bestell nr.
2,4 GHz: F 8066
T-12 FG
15.7 PITCH -> GASNAALDMIXER
Met deze functie kan een gasnaaldverstelling ,afhankelijk van
de pitchknuppel-positie geprogrammeerd worden. Hierbij kan
dan ingesteld worden dat bij iedere belasting van de motor ,
veroorzaakt door verschillende instelhoeken van de rotorbla-
den , het gasmengsel optimaal ingesteld wordt. Voor de per-
fectie kan dan een acceleratiefunctie geprogrammeerd wor-
den.
Markeer met de 3Dhotkey de optie ‘PITCH-NAALD’ in het heli-
koptermodel-menu en bevestig dit met ENTER. Het display
heeft twee vensters die er als volgt uitzien:
Eerst moet in het tweede displayvenster de mixer geactiveerd
worden. Eerst het veld markeren, dan de instelling met de
3Dhotkey invoeren en met ENTER activeren. In het veld staat
dan ‘AAN’ of ‘UIT’, afhankelijk van de stand van de schakelaar.
De uitwerkingen en de instellingen voor de mogelijke pro-
grammering van de ‘COMB’- of ‘APART’-mode zijn reeds
meerdere malen beschreven. Ze worden in de balk ‘mode’
ingevoerd. In de balk “schak’ kan zoals bekend een schakel-
laar en de werkingsrichting daarvan vastgelegd worden. De
standaardinstelling staat op ‘0‘ d.w.z. de mixer is altijd inge-
schakeld.
De eigenlijke instelling van de mixfunctie gebeurt aan de hand
van de betreffende curve volgens de bekende procedure.
Eerst moet de curvevorm vastgelegd worden. Markeer in het
bovenste display het veld ‘mode’ en maak de keuze met de 3D
Hotkey. De programmering van een curve is beschreven in
hfdst 15.6 op pag. 67.
In het tweede display wordt de acceleratie- functie ingesteld.
(zie ook hfdst 15.3 pag. 64). Er kan voor de beide maximale
uitslagen van de pitch-stuurknuppel (min en max) voor elk
gescheiden, een %-waarde ingesteld worden. Markeer het
betreffende veld, met de 3Dhotkey de instelling invoeren en de
programmering met EDIT afsluiten. De instelling wordt in %-
waarde in het veld weergegeven. In het veld ‘demping’ kan
een tijd in %-waarde ingevoerd worden, waarmee vastgelegd
wordt , hoe lang de functie na het beëindigen van de verstel-
ling moet werken. In de onderste regel “ACT POS’kan voor
beide een punt vastgelegd worden, van waaruit de functie
werkzaam moet worden. Hiertoe het betreffende veld marke-
ren, de instelling met de 3Dhotkey invoeren en dan de proce-
dure met ENTER afsluiten.
15.8 PITCH -> HEKROTOR (REVOLUTION) MIXER
Met deze functie worden draaimomentverandering van de
hoofdrotor, door gas- of pitchveranderingen, door een mixer
zo voor de hekrotoraansturing gebruikt , dat deze steeds het
juiste tegengestelde draaimoment opwekt en daardoor onge-
wilde momenten om de hoogas compenseert. Een goede
afstelling maakt het voor de gyro gemakkelijker. Een foutief
ingestelde revo-mix kan echter tegen de gyro inwerken.
Daarom is de fijnafstemming van deze mixer heel belangrijk.
Om het geheel zo optimaal mogeljik te maken kan er nog een
acceleratiemixer geprogrammeerd worden.
Als er een moderne gyro in de heading hold /AVCS mode
gebruikt wordt, moet de revolution mixer uitgeschakeld wor-
den.
Markeer met de 3Dhotkey de optie ‘PITCH-HEK’ in het heli-
koptermodel-menu en bevestig dit met ENTER. Het display
heeft twee vensters die er als volgt uitzien:
In het tweede venster moet eerst de mixer geactiveerd wor-
den. Eerst het veld markeren, dan de instelling met de 3Dhot-
key invoeren en de activering met ENTER afsluiten. In het veld
wordt dan , afhankelijk van de stand van de schakelaar
‘AAN’of ‘UIT’weergegeven. De uitwerkingen en invoer voor de
mogelijke programmering van de ‘COMB’- of ‘APART’-mode
zijn meerdere malen beschreven. In de regel ‘mode’worden
deze ingevoerd.
De eigenlijke instelling van de mixfunctie gebeurt aan de hand
van de betreffende curve volgens de bekende procedure.
Eerst moet de curvevorm vastgelegd worden. Markeer in het
bovenste display het veld ‘mode’ en maak de keuze met de 3D
Hotkey. In de meeste gevallen is een lineaire curve ideaal voor
de revolution mixer. De programmering van een curve is in
hfdst 15.2 op pag. 63 beschreven.
Ga met de instellingen uiterst voorzichtig en in kleine stappen
te werk Controleer de instellingen nauwkeurig, ook d.m.v.
voorzichtige testvluchten.Ook bij een stabiele hovervlucht
mag de helikopter geen neiging tot draaien om de hoogas
tonen, als er gas gegeven wordt of de pitchwaarde verhoogd
wordt. Ook in het omgekeerde geval , bij terugloop van het
motordraaimoment resp.de pitchinstelling mag de helikopter
niet om de hoogas draaien.
68