zijn
controlefuncties van bepaalde GS/GM2-parame-
ters, die veel overzichtelijker werken dan SysEx-
commando’s (maar in wezen dezelfde functie
hebben).
RPN Geregistreerde parameternummers. Deze werken
zoals de NRPN-commando’s en worden door tal-
rijke GM- en GM2-compatibele klankbronnen
ondersteund.
CAF Kanaal-aftertouchcommando’s.
TRACK XCHANGE
Editen van het Master-spoor
16-TRK
SEQ.
Werken met de 16-sporen sequencer
140
r
E-60/E-50 Music Workstation
(3) Druk op het [MASTER¥TRACK]-veld in de rechter
kolom.
Deze pagina bevat een lijst van alle “events” (data),
die zich al op het MASTER-spoor bevinden. Hiermee
kunt u bestaande data wijzigen, overbodige data wis-
sen en ontbrekende informatie toevoegen.
Opgelet: Om deze pagina weer te verlaten drukt u op het
[Back]-veld (dan gaat u terug naar de hoofdpagina van de
sequencer) of op de [EXIT]-knop (terugkeer naar de hoofdpa-
gina van de E-60/E-50).
Het MASTER-spoor van elke Standard MIDI File bevat
minstens de volgende gegevens:
Om de al op het MASTER-spoor aanwezige informatie
te wijzigen moet u als volgt tewerk gaan:
(1) Gebruik de [ß][†]-knoppen of het [DATA÷ENTRY]-
wiel voor het kiezen van de te wijzigen parameter.
De naam van de gekozen parameter verschijnt
rechtsboven in het display:
(2) Druk op de DATA ENTRY [®]-knop om de (eerste)
waarde te kiezen.
(3) Wijzig de waarde:
Draai aan het [DATA÷ENTRY]-wiel. –OF–
Stel de waarde met de [DEC]/[INC]-knoppen in. –OF–
Druk op het [DATA÷ENTRY]-wiel en stel de waarde via
het displayklaviertje in.
Om met het displayklaviertje te werken moet u het
volgende doen:
Druk op [Delete] om het momenteel gekozen cijfer te
wissen (bv. de “7” van “127”).
Druk op het [+10%]- of [–10%]-veld om de gekozen
waarde met 10% te verhogen of te verlagen.
Druk op [ENTER] om de waarde te bevestigen.
–OF–
Druk op [CLOSE] om het displayklaviertje te sluiten
zonder de waarde te wijzigen.
De parameters, die u kunt editen, zijn:
Tempo Change (BPM)
(20~250) Hiermee regelt u het songtempo. Indien
nodig, kunt u op eender welke plaats in de song tem-
powijzigingen programmeren. Dit kunt u zelfs in real-
time doen (met de TEMPO REC SW-parameter). Zie
blz. 126.
Om onprettige verrassingen te vermijden, verdient
het aanbeveling uw song op te slaan alvorens het
MASTER-spoor te editen.
Editen van bestaande events
Tempo: Dit is de “Tempo Change”-waarde van
positie 1~01~000. Die kunt u niet wissen.
Maatsoort: Dit is de “Beat Change”-waarde van posi-
tie 1~01~000. Die kunt u niet wissen.
SysEx: De “SysEx”-boodschap aan het begin van
de song. Die vertelt de klankbron welk for-
maat er wordt gehanteerd, hoe de effect-
processors moeten worden ingesteld
(typen, parameterwaarden) enz.
Songlengte: De “End of Data”-waarde geeft aan waar
het laatste event (van eender welk spoor)
zich bevindt. Die plaats vertegenwoordigt
het einde van de song. Deze waarde kunt
u niet met de hand editen. U kunt de song
echter langer maken door meer data op te
nemen of door blanco maten in te voegen
(blz. 133).
Editen van 16-sporen songs
E-60/E-50 Music Workstation
r
141
Beat Change (Numerator/Denominator)
(Numerator: 1~32/Denominator: 2, 4, 8, 16) Hiermee
stelt u de maatsoort van de song in. Indien nodig,
kunt u op eender welke plaats in de song maatwissels
programmeren. Als u voor het eerst op [®] drukt, kunt
u de teller (het aantal tellen per maat) instellen. Druk
er nog een keer op om de noemer (de nootwaarde
van de tellen) in te stellen.
SysEx
Na het kiezen van de “SysEx”-regel en het drukken op
[®] ziet het display er ongeveer als volgt uit:
Kies met de [√][®]-knoppen een byte (een cijferpaar)
in de huidige regel. Met [ß][†] kunt u naar een andere
regel gaan.
“SysEx” slaat op boodschappen, die alleen de E-60/
E-50 (of een andere GS-compatibele klankbron) ver-
staat. Het editen van deze waarden vergt een grondig
inzicht in de bedoeling en werking van SysEx-bood-
schappen.
Ziehier echter een aantal richtlijnen:
De SysEx-boodschappen vind je meestal in de kleine
lettertjes van een handleiding. Als dat niet het geval
is, kan uw dealer (of de distributeur) u die gegevens
bezorgen.
SysEx-boodschappen moeten in het hexadecimale
formaat worden ingevoerd – vandaar de velden [A]~
[F], die eveneens voor cijfers doorgaan. (“Hexadeci-
maal” betekent dat elke groep 16 verschillende cijfers
i.p.v. 10 bevat.)
Het hexadecimale getal “41” vertegenwoordigt “65”
in het decimale systeem [(4x16) + (1 x 1)].
SysEx-boodschappen beginnen altijd met “F0”
(“opgelet, boodschap op komst”) en eindigen op “F7”
(dank u voor uw aandacht).
Sommige fabrikanten (zoals bv. Roland) hanteren een
byte waarmee wordt nagegaan of de SysEx-bood-
schap klopt. Dat is de “checksum”. Als u niet precies
wet hoe u die waarde moet berekenen, drukt u op het
[AUTO¥SUM]-knopicoontje om te zorgen dat de E-60/
E-50 die waarde automatisch voor u invoert.
Dit is een belangrijke stap voor Roland-klankbronnen.
Als de checksum namelijk niet klopt of ontbreekt,
wordt de hele string gewoon genegeerd.
Opgelet: De checksum wordt alleen voor SysEx-strings vanaf
een bepaalde lengte (meer dan 7 bytes) berekend.
Gebruik de velden [0]~[9] en [A]~[F] voor het invoeren
van de waarde voor de gekozen (wit-op-zwarte) byte.
(“A” staat voor 10, “B” voor 11, “C” voor 12, “D” voor
13, “E” voor 14 en “F” voor 15.)
Druk op het [DELETE]-veld om het gekozen byte te
wissen. Alle navolgende bytes schuiven nu één vak
verder naar links.
Druk op het [INSERT]-veld om op de huidige plaats de
waarde “00” in te voegen. De oorspronkelijk gekozen
byte –en alle bytes erachter– verhuizen nu één posi-
tie verder naar rechts. Vervolgens kunt u de “00” door
de gewenste waarde vervangen.
Druk op het [SEND]-veld om de SysEx-string in zijn
huidige vorm naar de klankbron te zenden.
Zo kunt u het resultaat beoordelen alvorens het te
bevestigen.
Druk op het [EXECUTE]-veld om uw instellingen te
bevestigen.
Druk op [CLOSE], als u de nieuwe SysEx-boodschap
toch niet wilt gebruiken.
Met [EXECUTE] of [CLOSE] keert u terug naar de
“MASTER TRACK EDIT”-pagina.
Druk op [Back] om terug te gaan naar de hoofdpagina
van de 16-sporen sequencer – of doe nog even het
volgende.
Waarschijnlijk zijn u de velden in de rechter helft van
de “MASTER TRACK EDIT”-pagina niet ontgaan. Daar-
mee kunt u het aantal events van het MASTER-spoor
uitbreiden of verminderen.
VIEW
Druk op deze knop, als de eventlijst van het MASTER-
spoor zo lang geworden is dat u het benodigde event
niet meer vindt.
Het volgende popupvenster verschijnt:
Andere editoperaties
Werken met de 16-sporen sequencer
142
r
E-60/E-50 Music Workstation
Schakel de knopicoontjes van de events, die u wilt
zien, in (hun indicator moet oplichten).
[TEMPO] slaat op tempo-events, [BEAT] op maatwis-
sels en [SYSTEM¥EXCLUSIVE] op SysEx-boodschappen.
Druk op [ALL] om alle knopicoontjes te activeren c.q.
op [NONE] om ze allemaal uit te schakelen. In het
tweede geval bevat de MASTER TRACK EDIT-lijst
alleen nog de “End of Data”-boodschap.
Druk op [CLOSE] om het popupvenster te sluiten zon-
der uw wijzigingen over te nemen. Druk op
[EXECUTE] om het popupvenster te sluiten en uw wij-
zigingen over te nemen.
CREATE EVENT
Druk op dit knopicoontje om een nieuw event voor
het MASTER-spoor aan te maken. Het volgende
popupvenster verschijnt:
Druk op het knopicoontje van het soort event dat u
wilt aanmaken.
[TEMPO] slaat op tempo-events, [BEAT] op maatwis-
sels en [SYSTEM¥EXCLUSIVE] op SysEx-boodschappen.
Geef aan waar het nieuwe event moet worden inge-
voegd door op het [BAR]-veld te drukken en de
gewenste waarde met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de
[DEC]/[INC]-knoppen in te stellen.
Druk op het [EXECUTE]-veld om uw instellingen te
bevestigen.
Druk op [CLOSE] om het popupvenster te sluiten zon-
der uw wijzigingen over te nemen.
ERASE EVENT
Kies met het [DATA÷ENTRY]-wiel het event dat u wilt
wissen.
Druk op het [ERASE¥EVENT]-veld om het gekozen
event te wissen.
Opgelet: De tempowaarde en de maatsoort bij “1-01-00” kunt
u niet wissen.
MOVE EVENT
Met deze functie kunt u één of verschillende events
verschuiven.
Kies het event dat u wilt verplaatsen. Als u verschil-
lende events wilt verplaatsen, kiest u het best het
eerste of laatste event van de groep.
Opgelet: Voor deze functie zou u de VIEW-filters kunnen
gebruiken om te voorkomen dat events worden gekozen, die
niet verschoven hoeven te worden. Zie “VIEW” op blz. 141.
Opgelet: De tempowaarde en maatsoortindicatie bij
“1-01-00” kunt u niet verplaatsen.
Om verschillende opeenvolgende events te kiezen
moet u het [DATA÷ENTRY]-wiel ingedrukt houden,
terwijl u het naar links (opwaartse keuze) of rechts
(neerwaartse selectie) draait.
Alle zo gekozen events verschijnen op een donkere
achtergrond.
Druk op het [MOVE¥EVENT]-knopicoontje. Het vol-
gende popupvenster verschijnt:
Geef aan waar het eerste event (in chronologische
volgorde) van de gekozen groep moet terechtkomen
door op de velden [BAR], [BEAT] en [CPT] te drukken
en de waarde voor elke eenheid met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen in te
stellen.
Druk op het [EXECUTE]-veld om uw instellingen te
bevestigen en de data te verplaatsen.
Druk op [CLOSE] om het popupvenster te sluiten zon-
der uw wijzigingen over te nemen.
COPY EVENT
Met deze functie kunt u één of verschillende events
kopiëren. Met [PLACE¥EVENT] kunt u de zo gekopi-
eerde events daarna op de gewenste plaats invoegen.
Opgelet: Voor deze functie zou u de VIEW-filters kunnen
gebruiken om te voorkomen dat events worden gekozen, die
niet gekopieerd hoeven te worden. Zie “VIEW” op blz. 141.
Om verschillende opeenvolgende events te kiezen
moet u het [DATA÷ENTRY]-wiel ingedrukt houden,
terwijl u het naar links (opwaartse keuze) of rechts
(neerwaartse selectie) draait.
Alle zo gekozen events verschijnen op een donkere
achtergrond.
Druk op het [COPY¥EVENT]-knopicoontje.
Elke nieuwe keuze neemt de plaats in van eerder
gekozen events. Zie ook hieronder.
Editen van songdata met Microscope Edit
E-60/E-50 Music Workstation
r
143
PLACE EVENT
Deze functie is alleen beschikbaar, als het plakbord
van de sequencer al met COPY EVENT gekopieerde
events bevat. Om veiligheidsredenen verdient het
aanbeveling deze functie meteen na het kopiëren van
events te gebruiken.
Druk op het [PLACE¥EVENT]-knopicoontje. Het vol-
gende popupvenster verschijnt:
Geef aan waar het eerste event moet worden inge-
voegd door op de velden [BAR], [BEAT] en [CPT] te
drukken en met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/
[INC]-knoppen voor elke eenheid de gewenste waarde
in te stellen.
Druk op het [EXECUTE]-veld om uw instellingen te
bevestigen en de data te plakken.
Druk op [CLOSE] om het popupvenster te sluiten zon-
der uw wijzigingen over te nemen.
Opgelet: Events, die u met PLACE EVENT plakt, worden bij de
oorspronkelijk op die plaats aanwezige data gevoegd. Reeds
aanwezige events verschuiven dus niet verder naar het son-
geinde.
Editen van songdata met
Microscope Edit
Kies deze mode om kleine details van een eigenlijk al
geslaagde Standard MIDI File te corrigeren.
In deze sectie gebruiken we het woord “event” voor alle
beschikbare commando’s.
U kunt telkens maar één spoor bekijken en editen. Con-
troleer dus de TRACK-instelling alvorens de events op
deze pagina te wijzigen.
(1) Kies en laad een (andere) song.
Dat hoeft u niet te doen, als u de song wilt editen, die
u net opgenomen of afgespeeld hebt. Zie “Werken
met de Song Finder” op blz. 110 (of blz. 35) voor het
laden van een song.
(2) Druk op de [16-TRK¥SEQ.]-knop.
Het display verandert in:
(3) Druk op het [MICRO¥EDIT]-veld in de rechter kolom.
(4) Druk op het [TRACK]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen het
spoor dat u wilt editen.
(5) Druk op het witte veld (de eventlijst) om met
[DATA÷ENTRY]-wiel en de [ß][†]-knoppen events te
kunnen kiezen.
Algemene opmerkingen over MICRO EDIT
Positie-indicaties
De sequencer van de E-60/E-50 vertaalt alle bekende
muzikale technieken en fenomenen in MIDI-com-
mando’s om het gesimuleerde instrument zo nauw-
keurig mogelijk te reproduceren.
16-TRK
SEQ.
Werken met de 16-sporen sequencer
144
r
E-60/E-50 Music Workstation
Elk event wordt op een welbepaald moment uitge-
voerd, wat meteen verklaart waarom ze allemaal een
positie-indicatie hebben (bv. “1-01-119”). Het eerste
getal slaat op de maat, het tweede op een tel van die
maat en het derde op een clock (CPT) tussen de hui-
dige tel en de volgende. In het geval van een 4/4-
maat komt elke tel overeen met 120 clocks. Het eer-
der vernoemde voorbeeld betekent dan ook dat het
event zich vlak vóór de tweede tel bevindt.
Grafische weergave van uw data (‘piano roll’)
Als u graag weet waar de data zich bevinden en hoe
ze verdeeld zijn, kunt u op het -veld drukken.
Het display verandert dan in:
Afgezien van een (misschien) duidelijkere weergave
van de data op het gekozen spoor zijn alle functies
dezelfde als voor de standaardweergave. Druk nog
eens op om opnieuw meer waarden te zien.
Beluisteren van nootcommando’s
De 16-sporen sequencer kan de gekozen nootevents
afspelen. Dit zou u in staat moeten stellen om uit te
maken of u wel degelijk het juiste event gekozen
hebt. Druk op het luidsprekericoontje ( ) om deze
monitorfunctie in te schakelen en breng de cursor
naar een nootevent om die noot te horen.
Opgelet: Zie ook de opmerking onder stap (1) verderop.
VIEW
Druk op dit knopicoontje, als de lijst zó lang is dat u
teveel tijd aan het zoeken van het gewenste event
moet besteden of om te zorgen dat u alleen events
van een bepaald type kunt kiezen.
Het volgende popupvenster verschijnt:
Schakel de knopicoontjes van de events, die u wilt
zien, in (hun indicator moet oplichten).
[CONTROL¥CHANGE] bevat tevens bankkeuzecom-
mando’s (CC00 en CC32) voor het kiezen van klanken
(in samenwerking met programmakeuze-com-
mando’s, die u echter apart kunt filteren).
Druk op [ALL] om alle knopicoontjes te activeren c.q.
op [NONE] om ze allemaal uit te schakelen. In het
tweede geval bevat de MICRO EDIT-lijst alleen nog de
“End of Data”-boodschap.
Druk op [CLOSE] om het popupvenster te sluiten.
Algemene werkwijze
Om de al op een spoor aanwezige informatie te wijzi-
gen moet u als volgt tewerk gaan:
(1) Gebruik de [ß][†]-knoppen of het [DATA÷ENTRY]-
wiel voor het kiezen van de te wijzigen parameter.
De naam van de gekozen parameter verschijnt
rechtsboven in het display:
(2) Druk op de DATA ENTRY [®]-knop om de (eerste)
waarde te kiezen.
(3) Wijzig de waarde:
Draai aan het [DATA÷ENTRY]-wiel. –OF–
Stel de waarde met de [DEC]/[INC]-knoppen in. –OF–
Druk op het [DATA÷ENTRY]-wiel en stel de waarde via
het displayklaviertje in.
Om met het displayklaviertje te werken moet u het
volgende doen:
Na het kiezen van de volledige regel van een nootevent
kunt u het [DATA÷ENTRY]-wiel ingedrukt houden om die
noot te spelen (ze wordt zo lang aangehouden tot u het
[DATA÷ENTRY]-wiel weer loslaat). Als u het
[DATA÷ENTRY]-wiel indrukt na een ander eventtype
gekozen te hebben (controlecommando, aftertouch,
programmakeuze enz.) wordt die waarde door de klank-
bron van de E-60/E-50 gebufferd en op de volgende
noot toegepast, die u afspeelt. Om die informatie te wij-
zigen moet u een event met een andere waarde kiezen
en opnieuw op het [DATA÷ENTRY]-wiel drukken.
Editen van songdata met Microscope Edit
E-60/E-50 Music Workstation
r
145
Druk op de cijferknopicoontjes om de gewenste
waarde in te voeren. (Met [Delete] kunt u het laatst
ingestelde cijfer weer wissen.)
Druk op het [+10%]- of [–10%]-veld om de gekozen
waarde met 10% te verhogen of te verlagen.
Druk op [ENTER] om de waarde te bevestigen.
–OF–
Druk op [CLOSE] om het displayklaviertje te sluiten
zonder de waarde te wijzigen.
(4) Druk op de DATA ENTRY [®]-knop om de volgende
waarde te kiezen en eveneens te wijzigen.
(5) Als u klaar bent, drukt u op het [Back]-veld om
terug te gaan naar de hoofdpagina van de sequen-
cer. Sla uw song vervolgens op.
De parameters, die u kunt editen, zijn:
Noot- en aanslagwaarden—Deze boodschappen wor-
den altijd als één geheel verzonden (zie de illustratie van
stap (2) hierboven). De eerste waarde (“Note Number 127
G9”) slaat op de noot zelf en de tweede (“On Velocity
127”) op de aanslagwaarde (dynamiek).
De “MICRO EDIT”-pagina voegt daar nog een derde
waarde aan toe (“65535”). Die vertegenwoordigt de duur
van de betreffende noot. Misschien herinnert u zich die
waarde van het TRACK EDIT-niveau waar hij Gate Time
heet.
Control Change—Deze commando’s voegen in de regel
iets toe aan de afgespeelde noten, bv. modulatie, een
andere volume-instelling, een nieuwe stereopositie… De
E-60/E-50 herkent alle beschikbare controlenummers
(CC00~127) en beeldt hun “officiële” benaming af, als
die tenminste bestaat (niet alle controlecommando’s
hebben immers universeel ondersteunde functies). De
waarde kan tussen “0” en “127” worden ingesteld.
Program Change—Met deze commando’s kiest u klan-
ken van de momenteel geselecteerde bank (1~128).
Pitch Bend—Deze boodschappen dienen voor tijdelijke
toonhoogtewijzigingen van de op dat moment weerklin-
kende noten. Pitchbend-commando’s kunnen positief
(hoger) of negatief (lager) zijn. Instelbereik: –128~128.
Poly Aftertouch—Slaat op aftertouchcommando’s die
de E-60/E-50 niet zelf genereert. Zijn klankbron begrijpt
deze commando’s evenwel. Het verschil tussen polyfone
en kanaalaftertouch is dat de eerste telkens maar voor
één noot geldt, terwijl de tweede op alle momenteel
weerklinkende noten van het betreffende spoor worden
toegepast.
Channel Aftertouch—Zie hierboven.
Editen van events
Editen van pitchbend-commando’s
Pitchbend-commando’s kunnen positief of negatief
zijn (het instelbereik luidt –128~128). De waarde “0”
betekent dat de toonhoogte van de momenteel
gespeelde noten niet verandert.
Als een pitchbend-event later niet terug op “0” wordt
gezet, klinken de navolgende noten vals, terwijl u dat
misschien al lang niet meer wilt.
Editen van controle- en aftertouchcommando’s
Voor deze commando’s (CC, Poly Aftertouch en
Channel Aftertouch) kunt u de gewenste waarde (0~
127) kiezen, wanneer u het betreffende effect nodig
hebt – maar u moet ze later wel weer op “0” zetten
om onaangename verrassingen te voorkomen.
Het klavier van de E-60/E-50 genereert geen poly-
fone of monofone aftertouchcommando’s, maar zijn
klankbron kan er iets mee doen. Polyfone aftertouch
is altijd aan een bepaalde noten gekoppeld, wat ver-
klaart waarom u de sequencer moet vertellen op
welke noot dit commando toegepast wordt: “0 (C–)”~
“127 (G9)”. Stel vervolgens de gewenste aftertouch-
waarde in (0~127).
Een woordje over “Note”-commando’s
We hadden het er al over dat nootcommando’s een
nootnummer, een aanslag- en een duurwaarde (Gate
Time) inhouden.
Het instelbereik voor nootnummers luidt “0 (C–)”~
“127 (G9)”. Aanslagwaarden kunnen tussen “1” (bij-
zonder zacht) en “127” worden ingesteld. De waarde
“0” kunt u niet instellen, omdat u de noot daarmee
zou uitschakelen.
Na het kiezen van de “Gate Time”-parameter kunt u
op het [DATA÷ENTRY]-wiel drukken om het volgende
popupvenster op te roepen:
Hier kunt u de gewenste duur hetzij als CPT-waarde
instellen (q= 120CPT), hetzij een nootsymbool kiezen
om niet lang te hoeven rekenen. Noten kunnen maxi-
maal 65.535 clocks lang zijn.
Drumpartijen hanteren in de regel de “Gate Time”-
waarde “1” voor alle noten. Het heeft dus geen zin
hiervoor de waarde “20” in te stellen, omdat zoiets
geen hoorbaar effect heeft.
Werken met de 16-sporen sequencer
146
r
E-60/E-50 Music Workstation
Andere editoperaties
De velden in de rechter helft van de “MICRO EDIT”-
pagina laten toe het aantal events van het gekozen
spoor te herleiden of uit te breiden.
CREATE EVENT
Druk op dit knopicoontje om een nieuw event voor
het gekozen spoor aan te maken. Het volgende
popupvenster verschijnt:
Druk op het knopicoontje van het soort event dat u
wilt aanmaken.
Ziehier de fabriekswaarden van nieuw aangemaakte
events:
Geef aan waar het nieuwe event moet worden inge-
voegd door op de velden [BAR], [BEAT] en [CPT] te
drukken en met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/
[INC]-knoppen voor elke eenheid de gewenste waarde
in te stellen.
Druk op het [EXECUTE]-veld om uw instellingen te
bevestigen en het nieuwe event in te voegen.
Druk op [CLOSE] om het popupvenster te sluiten zon-
der uw wijzigingen over te nemen.
Wanneer u op het [NOTE]-veld drukt, verandert het
display als volgt:
In dit popupvenster kunt u voor elke positie (zie de
velden [BAR], [BEAT] [CPT]) tot 10 noten invoeren. De
aanslagwaarden van de ingedrukte toetsen wordt
eveneens overgenomen.
Om akkoorden in te voeren: houd minstens één toets
van het gewenste akkoord ingedrukt, terwijl u de
ontbrekende akkoordnoten speelt. Met toetsen, die u
pas na het loslaten van eerder gebruikte toetsen
indrukt, wist u de tot dan toe ingevoerde “tabelno-
ten” weer.
Druk op één van de nooticoontjes om de duur van de
in de “tabel” getoonde noten in te stellen. Dit kunt u
zowel vóór als na het indrukken van de benodigde
toetsen doen.
Druk op het [EXECUTE]-veld om uw instellingen te
bevestigen en de nieuwe noten (het akkoord) in te
voeren.
ERASE EVENT
Kies met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [ß][†]-knoppen
het event dat u wilt wissen.
Om verschillende opeenvolgende events te kiezen
moet u het [DATA÷ENTRY]-wiel ingedrukt houden,
terwijl u het naar links (opwaartse keuze) of rechts
(neerwaartse selectie) draait.
Druk op het [ERASE¥EVENT]-knopicoontje om geko-
zen event te verwijderen.
MOVE EVENT
Met deze functie kunt u één of verschillende events
verschuiven.
Opgelet: Als de positie, waar het event belandt, al andere
events bevat, wordt het verplaatste event aan het einde van de
betreffende groep ingevoegd.
Kies het event dat u wilt verplaatsen.
Opgelet: Voor deze functie zou u de VIEW-filters kunnen
gebruiken om te voorkomen dat events worden gekozen, die
niet verschoven hoeven te worden. Zie “VIEW” op blz. 144.
Opgelet: Events, die zich bij “1-01-00” bevinden, kunt u niet
verder naar links verschuiven.
Als de positie, waarvoor u een nieuw event aanmaakt, al
andere events bevat, wordt het nieuwe event aan het
einde van de betreffende groep ingevoegd.
Note: Note Number: 60 C4
On Velocity: 100
Gate Time: 60
Control Change: CC01 Modulation, waarde “0”
Program Change*:
[*] “Control Change” laat ook toe bankkeuzecommando’s (CC00
en CC32) in te voegen. Dergelijke boodschappen moeten zich
VOOR het programmanummer bevinden waarvoor ze gelden. De
juiste volgorde luidt: CC00‰ CC32‰ PC. Bovendien is het vaak
slimmer deze drie waarden aan opeenvolgende CPT-posities toe
te wijzen.
Program Change Number “1”
Pitch Bend: “0”
Poly Aftertouch: Note Number: 60 C4
Poly Aftertouch Value: “0”
Channel Aftertouch: “0”
Noten toevoegen
Style Converter
E-60/E-50 Music Workstation
r
147
Om verschillende opeenvolgende events te kiezen
moet u het [DATA÷ENTRY]-wiel ingedrukt houden,
terwijl u het naar links (opwaartse keuze) of rechts
(neerwaartse selectie) draait.
Alle zo gekozen events verschijnen op een donkere
achtergrond.
Druk op het [MOVE¥EVENT]-knopicoontje. Het vol-
gende popupvenster verschijnt:
Geef aan waar het eerste event (in chronologische
volgorde) van de gekozen groep moet terechtkomen
door op de velden [BAR], [BEAT] en [CPT] te drukken
en de waarde voor elke eenheid met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen in te
stellen.
Druk op het [EXECUTE]-veld om uw instellingen te
bevestigen en het event te verplaatsen.
Druk op [CLOSE] om het popupvenster te sluiten zon-
der uw wijzigingen over te nemen.
COPY EVENT
Met deze functie kunt u één of verschillende events
kopiëren. Met [PLACE¥EVENT] kunt u de zo gekopi-
eerde events daarna op de gewenste plaats invoegen.
Opgelet: Voor deze functie zou u de VIEW-filters kunnen
gebruiken om te voorkomen dat events worden gekozen, die
niet gekopieerd hoeven te worden. Zie “VIEW” op blz. 141.
Om verschillende opeenvolgende events te kiezen
moet u het [DATA÷ENTRY]-wiel ingedrukt houden,
terwijl u het naar links (opwaartse keuze) of rechts
(neerwaartse selectie) draait.
Alle zo gekozen events verschijnen op een donkere
achtergrond.
Druk op het [COPY¥EVENT]-knopicoontje.
Elke nieuwe keuze neemt de plaats in van eerder
gekozen events.
PLACE EVENT
Deze functie is alleen beschikbaar, als het plakbord
van de sequencer al met COPY EVENT gekopieerde
events bevat. Om veiligheidsredenen verdient het
aanbeveling deze functie meteen na het kopiëren van
events te gebruiken.
Druk op het [PLACE¥EVENT]-knopicoontje. Het vol-
gende popupvenster verschijnt:
Geef aan waar het eerste gekopieerde event moet
worden ingevoegd door op de velden [BAR], [BEAT] en
[CPT] te drukken en met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de
[DEC]/[INC]-knoppen voor elke eenheid de gewenste
waarde in te stellen.
Druk op het [EXECUTE]-veld om uw instellingen te
bevestigen en het nieuwe event in te voegen.
Druk op [CLOSE] om het popupvenster te sluiten zon-
der uw wijzigingen over te nemen.
Opgelet: Events, die u met PLACE EVENT plakt, worden bij de
oorspronkelijk op die plaats aanwezige data gevoegd. Reeds
aanwezige events verschuiven dus niet verder naar het son-
geinde.
Style Converter
De Style Converter van de E-60/E-50 is een flexibele en
intuïtieve functie voor het programmeren van Music
Styles op basis van eigen songs of een Standard MIDI
File. Om een song naar het interne RAM-geheugen van
de E-60/E-50 over te brengen, waar u met de Style
Converter kunt werken, hoeft u maar de weergave van
de betreffende Standard MIDI File te starten. Eventueel
moet u bepaalde partijen nog wat editen alvorens er
een Music Style van te maken. Zie ook “Eén of verschil-
lende sporen editen (TRACK EDIT)” op blz. 129 en
“GLOBAL CHANGE” op blz. 137.
Algemene overwegingen
Ziehier een aantal richtlijnen voor de conversie van
songpartijen in een Style:
Zie “Concept” op blz. 151 en “‘Loop’- en eenmalige
patronen” op blz. 151 voor de verschillende patroon-
typen.
De Style, die u met de Style Converter aanmaakt,
kunt u in de Arranger-mode gebruiken (dus niet in de
16-track Sequencer-mode).
Styles zijn begeleidingspatronen. Als de nieuwe Style
algemeen bruikbaar moet zijn (dus voor verschillende
nummers moet dienen), mogen de “basispatronen”
(MAIN [1]~[4]) geen akkoordwissels bevatten. Ont-
houd goed dat u een Style tijdens het spelen kunt
transponeren door in het akkoord-herkenningsgebied
andere akkoorden te spelen. Bovendien is het meestal
verstandiger de melodie niet mee te converteren.
Kies altijd de fragmenten die typisch zijn voor het
betreffende nummer.
Overgangen, roffels e.d. horen thuis in Fill-Ins. Van de
inleiding kunt u een Intro-patroon maken.
Werken met de 16-sporen sequencer
148
r
E-60/E-50 Music Workstation
Om een echt professioneel resultaat te boeken moet
u ook met de Style Composer van de E-60/E-50 wer-
ken om bv. te zorgen dat de Style ook met mineur- en
septiemakkoorden “werkt”. Zie “Styles programme-
ren (Style Composer)” op blz. 151.
Hoewel er qua lengte (en de daarmee gepaard
gaande geheugencapaciteit) nagenoeg geen beper-
king is, verdient het aanbeveling telkens in kleine,
maar betekenisvolle blokken, te werken. Bijvoorbeeld:
de meeste nummers hanteren een structuur, die op
patronen van 4 maten berust. De conversie van 6
maten levert dus vaak vreemde resultaten op (hoewel
dit perfect kan).
Kies een simpel patroon voor MAIN [1] en steeds
complexere begeleidingen voor de overige patronen.
Kies altijd de juiste KEY-instelling (blz. 150). Alleen
dan werkt de Style namelijk naar behoren met de
Arranger van de E-60/E-50.
Uw nieuwe Style bevindt zich achteraf in het Style-
RAM-geheugen van de E-60/E-50. Vergeet niet hem
op te slaan alvorens een andere Style te kiezen (in de
Arranger-mode) of de E-60/E-50 uit te schakelen.
Werken met de Style Converter
(1) Kies en laad een (andere) song.
Dat hoeft u niet te doen, als u de song wilt gebruiken,
die u net opgenomen of afgespeeld hebt. Zie anders
“Werken met de Song Finder” op blz. 110 (of blz. 35)
voor het laden van een song.
Hoe dan ook: beluister hem aandachtig en probeer de
acht sporen te achterhalen die in uw Style echt een
rol spelen.
(2) Druk op de RECORDER [16-TRK¥SEQ.]-knop.
Het display verandert in:
(3) Druk op het [STYLE¥CONVERTER]-veld in de rechter
kolom.
(4) Eventueel moet u tevens op het [SETUP]-knopi-
coontje drukken om naar de hierboven getoond
pagina te gaan (als momenteel “CONVERT” wordt
afgebeeld).
Op deze pagina kiest u de songsporen waar u Style-
sporen van wilt maken. Een song kan tot 16 sporen
bevatten – bij een Music Style zijn dat er maximaal 8.
De aanvankelijke toewijzingen van de song- aan de
Style-sporen (zie de afbeelding hierboven, laatste
kolom in de lijst) worden automatisch ingesteld. Hoe-
wel die keuze verre van toevallig is, levert ze niet
altijd het gewenste begeleidingspatroon op. Het ver-
dient dan ook aanbeveling altijd eerst aandachtig te
luisteren.
(5) Doe het volgende om bepaalde toewijzingen te
veranderen:
Druk op één van de velden om een Style-spoor te kie-
zen.
Meer bepaald: de sporen waarop uw Music Style is
gebaseerd.
Kies nu met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen een songspoor in de linker lijst.
Opgelet: Zie “Arranger-parts” op blz. 60, als u niet meteen
weet waar de afkortingen van de “Trk”-velden voor staan.
Opgelet: Als u meerdere songsporen aan eenzelfde Style-
spoor toewijst, verschijnt er een punt (“”) naast het Style-
spoor in de tabel om duidelijk te maken dat het betreffende
Style-spoor al voor andere songsporen gekozen is. (Technisch is
dit geen probleem, maar muzikaal stelt het meestal niet zoveel
voor.)
Druk, indien nodig, op het [INIT¥VALUE]-veld om weer
de fabriekstoewijzingen te kiezen, als u daarmee een
beter resultaat bereikt.
Sporen beluisteren
Druk op het [Jump≈to≈1st≈note]-veld om naar de eerste
noot van het gekozen songspoor (op een donkere ach-
tergrond) te gaan. De weergave begint automatisch
vanaf die plaats, maar u hoort wel alle songsporen.
Druk op de RECORDER [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop om de
weergave te stoppen (of opnieuw te starten).
Opgelet: Als het gekozen spoor geen data bevat, begint de weer-
gave vanaf de eerste songmaat.
Sporen uitschakelen
Soms is het slimmer bepaalde sporen uit te schakelen
om beter te horen wat de overige sporen doen en te
kunnen uitmaken of u wel degelijk de juiste sporen te
pakken hebt. Druk daarvoor op het [MUTE]-veld en
In de handel verkrijgbare Standard MIDI Files zijn
beschermd door een copyright. Gebruik de Style
Converter alleen voor het aanmaken van Styles die u
achteraf in de privé-sfeer gebruikt. Roland is niet
aansprakelijk voor inbreuken op het auteursrecht,
zelfs al werd daarvoor deze Style Converter gebruikt.
16-TRK
SEQ.
Style Converter
E-60/E-50 Music Workstation
r
149
daarna op de regels van de sporen die u tijdelijk wilt
horen. Dergelijke sporen worden met een “M”
gemerkt.
Druk opnieuw op het [MUTE]-veld om die functie
weer uit te schakelen.
Solo
Als u maar één spoor wilt beluisteren, moet u eerst
op het [SOLO]-veld en dan op het veld van het
gewenste spoor drukken. Start vervolgens de weer-
gave. Alle andere sporen worden nu tijdelijk uitge-
schakeld, terwijl het geselecteerde spoor met een “S”
wordt gemerkt.
Druk opnieuw op het [SOLO]-veld om die functie
weer uit te schakelen.
(6) Druk op het [CONVERT]-veld om naar de volgende
pagina te springen.
Hier kunt u de geselecteerde sporen beluisteren, het
te converteren fragment instellen en het patroon kie-
zen dat de data moet bevatten. De meest logische
werkwijze hiervoor luidt als volgt:
(7) Druk op de RECORDER [TOP¥|√]- en dan op de
[PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop om de weergave te starten.
Met [FWD] en [BWD] kunt u, indien nodig, vóór en
terug spoelen.
(8) Luister naar de song en druk aan het begin van de
eerste te converteren maat op het [MARK¥A]-veld.
Zodra de E-60/E-50 de laatste maat bereikt, drukt
u op [MARK¥B].
U kunt de weergave echter ook stoppen, op het
FROM [A]- of [B]-“display” drukken en het maatnum-
mer met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen instellen.
(9) Druk op [PLAY÷STOP¥®÷ª] om de weergave te stop-
pen.
(10) Schakel het [LOOP]-knopicoontje in.
Met deze functie kunt u het gekozen fragment (tus-
sen [A] en [B]) verschillende keren beluisteren.
Op die manier kunt u nagaan of uw toekomstig
patroon perfect in andere patronen overgaat of pro-
fessioneel blijft klinken, wanneer u het verschillende
keren laat herhalen. Vaak volstaat het de laatste
noten van een fragment te quantiseren om te zorgen
dat de noten van de navolgende maat (die eventueel
iets vóór de eerste tel beginnen en dus mee gecon-
verteerd worden) wat verder naar achteren worden
verschoven. Zie ook blz. 130.
(11) Druk op de RECORDER [PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop om
de weergave te starten.
Het gekozen fragment wordt nu zo lang herhaald tot
u de weergave weer stopt.
(12) Indien nodig, kunt u het [MUTE]- en [SOLO]-veld
gebruiken om bepaalde sporen tijdelijk uit te scha-
kelen of alleen te horen.
Dit is alleen ter controle bedoeld. De aan/uit-status
heeft geen invloed op de data die uiteindelijk gecon-
verteerd worden.
Het [INITIALIZE¥STYLE]-veld gebruikt u in de regel
waarschijnlijk maar één keer: vóór de conversie van
de eerste songsporen. Gebruikt u dit veld niet, dan
worden de geconverteerde sporen bij de Style-data
gevoegd, die zich op dat moment in het Style-RAM-
geheugen van de E-60/E-50 bevinden. Als u echter
helemaal opnieuw wilt beginnen (om een compleet
nieuwe Style aan te maken)…
Druk op het [INITIALIZE¥STYLE]-veld.
Druk op [TEMPO] en gebruik het [DATA÷ENTRY]-wiel
of de [DEC]/[INC]-knoppen om de gewenste waarde in
te stellen.
Druk op de twee TIME SIGNATURE-velden (eerst het
ene, dan het andere) en stel met het [DATA÷ENTRY]-
wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de gewenste waarde
in.
Opgelet: Dit is de eerste en laatste gelegenheid voor het
instellen van de maatsoort van uw Style. Dit werkt alleen, wan-
neer u het Style-RAM-geheugen initialiseert. Stel deze waarde
dus in alvorens de eerste conversie te starten. (U kunt de maat-
soort van uw Style later nog met de Style Composer wijzigen,
maar daarvoor moet u die mode dan eerst selecteren.)
Eens u alles naar tevredenheid hebt ingesteld, moet u
op het [EXECUTE]-veld drukken om het Style-RAM-
geheugen te initialiseren.
(Druk op [CLOSE] om deze pagina te verlaten zonder
het RAM-geheugen te initialiseren.)
Zodoende springt u terug naar de “CONVERT”-pagina.
Initialiseren van het Style-RAM-geheugen
Werken met de 16-sporen sequencer
150
r
E-60/E-50 Music Workstation
(13) Kies nu de bestemming van uw patroon, d.w.z. geef
aan of het gekozen fragment een MAIN-patroon,
een Intro enz. moet worden.
(14) Druk op de beschikbare “display”-velden en stel
met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knop-
pen de gewenste waarde in.
De hieronder besproken parameters kunt u voor elk
spoor en elk patroon apart instellen. Omdat dit
systeem erg flexibel is, moet u voorzichtig tewerk
gaan om bruikbare resultaten te bereiken.
Key—(C, C#, D, Eb, F, F#, G, Ab, A, Bb, B) Met deze para-
meter vertelt u de E-60/E-50 in welke toonaard het
spoor/de sporen staat/staan. De keuze van de juiste
toonaard vóór de conversie is van groot belang voor het
realtime-gebruik van een patroon. Het akkoordherken-
ningssysteem van de Arranger gaat ervan uit dat alle
patronen in “C” staan.
Als u dus een C (in de INTELLIGENT-mode) of een C-
akkoord in het akkoord-herkenningsgebied speelt, han-
teert de E-60/E-50 de originele noten van het patroon
(zonder realtime-transpositie). Als dat patroon in “F#
staat, terwijl de E-60/E-50 daar niet van op de hoogte is,
hoort u “F#”, wanneer u een “C” of C-akkoord speelt.
Opgelet: Voor ADR-sporen hoeft u de toonaard niet in te
stellen.
Tempo (20~250)—Hiermee bepaalt u het aanvankelijke
tempo van de Music Style.
Track (ADrum, ABass, ACC1~6, ALL)—Hier kunt u de
sporen kiezen die in de Music Style moeten voorkomen.
In veruit de meeste gevallen kiest u waarschijnlijk “ALL”.
U zou echter ook elk spoor apart kunnen converteren.
Mode—Kies hier de mode voor uw patroon: “Major”
(majeur), “m” (mineur) of “7th” (septiem). Kies de mode
altijd in functie van het akkoordtype dat in dit fragment
wordt gebruikt. U zou ook kunnen besluiten om dezelfde
frase voor alle drie de modes te gebruiken. De E-60/E-50
tracht ze dan in muzikaal bruikbare frasen te converte-
ren. Door een optie met een “=” te kiezen zorgt u dat er
verschillende patronen tegelijk worden aangemaakt. Zie
ook blz. 154.
Division—Kies hier het type patroon dat u wilt aanma-
ken: Main 1, Main 2, Main 3, Main 4, Main ALL, Fill Up1,
Fill Up2, Fill Up3, Fill Up ALL, Fill Dw1, Fill Dw 2, Fill Dw 3,
Fill Dw ALL, Intro 1, Intro 2, Intro 3, Intro 4, Intro ALL, End
1, End 2, End 3, End 4 of Ending ALL.
EXECUTE
(15) Eens u alles hebt ingesteld, kunt u op dit veld druk-
ken om de conversie te starten.
Wilt u van de Standard MIDI File-fragmenten toch
geen Music Style maken, dan moet u op het [Back]-
veld drukken om naar de hoofdpagina van de 16-
track Sequencer terug te gaan.
(16) Sla uw nieuwe Style meteen op:
Druk op de [DISK&MEDIA]-knop.
Het display verandert in:
Druk op [SAVE] en vervolgens op [STYLE].
Hier kunt u de Style in het interne geheugen, op een
geheugenkaart of op een diskette opslaan.
Kies met [INTERNAL¥MEMORY],
[EXTERNAL¥MEMORY] of [FLOPPY] het geheugenblok
waar u de Style wilt opslaan.
Voer de naam voor het bestand in.
Zie blz. 44. Indien nodig, kunt u tevens de COUNTRY-
en GENRE-informatie invoeren, wat voor het werken
met de STYLE FINDER-functie van pas kan komen.
Opgelet: De E-60/E-50 ondersteunt ook voor bestandsnamen
hoofd- en kleine letters. Kies dus het voor u prettigere systeem.
(17) Druk op het [EXECUTE]-veld om de data op te slaan.
Als het gekozen geheugen al een Style met die naam
bevat, verschijnt de vraag of de oude versie mag ver-
dwijnen.
Druk op het [YES]-veld om dat bestand te overschrij-
ven. Daarmee vervangt u de betreffende Music Style
door de nieuwe versie.
Druk op het [NO]-veld om naar de “SAVE STYLE”-
pagina terug te gaan, wijzig daar de naam en druk
opnieuw op [EXECUTE].
(18) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
DISK &
MEDIA
EXIT
Concept
E-60/E-50 Music Workstation
r
151
14. Styles programmeren (Style Composer)
Concept
Nieuwe Styles kunnen op drie manieren worden aange-
maakt:
Door van fragmenten van een Standard MIDI File
begeleidingen te maken, die de Arranger kan weerge-
ven (blz. 147).
Door nieuwe begeleidingspartijen op te nemen
(blz. 152).
Door bestaande Styles te editen, wat betekent dat u
ze eerst kopieert en vervolgens de noten of events
wijzigt die u minder geslaagd vindt (blz. 158).
Patronen (divisies)
Styles zijn korte sequences of patronen (van vier of acht
maten), die u tijdens de weergave kunt selecteren. Als u
al eens met een drumcomputer of groovebox gewerkt
hebt, weet u waarschijnlijk wat “patronen” zijn. Begelei-
dingen, die op patronen berusten, omvatten in de regel
de volgende elementen:
De basisgroove, d.w.z. het ritme dat zowat de basis
van het nummer vormt.
Verschillende alternatieven voor het basisritme, die
de begeleiding interessant houden en een “evolutie”
of “variatie” van de begeleiding suggereren.
Fill-Ins die het begin van een nieuw songgedeelte
aankondigen.
Een inleiding (Intro) en een slot (Ending).
Met een vier- of achttal patronen beschikt u in de
regel over voldoende materiaal voor een drie minu-
ten durend nummer. U hoeft ze alleen maar in de
juiste volgorde te gebruiken om uw song “aan te kle-
den”.
De E-60/E-50 laat toe 54 verschillende patronen per
Style te programmeren, die dan gedeeltelijk via vast
toegewezen knoppen (MAIN [1]~[4] enz.) kunnen
worden gekozen. Sommige patronen worden aan de
hand van de akkoorden (majeur, mineur, septiem)
gekozen, die u in het akkoord-herkenningsgebied van
het klavier speelt.
Sporen
In tegenstelling tot een drumcomputer bevat een Style
niet alleen een ritmesectie (drum & percussie), maar
ook de melodische begeleiding, waaronder piano-,
gitaar-, bas- en bv. strijkerspartijen. Daarom werken
Styles met sporen – acht sporen om precies te zijn. Zie
ook “Arranger-parts” op blz. 60.
De toewijzing van de partijen aan de sporen is vast
ingesteld. Zo kunt u de AccDrums-partij bv. niet op
spoor 6 opnemen.
De reden waarom de AccDrums-partij aan het eerste,
en de ABass-partij aan het tweede spoor is toegewezen
is dat de meeste programmeurs graag met de ritmesec-
tie van nieuwe songs beginnen.
Er zijn echter uitzonderingen. U mag dan ook met een-
der welke Style-part beginnen, als u dat beter uitkomt
voor een nieuwe begeleiding.
Opgelet: Hoewel er zes (melodische) ACC-sporen zijn, bevatten
de meeste Styles maar twee of drie melodische partijen. Vaak
levert minder namelijk meer op. Programmeer dus geen zes bege-
leidingspartijen, omdat de E-60/E-50 dit toelaat. Als u namelijk
aandachtig naar een CD luistert, zal u er snel achter komen dat de
“grootse” sound van een song minder te danken is aan het aantal
gebruikte instrumenten dan wel aan de juiste noten op de juiste
plaats.
‘Loop’- en eenmalige patronen
De E-60/E-50 hanteert twee soorten patronen: loops (in
een lus afgespeelde divisies) en eenmalig afgespeelde
divisies.
Loop-divisies
Loop-divisies zijn begeleidingen, die zo vaak worden
herhaald tot u een andere divisie kiest of de Arran-
ger-weergave met de [START÷STOP]-knop stopt. De
E-60/E-50 biedt vier programmeerbare “loop”-divisies
(MAIN [1]~[4]).
Loop-divisies kiezen aan het einde van de frase geen
andere divisie (omdat ze nooit eindigen): ze worden
zo lang in een lus afgespeeld tot u met de hand (of
voet) een andere divisie kiest.
Eenmalige divisies
Eenmalige patronen (“divisies”) worden maar één
keer afgespeeld en kiezen vervolgens een “loop”-divi-
sie of zorgen dat de Arranger stopt. De E-60/E-50
hanteert de volgende eenmalige (“one-shot”) divisies:
INTRO [1]~4, FILL UP [1]~[3], FILL DOWN [1]~[3] en
ENDING [1]~[4].
Het type divisie is tevens bepalend voor de manier
waarop de betreffende sporen worden afgespeeld.
Sporen van een loop-patroon, die korter zijn dan het
langste spoor, worden zo vaak herhaald tot het lang-
ste spoor helemaal afgespeeld is. Daarna begint dan
een nieuwe cyclus.
Dat kunt u op de volgende manier gebruiken: als de
drums gedurende vier maten dezelfde noten moeten
spelen, terwijl de ritmegitaar of piano er vier maten
over doet om een “cyclus” te voltooien, hoeft u maar
één drum-maat op te nemen, omdat die zo lang
wordt herhaald tot het langste spoor uitgespeeld is.
Styles programmeren (Style Composer)
152
r
E-60/E-50 Music Workstation
Styles helemaal zelf opnemen
De opname en het editen van Styles vinden plaats in
het Style-RAM-geheugen van de E-60/E-50. Als u de
Style Composer-mode na het opnemen of editen van
een Style verlaat (door op de [EXIT]-knop te drukken),
waarschuwt het display u dat u de Style moet
opslaan. Als u dat tot dan toe nog niet hebt gedaan,
moet u van dit veiligheidssysteem gebruik maken.
Druk op het [YES]-veld om uw Style op te slaan (zie
ook blz. 157) of op [NO], als dat niet nodig is.
Style Composer starten
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [STYLE¥COMPOSER]-veld.
Wissen van het RAM-geheugen (Initialize Style)
Het eerste wat we nu moeten doen is het Style-RAM-
geheugen van de E-60/E-50 wissen, omdat het na het
oproepen van de STYLE COMPOSER waarschijnlijk niet
leeg is.
(3) Druk op het [INITIALIZE¥STYLE]-veld in de rechter
kolom.
De waarschuwing maakt u erop attent dat u, door op
[EXECUTE] te drukken (zie verderop), belangrijke
gegevens kunt verliezen. Zie “Style opslaan” op
blz. 157, als u de vorige Style nog moet opslaan.
(4) Als de E-60/E-50 geschikte klanken voor u moet
kiezen, drukt u op één van de TEMPLATES-velden.
Ziehier wat de opties betekenen:
‰ Als u alles zelf wilt instellen, zie dan “Werken met
eigen instellingen” verderop.
Maatsoort
Alvorens het eerste spoor op te nemen moet u de
maatsoort van uw begeleiding instellen. Kies “4/4”
voor 8- of 16-Beat-patronen, “3/4” voor walsen, “2/4”
voor polka’s en “6/8” (of “4/4”) voor marsen. U kunt
echter ook met complexere maatsoorten (5/4, 7/4
enz. werken).
Deze waarde moet u instellen alvorens het Style-
RAM-geheugen te initialiseren (nu dus). Alle Divisions
en Modes hanteren deze maatsoort. U kunt de patro-
nen echter later nog editen (zie “TIME SIGNAT” op
blz. 169) en er dan bv. voor zorgen dat MAIN [1] in “4/
4” staat, MAIN [2] in “6/8” enz.
(5) Stel de maatsoort in:
Druk op het eerste [BEAT]-veld (de teller) en stel met
het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen
het gewenste aantal tellen in.
Belangrijke opmerking
MENU
ORCHESTR Kiest orkestklanken voor klassieke en film-
muziek.
BAROQUE Kiest instrumentklanken voor kamermuziek.
ROCK Kiest geschikte klanken voor rockmuziek.
FOLK Kiest geschikte klanken voor folkmuziek.
COUNTRY Kiest geschikte klanken voor countrymuziek.
ELECTRONIC Kiest geschikte klanken voor dancemuziek.
POP Kiest klanken, die vaak in poparrangementen
worden gebruikt.
JAZZ Kiest geschikte klanken voor jazzcombo’s.
ETHNIC Kiest geschikte klanken voor worldmuziek.
Styles helemaal zelf opnemen
E-60/E-50 Music Workstation
r
153
Druk op het tweede [BEAT]-veld (de noemer) en stel
met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knop-
pen de duur van de tellen in.
U zou het tempo (20~250) hier al kunnen instellen –
of het later doen.
‰ Vervolg met stap (6).
Werken met eigen instellingen
Als geen van de voorbereide sjablonen de benodigde
instellingen bevat, drukt u op het [MY¥SETUP]-veld.
Hier kunt u de STYLE COMPOSER voor uw creatie
voorbereiden door de gewenste klanken te kiezen en
nog andere parameters in te stellen.
Het verdient aanbeveling de hier vermelde volgorde
aan te houden tot u een goed besef van de flexibili-
teit hebt:
(a) Druk op het [TRACK]-veld en kies met het [DATA÷ENTRY]-
wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen het spoor wiens instellin-
gen u wilt wijzigen.
Met uitzondering van het tempo gelden alle hier getoonde
parameters uitsluitend voor het gekozen spoor. Er zijn 8
sporen: ADrum (de drums), ABass (de bas) en Acc1~6
(melodische begeleidingspartijen).
(b) Druk op het [TRACK¥INSTRUMENT]-veld om naar de
“TONE SELECT”-pagina te springen. (U kunt ook op een
TONE-knop drukken en de gewenste klank aan het gese-
lecteerde spoor toewijzen.)
Het AccDrums-spoor kan alleen Drum Sets aanspreken
(zodat alleen de [DRUMS]-knop van de TONE-sectie
beschikbaar is).
(c) Speel een paar noten op het klavier om de klank te
beoordelen.
(d) Wijzig, indien nodig, de CONTROLS-instellingen door op
hun velden te drukken en het [DATA÷ENTRY]-wiel of de
[DEC]/[INC]-knoppen te gebruiken.
De vier velden slaan op de volgende aspecten:
Deze instellingen kunnen van pas komen om bv. te zorgen
dat alle ACC1-partijen dezelfde hoeveelheid galm gebrui-
ken en zich altijd rechts in het stereobeeld bevinden. Deze
parameters kunt u ook later nog wijzigen (zie blz. 161).
(e) Herhaal de stappen (a)~(d) voor de overige sporen,
Modes en Divisions.
(f) Druk op het eerste [BEAT]-veld (de teller) en stel met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen het
gewenste aantal tellen in.
(g) Druk op het tweede [BEAT]-veld (de noemer) en stel met
het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de
duur van de tellen in.
Zie “Maatsoort” hierboven. U zou het tempo (20~250) hier
al kunnen instellen – of dit later doen.
(6) Druk op het [EXECUTE]-veld.
Het display keert terug naar de “STYLE COMPOSER”-
pagina, die momenteel alleen de zonet gemaakte
klanktoewijzingen bevat.
Voorbereidingen voor het eerste spoor
(7) Druk, op de “STYLE COMPOSER”-pagina, op het
DIVISION-veld en kies met het [DATA÷ENTRY]-wiel
de divisie die u wilt opnemen (“Intro”, “Main”, “Fill”
of “Ending”).
(8) Druk op de RECORDER [REC¥∏]-knop.
Het display verandert in:
EXPRESS Tijdelijke volumewijzigingen (CC11).
REVERB Galmaandeel (CC91), d.w.z. hoe sterk het geko-
zen spoor door het galmeffect moet worden
bewerkt.
PANPOT Stereoplaatsing van het spoor (00[L]~64~
127[R]).
CHORUS Chorusaandeel (CC93), d.w.z. hoe sterk het
gekozen spoor door het choruseffect moet
worden bewerkt.
8 mogelijkheden
Kan voor alle 8
sporen worden
ingesteld
REC
Styles programmeren (Style Composer)
154
r
E-60/E-50 Music Workstation
Om het eenvoudig te houden gaan we hier beginnen
met de drums van de MAIN [1]-divisie.
(9) Druk op het [REC¥TRACK]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel het spoor waarop u wilt opne-
men.
Kies “AccDrums”. Het display verandert nu als volgt
(omdat er voor drumsporen meer opties zijn):
Kies nu een patroon. Laten we beginnen met MAIN
[1]:
(10) Druk op het [REC¥DIVISION]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel “Main 1”.
Werken met klonen
Op deze pagina kunt u twee kloonfuncties gebruiken
waarmee u één part kunt opnemen, die dan meteen
naar vier divisies en drie modes wordt gekopieerd.
Het “=”-teken betekent dat u meer dan één patroon
opneemt.
(11) Kies met het [REC¥DIVISION¥MODE]-veld de mode(s).
Met deze parameter kunt u instellen of u de begelei-
ding voor majeur-, mineur- of septiemakkoorden
gaat programmeren. Als u aandachtig naar de door
Roland voorbereide Styles luistert, zal u merken dat
de “loop”-patronen maar op enkele plaatsen van
elkaar verschillen, terwijl de Intro’s en Endings vaak
totaal verschillend klinken. Dergelijke variaties kunt u
met de REC DIVISION MODE-parameter voorbereiden.
Laten we de volgende instellingen hanteren om te
zorgen dat het majeurpatroon, dat we zo meteen
gaan opnemen, naar alle MAIN-divisies wordt geko-
pieerd. Met maar één opname maakt u dus 3 (Major,
minor, 7th) x 4 (MAIN 1, 2, 3, 4)= 12 identieke drum-
patronen aan!
Een ander belangrijk punt is de klankkeuze, omdat
het adres van de gekozen klanken en Drum Set aan
het begin van elke divisie wordt opgenomen.
(12) Druk op het [TRACK¥INSTRUMENT]-veld en kies een
Drum Set.
Druk op een TONE-knop op het frontpaneel en op het
veld van de gewenste klank. Als u die niet vindt pas-
sen, drukt u op een ander veld.
Als u nog steeds niet gelukkig bent met de gekozen
klank, kunt u met de velden [PAGE¥1]~[PAGE¥4] en [˚]
een andere pagina kiezen (indien beschikbaar).
Opgelet: Het AccDrums-spoor kan alleen Drum Sets aanspre-
ken (zodat alleen de [DRUMS]-knop van de TONE-sectie
beschikbaar is).
Speel een paar noten op het klavier om na te gaan of
de geluiden van de gekozen Drum Set bij de sfeer van
de begeleiding passen die u wilt opnemen. Probeer
eventueel andere Drum Sets uit tot u degene vindt
die helemaal lekker zit.
Opgelet: Zie “Drum Instrument & Pitch” op blz. 161 voor meer
details over de NRPN DRUM- en PITCH-parameters. Die zijn
alleen voor ADrum-sporen beschikbaar.
Om de begeleiding op een muzikaal zinvolle manier
te kunnen gebruiken moet u de E-60/E-50 vertellen
in welke toonaard u gaat opnemen. Enkel dan bent u
er namelijk zeker van dat de akkoorden, die u tijdens
het normale gebruik van de Style met de Arranger
van de E-60/E-50 speelt, daadwerkelijk voor de ver-
wachte transpositie van de gekozen divisies zorgen.
De E-60/E-50 laat het opnemen van Styles in eender
welke toonaard toe. Voorwaarde hiervoor is echter
dat u de KEY-parameter vóór de opname op de
gepaste waarde zet.
Opgelet: De toonaard van de AccDrums-partijen kunt u niet
instellen (omdat dat geen zin heeft).
(13) Druk op het [KEY]-veld en stel met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de
toonaard in.
Wilt u bv. in Fis opnemen, dan moet u deze parame-
ter op “F#” zetten; om in A op te nemen moet u hier
“A” instellen enz.
Keuze van het spoor, de mode en de divisie Klankkeuze
Instellen van de toonaard (voor melodische
parts)
Styles helemaal zelf opnemen
E-60/E-50 Music Workstation
r
155
Octavering
Met het veld naast [KEY] kunt u het klavier in octaaf-
stappen transponeren, wat handig kan zijn voor het
spelen van bijzonder hoge of lage noten of voor het
gebruik van de “bijgeluiden” van bepaalde klanken.
(14) Druk op het [OCTAVE]-veld en stel met het
[DATA÷ENTRY]-wiel de transpositie (–4~+4) in.
(15) De momenteel gehanteerde tempowaarde is mis-
schien wat snel voor de opname. U kunt hem wijzi-
gen door op het tempoveld te drukken en het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen te
gebruiken.
De hier ingestelde tempowaarde wordt opgenomen
en geldt voorlopig als basistempo. U kunt hem echter
op eender welk moment wijzigen, zolang de STYLE
COMPOSER-mode actief is. Daarom mag u ook met
een gemoedelijker tempo beginnen om alle noten op
de juiste plaatsen te kunnen spelen.
INPUT QUANTIZE is een functie waarmee u eventuele
timingproblemen kunt corrigeren. De bedoeling van
deze functie is in eerste instantie om noten, die u iets
“naast de tijd” speelt, recht te trekken.
Kies altijd een nootwaarde die overeenkomt met de
kortste nootwaarde van de betreffende partij. Als de
kortste noot bv. een 1/16e triool is, moet u INPUT
QUANTIZE op “1/16t” zetten.
(16) Druk op het [INPUT¥QUANTIZE]-veld en stel met het
[DATA÷ENTRY]-wiel de gewenste quantisering in.
De voorgestelde waarde, “1/16”, voldoet waarschijn-
lijk in de meeste gevallen. Als u uw spel tijdens de
opname nog niet wilt quantiseren, moet u deze para-
meter op “Off” zetten.
U kunt de sporen ook na de opname nog quantiseren
(blz. 163).
Om een gitaarpartij op het gewenste spoor op te
nemen (alleen voor de “Accomp”-sporen):
Druk op het [GUITAR¥MODE]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel “Acoustic” of “Electric”. (Kies
“Off”, als u het spoor voor iets anders wilt gebruiken.)
Druk op het [SETTINGS]-veld om naar de “GUITAR
MODE”-pagina te springen en uw “gitaar” in te stel-
len. Zie blz. 29 voor meer details.
Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de “STL
COMPOSER REC STANDBY”-pagina.
Opgelet: De “DOUBLING”-functie (“Guitar Mode Options”) is
hier niet beschikbaar, omdat u maar op één spoor kunt opne-
men.
(17) Druk op het [REC¥MODE]-veld in de linker bene-
denhoek en kies met de DATA ENTRY [DEC]/[INC]-
knoppen de opnamemethode.
Replace—Alles wat u opneemt vervangt de data van het
geselecteerde spoor. Deze mode wordt automatisch
geselecteerd, wanneer u de opnamefunctie voor een
spoor activeert dat nog geen data bevat. Kiest u een
spoor dat al data bevat, dan wordt automatisch “Mix”
gekozen. Desondanks kunt u hier “Replace” kiezen om de
vorige versie door een nieuwe te vervangen.
Mix—De opgenomen data worden bij de eerder opgeno-
men data gevoegd.
Elk Style-patroon moet een vaste lengte hebben.
Door de MEASURE LENGTH-waarde nu al in te stellen
ontsnapt u aan een hoop ellende tijdens de eigenlijke
opname.
De Arranger durft namelijk aan het einde van een
spoor een blanco maat in te voegen, wat meestal ver-
band houdt met het feit dat u de opname net iets te
laat gestopt hebt (d.w.z. na de laatste maat waar u
iets gespeeld hebt). Dit leidt ertoe dat u vaak 5 maten
i.p.v. de beoogde 4 “opneemt”:
Bovendien worden alle patronen in de STYLE COMPO-
SER-mode in een lus afgespeeld en zo vaak herhaald
tot u op de [START÷STOP]-knop drukt. Een fout aantal
maten (bv. 5 in plaats van 4) brengt u waarschijnlijk
grondig in de war. Het loont dan ook de moeite vóór
de opname al het aantal maten vast te leggen.
(18) Druk op het [MEASURE¥LENGTH]-veld en stel met
het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen
de gewenste lengte in.
Het instelbereik luidt 1~136 (of meer, naar gelang de
maatsoort) en “Off”. Kies “Off”, als u nog niet precies
weet hoe lang het patroon moet zijn. In dat geval
wordt de lengte ingesteld, wanneer u de opname
stopt.
U zou voor elk spoor en elke divisie een andere lengte
kunnen instellen.
Opgelet: Zelfs eenmalige patronen worden in de STYLE COM-
POSER-mode in een lus afgespeeld.
Tempo
Input Quantize
Gitaarpartij opnemen
Record Mode
Patroonlengte instellen
Als u na maat 4 op
[START÷STOP]
drukt
ziet uw Style er als volgt uit (5 maten):
Styles programmeren (Style Composer)
156
r
E-60/E-50 Music Workstation
Nu moeten we nog één ding instellen:
(19) Bepaal hoe lang de aftel vóór het begin van de
opname moet duren: druk op het [COUNT-IN]-veld
en kies met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/
[INC]-knoppen één van de volgende opties:
Opname
(20) Druk op de [START÷STOP]-knop. Naar gelang de
instelling voor de aftel telt de metronoom nu af –
daarna begint de opname.
Opgelet: U kunt de opname ook met behulp van een voet-
schakelaar starten, die u op de FOOTSWITCH/EXPRESSION-con-
nector aansluit. Zie “Start/Stop” op blz. 55.
U zou nu kunnen beginnen met de basdrumpartij. Als
u de spoorlengte ingesteld hebt (zie hierboven), keert
de Style Composer na de laatste (ingestelde) maat
terug naar het begin. De tweede keer zou u dan de
snare kunnen toevoegen, daarna de HiHat enz.
Tijdens de opname van een andere partij (ABass~
Acc6) doet u gewoon wat u anders ook doet: voeg
modulatie en pitchbend toe en/of gebruik een optio-
neel demperpedaal dat u op de SUSTAIN-connector
aansluit.
(21) Stop de opname door op [START÷STOP] te drukken.
Het display verandert in:
Style beluisteren en andere sporen
toevoegen
(1) Druk nog eens op de [START÷STOP]-knop om de
weergave te starten.
De “STYLE COMPOSER”-pagina bevat twee velden
waarmee u het patroon kunt kiezen dat u wilt beluis-
teren. Ziehier hoe u dat kiest:
(2) Druk op het [MODE]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen
“Major”, “minor” of “7th”.
U kunt maar één mode voor de weergave kiezen.
(3) Druk op het [DIVISION]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen één
van de divisies (Intro 1~4, Main 1~4, Intro 1~4, Fill
Dwn 1~3, Fill Up 1~3, End 1~4).
U kunt maar één divisie voor de weergave kiezen.
Zie “Style opslaan”, als u tevreden bent met uw
drumpartij. Is dat niet het geval, dan moet u een
nieuwe versie opnemen:
(4) Druk op de [REC¥∏]-knop om naar de volgende
pagina te springen:
(5) Kies de Mode en de Division die u wilt overdoen.
(6) Druk op het [REC¥MODE]-veld en kies…
(7) Vervolg met stap (16) op blz. 155.
Off: Geen aftel. De opname begint, zodra u op de
[START÷STOP]-knop drukt (terwijl [REC¥∏] knip-
pert).
1 Meas: De opname begint na een aftel van 1 maten.
2 Meas: De opname begint na een aftel van 2 maten.
Wait Note: De opname begint, zodra u een noot op het
klavier speelt. (In dat geval is er geen aftel.)
Replace: Hiermee vervangt u de vorige opname door
nieuwe data.
Mix: Hiermee voegt u noten toe die u de eerste keer
vergeten bent.
Style beluisteren en andere sporen toevoegen
E-60/E-50 Music Workstation
r
157
Style opslaan
Maak er een gewoonte van Styles zo vaak mogelijk op
te slaan. Als iemand uw E-60/E-50 namelijk nu uitscha-
kelt, bent u alles, wat u tot hiertoe hebt geprogram-
meerd, weer kwijt.
(1) Druk, op de “STYLE COMPOSER”-pagina, op het
[SAVE]-veld.
Het display verandert in:
Hier kunt u de Style in het interne geheugen, op een
geheugenkaart of op een diskette opslaan.
Kies met [EXTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY] of
[INTERNAL¥MEMORY] de datadrager waarop u de
Style wilt opslaan.
Voer de naam voor het bestand in.
Zie blz. 44. Indien nodig, kunt u tevens de COUNTRY-
en GENRE-informatie invoeren, wat voor het werken
met de STYLE FINDER-functie van pas kan komen
(alleen mogelijk, als u het interene geheugen of de
geheugenkaart gekozen hebt).
Opgelet: De E-60/E-50 ondersteunt ook voor bestandsnamen
hoofd- en kleine letters. Kies dus het voor u prettigere systeem.
(2) Druk op het [EXECUTE]-veld om de data op te slaan.
De E-60/E-50 keert terug naar de “STYLE COMPO-
SER”-pagina.
Andere sporen en divisies opnemen
Nu bent u klaar voor de opname van de tweede partij
waarschijnlijk de bas. Wilt u het geheel nog eens onder
vakkundige begeleiding overdoen, ga dan terug naar
blz. 153. Vergeet niet de toonaard voor de baspartij in
te stellen (zie “Instellen van de toonaard (voor melodi-
sche parts)” op blz. 154).
Zodra de eerste divisie klaar is, kunt u de overige divi-
sies opnemen. Maak gebruik van de kloonfunctie
(blz. 154) om telkens verschillende patronen op te
nemen.
Denk ook aan de Fills, Intro’s en Endings om uw Style
helemaal af te maken. Er zijn twee groepen van Fill-Ins:
“Up” 1~3 en “Dwn” 1~3. “Up”-fills worden gebruikt,
wanneer u de [AUTO¥FILL¥IN]-knop activeert en dan op
een VARIATION-knop met een groter nummer (bv. de
overgang van [1] naar [2]) drukt.
“Dwn”-fills worden gebruikt, wanneer u de
[AUTO¥FILL¥IN]-knop activeert en dan op een VARIA-
TION-knop met een kleiner nummer drukt.
Intro’s worden in de regel aan het begin van een num-
mer gebruikt, terwijl End-patronen professionele coda’s
kunnen spelen.
Opgelet: Het ABass-spoor is monofoon. U kunt dus telkens maar
enkelvoudige noten opnemen.
Uitschakelen van sporen tijdens de opname van
andere sporen
Na een aantal sporen geprogrammeerd te hebben vindt
u misschien dat bepaalde partijen u in de war brengen.
Daarom laat de E-60/E-50 toe alle sporen, die u niet
wilt horen, tijdens de opname uit te schakelen.
(1) Druk, op de “STYLE COMPOSER”-pagina (die nu
waarschijnlijk wordt afgebeeld), op het [MUTE]-
veld en daarna op de regels van de sporen die u
niet wilt horen. Dergelijke sporen worden met een
“M” gemerkt.
(2) Druk opnieuw op het [MUTE]-veld om die functie
weer uit te schakelen.
Opgelet: Deze instelling geldt uitsluitend voor de “STYLE
COMPOSER”-pagina. Tijdens het normale Arranger-gebruik
worden de data van alle sporen weergegeven. Gebruik de
ERASE-functie voor het verwijderen van partijen, die niet in uw
begeleidingen mogen opduiken (zie blz. 164).
Solo
Als u maar één spoor wilt beluisteren, moet u eerst
op het [SOLO]-veld en dan op het veld van het
gewenste spoor drukken. Start vervolgens de weer-
gave. Alle andere sporen worden nu tijdelijk uitge-
schakeld, terwijl het geselecteerde spoor met een “S”
wordt gemerkt. U kunt het solo te schakelen spoor
ook met de [ß][†]-knoppen kiezen.
Druk opnieuw op het [SOLO]-veld om die functie
weer uit te schakelen.
Opmerkingen
Begin helemaal bovenaan – tips voor de pro-
grammering
Als u de voorgeprogrammeerde Styles aandachtig
beluistert, zal u merken dat de meeste divisies van
een Style ergens wel op elkaar gelijken en dat de
“evolutie” of “opwaardering” vooral verband houdt
met het toevoegen van partijen aan dezelfde basisbe-
geleiding. Zo zou de MAIN [2]-divisie bv. een elektri-
sche gitaar aan de drum-, bas- en orgelpartij van het
MAIN [1]-patroon kunnen toevoegen, terwijl de basis
van het MAIN [2]-niveau nog steeds dezelfde is.
Moraal van het verhaal: neem altijd eerst de meest
complexe begeleiding (MAIN [4]) op en kloon vervol-
gens de andere “loop”-divisies (blz. 154). Kies daarna
de MAIN [3]-divisie en wis bepaalde sporen (blz. 164)
om die begeleiding iets soberder te laten overkomen.
Styles programmeren (Style Composer)
158
r
E-60/E-50 Music Workstation
De volgende stap is dan de keuze van het MAIN [2]-
patroon waar u de toeters en bellen evenals de
scheurgitaar wist.
In de Style Composer-mode klinkt de metronoom tij-
dens de opname, tenzij u hem met de TEMPO
[METRONOME]-knop uitschakelt. Als u de metro-
noom ook tijdens de weergave van eerder opgeno-
men partijen nodig hebt, moet u een andere metro-
noommode kiezen. Zie “Metronoomparameters” op
blz. 59.
Opgelet: Sla uw Style op alvorens hem met de Arranger uit te
proberen.
Als de Style tijdens de weergave in de Arranger-mode
onverwacht stilvalt, moet u het eerst eens met
andere akkoorden proberen. Misschien hebt u alleen
het majeurpatroon geprogrammeerd, zodat de
Arranger een leeg patroon kiest, wanneer u een
mineur- of septiemakkoord speelt. Zet de Mode-
parameter zo lang op “M= m= 7” tot u de mogelijk-
heden van de Arranger grondig kent. In dat geval
klinken die drie patronen weliswaar hetzelfde, maar
tenminste valt de Arranger bij het spelen van een
mineur- of septiemakkoord niet meer stil.
Werken met bestaande Styles
Een andere manier om Styles te programmeren is het
samenpuzzelen van partijen van bestaande Styles. Met
de E-60/E-50 kunt u het volgende doen:
De gewenste Style kiezen (om hem naar het Style-
RAM-geheugen te kopiëren) en hem dan editen.
Eén of alle sporen van de gekozen divisie kopiëren.
Maar een paar noten van een bestaande partij kopië-
ren.
Sporen of noten van de ene divisie naar een andere
kopiëren.
Dit laat dus toe nieuwe Styles te programmeren door
de sporen van verschillende Styles met elkaar te com-
bineren.
Opgelet: Een AccDrums-spoor kunt u niet naar een ander
spoor (AccBass~Acc6) kopiëren. Dit geldt tevens voor de bas-
partij, die u uitsluitend naar een ABass-spoor kunt kopiëren.
Accomp-sporen daarentegen kunt u naar eender welk begelei-
dingsspoor kopiëren.
Opgelet: Als het Style-RAM-geheugen al nieuwe data bevat,
slaat u die het best op alvorens de kopie uit te voeren. De E-60/
E-50 heeft geen Undo-functie. Als u de Style nu opslaat, kunt
u naar de oorspronkelijke versie terugkeren, indien de operatie
de mist ingaat. Zie “Style opslaan” op blz. 157.
Beginnen met alle sporen van een bestaande
Style
De eenvoudigste manier om dit te doen is het kiezen
van een voorgeprogrammeerde Style, die u dan edit.
(1) Kies de Style waarmee u wilt werken (zie blz. 25).
(2) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(3) Druk op het [STYLE¥COMPOSER]-veld.
(4) Wijzig de Style op de gewenste plaatsen.
Metronoom
Weergave in de Arranger-mode
MENU
Werken met bestaande Styles
E-60/E-50 Music Workstation
r
159
Individuele Style-sporen kopiëren
Met de COPY-functie kunt u afzonderlijke sporen,
modes en divisies kopiëren, die dan de plaats innemen
van bestaande partijen, terwijl de overige sporen nog
steeds overeenkomen met wat zich momenteel in het
Style-RAM-geheugen bevindt.
(1) Druk, op de “STYLE COMPOSER”-pagina, op het
[TRACK¥EDIT]-veld en daarna op het [COPY]-veld.
(2) Druk op het [Source]-veld.
(3) Kies de Style, die de te kopiëren partij(en) bevat:
Keuze van een voorgeprogrammeerde Style
Kies met de STYLE-knoppen en de velden in het dis-
play de gewenste Style. Het lange veld toont de naam
van de Style, die u als bron geselecteerd hebt.
‘Externe’ Style kiezen
U kunt tevens met een Style in het interne geheugen,
op een diskette of een geheugenkaart werken.
Druk op het [DISK¥USER]-veld om naar de “STYLE FIN-
DER”-pagina te springen.
Zie “Style Finder: snel zoeken van Styles” op blz. 73
voor de volledige werkwijze.
Druk op het veld van de benodigde Style (die ver-
schijnt op een oranje achtergrond).
Druk op het [GET¥IT]-veld om naar de “STYLE TRACK
EDIT/COPY”-pagina terug te gaan.
(4) Druk op het [TRACK]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen het
spoor dat u wilt kopiëren.
U zou ook “ALL” kunnen kiezen om alle sporen van
een mode/divisie te selecteren. In dat geval wordt
voor DESTINATION TRACK eveneens “ALL” gekozen.
(5) Herhaal deze operatie met het [MODE]- en
[DIVISION]-veld om de mode (Major, Minor, 7th,
ALL) en de divisie (Int 1~4, Int ALL, Main 1~4, Main
ALL, FDw 1~3, FDw ALL, FUp 1~3, FUp ALL, End 1~
4, End ALL) te kiezen.
(6) Druk op het [LISTEN]-veld om het patroon, dat u zo
meteen gaat kopiëren, te beluisteren.
Opgelet: LISTEN is niet beschikbaar, wanneer u voor het
MODE- of DIVISION-veld “ALL” kiest.
FROM
Stel eerst de positie van het eerste event (of de noot)
in dat u wilt kopiëren.
(7) Druk op de velden [BAR], [BEAT] en [CPT] in de
FROM-regel en stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of
de [DEC]/[INC]-knoppen de positie van het begin in.
Aanvankelijk worden de FROM-parameters op “Bar 1,
Beat 1, CPT 0” gezet.
TO
De TO-positie duidt het einde van het te kopiëren
fragment aan. Aanvankelijk zijn de TO-waarden zo
ingesteld dat het volledige spoor gekozen wordt.
(8) Druk op [BAR], [BEAT] of [CPT] in het display en stel
met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knop-
pen de gewenste waarde in.
Om een volledige maat te kopiëren moet u het begin
van de volgende maat kiezen. Voorbeeld: om de
maten 1~4 te kopiëren moet u “FROM 1-1-0/TO
5-1-0” instellen.
(9) Druk op [LISTEN] om het gekozen fragment te
beluisteren.
(10) Druk op het [Destination]-veld.
COPY MODE
U kunt de data op twee manieren kopiëren:
In beide gevallen kan het gebeuren dat het spoor van
bestemming langer wordt om alle data op te nemen.
Opgelet: Als het Style-RAM-geheugen al nieuwe data bevat,
slaat u die het best op alvorens de kopie uit te voeren. De E-60/
E-50 heeft geen Undo-functie. Als u de Style nu opslaat, kunt
u naar de oorspronkelijke versie terugkeren, indien de operatie
de mist ingaat. Zie “Style opslaan” op blz. 157.
(11) Druk op het [COPY¥MODE]-veld en kies met de
[DEC]/[INC]-knoppen “Replace” of “Mix”.
(12) Druk op het [TRACK]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel het spoor dat de gekopieerde
data moet bevatten.
Replace: De data in het gekozen bereik van het bronspoor
overschrijven de data van het spoor van bestem-
ming.
Mix: De data in het gekozen bereik van het bronspoor
worden bij de data van het spoor van bestem-
ming gevoegd.
Styles programmeren (Style Composer)
160
r
E-60/E-50 Music Workstation
Opgelet: De data van een AccDrums-spoor kunnen alleen naar
een AccDrums-spoor gekopieerd worden. Ook de data van een
ABass-spoor kunt u uitsluitend naar een ABass-spoor kopiëren.
Als u voor SOURCE [TRACK] “ALL” kiest, wordt deze [TRACK]-
parameter eveneens op “ALL” gezet.
(13) Herhaal deze operatie met het [MODE]- en
[DIVISION]-veld om de mode (Major, Minor, 7th,
ALL) en de divisie (Intro 1~4, Main 1~4, Fill Dwn 1~
3, Fill Up 1~3, End 1~4, ALL) te kiezen.
Opgelet: Als u voor SOURCE [MODE]/[DIVISION] “ALL” kiest,
wordt deze [MODE]/[DIVISION]-parameter eveneens op “ALL”
gezet.
(14) Druk op het [COPY¥TIMES]-veld en stel met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen in
hoe vaak u de data wilt kopiëren. Kies “1” om het
fragment maar één keer te kopiëren.
(15) Druk op het [LISTEN]-veld om het spoor van
bestemming te beluisteren.
De INTO-positie duidt de plaats aan waar het begin
van het gekozen fragment zich na de kopie zal bevin-
den. Om de brondata naar het begin van het spoor
van bestemming te kopiëren moet u BAR= “1”, BEAT=
“1” en CPT= “0” kiezen.
(16) Druk op de velden [BAR], [BEAT] en [CPT] en stel met
het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen
de doelpositie (INTO) in.
(17) Druk op het [EXECUTE]-veld om de data te kopië-
ren.
Editen van Styles via bijkomende
opnamen
Toevoegen van noten in realtime
Om noten aan een bestaande partij toe te voegen moet
u als volgt tewerk gaan:
Kies, op de “STYLE COMPOSER”-pagina, de divisie die
u wilt wijzigen (blz. 154).
Druk op de RECORDER [REC¥∏]-knop, het
[REC¥MODE]-veld en kies met het [DATA÷ENTRY]-wiel
of de [DEC]/[INC]-knoppen “Mix”.
Kies het spoor en start de opname door op de
[START÷STOP]-knop te drukken. Speel de noten op de
plaatsen waar ze terecht moeten komen.
Toevoegen van versieringen in realtime
Om versieringen (modulatie, pitchbend, demper,
expressie) aan een bestaand spoor toe te voegen moet
u REC MODE= “Mix” kiezen. Bedien op de gewenste
plaatsen de speelhulp (BENDER/MODULATION-hendel,
optionele voetschakelaar voor demperdata, optioneel
zwelpedaal voor expressiedata).
Instellingen van een partij wijzigen of toevoegen
Voor de volgende operaties moet u in de “Mix”-mode
opnemen zonder het klavier of de speelhulpen te
gebruiken. Als u geen traploze waardeveranderingen
(bv. bewegingen in het stereobeeld) wilt opnemen, kunt
u de opname al na de eerste tel weer stoppen. Statische
instellingen worden namelijk altijd aan het begin van
het gekozen spoor opgenomen.
Klank-/Drum Set-keuze
Om aan een bestaand Style-spoor een andere klank
of Drum Set toe te wijzen moet u als volgt tewerk
gaan:
(1) Druk op de RECORDER [REC¥∏]-knop.
(2) Druk op het [TRACK]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel het spoor waar u een andere
klank/Drum Set aan wilt toewijzen.
Als u het “AccDrums”-spoor kiest, ziet het display er
iets anders uit:
(3) Kies de DIVISION en MODE wier instellingen u wilt
wijzigen en eventueel alle klonen (blz. 154).
(4) Druk op het [REC¥MODE]-veld en kies met de [DEC]/
[INC]-knoppen “Mix”. (Hier gaan we ervan uit dat
uw spoor al data bevat.)
(5) Kies de nieuwe klank (of Drum Set) die u aan het
gewenste spoor en de divisie wilt toewijzen door
op het [TRACK¥INSTRUMENT]-veld te drukken en de
velden in het display evenals de TONE-knoppen te
gebruiken. Druk tenslotte op [EXIT] om naar de
hierboven getoonde pagina terug te keren.
Opgelet: Zie “Drum Instrument & Pitch” voor de bijkomende
parameters van AccDrums-sporen (die stelt u dan het best vóór
uitvoeren van stap (6) in).
(6) Druk op [START÷STOP] om de opname te starten.
(7) Druk na de eerste of tweede tel opnieuw op
[START÷STOP] (maar wacht wel tot de aftel, indien
gekozen, afgelopen is).
Daarmee hebt u de klankkeuze afgerond. Het nieuwe
klankadres vervangt het oude.
Editen van Styles via bijkomende opnamen
E-60/E-50 Music Workstation
r
161
Drum Instrument & Pitch
Na het kiezen van het “AccDrums”-spoor kunt u
tevens de stemming van bepaalde Drum Set-geluiden
wijzigen. De hiervoor beschikbare klanken en de over-
eenkomstige nootnummers zijn:
Opgelet: De namen van de drum-/percussieklanken verschil-
len naar gelang de gebruikte Drum Set. In de regel lijken ze
echter op de hierboven vernoemde.
Kies op de hierboven getoonde pagina het Acc-
Drums-spoor.
Kies de divisie wiens instelling u wilt wijzigen en
eventueel ook alle klonen (blz. 154).
Druk op het [REC¥MODE]-veld en kies met de [DEC]/
[INC]-knoppen “Mix”. (Hier gaan we ervan uit dat uw
spoor al data bevat.)
Druk op het [NRPN¥DRUM]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de
drumklank die u hoger of lager wilt stemmen.
Druk op het [PITCH]-veld en stel met het
[DATA÷ENTRY]-wiel de gewenste toonhoogte (–64~
+63) in.
U kunt op het klavier spelen om het resultaat te
beoordelen.
Druk op de [START÷STOP]-knop om de opname te
starten.
Druk na de eerste of tweede tel opnieuw op
[START÷STOP] (maar wacht wel tot de aftel, indien
actief, afgelopen is).
Expression, Panpot, Reverb, Chorus
Het instellen of wijzigen van de Expression-, Panpot-,
Reverb- (Send) en Chorus-parameters verloopt volgens
hetzelfde stramien als de klanktoewijzing aan
bestaande sporen.
(1) Stop de weergave van de Style (als hij momenteel
afgespeeld wordt).
(2) Druk, op de “STYLE COMPOSER”-pagina, op het
[MIXER]-veld.
Het display verandert in:
(3) Kies het spoor door op de betreffende regel in de
tabel te drukken.
De naam van dat spoor verschijnt op een lichte ach-
tergrond.
(4) Kies de MODE en DIVISION wiens instellingen u
wilt wijzigen.
(5) Druk op het [REC]-veld van de parameters wier
instellingen u wilt opnemen.
Activeer het alleen voor parameters die u wilt wijzi-
gen. Om veiligheidsredenen zou u kunnen overwegen
telkens maar één parameter op te nemen.
(6) Druk op het veld van de parameter die u wilt
instellen ([EXPRESSION], [PANPOT], [REVERB¥SEND]
of [CHORUS¥SEND]).
(7) Stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-
knoppen de gewenste waarde in.
De REVERB SEND- en CHORUS SEND-parameters
vertegenwoordigen Send-waarden en bepalen dus in
welke mate het betreffende spoor door het galm- of
choruseffect moet worden bewerkt. De parameters
van de effectprocessors moet u met de STYLE
MAKEUP TOOLS instellen – en pas wanneer uw Style
helemaal klaar is (de Style Composer herkent de
MAKEUP TOOLS-instellingen namelijk niet en wist ze,
wanneer u uw Style opslaat).
U zou bv. interessante panorama-effecten kunnen
programmeren door het gewenste spoor in de loop
van het patroon van links naar rechts (en omgekeerd)
te laten bewegen. Dat werkt bijzonder goed voor syn-
thesizer- en gitaar-riffs. Dergelijke continue verande-
ringen betekenen echter dat u tot aan het einde van
het patroon moet opnemen.
(8) Druk op de RECORDER [REC¥∏]-knop.
(9) Druk op de [START÷STOP]-knop om de opname te
starten.
Als u een statische instelling wijzigt, kunt u de
opname al op de tweede tel stoppen.
C#2/37 Side Stick
D2/38 Stand.2 Snare 1
E2/40 Stand 2. Snare 2
F2/41 Low Tom 2
E3/52 Chinese Cymbal
G#3/56 Cowbell
A3/57 Crash Cymbal 2
F4/65 High Timbale
Styles programmeren (Style Composer)
162
r
E-60/E-50 Music Workstation
(10) Stop de opname door op [START÷STOP] te drukken.
(11) Druk op het [Back]-veld om naar de “STYLE
COMPOSER”-pagina terug te gaan.
De STYLE MIXER-functies kunt u op drie manieren gebrui-
ken: om tijdens de weergave instellingen uit te proberen
zonder ze op te nemen, om de op deze pagina beschikbare
events op te nemen of om sommige (of alle) instellingen in
een later stadium te wijzigen.
Voor de eerste benadering moet u de weergave van de
Style starten, de “STYLE MIXER”-pagina kiezen en de instel-
lingen wijzigen. (Ze worden niet opgenomen en weer op
hun oorspronkelijke waarde gezet, wanneer de Style
opnieuw begint.)
Voor de tweede aanpak moet u de Style-weergave stoppen,
de “STYLE MIXER”-pagina kiezen en dan met stap (3) hier-
boven vervolgen.
Voor de derde benadering (een soort punch-in) moet u de
“STYLE MIXER”-pagina oproepen, op de RECORDER [REC¥∏]-
knop drukken en de weergave met [START÷STOP] starten.
Zodra u de plaats bereikt waar u een eerder opgenomen
instelling wilt wijzigen, drukt u op het betreffende [REC]-
veld om de waarde te wijzigen. Aan het einde van het
patroon wordt de opname gedeactiveerd (hoewel de weer-
gave lustig doorloopt).
Style-tempo vastleggen
Ziehier hoe u het basistempo van uw Style kunt vast-
leggen:
(1) Ga naar de “STYLE COMPOSER”-pagina en druk op
de RECORDER [REC¥∏]-knop.
U hoeft geen speciale mode, divisie of spoor te kie-
zen, omdat alle sporen en patronen hetzelfde tempo
hanteren.
(2) Druk op het [TEMPO]-veld en stel met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen het
gewenste tempo in (20~250).
(3) Druk op de [START÷STOP]-knop om de opname te
starten en druk er na één of twee tellen opnieuw
op.
Speel echter niet op het klavier en gebruik geen
enkele speelhulp, die u eventueel op de E-60/E-50
aangesloten hebt!
Opgelet: De laatst opgenomen tempowaarde wordt automa-
tisch tot “preset tempo” gebombardeerd.
Style Track Edit-functies
Alle displaypagina’s van de Style Track Edit-mode heb-
ben een [Back]-veld waarmee u naar de “STYLE COMPO-
SER”-pagina kunt springen.
De STYLE TRACK EDIT-functies lijken sterk op de func-
ties van de 16-sporen sequencer: als u die al gebruikt
hebt, snapt u meteen hoe de STYLE TRACK EDIT-func-
ties werken.
Het STYLE TRACK EDIT-niveau van de STYLE COMPOSER
biedt 12 functies: Quantize, Erase, Delete, Copy, Insert,
Transpose, Change Velo, Change Gate Time, Global
Change, Shift Clock, Track Length en Time Signat. Er is
tevens een MICRO EDIT-niveau waar u individuele
“events” kunt toevoegen, wissen of wijzigen. Zie
blz. 170 voor meer details.
Voor het kiezen van een STYLE TRACK EDIT-functie
moet u als volgt tewerk gaan:
(1) Laad de Style die wilt editen (als hij zich nog niet in
het RAM-geheugen van de E-60/E-50 bevindt).
(2) Druk op de [MENU]-knop en daarna op het
[STYLE¥COMPOSER]-veld.
(3) Druk op het [TRACK¥EDIT]-veld.
Over de mixer
Ziehier een aantal tips voor het editen van uw Style:
(a) Sla uw Style op alvorens te vervolgen. Dan kunt u
namelijk weer de originele versie oproepen, als uw
wijzigingen niet het gewenste resultaat opleveren.
Zie “Style opslaan” op blz. 157 voor meer details.
(b) Kies het of de sporen en het of de patronen die u
wilt wijzigen.
(c) Kies het bereik (“FROM” en “TO”) dat moet worden
gewijzigd.
(d) Geef aan wat u wilt wijzigen en hoe dat moet
gebeuren. Druk op het gewenste veld en gebruik het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen.
(e) Bevestig de operatie door op het [EXECUTE]-veld te
drukken.
(f) Sla uw Style opnieuw op.
Style Track Edit-functies
E-60/E-50 Music Workstation
r
163
(4) Druk op een veld in de bovenste twee regels om de
gewenste STYLE TRACK EDIT-functie te kiezen.
Als u, na het kiezen van een functie en het instellen
van de parameterwaarden, beslist de wijziging niet
uit te voeren, mag u niet op het [EXECUTE]-veld
drukken.
(5) Kies de sporen, modes en divisies die u wilt wijzi-
gen.
(6) Kies het bereik (“FROM” en “TO”) dat moet worden
gewijzigd.
Met de FROM- en TO-parameters kunt u de posities
(maat/tel/clock) van het spoorfragment instellen dat
moet worden gewijzigd.
Voorbeeld: om de maten 1~4 van het gekozen spoor
te wijzigen moet u de volgende waarden instellen:
(7) Geef aan wat u wilt wijzigen en hoe dat moet
gebeuren: druk op één van de parametervelden
(rechts van de FROM/TO-sectie) en gebruik het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen.
(8) Bevestig de operatie door op het [EXECUTE]-veld te
drukken.
(9) Sla uw Style op.
Gebruik deze functie, als u de muziek tijdens de
opname niet gequantiseerd hebt en nu merkt dat de
timing niet helemaal perfect is. Als u maar bepaalde
noten van een kort fragment hoeft te quantiseren,
moet u dat bereik met de FROM/TO-parameters afba-
kenen.
TRACK (ADrums~Acc6, ALL)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen geldt.
MODE
Hiermee kiest u de mode die u wilt editen: “Major”, “minor”
of “7th”.
DIVISION
Met deze parameter kiest u de divisie die u wilt editen:
Intro 1~4, Main 1~4, Fill Dwn 1~3, Fill Up 1~3, End 1~4.
FROM
BAR (1~[laatste maat van het spoor of patroon])—
Slaat op de eerste maat die moet worden geëdit. Aan-
vankelijk komt de FROM-waarde overeen met het begin
van het of de gekozen sporen.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen verschilt naar gelang de
gekozen maatsoort.
CPT (1~119)—Slaat op de CPT-positie van het frag-
mentbegin. “CPT” staat voor “Clock Pulse Time”, de klein-
ste eenheid die de E-60/E-50 hanteert. (Elke tel van een
4/4-maat beslaat 120 CPTs.) Verander deze waarde
alleen, als de wijziging niet precies op de gekozen tel
moet beginnen.
TO
Aanvankelijk wordt de TO-positie op het laatste “event” van
het gekozen spoor (of het langste spoor, wanneer u “ALL”
kiest) gezet.
BAR (1~[laatste maat van het spoor of patroon])—
Kies hier de laatste maat die moet veranderen.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen verschilt naar gelang de
gekozen maatsoort.
CPT (1~119)—Vertegenwoordigt de laatste clock die
door de editoperatie wordt beïnvloedt. Verander deze
waarde alleen, als de wijziging niet precies op de geko-
zen tel moet eindigen.
FROM NOTE (0 C-~127 G9)
Met deze parameter kiest u de noot (of de ondergrens van
het nootbereik) dat binnen het FROM/TO-bereik moet wor-
den gewijzigd.
FROM: BAR= 0001
BEAT= 01
CPT= 000
TO: BAR= 0005
BEAT= 01
CPT= 000
QUANTIZE
Styles programmeren (Style Composer)
164
r
E-60/E-50 Music Workstation
Deze parameter is niet beschikbaar, als u EQUAL, UNEQUAL,
HIGHER of LOWER kiest.
TO NOTE (0 C-~127 G9)
Met deze parameter kiest u de bovengrens van het nootbe-
reik dat binnen het FROM/TO-bereik moet worden gewij-
zigd.
Fijninstelling van het nootbereik
Alvorens “FROM NOTE” (en eventueel “TO NOTE”) in te stel-
len kunt u bepalen hoe u de nootindicaties wilt gebruiken.
Naar gelang de gekozen optie is “FROM NOTE” namelijk niet
eens beschikbaar. Spendeer daar dus geen onnodige tijd
aan.
Zie “Fijninstelling van het nootbereik” op blz. 130 voor een
illustratie.
RESOLUTION
(1/4, 1/8, 1/8T, 1/16, 1/16T, 1/32, 1/32T, 1/64)
Met deze parameter stelt u de resolutie van de quantise-
ring in. Kies altijd de waarde van de kortste opgenomen
noot. Anders klinkt uw partij namelijk niet meer zoals u ze
had gespeeld, omdat bepaalde noten naar de foute posities
verhuizen.
STRENGTH (0%~100%)
Met deze parameter bepaalt u hoe nauwkeurig de timing
gecorrigeerd moet worden. “0%” betekent dat de RESOLU-
TION-waarde niet toegepast wordt (“0% correctie”), terwijl
“100%” alle noten naar de wiskundig juiste plaatsen ver-
schuift.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
ERASE laat toe data binnen het ingestelde bereik
(maten, tellen en clocks) van het gekozen spoor of
alle sporen te wissen. Als u DATA TYPE op “ALL” zet,
vervangt ERASE de gewiste data door aantal rusten,
zodat u achteraf over het overeenkomstige aantal
blanco maten beschikt. Als u ook de maten zelf wilt
verwijderen, moet u DELETE gebruiken (zie verderop).
TRACK (ADrums~Acc6, ALL)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen geldt.
MODE
Hiermee kiest u de mode die u wilt editen: “Major”, “minor”
of “7th”.
DIVISION
Met deze parameter kiest u de divisie die u wilt editen:
Intro 1~4, Main 1~4, Fill Dwn 1~3, Fill Up 1~3, End 1~4.
FROM
BAR (1~[laatste maat van het spoor of patroon])—
Slaat op de eerste maat die moet worden geëdit. Aan-
vankelijk komt de FROM-waarde overeen met het begin
van het of de gekozen sporen.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen verschilt naar gelang de
gekozen maatsoort.
CPT (1~119)—Slaat op de CPT-positie van het frag-
mentbegin. “CPT” staat voor “Clock Pulse Time”, de klein-
ste eenheid die de E-60/E-50 hanteert. (Elke tel van een
4/4-maat beslaat 120 CPTs.) Verander deze waarde
alleen, als de wijziging niet precies op de gekozen tel
moet beginnen.
TO
Aanvankelijk wordt de TO-positie op het laatste “event” van
het gekozen spoor (of het langste spoor, wanneer u “ALL”
kiest) gezet.
BAR (1~[laatste maat van het spoor of patroon])—
Kies hier de laatste maat die moet veranderen.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen verschilt naar gelang de
gekozen maatsoort.
CPT (1~119)—Vertegenwoordigt de laatste clock die
door de editoperatie wordt beïnvloedt. Verander deze
waarde alleen, als de wijziging niet precies op de geko-
zen tel moet eindigen.
Opgelet: Als u maar één event (of boodschap) wilt wijzigen,
werkt u het best met de “STYLE MICRO EDIT”-pagina
(blz. 170).
[EQUAL] Alleen de gekozen noot (nootnaam/-num-
mer) verandert. (De noot kan via het TO NOTE-
veld worden ingesteld.)
[UNEQUAL] Alle noten behalve de gekozen noot verande-
ren. (De noot kan via het TO NOTE-veld wor-
den ingesteld.)
[HIGHER] Alleen de noten boven de gekozen noot ver-
anderen. (De noot kan via het THAN NOTE-
veld worden ingesteld.)
[LOWER] Alleen de noten onder de gekozen noot veran-
deren. (De noot kan via het THAN NOTE-veld
worden ingesteld.)
[INSIDE] Alleen de noten tussen FROM NOTE en TO
NOTE veranderen.
[OUTSIDE] Alleen de noten onder FROM NOTE en boven
TO NOTE veranderen.
ERASE
Style Track Edit-functies
E-60/E-50 Music Workstation
r
165
DATA TYPE
Hiermee kiest u de data die u wilt editen.
FROM NOTE (0 C-~127 G9)
Deze parameter is alleen beschikbaar, wanneer DATA TYPE
(zie hierboven) op “Note” staat. Hiermee kiest u de noot (of
de ondergrens van het nootbereik) dat binnen het FROM/
TO-bereik moet worden gewijzigd.
Hij is niet beschikbaar, wanneer u EQUAL, UNEQUAL,
HIGHER of LOWER kiest. Zie ook “Fijninstelling van het
nootbereik” op blz. 164.
TO NOTE (0 C-~127 G9)
Met deze parameter kiest u de bovengrens van het nootbe-
reik dat binnen het FROM/TO-bereik moet worden gewij-
zigd.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en
de data te editen.
In tegenstelling tot de ERASE-functie verwijdert
DELETE niet alleen de data, maar ook de maten, tellen
en/of CPT-eenheden, zodat de data achter de TO-
positie verder naar het begin van het of de sporen
verhuizen. Het te wissen datatype kunt u niet zelf
kiezen.
TRACK (ADrums~Acc6, ALL)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Kies “ALL” om
alle sporen te wijzigen.
MODE
Hiermee kiest u de mode die u wilt editen: “Major”, “minor”
of “7th”.
DIVISION
Met deze parameter kiest u de divisie die u wilt editen:
Intro 1~4, Main 1~4, Fill Dwn 1~3, Fill Up 1~3, End 1~4.
FROM/TO
FROM slaat op de positie waar de editoperatie moet begin-
nen. De positie stelt u in als Bar-Beat-CPT-waarden. TO
geeft de plaats aan waar de editoperatie moet eindigen
(Bar-Beat-CPT). Zie blz. 163 voor meer details.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
Op blz. 158 wordt deze functie stap voor stap voor-
gesteld. Met deze functie kunt u tevens sporen van
andere Styles kopiëren.
ALL: Alle hierna vernoemde parameters.
Note: Alleen nootcommando’s.
Modulat: CC01-commando’s die in de regel voor vibrato
worden gebruikt (d.w.z. het werken met de
BENDER/MODULATION-hendel).
PanPot: CC10-commando’s voor het bepalen van de
stereopositie.
Express: Tijdelijke volumewijzigingen (CC11). Deze
parameter kunt u ook op de “MIXER”-pagina
instellen (zie blz. 161).
Reverb: Galmaandeel (d.w.z. hoe sterk de gekozen par-
tij door het galmeffect moet worden bewerkt).
Deze parameter kunt u ook op de “MIXER”-
pagina instellen (zie blz. 161).
Chorus: Chorusaandeel (d.w.z. hoe sterk de gekozen
partij door het choruseffect moet worden
bewerkt). Deze parameter kunt u ook op de
“MIXER”-pagina instellen (zie blz. 161).
Prog. C.: Programmakeuze-commando’s voor het kie-
zen van klanken en Drum Sets. Opgelet: als u
programmakeuze-commando’s wist, verdwij-
nen ook de bijbehorende CC00- en CC32-
boodschappen (bankkeuze).
P.Bender: Pitchbend-data (d.w.z. het gebruik van de
BENDER/MODULATION-hendel).
NRPN Dr: Toonhoogtewijzigingen van bepaalde drumin-
strumenten. Zie blz. 161.
DELETE
COPY
Styles programmeren (Style Composer)
166
r
E-60/E-50 Music Workstation
Met INSERT kunt u ruimte invoegen en de data ach-
ter de FROM-positie verder naar het einde van het
spoor verschuiven (dit is precies het tegenoverge-
stelde van DELETE). Die lege maten kunt u dan “vul-
len” door gebruik te maken van de COPY-functie of
door nieuwe fragmenten op te nemen.
Opgelet: Voor deze functie is er geen TO-indicatie. U kunt
echter met “FOR” het aantal in te voegen maten instellen.
TRACK (ADrums~Acc6, ALL)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen geldt.
MODE
Hiermee kiest u de mode die u wilt editen: “Major”, “minor”
of “7th”.
DIVISION
Met deze parameter kiest u de divisie die u wilt editen:
Intro 1~4, Main 1~4, Fill Dwn 1~3, Fill Up 1~3, End 1~4.
FROM
BAR (1~[laatste maat van het spoor of patroon])—
Slaat op de eerste maat die moet worden geëdit. Aan-
vankelijk komt de FROM-waarde overeen met het begin
van het of de gekozen sporen.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen verschilt naar gelang de
gekozen maatsoort.
CPT (1~119)—Slaat op de CPT-positie van het frag-
mentbegin. “CPT” staat voor “Clock Pulse Time”, de klein-
ste eenheid die de E-60/E-50 hanteert. (Elke tel van een
4/4-maat beslaat 120 CPTs.) Verander deze waarde
alleen, als de wijziging niet precies op de gekozen tel
moet beginnen.
FOR
Hier bepaalt u hoeveel maten, tellen en CPTs er moeten
worden ingevoegd.
BAR, BEAT, CPT—Zie hierboven.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en het
gevraagde aantal maten, tellen en clocks in te voegen.
Met deze functie kunt u de noten van het gekozen
spoor transponeren (alle andere datatypen kunt u
uiteraard niet transponeren).
TRACK (ADrums~Acc6, ALL)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen geldt.
In combinatie met “FROM NOTE” en “TO NOTE” (zie ver-
derop) is TRANSPOSE zelfs zinvol voor het AccDrums-spoor.
Dan kunt u namelijk bv. een andere snare- en/of basdrum-
klank kiezen.
MODE
Hiermee kiest u de mode die u wilt editen: “Major”, “minor”
of “7th”.
DIVISION
Met deze parameter kiest u de divisie die u wilt editen:
Intro 1~4, Main 1~4, Fill Dwn 1~3, Fill Up 1~3, End 1~4.
VALUE (–127~127)
Hier kunt u het transpositie-interval in stappen van halve
tonen instellen. Kies bv. “2” om een patroon van “C” naar
“D” te transponeren.
Opgelet: Wees voorzichtig met het transponeren van volle-
dige AccDrums-sporen, omdat de transpositie van alle noten
dramatische gevolgen kan hebben.
FROM NOTE (0 C-~127 G9)
Met deze parameter kiest u de noot (of de ondergrens van
het nootbereik) dat binnen het FROM/TO-bereik moet wor-
den gewijzigd.
Hij is niet beschikbaar, wanneer u EQUAL, UNEQUAL,
HIGHER of LOWER kiest. Zie ook “Fijninstelling van het
nootbereik” op blz. 164.
TO NOTE (0 C-~127 G9)
Met deze parameter kiest u de bovengrens van het nootbe-
reik dat binnen het FROM/TO-bereik moet worden gewij-
zigd.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
INSERT TRANSPOSE
Style Track Edit-functies
E-60/E-50 Music Workstation
r
167
Met de CHANGE VELO-functie kunt u de dynamiek
(“aanslagwaarden”) van een spoor of fragment wijzi-
gen. Zie blz. 135 voor meer details. U kunt alleen
nootevents wijzigen.
TRACK (ADrums~Acc6, ALL)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen geldt.
MODE
Hiermee kiest u de mode die u wilt editen: “Major”, “minor”
of “7th”.
DIVISION
Met deze parameter kiest u de divisie die u wilt editen:
Intro 1~4, Main 1~4, Fill Dwn 1~3, Fill Up 1~3, End 1~4.
FROM/TO
FROM slaat op de positie waar de editoperatie moet begin-
nen. De positie stelt u in als Bar-Beat-CPT-waarden. TO
geeft de plaats aan waar de editoperatie moet eindigen
(Bar-Beat-CPT). Zie blz. 163 voor meer details.
BIAS (–99~99)
Met de BIAS-parameter bepaalt hoe sterk de aanslagwaar-
den veranderen. Kies een positieve waarde om de aanslag
op te voeren (die waarde wordt bij de aanslagwaarden van
alle betrokken noten opgeteld); met een negatieve waarde
vermindert u de aanslag (die waarde wordt afgetrokken).
Kies “0”, als u liever met de MAGNIFY-parameter (zie hier-
boven) werkt.
Opgelet: Zelfs met de hoogste of laagste waarde (VALUE) kunt
u niet onder “1” of “127” gaan. De waarde “0” kan niet worden
ingesteld, omdat hij het einde van een noot aangeeft (noot
uit). “127” daarentegen is de hoogste aanslagwaarde, die de
MIDI-standaard ondersteunt. Als u dus een hoge positieve
waarde kiest, zouden alle noten plots “127” kunnen hanteren.
MAGNIFY (0~200%)
Deze parameter werkt zoals een “Compander”-effect (d.w.z.
een dynamiekprocessor, die tegelijk als compressor en
expander fungeert), maar hij geldt wel voor MIDI-data:
door een waarde groter dan “100%” te kiezen vergroot u
het verschil tussen grote en kleine aanslagwaarden binnen
het gekozen bereik. Waarden onder “64” worden dan ver-
minderd, terwijl waarden boven “64” worden opgevoerd.
Dit zorgt ervoor dat het verschil tussen pianissimo en for-
tissimo nog sterker opvalt.
MAGNIFY-waarden kleiner dan “100%” leveren het tegen-
overgestelde resultaat op: ze verschuiven alle aanslagwaar-
den naar het denkbeeldige midden van “64” en vlakken
zodoende dynamiekverschillen af.
FROM NOTE/TO NOTE (0 C-~127 G9)
FROM NOTE slaat op de ondergrens van het bereik dat u
wilt wijzigen. TO NOTE vertegenwoordigt de bovengrens.
Zie ook “Fijninstelling van het nootbereik” op blz. 164.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
Met deze functie kunt u de duur van de noten binnen
het gekozen tijds- (FROM/TO) en notenbestek (FROM/
TO NOTE) wijzigen. Zie ook blz. 136.
TRACK (ADrums~Acc6, ALL)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen geldt.
MODE
Hiermee kiest u de mode die u wilt editen: “Major”, “minor”
of “7th”.
DIVISION
Met deze parameter kiest u de divisie die u wilt editen:
Intro 1~4, Main 1~4, Fill Dwn 1~3, Fill Up 1~3, End 1~4.
BIAS (CPT) (–1920~1920)
Met deze parameter bepaalt u in welke mate de duur
(“Gate Time”) van de gekozen noten moet veranderen. De
kortste GATE TIME-waarde is “1” (die bv. voor alle drumno-
ten gebruikt wordt), zodat zelfs het kiezen van “–1000”
voor noten met een GATE TIME-waarde van “1” geen ver-
andering meer teweeg brengt. CHANGE GATE TIME laat
echter niet toe noten te wissen.
MAGNIFY (0~200%)
Gebruik deze parameter i.p.v. BIAS om de GATE TIME-waar-
den binnen het gekozen bereik proportioneel te wijzigen.
Met waarden onder “100%” vermindert u de duur, terwijl
waarden boven “100%” de noten verlengen. Kies “100%”,
als u liever met de BIAS (CPT)-parameter (zie hierboven)
werkt.
FROM NOTE/TO NOTE (0 C-~127 G9)
FROM NOTE slaat op de ondergrens van het bereik dat u
wilt wijzigen. TO NOTE vertegenwoordigt de bovengrens.
Zie ook “Fijninstelling van het nootbereik” op blz. 164.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
CHANGE VELO
CHANGE GATE TIME
Styles programmeren (Style Composer)
168
r
E-60/E-50 Music Workstation
Met deze functie kunt u snel bepaalde instellingen
wijzigen. De wijzigingen gelden telkens voor com-
plete sporen (u kunt GLOBAL CHANGE dus niet voor
enkele maten gebruiken). De vier parameters van de
Style-sporen (EXPRESS, REVERB, PANPOT en CHO-
RUS) kunt u globaal wijzigen, als u plots merkt dat
het betreffende effect te sterk of net onvoldoende
opvalt.
Tevens kunt u hiervan gebruik maken om te zorgen
dat ook “oudere” Styles de nieuwe klanken van de
E-60/E-50 gebruiken.
TRACK (ADrums~Acc6, ALL)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen geldt.
MODE
Hiermee kiest u de mode die u wilt editen: “Major”, “minor”,
“7th” of “ALL”.
DIVISION
Met deze parameter kiest u de divisie die u wilt editen:
Intro 1~4, Main 1~4, Fill Dwn 1~3, Fill Up 1~3, End 1~4
ALL.
INIT VALUE
Druk op dit veld om alle waarden van deze pagina weer op
de fabrieksinstellingen te zetten om opnieuw te kunnen
beginnen.
Op deze pagina kunt u twee soorten wijzigingen uitvoeren:
FROM/TO en INC/DEC.
FROM/TO
Stel in de FROM-kolom de oorspronkelijke waarde in (d.w.z.
de waarde, die momenteel door het of de gekozen sporen
wordt gehanteerd). Kies voor TO de waarde die de plaats
van de FROM-waarde moet innemen. Dit zijn zogeheten
“absolute” wijzigingen: in plaats van iets bij de waarden op
te tellen of ervan af te trekken vervangt u ze door andere
waarden. Dit systeem is alleen beschikbaar voor com-
mando’s waarmee u klanken of klankbanken kiest, te
weten:
CC00 (---, 0~127, ALL)—Dit controlecommando is het
zgn. “MSB”-bankkeuzecommando. Hiermee kunt u de
“Capital”-klank (waarde “0”) van een adres kiezen, als u
geen variatie wilt gebruiken. U kunt er echter ook een
ander variatieniveau mee kiezen. Kies “---”, als de hui-
dige instelling niet mag veranderen.
CC32 (---, 0~127, ALL)—Dit controlecommando is het
zgn. “LSB”-bankkeuzecommando. Kies “---”, als de hui-
dige instelling niet mag veranderen.
PC (1~128)—Met deze parameter kunt u het adres,
d.w.z. het programmanummer, van de klanken wijzigen
(bv. van “1” naar “2”).
INC/DEC
Dit zijn zgn. “relatieve” parameters: de positieve of nega-
tieve waarde, die u hier instelt, wordt bij de oorspronkelijke
waarden van het gekozen spoor opgeteld of ervan afge-
trokken. Via deze velden kunt u de bestaande waarden van
het volledige spoor opvoeren of verminderen.
Expression, Panpot Reverb, Chorus (–127~127)—Met
deze parameters kunt u de huidige instelling van de
expressiewaarden, de stereopositie, het galm- en het
chorusaandeel verhogen (+) of verminderen (–). Dat kan
van pas komen, als de tijdens de opname doorgevoerde
instellingen te sterk of onvoldoende opvallen.
Alteration Mode (Nearest, Degree, ---)—Dit comman-
dotype is alleen voor melodische Style-sporen beschik-
baar (dus niet voor ADrums- of ABass-sporen). Style-
sporen, die u pas opgenomen hebt, bevatten ze nog niet.
Hiermee kunt u een beroep doen op een revolutionair
systeem voor het aanpassen van de opgenomen noten
aan een natuurlijker gedrag (wat sommigen “voicing”
noemen). Er zijn er twee opties:
Degree: Deze instelling vertegenwoordigt het “oude”
systeem voor de realtime-conversie van de Style-noten
tijdens de weergave. Omdat ze op de grondnoten van de
akkoorden berust, die u tijdens de Arranger-weergave
speelt, springen bepaalde partijen vaak onnatuurlijk
heen en weer.
Nearest: Vertegenwoordigt een nieuw en veel muzikaler
systeem voor realtime-wijzigingen van de opgenomen
Style-noten tijdens de Arranger-weergave. Zie blz. 172
voor een verklaring van dit concept.
Kies “---”, als het gekozen patroon deze instelling moet
negeren.
Opgelet: Deze parameter is niet beschikbaar voor: ADrums-
en ABass-sporen, Intro3- & 4- en End3- & 4-patronen.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
Met SHIFT CLOCK kunt u de noten van het FROM/TO-
bereik verschuiven. Zie ook blz. 138.
TRACK (ADrums~Acc6, ALL)
Hiermee kiest u het spoor dat u wilt editen. Hier kunt u ook
“ALL” kiezen, wat dan betekent dat de operatie voor alle
sporen geldt.
MODE
Hiermee kiest u de mode die u wilt editen: “Major”, “minor”
of “7th”.
GLOBAL CHANGE
SHIFT CLOCK
Style Track Edit-functies
E-60/E-50 Music Workstation
r
169
DIVISION
Met deze parameter kiest u de divisie die u wilt editen:
Intro 1~4, Main 1~4, Fill Dwn 1~3, Fill Up 1~3, End 1~4.
DATA TYPE
Hiermee kiest u de data die u wilt editen. Zie ook het over-
zicht op blz. 165.
VALUE (–1920~1920)
Met deze parameter bepaalt in welke mate de noten moe-
ten worden verschoven. Deze waarde slaat op CPT-eenhe-
den (één CPT= 1/120 q).
Opgelet: Noten op de eerste tel van de eerste maat kunt u niet
verder naar links schuiven, omdat ze dan in maat “0” zouden
belanden, die echter niet bestaat.
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
Met de TRACK LENGTH-functie kunt u de lengte
(aantal maten, tellen en clocks) van een patroon na
de opname wijzigen. Data, die buiten het bereik lig-
gen dat achteraf overblijft, worden gewist.
De verschillende velden beelden de momenteel
gehanteerde instellingen af. Natuurlijk hoeft u alleen
de instellingen van de mode te wijzigen die moet ver-
anderen. Het witte gebied in het venster toont de
huidige lengtewaarden van het geselecteerde spoor
(TRACK; in ons voorbeeld is dat “ADrums”) en de DIVI-
SION (“Main4”). De drie kolommen (“MAJOR”,
“MINOR”, “7TH”) vertegenwoordigen de modes. Voor
Fill-Ins zijn er maar drie regels (1~3).
Opgelet: Sla uw Style op alvorens het volgende te doen,
omdat u een eenmaal doorgevoerde wijziging niet kunt terug-
draaien (zie blz. 157).
TRACK (ADrums~Acc6, ALL)
Kies hier het spoor wiens lengte u wilt wijzigen.
DIVISION
Met deze parameter kiest u de divisie die u wilt editen:
Intro 1~4, Main 1~4, Fill Dwn 1~3, Fill Up 1~3, End 1~4.
LENGTH
BAR—Druk op dit veld en stel met het [DATA÷ENTRY]-
wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de lengte van het geko-
zen patroon in stappen van één maat in. U kunt een
bestaand spoor tevens langer maken door een BAR-
waarde te kiezen, die zich achter de laatste noten
bevindt.
Opgelet: Om de BAR-lengte van alle drie de modes te wijzi-
gen moet u alle drie BAR-velden “inschakelen”.
BEAT (1~[aantal tellen per maat])—Hiermee kiest u de
maatpositie. Het aantal tellen verschilt naar gelang de
gekozen maatsoort.
Opgelet: Om de BEAT-lengte van alle drie de modes te wij-
zigen moet u alle drie BEAT-velden “inschakelen” en een
waarde instellen.
CPT—Met dit veld kunt u de gewenste lengte heel nauw-
keurig instellen. In de meeste gevallen werkt u waar-
schijnlijk met veelvouden van q-noten (d.w.z. 120CPT),
omdat “120CPT” één tel van een X/4-maat vertegen-
woordigt (1/4, 2/4, 3/4, 4/4 enz.).
Opgelet: Om de CPT-lengte van alle drie de modes te wijzi-
gen moet u alle drie CPT-velden “inschakelen” en een
waarde instellen.
MODE
Met deze knopicoontjes kiest u de modes die de nieuwe
lengte moeten hanteren. U kunt ook twee of zelfs alle drie
de knopicoontjes inschakelen.
Opgelet: Als u TRACK op “ALL” zet, worden automatisch alle
drie modes gekozen (wat u niet kunt veranderen).
EXECUTE
Druk op dit veld om uw instellingen te bevestigen en de
data te editen.
Op de “TIME SIGNAT”-pagina kunt u de maatsoort
van de patronen controleren en wijzigen. De modes
(majeur, mineur, septiem) van een patroon moeten
altijd dezelfde maatsoort hanteren. Daarom kunt u ze
niet apart instellen.
Met deze parameter stelt u de maatsoort van het
gekozen patroon (DIVISION, zie verderop) in. Voor
MAIN, INTRO en ENDING zijn er telkens vier variaties,
wat meteen verklaart waarom u hier vier TIME SIGN-
waarden kunt instellen (voor de VARIATION [1]~[4]-
knopicoontjes). Als u DIVISION op “Fill Up” of “Fill
Dwn” zet, worden maar drie TIME SIGN-knopicoon-
tjes afgebeeld.
De vaakst gehanteerde maatsoorten zijn: 2/4, 3/4, 4/
4, 6/8 en 12/8. Andere waarden (bv. 7/4, 13/8 enz.)
zijn echter eveneens mogelijk.
Opgelet: Als u de maatsoort van een al opgenomen patroon
wijzigt, worden diens noten anders gerangschikt, wat ertoe
kan leiden dat de laatste maat onvolledig is. Er worden echter
geen data gewist.
DIVISION
Met deze parameter kiest u de divisie die u wilt editen:
Intro, Main, Fill Dwn, Fill Up, End.
TRACK LENGTH
TIME SIGNAT
Styles programmeren (Style Composer)
170
r
E-60/E-50 Music Workstation
VARIATION
Kies met deze knopicoontjes het patroon dat u wilt wijzi-
gen. Als u DIVISION op “Fill Up” of “Fill Dwn” zet, zijn er
maar drie knopicoontjes. Indien nodig, kunt u ook verschil-
lende of zelfs alle knopicoontjes inschakelen. (Maar u kunt
ze niet alle vier/drie uitschakelen.)
EXECUTE
Druk op dit veld om de nieuwe maatsoort te bevestigen en
de gekozen patronen te wijzigen.
Editen van Style-events (Style
Micro Edit)
Kies deze mode om kleine details van een eigenlijk al
geslaagde Style te corrigeren.
In deze sectie gebruiken we het woord “event” voor alle
beschikbare commando’s. Een event is dus een com-
mando (of instructie) voor de Arranger.
U kunt telkens maar één spoor bekijken en editen. Con-
troleer dus de TRACK-instelling alvorens de events op
deze pagina te wijzigen.
(1) Kies, indien nodig, een (andere) Style.
Dat hoeft u niet te doen, als u de Style wilt editen, die
u net opgenomen of afgespeeld hebt. Zie “Music
Styles kiezen” op blz. 25 en “Style Finder: snel zoeken
van Styles” op blz. 73 voor het laden van een nieuwe
Style.
(2) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(3) Druk op het [STYLE¥COMPOSER]-veld.
(4) Druk op het [MICRO¥EDIT]-veld.
Het display verandert in:
(5) Druk op het [TRACK]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen het
spoor dat u wilt editen.
(6) Druk op het [MODE]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de
mode die wilt editen (Major, minor, 7th).
(7) Druk op het [DIVISION]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de
divisie die u wilt editen (MAIN 1~4, Fill Up 1~3, Fill
Dwn 1~3, Intro 1~4, Ending 1~4).
Algemene opmerkingen over STYLE MICRO EDIT
Grafische weergave van uw data (‘piano roll’)
Als u graag weet waar de data zich bevinden en hoe
ze verdeeld zijn, moet u op het -veld drukken.
Het display verandert dan in:
Afgezien van een (misschien) duidelijkere weergave
van de data op het gekozen spoor zijn alle functies
dezelfde als voor de standaardweergave. Druk nog
eens op om opnieuw meer waarden te zien.
Overloop met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [ß][†]-
knoppen de beschikbare events.
Positie-indicaties
Sequencers registreren alleen “events” wier posities
en afstanden duidelijk maken wanneer de noten
weerklinken, wanneer het geluid verandert e.d. (d.w.z
hun “sequens”).
Elk event wordt op een welbepaald moment uitge-
voerd, wat meteen verklaart waarom ze allemaal een
positie-indicatie hebben (bv. “1-01-119”). Het eerste
getal slaat op de maat, het tweede op een tel van die
maat en het derde op een clock (CPT) tussen de hui-
dige tel en de volgende. Elke tel van een 4/4-maat
komt overeen met 120 clocks.
MENU
Editen van Style-events (Style Micro Edit)
E-60/E-50 Music Workstation
r
171
Beluisteren van nootcommando’s
De Style Composer kan de gekozen nootevents afspe-
len. Dit zou u in staat moeten stellen om uit te maken
of u wel degelijk het juiste event gekozen hebt. Scha-
kel het speakericoontje ( ) in en breng de cursor
naar een nootevent om die noot te horen.
VIEW
Druk op dit knopicoontje, als de eventlijst zo lang
geworden is dat u het benodigde event niet meer
vindt. Het volgende popupvenster verschijnt:
Schakel de knopicoontjes van de events in, die u wilt
zien (de betreffende knoppen moeten oplichten).
De benamingen van de meeste opties spreken waar-
schijnlijk voor zich, dus gaan we ze niet meer bespre-
ken. Ziehier echter een opmerking:
[PROGRAM¥CHANGE] houdt ook de bankkeuze-com-
mando’s (CC00 en CC32) in, die eveneens voor het
kiezen van klanken worden gehanteerd. Zie blz. 172
voor het [ALTERATION¥MODE]-commando.
Druk op [ALL] om alle knopicoontjes te activeren c.q.
op [NONE] om ze allemaal uit te schakelen. In het
tweede geval bevat de STYLE MICRO EDIT-lijst alleen
nog de “End of Data”-boodschap.
Druk op [CLOSE] om het popupvenster te sluiten zon-
der uw wijzigingen over te nemen.
Algemene werkwijze
Om de al op een spoor aanwezige informatie te wijzi-
gen moet u als volgt tewerk gaan:
(1) Kies TRACK, MODE en DIVISION door op de betref-
fende velden te drukken en werk met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen.
(2) Druk op het witte veld (de eventlijst) om met de
bedieningsorganen van de DATA ENTRY-sectie
events te kunnen kiezen.
(3) Gebruik de [ß][†]-knoppen of het [DATA÷ENTRY]-
wiel voor het kiezen van de te wijzigen parameter.
De naam van de gekozen parameter verschijnt
rechtsboven in het display.
(4) Druk op de DATA ENTRY [®]-knop om de (eerste)
waarde te kiezen.
(5) Wijzig de waarde:
Draai aan het [DATA÷ENTRY]-wiel. –OF–
Stel de waarde met de [DEC]/[INC]-knoppen in. –OF–
Druk op het [DATA÷ENTRY]-wiel en stel de waarde via
het displayklaviertje in.
Om met het displayklaviertje te werken moet u het
volgende doen:
Druk op de cijferknopicoontjes om de gewenste
waarde in te voeren. (Met [Delete] kunt u het laatst
ingestelde cijfer weer wissen.)
Druk op het [+10%]- of [–10%]-veld om de gekozen
waarde met 10% te verhogen of te verlagen.
Druk op [ENTER] om de waarde te bevestigen.
–OF–
Druk op [CLOSE] om het displayklaviertje te sluiten
zonder de waarde te wijzigen.
(6) Druk op de DATA ENTRY [®]-knop om de volgende
waarde te kiezen en eveneens te wijzigen.
(7) Als u klaar bent, drukt u op het [Back]-veld om
terug te gaan naar de “STYLE COMPOSER”-pagina.
Sla uw Style vervolgens op.
De parameters, die u kunt editen, zijn:
Noot- en aanslagwaarden—Deze boodschappen wor-
den altijd als één geheel verzonden. De eerste waarde
(“Note Number 127 G9”) slaat op de noot zelf en de
tweede (“On Velocity 127”) op de aanslagwaarde (dyna-
miek).
De “MICRO EDIT”-pagina voegt daar nog een derde
waarde aan toe. Die vertegenwoordigt de duur van de
betreffende noot. Misschien herinnert u zich die waarde
van het TRACK EDIT-niveau waar hij “Gate Time” heet.
Styles programmeren (Style Composer)
172
r
E-60/E-50 Music Workstation
Control Change—Deze commando’s voegen in de regel
iets toe aan de afgespeelde noten, bv. modulatie, een
andere volume-instelling, een nieuwe stereopositie… De
E-60/E-50 herkent alle controlecommando’s die de
Arranger hanteert (CC01, 10, 11, 91, 93) en beeldt hun
“officiële” benaming af.
Opgelet: CC64-events (Hold), die tijdens het intrappen van
een op de HOLD FOOTSWITCH-connector aangesloten voet-
schakelaar ontstaan, worden al tijdens de opname naar
overeenkomstige GATE TIME-waarden geconverteerd. Indien
nodig, moet u dus de duur van de betreffende noten wijzi-
gen.
Program Change—Met deze boodschappen kunt u klan-
ken van de momenteel actieve bank selecteren. Omdat er
maar 128 mogelijkheden zijn, worden deze commando’s
in de regel voorafgegaan door de controlecommando’s
CC00 en CC32. Dat verklaart meteen waarom de E-60/
E-50 ze tijdens het werken met CREATE EVENT alle drie
invoegt.
Opgelet: De CC00-waarde van een ADrums-spoor kunt u
niet wijzigen.
Pitch Bend—Deze boodschappen dienen voor tijdelijke
toonhoogtewijzigingen van de op dat moment weerklin-
kende noten. Pitchbend-commando’s kunnen positief
(hoger) of negatief (lager) zijn. Instelbereik: –128~128.
Alteration Mode—Dit is een nieuw event waarmee u
kunt instellen hoe de noten van een Style-spoor tijdens
de Arranger-weergave worden gebruikt. Zie ook ver-
derop.
Opgelet: Deze parameter is niet beschikbaar voor ADrums-
sporen.
NRPN Dr—Dit NRPN-commando is alleen voor ADrums-
sporen beschikbaar. Hiermee voegt u CC99 met de
waarde “24”, CC98= “37” en CC06= “64” in. Terwijl u de
CC99-waarde niet kunt wijzigen, kunt u voor CC98 de
volgende waarden instellen: 37, 38, 40, 41, 52, 56, 57 of
65 (dit zijn de nootnummers van de drumklanken wier
toonhoogte u kunt wijzigen). De CC06-waarde (die voor
het wijzigen van de toonhoogte wordt gebruikt) kan op
0~127 worden gezet. “64” betekent dat de toonhoogte
niet verandert.
Editen van events
Editen van pitchbend-commando’s
Pitchbend-commando’s kunnen positief of negatief
zijn (het instelbereik luidt –128~128). De waarde “0”
betekent dat de toonhoogte van de momenteel
gespeelde noten niet verandert.
Als een pitchbend-event later niet terug op “0” wordt
gezet, klinken de navolgende noten vals, terwijl u dat
misschien al lang niet meer wilt.
Editen van controlecommando’s
Voor deze commando’s (CC) kunt u de gewenste
waarde (0~127) kiezen, wanneer u het betreffende
effect nodig hebt maar u moet ze later wel weer op
“0” zetten om onaangename verrassingen te voorko-
men.
Een woordje over “Note”-commando’s
We hadden het er al over dat nootcommando’s een
nootnummer, een aanslag- en een duurwaarde (Gate
Time) inhouden.
Het instelbereik voor nootnummers luidt “0 (C–)”~
“127 (G9)”. Aanslagwaarden kunnen tussen “1” (bij-
zonder zacht) en “127” worden ingesteld. De waarde
“0” kunt u niet instellen, omdat u de noot daarmee
zou uitschakelen.
Na het kiezen van de “Gate Time”-parameter kunt u
op het [DATA÷ENTRY]-wiel drukken om het volgende
popupvenster op te roepen:
Hier kunt u de gewenste duur hetzij als CPT-waarde
instellen (q= 120CPT), hetzij een nootsymbool kiezen
om niet lang te hoeven rekenen. Gebruik het display-
klaviertje om de gewenste duur in te stellen. Drum-
partijen hanteren in de regel de “Gate Time”-waarde
“1” voor alle noten. Het heeft dus geen zin hiervoor
de waarde “20” in te stellen, omdat zoiets geen hoor-
baar effect heeft. Noten kunnen maximaal 99.999
clocks lang zijn (wat toch nog ±208 maten vertegen-
woordigt).
Dit commandotype is alleen voor melodische Style-
sporen beschikbaar (dus niet voor ADrums- of ABass-
sporen) en moet handmatig (via CREATE EVENT) wor-
den ingevoerd. Style-sporen, die u pas opgenomen
hebt, bevatten ze nog niet.
Hiermee kunt u een beroep doen op een revolutionair
systeem voor het aanpassen van de opgenomen
noten aan een natuurlijker gedrag (wat sommigen
“voicing” noemen). Er zijn er twee opties:
Degree—Deze instelling vertegenwoordigt het “oude”
systeem voor de realtime-conversie van de Style-noten
tijdens de weergave. Omdat ze op de grondnoten van de
akkoorden berust, die u tijdens de Arranger-weergave
speelt, springen bepaalde partijen vaak onnatuurlijk
heen en weer.
Nearest—Vertegenwoordigt een nieuw en veel muzika-
ler systeem voor realtime-wijzigingen van de opgeno-
men Style-noten tijdens de Arranger-weergave. Laten
we eerst even een afbeelding bekijken:
Een woordje over “Alteration Mode”-commando’s
Opgenomen strijkerspartij
In het akkoord-herkenningsgebied gespeelde akkoorden.
Resultaat met Degree
Resultaat met Nearest
Editen van Style-events (Style Micro Edit)
E-60/E-50 Music Workstation
r
173
Dit nieuwe systeem heet “Adaptive Chord Voicing”. De
noten van de melodische Style-sporen worden met de in
het akkoord-herkenningsgebied gespeelde akkoorden ver-
geleken. Als het volgende akkoord een noot bevat, die de
gekozen partij al speelt (omwille van het eerder gespeelde
akkoord), dan wordt die noot aangehouden.
Als het nieuwe akkoord die noot niet bevat, hanteert de
betreffende Style-partij de dichtstbijzijnde (“Nearest”) noot.
In het voorbeeld hierboven ligt de “G” dichter bij de door de
strijkers gespeelde “A” dan de “C”. Dit zorgt voor een muzi-
kalere weergave dan eender welk ander systeem dat u
momenteel kunt verkrijgen.
Zowel voor “Degree” als “Nearest” kunt u het nootbereik
(“Limit Low” en “Limit High”) van de betreffende partij
instellen. Noten, die tijdens de Arranger-weergave buiten
dit bereik zouden vallen, worden automatisch naar waar-
den binnen het hier gekozen bereik getransponeerd. In
plaats van twee nootwaarden te specifiëren kunt u ook
“Std” kiezen, wat dan betekent dat de E-60/E-50 zelf beslist
wanneer bijzonder hoge (of lage) noten één of verschil-
lende octaven lager (of hoger) moeten worden getranspo-
neerd.
Andere editoperaties
De velden in de rechter helft van de “STYLE MICRO
EDIT”-pagina laten toe het aantal events van het geko-
zen spoor te herleiden of uit te breiden.
CREATE EVENT
Druk op dit knopicoontje om een nieuw event voor
het gekozen spoor aan te maken. Het volgende
popupvenster verschijnt:
Als de positie, waarvoor u een nieuw event aanmaakt,
al andere events bevat, wordt het nieuwe event aan
het einde van de betreffende groep ingevoegd.
Druk op het knopicoontje van het soort event dat u
wilt aanmaken.
De betekenis van de beschikbare commandotypen zal
inmiddels duidelijk zijn. Ziehier de fabriekswaarden
van nieuw aangemaakte events:
Geef aan waar het nieuwe event moet worden inge-
voegd door op de velden [BAR], [BEAT] en [CPT] te
drukken en met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/
[INC]-knoppen voor elke eenheid de gewenste waarde
in te stellen.
Druk op het [EXECUTE]-veld om uw instellingen te
bevestigen en het nieuwe event in te voegen.
Druk op [CLOSE] om het popupvenster te sluiten zon-
der uw wijzigingen over te nemen.
Wanneer u op het [NOTE]-veld drukt, verandert het
display als volgt:
In dit popupvenster kunt u voor elke positie (zie de
velden [BAR], [BEAT] [CPT]) tot 10 noten invoeren. De
aanslagwaarden van de ingedrukte toetsen wordt
eveneens overgenomen.
Om akkoorden in te voeren: houd minstens één toets
van het gewenste akkoord ingedrukt, terwijl u de
ontbrekende akkoordnoten speelt. Met toetsen, die u
pas na het loslaten van eerder gebruikte toetsen
indrukt, wist u de tot dan toe ingevoerde “tabelno-
ten” weer.
Druk op één van de nooticoontjes om de duur van de
in de “tabel” getoonde noten in te stellen. Dit kunt u
zowel vóór als na het indrukken van de benodigde
toetsen doen.
Druk op het [EXECUTE]-veld om de instellingen te
bevestigen en de nieuwe noten toe te voegen.
Note: Note Number: 60 C4
On Velocity: 100
Gate Time: 60
Program Change: CC00 Bank Select MSB, waarde “0”
CC32 Bank Select LSB, waarde “4”
Program Change Number “1”
(De bankkeuze-commando’s worden
automatisch toegevoegd – daar
hoeft u dus niet bij stil te staan.)
Pitch Bend: “0”
Alteration Mode: Nearest
Limit Low: Std
Limit High: Std
Noten toevoegen
Styles programmeren (Style Composer)
174
r
E-60/E-50 Music Workstation
ERASE EVENT
Kies met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [ß][†]-knoppen
het event dat u wilt wissen.
Om verschillende opeenvolgende events te kiezen
moet u het [DATA÷ENTRY]-wiel ingedrukt houden,
terwijl u het naar links (opwaartse keuze) of rechts
(neerwaartse selectie) draait.
Druk op het [ERASE¥EVENT]-knopicoontje om geko-
zen event te verwijderen.
MOVE EVENT
Met deze functie kunt u één of verschillende events
verschuiven.
Opgelet: Als de positie, waar het event belandt, al andere
events bevat, wordt het verplaatste event aan het einde van de
betreffende groep ingevoegd.
Kies het event dat u wilt verplaatsen.
Opgelet: Events, die zich bij “1-01-00” bevinden, kunt u niet
verder naar links verschuiven.
Om verschillende opeenvolgende events te kiezen
moet u het [DATA÷ENTRY]-wiel ingedrukt houden,
terwijl u het naar links (opwaartse keuze) of rechts
(neerwaartse selectie) draait.
Alle zo gekozen events verschijnen op een donkere
achtergrond.
Druk op het [MOVE¥EVENT]-knopicoontje. Het vol-
gende popupvenster verschijnt:
Geef aan waar het eerste event (in chronologische
volgorde) van de gekozen groep moet terechtkomen
door op de velden [BAR], [BEAT] en [CPT] te drukken
en de waarde voor elke eenheid met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen in te
stellen.
Druk op het [EXECUTE]-veld om uw instellingen te
bevestigen en het event te verplaatsen.
Druk op [CLOSE] om het popupvenster te sluiten zon-
der uw wijzigingen over te nemen.
COPY EVENT
Met deze functie kunt u één of verschillende events
kopiëren. Met [PLACE¥EVENT] kunt u de zo gekopi-
eerde events daarna op de gewenste plaats invoegen.
Opgelet: Voor deze functie zou u de VIEW-filters kunnen
gebruiken om te voorkomen dat events worden gekozen, die
niet gekopieerd hoeven te worden. Zie “VIEW” op blz. 171.
Om verschillende opeenvolgende events te kiezen
moet u het [DATA÷ENTRY]-wiel ingedrukt houden,
terwijl u het naar links (opwaartse keuze) of rechts
(neerwaartse selectie) draait.
Alle zo gekozen events verschijnen op een donkere
achtergrond.
Druk op het [COPY¥EVENT]-knopicoontje.
Elke nieuwe keuze neemt de plaats in van eerder
gekozen events.
PLACE EVENT
Deze functie is alleen beschikbaar, als het plakbord
van de Style Composer al met COPY EVENT gekopi-
eerde events bevat.
Druk op het [PLACE¥EVENT]-knopicoontje. Het vol-
gende popupvenster verschijnt:
Geef aan waar het eerste gekopieerde event moet
worden ingevoegd door op de velden [BAR], [BEAT] en
[CPT] te drukken en met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de
[DEC]/[INC]-knoppen voor elke eenheid de gewenste
waarde in te stellen.
Druk op het [EXECUTE]-veld om uw instellingen te
bevestigen en het nieuwe event in te voegen.
Druk op [CLOSE] om het popupvenster te sluiten zon-
der uw wijzigingen over te nemen.
Opgelet: Events, die u met PLACE EVENT plakt, worden bij de
oorspronkelijk op die plaats aanwezige data gevoegd. Reeds
aanwezige events verschuiven dus niet verder naar het son-
geinde.
Werkwijze
E-60/E-50 Music Workstation
r
175
15. Disk/Media-functies
De DISK & MEDIA-functies van de E-60/E-50 laten toe
gewijzigde data en instellingen naar het interne geheu-
gen, een geheugenkaart of een diskette weg te schrij-
ven, User Program-sets en MIDI Sets op te slaan en te
laden, verschillende datadragers te formatteren en
bestanden te wissen en te kopiëren.
Als u nog steeds twijfelt of u met een diskette of een
geheugenkaart gaat werken, lees dan even het vol-
gende:
Geheugenkaarten hebben een veel grotere capaciteit
(tot 4GB) en zijn bovendien betrouwbaarder dan dis-
kettes.
U kunt weliswaar ook met 2DD- of 2HD-diskettes
werken, maar de echt krachtige functies (Song/Style/
User Program Finder, PLAY LIST-functie, automati-
sche songkoppelingen aan User Programs) zijn alleen
voor bestanden in het interne geheugen of op een
geheugenkaart beschikbaar.
De capaciteit van een 2HD-diskette is dubbel zo groot
als die van een 2DD-diskette. Gebruik dus liefst altijd
2HD-diskettes.
Werkwijze
(1) Druk op de [DISK&MEDIA]-knop.
Het display verandert in:
(2) Als u met een diskette of geheugenkaart wilt wer-
ken, moet u ze in de drive c.q. de poort schuiven.
(3) Kies de benodigde functie door op het betreffende
veld in de rechter kolom te drukken.
(4) Kies het datatype dat u wilt opslaan, laden, her-
noemen of wissen door op één van de grote velden
te drukken.
(5) Kies, op de nu verschijnende displaypagina, de
datadrager: [INTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY] of
[EXTERNAL¥MEMORY] (geheugenkaart).
(6) Doe één van de volgende dingen (indien nodig):
Voor [LOAD]-operaties moet u op het veld drukken
dat de naam van het te laden bestand bevat.
Als de naam van het benodigde bestand niet wordt
afgebeeld, moet u met [ø][˚] een andere pagina selec-
teren.
Voor [SAVE]-operaties moet u de naam van het weg
te schrijven bestand invoeren.
Voor [DELETE]-operaties moet u het te wissen
bestand kiezen.
Voor [FILE¥COPY]-operaties moet u het te kopiëren
bestand kiezen.
Zie blz. 181 voor de overige operaties.
(7) Als het nu al verschijnt, kunt u op het [EXECUTE]-
veld drukken.
(8) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
DISK &
MEDIA
In het volgende gebruiken we het woordje “datadra-
ger” voor alle drie beschikbare geheugenblokken van
de E-60/E-50 (intern geheugen, diskette en geheugen-
kaart).
EXIT
Disk/Media-functies
176
r
E-60/E-50 Music Workstation
Laden van data
Met de LOAD-functies kunt u songs, Music Styles, User
Program-sets en MIDI Sets laden. Songs en Styles kun-
nen tevens via vast toegewezen functies worden gela-
den, die elders aan bod komen (blz. 110, 73). Omdat die
pagina’s hetzelfde werken als de LOAD-functies, gaan
we die operaties hier niet nog eens bespreken.
Opgelet: Verwijder de diskette of geheugenkaart nooit, terwijl de
operatie uitgevoerd wordt. Wacht tot een bevestiging wordt
afgebeeld alvorens iets anders te doen.
Load User Program Set
Hier kunt u User Program-“Sets” laden. Op blz. 88
hadden we het er al over dat dergelijke Sets (of
“Lists”) geen registratiedata, maar uitsluitend verwij-
zingen ernaar bevatten. Onthoud goed dat een User
Program-set alleen naar User Programs kan verwij-
zen, die zich op dezelfde datadrager bevinden als de
lijst zelf. De naam van de gekozen set verschijnt naast
het mapicoontje van de “USER PROGRAM”-pagina,
die verschijnt, wanneer u op de [LIST]-knop drukt.
Alle User Programs (evenals de songs waarnaar ze
verwijzen) moeten “online” zijn. Dat verklaart
waarom het [FLOPPY]-veld hier niet beschikbaar is.
(1) Druk op de [DISK&MEDIA]-knop.
(2) Druk op het [LOAD]- en daarna op het
[USER¥PROGRAM¥SET]-veld.
(3) Kies de brondatadrager: [INTERNAL¥MEMORY] of
[EXTERNAL¥MEMORY] (geheugenkaart).
(4) Druk op het veld van de User Program-set die u
wilt laden.
Als de gewenste naam niet wordt afgebeeld, kunt u
met de scrollbalk (indien aanwezig) verder naar bene-
den gaan.
Opgelet: Een User Program-set bevat tevens alle GLOBAL-
parameters (zie het overzicht in het “Parameter Reference”-
boekje). Daarom verdient het aanbeveling de huidige instellin-
gen op te slaan alvorens een User Program-set te laden (zie
“Save User Program Set”).
(5) Druk op het [EXECUTE]-veld om de data te laden.
Load MIDI Set
Hier kunt u MIDI Set “Sets” laden, d.w.z. groepen van
8 MIDI Sets die de inhoud van de interne MIDI Set-
geheugens overschrijven.
(1) Druk op de [DISK&MEDIA]-knop.
(2) Druk op het [LOAD]- en daarna op het [MIDI¥SET]-
veld.
(3) Kies de brondatadrager: [INTERNAL¥MEMORY],
[EXTERNAL¥MEMORY] (geheugenkaart) of [FLOPPY]
(diskette).
(4) Druk op het veld van de MIDI Set-set die de beno-
digde instellingen bevat.
Als de gewenste naam niet wordt afgebeeld, kunt u
met de scrollbalk (indien aanwezig) verder naar bene-
den gaan.
Opgelet: Deze functie overschrijft alle 8 interne MIDI Set-
geheugens.
(5) Druk op het [EXECUTE]-veld om de data te laden.
Opgelet: De E-60/E-50 ondersteunt geen MIDI Sets van
andere Roland-instrumenten.
Data opslaan
Opgelet: Als u bestanden naar een diskette wegschrijft, terwijl de
capaciteit kleiner is dan de omvang van de bestanden, die u wilt
opslaan, stopt de E-60/E-50 en beeldt hij de boodschap “DISK
ERROR” af. Dat betekent niet noodzakelijk dat de diskette bescha-
digd is.
Als u de datadrager kiest, die de originele versie van het
weg te schrijven bestand bevat, verschijnt de volgende
boodschap:
Druk op het [YES]-veld om de oude versie te over-
schrijven. –OF–
Belangrijke opmerking
Data opslaan
E-60/E-50 Music Workstation
r
177
Druk op het [NO]-veld, als u die versie niet wilt over-
schrijven. U keert dan terug naar de “SAVE”-pagina.
Voer vervolgens een andere naam in (of kies een
andere datadrager).
Opgelet: Verwijder de diskette of geheugenkaart nooit, terwijl
de operatie uitgevoerd wordt. Wacht tot een bevestiging wordt
afgebeeld alvorens iets anders te doen.
Save User Program Set
Met deze functie slaat u de Set (List) op, die momen-
teel aan de USER PROGRAM-knoppen is toegewezen.
Tegelijk worden alle GLOBAL-parameters (zie het
overzicht in het “Parameter Reference”-boekje) opge-
slagen.
U kunt deze functie tevens voor het kopiëren van een
Set mét alle bijbehorende User Programs (d.w.z. de
registratiedata) naar een andere datadrager gebrui-
ken.
(1) Druk op de [DISK&MEDIA]-knop.
(2) Druk op het [SAVE]- en daarna op het
[USER¥PROGRAM¥SET]-veld.
(3) Kies de datadrager van bestemming:
[INTERNAL¥MEMORY] of [EXTERNAL¥MEMORY]
(geheugenkaart).
Opgelet: User Program-sets kunt u niet naar een diskette
wegschrijven.
(4) Voer de naam voor het bestand in.
Kies met het [ø]- of [˚]-veld de positie waarvoor u een
ander teken wilt invoeren.
Voer de gewenste naam met het alfanumerieke kla-
viertje in. Deze velden werken precies zoals de toet-
sen van een GSM. Druk verschillende keren op een
alfanumeriek knopicoontje om het gewenste teken of
cijfer te kiezen.
Met het [A/a]-veld kiest u tussen hoofd- en kleine let-
ters.
Met het [Delete]-veld kunt u het door de cursor aan-
geduide teken wissen. Houd het even ingedrukt om
alle tekens te wissen.
Druk op [Space] om een spatie (of het cijfer “0”) in te
voeren.
Als u een bepaald teken over het hoofd hebt gezien,
moet u met [ø] of [˚] de positie kiezen waar het ont-
brekende teken moet worden ingevoerd. Druk vervol-
gens op [Insert] en op het veld van het teken dat op
die plaats moet komen te staan.
Opgelet: De E-60/E-50 ondersteunt ook voor bestandsnamen
hoofd- en kleine letters. Kies dus de voor u meest geschikte
aanpak.
Opgelet: De E-60/E-50 laat weliswaar het gebruik van lange
bestandsnamen toe, maar bepaalde vensters zijn betrekkelijk
kort en tonen dus maar een deel van dergelijke namen.
Daarom raden we aan met korte namen te werken (maximaal
18 tekens).
(5) Druk op het [EXECUTE]-veld om de data op te slaan.
Opgelet: De opslag van een User Program-set kan soms meer
dan 10 minuten duren (met name, wanneer de kaart er al
enkele bevat). Dat komt, omdat de Database-informatie moet
worden aangepast voor gebruik met de User Program Finder.
Schakel de E-60/E-50 nooit uit, zolang deze operatie niet vol-
tooid is.
Save MIDI Set
Wanneer alle 8 MIDI Sets al instellingen bevatten,
hebt u er misschien nog meer nodig. U kunt dan
plaats maken voor nieuwe MIDI Sets door de oude
MIDI Sets te wissen. Wilt u deze laatste niet kwijtra-
ken, dan moet u de “oude” set eerst opslaan. Zelfs als
u niet te kampen hebt met plaatsgebrek, is het een
goed idee om een veiligheidskopie van uw MIDI Sets
te maken.
Met deze functie kunt u alle 8 MIDI Sets als één
geheel (“set”) opslaan.
(1) Druk op de [DISK&MEDIA]-knop.
(2) Druk op het [SAVE]- en daarna op het [MIDI¥SET]-
veld.
(3) Kies de datadrager van bestemming:
[INTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY] (diskette) of
[EXTERNAL¥MEMORY] (geheugenkaart).
(4) Voer de naam voor het bestand in.
Zie “Save User Program Set”.
Opgelet: De E-60/E-50 ondersteunt ook voor bestandsnamen
hoofd- en kleine letters. Kies dus de voor u meest geschikte
aanpak.
(5) Druk op het [EXECUTE]-veld om de data op te slaan.
Save Song
Hiermee schrijft u de song, die zich momenteel in het
RAM-geheugen van de E-60/E-50 bevindt, weg naar
een datadrager. Zelfs als u de song niet pas hebt
opgenomen, zijn er verschillende redenen om deze
functie te gebruiken:
om de wijzigingen, die u met de MAKEUP TOOLS- en/
of COVER-functies hebt doorgevoerd (zie blz. 102 en
volgende), te bewaren;
om de nieuw geprogrammeerde MARK JUMP-posi-
ties te bewaren (zie blz. 109);
om de song onder een andere naam of naar een
andere datadrager weg te schrijven.
Disk/Media-functies
178
r
E-60/E-50 Music Workstation
Opgelet: De SONG MAKEUP/COVER- en MARK JUMP-gege-
vens worden alleen door de E-60/E-50 gelezen en doen dus
niets op andere sequencers of SMF-players.
(1) Druk op de [DISK&MEDIA]-knop.
(2) Druk op het [SAVE]- en daarna op het [SONG]-veld.
(3) Kies de datadrager van bestemming:
[INTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY] (diskette) of
[EXTERNAL¥MEMORY] (geheugenkaart).
Kies [INTERNAL¥MEMORY] of [EXTERNAL¥MEMORY],
als u later de Song Finder-functie wilt gebruiken
(blz. 35).
(4) Voer de naam voor het bestand in.
Zie blz. 177.
Opgelet: De E-60/E-50 ondersteunt ook voor bestandsnamen
hoofd- en kleine letters. Kies dus de voor u meest geschikte
aanpak.
(5) Druk op het [EXECUTE]-veld om de data op te slaan.
Save Style
Hiermee schrijft u de Style, die zich momenteel in het
RAM-geheugen van de E-60/E-50 bevindt, weg naar
een datadrager. Zelfs als u de Style niet pas hebt
opgenomen, zijn er verschillende redenen om deze
functie te gebruiken:
om de wijzigingen, die u met de MAKEUP TOOLS- en/
of COVER-functies hebt doorgevoerd (zie blz. 102 en
volgende), te bewaren;
om de Style onder een andere naam of naar een
andere datadrager weg te schrijven.
(1) Druk op de [DISK&MEDIA]-knop.
(2) Druk op het [SAVE]- en daarna op het [SONG]-veld.
(3) Kies de datadrager van bestemming:
[INTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY] (diskette) of
[EXTERNAL¥MEMORY] (geheugenkaart).
Kies [INTERNAL¥MEMORY] of [EXTERNAL¥MEMORY],
als u later de Style Finder-functie wilt gebruiken
(blz. 73).
(4) Voer de naam voor het bestand in.
Zie blz. 177.
Opgelet: De E-60/E-50 ondersteunt ook voor bestandsnamen
hoofd- en kleine letters. Kies dus de voor u meest geschikte
aanpak.
(5) Druk op het [EXECUTE]-veld om de data op te slaan.
Rename-functies
Met de Rename-functies kunt u de gekozen User Pro-
gram-set, Style, Song of MIDI Set “set” een andere
naam geven.
Styles en songs kunt u tevens via hun Finder hernoe-
men. Aan User Program-sets en MIDI Set “sets” kunt u
echter alleen hier een andere naam geven.
WAARSCHUWING: Vaak heeft het wijzigen van een
song- of Style-naam nare gevolgen. Playlists en User
Programs (Link-functie) kunnen immers naar songbe-
standen verwijzen. Als u hier de naam wijzigt, worden
dergelijke songs niet meer gevonden en dus niet gela-
den.
Music Styles kunnen daarentegen aan CUSTOM-geheu-
gen worden toegewezen. Door hun naam te wijzigen
verbreekt u tevens de link met de CUSTOM-geheugens
die ernaar verwijzen.
Omdat de procedure voor alle bestandstypen dezelfde
is, gaan we ze maar één keer bespreken.
(1) Druk op de [DISK&MEDIA]-knop.
Het display verandert in:
(2) Als u met een diskette of geheugenkaart wilt wer-
ken, moet u ze in de drive c.q. de poort schuiven.
(3) Druk op het [RENAME]-veld.
(4) Kies het datatype waar u een andere naam aan wilt
geven door op het betreffende veld te drukken.
Het display verandert in:
Delete
E-60/E-50 Music Workstation
r
179
User Program Set- en MIDI Set-bestanden hebben
alleen een bestandsnaam, die u kunt wijzigen. Omdat
er voor dergelijke bestanden geen Finder-functies
zijn, ziet het display er iets anders uit:
(5) Kies de datadrager: [INTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY]
(diskette) of [EXTERNAL¥MEMORY] (geheugen-
kaart).
(6) Indien nodig (en mogelijk) kunt u het aantal afge-
beelde bestanden via de betreffende Finder beper-
ken.
Die functies zijn alleen voor songs en Styles beschik-
baar – en alleen, als u [INTERNAL¥MEMORY] of
[EXTERNAL¥MEMORY] kiest. Zie ook blz.34 en 73.
(7) Druk op het veld van het bestand waar u een
andere naam aan wilt geven.
Het display verandert in:
Als u de “RENAME”-pagina per ongeluk hebt geselec-
teerd, moet u op [Back] drukken. U keert dan terug
naar de eerder gekozen pagina.
(8) Druk (indien beschikbaar en noodzakelijk) op de
velden [STYLE¥NAME], [COUNTRY]/[ARTIST], [GENRE]
en [FILE¥NAME] en voer de gewenste tekens in.
Zie blz. 177 voor het invoeren van tekens.
Opgelet: De E-60/E-50 ondersteunt ook voor bestandsnamen
hoofd- en kleine letters. Kies dus de voor u meest geschikte
aanpak.
Opgelet: De E-60/E-50 laat weliswaar het gebruik van lange
bestandsnamen toe, maar bepaalde vensters zijn betrekkelijk
kort en tonen dus maar een deel van dergelijke namen.
Daarom raden we aan met korte namen te werken (maximaal
18 tekens).
(9) Druk op het [EXECUTE]-veld om de naam van het
bestand te wijzigen.
Opgelet: Verwijder de diskette of geheugenkaart nooit, terwijl
de operatie uitgevoerd wordt. Wacht tot een bevestiging wordt
afgebeeld alvorens iets anders te doen.
(10) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Delete
Met deze functies kunt u de gekozen User Program-set,
MIDI Set “set”, song of Music Style uit het interne
geheugen, van een geheugenkaart of een diskette wis-
sen.
Kijk eerst altijd of u het juiste bestandstype en het juiste
bestand gekozen hebt en druk dan pas op [EXECUTE].
Gewiste bestanden bent u definitief kwijt.
Onthoud tevens dat een MIDI Set 8 verschillende instel-
lingen bevat, zodat u veel meer zou kunnen verliezen
dan u denkt. En als u een song wist, die ook in een play-
list wordt gebruikt, verliest die lijst een stap, terwijl een
User Program, wiens Link-functie actief is, de betref-
fende song niet meer vindt.
Daar staat tegenover dat u bij het wissen van een User
Program-set alleen de lijst en de GLOBAL-instellingen
verliest de User Programs waarnaar hij verwijst blijven
echter behouden.
(1) Druk op de [DISK&MEDIA]-knop.
(2) Als u met een diskette of geheugenkaart wilt wer-
ken, moet u ze in de drive c.q. de poort schuiven.
(3) Druk op het [DELETE]-veld.
(4) Kies het datatype dat u wilt wissen door op het
betreffende veld te drukken.
Het display verandert in:
Voor User Program Set- en MIDI Set-bestanden ziet
het display er als volgt uit:
(5) Kies de datadrager: [INTERNAL¥MEMORY], [FLOPPY]
(diskette) of [EXTERNAL¥MEMORY] (geheugen-
kaart).
(6) Indien nodig (en mogelijk) kunt u het aantal afge-
beelde bestanden via de betreffende Finder beper-
ken.
Disk/Media-functies
180
r
E-60/E-50 Music Workstation
Die functies zijn alleen voor songs en Styles beschik-
baar – en alleen, als u [INTERNAL¥MEMORY] of
[EXTERNAL¥MEMORY] kiest. Zie ook blz.34 en 73.
Indien nodig, kunt u meteen verschillende songs of
Styles kiezen door erop te drukken. Die worden dan
samen gewist. Met de PAGE [√][®]-velden kunt u naar
andere pagina’s gaan.
Om alle songs of Styles van de gekozen datadrager te
wissen moet u op het [ALL¥FILES]-veld drukken.
Zodoende verwijdert u alle bestanden op alle
pagina’s.
(7) Druk op het veld van het bestand dat u wilt wissen.
(8) Druk op het [EXECUTE]-veld.
Het display verandert in:
Als u de “DELETE”-pagina per ongeluk hebt geselec-
teerd, moet u op [NO] drukken. U keert dan terug
naar de eerder gekozen pagina.
(9) Controleer nog eens of u wel degelijk het te wissen
bestand gekozen hebt (als dit mogelijk is) en druk
dan pas op [YES] om het te wissen.
Druk op het [NO]-veld om naar de DELETE-lijst terug
te gaan zonder het bestand te wissen. U kunt ook op
het [Back]-veld drukken om naar de “DELETE”-pagina
terug te gaan.
(10) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Opgelet: De DELETE-operatie kunt u niet terugdraaien (weg is
dus wel degelijk weg).
Copy
De E-60/E-50 laat tevens het kopiëren van één of ver-
schillende bestanden naar andere datadragers toe.
Bestanden van de brondatadrager (FROM) kunt u niet
naar dezelfde datadrager (TO) kopiëren. Werk met de
USB-functies (zie blz. 184), wanneer u de gegevens van
één geheugenkaart (bv. in de E-60/E-50) naar een
andere (die op de computer aangesloten is) wilt kopië-
ren.
(1) Druk op de [DISK&MEDIA]-knop.
(2) Als u met een diskette of geheugenkaart wilt wer-
ken, moet u ze in de drive c.q. de poort schuiven.
(3) Druk op het [FILE¥COPY]-veld.
(4) Kies het datatype dat u wilt kopiëren door op het
betreffende veld te drukken.
Het display verandert in:
Opgelet: Zie blz. 97 voor het kopiëren van individuele User
Programs. Hier kunt u alleen sets (het List-bestand evenals alle
User Programs waarnaar de lijst verwijst) kopiëren.
Als u het fout bestandstype gekozen hebt, drukt u op
[Back] en probeert u het opnieuw.
(5) Kies eerst de bron die de te kopiëren bestanden
bevat: Druk op het [FROM]-knopicoontje om het
geheugenblok te kiezen.
(6) Kies nu de bestemming voor de te kopiëren
bestanden: Druk op het [TO]-knopicoontje om de
datadrager van bestemming te kiezen.
Opgelet: Voor FROM en TO kunt u nooit dezelfde datadrager
kiezen (u kunt m.a.w. niet FROM INTERNAL MEMORY‰ TO
INTERNAL MEMORY kopiëren).
(7) Als de naam van het benodigde bestand al wordt
afgebeeld, kunt u erop drukken.
U kunt ook meteen verschillende bestanden kiezen.
(8) Om de volgende 5 bestanden te zien te krijgen
moet u op het [˚]-veld in de rechter benedenhoek
drukken.
Indien nodig (en mogelijk), moet u verschillende
keren op dit veld drukken om het benodigde bestand
te zien te krijgen. Om terug te keren naar de vorige
groep van 5 bestanden moet u op [ø] drukken.
(9) Om alle bestanden (op alle beschikbare pagina’s) te
kopiëren moet u op het [ALL¥FILES]-veld drukken.
Opgelet: Als de geheugenkaart of diskette nog niet geformat-
teerd is, verschijnt een boodschap via dewelke u dit alsnog
kunt doen alvorens de bestanden te kopiëren.
(10) Als u “EXT MEMORY” voor “TO” gekozen hebt, moet
u de schrijfbeveiliging van de kaart (indien aanwe-
zig) uitschakelen en de kaart in de PCMCIA-poort
schuiven. Zie de handleiding van de kaart voor het
gebruik van de schrijfbeveiliging.
INT MEMORY: Intern geheugen van de E-60/E-50.
EXT MEMORY: Geheugenkaart in de PCMCIA-poort van de
E-60/E-50. Vergeet niet ze in te steken
alvorens deze optie te kiezen.
FLOPPY DISK: De diskette in de diskdrive van de E-60/
E-50.
Format
E-60/E-50 Music Workstation
r
181
Als u “FLOPPY DISK” voor “TO” gekozen hebt, moet u
de schrijfbeveiliging van de diskette uitschakelen (zie
blz. 11) en ze in diskdrive stoppen.
(11) Druk op het [EXECUTE]-veld.
Nu wordt u gevraagd of u akkoord bent dat alle
bestanden op de datadrager van bestemming (“TO”),
die dezelfde naam hebben als bestanden, die u gaat
kopiëren, worden gewist.
(12) Druk op het [YES]-veld, als bestanden, die dezelfde
naam hebben als bestanden op de datadrager van
bestemming, mogen worden overschreven.
Druk op het [NO]-veld wanneer bestanden van de
bron (“FROM”), die dezelfde naam hebben als bestan-
den op de bestemming (“TO”), niet mogen worden
gekopieerd (in dat geval worden enkel bestanden met
“unieke” namen gekopieerd).
De data worden gekopieerd en een boodschap beves-
tigt de goede afloop van de operatie.
Opgelet: Verwijder de diskette of geheugenkaart nooit, terwijl
de operatie uitgevoerd wordt. Wacht tot een bevestiging wordt
afgebeeld alvorens iets anders te doen.
(13) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Opgelet: Tijdens het kopiëren van een datadrager naar een
andere met een kleinere capaciteit dan de omvang van de
bestanden die u kopieert stopt de E-60/E-50 automatisch,
zodra de datadrager van bestemming vol is. Hij beeldt echter
geen boodschap af. Daarom moet u na elke kopie meteen
nagaan of alle bestanden wel degelijk op de datadrager van
bestemming staan.
Format
Met deze functie kunt u de ingestoken diskette of
geheugenkaart formatteren. Om veiligheidsredenen
kunt u het interne geheugen niet formatteren (omdat
zich daar ook het besturingssysteem van de E-60/E-50
bevindt).
Hoewel u ook MS-DOS®-geformatteerde floppies of
SmartMedia-kaarten kunt gebruiken, raden we aan om
ook die te formatteren, omdat de diskette/kaart dan
sneller reageert. Geheugenkaarten moet u altijd op
de E-60/E-50 formatteren: tijdens het formatteren
maakt de E-60/E-50 namelijk een aantal mappen aan
waarin bepaalde bestanden worden opgeslagen.
(1) Deactiveer de schrijfbeveiliging van de diskette of
geheugenkaart (indien aanwezig).
(2) Steek de diskette in de drive c.q. de kaart in de
PCMCIA-slot.
(3) Druk op de [DISK&MEDIA]-knop.
(4) Druk op het [FORMAT]-veld.
Het display verandert in:
(5) Druk, op de nu verschijnende displaypagina, op het
[EXTERNAL¥MEMORY]- of [FLOPPY¥DISK]-veld:
Deze keuze hangt uiteraard af van de datadrager
(diskette of kaart) die u wilt formatteren.
Het display antwoordt nu met:
(Gaat het om een diskette, dan staat hier natuurlijk
“Floppy Disk” i.p.v. “External Memory”.)
(6) Druk op het [YES]-veld om de datadrager te for-
matteren.
Druk op [NO] of [Back] om naar de “FORMAT”-pagina
terug te gaan zonder de datadrager te formatteren.
(7) Wacht tot de bevestiging verschijnt en druk ver-
volgens op de [EXIT]-knop om naar de hoofdpagina
terug te gaan.
Opgelet: Verwijder de diskette of geheugenkaart nooit, terwijl
de operatie uitgevoerd wordt. Wacht tot een bevestiging wordt
afgebeeld alvorens iets anders te doen.
Diskette: Sluit het kleine “venster” (blz. 11).
Geheugenkaart: Zie de handleiding (dit verschilt naar
gelang de gebruikte kaart).
Disk/Media-functies
182
r
E-60/E-50 Music Workstation
Import User Program-functie
De E-60/E-50 laat toe User Programs c.q. Performance
Memories van een VA-76/VA-7 of G-1000/EM-2000 te
importeren. User Program-sets, die met een E-80 of
G-70 werden aangemaakt, kunt u direct (zonder con-
versie) openen.
Opgelet: In het volgende bedoelen we met “User Program” ook
de Performance Memories van de G-1000.
Ziehier wat er tijdens de import van User Program-sets
van een diskette gebeurt:
Opgelet: User Programs, die u met de E-60/E-50 aanmaakt of
importeert, kunt u niet in het VA/G/EM-formaat exporteren.
Tijdens de conversie maakt de E-60/E-50 een tekstbe-
stand met de naam “Import_UPG_Report” aan dat toe-
laat de doorgevoerde conversies na te trekken. Dit
bestand vindt u in de “Text”-map in het interne geheu-
gen van de E-60/E-50. De daar verstrekte informatie
heeft de volgende betekenis:
Het bestand kunt u via USB naar uw PC doorseinen. Zie
blz. 184 voor de vereiste verbinding en de juiste werk-
wijze.
(De verstrekte informatie heeft geen enkele invloed op
de geïmporteerde User Programs. Ze dient uitsluitend
als logboek dat u bij het zoeken van een welbepaald
User Program kan helpen.)
Opgelet: Na 99 conversies begint de import-teller (de eerste
twee cijfers) weer vanaf “01”.
(1) Steek een diskette met de te converteren User Pro-
gram-/Performance Memory-set in de drive.
De E-60/E-50 kan User Programs van de volgende
instrumenten importeren: VA-76, VA-7, G-1000 (Per-
formance Memories) en EM-2000.
(2) Druk op de [DISK&MEDIA]-knop.
(3) Druk op het [IMPORT¥USER¥PROGRAM]-veld.
Het display verandert in:
(4) Druk op het veld dat beantwoordt aan het instru-
ment waarvan u User Programs wilt importeren:
[VA-7÷VA-76] slaat op de VA-serie, terwijl [G-1000] de
G-1000 en EM-2000 vertegenwoordigt. Hiermee
kiest u het algoritme dat de E-60/E-50 tijdens de
conversie moet hanteren (User Program-setbestan-
den bevatten namelijk geen indicatie i.v.m. het
instrument waarmee ze aangemaakt werden).
Opgelet: De te importeren User Programs moeten zich op een
diskette bevinden en deel uitmaken van een set.
(5) Kies met het [TO]-veld het geheugen van bestem-
ming voor de geïmporteerde User Programs: INT
MEMORY of EXT MEMORY (geheugenkaart).
Oplossing Instrument
De 128 (VA) of 192 (G/EM) User Pro-
grams worden in de Finder-database
van de E-60/E-50 geïmporteerd (er
wordt geen List aangemaakt).
VA-76/VA-7,
G-1000/EM-2000
De VariPhrase-data worden genegeerd. VA-76/VA-7
De klankadressen en MFX-types wor-
den aan het klank-/algoritmesysteem
van de E-60/E-50 aangepast.
VA-76/VA-7,
G-1000/EM-2000
De parameters van de Delay-processor
worden genegeerd.
VA-76/VA-7,
G-1000/EM-2000
De EQ-parameters worden genegeerd. VA-76/VA-7,
G-1000/EM-2000
Alle andere verschillen worden hetzij
aangepast, hetzij genegeerd.
VA-76/VA-7,
G-1000/EM-2000
A Betekent dat u het bestand in de “Text”-map van de E-60/
E-50 niet mag wijzigen of wissen, als u wilt dat de infor-
matie bij elke nieuwe conversie geüpdate wordt.
- Do not delete nor edit this File -
---- G70 User Program conversion number 01
from VA/VA7 Set (VA7upg.UVA) ----
- Free_Pnl --> Free_Pnl_01-001.upg
- Free_Pnl --> Free_Pnl_01-002.upg
- Free_Pnl --> Free_Pnl_01-003.upg
- Free_Pnl --> Free_Pnl_01-004.upg
- :: :: ::
- Free_Pnl --> Free_Pnl_01-127.upg
- Free_Pnl --> Free_Pnl_01-128.upg
---- G70 User Program conversion number 02
from G1000 Set (G1000upg.UPS) ----
- MYBABYJU --> MYBABYJU_02-001.upg
- YOUMENEE --> YOUMENEE_02-002.upg
- - :: :: ::
- MYBABYJU --> MYBABYJU_02-191.upg
- MYBABYJU --> MYBABYJU_02-192.upg
A
B
B
CD
CD
B Nummer van de conversieoperatie sinds de aanmaak van
dit tekstbestand;
Oorspronkelijk instrument (“VA/VA7”= VA-76/7,
“G1000”= G-1000/EM-2000);
Naam van het geconverteerde User Program-setbestand.
C Oorspronkelijke naam van het User Program
D Naam van het geconverteerde User Program
Het eerste getal (“01”, “02” enz.) verwijst naar de conver-
sieoperatie. Daarmee kunt u eventueel uitmaken welk
User Program u precies moet hebben, wanneer twee of
meer programma’s dezelfde naam hebben.
Het tweede getal (“-001”, “-002” enz.) slaat op het oor-
spronkelijke User Program-geheugen (de VA’s hebben er
128, bij de G-1000 en EM-2000 zijn dat er 192).
Import User Program-functie
E-60/E-50 Music Workstation
r
183
(6) Druk op het veld van het bestand wiens User Pro-
grams u wilt importeren.
(7) Controleer nog eens of u wel degelijk het juiste
bestand gekozen hebt en druk dan pas op
[EXECUTE] om de data te importeren.
Dit kan wel even duren, omdat de conversie heel wat
berekeningen vereist. Bovendien moet de User Pro-
gram Finder-database geüpdate worden.
Wacht altijd tot de boodschap “Operation Successful”
verschijnt.
Opgelet: De E-60/E-50 maakt geen List-bestand aan. U kunt
de kersverse User Programs echter via de Finder selecteren of
aan één van de 144 geheugenplaatsen van de actieve List toe-
wijzen.
(8) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Data archiveren met een computer (USB)
184
r
E-60/E-50 Music Workstation
16. Data archiveren met een computer (USB)
De USB-poort van de E-60/E-50 kunt u voor de bestandsuitwisseling met een computer en voor de MIDI-communicatie
gebruiken. Hier gaan we de archiveringsfuncties bespreken, die vaak “Data Storage” heten. Zie blz. 187 voor de MIDI-
functies.
U kunt de volgende bestandstypen van het interne
geheugen of een geheugenkaart naar uw computer –en
vice versa– overbrengen:
De volgende computers en besturingssystemen worden
ondersteund:
Opgelet: De E-60/E-50 leest of genereert geen audiobestanden.
Opgelet: De voor deze verbinding benodigde USB-kabel is een
optie.
(1) Verbreek de verbinding tussen de USB-poort van
de E-60/E-50 en uw computer (als u al een kabel
hebt aangesloten).
(2) (Voor Windows XP:) Als u nu gevraagd wordt uw
computer te herstarten, moet u dat doen.
(3) Schakel de E-60/E-50 in.
(4) Verbind de USB-poort van de E-60/E-50 via een
geschikte kabel met uw computer.
Opgelet: Sluit de E-60/E-50 altijd direct op de computer of op
een actieve USB-hub aan.
(5) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(6) Druk op het [USB¥DATA¥STORAGE]-veld.
Nu moet u het geheugenbereik kiezen dat op het
bureaublad van de computer moet verschijnen:
(7) Druk op [Internal¥Memory] of [External¥Memory]
(geheugenkaart) om de verbinding met de compu-
ter te activeren.
Naar gelang het gekozen geheugenblok ziet het dis-
play er nu zo uit…
…of zo:
Styles
Songs (.SMF-bestanden)
User Programs
.txt-bestanden
*
[*] Deze bestanden bevinden zich in vast toegewezen mappen en
mogen ook alleen naar die plaatsen worden overgebracht. Zie stap
(12) verderop.
IBM PC-compatibel: Windows 98SE/Me/2000/XP of recen-
ter
Apple: MacOS 9.04 of recenter
Naar de/een USB-poort van
uw computer
MENU
Import User Program-functie
E-60/E-50 Music Workstation
r
185
Opgelet: Nu worden alle paneelfuncties van de E-60/E-50 op
non-actief gezet. U kunt de laatst gekozen Keyboard-parts
weliswaar nog bespelen, maar geen andere klanken (of parts)
kiezen.
(8) Open het “Deze computer”-venster (Windows).
(9) Kijk even of uw computer een drive met de naam
“E50-E60_SSD”, “E50-E60_CARD” of “Verwissel-
bare schijf” gevonden heeft.
(10) Open het overzicht van die drive via een dubbelklik
op zijn icoontje.
(11) Open de benodigde map.
Dit hangt of van wat u wilt kopiëren of toevoegen:
Styles, User Programs of tekstbestanden.
(12) Doe nu één van de volgende dingen:
Kopiëren van de gewenste Music Styles van de
“Styles”-map naar de harde schijf van de computer
(drag & drop).
Om Styles van de computer naar de E-60/E-50 over
te sassen moet u ze naar de “Put New Styles Here”-
map slepen.
Kopiëren van de gewenste songs van de “Song”-map
naar de harde schijf van de computer (drag & drop).
Om songs van de computer naar de E-60/E-50 over
te sassen moet u ze naar de “Put New Songs Here”-
map slepen.
Kopieer de gewenste User Programs van de “User-
prg”-map naar de harde schijf van de computer (drag
& drop).
Om User Programs van de computer naar de E-60/
E-50 over te sassen moet u ze naar de “Put New
UserPrograms Here”-map slepen.
Als u User Programs van de computer naar de E-60/
E-50 kopieert en er meteen een Music Assistant-regi-
stratie voor wilt aanmaken, moet u de bestanden
naar de “Put New Music Assistants Here”-map slepen.
(Die map ontbreekt op geheugenkaarten, omdat
Music Assistant-registraties zich altijd in het interne
geheugen van de E-60/E-50 moeten bevinden.)
Kopieer de gewenste tekstbestanden van de “Text”-
map naar de harde schijf van de computer –en vice
versa– via drag & drop.
Opgelet: Wis c.q. hernoem nooit bestanden via USB (gebruik
daarvoor uitsluitend de functies van de E-60/E-50).
Tijdens de dataoverdracht ziet het display van de
E-60/E-50 er als volgt uit en zijn alle knoppen ver-
grendeld:
(Op de E-50 ziet het plaatje er iets anders uit.)
Opgelet: Schakel de E-60/E-50 nooit uit, zolang deze bood-
schap wordt afgebeeld, omdat dan alle data in het betreffende
geheugenblok beschadigd worden.
Opgelet: Verbreek de USB-verbinding nooit, terwijl de “WRI-
TING”-boodschap nog wordt afgebeeld (ook al is de vergelijk-
bare boodschap al van het computerscherm verdwenen – voor
één keer mag u daar niet op letten). Anders beschadigt u
namelijk alle data in het gekozen geheugenblok.
U mag uitsluitend de volgende bestandstypen van en
naar de E-60/E-50 en de computer kopiëren:
Verplaats, hernoem of wis geen mappen van het aan-
gesloten geheugenblok vanop uw computer (met de
muis of andere beschikbare commando’s).
Voeg nooit bestanden toe aan mappen, die in de
afbeelding hierboven met een “X” gemerkt zijn.
Kopieer nooit bestanden naar de root van het interne
E-60/E-50-geheugen of de geheugenkaart – en her-
noem c.q. wis nooit bestanden die u daar eventueel
ziet.
Formatteer, optimeer of scan het interne geheugen
van de E-60/E-50 nooit met de functies van uw com-
puter.
De E-60/E-50 kan alleen bestandsnamen lezen, die
tekens van enkelvoudige bytes bevatten (dus geen
Russische, Chinese, Japanse, Koreaanse e.d. tekens).
Werk liefst altijd met namen van maximaal 32 tekens.
In bepaalde gevallen worden songs, Styles of User
Programs, die u naar de betreffende “Put New…
Here”-map kopieert eventueel niet meteen door de
betreffende Finder herkend. Kies dan even het
“andere” geheugenblok (geheugenkaart of intern
geheugen) en keer vervolgens terug naar het beno-
digde blok.
(13) Om de E-60/E-50 weer van de computer af te kop-
pelen:
Gewoon negeren.
Gewoon negeren.
Gewoon negeren.
Alleen naar computer (alleen kopiëren)
Naar en van computer.
Gewoon negeren.
X
X
Naar en van computer.
Naar en van computer.
Alleen naar computer (alleen kopiëren)
Alleen naar computer (alleen kopiëren)
Naar en van computer.
X
X
X
X
X
Gewoon negeren.
X
Alleen naar computer (alleen kopiëren)
X
Naar en van computer.
Voorzichtig met de mappen en bestanden
Standard MIDI Files (.MID)
Songbestanden met de extensie “.KAR”
User Program-bestanden (.UPG)
Music Styles (.STL)
Tekstbestanden (.TXT) voor de Lyrics-synchronisatie (zie
blz. 120)
Data archiveren met een computer (USB)
186
r
E-60/E-50 Music Workstation
Macintosh: Sleep het icoontje van “E50-E60_SSD”,
E50-E60_CARD” of “Verwisselbare schijf” naar de
prullenmand.
–OF–
Windows: Klik op het verwijdericoontje in de taskbalk.
Wacht tot een contextmenu verschijnt en kies de
optie die ongeveer “Stoppen met de USB-schijf
E50-E60_SSD” of “Stoppen met de USB-schijf
E50-E60_CARD” heet. Nu zou er een venster moeten
verschijnen dat u erop wijst dat het USB-apparaat
veilig kan worden verwijderd. Klik op de [OK]-button.
—EN DAN—
Koppel de USB-kabel weer van de computer en de
E-60/E-50 af.
(14) Druk op het [DISCONNECT]-veld van de E-60/E-50
om naar de “CONNECTION MODE”-pagina terug te
gaan.
(15) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Archiveren van alle data van de E-60/E-50
Indien nodig, kunt u alle interne data van de E-60/E-50
(of de volledige inhoud van een geheugenkaart) als
volgt archiveren:
Sluit de E-60/E-50 aan op uw computer.
Maak op uw computer een map met de naam “Bac-
kup” (of eender welke andere naam) aan.
Dubbelklik op het icoontje van de het interne E-60/
E-50-geheugen of de geheugenkaart om het betref-
fende venster te openen.
Kies de volledige inhoud (Ctrl + A of Appel + A).
Sleep de gekozen bestanden naar de “Backup”-map
van de computer.
Wacht tot alle bestanden gekopieerd zijn.
Om de data weer naar de E-60/E-50 (of zijn geheu-
genkaart) over te hevelen:
Open de “Backup”-map op de harde schijf van uw
computer.
Open het venster van het interne E-60/E-50-geheu-
gen of de geheugenkaart.
Schik de twee vensters zo dat u de bestanden van de
“Backup”-map naar “E50-E60_SSD” of
E50-E60_CARD” kunt slepen.
Ga terug naar de “Backup”-map en kies de volledige
inhoud ervan (Ctrl + A of Appel + A).
Sleep alle gekozen mappen naar het “E50-E60_SSD”-
venster (of “E50-E60_CARD”) en laat de muisknop
los.
Wacht tot de operatie voltooid is.
Koppel de E-60/E-50 weer van de computer af (zie
hierboven).
Je weet maar nooit…
Fabrieksdata
De fabrieksdata van de E-60/E-50 (User Programs,
MIDI Sets, Styles) vindt u op de bijgeleverde CD-ROM.
Zie de instructies in het bestand “Recovery_PC.html”
of “Recovery_Mac.html” op die CD-ROM (naar gelang
het gebruikte computersysteem) voor de te volgen
werkwijze.
Archiveer de inhoud van het interne E-60/E-50-
geheugen alvorens er data van de CD-ROM naartoe
te kopiëren, omdat de volledige inhoud van het
interne E-60/E-50-geheugen gewist wordt.
Systeemupdates
De bijgeleverde CD-ROM bevat ook twee bestanden,
“SystemUpdate_PC.html” en
“SystemUpdate_Mac.html”, die uitleggen hoe een
nieuwe systeemversie te installeren, die u eventueel
van www.rolandkeyboardclub.com gedownload hebt.
Werkwijze
E-60/E-50 Music Workstation
r
187
17. MIDI
MIDI is de afkorting voor “Musical Instrument Digital Interface”. Deze afkorting verwijst naar een hele reeks func-
ties, maar het belangrijkste zijn waarschijnlijk de aansluitingen op muziekinstrumenten en andere apparaten via de
welke er instructies i.v.m. het muziekmaken kunnen worden verzonden.
Als u op het klavier van de E-60/E-50 speelt c.q. de song- of Style-weergave start, zendt het instrument MIDI-data naar
zijn MIDI OUT-connector (of de USB-poort). Als u die connector aansluit op de MIDI IN-poort van een ander instrument,
speelt dat instrument dezelfde noten als de parts van de E-60/E-50, kiest het de gevraagde klanken enz.
MIDI is een universele standaard, wat betekent dat u ook MIDI-data naar instrumenten van andere merken kunt zenden
of van daar kunt ontvangen. Bovendien kan de E-60/E-50 via de MIDI-connectors op uw computer of een sequencer wor-
den aangesloten. (Ook de USB-poort kan voor MIDI-toepassingen worden gebruikt.)
Sluit de E-60/E-50 zoals hierna getoond aan.
MIDI-data kunnen op 16 kanalen tegelijk worden ver-
zonden of ontvangen, zodat u tot 16 instrumenten
tegelijk kunt aansturen. De meeste recente instrumen-
ten –zoals uw E-60/E-50– zijn multitimbraal, wat bete-
kent dat ze verschillende muzikale partijen met ver-
schillende klanken tegelijk kunnen weergeven.
Opgelet: Alle parts van de E-60/E-50 ontvangen MIDI-com-
mando’s. Als de MIDI-communicatie met de buitenwereld dus
niet lijkt te werken, controleert u het best de MIDI-aansluitingen
en kanaalinstellingen van de E-60/E-50.
De zend- en ontvangstkanalen van de Keyboard-parts
luiden als volgt:
Werkwijze
Oproepen van de MIDI-functies
Om toegang te krijgen tot de MIDI-parameters moet u
als volgt tewerk gaan:
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [MIDI]-veld.
(3) Druk op het OUTPUT [MIDI]- of [USB]-veld om dui-
delijk te maken welke aansluiting(en) u voor de
MIDI-communicatie wilt gebruiken.
De MIDI- en USB-opties sluiten elkaar uit: als u “USB”
kiest, worden de MIDI-connectors niet gebruikt; kiest
u “MIDI”, dan is de MIDI-communicatie via USB-
poort onmogelijk.
Extern MIDI-instrument/computer(*)
E-60/E-50
De E-60/E-50 ontvangt data
(*) Ook de USB-poort kan voor de MIDI-communicatie worden gebruikt.
Keyboard-part Recorderspoor
UP1 4
UP2 6
LWR 11
MBS 12
MELODY INT 15
MIDI
188
r
E-60/E-50 Music Workstation
De E-60/E-50 wordt met een CD-ROM met driverbe-
standen geleverd, die u eventueel op uw computer
moet installeren om de USB–MIDI-toepassingen te
kunnen gebruiken. Installeer de benodigde drivers op
uw computer alvorens op het [USB]-veld te drukken.
Zie ook de instructies op de CD-ROM.
(4) Doe nu één van de volgende dingen:
Druk op een MIDI SET [1]~[8] veld om een MIDI Set te
selecteren.
Druk op het SELECT-veld van de sectie waarvoor u de
fabrieksinstellingen wilt hanteren. Deze twee velden
kunt u in plaats van een MIDI Set gebruiken.
Als u op [Keyboard&Style¥Parts] drukt, ontvangen/
zenden de Song-parts geen MIDI-commando’s meer.
Drukt u op [Song¥Parts], dan ontvangen/zenden de
Keyboard- en Style-parts geen MIDI-commando’s
meer.
Druk op het [EDIT]-veld linksboven om de MIDI-para-
meters op te roepen. Kies met de PAGE [ø][˚]-velden
de part of sectie wiens/wier instellingen u wilt wijzi-
gen.
(5) Als u bepaalde MIDI-instellingen gewijzigd hebt,
kunt u op het [WRITE]-veld drukken om ze als MIDI
Set op te slaan (blz. 193).
(6) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Werken met presets
De eerste “MIDI”-pagina bevat twee grote velden met
voorgeprogrammeerde instellingen. U hoeft ze dus
maar te kiezen om voor de betreffende sectie of para-
meters weer de fabrieksinstelling te laden.
[Keyboard&Style¥Parts]: Met dit veld roept u de MIDI-
fabrieksinstellingen op voor de Keyboard-parts (UP1/2,
LWR, MBS, MELODY INT) en Style-parts (ADrum, ABass,
Acc1~6). Het belangrijkste (en handigste) voordeel van
dit veld is dat u daarmee weer de originele MIDI-zend-/
ontvangstkanalen voor de Keyboard- en Style-parts
kiest en de ontvangst/overdracht van de Song-parts
uitschakelt.
Opgelet: Dit veld geldt zowel voor de ontvangst (RX) als de over-
dracht (TX). De E-60/E-50 laat namelijk toe het TX- en RX-kanaal
voor elke part apart in te stellen.
[Song¥Parts]: Met dit veld laadt u de fabrieksinstellingen
voor de Song-parts van E-60/E-50 en schakelt u de
MIDI-overdracht/ontvangst van de Keyboard- en Style-
parts uit.
MODE [Local¥On]/[Local¥Off]: Met deze instellingen kunt
u de verbinding tussen het klavier/de Arranger/de
Recorder van de E-60/E-50 en de interne klankbron
verbreken of net weer tot stand brengen.
Als u [Local¥On] kiest (fabrieksinstelling), hoort u de
noten, die u op het klavier van de E-60/E-50 speelt c.q.
die door de song/Style worden weergegeven. Kiest u
[Local¥Off], dan worden de betreffende MIDI-com-
mando’s niet meer naar de interne klankbron gezonden.
Ze worden echter nog steeds naar de MIDI OUT-con-
nector (of de USB-poort) gezonden.
Zodra u op één van deze velden drukt, verschijnt er
naast het nummer van de momenteel gekozen MIDI Set
een sterretje (*) om u erop te wijzen dat de instellingen
niet meer overeenkomen met de opgeslagen versie. Zie
blz. 193 voor meer details over de MIDI Sets.
Werkwijze voor het editen
(7) Druk, op de eerste “MIDI”-pagina, op het [EDIT]-
veld.
(8) Kies op de nu verschijnende pagina de sectie wier
parameters u wilt editen:
(9) Kies met de PAGE [ø][˚]-knoppen de part(s) die u
wilt editen.
(10) Druk op het veld van de parameter, die u wilt edi-
ten en stel met het [DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/
[INC]-knoppen de gewenste waarde in.
(11) Druk op het [Back]-veld en sla uw instellingen op
als een Set; —of—
Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
EXIT
MIDI OUT
LOCAL ON
LOCAL OFF
MIDI OUT
+Style
+ SMF
+Style
+ SMF
+Style
+ SMF
+Style
+ SMF
Klankbron Klankbron
Slaat op de Recorder-/sequencerparts
Slaat op de Style-parts
Synchronisatie, algemene instellingen
Keyboard-parts (plus MELODY INTELL)
Editen van de MIDI-parameters
E-60/E-50 Music Workstation
r
189
Editen van de MIDI-parameters
Laten we even kijken waar u de part, die u wilt editen,
vindt (gebruik PAGE [ø][˚]):
Opgelet: Kies altijd eerst de part en wijzig dan pas de parame-
terinstellingen.
Keyboard-, Style-, Song-parts
Omdat de Keyboard-, Style- en Song-parts dezelfde
“TX”- (zenden) en “RX”-parameters (ontvangen) hebben,
gaan we ze telkens maar één keer bespreken en ter
plekke op eventuele afwijkingen wijzen.
Opgelet: Druk op het [INIT¥SINGLE¥VALUE]-veld om weer de
fabrieksinstelling voor de momenteel gekozen parameter (wiens
displayveld “oplicht”) op te roepen.
Met deze twee knopicoontjes bepaalt u of de part
wiens naam in de linker bovenhoek van het display
verschijnt al (licht op) dan niet (dooft) MIDI-data
mag zenden (TX) of ontvangen (RX).
CHANNEL (1~16)
Hiermee kiest u het MIDI-zendkanaal voor de gese-
lecteerde part. Tenzij u goed weet wat u doet, ver-
dient het aanbeveling voor TX en RX van een part
steeds hetzelfde MIDI-kanaal te kiezen.
Opgelet: Het toewijzen van hetzelfde MIDI-kanaal aan twee of
meer parts is daarentegen geen slim idee.
LOCAL
Hier kunt u de gekozen part van de interne klankbron
loskoppelen (“OFF”) – of die verbinding weer herstel-
len (“ON”). Met MODE [Local¥On]/[Local¥Off] op de
eerste MIDI-pagina kunt u de LOCAL-instelling van
alle parts wijzigen.
SHIFT (–48~48)
Met deze parameter kunt u de nootcommando’s
transponeren voordat ze naar een extern MIDI-
instrument of een computer worden uitgestuurd. De
maximale transpositie bedraagt vier octaven hoger
(48) of lager (–48). Elke stap vertegenwoordigt een
halve toon.
De TX-sectie bevat een aantal filters waarmee u kunt
bepalen of de overeenkomstige MIDI-commando’s al
(ON) dan niet (OFF) mogen worden verzonden.
Druk op het [TX¥EVENT]-veld om het popupvenster
te openen:
Druk op het [ALL]-veld om alle knopicoontjes te acti-
veren (dan worden de betreffende commando’s ver-
zonden). Druk op [NONE] om alle knopicoontjes uit te
schakelen. Druk op [CLOSE] om naar de eerder geko-
zen pagina terug te gaan. De volgende knopicoontjes
kunt u ook apart in- en uitschakelen:
PROGRAM CHANGE—Programma- en bankkeuze-com-
mando’s (CC00, CC32). Hiermee kiest u klanken en Drum
Sets (evenals User Programs, zie verderop). “Bankkeuze-
commando’s” zijn eigenlijk controlecommando’s die voor
de klankkeuze werden gedefinieerd toen duidelijk werd dat
de mogelijkheden van programmakeuze-commando’s (128)
niet zouden volstaan om alle klanken van een instrument
te kiezen. (De E-60/E-50 bevat meer dan 1050 klanken.)
PITCH BENDER—Pitchbend-commando’s.
MODUL—Modulatiecommando’s (CC01).
VOLUME—Volumecommando’s (CC07).
PANPOT—Stereopositie (Pan, CC10).
EXPRESSION—Expressiecommando’s (CC11).
HOLDº—Holdcommando’s (Sustain, demper, CC64).
SOSTENUTOº—Sostenutocommando’s (CC66).
SOFTº—Softcommando’s (CC67).
REVERB—Galmaandeel (CC91).
CHORUS—Chorusaandeel (CC93).
RPNº—Geregistreerd parameternummer (CC100/101).
NRPNº—Niet geregistreerd parameternummer (CC98/
99).
SysExº—SysEx-commando’s (System Exclusive).
CC16º—Algemene controlefunctie waarmee u de “C1”-
parameter kunt beïnvloeden (zie blz. 79).
Opgelet: TX EVENT-parameters met een “º”-symbool zijn niet
beschikbaar voor de Style-parts.
KEYBOARD
UP1, 2
LWR
MBS
MELODY INT
STYLE
ADrums
ABass
Accomp1
Accomp2
Accomp3
Accomp4
Accomp5
Accomp6
SONG
Part1~16
SYSTEM
Sync
Basic Channel
Style Channel
NTA
V-LINK
Param
TX ON, RX ON
MIDI TX
TX EVENT
MIDI
190
r
E-60/E-50 Music Workstation
CHANNEL (1~16)
Hiermee kiest u het ontvangstkanaal voor de geselecteerde
part. De fabrieksinstelling werkt in de regel het best, maar u
mag ook een ander kanaal kiezen.
Opgelet: Tenzij u goed weet wat u doet, verdient het aanbeve-
ling voor TX en RX van een part steeds hetzelfde MIDI-kanaal
te kiezen.
Opgelet: Het toewijzen van hetzelfde MIDI-kanaal aan twee of
meer parts is daarentegen geen slim idee.
SHIFT (–48~48)
Met deze parameter kunt u de ontvangen nootcom-
mando’s vóór de klankbron van de E-60/E-50 transponeren.
De maximale transpositie bedraagt vier octaven hoger (48)
of lager (–48). Elke stap vertegenwoordigt een halve toon.
LIMIT HIGH/LIMIT LOW (C–~G9)
Met “LIMIT HIGH” en “LIMIT LOW” bakent u het nootbereik
af dat mag worden ontvangen. Als niet alle nootcom-
mando’s, die op een bepaald MIDI-kanaal binnenkomen,
door de toegewezen E-60/E-50-part mogen worden
gespeeld, kunt u het bereik hier verkleinen.
Opgelet: Voor LOW LIMIT kunt u geen grotere waarde kiezen
dan voor HIGH LIMIT (en vice versa).
De RX-sectie bevat een aantal filters waarmee u kunt
bepalen of de overeenkomstige MIDI-commando’s al
(ON) dan niet (OFF) mogen worden ontvangen.
Druk op het [RX¥EVENT]-veld om het popupvenster
te openen:
De “RX”-events zijn identiek aan de “TX”-parameters
met een bijkomende “CAF”-parameter (ontvangst van
aftertouchcommando’s) voor het filteren van die
commando’s.
Druk op het [Back]-veld en sla uw instellingen op
als een MIDI Set; —of—
Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
MIDI System-parameters
De volgende MIDI-parameters gelden meestal voor de
E-60/E-50 in z’n geheel; andere hebben echter een
betrekkelijk specifieke functie.
Druk op het [SYSTEM]-veld en gebruik de PAGE [ø][˚]-
knoppen om de pagina te selecteren waar de benodigde
parameter zich bevindt.
Met de SYNC-parameters bepaalt u of de E-60/E-50
al dan niet MIDI realtimecommando’s zendt, als u de
Arranger of Recorder/sequencer start. Zodoende kunt
u externe instrumenten (of programma’s) met de
E-60/E-50 synchroniseren.
Even ter herinnering: “TX” staat voor “zenden” en
“RX” voor “ontvangen”.
SYNC TX
START/STOP—Kiest u deze optie, dan zendt de E-60/E-50
enkel Start- of Stop-commando’s, wanneer u de weer-
gave van de Arranger (STYLE) of song (SONG) start of
stopt. (De Recorder/sequencer zendt bovendien “Conti-
nue”-commando’s.)
CLOCK—Deze optie betekent dat de Arranger (STYLE) of
Recorder/sequencer (SONG) MIDI Clock-commando’s
zendt om te zorgen dat het externe MIDI-instrument
hetzelfde tempo hanteert.
SONG POSITION (alleen voor SONG)—Als u deze para-
meter inschakelt, zendt de Recorder/sequencer ook Song
Position Pointer-boodschappen (SPP) die aangeven waar
de weergave zich op dat moment bevindt.
Opgelet: Zie de handleiding van uw externe sequencer om
te weten te komen of hij Song Position Pointer-commando’s
ontvangt.
SYNC RX
Met de SYNC RX-parameters bepaalt u of en hoe de
Arranger (STYLE) c.q. de Recorder/sequencer (SONG)
met externe sequencers of drumcomputers moet
worden gesynchroniseerd. De beschikbare opties zijn:
Auto—Deze functie is bedoeld voor de afstandsbedie-
ning van de Style- of songweergave (bv. met een dyna-
misch baspedaal PK-5A). Als de E-60/E-50 een MIDI
Start-commando (FA) ontvangt, wacht hij even op
Clock-commando’s die het tempo opgeven. Als die er
niet aankomen (een PK-5A kan dit commando niet zen-
den), hanteert de E-60/E-50 zijn eigen tempo. Worden
dergelijke Clock-commando’s (F8) echter wel ontvangen,
dan volgt de E-60/E-50 het externe tempo. U kunt de
Song/sequencer of Arranger echter nog steeds bedienen,
wanneer er geen MIDI Start/Clock-commando’s binnen-
komen, wat niet het geval is, wanneer u “MIDI” kiest.
MIDI RX
RX EVENT
‘SYNC’-parameters
Editen van de MIDI-parameters
E-60/E-50 Music Workstation
r
191
Internal—De Recorder/sequencer (SONG) of Arranger
(STYLE) hanteert het interne tempo.
MIDI—De song- of Style-weergave kan alleen door via
MIDI ontvangen Realtime-commando’s (Start, Stop,
Clock) worden gestart.
Remote—De Recorder/sequencer (SONG) of Arranger
(STYLE) wacht op een Start-commando. Zodra dat er is,
start hij de weergave volgens zijn eigen (interne) tempo.
Bij ontvangst van een Stop-commando stopt de weer-
gave. Externe Clock-commando’s worden genegeerd.
Het Basic-kanaal dient voor het zenden en ontvan-
gen van programmakeuze- en bankkeuzecom-
mando’s waarmee User Programs worden gekozen.
Verder zendt en ontvangt hij commando’s, die geen
specifiek verband met een bepaald MIDI-kanaal hou-
den (bv. de PART SWITCH-functie). Onthoud wel dat
de keuze van een ander kanaal betekent dat bood-
schappen voor de BASIC-parameters er eventueel
voor zorgen dat plots andere parameters veranderen,
terwijl u dat niet wilt.
MIDI TX
CHANNEL—Met deze parameter kiest u het MIDI-zend-
kanaal van het “Basic”-kanaal. Als deze boodschappen
niet mogen worden verzonden, moet u het [TX¥ON÷OFF]-
veld uitschakelen.
PART SWITCH—Als u een part op een Mixer- (Keyboard-
parts) of de “STYLE MAKEUP TOOLS/VOLUME”-pagina
uitschakelt, zendt de E-60/E-50 een NRPN-commando
dat uw handeling omschrijft. Het niet verzenden van
deze commando’s kan u helpen te voorkomen dat uw
externe MIDI-sequencer ze opneemt – of dat de ontvan-
gende GS-module de part van het betreffende kanaal
uitschakelt.
USER PRG PC—Met deze parameter filtert u de over-
dracht van programmakeuze- en bankkeuze-com-
mando’s waarmee User Programs worden opgeroepen.
MIDI RX
CHANNEL—Met deze parameter kiest u het MIDI-ont-
vangstkanaal van het “Basic”-kanaal. Als deze bood-
schappen niet mogen worden ontvangen, moet u het
[RX¥ON÷OFF]-veld uitschakelen.
PART SWITCH—Als u een part op een Mixer- (Keyboard-
parts) of de “STYLE MAKEUP TOOLS/VOLUME”-pagina
uitschakelt, zendt de E-60/E-50 een NRPN-commando
dat uw handeling omschrijft. U kunt er echter voor zor-
gen dat de E-60/E-50 niet op dergelijke commando’s
reageert om te voorkomen dat een extern instrument
zijn parts in- of uitschakelt.
USER PRG PC—Met deze parameter filtert u de ont-
vangst van programmakeuze- en bankkeuze-com-
mando’s waarmee User Programs worden opgeroepen.
MASTER VOLUME—Met deze parameter schakelt u de
ontvangst van Master Volume-commando’s, die het
algemene volume van de E-60/E-50 bepalen, in of uit.
Dit is een exclusive-commando dat door de meeste
MIDI-instrumenten van nieuwere makelij ondersteund
wordt.
Het STYLE-kanaal is een MIDI-kanaal voor de ont-
vangst van programmakeuze- en bankkeuzecom-
mando’s waarmee Styles worden gekozen. Tevens
dient het voor de ontvangst van volumecommando’s
waarmee het volume van een Style gewijzigd wordt.
Deze twee commandotypes kunt u alleen in de RX-
kolom filteren (u kunt dus kiezen of u ze al dan niet
wilt ontvangen).
Het MIDI-adres van een Music Style bestaat uit drie
elementen: een CC00-nummer, een CC32-nummer
en een programmanummer. Met de waarden van
CC00 en CC32 kiest u de Style, terwijl het program-
manummer het patroon selecteert (Intro, Ending
enz.). Zie ook het “Parameter Reference”-boek dat bij
de E-60/E-50 wordt geleverd.
Zolang u alleen een programmanummer zendt, wordt
enkel een andere divisie van de momenteel geselec-
teerde Style opgeroepen. Anderzijds heeft het geen
zin om alleen een CC00- en CC32-waarde (zonder
programmanummer) te zenden.
Opgelet: Als u op de E-60/E-50 een andere Style kiest, zendt
hij op het Style-kanaal een CC00-CC32-PC-datagroep. Zoiets
kunt u met een externe sequencer opnemen.
MIDI TX
CHANNEL—Met deze parameter kiest u het MIDI-zend-
kanaal voor de STYLE-functie. Als deze boodschappen
niet mogen worden verzonden, moet u het [TX¥ON÷OFF]-
veld uitschakelen.
MIDI RX
CHANNEL—Met deze parameter kiest u het MIDI-ont-
vangstkanaal voor de STYLE-functie. Als deze bood-
schappen niet mogen worden ontvangen, moet u het
[RX¥ON÷OFF]-veld uitschakelen.
STYLE PC—Programma- en bankkeuze-commando’s
voor de Style-keuze. Schakel dit knopicoontje uit, als de
E-60/E-50 geen andere Styles of divisies mag kiezen.
STYLE VOLUME—Volumecommando’s voor Music Styles.
Schakel dit knopicoontje uit, als de E-60/E-50 deze com-
mando’s niet mag ontvangen.
‘BASIC’-parameters
‘STYLE’-parameters
MIDI
192
r
E-60/E-50 Music Workstation
NTA-noten worden enkel (van externe MIDI-instru-
menten) ontvangen. Zenden heeft weinig zin, omdat
alles wat u in het akkoord-herkenningsgebied van de
Arranger speelt, automatisch wordt omgezet in de
overeenkomstige MIDI-nootnummers, die tevens
naar externe instrumenten worden uitgestuurd. Het
heeft dus geen enkele zin om ook de in het akkoord-
herkenningsgebied gespeelde noten (NTA) te zenden.
1ST CHANNEL RX/2ND CHANNEL RX
CHANNEL—NTA-noten worden op twee MIDI-kanalen
ontvangen. Dit biedt u bv. de mogelijkheid de Arranger
van de E-60/E-50 aan te sturen met een MIDI-accordeon
(FR-serie van Roland) of met een ander instrument dat
nootcommando’s op twee kanalen kan zenden. Met het
betreffende [ON÷OFF]-veld kunt u deze kanalen ook uit-
schakelen.
Opgelet: Het is niet mogelijk om aan 1 & 2 Channel Rx het-
zelfde MIDI-kanaal toe te wijzen.
1ST CH LIMIT, 2ND CH LIMIT (C-~G9)
Met deze parameters bepaalt u het bereik waarbinnen
nootcommando’s worden ontvangen. Als niet alle noten
van het betreffende MIDI-kanaal door de NTA-“part”
mogen worden ontvangen, moet u het bereik op de beno-
digde waarden zetten.
Opgelet: Voor LOW LIMIT kunt u geen grotere waarde kiezen
dan voor HIGH LIMIT (en vice versa).
Als u, op de “[SYSTEM]”-pagina, “V-LINK” kiest, ziet
het display er als volgt uit:
Hier kunt u alleen TX-parameters instellen (omdat de
E-60/E-50 V-LINK-commando’s alleen kan zenden –
hij ontvangt ze niet). Zie blz. 195 voor meer details
over de V-LINK-functie.
CLIP CONTROL TX—Met deze parameter kunt u het
MIDI-kanaal (CHANNEL) voor de overdracht van deze
commando’s kiezen. Gebruik het [ON/OFF]-veld om de
overdracht te activeren (licht op) of uit te schakelen
(dooft).
COLOR CONTROL TX—Met deze parameter kunt u het
MIDI-kanaal (CHANNEL) voor de overdracht van deze
commando’s kiezen. Gebruik het [ON÷OFF]-veld om de
overdracht te activeren (licht op) of uit te schakelen
(dooft).
Op deze pagina vindt u verschillende parameters die
niets met elkaar te maken hebben (de andere MIDI-
pagina’s hebben telkens een “centraal thema”).
PARAMETER
OCTAVE TX—De OCTAVE TX-parameter kunt u op “Abso-
luteof Relativezetten. Als u in de SPLIT-mode al eens
een basklank voor de UP1/2-part gekozen hebt, is het u
misschien opgevallen dat de gespeelde noten naar
omlaag worden getransponeerd, zodat u binnen het
bereik van de UP1/2-part toch heuse basnoten kunt spe-
len. “Relative” betekent dat deze interne (en automati-
sche) transpositie in MIDI-nootnummers wordt vertaald.
In de “Absolute”-mode worden de nootnummers van de
daadwerkelijk ingedrukte toetsen naar de MIDI-buiten-
wereld verzonden.
PART SWITCH—Met deze parameter bepaalt u of een
uitgeschakelde nog MIDI-commando’s mag zenden:
TRANSPOSE RX (On/Off)—Met deze parameter bepaalt
u of de via MIDI ontvangen nootcommando’s al dan niet
moeten worden getransponeerd.
VELOCITY
VELO TX, VELO RX (On, 1~127)—De E-60/E-50 is uitge-
rust met een aanslaggevoelig klavier en een klankbron
die op aanslagwaarden reageert. Met deze velden scha-
kelt u de ontvangst (RX) of overdracht (TX) van aanslag-
waarden in of uit.
NTA: Note-to-Arranger
Als u de V-Link-part selecteert
PARAM
Internal:
U kunt een uitgeschakelde part niet meer via het
klavier van de E-60/E-50 of met de Arranger/Recor-
der aansturen, maar die part zendt wel nog MIDI-
commando’s. Door “Internal” te kiezen en een part
uit te schakelen bereikt u dus hetzelfde als met
“Local Off” (zie blz. 189).
Int+Mid:
U kunt een uitgeschakelde part niet meer via het
klavier van de E-60/E-50 of met de Arranger/Recor-
der aansturen. Bovendien zendt die part geen MIDI-
commando’s meer.
MIDI Sets
E-60/E-50 Music Workstation
r
193
Als u niet “On” kiest, moet u de waarde invoeren die in de
plaats van de voortdurend variërende waarden moet
worden gebruikt. De waarde, die u hier instelt, wordt
voor alle noten gebruikt die via MIDI IN/USB worden
ontvangen (RX) of naar MIDI OUT/USB worden gezonden
(TX).
TX
SYSEX—Met deze parameter bepaalt u of de E-60/E-50
al (knopicoontje licht op) dan niet (uit) SysEx-com-
mando’s moet doorseinen. Dergelijke commando’s zijn
niet gestandaardiseerd; elke fabrikant kan ze dus op zijn
manier voor tijdelijke (of permanente) wijzigingen
gebruiken. Effectparameters kunnen bv. alleen met
SysEx-commando’s worden ingesteld.
Dergelijke commando’s kunnen echter de weergave van
een extern MIDI-instrument in de war brengen of heb-
ben eventueel geen enkel effect. Daarom kunt u via deze
parameter voorkomen dat ze überhaupt worden verzon-
den.
DATA CHANGES—Met deze parameter bepaalt u hoe de
oorspronkelijke programmanummers van de afgespeelde
songs via MIDI worden verzonden. De E-60/E-50 wijzigt
soms de klankadressen (meestal de CC00- en CC32-
waarden) om alle songs in de beste kwaliteit te kunnen
afspelen. Als u deze parameter activeert, worden die
realtime-wijzigingen ook via MIDI verzonden. Dan kan
het echter gebeuren dat de ontvangende klankbron
bepaalde partijen niet weergeeft (als hij de gevraagde
bank niet bevat).
Als u deze parameter uitschakelt, worden de oorspronke-
lijke klankadressen naar de ontvanger gestuurd. (De
klankbron van de E-60/E-50 “verbetert” de afgespeelde
songs echter nog steeds – deze parameter geldt alleen
voor de MIDI-overdracht naar externe instrumenten.)
RX
SYSEX—Met deze parameter bepaalt u of de E-60/E-50
al (knopicoontje aan) dan niet (uit) SysEx-commando’s
van externe apparaten mag ontvangen. Zie ook de ver-
klaring hierboven.
MIDI Sets
MIDI Sets zijn geheugens voor MIDI-instellingen. De
E-60/E-50 biedt acht MIDI Set-geheugens. Daarmee
kunt u in een wip zijn MIDI-gedrag wijzigen. Boven-
dien kunt u een MIDI Set aan een User Program kop-
pelen (blz. 94) en de MIDI Set aanduiden, die bij
inschakelen van de E-60/E-50 automatisch wordt
geladen (zie verderop). Om echter de fabrieksinstel-
lingen voor bepaalde MIDI-parameters op te roepen
moet u [Keyboard¥&¥Style¥Parts] en/of [Song¥Parts] i.p.v.
een MIDI Set kiezen.
MIDI Set opslaan
(1) Als u zich nog op één van de “EDIT MIDI”-pagina’s
bevindt, moet u op het [Back]-veld drukken.
Is dat niet het geval, dan drukt u op de [MENU]-knop
en, op de “MENU”-pagina, op het [MIDI]-veld.
(2) Druk op het [WRITE]-veld (het “licht op”).
(3) Druk op het veld dat is toegewezen aan de MIDI
Set die uw nieuwe MIDI-instellingen moet bevat-
ten ([1]~[8]~).
Het display keert terug naar de “MIDI”-pagina.
(4) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
MIDI Sets gebruiken
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
MIDI
194
r
E-60/E-50 Music Workstation
(2) Druk op het [MIDI]-veld.
(3) Druk op het veld van de benodigde MIDI Set ([1]~
[8]). De twee SELECT-knopicoontjes doven.
U zou ook een preset (“SELECT”) kunnen kiezen om
met die instellingen te werken. In dat geval doven
dan alle acht MIDI Set-indicatoricoontjes.
(4) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Automatische MIDI Set-keuze tijdens het inscha-
kelen
Tijdens het inschakelen kiest de E-60/E-50 automatisch
de voorgeprogrammeerde MIDI-instellingen. Als die
niet geschikt zijn voor uw MIDI-installatie, kunt u de
E-60/E-50 vertellen welke MIDI Set hij bij het opstarten
moet laden:
(1) Druk op de [MENU]-knop.
Het display verandert in:
(2) Druk op het [UTILITY]- en daarna op het [STARTUP]-
veld.
(3) Druk op het [MIDI≈SET]-veld en kies met het
[DATA÷ENTRY]-wiel of de [DEC]/[INC]-knoppen de
MIDI Set die tijdens het inschakelen van de E-60/
E-50 moet worden geladen.
(4) Activeer het [RECALL]-veld.
Schakel dit knopicoontje uit, als de E-60/E-50 tijdens
het inschakelen geen MIDI Set mag laden.
Opgelet: Als de E-60/E-50 zo staat ingesteld dat hij tijdens het
opstarten een User Program laadt waaraan een MIDI Set is
gekoppeld, wordt die keuze genegeerd, wanneer het MIDI SET
[RECALL]-knopicoontje aan staat.
(5) Druk op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Werken met V-LINK
E-60/E-50 Music Workstation
r
195
18. Andere dingen
Werken met V-LINK
Over V-LINK
V-LINK ( ) is een functie, die de integratie
van muziek met visuele effecten toelaat. Met V-LINK-
compatibele apparaten (bv. een DV-7PR van Edirol)
kunt u videomateriaal bij uw spel betrekken en op die
manier ook de visuele kant van uw optredens verzor-
gen.
De verbinding van de E-60/E-50 met een DV-7PR van
Edirol biedt de volgende mogelijkheden:
Via het hoogste octaaf van het E-60/E-50-klavier
andere clips kiezen. Een toets ingedrukt houden voor
tragere overgangen (“fades”). Druk een toets kort in
voor een snelle overgang.
Met de BENDER-as van de BENDER/MODULATION-
hendel de weergavesnelheid van de beelden beïn-
vloeden c.q. een andere kleur kiezen.
Met de D Beam-controller (E-60) kunt u eveneens ver-
schillende effecten sturen (naar gelang de functie die u
aan de D Beam toewijst, zie verderop).
De V-Link-signalen worden naar MIDI OUT uitge-
stuurd.
(1) Sluit de MIDI OUT-connector van de E-60/E-50 (via
een optionele UM-1 interface) aan op de USB-
poort van de externe videoprocessor.
(2) Druk op de [V-LINK]-knop (licht op).
(De toetsen van het hoogste octaaf dienen nu als
“controllers” en spelen dus geen noten meer.)
Als u liever met de volgende displaypagina werkt,
moet u de [V-LINK]-knop even ingedrukt houden.
Deze pagina kunt u ook oproepen door op de
[MENU]-knop‰ [V-LINK]-veld te drukken.
(3) Druk op het regelaaricoontje van de parameter, die
u wilt instellen en beïnvloed de videobeelden met
het [DATA÷ENTRY]-wiel, de [DEC]/[INC]-knoppen of
de “V-LINK”-toetsen (hoogste octaaf).
Edirol DV-7PR
Edirol UM-1
MIDI OUT
REMOTE
MonitorProjector
CLIP:
Hiermee kiest u de clips (of palettes) 1~32
van een Edirol DV-7PR. Via de toetsen in het
hoogste octaaf kunt u clips 1~8 kiezen.
PALETTE:
Hiermee kunt u de “palettes” 1~20 kiezen.
DISSOLVE TIME:
Hiermee bepaalt u de overgangssnelheid tus-
sen de beelden. De aanslagwaarden van de
toetsen in het hoogste octaaf kunnen even-
eens voor het bepalen van de overgangssnel-
heid worden gebruikt (maar alleen voor de
acht clips, die via het klavier kunnen worden
gekozen).
SPEED PLAYBK:
Door een regelaaricoontje omhoog te schui-
ven versnelt u de weergave. Trek het naar
beneden om de weergavesnelheid te vertra-
gen. Bevindt de regelaar zich in het midden,
dan is de weergavesnelheid normaal.
VFX:
Hiermee kunt u andere video-effecten kiezen.
Deze functie is niet beschikbaar, wanneer op
de aangestuurde videoprocessor al “Off” werd
gekozen.
Opgelet: “VFX2” wordt door de DV-7
niet ondersteund.
BRIGHTNESS:
Hiermee beïnvloedt u de helderheid van het
beeld.
Andere dingen
196
r
E-60/E-50 Music Workstation
Opgelet: De E-60/E-50 ondersteunt de “dual stream”-mode
van de Edirol niet.
Druk op het [INIT¥SINGLE¥VALUE]-veld om de
momenteel gekozen parameter weer op de voorge-
programmeerde waarde te zetten.
Druk op het [INIT¥ALL¥VALUES]-veld om voor alle
parameters weer de fabrieksinstellingen te kiezen.
(4) Druk nog een keer op [V-LINK] om deze functie
weer uit te schakelen (de knop dooft).
Opgelet: V-LINK-commando’s worden op de MIDI-kanalen 13
en 14 verzonden.
Opgelet: Meer details over “Clips”/“Palettes”, “Dissolve Time
en “Color Difference”-signalen (Cb/Cr) vindt u in de handlei-
ding van de Edirol DV-7PR.
Algemene instellingen
Ziehier een aantal functies, die voor de E-60/E-50 in
z’n geheel gelden en tot nu toe nog niet aan bod zijn
gekomen.
(1) Druk op de [MENU]-knop.
The display changes to:
(2) Druk op het [UTILITY]- en daarna op het [GLOBAL]-
veld.
(3) Druk op het juiste FEEDBACK-veld om de betref-
fende functie in of uit te schakelen.
(4) Druk op het [Back]-veld om naar het menu te sprin-
gen of op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Song/Arranger Start Priority
In de regel kunt u de Arranger-weergave niet stoppen,
terwijl er een song wordt afgespeeld. Dit geldt omge-
keerd ook, wanneer u de songweergave probeert te
starten, terwijl de Arranger aan het spelen is. Dat komt,
omdat de [SONG÷ARRANGER¥START¥PRIORITY]-functie
aan staat en voorrang verleent aan de sectie die al aan
het spelen is. Die systeem kunt u echter uitschakelen.
Als u dan de Arranger-weergave start, terwijl er een
song aan het spelen is, begint de Style-weergave (de
song stopt). Als de Arranger loopt, terwijl u op de
[PLAY÷STOP¥®÷ª]-knop drukt, start de song (en stopt de
Arranger).
Opgelet: Deze schakelfunctie heeft geen invloed op het gebruik
van de Arranger tijdens de opname (zie blz. 41). Dan kunt u
namelijk beide secties tegelijk gebruiken.
COLOR CB:
Hiermee kunt u de kleur veranderen. Er zijn
vijf stappen, die u kunt selecteren door de
hendel herhaaldelijk naar achteren te druk-
ken: groen, paars, blauw, rood, oorspronke-
lijke clipkleur.
COLOR CR:
Hiermee kunt u de kleur wijzigen (groen,
paars, blauw, rood, oorspronkelijke clipkleur).
D Beam
(E-60)
Hiermee kunt u verschillende effecten beïn-
vloeden (naar gelang de functie die u aan de
D Beam-controller toewijst).
Vinyl RPM‰ Fade to black + playback speed
Cutting‰ Fade to back
Harp, Marimba, Guitar‰ Fade to white
Chimes‰ Lumin
Seashore‰ Sepia
LoFi‰ Color
Sweep‰ Post
Scratch‰ Color Blue
Explosion‰ Color Red
Gunshot‰ Color Violet
Tempo Up & Down + Pitch Up & Down‰
Playback speed
EXIT
Algemene instellingen
E-60/E-50 Music Workstation
r
197
Opgelet: START PRIORITY geldt ook voor gevallen waarin u de
Arranger-weergave met behulp van de SYNC [START]-functie
start.
Flashing Exit
Als u vanop de hoofdpagina naar een andere pagina
springt, begint de [EXIT]-knop te knipperen om duidelijk
te maken dat u hiermee naar de hoofdpagina kunt
teruggaan. Als u dat knipperpatroon niet wenst (en
gewoon wilt dat de knop oplicht), moet u het
[FLASHING¥EXIT]-knopicoontje uitschakelen.
Flashing Metronome
Als u de Arranger stopt, begint de [METRONOME]-knop
rood te knipperen om het ingestelde tempo aan te
geven. Als u dat knipperpatroon niet wenst, moet u het
[FLASHING¥METRONOME]-knopicoontje uitschakelen.
Info
Soms wilt u misschien kijken hoeveel plaats er nog in
het interne geheugen en/of op de kaart rest:
(1) Druk op de [MENU]-knop.
(2) Druk op het [UTILITY]- en daarna op het [INFO]-veld.
Free Space Internal Memory—Houdt u op de hoogte
van de resterende opslagcapaciteit van het interne
geheugen.
Free Space Memory Card—Houdt u op de hoogte van
de resterende opslagcapaciteit van de geheugenkaart.
Version—Beeldt het versienummer van het E-60/E-50-
systeem evenals de aanmaakdatum en het uur af.
(3) Druk op het [Back]-veld om naar het menu te sprin-
gen of op de [EXIT]-knop om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
Initialiseren van de E-60/E-50 (Factory Reset)
Na een tijdje met de E-60/E-50 gewerkt te hebben wilt
u misschien weer de fabrieksinstellingen laden. Alvo-
rens dat te doen verdient het echter aanbeveling uw
instellingen naar een geheugenkaart (zie blz. 176) weg
te schrijven of via USB te archiveren (zie blz. 184).
Ziehier wat u voor het initialiseren van de E-60/E-50
moet doen:
(1) Druk op de [MENU]-knop.
(2) Druk op het [UTILITY]- en daarna op het
[FACTORY¥RESET]-veld.
(3) Druk op het [EXECUTE]-veld om de E-60/E-50 te
initialiseren, of op het [Back]-veld om terug te
keren naar het menu, als u zich bedacht hebt. (U
kunt tevens op de [EXIT]-knop drukken om terug te
gaan naar de hoofdpagina.)
In het display verschijnt nu de boodschap “Operation
Successful” om u erop te wijzen dat de fabrieksinstel-
lingen van de E-60/E-50 geladen zijn.
Opgelet: Dit heeft geen invloed op de data in het interne
geheugen van de E-60/E-50: ze worden niet gewist. De E-60/
E-50 gebruikt ze echter niet meer.
Specicaties
198
r
E-60/E-50 Music Workstation
19. Specificaties
Klavier:
Klankbron:
Styles:
Songs:
Sequencer:
Displaytype & bedieningsorganen
Bedieningsorganen:
User Programs:
Music Assistant-registraties:
Dataopslag
Andere functies:
Aansluitingen
76-toetsen, synthesizerklavier (E-60)
61-toetsen, synthesizerklavier (E-50)
Polyfonie 64 stemmen
Klanken 1050 klanken, 8 families,
34 Drum Sets
Multitimbrale parts 32
Effecten 3 programmeerbare eenheden:
8x Reverb, 8x Chorus
41x multi-effect voor Keyboard-
parts
Compatibiliteit GM2/GS
136 Styles, 8 families
80 programmeerbare verwijzingen naar bijkomende Styles
(CUSTOM)
Onbeperkte toegang Intern geheugen, geheugen-
kaart, diskette (via FINDER)
Style Cover 26 ALL-Covers
16 Drum-Covers
24 Bass-Covers
Style Makeup Tools Instrumentgebaseerde editfunc-
ties
Style Composer 8 sporen, Micro Edit- en macro-
functies
One Touch 4 programmeerbare registraties
per Style
Realtime SMF-player 4 programmeerbare MARK &
JUMP-posities
Song Cover 26 ALL-Covers
16 Drum-Covers
24 Bass-Covers
Song Makeup Tools Instrumentgebaseerde editfunc-
ties
Tekst- & akkoordweergave, partituren in display
Andere functies PLAY LIST-functie (99 stappen)
NEXT SONG-functie
Importeren/exporteren van tekst
& Lyrics-synchronisatie
Song Finder Beheer van maximaal 99.999
songs
Play & Search-functie
16-sporen sequencer, Micro Edit- en macrofuncties, Style
Converter
Monochrome 1/4-VGA Drukgevoelig display met 3D-SG
(gesimuleerde 3D-grafieken)
16 grijswaarden
Contrastregelaar
DATA ENTRY-wiel met
schakelfunctie
Data-ingave
Cursor 6 schakelaars (data-ingave): INC,
DEC, Op/Neer/Links/Rechts
PITCH BEND/MODULATION-hendel, D Beam-controller (met
instellingsmacro’s, E-60), MASTER VOLUME-regelaar, KEY-
BOARD/ACCOMP BALANCE-regelaar
Schakelaars voor Key-
board-parts
UP1, UP2, LWR, MBS
Tone Assign UP1, UP2, LWR, MBS
144 List-verwijzingen met toegang via het frontpaneel
Onbeperkte toegang Intern geheugen, geheugen-
kaart, diskette (via FINDER)
Bijkomende functies Parameter Hold
Song Link
MIDI Set Link
300 fabrieksinstellingen
Zelf programeerbaar: onbeperkt aantal
Diskdrive 3,5”, 2HD/2DD
Intern geheugen Solid-state disk
Geheugenkaart PCMCIA (Compact Flash,
Memory Stick, Smart Media,
Microdrive)
Beheerde bestandsforma-
ten
Styles, songs (SMF), User Pro-
grams, MIDI Sets, Play Lists, .txt-
bestanden
Klaviermodes Split (instelbaar splitpunt),
Whole
Easy Setting Arranger, Organ, Piano, Guitar
Mode
Akkoorduitwerking ACV (Adaptive Chord Voicing)
Melody Intelligence 18 typen
Singer Key Adapter –6~+5 halve tonen (automati-
sche SMF-transpositie)
Andere dingen Tap Tempo, Sync Start/Stop,
V-Link, interactieve demo (in
verschillende talen)
Systeemupdates Flash-geheugen
USB Dataoverdracht & MIDI-com-
municatie
Hoofdtelefoonaansluitin-
gen
2
Aansluitingen voor pedaal
en voetschakelaars
HOLD
FOOTSWITCH/EXPRESSION (pro-
grammeerbaar)
Audio-aansluitingen
OUTPUT-connectors L/Mono, R (1/4”)
Data-uitwisseling
PCMCIA-slot (CompactFlash, Memory Stick, Smart Media,
Microdrive)
USB-poort (dataoverdracht & MIDI-communicatie)
MIDI IN & OUT
Algemene instellingen
E-60/E-50 Music Workstation
r
199
Algemene specificaties:
Opgelet: Wijzigingen van de specificaties zonder voorafgaande
kennisgeving voorbehouden.
Luidsprekervermogen 10W RMS x2
Voeding PSB-4U-adapter, 12V/3,5A
Afmetingen (mm) E-60:
1260 (B) x 161 (H) x 374 (D)
E-50:
1020 (B) x 152,5 (H) x 355,5 (D)
Gewicht E-60: 13kg/E-50: 8,5kg
Bijgeleverde accessoires Handleiding, netsnoer, Noten-
standaard, CD-ROM, Externe
adapter, DATABASE MANAGER
software
Opties
PK-5A MIDI-baspedalen, Diskettes van de MSA/MSD/
MSE-serie (Styles van Roland & andere bedrijven),
RH-25/50/200/300 hoofdtelefoon, DP-2 voetschakelaar,
DP-6 voetschakelaar (pianotype), BOSS FS 5U voetscha-
kelaar,
EV-5/7 zwelpedaal, BOSS FV-300L volume-/zwelpedaal,
KC-150/350/550 keyboardversterkers
Geheugenkaarten (andere merken)
Appendix
200
r
E-60/E-50 Music Workstation
20. MFX-typen en parameters
1. Thru
De effectprocessor wordt niet aangesproken.
2. Stereo EQ
Ziehier een vierbands stereo-equalizer (Low, Mid x2, High).
Stereosignalen (zoals pianoklanken) worden vóór de bewer-
king dus niet tot een monosignaal gecombineerd.
EQ Low Frequency (200, 400Hz)—
Basfrequentie die u wilt
ophalen of afzwakken.
EQ Low Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
Met negatieve waarden vermindert u het volume.
EQ High Frequency (2000, 4000, 8000Hz)—
Frequentie van
de hoge tonen die u wilt ophalen of afzwakken.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Met negatieve waarden vermindert u het volume.
EQ Mid 1 Frequency (200~8000Hz)—
Frequentie van mid-
dengebied 1 die u wilt ophalen of afzwakken. Dit is een parame-
trische EQ-band.
EQ Mid 1 Q (0.5, 1.0, 2.0, 4.0, 8.0)—
Bandbreedte van mid-
dengebied 1. Hoe groter de “Q”-waarde, hoe smaller het bewerkte
frequentiebereik wordt.
EQ Mid 2 Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van middenge-
bied 1.
EQ Mid 2 Frequency (200~8000Hz)—
Frequentie van mid-
dengebied 2 die u wilt ophalen of afzwakken. Dit is een parame-
trische EQ-band.
EQ Mid 2 Q (0.5, 1.0, 2.0, 4.0, 8.0)—
Bandbreedte van mid-
dengebied 2. Hoe groter de “Q”-waarde, hoe smaller het bewerkte
frequentiebereik wordt.
EQ Mid 2 Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van middenge-
bied 2.
Level (0~127)—
Uitgangsniveau. Met deze parameter kunt u
overdreven niveauverschillen compenseren, die door de gekozen
instellingen ontstaan.
3. Overdrive
Zorgt voor een milde vervorming die op de oversturing van
een buizenversterker lijkt.
Drive (0~127)—
Vervormingsintensiteit. Beïnvloedt tevens het
volume.
Panpot (L64~0~63R)—
Stereoplaatsing van het uitgangssig-
naal. Dit is een mono-effect dat de ontvangen signalen combi-
neert. U kunt het bewerkte signaal echter eender waar tussen het
linker en rechter kanaal plaatsen.
Amp Simulator Type—
Hiermee kiest u het gitaarversterkertype
dat gesimuleerd wordt. SMALL: kleine versterker, BUILT-IN: com-
boversterker, 2-STACK: versterkertoren met twee speakers,
3-STACK: versterkertoren met drie speakers.
EQ Low Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Level (0~127)—
Uitgangsniveau. Met deze parameter kunt u
overdreven niveauverschillen compenseren, die door de gekozen
instellingen ontstaan.
4. Distortion
Dit effect zorgt voor een iets ruigere vervorming dan de
vorige. De parameters zijn dezelfde als voor “3. Overdrive”.
5. Phaser
Voegt een uit-fase kopie aan het origineel toe en moduleert
ze.
Phaser Manual (100~8000Hz)—
Hiermee kiest u de centrale
frequentie die door het effect gemoduleerd wordt.
Phaser Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Phaser Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Phaser Resonance (0~127)—
Terugkoppelingsniveau. Hoe
groter de waarde, hoe “synthetischer” het geluid wordt.
Phaser Mix Level (0~127)—
Niveau van het uit-fase signaal
t.o.v. het originele signaal.
Panpot (L64~0~63R)—
Stereoplaatsing van het uitgangssig-
naal. Dit is een mono-effect dat de ontvangen signalen combi-
neert. U kunt het bewerkte signaal echter eender waar tussen het
linker en rechter kanaal plaatsen.
Level (0~127)—
Uitgangsniveau. Met deze parameter kunt u
overdreven niveauverschillen compenseren, die door de gekozen
instellingen ontstaan.
6. Spectrum
Spectrum is een soort filter waarmee u de klankkleur kunt
wijzigen door bepaalde frequenties op te halen/af te zwakken.
Spectrum 250Hz Gain (–15dB~0~15dB)
Spectrum 500Hz Gain (–15dB~0~15dB)
Spectrum 1000Hz Gain (–15dB~0~15dB)
Spectrum 1250Hz Gain (–15dB~0~15dB)
Spectrum 2000Hz Gain (–15dB~0~15dB)
Spectrum 3150Hz Gain (–15dB~0~15dB)
Spectrum 4000Hz Gain (–15dB~0~15dB)
Spectrum 8000Hz Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van elke
frequentieband.
Spectrum Band Width Q (0.5, 1.0, 2.0, 4.0, 8.0)—
Beïn-
vloedt de bandbreedte van alle beschikbare frequentiebanden.
Panpot (L64~0~63R)—
Stereoplaatsing van het uitgangssig-
naal. Dit is een mono-effect dat de ontvangen signalen combi-
neert. U kunt het bewerkte signaal echter eender waar tussen het
linker en rechter kanaal plaatsen.
Level (0~127)—
Uitgangsniveau. Met deze parameter kunt u
overdreven niveauverschillen compenseren, die door de gekozen
instellingen ontstaan.
7. Enhancer
Dit effect verandert de boventoonstructuur in het hoog,
zodat het geluid helderder en presenter wordt.
Enhancer Sens (0~127)—
Gevoeligheid van de enhancer.
Mix Level (0~127)—
Niveau van de boventonen die de enhan-
cer genereert.
EQ Low Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Level (0~127)—
Uitgangsniveau. Met deze parameter kunt u
overdreven niveauverschillen compenseren, die door de gekozen
instellingen ontstaan.
Appendix
E-60/E-50 Music Workstation
r
201
8. Auto Wah
Dit effect moduleert een filter, wat een (automatisch) Wah-
Wah-effect oplevert.
Auto Wah Filter Type (LPF, BPF)—
Filtertype. LPF: het wah-
effect strekt zich uit over een breed frequentiebereik. BPF: het
wah-effect beïnvloedt een betrekkelijk klein frequentiebereik.
Auto Wah Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modu-
latiesnelheid.
Auto Wah Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Auto Wah Sens (0~127)—
Bepaalt de gevoeligheid van het
aangestuurde filter.
Auto Wah Manual (0~127)—
Bepaalt de frequentie die vooral
door het filter wordt bewerkt.
Auto Wah Peak (0~127)—
Hiermee bepaalt u in welke mate de
kantelfrequentie door het wah-effect wordt bewerkt. Hoe groter
de waarde, hoe smaller het bewerkte frequentiebereik wordt.
Level (0~127)—
Uitgangsniveau. Met deze parameter kunt u
overdreven niveauverschillen compenseren, die door de gekozen
instellingen ontstaan.
9. Rotary
Dit effect simuleert het geluid van draaiende luidsprekers, die
vaak voor elektrische orgels worden gebruikt. De bewegingen
in het hoog en het laag (n.a.v. twee apart gesimuleerde roto-
ren) kunnen apart worden ingesteld. Het resultaat is dan ook
“bangelijk echt”. Dit effect is bijzonder geschikt voor elektri-
sche orgelgeluiden (van de [ORGAN]-bank – de Harmonic
Bar-sectie bevat een eigen Rotary-effect).
Tweeter Slow Rate (0.05~10.0Hz)
Woofer Slow Rate (0.05~10.0Hz)—
Trage snelheid (SLOW)
van de rotor voor het hoog of laag.
Tweeter Fast Rate (0.05~10.0Hz)
Woofer Fast Rate (0.05~10.0Hz)—
Hoge snelheid (FAST) van
de rotor voor het hoog of laag.
Rotary Speed (Slow, Fast)—
Hiermee kan de draaisnelheid van
de rotors voor het hoog en het laag tegelijk worden gewijzigd.
SLOW: Zorgt voor een overschakeling naar de “Slow Rate”. FAST:
Zorgt voor een overschakeling naar de “Fast Rate”.
Tweeter Acceleration (0~15)
Woofer Acceleration (0~15)—
Hiermee bepaalt u hoe lang de
rotors erover doen om de telkens andere snelheid (“Fast” of
“Slow”) te bereiken. Hoe kleiner de waarde, hoe trager de over-
gangen.
Tweeter Level (0~127)
Woofer Level (0~127)—
Volume of the rotor in question.
Separation (0~127)—
Ruimtelijke spreiding van het geluid.
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
10. Compressor
Zwakt hoge volumes (pieken) af en haalt lage volumes op,
zodat het volume gelijkvormiger wordt.
Compressor Sustain (0~127)—
Hiermee bepaalt u hoe sterk
inkomende signalen gecomprimeerd worden, wat tegelijk meer
sustain oplevert.
Compressor Attack (0~127)—
Bepaalt hoe snel de compressor
begint te werken.
Panpot (L64~0~63R)—
Stereoplaatsing van het uitgangssig-
naal. Dit is een mono-effect dat de ontvangen signalen combi-
neert. U kunt het bewerkte signaal echter eender waar tussen het
linker en rechter kanaal plaatsen.
Compressor Post Gain (0, +6, +12, +18dB)—
Regelt het uit-
gangsniveau. Hiermee kunt u een eventueel volumeverlies bij
extreme instellingen compenseren.
EQ Low Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
11. Limiter
Comprimeert signaalniveaus boven de ingestelde waarde en
voorkomt vervorming. In tegenstelling tot een compressor
haalt hij zwakkere signalen echter niet op.
Limiter Threshold (0~127)—
Hiermee bepaalt u het volume
waar de signaalcompressie begint.
Limiter Release (0~127)—
Bepaalt hoe lang de compressor
nog actief blijft nadat het signaalniveau onder de drempel
(“Threshold”) is gezakt.
Limiter Ratio (1.5:1, 2:1, 4:1, 100:1)—
Bepaalt hoe sterk
volumepieken worden gecomprimeerd. Kies “100:1”, als de
Threshold-waarde nooit mag worden overschreden (echte limi-
terfunctie).
Panpot (L64~0~63R)—
Stereoplaatsing van het uitgangssig-
naal. Dit is een mono-effect dat de ontvangen signalen combi-
neert. U kunt het bewerkte signaal echter eender waar tussen het
linker en rechter kanaal plaatsen.
Limiter Post Gain (0, +6, +12, +18dB)—
Regelt het uit-
gangsniveau. Hiermee kunt u een eventueel volumeverlies bij
extreme instellingen compenseren.
EQ Low Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
12. Hexa-Chorus
Hanteert zes choruslijnen voor het creëren van een bijzonder
complex en ruimtelijk effect.
Chorus Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee bepaalt u de ver-
traging tussen het inkomende signaal en het moment waarop de
chorus begint te werken.
Chorus Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Chorus Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Chorus Pre Delay Deviation (0~20)—
Hiermee kiest u de
onderlinge vertragingsverschillen van de zes choruslijnen.
Chorus Depth Deviation (-20~0~20)—
Hiermee kiest u de
onderlinge modulatie-intensiteitsverschillen van de zes choruslij-
nen.
Chorus Pan Deviation (0~20)—
Hiermee regelt u de spreiding
van de verschillende choruslijnen in het stereobeeld.
0: Alle chorussignalen bevinden zich in het midden.
20: Elke choruslijn wordt in stappen van 60 graden vanaf het
midden verschoven.
Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans tussen
het binnenkomende (D) en het effectsignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
13. Trem Chorus
Ziehier een choruseffect met een toegevoegde tremolo
(regelmatige modulatie van het volume).
Chorus Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee bepaalt u de ver-
traging tussen het inkomende signaal en het moment waarop de
chorus begint te werken.
Chorus Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Chorus Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Tremolo Rate (0.05~10.0Hz)—
Modulatiesnelheid van de tre-
molo.
Appendix
202
r
E-60/E-50 Music Workstation
Tremolo Separation (0~127)—
Hiermee kunt u het volume
van het tremolo-effect in verhouding tot de chorusmodulatie
instellen.
Tremolo Phase (0~180 deg)—
Spreiding van de tremolo.
Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans tussen
het binnenkomende (D) en het effectsignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
14. Space-D
Ziehier een gelaagde chorus met twee modulatiefasen in ste-
reo. De modulatie valt nagenoeg niet op, zodat het chorusef-
fect bijzonder transparant blijft.
Chorus Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee bepaalt u de ver-
traging tussen het inkomende signaal en het moment waarop de
chorus begint te werken.
Chorus Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Chorus Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Chorus Phase (0~180deg)—
Ruimtelijke spreiding van het
geluid.
EQ Low Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans tussen
het binnenkomende (D) en het effectsignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
15. St. Chorus
Ziehier een stereochorus. Met het filter kunt u de klankkleur
van de chorus bepalen.
Filter Type (OFF, LPF, HPF)—
Filtertype. OFF: er wordt geen fil-
ter gebruikt. LPF: filtert de frequenties boven de Cutoff-waarde.
HPF: filtert de frequenties onder de Cutoff-waarde.
Cutoff Frequency (200~8000Hz)—
Kantelfrequentie van het
filter.
Chorus Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee bepaalt u de ver-
traging tussen het inkomende signaal en het moment waarop de
chorus begint te werken.
Chorus Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Chorus Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Chorus Phase (0~180 deg)—
Ruimtelijke spreiding van het
geluid.
EQ Low Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans tussen
het binnenkomende (D) en het effectsignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
16. St. Flanger
Dit is een stereoflanger. Hij zorgt voor een “blikkerige” reso-
nantie, die opkomt en wegebt – en dus een opstijgende en
landende straaljager simuleert.
Filter Type (OFF, LPF, HPF)—
Filtertype. OFF: er wordt geen fil-
ter gebruikt. LPF: filtert de frequenties boven de Cutoff-waarde.
HPF: filtert de frequenties onder de Cutoff-waarde.
Cutoff Frequency (200~8000Hz)—
Kantelfrequentie van het
filter.
Flanger Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee stelt u de vertra-
ging tussen het originele signaal en het begin van de flanger in.
Flanger Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Flanger Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Flanger Phase (0~180 deg)—
Ruimtelijke spreiding van het
geluid.
Flanger Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het flangersignaal opnieuw door het effect wordt
bewerkt. Met negatieve (–) waarden keert u de fase om.
EQ Low Gain (-15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans tussen
het binnenkomende (D) en het effectsignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
17. Step Flanger
Een Step Flanger is een flangereffect met duidelijk hoorbare
trappen i.p.v. vloeiende modulatiegolven.
Flanger Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee stelt u de vertra-
ging tussen het originele signaal en het begin van de flanger in.
Flanger Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Flanger Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Flanger Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het flangersignaal opnieuw door het effect wordt
bewerkt. Met negatieve (–) waarden keert u de fase om.
Step Rate (0.10~20.0Hz, noot)—
Snelheid van de toonhoog-
teveranderingen.
Flanger Phase (0~180deg)—
Ruimtelijke spreiding van het
geluid.
EQ Low Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans tussen
het binnenkomende (D) en het effectsignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
18. St. Delay
Delay is een effect waarmee het inkomende signaal kan wor-
den herhaald. Wordt ook wel “echo” genoemd.
Delay FBK Mode (Normal, Cross)—
Hiermee bepaalt u hoe
het delaysignaal opnieuw naar het effect wordt gestuurd. NOR-
MAL: Het delaysignaal van het linker kanaal gaat opnieuw naar de
linker delay en hetzelfde gebeurt met het rechter delaykanaal.
CROSS: Het delaysignaal van het linker kanaal gaat naar de rech-
ter delay en rechts gaat naar links.
Delay Left (0.0~500.0ms)—
Hiermee stelt u de vertraging tus-
sen het originele signaal en het linker delaysignaal in.
Delay Right (0.0~500.0ms)—
Hiermee stelt u de vertraging
tussen het originele signaal en het rechter delaysignaal in.
FBK Phase Left (Normal, Invert)—
Hiermee bepaalt u de fase
van het linker delaysignaal. NORMAL: De fase blijft ongewijzigd.
INVERT: De fase wordt omgekeerd.
FBK Phase Right (Normal, Invert)—
Hiermee bepaalt u de
fase van het rechter delaysignaal. NORMAL: De fase blijft onge-
wijzigd. INVERT: De fase wordt omgekeerd.
Delay Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het delaysignaal opnieuw door het effect wordt bewerkt.
Negatieve (–) waarden keren de fase om.
Delay HF Damp (200~8000Hz, Bypass)—
Hiermee kiest u de
frequentie waarboven de hoge tonen uit het Feedback-signaal
worden gefilterd. Wilt u de hoge tonen niet filteren, dan moet u
deze parameter op “BYPASS” zetten.
EQ Low Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans tussen
het binnenkomende (D) en het effectsignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
Appendix
E-60/E-50 Music Workstation
r
203
19. Mod. Delay
Dit effect voorziet de herhaling(en) van modulatie, zodat een
flanger-achtig effect ontstaat.
Delay FBK Mode (Normal, Cross)—
Hiermee bepaalt u hoe
het delaysignaal opnieuw naar het effect wordt gestuurd. NOR-
MAL: Het delaysignaal van het linker kanaal gaat opnieuw naar de
linker delay en hetzelfde gebeurt met het rechter delaykanaal.
CROSS: Het delaysignaal van het linker kanaal gaat naar de rech-
ter delay en rechts gaat naar links.
Delay Left (0.0~500.0ms)—
Hiermee stelt u de vertraging tus-
sen het originele signaal en het linker delaysignaal in.
Delay Right (0.0~500.0ms)—
Hiermee stelt u de vertraging
van het delaysignaal in.
Delay Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het delaysignaal opnieuw door het effect wordt bewerkt.
Negatieve (–) waarden keren de fase om.
Delay HF Damp (200~8000Hz, Bypass)—
Hiermee kiest u de
frequentie waarboven de hoge tonen uit het Feedback-signaal
worden gefilterd. Wilt u de hoge tonen niet filteren, dan moet u
deze parameter op “BYPASS” zetten.
Modulation Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de
modulatiesnelheid.
Modulation Depth (0~127)—
Hiermee bepaalt u de modula-
tie-intensiteit.
Modulation Phase (0~180 deg)—
Ruimtelijke spreiding van
het geluid.
EQ Low Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans tussen
het binnenkomende (D) en het effectsignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
20. 3 Tap Delay
De Triple Tap Delay levert drie vertraagde signalen op: mid-
den, links en rechts.
Delay Left (200~1000ms, noot)—
Hiermee stelt u de vertra-
ging tussen het originele signaal en het linker delaysignaal in.
Delay Right (200~1000ms, noot)—
Hiermee stelt u de vertra-
ging tussen het originele signaal en het rechter delaysignaal in.
Delay Center (200~1000ms, noot)—
Hiermee stelt u de ver-
traging tussen het originele en het delaysignaal in het midden in.
Delay Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het delaysignaal opnieuw door het effect wordt bewerkt.
Negatieve (–) waarden keren de fase om.
Delay HF Damp (200~8000Hz, Bypass)—
Hiermee kiest u de
frequentie waarboven de hoge tonen uit het Feedback-signaal
worden gefilterd. Wilt u de hoge tonen niet filteren, dan moet u
deze parameter op “BYPASS” zetten.
Delay Level Left (0~127)—
Hiermee regelt u het volume van
het linker delaykanaal.
Delay Level Right (0~127)—
Hiermee regelt u het volume van
het rechter delaykanaal.
Delay Level Center (0~127)—
Bepaalt het volume van het
middelste delaykanaal.
EQ Low Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans tussen
het binnenkomende (D) en het effectsignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
21. 4 Tap Delay
Delay met vier herhalingen.
Delay 1~4 (200~1000ms, noot)—
Hiermee bepaalt u de ver-
traging van de herhalingen.
Delay Level 1~4 (0~127)—
Uitgangsvolume van het delaysig-
naal.
Delay Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het delaysignaal opnieuw door het effect wordt bewerkt.
Negatieve (–) waarden keren de fase om.
Delay HF Damp (200~8000Hz, Bypass)—
Hiermee kiest u de
frequentie waarboven de hoge tonen uit het Feedback-signaal
worden gefilterd. Wilt u de hoge tonen niet filteren, dan moet u
deze parameter op “BYPASS” zetten.
Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans tussen
het binnenkomende (D) en het effectsignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
22. Time Delay
Dit effect laat het wijzigen van de vertragingstijd en de toon-
hoogte toe. Bij een verlenging van de vertragingstijd daalt de
toonhoogte. In het omgekeerde geval stijgt ze.
Delay Time (200~1000ms, noot)—
Hiermee bepaalt u de ver-
traging van de herhalingen.
Delay Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het delaysignaal opnieuw door het effect wordt bewerkt.
Negatieve (–) waarden keren de fase om.
Delay Acceleration (0~15)—
Hiermee bepaalt u hoe snel de
vertragingstijd van de huidige instelling naar de nieuwe waarde
gaat. De overgangssnelheid bepaalt tevens de snelheid van de
toonhoogteverandering.
Delay HF Damp (200~8000Hz, Bypass)—
Hiermee kiest u de
frequentie waarboven de hoge tonen uit het Feedback-signaal
worden gefilterd. Wilt u de hoge tonen niet filteren, dan moet u
deze parameter op “BYPASS” zetten.
Panpot (L64~0~63R)—
Stereoplaatsing van het uitgangssig-
naal. Dit is een mono-effect dat de ontvangen signalen combi-
neert. U kunt het bewerkte signaal echter eender waar tussen het
linker en rechter kanaal plaatsen.
EQ Low Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans tussen
het binnenkomende (D) en het effectsignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
23. 2 Pitch Shifter
Een Pitch Shifter verandert de toonhoogte van het inko-
mende signaal. Dit 2-stemmige effect kan het originele sig-
naal van twee getransponeerde stemmen voorzien.
Pitch Shift Mode (1~5)—
Hoe groter de hier ingestelde
waarde, hoe nauwkeuriger de toonhoogte (maar het effect rea-
geert navenant trager).
Pitch A Coarse (–24~0~+12 halve tonen)—
Hiermee regelt
u de toonhoogte van Pitch Shift A in stappen van halve tonen
(–2~+1 octaaf).
Pitch B Coarse (–24~0~+12 halve tonen)—
Hiermee regelt
u de toonhoogte van Pitch Shift B in stappen van halve tonen
(–2~+1 octaaf).
Pitch A Fine (–100~0~+100 cent)—
Hiermee kunt u Pitch
Shift A in stappen van 2 cent stemmen (–100~+100 cent). Eén
cent= 1/100 van een halve toon.
Pitch B Fine (–100~0~+100 cent)—
Hiermee kunt u Pitch
Shift B in stappen van 2 cent stemmen (–100~+100 cent). Eén
cent= 1/100 van een halve toon.
Appendix
204
r
E-60/E-50 Music Workstation
Pitch A Pre Delay (0.0~500.0ms)—
Hiermee stelt u de vertra-
ging tussen het originele signaal en Pitch Shift A in.
Pitch B Pre Delay (0.0~500.0ms)—
Hiermee stelt u de vertra-
ging tussen het originele signaal en Pitch Shift B in.
Pitch A Panpot (L64~0~63R)—
Bepaalt de stereoplaatsing
van het Pitch Shift A-signaal. “L64”= helemaal links, “0”= midden,
“63R”= helemaal rechts.
Pitch B Panpot (L64~0~63R)—
Bepaalt de stereoplaatsing
van Pitch Shift B. “L64”= helemaal links, “0”= midden, “63R”=
helemaal rechts.
Level Balance (A100:0B, A50:50B, A0:100B)—
Bepaalt de
balans tussen Pitch Shift A en Pitch Shift B. “A100:0B” betekent
dat u alleen Pitch Shift A hoort. Kiest u “A0:100B”, dan hoort u
alleen Pitch Shift B.
Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans tussen
het binnenkomende (D) en het effectsignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
24. FBK Pitch
Pitch Shifter met verschillende echo’s.
Pitch Shift Mode (1~5)—
Hoe groter de hier ingestelde
waarde, hoe nauwkeuriger de toonhoogte (maar het effect rea-
geert navenant trager).
Pitch Coarse (–24~0~+12 halve tonen)—
Hiermee regelt u
de toonhoogte van het pitch shift-signaal in stappen van halve
tonen (–2~+1 octaaf).
Pitch Fine (–100~0~+100 cent)—
Hiermee kunt u het pitch
shift-signaal in stappen van 2 cent ontstemmen (één cent= 1/100
van een halve toon).
Pitch Pre Delay (0.0~500.0ms)—
Hiermee stelt u de vertra-
ging tussen het originele en het pitch shift-signaal in.
Pitch Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoeveel
(%) van het bewerkte signaal opnieuw door het effect wordt
bewerkt. Met negatieve (–) waarden keert u de fase om.
Panpot (L64~0~63R)—
Stereoplaatsing van het uitgangssig-
naal. Dit is een mono-effect dat de ontvangen signalen combi-
neert. U kunt het bewerkte signaal echter eender waar tussen het
linker en rechter kanaal plaatsen.
EQ Low Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans tussen
het binnenkomende (D) en het effectsignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
25. Reverb
Prachtig galmeffect.
Reverb Type (Room 1, Room 2, Stage 1, Stage 2, Hall 1,
Hall 2)—
Galmtype.
Room1: Volle galm met een korte uitsterftijd.
Room2: Lichte galm met een korte uitsterftijd.
Stage1: Galm met een groot aantal late reflecties.
Stage2: Reverb met luide eerste reflecties.
Hall1: Bijzonder transparante galm.
Hall2: Bijzonder warme en volle galm.
Reverb Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Vertraging tussen het ori-
ginele signaal en het begin van de galm.
Reverb Time (0~127)—
Galmduur (lengte).
Reverb HF Damp (200~8000Hz, Bypass)—
Hiermee kiest u
de frequentie waarboven de hoge tonen uit het Feedback-signaal
worden gefilterd. Wilt u de hoge tonen niet filteren, dan moet u
deze parameter op “BYPASS” zetten.
EQ Low Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans tussen
het binnenkomende (D) en het effectsignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
26. Gate Reverb
Ziehier is een speciaal galmeffect dat plots uitgeschakeld
wordt (galm sterft normaliter geleidelijk aan uit).
Reverb Type (Normal, Reverse, Sweep 1, Sweep 2)—
Galmtype.
NORMAL: Conventioneel gate-galmeffect.
REVERSE: Omgekeerde galm.
SWEEP1: De galm gaat van rechts naar links.
SWEEP2: De galm gaat van links naar rechts.
Reverb Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Vertraging tussen het ori-
ginele signaal en het begin van de galm.
Reverb Gate Time (5~500ms)—
Bepaalt de duur tussen het
begin en het einde van de galm.
EQ Low Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de lage tonen.
EQ High Gain (–15dB~0~15dB)—
Niveau van de hoge tonen.
Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans tussen
het binnenkomende (D) en het effectsignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
27. OD‰ Chorus
Seriële verbinding van een overdrive en een chorus. (“Serieel”
betekent dat het eerste effect ook door het tweede wordt
bewerkt.)
Overdrive Drive (0~127)—
Vervormingsintensiteit. Beïnvloedt
tevens het volume.
Overdrive Panpot (L64~0~63R)—
Stereoplaatsing van het
overdrivesignaal.
Chorus Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee bepaalt u de ver-
traging tussen het inkomende signaal en het moment waarop de
chorus begint te werken.
Chorus Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Chorus Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Chorus Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans
tussen het binnenkomende (D) en het chorussignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
28. OD‰ Flanger
Seriële verbinding van een overdrive en een flanger.
Overdrive Drive (0~127)—
Vervormingsintensiteit. Beïnvloedt
tevens het volume.
Overdrive Panpot (L64~0~63R)—
Stereoplaatsing van het
overdrivesignaal.
Flanger Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee stelt u de vertra-
ging tussen het originele signaal en het begin van de flanger in.
Flanger Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Flanger Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Flanger Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het flangersignaal opnieuw door het effect wordt
bewerkt. Met negatieve (–) waarden keert u de fase om.
Flanger Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans
tussen het binnenkomende (D) en het flangersignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
Appendix
E-60/E-50 Music Workstation
r
205
29. OD‰ Delay
Seriële verbinding van een overdrive en een delay.
Overdrive Drive (0~127)—
Vervormingsintensiteit. Beïnvloedt
tevens het volume.
Overdrive Panpot (L64~0~63R)—
Stereoplaatsing van het
overdrivesignaal.
Delay Time (0.0~500.0ms)—
Hiermee bepaalt u de vertraging
van de herhalingen.
Delay Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het delaysignaal opnieuw door het effect wordt bewerkt.
Negatieve (–) waarden keren de fase om.
Delay HF Damp (200~8000Hz, Bypass)—
Hiermee kiest u de
frequentie waarboven de hoge tonen uit het Feedback-signaal
worden gefilterd. Wilt u de hoge tonen niet filteren, dan moet u
deze parameter op “BYPASS” zetten.
Delay Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Met deze
parameter bepaalt u het volume van het signaal dat naar de delay
gaat (W) en het signaal dat direct naar de uitgang wordt gestuurd
(D).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
30. DST‰ Chorus
Seriële verbinding van een distortion- en een choruseffect.
Distortion Drive (0~127)—
Vervormingsintensiteit. Beïnvloedt
tevens het volume.
Distortion Panpot (L64~0~63R)—
Stereoplaatsing van het
vervormde signaal.
Chorus Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee bepaalt u de ver-
traging tussen het inkomende signaal en het moment waarop de
chorus begint te werken.
Chorus Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Chorus Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Chorus Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans
tussen het binnenkomende (D) en het chorussignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
31. DST‰ Flanger
Seriële verbinding van een distortion- en een flangereffect.
Distortion Drive (0~127)—
Vervormingsintensiteit. Beïnvloedt
tevens het volume.
Distortion Panpot (L64~0~63R)—
Stereoplaatsing van het
vervormde signaal.
Flanger Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee stelt u de vertra-
ging tussen het originele signaal en het begin van de flanger in.
Flanger Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Flanger Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Flanger Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het flangersignaal opnieuw door het effect wordt
bewerkt. Met negatieve (–) waarden keert u de fase om.
Flanger Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans
tussen het binnenkomende (D) en het flangersignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
32. DST‰ Delay
Seriële verbinding van een distortion- en een delay-effect.
Distortion Drive (0~127)—
Vervormingsintensiteit. Beïnvloedt
tevens het volume.
Distortion Panpot (L64~0~63R)—
Stereoplaatsing van het
vervormde signaal.
Delay Time (0.0~500.0ms)—
Hiermee bepaalt u de vertraging
van de herhalingen.
Delay Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het delaysignaal opnieuw door het effect wordt bewerkt.
Negatieve (–) waarden keren de fase om.
Delay HF Damp (200~8000Hz, Bypass)—
Hiermee kiest u de
frequentie waarboven de hoge tonen uit het Feedback-signaal
worden gefilterd. Wilt u de hoge tonen niet filteren, dan moet u
deze parameter op “BYPASS” zetten.
Delay Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Met deze
parameter bepaalt u het volume van het signaal dat naar de delay
gaat (W) en het signaal dat direct naar de uitgang wordt gestuurd
(D).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
33. EH‰ Chorus
Seriële verbinding van een enhancer en een chorus.
Enhancer Sens (0~127)—
Gevoeligheid van de enhancer.
Enhancer Mix Level (0~127)—
Niveau van de boventonen die
de enhancer genereert.
Chorus Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee bepaalt u de ver-
traging tussen het inkomende signaal en het moment waarop de
chorus begint te werken.
Chorus Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Chorus Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Chorus Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans
tussen het binnenkomende (D) en het chorussignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
34. EH‰ Flanger
Seriële verbinding van een enhancer en een flanger.
Enhancer Sens (0~127)—
Gevoeligheid van de enhancer.
Enhancer Mix Level (0~127)—
Niveau van de boventonen die
de enhancer genereert.
Flanger Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee stelt u de vertra-
ging tussen het originele signaal en het begin van de flanger in.
Flanger Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Flanger Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Flanger Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het flangersignaal opnieuw door het effect wordt
bewerkt. Met negatieve (–) waarden keert u de fase om.
Flanger Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans
tussen het binnenkomende (D) en het flangersignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
35. EH‰ Delay
Seriële verbinding van een enhancer en een delay.
Enhancer Sens (0~127)—
Gevoeligheid van de enhancer.
Enhancer Mix Level (0~127)—
Niveau van de boventonen die
de enhancer genereert.
Delay Time (0.0~500.0ms)—
Hiermee bepaalt u de vertraging
van de herhalingen.
Delay Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het delaysignaal opnieuw door het effect wordt bewerkt.
Negatieve (–) waarden keren de fase om.
Delay HF Damp (200~8000Hz, Bypass)—
Hiermee kiest u de
frequentie waarboven de hoge tonen uit het Feedback-signaal
worden gefilterd. Wilt u de hoge tonen niet filteren, dan moet u
deze parameter op “BYPASS” zetten.
Delay Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Met deze
parameter bepaalt u het volume van het signaal dat naar de delay
gaat (W) en het signaal dat direct naar de uitgang wordt gestuurd
(D).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
Appendix
206
r
E-60/E-50 Music Workstation
36. Chorus‰ DLY
Seriële verbinding van een chorus en een delay.
Chorus Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee bepaalt u de ver-
traging tussen het inkomende signaal en het moment waarop de
chorus begint te werken.
Chorus Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Chorus Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Chorus Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans
tussen het binnenkomende (D) en het chorussignaal (W).
Delay Time (0.0~500.0ms)—
Hiermee bepaalt u de vertraging
van de herhalingen.
Delay Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het delaysignaal opnieuw door het effect wordt bewerkt.
Negatieve (–) waarden keren de fase om.
Delay HF Damp (200~8000Hz, Bypass)—
Hiermee kiest u de
frequentie waarboven de hoge tonen uit het Feedback-signaal
worden gefilterd. Wilt u de hoge tonen niet filteren, dan moet u
deze parameter op “BYPASS” zetten.
Delay Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Met deze
parameter bepaalt u het volume van het signaal dat naar de delay
gaat (W) en het signaal dat direct naar de uitgang wordt gestuurd
(D).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
37. Flanger‰ DLY
Seriële verbinding van een flanger en een delay.
Flanger Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee stelt u de vertra-
ging tussen het originele signaal en het begin van de flanger in.
Flanger Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Flanger Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Flanger Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het flangersignaal opnieuw door het effect wordt
bewerkt. Met negatieve (–) waarden keert u de fase om.
Flanger Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans
tussen het binnenkomende (D) en het flangersignaal (W).
Delay Time (0.0~500.0ms)—
Hiermee bepaalt u de vertraging
van de herhalingen.
Delay Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het delaysignaal opnieuw door het effect wordt bewerkt.
Negatieve (–) waarden keren de fase om.
Delay HF Damp (200~8000Hz, Bypass)—
Hiermee kiest u de
frequentie waarboven de hoge tonen uit het Feedback-signaal
worden gefilterd. Wilt u de hoge tonen niet filteren, dan moet u
deze parameter op “BYPASS” zetten.
Delay Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Met deze
parameter bepaalt u het volume van het signaal dat naar de delay
gaat (W) en het signaal dat direct naar de uitgang wordt gestuurd
(D).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
38. CHO‰ Flanger
Seriële verbinding van een chorus en een flanger.
Chorus Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee bepaalt u de ver-
traging tussen het inkomende signaal en het moment waarop de
chorus begint te werken.
Chorus Rate (0.05~10.0Hz)—
Modulatiesnelheid van het cho-
ruseffect.
Chorus Depth (0~127)—
Modulatie-intensiteit van het choru-
seffect.
Chorus Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans
tussen het binnenkomende (D) en het chorussignaal (W).
Flanger Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee stelt u de vertra-
ging tussen het originele signaal en het begin van de flanger in.
Flanger Rate (0.05~10.0Hz)—
Modulatiesnelheid van het
flangereffect.
Flanger Depth (0~127)—
Modulatie-intensiteit van het flan-
gereffect.
Flanger Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het flangersignaal opnieuw door het effect wordt
bewerkt. Met negatieve (–) waarden keert u de fase om.
Flanger Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans
tussen het binnenkomende (D) en het flangersignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
39. CHO/Delay
Parallelverbinding van een chorus en een delay. (“Parallel”
betekent dat het inkomende signaal door twee effecten wordt
bewerkt die elkaar niet beïnvloeden.)
Chorus Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee bepaalt u de ver-
traging tussen het inkomende signaal en het moment waarop de
chorus begint te werken.
Chorus Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Chorus Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Chorus Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans
tussen het binnenkomende (D) en het chorussignaal (W).
Delay Time (0.0~500.0ms)—
Hiermee bepaalt u de vertraging
van de herhalingen.
Delay Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het delaysignaal opnieuw door het effect wordt bewerkt.
Negatieve (–) waarden keren de fase om.
Delay HF Damp (200~8000Hz, Bypass)—
Hiermee kiest u de
frequentie waarboven de hoge tonen uit het Feedback-signaal
worden gefilterd. Wilt u de hoge tonen niet filteren, dan moet u
deze parameter op “BYPASS” zetten.
Delay Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Met deze
parameter bepaalt u het volume van het signaal dat naar de delay
gaat (W) en het signaal dat direct naar de uitgang wordt gestuurd
(D).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
40. Flanger/DLY
Parallelverbinding van een flanger en een delay.
Flanger Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee stelt u de vertra-
ging tussen het originele signaal en het begin van de flanger in.
Flanger Rate (0.05~10.0Hz)—
Frequentie, d.w.z. de modula-
tiesnelheid.
Flanger Depth (0~127)—
Intensiteit van de modulatie.
Flanger Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het flangersignaal opnieuw door het effect wordt
bewerkt. Met negatieve (–) waarden keert u de fase om.
Flanger Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans
tussen het binnenkomende (D) en het flangersignaal (W).
Delay Time (0.0~500.0ms)—
Hiermee bepaalt u de vertraging
van de herhalingen.
Delay Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het delaysignaal opnieuw door het effect wordt bewerkt.
Negatieve (–) waarden keren de fase om.
Delay HF Damp (200~8000Hz, Bypass)—
Hiermee kiest u de
frequentie waarboven de hoge tonen uit het Feedback-signaal
worden gefilterd. Wilt u de hoge tonen niet filteren, dan moet u
deze parameter op “BYPASS” zetten.
Appendix
E-60/E-50 Music Workstation
r
207
Delay Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Met deze
parameter bepaalt u het volume van het signaal dat naar de delay
gaat (W) en het signaal dat direct naar de uitgang wordt gestuurd
(D).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
41. CHO/Flanger
Parallelverbinding van een chorus en een flanger.
Chorus Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee bepaalt u de ver-
traging tussen het inkomende signaal en het moment waarop de
chorus begint te werken.
Chorus Rate (0.05~10.0Hz)—
Modulatiesnelheid van het cho-
ruseffect.
Chorus Depth (0~127)—
Modulatie-intensiteit van het choru-
seffect.
Chorus Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans
tussen het binnenkomende (D) en het chorussignaal (W).
Flanger Pre Delay (0.0~100.0ms)—
Hiermee stelt u de vertra-
ging tussen het originele signaal en het begin van de flanger in.
Flanger Rate (0.05~10.0Hz)—
Modulatiesnelheid van het
flangereffect.
Flanger Depth (0~127)—
Modulatie-intensiteit van het flan-
gereffect.
Flanger Feedback (–98%~0~98%)—
Hiermee bepaalt u hoe-
veel van het flangersignaal opnieuw door het effect wordt
bewerkt. Met negatieve (–) waarden keert u de fase om.
Flanger Balance (D100:0W, D50:50W, D0:100W)—
Balans
tussen het binnenkomende (D) en het flangersignaal (W).
Level (0~127)—
Uitgangsniveau.
Appendix
208
r
E-60/E-50 Music Workstation
21. MIDI-implementatietabel
[Music Workstation] Date: May 2006
Model: E-60/E-50 Version: 1.00
Function... Transmitted Recognized Remarks
Basic
Channel
Default
Changed
1~16
1~16, Off
1~16
1~16, Off
32 Parts
3 Logical Parts (Basic Channel,
NTA1, NTA2)
Mode
Default
Message
Altered
Mode 3
Mode 3, 4 (M=1)
*****
Mode 3
Mode 3, 4 (M=1) *2
Note
Number True Voice
0~127
*****
0~127
0~127
Velocity
Note ON
Note OFF
O*1
X
O*1
X
After
Touch
Key’s
Ch’s
X
X
O*1
O*1
Pitch Bend O *1 O *1
Control
Change
0,32
1
5
6, 38
7
10
11
16
64
65
66
67
69
71
72
73
74
75
76
77
78
84
91
93
98, 99
100, 101
O*1
O*1
O
O
O*1
O*1
O*1
O*1
O*1
O
O*1
O*1
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O*1
O*1
O*1
O*1
O *1
O*1
O
O*1
O*1
O*1
O*1
O*1
O*1
O*1
O*1
O*1
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O (Reverb) *1
O (Chorus) *1
O*1
O*1
Bank Select
Modulation
Portamento Time
Data Entry
Volume
Panpot
Expression
C1
Hold 1
Portamento
Sostenuto
Soft
Hold 2
Resonance
Realease Time
Attack Time
Cutoff
Decay Time
Vibrato Rate
Vibrato Depth
Vibrato Delay
Portamento Control
Effect 1 Depth
Effect 3 Depth
NRPN LSB, MSB
RPN LSB, MSB
Program
Change True #
O*1
*****
O*1
0~127
Program Number 1~128
System Exclusive O *1 O *1
System
Common
Song Position Pointer
Song Sel
Tune
O*1
X
X
O
X
X
System
Real Time
Clock
Commands
O*1
O*1
O*1
O*1
Aux
Messages
All Sounds Off
Reset All Controllers
Local On/Off
All Notes Off
Active Sensing
Reset
X
X
O*1
X
O
X
O (120, 126, 127)
O (121)
O
O (123-125)
O
X
Notes
*1 O X is selectable
*2 Recognized as M= 1 even if M 1
Mode 1: OMNI ON, POLY
Mode 3: OMNI OFF, POLY
Mode 2: OMNI ON, MONO
Mode 4: OMNI OFF, MONO
O: Yes
X: No
Appendix
E-60/E-50 Music Workstation
r
209
22. Eenvinger-akkoordensysteem
Cm7 ( 5 )
C C# D E E F
CM7 C#M7 DM7 E M7 EM7 FM7
C7 C#7 D7 E 7 E7 F7
Cm C#m Dm E m Em Fm
Cm7 C#m7 Dm7 E m7 Em7 Fm7
Cdim C#dim Ddim E dim Edim Fdim
Dm7 ( 5 ) Em7 ( 5 )
Caug C#aug Daug E aug Eaug Faug
C7sus4 C#7sus4 D7sus4 E 7sus4 E7sus4 F7sus4
Fm7 ( 5 )E m7 ( 5 )C#m7 ( 5 )
Csus4 C#sus4 Dsus4 E sus4 Esus4 Fsus4
C7/13 C#7/13 D7/13 E 7/13 E7/13 F7/13
CmM7 C#mM7 DmM7 E mM7 EmM7 FmM7
Appendix
210
r
E-60/E-50 Music Workstation
F# G A A B B
F#M7 GM7 A M7 AM7 B M7 BM7
F#7 G7 A 7 A7 B 7 B7
F#m Gm A m Am B m Bm
F#m7 Gm7 A m7 Am7 B m7 Bm7
F#dim Gdim A dim Adim B dim Bdim
Gm7 ( 5 ) Am7 ( 5 ) Bm7 ( 5 )
F#aug Gaug A aug Aaug B aug Baug
F#7sus4 G7sus4 A 7sus4 A7sus4 B 7sus4 B7sus4
B m7 ( 5 )A m7 ( 5 )F#m7 ( 5 )
F#sus4 Gsus4 A sus4 Asus4 B sus4 Bsus4
F#7/13 G7/13 A 7/13 A7/13 B 7/13 B7/13
F#mM7 GmM7 A mM7 AmM7 B mM7 BmM7
Index
E-60/E-50 Music Workstation
r
211
23. Index
Cijfers
1 Ch Limit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
1 STAFF . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
1/2 Bar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
1/2 Meas. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
16-track Sequencer . . . . . . . . . . . . .42, 123
1st Channel Rx . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
2 Ch Limit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
2 STAVES. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
2nd Channel Rx. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
2nd Tone. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
7th. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
A
A.Bass . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
On/Off. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
A/a . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .44, 128
Aan/uit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Aanslag
Gevoeligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
Melody Intell . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
Sequencer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
Styles . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
Aansluitingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60, 62
ABs&ADr On/Off . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Absolute . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
ACC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
1~6 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
Acc&ABs On/Off . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Accomp
Minus-One. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
On/Off. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Acoustic . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Instelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
ACV . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172
Adapt Chord. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Adaptive Chord Voicing . . . . . . . . . . . . . 173
ADR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
ADrum On/Off . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Aftel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Akkoord. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Afbeelden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Herkenning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Akoestische gitaar. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
ALL. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
FILES . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
Alphabetic Order . . . . . . . . . 34, 74, 91, 111
Alteration . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
Intro/Ending . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
Mode. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .168, 172
Always. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Archiveren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
Arpeggio. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .30, 54
Oct. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Arr
/M.Bass . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
Knop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Arranger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22, 60
Bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
Chord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Hold. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .55, 67
Options . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Parts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
RIT Tempo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .53, 56
ARTIST . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .34, 35
Attack . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .79, 105
Author. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
Auto. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Fill-In. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24, 53, 92
Sustain . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Sync. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
B
Balance . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Keyboard-parts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Song Makeup Tools . . . . . . . . . . . . . . 102
Bankkeuze . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
Bas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
Basic . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Basrespons . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
Bass . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Inversion. . . . . . . . . . . . . . . . . . 55, 62, 92
Bedieningsorganen. . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Begeleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22, 60
Best Selection . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
BIAS. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
Break Mute. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .53, 56
Breedte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
BWD. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
C
C1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
MIDI . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Cancel (User Program) . . . . . . . . . . . . . . . 89
Card Memory . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
Categorie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Category . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
CC00 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137, 168, 193
CC16 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
CC32 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138, 168, 193
Chain. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
Change
Gate Time. . . . . . . . . . . . . . . . . . 136, 167
Velo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135, 167
Channel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189, 190
Basic . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Chord
Adapt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Oct. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .54, 67
Off Muting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Chorus. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .82, 105
Drum Instrument . . . . . . . . . . . . . . . .106
Keyboard-parts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
Level . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Song/Style . . . . . . . . . . . . . . 87, 102, 107
Style Composer . . . . . . . . . . . . . . . . . .161
Style/Song . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .84, 87
Clear ALL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Clip. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .195
Control . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Clock . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Clones . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
Coarse
Tune. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Upper2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Color Control . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Common . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Compander. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
Composer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
Cont. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .190
Contrast . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .14, 19
Controls
D Beam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Style Composer . . . . . . . . . . . . . . . . . .153
Converter (Style) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
Converteren, User Programs . . . . . . . . .182
Copy
Bestaande Styles. . . . . . . . . . . . . . . . . 158
Disk&Media . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
Event. . . . . . . . . . . . . . . . . . 142, 147, 174
Index . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99, 114
Mode. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133, 159
Sequencer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
Style . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .159
Styles. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .75, 113
Times. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
User Program. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Count-In . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Sequencer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
Style Composer . . . . . . . . . . . . . . . . . .156
Country . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
Cover
Song . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Style . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
CPT. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .169
Create
Event. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146, 173
Event Note . . . . . . . . . . . . . . . . . 146, 173
Custom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
CUSTOMIZE. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Cut&Reso . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Cutoff . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Freq . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
Sound Edit . . . . . . . . . . . . . . . . . 105, 106
Cutting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
D
D Beam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
V-Link . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196
Index
212
r
E-60/E-50 Music Workstation
D Modulation. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Damper. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .54, 189
Data. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
Storage. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
Type. . . . . . . . . . 131, 133, 139, 165, 169
Update . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Database. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73, 74
Dec. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .138, 168
Decay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .79, 105
Degree. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .168, 172
Delay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83, 86, 107
VB . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Delete . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
Disk&Media . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
Last Note . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .36, 112
Mark . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
Namen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Play List . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119
Sequencer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
Song Finder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
Style . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
Style Composer. . . . . . . . . . . . . . . . . . 165
User Program . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Demo. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Depth
VB . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Destination. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
Digital Bass Enhancer. . . . . . . . . . . . . . . . 87
Disk
/Media . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
User. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71, 72, 159
Display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Dissolve Time . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 195
Division. . . . . . . . . . . . . . . . . . 150, 154, 156
DJ Gear . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .51, 52
Doubling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Down. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
Drum. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
& Bass. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Instrument. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Mute . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Drum Set . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
Note Pitch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
Sound Edit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Drummen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Drums . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
Drums, twee sporen . . . . . . . . . . . . . . . . 125
Dw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
Dynamic
Arranger. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
Edit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
Dynamiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
E
Easy
Chord Mode. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Setting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Edit
16-track . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Index. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99, 114
MIDI . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
Effect. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Keyboard-parts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Multi-FX . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
Overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Song/Style . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
Electric . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Instelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Elektrische gitaar. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
EM-2000. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182
END/RIT. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Ending. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24, 55, 60
Env
Attack . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
Decay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
Release . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
Envelope . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .79, 105
EQUAL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130, 132, 164
Erase
Event. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146, 174
Sequencer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
Style Composer. . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
Event . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146, 173
Filter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Exchange . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
Execute . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
Exit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
Expression
Pedaal. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Style Composer. . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
Extended. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
F
Factory Reset . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
Fade. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
FAST. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
FDw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
Feedback. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84, 87, 107
File
Copy . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
Name . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Fill . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .23, 61
Down . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .53, 61
Dwn. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Half Bar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .55, 70
In On User Program Change. . . . . . . . 92
Ritardando. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
Rit-waarde. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
Up . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .53, 61
Filter
MIDI . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189, 190
Score. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
TVF Cutoff . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
Finder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
Music Assistant . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
Song . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .35, 110
Style . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
User Program. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
Fine
Tune . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Upper2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Fixed . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
Flanger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84, 87, 107
Flashing
Exit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .197
Metronome . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
Foot
Pedal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Switch. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
For . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134, 166
Format. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181
Freeze Data. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .64, 107
FROM. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
FIRST NOTE. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
SECOND BAR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Frontpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Full . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
FUp. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
FWD . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
G
G-1000 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182
Genre. . . . . . . . . . . . . . . 34, 35, 91, 96, 110
Style . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
GET IT. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72, 94, 159
Gitaar. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Instellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
Global . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .93, 196
Change . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137, 168
Transpose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
Guitar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125, 155
H
Half Bar. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .55, 70
Hall. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83, 86, 107
Harmonie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
High. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Key Touch. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
HIGHER . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130, 132, 164
Hold. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .54, 172
Arranger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .55, 67
Assign . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
Lower . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .56, 78
One Touch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
Pedal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Settings. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
User Program. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Hoofdpagina . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
I
Importeren, User Programs . . . . . . . . . . 182
Inc . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138, 168
Index . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35, 74, 110
Copy . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99, 114
Edit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .98, 99
Editen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
Rename. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98
User Program. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
Info . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
Init
All Values . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
Single Value . . . . . . . . . . . . . . . . . .79, 189
Value . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137, 168
Initialiseren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .197
Datadrager. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181
Initialize
Style . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Index
E-60/E-50 Music Workstation
r
213
Insert. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .44, 128
Sequencer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Style Composer. . . . . . . . . . . . . . . . . . 166
INSIDE. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130, 132, 164
Instelling (Electric/Acoustic) . . . . . . . . . . 31
Instrum . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Instrumentatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
INSTRUMENTS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
Int+Mid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Intelligence Threshold . . . . . . . . . . . . . . . 63
INTELLIGENT. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Internal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .191, 192
Memory . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
Interval (transpositie). . . . . . . . . . . . . . . . 48
Into . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .133, 160
Intro. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24, 55, 60
Intro/Ending. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
Alteration. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
Inversion. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
J
Jump To 1st Note . . . . . . . . . . . . . .104, 148
K
KBD Mode. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Hold . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
Key. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
Score Options . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
Style Converter . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
Touch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
Keyboard
&Style Parts. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
Exchange UP2/1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Functions . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Modes. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Options. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Part . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Parts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22, 26, 79
Touch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
Transpose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Keyboard-part . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22, 26
Keyboard-parts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
Klavier
Klankkeuze. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Kwarttoon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
L
Language . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
LCD Contrast . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Left . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Length. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .155, 169
Level
Chorus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
Reverb. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83, 86
Zie ook Volume
Liedjesteksten . . . . . . . . . . . . . . . . . .39, 120
Limit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
High/Low . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Link . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
Melody Intelligence . . . . . . . . . . . . . . . 63
MFX. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
List . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
Listen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
Load. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
MIDI Set . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
User Program Set . . . . . . . . . . . . . . . . 176
Local . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
On/Off. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
Lock . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Loop. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
Low . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Key Touch. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
Lower. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132, 164
LWR Hold . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .56, 78
Lyrics . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
&Score . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Edit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
M
MA . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .97, 101
Maatsoort. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Magnify. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136, 167
Main . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23, 60, 61, 159
VAR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
Major. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Make New Song Link . . . . . . . . . . . . . . . . 94
Makeup Tools. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Manual Drums. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
MARK & JUMP. . . . . . . . . . . . . . . . . .36, 109
Mark A/B. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
Markers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
Master
Track . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124, 139
Tune . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .49, 51
Volume . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23, 26, 191
Max . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
MEASURE LENGTH . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
MEL INT. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
MELODY . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
INTELL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Melody Intelligence . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
Menu (E-50). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Metronome
Flashing pattern . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
Metronoom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Mode. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Style . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
MFX . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81, 84, 200
Link . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Type. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Micro Edit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143, 170
Mid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
MIDI. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .187
Basiskanaal. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Channels. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Connectoricoontje . . . . . . . . . . . . . . . . 95
Filter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189, 190
Functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
Kanalen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Parameters. . . . . . . . . . . . . . . . . 189, 192
RX . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189, 190
Set . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .193
Set, Autom. keuze. . . . . . . . . . . . . . . . 194
Set, laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
Set, Opslaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .177
Set,koppelen aan User Program . . . . . 94
Sync. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Synchronisatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
TX. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
User Program-link. . . . . . . . . . . . . . . . . 94
Min. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
Minor. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Minus One . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38, 54, 56
Mix. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .133
16-track . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .126
Copy . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .133
Record. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
Style Copy . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
Mixer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .81, 161
Mode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
Copy . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .133
Portamento . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Style . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .156
Style Converter . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
Modulatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .48, 79
Mono. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Move Event. . . . . . . . . . . . . . . 142, 146, 174
Multi-FX . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
Music Assist
Mark . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Music Assistant . . . . . . . . . . . . . . . . . .33, 97
Delete . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
Editen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .100
Functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
Nieuw aanmaken . . . . . . . . . . . 100, 185
Rename. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
Save. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
Music Style, zie Style
Mute . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .102
16-track . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .148
Drum. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Makeup Tools. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .104
Mixer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Percussion . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .106
Sequencer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Style-sporen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
My Setup. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
N
Naam. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
User Program. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Name. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34, 44, 178
File . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Song . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Nearest . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168, 172
Next Song. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Index
214
r
E-60/E-50 Music Workstation
Notatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Note. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131, 133, 139
To Arranger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
NRPN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131, 133, 139
Dr. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172
Drum. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
NTA . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Num Lock . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74, 92, 111
Numeric Pad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
O
Octave. . . . . . . . . . . . . . . . . . 21, 49, 54, 105
Sequencer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
TX. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
User Style. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
OFF. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
One Touch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27, 65
Oosterse toonladders . . . . . . . . . . . . . . . . 57
Opname . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
16-track . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
Opslaan
MIDI Set . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
One Touch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
Song . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
User Program . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
Opslaan, zie Save
Options
Arranger. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Guitar Mode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
Song . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
Style Finder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
User Program . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Original. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Cover. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Output . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
USB . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
OUTSIDE . . . . . . . . . . . . . . . . . 130, 132, 164
P
P&S Input. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
PAGE 1~4. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Palette. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .105, 195
Makeup Tools . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
Pan
Delay. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Gitaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Mixer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Panpot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81, 103, 105
Drum Instrument . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Style Composer. . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
Paperclip. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
Param . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Part
Aan/uit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
On/off. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26, 32
Switch. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .191, 192
Partituur. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Patronen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
PBend . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131, 133, 139
PC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .138, 168
Pedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
PERC Mute . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Percussie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Performance Memory, zie User Program
Piano
Roll . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144, 170
Style . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .55, 67
Pijl . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Pitch
AccDrums. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
Bend . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Down (D Beam). . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Drum Instrument . . . . . . . . . . . 106, 161
Up (D Beam) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Place Event. . . . . . . . . . . . . . . 143, 147, 174
Plate . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83, 86, 107
Play
& Search. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .36, 112
/Stop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
List. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
Metronoom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Poly . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Portamento . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Upper 1/2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Preset . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Priority . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196
Punch In/Out . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
Footswitch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Q
Quantize
Sequencer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
Style Composer. . . . . . . . . . . . . 155, 163
Quick Start . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
R
Rate (VB). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
REC
Mode (Style) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
Type. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125, 127
Recall. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
User Program. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
Record
Mix . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
Replace. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
Recorder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
Recording
Select . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
Registraties. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
Relative. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Release . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .80, 105
Remote . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Remove. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Rename
Disk&Media . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178
Index . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .98, 114
Play List . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119
Song Finder . . . . . . . . . . . . . . . . . .75, 112
User Prg/Genre . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Replace . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Copy . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Record . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
User Style. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
Reset . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36, 112, 197
Start . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Start Tempo. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Reso. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105, 106
RESOLUTION. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
Resonance . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
D Beam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Retrigger. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Reverb . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .81, 105
Drum Instrument . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Keyboard-parts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Level . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .86, 107
Song/Style . . . . . . . . . . . . . . . . . 102, 107
Style Composer . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
Style/Song . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
Revolving Bass. . . . . . . . . . . . . . . . . . .55, 62
Right . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Rit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Fill (waarde) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
Tempo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Value . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
Ritardando . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
Room. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83, 86, 107
Rotary . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .54, 55
RX. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189, 190
Event. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Sync. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Velocity. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
S
Save
MIDI Set . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Music Assistant . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
Play List. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
Song . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127, 177
Style . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178
Style/Song . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
User Program Set . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Saved Version. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
Scale Tuning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
Score . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Scratch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Search Only . . . . . . . . . . . . .34, 74, 91, 111
SELECT MIDI . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
Sequencer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .43, 123
Shift. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
16-track . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
Clock . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
MIDI. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Short
Delay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
DLY FBK. . . . . . . . . . . . . . . . . . 84, 87, 107
Single Finger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
Slow. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
SMF . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .35, 44
Soft . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Solo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104, 129, 157
Style Converter . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
Style-parts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
Index
E-60/E-50 Music Workstation
r
215
Song . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .35, 36
Arranger Start Priority. . . . . . . . . . . . 196
Balance. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Chorus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Cover. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Data Changes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
Effecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Finder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
Index. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
koppelen aan User Program . . . . . . . . 94
Link . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .94, 96
Lyrics. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
Makeup Tools . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Naar Style converteren . . . . . . . . . . . 147
Name . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35, 44
Options. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
Parts (MIDI) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
Position Pointer . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Reverb. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Save. . . . . . . . . . . . . . . .44, 108, 127, 177
Scanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Sync . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Tempo. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Track Edit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Transpose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .48, 107
Volume . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Sostenuto. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Sound
Edit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .105, 106
EFX. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .51, 52
Set Mode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Source pattern. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
Space. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44, 111, 128
Speakericoon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 171
Specificaties. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 198
Split . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
&Touch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
Arranger. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Keyboard Mode. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Lower Hold. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Punt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Spoor. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
Standard. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .55, 67
MIDI File . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35, 44
Start . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .23, 190
Priority . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196
Start/Stop. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23, 55, 60
Song . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Style . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Startup . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28, 95, 194
Std . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173
Stemmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .49, 51
Upper2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Stereo Width . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Stereoplaatsing . . . . . . . . . . . 103, 105, 106
Sterretje (*). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .90, 188
Stop. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
STRENGTH . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
Strumm Up. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Strumming. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Style. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Chorus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Composer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
Control . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
Converter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
Cover. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
Custom, programmeren. . . . . . . . . . . . 71
Database. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
Definitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
Delete . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
Editen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
Effecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Kiezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Link . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91, 96
Makeup Tools. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Melody Intell Link . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
Micro Edit. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
MIDI-parameters. . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Mixer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
Opname . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
Opname wissen. . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Opslag. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
Part . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Parts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Parts aan/uit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
PC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Programmeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
Record Mode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
Reverb. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Save. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178
Snel zoeken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
Start & Stop. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
Tempo. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107, 155
Track Edit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Volume . . . . . . . . . . . . . . . . . 82, 107, 191
Sustain . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .33, 54
Lower . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Sync. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .23, 61
Synchro (Lyrics) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121
Synchronisatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
SysEx . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .37, 193
Filter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
System. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
T
Tap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Tempo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .25, 155
Arranger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Rit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Song . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107, 125
Style . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107, 155
Style Composer . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Style Converter . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
Synchronisatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Up/Down . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Terugspoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Threshold . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
Time
Signat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 169
Signature . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125, 152
Times . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
TO. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
Tone. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .27, 160
Edit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
Map . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138, 168
Sound Edit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
Top . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Track . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
Edit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129, 162
Instrument . . . . . . . . . . . . . 153, 154, 160
Length. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 169
Style Converter . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
Xchange . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
Transpose . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .21, 48
MIDI-parameter . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
RX . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Sequencer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134
Song . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Style Composer . . . . . . . . . . . . . . . . . .166
Transpositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Octaafstappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
TT Motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Tune. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .51, 77
Tuning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
TVF
/TVA. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
Cutoff . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
Resonance . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
TX . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .189
Event. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Octave. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Sync. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190
Velocity. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .192
Type . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
U
UNDO CHANGES . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
UNEQUAL . . . . . . . . . . . . . . . . 130, 132, 164
Up. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .61, 90
UP1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Update. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Upper1 M-FX Link . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
USB . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184, 186
MIDI. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
User
Minus-One . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Prg. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .96, 177
Prg PC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Index
216
r
E-60/E-50 Music Workstation
User Program. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
Cancel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Copy . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Delete . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Filter
KBD Mode. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
MIDI Set . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Song. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Style. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Tempo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Tone selection . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Transpose settings. . . . . . . . . . . . . . . 92
Transposition . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Finder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
Finder editen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Hold . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Importeren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182
Kiezen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Load . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
Manueel kiezen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
Name . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
No Fill-In . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Opslaan. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
Options. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Programmakeuze . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Recall . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
Rename . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Set (save) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Snel zoeken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
Song/MIDI Set Link. . . . . . . . . . . . . . . . 94
Style-volume. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
User Style, zie Style
V
V Noises . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
VA . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182
Value . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134, 166, 169
Variat 1~4 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
Variation. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
VB
Delay. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Depth . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Rate. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Velocity. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
Drum Instrument . . . . . . . . . . . . . . . . 106
MIDI . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Rx/Tx . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Version . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
Verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Namen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
Vibrato . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
Vinyl RPM. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
V-Link . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .192, 195
Volume . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .23, 105
Drum instrument . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Makeup Tools . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Master . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Mixer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Pedaal. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Regelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19, 26
Song . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Song Makeup . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Style . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Style (MIDI) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Style-parts. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
Voorspoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
W
Wait Note. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
Whole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .47, 67
Write
Mark . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
MIDI Set . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
One Touch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
User Program. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
Z
Zone . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .67, 192
As of August 1, 2006 (ROLAND)
Information When you need repair service, call your nearest Roland Service Center or authorized Roland
distributor in your country as shown below.
EGYPT
Al Fanny Trading Office
9, EBN Hagar A1 Askalany
Street,
ARD E1 Golf, Heliopolis,
Cairo 11341, EGYPT
TEL: 20-2-417-1828
REUNION
Maison FO - YAM Marcel
25 Rue Jules Hermann,
Chaudron - BP79 97 491
Ste Clotilde Cedex,
REUNION ISLAND
TEL: (0262) 218-429
SOUTH AFRICA
T.O.M.S. Sound & Music
(Pty)Ltd.
11 Melle St., Braamfontein,
Johannesbourg,
SOUTH AFRICA
TEL: (011) 403 4105
FAX: (011) 403 1234
Paul Bothner(PTY)Ltd.
Royal Cape Park, Unit 24
Londonderry Road, Ottery 7800
Cape Town, SOUTH AFRICA
TEL: (021) 799 4900
CHINA
Roland Shanghai Electronics
Co.,Ltd.
5F. No.1500 Pingliang Road
Shanghai 200090, CHINA
TEL: (021) 5580-0800
Roland Shanghai Electronics
Co.,Ltd.
(BEIJING OFFICE)
10F. No.18 3 Section Anhuaxili
Chaoyang District Beijing
100011 CHINA
TEL: (010) 6426-5050
HONG KONG
Tom Lee Music Co., Ltd.
Service Division
22-32 Pun Shan Street, Tsuen
Wan, New Territories,
HONG KONG
TEL: 2415 0911
Parsons Music Ltd.
8th Floor, Railway Plaza, 39
Chatham Road South, T.S.T,
Kowloon, HONG KONG
TEL: 2333 1863
INDIA
Rivera Digitec (India) Pvt. Ltd.
409, Nirman Kendra
Mahalaxmi Flats Compound
Off. Dr. Edwin Moses Road,
Mumbai-400011, INDIA
TEL: (022) 2493 9051
INDONESIA
PT Citra IntiRama
J1. Cideng Timur No. 15J-150
Jakarta Pusat
INDONESIA
TEL: (021) 6324170
KOREA
Cosmos Corporation
1461-9, Seocho-Dong,
Seocho Ku, Seoul, KOREA
TEL: (02) 3486-8855
MALAYSIA
Roland Asia Pacific Sdn. Bhd.
45-1, Block C2, Jalan PJU 1/39,
Dataran Prima, 47301 Petaling
Jaya, Selangor, MALAYSIA
TEL: (03) 7805-3263
PHILIPPINES
G.A. Yupangco & Co. Inc.
339 Gil J. Puyat Avenue
Makati, Metro Manila 1200,
PHILIPPINES
TEL: (02) 899 9801
SINGAPORE
SWEE LEE MUSIC
COMPANY PTE. LTD.
150 Sims Drive,
SINGAPORE 387381
TEL: 6846-3676
TAIWAN
ROLAND TAIWAN
ENTERPRISE CO., LTD.
Room 5, 9fl. No. 112 Chung
Shan N.Road Sec.2, Taipei,
TAIWAN, R.O.C.
TEL: (02) 2561 3339
THAILAND
Theera Music Co. , Ltd.
330 Soi Verng NakornKasem,
New Road, Sumpantawongse,
Bangkok 10100, THAILAND
TEL: (02) 224-8821
AUSTRALIA/
NEW ZEALAND
Roland Corporation
Australia Pty.,Ltd.
38 Campbell Avenue
Dee Why West. NSW 2099
AUSTRALIA
For Australia
Tel: (02) 9982 8266
For New Zealand
Tel: (09) 3098 715
ARGENTINA
Instrumentos Musicales S.A.
Av.Santa Fe 2055
(1123) Buenos Aires
ARGENTINA
TEL: (011) 4508-2700
BARBADOS
A&B Music Supplies LTD
12 Webster Industrial Park
Wildey, St.Michael, Barbados
TEL: (246)430-1100
BRAZIL
Roland Brasil Ltda.
Rua San Jose, 780 Sala B
Parque Industrial San Jose
Cotia - Sao Paulo - SP, BRAZIL
TEL: (011) 4615 5666
CHILE
Comercial Fancy II S.A.
Rut.: 96.919.420-1
Nataniel Cox #739, 4th Floor
Santiago - Centro, CHILE
TEL: (02) 688-9540
COLOMBIA
Centro Musical Ltda.
Cra 43 B No 25 A 41 Bododega 9
Medellin, Colombia
TEL: (574)3812529
COSTA RICA
JUAN Bansbach Instrumentos
Musicales
Ave.1. Calle 11, Apartado
10237,
San Jose, COSTA RICA
TEL: 258-0211
CURACAO
Zeelandia Music Center Inc.
Orionweg 30
Curacao, Netherland Antilles
TEL:(305)5926866
DOMINICAN REPUBLIC
Instrumentos Fernando Giraldez
Calle Proyecto Central No.3
Ens.La Esperilla
Santo Domingo,
Dominican Republic
TEL:(809) 683 0305
ECUADOR
Mas Musika
Rumichaca 822 y Zaruma
Guayaquil - Ecuador
TEL:(593-4)2302364
EL SALVADOR
OMNI MUSIC
75 Avenida Norte y Final
Alameda Juan Pablo II,
Edificio No.4010 San Salvador,
EL SALVADOR
TEL: 262-0788
GUATEMALA
Casa Instrumental
Calzada Roosevelt 34-01,zona 11
Ciudad de Guatemala
Guatemala
TEL:(502) 599-2888
HONDURAS
Almacen Pajaro Azul S.A. de C.V.
BO.Paz Barahona
3 Ave.11 Calle S.O
San Pedro Sula, Honduras
TEL: (504) 553-2029
MARTINIQUE
Musique & Son
Z.I.Les Mangle
97232 Le Lamantin
Martinique F.W.I.
TEL: 596 596 426860
Gigamusic SARL
10 Rte De La Folie
97200 Fort De France
Martinique F.W.I.
TEL: 596 596 715222
MEXICO
Casa Veerkamp, s.a. de c.v.
Av. Toluca No. 323, Col. Olivar
de los Padres 01780 Mexico
D.F. MEXICO
TEL: (55) 5668-6699
NICARAGUA
Bansbach Instrumentos
Musicales Nicaragua
Altamira D'Este Calle Principal
de la Farmacia 5ta.Avenida
1 Cuadra al Lago.#503
Managua, Nicaragua
TEL: (505)277-2557
PANAMA
SUPRO MUNDIAL, S.A.
Boulevard Andrews, Albrook,
Panama City, REP. DE
PANAMA
TEL: 315-0101
PARAGUAY
Distribuidora De
Instrumentos Musicales
J.E. Olear y ESQ. Manduvira
Asuncion PARAGUAY
TEL: (595) 21 492147
PERU
Audionet
Distribuciones Musicales SAC
Juan Fanning 530
Miraflores
Lima - Peru
TEL: (511) 4461388
NORWAY
Roland Scandinavia Avd.
Kontor Norge
Lilleakerveien 2 Postboks 95
Lilleaker N-0216 Oslo
NORWAY
TEL: 2273 0074
POLAND
MX MUSIC SP.Z.O.O.
UL. Gibraltarska 4.
PL-03664 Warszawa POLAND
TEL: (022) 679 44 19
PORTUGAL
Roland Iberia, S.L.
Portugal Office
Cais das Pedras, 8/9-1 Dto
4050-465, Porto, PORTUGAL
TEL: 22 608 00 60
ROMANIA
FBS LINES
Piata Libertatii 1,
535500 Gheorgheni,
ROMANIA
TEL: (266) 364 609
RUSSIA
MuTek
Dorozhnaya ul.3,korp.6
117 545 Moscow, RUSSIA
TEL: (095) 981-4967
SPAIN
Roland Iberia, S.L.
Paseo García Faria, 33-35
08005 Barcelona SPAIN
TEL: 93 493 91 00
SWEDEN
Roland Scandinavia A/S
SWEDISH SALES OFFICE
Danvik Center 28, 2 tr.
S-131 30 Nacka SWEDEN
TEL: (0)8 702 00 20
SWITZERLAND
Roland (Switzerland) AG
Landstrasse 5, Postfach,
CH-4452 Itingen,
SWITZERLAND
TEL: (061) 927-8383
UKRAINE
TIC-TAC
Mira Str. 19/108
P.O. Box 180
295400 Munkachevo,
UKRAINE
TEL: (03131) 414-40
UNITED KINGDOM
Roland (U.K.) Ltd.
Atlantic Close, Swansea
Enterprise Park, SWANSEA
SA7 9FJ,
UNITED KINGDOM
TEL: (01792) 702701
BAHRAIN
Moon Stores
No.16, Bab Al Bahrain Avenue,
P.O.Box 247, Manama 304,
State of BAHRAIN
TEL: 17 211 005
IRAN
MOCO INC.
No.41 Nike St., Dr.Shariyati Ave.,
Roberoye Cerahe Mirdamad
Tehran, IRAN
TEL: (021) 285-4169
ISRAEL
Halilit P. Greenspoon & Sons
Ltd.
8 Retzif Ha'aliya Hashnya St.
Tel-Aviv-Yafo ISRAEL
TEL: (03) 6823666
TRINIDAD
AMR Ltd
Ground Floor
Maritime Plaza
Barataria Trinidad W.I.
TEL: (868) 638 6385
URUGUAY
Todo Musica S.A.
Francisco Acuna de Figueroa
1771
C.P.: 11.800
Montevideo, URUGUAY
TEL: (02) 924-2335
VENEZUELA
Instrumentos Musicales
Allegro,C.A.
Av.las industrias edf.Guitar
import
#7 zona Industrial de Turumo
Caracas, Venezuela
TEL: (212) 244-1122
AUSTRIA
Roland Elektronische
Musikinstrumente HmbH.
Austrian Office
Eduard-Bodem-Gasse 8,
A-6020 Innsbruck, AUSTRIA
TEL: (0512) 26 44 260
BELGIUM/FRANCE/
HOLLAND/
LUXEMBOURG
Roland Central Europe N.V.
Houtstraat 3, B-2260, Oevel
(Westerlo) BELGIUM
TEL: (014) 575811
CZECH REP.
K-AUDIO
Kardasovska 626.
CZ-198 00 Praha 9,
CZECH REP.
TEL: (2) 666 10529
DENMARK
Roland Scandinavia A/S
Nordhavnsvej 7, Postbox 880,
DK-2100 Copenhagen
DENMARK
TEL: 3916 6200
FINLAND
Roland Scandinavia As, Filial
Finland
Elannontie 5
FIN-01510 Vantaa, FINLAND
TEL: (0)9 68 24 020
GERMANY
Roland Elektronische
Musikinstrumente HmbH.
Oststrasse 96, 22844
Norderstedt, GERMANY
TEL: (040) 52 60090
GREECE/CYPRUS
STOLLAS S.A.
Music Sound Light
155, New National Road
Patras 26442, GREECE
TEL: 2610 435400
HUNGARY
Roland East Europe Ltd.
Warehouse Area ‘DEPO’ Pf.83
H-2046 Torokbalint,
HUNGARY
TEL: (23) 511011
IRELAND
Roland Ireland
G2 Calmount Park, Calmount
Avenue, Dublin 12
Republic of IRELAND
TEL: (01) 4294444
ITALY
Roland Italy S. p. A.
Viale delle Industrie 8,
20020 Arese, Milano, ITALY
TEL: (02) 937-78300
JORDAN
MUSIC HOUSE CO. LTD.
FREDDY FOR MUSIC
P. O. Box 922846
Amman 11192 JORDAN
TEL: (06) 5692696
KUWAIT
EASA HUSAIN AL-YOUSIFI
& SONS CO.
Abdullah Salem Street,
Safat, KUWAIT
TEL: 243-6399
LEBANON
Chahine S.A.L.
Gerge Zeidan St., Chahine
Bldg., Achrafieh, P.O.Box: 16-
5857
Beirut, LEBANON
TEL: (01) 20-1441
OMAN
TALENTZ CENTRE L.L.C.
Malatan House No.1
Al Noor Street, Ruwi
SULTANATE OF OMAN
TEL: 2478 3443
QATAR
Al Emadi Co. (Badie Studio &
Stores)
P.O. Box 62, Doha, QATAR
TEL: 4423-554
SAUDI ARABIA
aDawliah Universal
Electronics APL
Corniche Road, Aldossary
Bldg., 1st Floor, Alkhobar,
SAUDI ARABIA
P.O.Box 2154, Alkhobar 31952
SAUDI ARABIA
TEL: (03) 898 2081
SYRIA
Technical Light & Sound
Center
Rawda, Abdul Qader Jazairi St.
Bldg. No. 21, P.O.BOX 13520,
Damascus, SYRIA
TEL: (011) 223-5384
TURKEY
ZUHAL DIS TICARET A.S.
Galip Dede Cad. No.37
Beyoglu - Istanbul / TURKEY
TEL: (0212) 249 85 10
U.A.E.
Zak Electronics & Musical
Instruments Co. L.L.C.
Zabeel Road, Al Sherooq Bldg.,
No. 14, Grand Floor, Dubai,
U.A.E.
TEL: (04) 3360715
CANADA
Roland Canada Ltd.
(Head Office)
5480 Parkwood Way
Richmond B. C., V6V 2M4
CANADA
TEL: (604) 270 6626
Roland Canada Ltd.
(Toronto Office)
170 Admiral Boulevard
Mississauga On L5T 2N6
CANADA
TEL: (905) 362 9707
U. S. A.
Roland Corporation U.S.
5100 S. Eastern Avenue
Los Angeles, CA 90040-2938,
U. S. A.
TEL: (323) 890 3700
ASIA
AFRICA
AUSTRALIA/
NEW ZEALAND
EUROPE
CENTRAL/LATIN
AMERICA
MIDDLE EAST
NORTH AMERICA
Als u vragen hebt of uw E-60/E-50 wilt laten herstellen, kunt u contact opnemen met de distributeur in uw regio. Het adres
vindt u hieronder.
This product complies with the requirements of European Directives EMC 89/336/EEC and LVD 73/23/EEC.
For EU Countries
For Canada
This Class B digital apparatus meets all requirements of the Canadian Interference-Causing Equipment Regulations.
Cet appareil numérique de la classe B respecte toutes les exigences du Règlement sur le matériel brouilleur du Canada.
NOTICE
AVIS
For the USA
FEDERAL COMMUNICATIONS COMMISSION
RADIO FREQUENCY INTERFERENCE STATEMENT
This equipment has been tested and found to comply with the limits for a Class B digital device, pursuant to Part 15 of the
FCC Rules. These limits are designed to provide reasonable protection against harmful interference in a residential
installation. This equipment generates, uses, and can radiate radio frequency energy and, if not installed and used in
accordance with the instructions, may cause harmful interference to radio communications. However, there is no guarantee
that interference will not occur in a particular installation. If this equipment does cause harmful interference to radio or
television reception, which can be determined by turning the equipment off and on, the user is encouraged to try to correct the
interference by one or more of the following measures:
– Reorient or relocate the receiving antenna.
– Increase the separation between the equipment and receiver.
– Connect the equipment into an outlet on a circuit different from that to which the receiver is connected.
– Consult the dealer or an experienced radio/TV technician for help.
This device complies with Part 15 of the FCC Rules. Operation is subject to the following two conditions:
(1) This device may not cause harmful interference, and
(2) This device must accept any interference received, including interference that may cause undesired operation.
Unauthorized changes or modification to this system can void the users authority to operate this equipment.
This equipment requires shielded interface cables in order to meet FCC class B Limit.
602.00.0165 RES 540-06 Printed in Italy 06-06 E-60/E-50 – OM/NL
11

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Roland E-50 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Roland E-50 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 12,41 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info