ZO STELT U UW C.V. - KETEL IN BEDRIJF
Wijzigingen voorbehouden
Art. nr. 55.053/100/23.06.00/Ap
ZO STELT U UW C.V. - KETEL BUITEN BEDRIJF
1. Controleer de waterdruk in de installatie
(min. 0,8 bar). Zonodig bijvullen.
2. Open de gashoofdkraan.
3. Zorg dat de ketelregeling vragend staat.
4. Schakel de circulatiepomp in.
5. Schakel de elektrische voeding naar de ketel en de
hoofdschakelaar op het bedieningspaneel in.
6. De ketel komt nu in bedrijf.
1. Schakel de ketelregeling uit.
2. Sluit de gashoofdkraan.
3. Schakel de elektrische voeding van de ketel uit.
Let op! Denk om bevriezingsgevaar!
Bij lage temperaturen is het aan te bevelen de c.v.-instal-
latie op verlaagde temperatuur in bedrijf te laten i.v.m.
bevriezingsgevaar.
U kunt, voordat u de installateur te hulp roept, eerst zelf
controleren of:
- de gaskraan geopend is;
- de ketelregeling juist ingesteld is;
- de elektrische voeding ingeschakeld is;
- voldoende waterdoorstroming kan plaatsvinden;
- de installatie voldoende gevuld is
(min. waterdruk 0,8 bar).
Ingeval van een storing wordt de storingsoorzaak aange-
geven op het LCD-venster. Noteer de storingsoorzaak
alvorens te resetten.
Reset de storing d.m.v. de ‘reset’-toets, die zich op de
bedieningspaneel bevindt.
Gaat de ketel meteen weer in storing: installateur waar-
schuwen en genoteerde storingsoorzaak doorgeven.
Let op!
Wij adviseren uw c.v.-ketel jaarlijks een onderhoudsbeurt
te geven om een hoog rendement en een storingsvrij
functioneren te behouden.
Bij gaslucht: gashoofdkraan dicht en gasbedrijf of instal-
lateur waarschuwen.
ZO HANDELT U BIJ STORING
ZO ONTLUCHT U UW INSTALLATIE
1. Zet de regeling op warmtevraag.
2. Open alle radiatoren.
3. Het kunststof dopje van de automatische ontluchter
die zich aan de tegenovergestelde zijde van de aan-
sluitingen op het eindlid van de gietijzeren warmte
wisselaar bevindt, dient een kwart slag open-
gedraaid te zijn.
4. Stook de totale installatie op tot ca. 80°C.
5. Schakel de voeding van de ketel uit.
6. Wacht ca. 10 minuten.
7. Ontlucht de installatie op alle ontluchtingspunten
(radiatoren enz.).
8. Controleer de waterdruk en vul eventueel bij tot ca.
1,5 bar; vul de vulslang vòòr het aankoppelen op de
ketel geheel met water.
9. Stel de ketel weer in bedrijf.
10. Zonodig de ontluchtingsprocedure herhalen.
Let op!
Een slecht ontluchte installatie kan aanleiding geven tot
watercirculatiestoringen en hinderlijke geluiden in de
ketel, de leidingen en de radiatoren.