665888
595
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/599
Pagina verder
Expert_nl_Chap00_couv-imprimeur_ed01-2016
InstructIeboekje
Peugeot exPert
Expert_nl_Chap00_couv-imprimeur_ed01-2016
Het online-instructieboekje
Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te
raadplegen...
Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang
tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te
herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit
pictogram:
Als de rubriek "MyPEUGEOT" niet beschikbaar is op de website
van PEUGEOT voor uw land, kunt u uw instructieboekje op het
volgende internetadres raadplegen:
http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/
de taal,
het model van uw auto en de carrosserievariant,
de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met
de eerste registratiedatum van uw auto.
Selecteer:
Uw instructieboekje is te vinden op de website van PEUGEOT, in de
rubriek "MyPEUGEOT".
Scan deze code voor directe toegang tot uw instructieboekje.
Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over
het onderhoud van uw auto.
Welkom
Wij danken u voor uw keuze voor deze auto.
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder alle
omstandigheden optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden van
uw auto.
Neem de tijd om het aandachtig door te lezen zodat u vertrouwd raakt met uw nieuwe auto.
In dit instructieboekje worden alle beschikbare uitrustingen van het gamma
van dit model behandeld.
Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en
de specieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts
van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen zijn voorzien.
Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend.
Automobile PEUGEOT houdt zich het recht voor de technische
kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn
dit dit boekje bij te werken.
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u
in de gelegenheid te stellen onder alle
omstandigheden optimaal gebruik te maken
van de mogelijkheden van uw auto.
Symbolen
Deze symbolen wijzen op de specieke kenmerken van uw type auto:
Bestelwagen
Dubbele cabine met elektrische
kinderbeveiliging
Dubbele cabine met
mechanische kinderbeveiliging
Combi
veiligheidswaarschuwing
aanvullende informatie
adviezen met betrekking tot de
bescherming van het milieu.
Symbolen
Dit instructieboekje behoort tot de uitrusting van de auto.
Overhandig het dus bij verkoop van de auto aan de nieuwe eigenaar.
.
.
Inhoud
Expert_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2016
Overzicht
Instrumentenpanelen 14
Verklikkerlampjes 17
Koelvloeistoftemperatuur 31
Kilometerteller en dagteller 38
Dimmer dashboardverlichting 39
Boordcomputer 40
Touchscreen 43
Datum en tijd instellen 46
Sleutel 47
Sleutel, afstandsbediening 47
"Keyless entry and start" 55
Vergrendelen/ontgrendelen van binnenuit 72
Voorportieren 74
Handbediende schuifdeur(en) 75
Elektrisch bedienbare schuifdeur(en) 78
Handsfree-functie schuifdeur(en) 87
Achterdeuren 91
Achterklep 94
Alarm 95
Elektrisch bedienbare ruiten 98
Stuurwielverstelling 99
Voorstoelen 99
Tweezitsbank vóór 104
Moduwork 106
Vaste eendelige bank 110
Vaste stoel en bank achter 113
Dubbele cabine met vaste achterbank 117
Voorzieningen in het interieur 119
Voorzieningen in de laadruimte 122
Voorzieningen in het
passagierscompartiment 123
Verwarming / ventilatie 125
Handbediende airconditioning 126
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling 128
Ontwasemen - Ontdooien voorruit
en zijruiten 132
Buitenspiegelverwarming 133
Achterruitverwarming 134
Verwarming - Airconditioning achter 137
Programmeerbaar verwarmings-/
ventilatiesysteem 138
Plafonnier(s) 141
Spiegels 143
Lichtschakelaar 146
Verlichting overdag 149
Automatische verlichting 149
Grootlichtassistent 153
Koplampen handmatig in hoogte
verstellen 155
Ruitenwisserschakelaar 156
Automatische ruitenwissers 157
Alarmknipperlichten 160
Urgence-oproep of Assistance-oproep 160
Claxon 161
Elektronische stabiliteitscontrole (ESP) 161
Grip control 164
Veiligheidsgordels 166
Airbags 170
Kinderzitjes 174
Uitschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde 177
ISOFIX-bevestigingen 186
Mechanisch kinderslot 194
Elektrische kinderbeveiliging 194
Kinderbeveiliging van de ruitbediening
achter 195
Eco-rijden
Instrumentenpaneel
Toegang tot de auto
Ergonomie en comfort Verlichting en zicht
Veiligheid
Stickers 11
.
.
Inhoud
Expert_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2016
Rijadviezen 196
Starten - afzetten van de motor, normale
sleutel, sleutel met afstandsbediening 199
Starten - afzetten van de motor, 202
"Keyless entry and start" 202
Parkeerrem 205
Hill Start Assist 206
Handgeschakelde 5-versnellingsbak 207
Handgeschakelde 6-versnellingsbak 207
Schakelindicator 208
Automatische transmissie 209
Elektronisch gestuurde versnellingsbak 214
Stop & Start 218
Head-up display 222
Snelheden opslaan 224
Snelheidslimietherkenning 225
Snelheidsbegrenzer 229
Snelheidsregelaar 232
Adaptieve snelheidsregelaar 236
Waarschuwing kans op aanrijding
en Active Safety Brake 243
Lane Departure Warning System
(LDWS) 248
Detectie verslapping aandacht 250
Dodehoekbewaking 252
Parkeerhulp 255
Achteruitrijcamera, binnenspiegel 258
180°-camerasysteem achter 259
Bandenspanningscontrolesysteem 262
Brandstoftank 265
Tankbeveiliging diesel 266
Sneeuwkettingen 268
Trekken van een aanhanger 269
Eco-mode 270
Accessoires 271
Dakstangen/imperiaal 273
Wisserbladen vervangen 274
Motorkap 276
Dieselmotor 277
Niveaus controleren 278
Controles 281
AdBlue
®
en SCR-systeem
(BlueHDi-dieselmotor) 283
Gevarendriehoek (opbergen) 287
Gereedschapskist 287
Bandenreparatieset 290
Wiel verwisselen 296
Een lamp vervangen 303
Zekering vervangen 316
12V-accu 321
Slepen 325
Brandstoftank leeg (diesel) 327
Afmetingen 328
Motoren 332
Gewichten 332
Identicatie 337
Rijden Praktische informatie
Storingen verhelpen
Technische gegevens
Noodoproep of Pechhulp 338
PEUGEOT Connect Nav 341
PEUGEOT Connect Radio 429
Autoradio met Bluetooth
®
483
Audio en telematica
Index
4
Overzicht
Expert_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Exterieur
Brandstofvuldop, brandstoftank
265-266
Tankbeveiliging 266-267
Brandstoftank leeg,
handopvoerpomp diesel 327
Bandenspanningscontrolesysteem
262-264
Banden, spanning 263-264, 337
ESC-programma 161-163
ABS, remdrukregelaar (EBD) 162
CDS, ASR 163
Grip control 163, 164-165
Sneeuwkettingen 268
Voorportieren 74-75
AdBlue
®
-reservoir 283-286
Gereedschapskist 287-289
Automatische verlichting 149
Grootlichtassistent 153-154
Richtingaanwijzers 148
Handmatige
koplamphoogteverstelling 155
Lampen vóór vervangen 303-309
Koplampsproeiers 158
Motorkap openen 276
Sleutel 47
Sleutel, afstandsbediening 47-54
Batterijen vervangen,
synchroniseren 54
Keyless entry and start 55-71
Batterijen vervangen, synchroniseren
70
Starten/afzetten van de motor
(sleutel, afstandsbediening) 199-201
Starten/afzetten van de motor
(keyless entry and start) 202-204
Vergrendeling/ontgrendeling van
binnenuit 72-73
Alarm 95-97
Snelheidslimietherkenning 225-228
Waarschuwing kans op
aanrijding 243-245
Active Safety Brake 243, 246-248
Detectie verslapping aandacht 250-251
Ruitenwisserbladen vervangen 274
Automatische ruitenwissers 157-158
Voorruitontwaseming 132
Mistlampen vóór 147, 309
Dagrijverlichting 149, 305
Statische bochtverlichting 152
Parkeerhulp vóór 255-257
Slepen 325-326
5
.Overzicht
Expert_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Kentekenplaatverlichting 311, 314
- achterdeuren
- achterklep
Achteruitrijcamera 258
180°-camerasysteem achter 259-261
Lampen achter vervangen 310, 315
Achterlichten
(achterdeuren) 303, 310-312
Achterlichten (achterklep) 303, 313-315
Derde remlicht 311, 314
- achterdeuren
- achterklep
Gevarendriehoek 287
Bandenreparatieset 290-295
Reservewiel, krik, wiel
verwisselen 296-302
Bandenspanning 295, 337
Buitenspiegels 143-144
- handmatig verstelbaar
- elektrisch verstelbaar
Buitenspiegelverwarming 133
Dodehoekbewakingssysteem 252-254
Dubbele cabine met vaste
achterbank 117-118
Handbediende
schuifdeur(en) 75-77, 84-86
Elektrisch bedienbare
schuifdeur(en) 78-83, 84-86
Handsfree-functie schuifdeuren 87-90
Mechanische kinderbeveiliging 194
Elektrische kinderbeveiliging 194
Kinderbeveiliging zijruiten achter 195
Zijknipperlicht 305
Accessoires 271-273
Allesdragers/imperiaal 273
Slepen 325-326
Trekken van een aanhanger 198, 269
Parkeerhulp achter 255-257
Achterdeuren 91-93
Achterklep 94
Achterruitverwarming 134
Exterieur (vervolg)
6
Overzicht
Expert_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Cockpit
Plafonniers 141-142
Binnenspiegel 145
Achteruitrijcamera op de
binnenspiegel 258
Urgence- of Assistance-
oproep 160, 338-339
12V-aansluiting 121
USB/JACK-aansluiting 122
Uitschakeling airbag vóór aan
passagierszijde 172, 177
Handgeschakelde vijf-/
zesversnellingsbak 207
Schakelindicator 208
Automatische transmissie 209-213
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak 214-217
Stop & Start-systeem 218-221
Hill Start Assist 206
Verwarming/ventilatie 125
Handbediende airconditioning 126-127
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling 128-131
Verwarming/airconditioning
achter 137
Luchtrecirculatie 125, 126, 131
Ontwasemen/ontdooien vóór 132
Ontwasemen/ontdooien achterruit 134
Parkeerrem 205
Motorkapontgrendeling 276
Zekeringen dashboard 316-318
Touchscreen (PEUGEOT
Connect Nav) 43-45, 341-428
Touchscreen (PEUGEOT
Connect Radio) 43-45, 429-482
Bluetooth
®
-autoradio 46, 483-505
Ventilatieroosters 135
Handmatige buitenspiegelverstelling 143
Datum en tijd instellen 46
7
.Overzicht
Expert_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Vergrendelen/ontgrendelen vanuit het
interieur 72-73
Elektrisch bedienbare
schuifdeur(en) 78-86
Selectieve ontgrendeling cabine/
laadruimte 47-48, 55
Elektrische kinderbeveiliging 194
Alarmknipperlichten 160
Bandenspanningscontrolesysteem
resetten 263-264
Stop & Start uitschakelen 220
CDS/ASR uitschakelen 163
Stuurwiel verstellen 99
Claxon 161
Head-up display 222-223
Cockpit (vervolg)
Ruitenwisserschakelaar 156-159
Boordcomputer 40-42
Opslaan van snelheden 224
Snelheidsbegrenzer 229-231
Snelheidsregelaar 232-235
Adaptieve snelheidsregelaar 236-242
Instrumentenpanelen 14-16
Verklikkerlampjes 17-30
Koelvloeistoftemperatuur 31
Onderhoudsindicator 31-33
Motorolieniveaumeter 34
AdBlue
®
-actieradiusindicator 35-37
Kilometerteller 38
Schakelindicator 208
Dimmer dashboardverlichting 39
Boordcomputer 40-42
Datum en tijd instellen 46
Detectie verslapping aandacht 250-251
Elektrisch bedienbare ruiten 98
Elektrische buitenspiegelverstelling 143
Grip control 163, 164-165
Programmeerbare verwarming/
ventilatie 138-140
Alarm 95-97
Handmatige
koplamphoogteverstelling 155
Lane Departure Warning
System 248-249
Dodehoekbewakingssysteem 252-254
Grootlichtassistent 153-154
Datum/tijd instellen 46
180°-camerasysteem achter 259-261
Opslaan van snelheden 224
Snelheidslimietherkenning 225-228,
231, 234, 238
Waarschuwing kans op
aanrijding 243-245
Active Safety Brake 243, 246-249
Stop & Start uitschakelen 220
Lichtschakelaar 146-151
Richtingaanwijzers 148
8
Overzicht
Expert_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Plafonniers achter 141
Lampen plafonnier vervangen 312
Binnenspiegel 145
Plafonnier vóór 141
Lampen plafonnier vervangen 312
Voorzieningen interieur 119-122
- bekerhouder
- mat
- zonneklep
- dashboardkastje
- opbergvak
- bovenste opbergvak
- accessoire-aansluitingen, USB,
JACK
Gereedschapskist 287-289
ISOFIX-bevestigingen (dubbele cabine
met vaste achterbank) 186-189
Passagiersbank met
2 zitplaatsen 104-105
Passagiersbankverwarming 105
Moduwork 106-109
Schrijftafel 109
Kinderzitjes 174-183
Bandenreparatieset 287-289, 290-295
Reservewiel, krik, wiel
verwisselen 287-289, 296-302
Voorzieningen laadruimte 122-123
- sjorogen
- tussenschot
Accessoires 271-273
Dubbele cabine 117-118
Airbags vóór, zij-airbags 170-173
Uitschakelen airbag vóór aan
passagierszijde 172, 177
12V-aansluitingen 121
USB-aansluiting 122
JACK-aansluiting 122
Voorstoelen 99-103
- handmatige verstelling
- elektrische verstelling
- hoofdsteun
- stoelverwarming
Veiligheidsgordels 166-168
Interieur
9
.Overzicht
Expert_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Voorzieningen interieur 119-122
- bekerhouder
- mat
- zonneklep
- dashboardkastje
- opbergvak
- bovenste opbergvak
- accessoire-aansluitingen, USB,
JACK
Gereedschapskist 287-289
Kinderzitjes 174-181, 184-185
ISOFIX-bevestigingen 186-187, 190-192
Zijruiten achter 124, 195
Vaste eendelige bank 110-112
Stoel en bank achter 113-115
Stickers stoelen 116
Passagiersbank vóór met
2 zitplaatsen 104-105
Passagiersbankverwarming 105
Verwarming/ventilatie achter 137
Bandenreparatieset 287-289, 290-295
Reservewiel, krik,
wiel verwisselen 287-289, 296-302
Voorzieningen
passagierscompartiment 123-124
- bagagenet voor hoge belading
- zijruiten achter
Accessoires 271-272
Plafonniers achter 142
Lampen plafonnier vervangen 312
Binnenspiegel 145
Plafonnier vóór 142
Lampen plafonnier vervangen 312
Airbags vóór, zij-airbags,
window-airbags 170-173
Uitschakelen airbag vóór aan
passagierszijde 172, 177
12V-aansluiting 121
USB-aansluiting 122
JACK-aansluiting 122
Voorstoelen 99-103
- handmatige verstelling
- elektrische verstelling
- tafelstand
- hoofdsteun
- stoelverwarming
Veiligheidsgordels 166-168
Vaste eendelige achterbank 110-112
Stoel en bank achter 113-115
Stickers stoelen 116
Interieur
10
Overzicht
Expert_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Onderhoud - Gegevens
Afmetingen 328-331
Identificatie 337
Brandstoftank leeg
(handopvoerpomp) 327
Niveaus controleren 278-280
- olie
- remvloeistof
- stuurbekrachtigingsvloeistof
- koelvloeistof
-
ruitensproeiervloeistof, koplampsproeiers
-
brandstofadditief (diesel met roetfilter)
Controle van onderdelen 281-282
- accu
- luchtfilter/interieurfilter
- oliefilter
- roetfilter
- remblokken/-schijven
Lampen vervangen 303-315
- voor
- achter
Plancher cabine
Lampen achter vervangen 315
Afmetingen 331
12V-accu 321-325
Motorkapontgrendeling 276
Onder de motorkap 277
Motoren 332-336
AdBlue
®
283-286
Gewichten 332-336
Spaarfase accu, eco-mode 270
Zekeringen motorruimte 316-317, 320
11
.
92
109
177
116
194
186
140 323
276
116
107
107
Overzicht
Expert_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Stickers
12
Eco-rijden
Expert_nl_Chap00c_eco-conduite_ed01-2016
Door in de dagelijkse praktijk een aantal
aanwijzingen op te volgen kunt u het
brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw
auto verminderen.
Eco-rijden
Maak optimaal gebruik van
de versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde
versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo
snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel
bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over
naar een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie
of een elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik
dan bij voorkeur de automatische stand en trap het
gaspedaal niet bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling
in te schakelen die het best geschikt is
voor de rijomstandigheden: volg het op
het instrumentenpaneel weergegeven
schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of een automatische
transmissie wordt de schakelindicator
uitsluitend in de handmatige stand
weergegeven.
Kies voor een soepele
rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij
voorkeur af op de motor in plaats van het
rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal
geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft,
neemt het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot
af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer
beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan
vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de
snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de
elektrische voorzieningen
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn
als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel
mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als
het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u
rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-
speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan
om het elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto
verlaat.
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog
is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters
alvorens de airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de
ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de
temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van
het panoramadak, zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur
is bereikt (behalve bij auto's met een automatische
airconditioning).
13
.Eco-rijden
Expert_nl_Chap00c_eco-conduite_ed01-2016
Beperk de oorzaken van een
hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de
auto: plaats de zwaarste voorwerpen in
de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de
achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand
(dakdragers, imperiaal, fietsendrager,
aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever
een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het
imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de
winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de
onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning
(bij koude banden), houd u daarbij aan de
bandenspanning die staat vermeld op de sticker
op de portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is
gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het
reservewiel en van de wielen van de aanhanger
of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie
verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter
vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het aan
uw situatie aangepaste onderhoudsschema van
de fabrikant.
Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor:
bij een storing in het SCR-systeem stoot de
auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig
mogelijk naar het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de uitstoot van
stikstofoxiden terug te brengen tot onder de
wettelijke normen.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan
drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof
uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na
3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich
stabiliseert.
14
Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel met LCD-display
1. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph).
2. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
3. Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of
de snelheidsbegrenzer.
4. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).
5. Schakelindicator.
Ingeschakelde versnelling automatische
transmissie of elektronisch gestuurde
versnellingsbak.
A. Dimmer verlichting.
B. Resetten van de onderhoudsindicator.
Volgens uitvoering: resetten van de
dagteller.
Datum en tijd instellen.
Tijdelijk weergegeven informatie:
- onderhoud,
- actieradius vloeistof emissieregeling
(AdBlue
®
).
6. Brandstofniveaumeter.
7. Motorolieniveaumeter.
8. Onderhoudsindicator en vervolgens
kilometerteller (km of miles).
Deze functies worden achtereenvolgend
weergegeven na het aanzetten van het
contact.
9. Dagteller (km of miles).
10. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm).
Meters en displays Bedieningstoetsen
15
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
1. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph).
2. Brandstofniveaumeter.
3. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
4. Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of
de snelheidsbegrenzer.
5. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).
A. Resetten van de onderhoudsindicator.
Tijdelijk weergegeven informatie:
- onderhoud,
- actieradius vloeistof emissieregeling
(AdBlue
®
).
B. Dimmer verlichting.
C. Resetten dagteller en tripmeter.
6. Schakelindicator.
Ingeschakelde versnelling automatische
transmissie of elektronisch gestuurde
versnellingsbak.
7. Onderhoudsindicator en vervolgens
kilometerteller (km of miles), dagteller (km
of miles), weergave van meldingen, ...
8. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm).
Meters en displays Bedieningstoetsen
Instrumentenpaneel met LCD Tekst-display
16
Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel met matrixdisplay
1. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph).
2. Brandstofniveaumeter.
3. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
4. Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of
de snelheidsbegrenzer.
5. Schakelindicator.
Ingeschakelde versnelling automatische
transmissie of elektronisch gestuurde
versnellingsbak.
A. Resetten van de onderhoudsindicator.
Weergave logboek
waarschuwingsmeldingen.
Weergave van de volgende informatie:
- onderhoud,
- actieradius vloeistof emissieregeling
(AdBlue
®
).
B. Dimmer verlichting.
C. Resetten van de dagteller.
6. Zone voor het weergeven van:
waarschuwingsmeldingen of
meldingen over de status van functies,
boordcomputer, digitale snelheidsmeter
(km/h of mph), ...
7. Onderhoudsindicator en vervolgens
kilometerteller (km of miles).
Deze functies worden achtereenvolgend
weergegeven na het aanzetten van het
contact.
8. Dagteller (km of miles).
9. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm).
Meters en displays Bedieningstoetsen
17
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Verklikkerlampjes
De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie
over de werking van een systeem (ingeschakeld of
uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het
geval van een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde
waarschuwingslampjes enkele seconden
branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Als een lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Een aantal verklikkerlampjes kan op twee
manieren oplichten: permanent of knipperend.
Aan de manier van oplichten in combinatie met
het functioneren van de auto valt af te lezen of
er sprake is van een normale situatie of een
storing. Bij een storing kan het lampje gaan
branden in combinatie met een geluidssignaal
en/of een melding.
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van
de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst
dit op een storing in het desbetreffende systeem en
moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij
een waarschuwingslampje gaat branden de
aanvullende informatie, die via een bijbehorende
melding wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes op het
instrumentenpaneel en/of op het display van
het instrumentenpaneel geven aan dat de
desbetreffende functie is ingeschakeld.
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan
dat de desbetreffende functie handmatig is
uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en
verschijnt er een melding.
18
Instrumentenpaneel
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
STOP permanent,
in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje,
een geluidssignaal en
een melding.
Dit waarschuwingslampje gaat
branden in het geval van een
ernstige storing van de motor, het
remsysteem, de stuurbekrachtiging
enz. of een ernstige elektrische
storing.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Parkeerrem permanent. De parkeerrem is aangetrokken of
niet goed vrijgezet.
Zet de parkeerrem vrij zodat het verklikkerlampje
uitgaat; trap het rempedaal in.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de parkeerrem.
Remsysteem permanent. Het remvloeistofniveau is te laag. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een
artikelnummer van PEUGEOT.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem
dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats.
+
permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS.
Er is een storing in de elektronische
remdrukregelaar (REF).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
19
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Autogordel(s)
niet vastgemaakt
of weer
losgemaakt
permanent
of knippert in
combinatie met een
geluidssignaal.
Een van de autogordels is niet
vastgemaakt of weer losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de
gesphouder.
* Volgens land van bestemming.
Laadstroom
accu*
permanent. Er is een storing in het
laadstroomcircuit van de accu
(vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
niet correct gespannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
of
Te hoge
koelvloeistoftemperatuur
permanent, met de
wijzer in het rode
gebied.
De temperatuur van de koelvloeistof
is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof
tot de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
permanent
(uitsluitend bij het
instrumentenpaneel
met LCD-display).
20
Instrumentenpaneel
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Een of meer
portieren
geopend
permanent, in combinatie
met een melding die het
desbetreffende carrosseriedeel
aangeeft, bij een snelheid lager
dan 10 km/h.
Een voorportier, schuifdeur of de
linker achterdeur/de achterklep is niet
goed gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
Dit verklikkerlampje gaat niet branden als de rechter
achterdeur (indien aanwezig) niet goed is gesloten.
permanent, in combinatie
met een melding die
het desbetreffende
carrosseriedeel aangeeft en
een geluidssignaal, bij een
snelheid hoger dan 10 km/h.
of
Laag
brandstofniveau
permanent, met de
naald in het rode
gebied.
Als het lampje gaat branden zit er
nog minder dan 8 liter brandstof in
de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten
van het contact branden zolang er niet voldoende
brandstof getankt is.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 69 liter.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
permanent (uitsluitend
bij auto's met een
instrumentenpaneel
met LCD-display).
Aanwezigheid
water in
brandstof
permanent
(uitsluitend bij LCD-
instrumentenpaneel).
Er bevindt zich water in het
brandstoffilter.
Risico van beschadiging van het inspuitsysteem.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
21
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
+
Zelfdiagnose
motor
permanent, in
combinatie met het
verklikkerlampje
STOP.
Er is sprake van een ernstige
motorstoring.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil.
Parkeer de auto, zet het contact af en neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Voorgloeien
dieselmotor
permanent. Het contact staat in de 2
e
stand
(contact).
Of
De knop "START/STOP" is ingedrukt.
Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat.
Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor onmiddellijk
gestart, op voorwaarde dat:
- het koppelingspedaal is ingetrapt bij een auto met
een handgeschakelde versnellingsbak,
- het rempedaal ingetrapt wordt gehouden bij een
auto met een automatische transmissie of een
elektronisch gestuurde versnellingsbak.
De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden
(in extreme gevallen 30 seconden).
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af.
Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw
tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Zelfdiagnose
motor
permanent. Er is een storing in de
emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt
gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
knippert. Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
+ permanent, in
combinatie met het
verklikkerlampje
SERVICE.
Er is sprake van een lichte
motorstoring.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
22
Instrumentenpaneel
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Bandenspanning
te laag
permanent, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding.
De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning
hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer
wielen, moet u het systeem resetten.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
+ knippert en brandt
vervolgens permanent,
in combinatie met
het verklikkerlampje
Service.
Er zit een storing in de functie: de
bandenspanning wordt niet meer
gecontroleerd.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Voet op het
rempedaal
permanent. Het rempedaal moet worden
ingetrapt.
Bij de automatische transmissie of elektronisch
gestuurde versnellingsbak moet u bij een draaiende
motor en voordat u de parkeerrem vrijzet het
rempedaal intrappen om de selectiehendel vanuit
stand P of N in een andere stand te kunnen zetten.
Als u de parkeerrem vrijzet zonder het rempedaal in te
trappen, zal dit verklikkerlampje blijven branden.
Voet op het
koppelingspedaal
permanent. In de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem wordt de motor niet
gestart als u het koppelingspedaal
slechts gedeeltelijk intrapt.
Trap bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak het koppelingspedaal volledig in zodat
de motor gestart kan worden.
23
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent. Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Waarschuwing
kans op
aanrijding/
Active Safety
Brake
knippert. Het systeem wordt geactiveerd. Het systeem remt de auto kort af om de snelheid van
de aanrijding met de voorligger te beperken.
permanent, in
combinatie met een
melding en een
geluidssignaal.
Storing in het systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in
combinatie met een
melding.
Het systeem is uitgeschakeld (via het
menu).
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de Waarschuwing kans op
aanrijding / Active Safety Brake.
Roetfilter
(Diesel)
permanent, in combinatie
met een geluidssignaal
en het bericht dat
waarschuwt voor een
kans op verstopping van
het roetfilter.
Geeft aan dat het roetfilter verstopt
begint te raken.
Ga als de omstandigheden het toelaten het roetfilter
regenereren door met een snelheid van meer dan
60 km/h te rijden tot het lampje dooft.
permanent, in combinatie
met een geluidssignaal
en het bericht dat
waarschuwt voor een te
laag additiefniveau voor
het roetfilter.
Geeft aan dat het minimumniveau
van het brandstofadditief is bereikt.
Laat het additiefreservoir zo snel mogelijk
bijvullen door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
24
Instrumentenpaneel
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Airbag vóór aan
passagierszijde
permanent, op
het display van de
verklikkerlampjes voor
de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar op de zijkant van het
dashboard aan passagierszijde staat
in de stand "OFF".
De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
U kunt een kinderzitje met de "rug
in de rijrichting" plaatsen, behalve
in het geval van een storing in het
airbagsysteem (verklikkerlampje
airbags brandt).
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór
aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit
geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in
de rijrichting".
Airbags tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Passagiersairbag permanent. De schakelaar in het dashboard
aan passagierszijde staat in de
stand "ON".
De passagiersairbag is ingeschakeld.
Plaats in dit geval geen kinderzitje
met de "rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel.
Zet de schakelaar in de stand "OFF" om de
passagiersairbag uit te schakelen.
U kunt een kinderzitje met de "rug in de rijrichting"
plaatsen, behalve in het geval van een storing in het
airbagsysteem (verklikkerlampje airbags brandt).
25
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Stuurbekrachtiging
permanent. Er is een storing met betrekking tot
de stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid.
Laat het systeem nakijken door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische
stabiliteitscontrole
(ESP/ASR)
knippert. De ESP-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor
een betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip
hebben of de auto uit de koers dreigt te raken.
permanent. Storing in het ESP-/ASR-systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP /ASR)
permanent. De toets is ingedrukt en het
verklikkerlampje brandt.
De functie ESP/ASR is uitgeschakeld.
ESP: dynamische stabiliteitscontrole.
ASR: antislipregeling.
Druk op de toets om de functie ESP/ASR in te
schakelen. Het verklikkerlampje dooft.
De functie ESP/ASR wordt automatisch ingeschakeld
als de motor wordt gestart.
Na uitschakelen van het systeem wordt het
automatisch opnieuw ingeschakeld bij snelheden
hoger dan ongeveer 50 km/h.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) en in het bijzonder de
CDS/ASR.
26
Instrumentenpaneel
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het bijvullen van AdBlue
®
of voor meer informatie over AdBlue
®
.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
AdBlue
®
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met een
geluidssignaal en een
melding van het aantal
kilometers dat u nog
kunt rijden.
De actieradius ligt tussen
de 600 en 2400 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir snel bijvullen: neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
knippert, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding van het aantal
kilometers dat u nog
kunt rijden.
De actieradius ligt tussen
de 0 en 600 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir zo snel mogelijk bijvullen
om storingen te voorkomen: neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
knippert, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding dat starten
niet is toegestaan.
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg:
het starten van de motor wordt
geblokkeerd door het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem.
Om de motor te kunnen starten moet u het AdBlue
®
-
reservoir (laten) bijvullen: neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
of vul zelf het reservoir bij.
U moet het vloeistofreservoir bijvullen met minimaal
3,8 liter AdBlue
®
.
27
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
+
+
SCR-
emissieregelsysteem
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met
het branden van het
verklikkerlampje SERVICE
en het verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding.
Er is een storing in het SCR-
emissieregelsysteem.
Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van
uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.
knippert zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van
het verklikkerlampje
SERVICE en het
verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding met betrekking tot
de actieradius.
Na bevestiging van de storing in
het emissieregelsysteem kunt u
maximaal 1100 km afleggen voordat
het systeem het starten van de motor
blokkeert.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om storingen te
voorkomen.
knippert zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van
het verklikkerlampje
SERVICE en het
verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding.
U hebt de actieradius overschreden
die is toegestaan na de
bevestiging van de storing in het
emissieregelsysteem: het starten van
de motor wordt geblokkeerd door het
startblokkeringssysteem.
Neem verplicht contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de
motor weer te kunnen starten.
28
Instrumentenpaneel
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Mistachterlichten permanent. De mistachterlichten zijn
ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten
uit te schakelen.
Service brandt tijdelijk. Er is een kleine storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de bijbehorende
melding, bijvoorbeeld:
- een te laag motorolieniveau,
- een te laag niveau van de ruiten-/
koplampsproeiervloeistof,
- een bijna lege batterij van de afstandsbediening,
- een te lage bandenspanning,
- een vervuild roetfilter bij auto's met dieselmotor.
- ...
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de controles, in het bijzonder van het
roetfilter.
Raadpleeg in andere gevallen het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent. Er is een ernstige storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding
en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
+
permanent, waarbij
de sleutel van de
onderhoudsindicator eerst
knippert en vervolgens
permanent brandt.
Het interval voor de onderhoudsbeurt
is overschreden.
Uitsluitend bij uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor.
Laat de onderhoudsbeurt van uw auto zo snel
mogelijk uitvoeren.
29
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Automatische
ruitenwissers
permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar
beneden bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers vóór is
geactiveerd.
Beweeg om de automatische stand van de
ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet
de hendel in een andere stand.
Grootlichtassistent
permanent. De lichtschakelaar staat in de
stand "AUTO" en de functie is
ingeschakeld.
Het grootlicht gaat branden als de
hoeveelheid omgevingslicht en de
verkeerssituatie het toestaan.
De camera boven aan de voorruit stuurt het in- en
uitschakelen van het grootlicht aan, afhankelijk van de
hoeveelheid omgevingslicht en de verkeerssituatie.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de grootlichtassistent.
Stop & Start permanent. Het Stop & Start-systeem heeft
de motor in de STOP-stand gezet
(verkeerslicht, stopbord, opstopping,
enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u wilt wegrijden.
knippert enkele
seconden en gaat
dan uit.
De STOP-stand is nu niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in de
START-stand gezet.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start -systeem.
Dodehoekbewaking
permanent. De functie dodehoekbewaking is
geactiveerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de dodehoekbewaking.
Lane Departure
Warning System
permanent. Het Lane Departure Warning System
is geactiveerd.
Het Lane Departure Warning System is ingeschakeld.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Lane Departure Warning
System.
30
Instrumentenpaneel
Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de desbetreffende rubriek.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Mistlampen vóór permanent. De mistlampen vóór zijn ingeschakeld
met de ring van de lichtschakelaar.
Draai de ring van de lichtschakelaar één stand naar
achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Parkeerlichten permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten".
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Dimlicht".
Grootlicht permanent. Als u de lichtschakelaar naar u toe
trekt.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen
naar dimlicht.
31
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Als bij draaiende motor de wijzer of de
grafische meter (afhankelijk van de uitvoering)
zich bevindt in:
- zone A, is de koelvloeistoftemperatuur in
orde,
- zone B, is de koelvloeistoftemperatuur
te hoog. Het waarschuwingslampje
maximumtemperatuur en het
waarschuwingslampje STOP gaan branden,
in combinatie met een geluidssignaal
en een waarschuwingsmelding op het
touchscreen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de motor
afzet.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De temperatuur en de druk in het koelcircuit
beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen:
F laat de motor ten minste één uur afkoelen,
F draai de dop twee omwentelingen los om
de druk te laten dalen,
F verwijder vervolgens de dop,
F vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
Wees voorzichtig bij het bijvullen
van de koelvloeistof: kans op
brandwonden. Vul niet bij tot boven het
maximumniveau (aangegeven op het
reservoir).
Koelvloeistoftemperatuur Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel
kilometer u nog verwijderd bent van de
eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Deze termijn wordt berekend op basis van de laatste
reset van de onderhoudsindicator en is afhankelijk
van het aantal afgelegde kilometers en de verstreken
tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt.
Bij de BlueHDi-uitvoeringen met dieselmotor
heeft de mate van vervuiling van de motorolie
ook invloed op de berekening (volgens land van
bestemming).
Controle
32
Instrumentenpaneel
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
5 seconden de onderhoudssleutel branden. De
kilometerteller geeft de resterende kilometers tot
de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt bedraagt 2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact,
verdwijnt de sleutel; de teller geeft de
kilometerstand aan.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden
5 seconden na het aanzetten van het contact
treedt de kilometerteller weer in werking en
blijft de sleutel branden.
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven
dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig
mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 5 seconden het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
5 seconden na het aanzetten van het contact
treedt de kilometerteller weer in werking en
blijft de sleutel branden om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
Bij de BlueHDi-uitvoeringen met dieselmotor
wordt deze waarschuwing, zodra het contact
is aangezet, gecombineerd met het permanent
branden van het verklikkerlampje Service.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er
geen onderhoudsinformatie op het display.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 5 seconden het volgende aan:
33
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Bij de berekening van de resterende
hoeveelheid af te leggen kilometers kan
ook de factor tijd worden meegewogen,
afhankelijk van de rijgewoontes van de
bestuurder.
De sleutel kan dus ook gaan branden
als het interval in tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt, zoals vermeld in het
onderhoudsschema van de fabrikant, is
overschreden.
Bij de BlueHDi-uitvoeringen met dieselmotor
kan de sleutel ook eerder gaan branden,
afhankelijk van de kwaliteit van de motorolie
(volgens land van bestemming).
De afname van de kwaliteit van de motorolie
is afhankelijk van de rijomstandigheden van
de auto.
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0
zetten van de onderhoudsindicator zal
anders niet worden opgeslagen.
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert,
zet dan het contact af en:
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
F Druk op deze knop en houd
deze ingedrukt,
F Zet het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
F Laat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
F Druk op deze knop.
De onderhoudsinformatie wordt enkele
seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
34
Instrumentenpaneel
Motorolieniveaumeter
Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter
wordt bij het aanzetten van het contact
het motorolieniveau enkele seconden
weergegeven, gelijktijdig met de
onderhoudsindicator.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
Te weinig olie
Storing motorolieniveaumeter
Oliepeilstok
2 merktekens op de peilstok:
- A = maxi; het olieniveau
mag nooit boven dit niveau
uitkomen,
- B = mini; als het olieniveau
niet boven het niveau B
uitkomt, moet het voor
de motor van uw auto
voorgeschreven type
motorolie worden bijgevuld
via de vulopening.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor de plaats van de peilstok en
het bijvullen van motorolie bij de
dieselmotor.
Als het motorolieniveau te laag is, wordt
een melding op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Als het motorolieniveau in orde is, wordt
een melding op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Als de motorolieniveaumeter defect is, wordt
een melding op het instrumentenpaneel
weergegeven. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
35
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Actieradiusindicatoren
AdBlue
®
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue
®
-
reservoir is aangesproken of een storing in het
SCR-systeem is gesignaleerd, verschijnt bij
het aanzetten van het contact een indicator die
aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer
kunt rijden voordat het opnieuw starten van de
motor automatisch wordt geblokkeerd.
Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd
en het AdBlue
®
-niveau laag is, wordt de laagste
actieradius weergegeven.
Als de motor mogelijk niet opnieuw kan worden gestart door een te laag AdBlue
®
-niveau
Het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem wordt
automatisch geactiveerd zodra het
AdBlue
®
-reservoir leeg is.
Actieradius groter dan 2400 km
Druk op deze knop om de actieradius tijdelijk
weer te geven.
F Selecteer vervolgens
"Diagnose".
Bij een actieradius van meer dan 5000 km
wordt er geen exacte waarde weergegeven.
Als het contact wordt aangezet, wordt er niet
automatisch een melding over de actieradius
weergegeven op het instrumentenpaneel.
De actieradius wordt tijdelijk weergegeven.
Afhankelijk van de uitrusting van uw auto kunt u
deze informatie bekijken op het touchscreen.
F Selecteer het menu Rijden.
Actieradius tussen 600 en 2400 km
Zodra het contact wordt aangezet, gaat dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een geluidssignaal en een
melding (bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten
geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft hoeveel
kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende
hoeveelheid vloeistof.
F Selecteer "OPTIES".
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over AdBlue
®
, het
SCR-systeem en in het bijzonder het
bijvullen van AdBlue
®
.
Als uw auto is uitgerust met een LCD-instrumentenpaneel,
wordt "NO START IN" weergegeven.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
300 km weergegeven zolang er geen vloeistof
is bijgevuld.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
36
Instrumentenpaneel
Actieradius tussen 0 en 600 km
Zodra het contact wordt aangezet, knippert dit
verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal
en een melding (bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief
bij: Starten geblokkeerd binnen 600 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de
resterende hoeveelheid vloeistof.
Storing in verband met een te laag AdBlue
®
-niveau
Als het contact wordt aangezet,
knippert dit verklikkerlampje in
combinatie met een geluidssignaal
en de melding "Vul brandstofadditief
bij: Starten geblokkeerd".
Om de motor weer opnieuw te kunnen
starten, raden wij u aan contact op te
nemen met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om
de benodigde hoeveelheid vloeistof te
laten bijvullen.
Als u zelf vloeistof bijvult, moet het
reservoir met minimaal 3,8 liter AdBlue
®
worden gevuld.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over AdBlue
®
, het
SCR-systeem en in het bijzonder het
bijvullen van AdBlue
®
Als uw auto is uitgerust met een LCD-instrumentenpaneel,
wordt "NO START IN" weergegeven.
Als uw auto is uitgerust met een LCD-instrumentenpaneel,
wordt "NO START IN" weergegeven.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang er geen
vloeistof is bijgevuld.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Als niet op tijd vloeistof wordt bijgevuld, kan de
motor niet meer worden gestart.
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg: het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem voorkomt
dat de motor opnieuw wordt gestart.
37
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Starten geblokkeerd
Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan
deze verklikkerlampjes branden in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Storing
emissieregeling: Starten geblokkeerd".
U hebt de limiet van de geautoriseerde rijfase
overschreden: het startblokkerringssysteem
voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart.
Om de motor weer te kunnen starten, is het
noodzakelijk dat u contact opneemt met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als een storing in het SCR-systeem wordt gedetecteerd
Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1100 km is gereden nadat de storing in het SCR-systeem is
bevestigd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
In het geval van een tijdelijke storing
verdwijnt de waarschuwing tijdens
de volgende rit na controle van de
zelfdiagnose van het SCR-systeem.
Als een storing wordt
gedetecteerd
Deze verklikkerlampjes gaan branden in
combinatie met een geluidssignaal en de
melding "Storing emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven als de storing voor de eerste keer
wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij
het aanzetten van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
Tijdens de geautoriseerde rijfase (tussen
1100 km en 0 km)
Als een storing in het SCR-systeem is bevestigd
(nadat 50 km is gereden terwijl de melding van
de storing permanent wordt weergegeven),
gaan deze verklikkerlampjes branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding (bijvoorbeeld "Storing emissieregeling:
Starten geblokkeerd binnen 300 km") die
aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog met de
resterende hoeveelheid additief kunt rijden.
Als uw auto is uitgerust met een LCD-instrumentenpaneel,
wordt "NO START IN" weergegeven.
Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden
weergegeven zolang de storing in het SCR-systeem niet
is verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven zodra het
contact wordt aangezet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet meer worden gestart.
Als uw auto is uitgerust met een LCD-instrumentenpaneel,
wordt "NO START IN" weergegeven.
38
Instrumentenpaneel
Kilometerteller en dagteller
De kilometerteller en dagteller worden
gedurende 30 seconden weergegeven bij het
afzetten van het contact, bij het openen van het
bestuurdersportier en bij het vergrendelen en
ontgrendelen van de auto.
Voor reizen in het buitenland kan
de eenheid van de afstand worden
aangepast: de snelheid moet namelijk
worden weergegeven in de officle
eenheid van het land (km of mijl). De
eenheid kan bij stilstaande auto worden
gewijzigd via het configuratiemenu van
het display.
Kilometerteller
Deze teller geeft de totale kilometerstand van
de auto aan.
Dagteller
Deze teller geeft het aantal gereden kilometers weer
sinds de bestuurder de teller op 0 heeft gezet.
F Druk bij aangezet contact
op deze knop tot de dagteller
op 0 staat.
39
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Dimmer dashboardverlichting
F Druk bij ingeschakelde verlichting op deze
knop om de lichtsterkte te verhogen.
F Druk bij ingeschakelde verlichting op deze
knop om de lichtsterkte te verlagen.
Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte
is bereikt.
Op het instrumentenpaneel Met touchscreen
F Druk op de toets Instellingen.
F Selecteer "OPTIES".
F Selecteer
"Schermconfiguratie".
U kunt het scherm ook uitschakelen. Dit gaat
als volgt:
F Selecteer het tabblad
"Lichtsterkte".
F Druk op de toets Instellingen.
F Selecteer Scherm
uitschakelen.
F
Druk op "Bevestigen" om de instelling
op te slaan en het scherm te sluiten.
F Regel de lichtsterkte door de
cursor te verschuiven.
Het scherm wordt volledig uitgeschakeld.
Druk nogmaals op het scherm (op een
willekeurig gedeelte) om het weer in te
schakelen.
Met dit systeem kunt u de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het
licht van de omgeving.
40
Instrumentenpaneel
De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).
Boordcomputer
Weergave van de informatie
F Druk herhaaldelijk op deze toets op het
uiteinde van de ruitenwisserschakelaar
om de verschillende onderwerpen weer te
geven.
F Of druk op de rolknop op het stuurwiel
(volgens uitvoering).
- Actuele informatie:
actieradius,
actueel brandstofverbruik,
● de teller van het Stop & Start-
systeem.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
- Traject "2":
gemiddelde snelheid,
gemiddeld brandstofverbruik,
● de afgelegde afstand,
voor het tweede traject.
- Traject "1":
gemiddelde snelheid,
gemiddeld brandstofverbruik,
● de afgelegde afstand,
voor het eerste traject.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto kan
een 2e traject worden weergegeven.
41
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Traject resetten
Instrumentenpaneel met LCD-tekstdisplay
F Druk zodra het gewenste traject wordt
aangegeven de toets op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar langer dan
twee seconden in.
F Of druk langer dan twee seconden op
de rolknop op het stuurwiel (volgens
uitvoering).
F
Druk zodra het gewenste traject wordt aangegeven
de resettoets van het instrumentenpaneel langer
dan twee seconden in.
Instrumentenpaneel met
LCD-tekst- of matrixdisplay
Met LCD-instrumentenpaneel
F Druk de knop op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar meer dan twee
seconden in zodra het gewenste traject
wordt aangegeven.
42
Instrumentenpaneel
Enkele definities
Actieradius
(km of miles)
Aantal kilometers dat u nog met de
resterende hoeveelheid brandstof
kunt rijden (berekend op basis van
het gemiddelde verbruik over de
laatste afgelegde kilometers).
Deze waarde kan variëren door een
gewijzigde rijstijl of het rijden op een
helling, waardoor het momentele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display. Na het
tanken van minimaal 8 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en weergegeven
als deze meer dan 100 km bedraagt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats als
tijdens het rijden de streepjes continu
worden weergegeven.
Deze functie wordt alleen weergegeven
bij snelheden vanaf 30 km/h.
Huidig verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend over de laatste verstreken
seconden.
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Afgelegde afstand
(km of miles)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of uren/
minuten)
Als uw auto is uitgerust met het Stop & Start-
systeem, registreert een teller hoelang de
STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet.
43
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Gebruik deze toets om uw keuze te
bevestigen.
Gebruik deze toets om de pagina te
verlaten.
Gebruik de toetsen aan weerszijden van het
touchscreen om de menu's te openen en druk
vervolgens op de toetsen op het touchscreen.
Menu's
Rijden.
Hiermee kunnen bepaalde functies worden
geactiveerd, gedeactiveerd en geconfigureerd.
Connectiviteit.
Radio Media.
Online navigatie.
Instellen van het geluidsvolume/
onderbreken van het geluid.
Aan/uit.
Instellingen.
Hiermee kunnen de weergave en het
systeem worden geconfigureerd.
Telefoon.
Touchscreen
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder handelingen die veel
aandacht vergen alleen uitvoeren als
de auto stilstaat.
Zie voor meer informatie over het
touchscreen de rubriek Audio en
telematica.
44
Instrumentenpaneel
Menu "Rijden"
De te configureren functies zijn in de volgende tabel weergegeven.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over een bepaalde functie van de rijhulpsystemen.
Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen
Initialisatie
bandenspanningscontrole
Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem.
Dodehoekbewaking Inschakelen/uitschakelen van de functie.
Stop and Start-systeem Uitschakelen/inschakelen van de functie.
of
Lane Departure Warning
System (LDWS)
Inschakelen/uitschakelen van de functie.
Automatisch uitschakelen
van het grootlicht
Inschakelen/uitschakelen van de functie.
45
1
Instrumentenpaneel
Expert_nl_Chap01_instruments-de-bord_ed01-2016
Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen
Configuratie auto
Druk op OFF/ON om een
functie in of uit te schakelen.
Druk op het pictogram van
de functie om een instelling
(verlichtingsduur, enz.) te
wijzigen of aanvullende
informatie weer te geven.
Toegang tot de te configureren functies.
Selecteer of deselecteer de tabs onder aan het touchscreen om de weergegeven functies te sorteren.
- Verlichting:
- "Bochtverlichting": inschakelen/uitschakelen van de statische bochtverlichting.
- "Follow me home-verlichting": inschakelen/uitschakelen van de automatische follow me
home-verlichting.
- "Instapverlichting": inschakelen/uitschakelen van de automatische instapverlichting.
- "Sfeerverlichting": inschakelen/uitschakelen van de sfeerverlichting.
- Toegang:
- "Handsfree toegang": inschakelen/uitschakelen van het elektrisch openen/sluiten van een
schuifdeur via het handsfree-systeem.
- "Uw auto vergrendelen na het elektrisch sluiten van een schuifdeur via het handsfree-
systeem.": inschakelen/uitschakelen van het automatisch vergrendelen van de auto na het
elektrisch sluiten van een schuifdeur via het handsfree-systeem,
- Assistentie (hulp bij het rijden)
- "Ruitenwisser achter bij inschakelen achteruit": inschakelen/uitschakelen van de automatische
werking van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
- "Weergave adviessnelheid": inschakelen/uitschakelen van de snelheidslimietherkenning en
mogelijkheid om de snelheid in te stellen voor de snelheidsregelaar of -begrenzer.
- "Waarschuwing kans op aanrijding en automatisch remmen": inschakelen/uitschakelen van de
waarschuwing bij kans op een aanrijding.
- "Detectie verslapping aandacht": inschakelen/uitschakelen van de waarschuwing bij het
verslappen van de aandacht van de bestuurder.
Diagnose Overzicht van de actieve waarschuwingen.
Parkeerhulp Inschakelen/uitschakelen van de functie.
Instellen snelheidslimieten Opslaan van snelheden voor de snelheidsbegrenzer of de actieve snelheidsregelaar.
46
Instrumentenpaneel
Met touchscreen
Datum en tijd instellen
F Selecteer "Instellen tijd-
datum".
F Druk op de toets Instellingen
om de verschillende menu's weer
te geven.
F Wijzig de instellingen in de desbetreffende
velden "Datum" of "Tijd" en druk
vervolgens op "Bevestigen".
F Druk op "Bevestigen" om de
instellingen op te slaan en het
menu te verlaten.
F Selecteer "OPTIES".
F Selecteer het tabblad "Datum" of "Tijd".
U kunt de datum en tijd synchroniseren
met het GPS-navigatiesysteem (indien
aanwezig); deze instellingen worden
dan automatisch geregeld.
Met autoradio
F Druk op de toets MENU om het algemene
menu weer te geven.
F Druk op de toets "7" of "8" om het menu
Persoonlijke instellingen - configuratie,
te selecteren en bevestig uw keuze door op
de toets "OK" te drukken..
F Druk op de toetsen "5" of "6" en "7" of
"8" om de gewenste waarden voor de
datum en de tijd in te stellen en druk op de
toets "OK" om uw keuze te bevestigen.
F Druk op de toets "5" of "6" om het menu
Configuratie display, te selecteren en
bevestig uw keuze door op de knop "OK"
te drukken.
Zonder autoradio
F Druk deze toets herhaaldelijk in om de
volgende parameters weer te geven:
- uren,
- minuten,
- tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
47
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Uitklappen/inklappen van de sleutel
Wanneer u deze knop niet indrukt,
kan de afstandsbediening beschadigd
raken.
Met de sleutel met afstandsbediening kunt
de auto ontgrendelen of vergrendelen door
de centrale vergrendeling te bedienen via het
portierslot of met de afstandsbediening.
De sleutel met afstandsbediening dient tevens
voor de lokalisatie van de auto, het openen
en sluiten van de tankdop en het starten of
afzetten van de motor, en maakt deel uit van de
diefstalbeveiliging.
Sleutel, afstandsbediening
Dit afzonderlijk ontgrendelen van
de cabine en de laadruimte is een
diefstalbeveiliging.
Hiermee kunt u voorkomen dat iemand
de laadruimte in gaat terwijl u zelf in de
cabine bent, of omgekeerd.
Waarvoor dient de
volledige of selectieve
ontgrendeling?
Bij de volledige ontgrendeling worden alle
te openen carrosseriedelen (voorportieren,
schuifdeuren en achterdeuren/achterklep) van
de auto ontgrendeld.
De knoppen van de afstandsbediening
werken niet meer als het contact aan staat.
Bij de selectieve ontgrendeling worden alleen
de deuren van de cabine of alleen die van de
laadruimte (schuifdeuren en achterdeuren/
achterklep) ontgrendeld.
Sleutel
De sleutel kunt u gebruiken om de centrale
vergrendeling via het slot te bedienen om de
auto te ontgrendelen of vergrendelen.
Dezelfde sleutel dient ook voor het openen
en sluiten van de tankdop en het starten of
afzetten van de motor.
F Druk op deze knop om de sleutel uit of in te
klappen.
48
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
F Inschakelen van de selectieve
ontgrendeling van de cabine en
de laadruimte: zet het contact
aan en houd deze knop langer
dan twee seconden ingedrukt.
Het lampje van de knop gaat branden.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt,
afhankelijk van de uitvoering, een melding
weergegeven om het inschakelen of
uitschakelen te bevestigen.
F
Uitschakelen van de selectieve
ontgrendeling en weer overschakelen op
de volledige ontgrendeling van de auto:
zet het contact aan en houd deze knop
langer dan twee seconden ingedrukt.
Het lampje van de knop gaat uit.
Het selectief ontgrendelen van de cabine en
de laadruimte is standaard ingeschakeld.
Volledig
ontgrendelen
Met de afstandsbediening
F Druk op een van deze knoppen
(afhankelijk van de uitvoering)
om de auto te ontgrendelen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
twee seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering worden
gelijktijdig de buitenspiegels uitgeklapt.
Afhankelijk van de uitvoering
worden de ruiten geopend als deze
knop ingedrukt wordt gehouden.
Zodra u de knop loslaat, stopt het
openen van de ruiten.
Met de sleutel
Met de afstandsbediening,
uitvoeringen met elektrisch
bedienbare schuifdeur(en)
F Houd om de auto
volledig te ontgrendelen
en ook de schuifdeur
te openen de knop
ingedrukt tot de
schuifdeur opengaat.
F Druk op deze knop om de auto
volledig te ontgrendelen zonder
de schuifdeur te openen.
Programmeren
F
Draai om de auto volledig te ontgrendelen de
sleutel in de richting van de voorzijde van de auto.
F Trek vervolgens aan de handgreep om het
portier te openen.
Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt niet
uitgeschakeld. Het alarm zal worden geactiveerd
door het openen van een portier en kan worden
uitgeschakeld door het contact aan te zetten.
Selectieve ontgrendeling van de cabine
en de laadruimte uitgeschakeld.
49
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Met de sleutel
F Druk één keer op deze knop om
uitsluitend de portieren van de
cabine te ontgrendelen.
F
Druk nogmaals op deze knop om de
opengaande delen van de laadruimte
(schuifdeur(en), achterdeuren of
achterklep) te ontgrendelen.
Selectieve
ontgrendeling
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels elektrisch uitgeklapt.
F Draai om de auto te ontgrendelen de
sleutel in de richting van de voorzijde van
de auto.
F Trek vervolgens aan de portiergreep om
het portier te openen.
Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt
niet uitgeschakeld. Het alarm zal worden
geactiveerd door het openen van een portier
en kan worden uitgeschakeld door het contact
aan te zetten.
Selectieve ontgrendeling van
de cabine en de laadruimte
ingeschakeld.
Met de afstandsbediening
Als u deze knop ingedrukt houdt,
worden de ruiten geopend
(afhankelijk van de uitvoering).
Als u de knop loslaat, stopt de
beweging van de ruit.
F Druk op deze knop om uitsluitend
de laadruimte te ontgrendelen.
Afhankelijk van de uitvoering:
Met de afstandsbediening,
uitvoeringen met elektrisch
bedienbare schuifdeur(en)
F Houd deze knop
ingedrukt tot de deur is
geopend om uitsluitend
de laadruimte te
ontgrendelen en de
schuifdeur te openen.
F Druk op deze knop om uitsluitend
de laadruimte te ontgrendelen
zonder de schuifdeur te openen.
Ontgrendelen
50
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Met de afstandsbediening
F Druk op deze knop om de auto te
ontgrendelen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering worden
gelijktijdig de buitenspiegels uitgeklapt.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in noodgevallen de toegang tot
het interieur voor de hulpdiensten
bemoeilijken.
Verlaat om veiligheidsredenen
(kinderen in de auto) de auto nooit,
zelfs niet voor een korte tijd, zonder de
afstandsbediening mee te nemen.
Let erop dat niets of niemand het
correcte sluiten van de ruiten in de weg
staat.
Zorg er met name voor dat kinderen
zich tijdens het bedienen van de ruiten
niet kunnen bezeren.
Vergrendelen
F Draai de sleutel rechtsom om de auto
volledig te vergrendelen.
Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt niet
ingeschakeld.
F Druk op deze knop om de auto
volledig te vergrendelen.
Met de sleutel
Als een portier, deur of achterklep niet
goed is gesloten (behalve de rechter
achterdeur):
-
gaat, bij stilstaande auto en
draaiende motor, dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een
waarschuwingsmelding die enkele
seconden wordt weergegeven,
-
gaat, als de auto rijdt (wagensnelheid
hoger dan 10 km/h), dit
verklikkerlampje branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een waarschuwingsmelding die
enkele seconden wordt weergegeven.
Als u deze knop ingedrukt
houdt, worden de ruiten gesloten
(afhankelijk van de uitvoering).
Als u de knop loslaat, stopt de
beweging van de ruit.
F Druk op deze knop en
houd de knop ingedrukt
tot de schuifdeur
opengaat om zowel de
auto te ontgrendelen
als de schuifdeur te
openen.
Met de afstandsbediening,
uitvoeringen met elektrisch
bedienbare schuifdeur(en)
Met de afstandsbediening
51
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Supervergrendeling
De supervergrendeling blokkeert het van
buitenaf en van binnenuit openen van de
portieren.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
is ook de vergrendelingsschakelaar in het
interieur buiten werking.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich iemand in
de auto bevindt.
Inschakelen van de supervergrendeling van de
auto:
F Draai de sleutel richting de achterzijde van
de auto.
F Draai vervolgens binnen 5 seconden de
sleutel nogmaals richting de achterzijde
van de auto.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de
uitvoering, de buitenspiegels elektrisch
ingeklapt.
Met de afstandsbediening
Vergrendelen van de auto:
F Druk op deze knop.
F Druk binnen 5 seconden na
het vergrendelen nogmaals op
deze knop.
Als uw auto niet is uitgerust met
het alarmsysteem, wordt de
supervergrendeling bevestigd door
het gedurende ongeveer 2 seconden
branden van de richtingaanwijzers.
Inschakelen van de supervergrendeling van de auto:
Met de sleutel
Als uw auto niet is voorzien van het
alarmsysteem, wordt het vergrendelen
bevestigd door het gedurende
ongeveer 2 seconden branden van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels ingeklapt.
Als een van de portieren of deuren,
of de achterklep geopend is, werkt de
centrale vergrendeling niet.
Als de auto is vergrendeld en per
ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat
binnen ongeveer 30 seconden een van
de portieren wordt geopend, wordt de
auto automatisch weer vergrendeld.
Het alarmsysteem (indien aanwezig)
wordt in dat geval weer ingeschakeld
(inclusief de interieurbeveiliging, zelfs
als u deze had uitgeschakeld).
Het in- en uitklappen van de
buitenspiegels kan worden
uitgeschakeld door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
52
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Elektronische startblokkering
In de afstandsbediening is een chip
aangebracht die over een specifieke code
beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het
aanzetten van het contact deze code worden
herkend door de startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
F Druk op deze knop.
Lokaliseren van de auto
Met deze functie kunt u uw auto op afstand
lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig
licht. De auto dient hiervoor wel gedurende ten
minste 5 seconden vergrendeld te zijn.
Hierna zullen gedurende ongeveer tien
seconden de plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers gaan knipperen.
Verlichting via de afstandsbediening
Druk kort op deze knop om de
verlichting via de afstandsbediening
te activeren (inschakelen van het
parkeerlicht, het dimlicht en de
kentekenplaatverlichting).
Door deze knop een tweede keer
in te drukken terwijl de verlichting
nog brandt, wordt de verlichting
via de afstandsbediening weer
uitgeschakeld.
Diefstalbeveiliging
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto.
Zorg ervoor dat het sluiten van de ruiten
niet gehinderd wordt door voorwerpen
of personen.
Zorg er met name voor dat kinderen
zich tijdens het bedienen van de ruiten
niet kunnen bezeren.
Afhankelijk van de uitvoering
worden de ruiten gesloten als deze
knop ingedrukt wordt gehouden.
Zodra u de knop loslaat, stopt het
sluiten van de ruiten.
53
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Noodbediening(en)
Vergrendelen van het
bestuurdersportier
Vergrendelen van het
voorpassagiersportier
F Open het portier.
Hiermee kunt u de portieren mechanisch vergrendelen en ontgrendelen in het geval van een
storing in de centrale vergrendeling of van de accu.
Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt
niet uit-/ingeschakeld als u de auto met de
sleutel opent/sluit.
Het alarm wordt geactiveerd als een portier
wordt geopend en kan worden uitgeschakeld
door het contact aan te zetten.
Vergrendelen van de schuifdeur
F Controleer of de elektrische
kinderbeveiliging (indien aanwezig) niet is
ingeschakeld.
F Open de deur.
Ontgrendelen
F Steek de sleutel in het portierslot en draai
de sleutel linksom.
Ontgrendelen
Gebruik de binnenportiergreep.
Ontgrendelen
F Gebruik de binnenportiergreep.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
Kinderbeveiliging.
F Steek de sleutel in het portierslot en draai
de sleutel rechtsom.
F Verwijder de dop op de zijkant van het
portier.
F Steek de sleutel (zonder te forceren) in
het vergrendelingssysteem en draai het
geheel.
F Verwijder de sleutel en plaats de dop terug.
F Sluit het portier en controleer van buitenaf
of de auto correct is vergrendeld.
F Verwijder de dop op de zijkant van de deur.
F Steek de sleutel (zonder te forceren) in
het vergrendelingssysteem en draai het
geheel.
F Verwijder de sleutel en plaats de dop terug.
F Sluit de deur en controleer van buitenaf of
de auto correct is vergrendeld.
54
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Batterij vervangen
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
Als de batterij van de
afstandsbediening leeg is, wordt u
gewaarschuwd door dit lampje op het dashboard,
een geluidssignaal, en een melding op het display.
Synchroniseren
Vergrendelen van de achterdeuren
F Controleer of de elektrische
kinderbeveiliging (indien aanwezig) niet is
ingeschakeld.
F Open de linker achterdeur.
Batterij ref.: CR1620 / 3 V.
F
Ontgrendel het bestuurdersportier
met de sleutel.
F Druk op een van de knoppen van
de afstandsbediening.
F Zet de sleutel in de stand 2 (Contact).
F Zet het contact af en verwijder de sleutel
uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Ontgrendelen
F Gebruik de binnenportiergreep.
Storing afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in de
afstandsbediening kan de auto niet meer met
de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld
en gelokaliseerd worden.
F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met
de sleutel in het slot.
F Synchroniseer vervolgens de
afstandsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk als de storing niet is verholpen.
F Wip het deksel los door een kleine
schroevendraaier in de uitsparing te
steken.
F Til de deksel op.
F Verwijder de lege batterij.
F Plaats de nieuwe batterij in de juiste
richting.
F Klik het deksel vast.
F Steek de sleutel (zonder te forceren) in het
vergrendelingssysteem op de zijkant van
de deur en schuif het geheel omhoog.
F Verwijder de sleutel.
F Sluit de deur en controleer van buitenaf of
de auto correct is vergrendeld.
55
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
"Keyless entry and
start"
Met de afstandsbediening kunt u de centrale
vergrendeling bedienen om de auto op afstand
te ontgrendelen of vergrendelen.
De afstandsbediening dient tevens voor de
lokalisatie en het starten van de auto en maakt
deel uit van de diefstalbeveiliging.
Afstandsbediening
Dit afzonderlijk ontgrendelen van
de cabine en de laadruimte is een
diefstalbeveiliging.
Hiermee kunt u voorkomen dat iemand
de laadruimte in gaat terwijl u zelf in de
cabine bent, of omgekeerd.
Waarvoor dient de
volledige of selectieve
ontgrendeling?
Bij de volledige ontgrendeling worden alle te openen
carrosseriedelen (voorportieren, schuifdeuren en
achterdeuren/achterklep) van de auto ontgrendeld.
Bij de selectieve ontgrendeling worden alleen
de deuren van de cabine of alleen die van de
laadruimte (schuifdeuren en achterdeuren/
achterklep) ontgrendeld.
F Inschakelen van de selectieve
ontgrendeling van de cabine en
de laadruimte: zet het contact
aan en houd deze knop langer
dan twee seconden ingedrukt.
Het lampje van de knop gaat branden.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt,
afhankelijk van de uitvoering, een melding
weergegeven om het inschakelen of
uitschakelen te bevestigen.
F
Uitschakelen van de selectieve
ontgrendeling en weer overschakelen op de
volledige ontgrendeling van de auto: zet
het contact aan en houd deze knop langer
dan twee seconden ingedrukt.
Het lampje van de knop gaat uit.
Het selectief ontgrendelen van de cabine en
de laadruimte is standaard ingeschakeld.
Programmeren
56
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Met elektrisch bedienbare
schuifdeur(en)
F Druk op deze knop om de auto
volledig te ontgrendelen zonder
de schuifdeur te openen.
F Houd om de auto
volledig te ontgrendelen
en ook de schuifdeur
te openen de knop
ingedrukt tot de
schuifdeur opengaat.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
twee seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering worden
gelijktijdig de buitenspiegels uitgeklapt.
F Druk op een van deze knoppen
(afhankelijk van de uitvoering)
om de auto te ontgrendelen.
F Druk één keer op deze knop om
uitsluitend de deuren van de
cabine te ontgrendelen.
F Druk nogmaals op deze knop om
de deuren van de laadruimte
(schuifdeuren en achterdeuren/
achterklep) te ontgrendelen.
Volledig
ontgrendelen
Selectief
ontgrendelen
Selectief ontgrendelen van de cabine
en de laadruimte uitgeschakeld.
Selectieve ontgrendeling van de cabine
en de laadruimte ingeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering
worden de ruiten geopend als deze
knop ingedrukt wordt gehouden.
Zodra u de knop loslaat, stopt het
openen van de ruiten.
Afhankelijk van de uitvoering
worden de ruiten geopend als deze
knop ingedrukt wordt gehouden.
Zodra u de knop loslaat, stopt het
openen van de ruiten.
F Druk op deze knop om uitsluitend
de laadruimte te ontgrendelen.
Afhankelijk van de uitvoering:
57
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Vergrendelen
Zorg ervoor dat het sluiten van de ruiten
niet gehinderd wordt door voorwerpen
of personen.
Zorg er met name voor dat kinderen
zich tijdens het bedienen van de ruiten
niet kunnen bezeren.
Als een van de te openen carrosseriedelen
niet goed is gesloten (behalve de rechter
achterdeur bij uitvoeringen met achterdeuren):
-
bij stilstaande auto en draaiende
motor gaat dit verklikkerlampje
branden, in combinatie met een
waarschuwingsmelding die gedurende
enkele seconden wordt weergegeven,
-
tijdens het rijden (wagensnelheid
hoger dan 10 km/h) gaat dit
verklikkerlampje branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding die gedurende
enkele seconden wordt weergegeven.
F Druk op deze knop om de auto
volledig te vergrendelen.
F Druk op deze knop om de auto te
ontgrendelen.
Met elektrisch bedienbare
schuifdeur(en)
Met elektrisch bedienbare
schuifdeur(en)
F Druk op deze knop om uitsluitend
de laadruimte te ontgrendelen
zonder de schuifdeur te openen.
F Houd om uitsluitend
de laadruimte te
ontgrendelen en ook de
schuifdeur te openen de
knop ingedrukt tot de
schuifdeur opengaat.
F Houd om de auto te
ontgrendelen en ook de
schuifdeur te openen de
knop ingedrukt tot de
schuifdeur opengaat.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
twee seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering worden
gelijktijdig de buitenspiegels uitgeklapt.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
twee seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering worden
gelijktijdig de buitenspiegels uitgeklapt.
Ontgrendelen
Afhankelijk van de uitvoering
worden de ruiten gesloten als deze
knop ingedrukt wordt gehouden.
Zodra u de knop loslaat, stopt het
sluiten van de ruiten.
58
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in noodgevallen de toegang tot
het interieur voor de hulpdiensten
bemoeilijken.
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen
in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor
een korte tijd, zonder de sleutel met
afstandsbediening mee te nemen.
Als uw auto niet is uitgerust met een
alarmsysteem, wordt het vergrendelen
bevestigd door het gedurende ongeveer
twee seconden blijven branden van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden de buitenspiegels
automatisch ingeklapt (afhankelijk van
de uitvoering).
Als een van de portieren of deuren is geopend
of niet goed is gesloten, werkt de centrale
vergrendeling niet.
Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt
ontgrendeld zonder dat een van de portieren of
deuren wordt geopend, wordt de auto na ongeveer
30 seconden automatisch weer vergrendeld.
Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt
in dat geval ook weer ingeschakeld (met
de interieurbeveiliging, ook als u deze had
uitgeschakeld).
Afhankelijk van de uitvoering
worden de ruiten gesloten als deze
knop ingedrukt wordt gehouden.
Zodra u de knop loslaat, stopt het
sluiten van de ruiten.
Supervergrendeling
De supervergrendeling blokkeert het van
buitenaf en van binnenuit openen van de
portieren.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
is ook de vergrendelingsschakelaar in het
interieur buiten werking.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich iemand in
de auto bevindt.
F Druk op deze knop.
F Druk binnen 5 seconden na
het vergrendelen van de auto
nogmaals op deze knop.
Zorg ervoor dat het sluiten van de ruiten
niet gehinderd wordt door voorwerpen
of personen.
Zorg er met name voor dat kinderen
zich tijdens het bedienen van de ruiten
niet kunnen bezeren.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de
uitvoering, de buitenspiegels elektrisch
ingeklapt.
Het automatisch in- en uitklappen van de
buitenspiegels kan worden uitgeschakeld
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats
Als uw auto niet is uitgerust met
het alarmsysteem, wordt de
supervergrendeling bevestigd door
het gedurende ongeveer 2 seconden
branden van de richtingaanwijzers.
Vergrendelen van de auto:
Inschakelen van de supervergrendeling van de auto:
59
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
De centrale vergrendeling/
ontgrendeling en supervergrendeling
werken niet:
- als het contact is aangezet,
- als een van de te openen
carrosseriedelen nog geopend is,
- als een sleutel van het Keyless
entry and start-systeem zich nog in
de auto bevindt.
Als de auto is vergrendeld en per
ongeluk wordt ontgrendeld (met de
afstandsbediening of via het Keyless
entry and start-systeem), wordt de auto
binnen 30 seconden automatisch weer
vergrendeld tenzij binnen deze tijd een
portier wordt geopend.
Het alarmsysteem (indien aanwezig)
wordt dan weer ingeschakeld (inclusief
de interieurbeveiliging, ook als u deze
had uitgeschakeld).
"Keyless entry and start" met de
elektronische sleutel op zak
Met dit systeem kunt u de auto ontgrendelen,
vergrendelen en starten terwijl u de
afstandsbediening op zak houdt.
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen
in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor
een korte tijd, zonder de Keyless entry
and start-afstandsbediening mee te
nemen.
Wees bedacht op diefstal als de Keyless
entry and start-afstandsbediening zich
binnen het detectiebereik bevindt terwijl
uw auto ontgrendeld is.
Om te voorkomen dat de batterij van
de elektronische sleutel ontladen raakt,
gaan de "Keyless entry"-functies over
in de waakfase als de auto langer dan
21 dagen niet is gebruikt.
Om de functies weer te activeren,
dient u op een van de knoppen van de
afstandsbediening te drukken of de motor
te starten terwijl u de afstandsbediening
tegen de noodlezer houdt.
Het in- en uitklappen van de
buitenspiegels met de afstandsbediening
kan worden uitgeschakeld door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De functie handsfree-toegang werkt
niet als het contact AAN (stand
Accessoires) is gezet met de knop
"START/STOP".
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het starten
en afzetten van de motor, het Keyless
entry and start -systeem en in het
bijzonder de standen van het contact.
60
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Selectieve vergrendeling cabine
en laadruimte uitgeschakeld.
Het ontgrendelen wordt bevestigd door
het gedurende enkele seconden snel
knipperen van de richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering
worden gelijktijdig de buitenspiegels
uitgeklapt en wordt het inbraakalarm
uitgeschakeld.
Volledig
ontgrendelen
F Leg, om de auto volledig te ontgrendelen,
terwijl u de afstandsbediening op zak hebt
binnen de detectiezone A, uw hand op de
achterzijde van een van de handgrepen
(van een voorportier, handbediende
schuifdeur of achterdeur) te leggen.
F Trek vervolgens aan de handgreep om het
portier of de deur te openen.
Met elektrisch bedienbare
schuifdeur(en)
F Trek, om de auto volledig te ontgrendelen,
terwijl u de afstandsbediening op zak
hebt binnen de detectiezone A, aan de
handgreep en laat hem weer los. Hiermee
zet u ook de desbetreffende elektrisch
bedienbare schuifdeur in beweging.
Met achterklep
F Trek, om de auto volledig te ontgrendelen,
terwijl u de afstandsbediening op zak
hebt binnen de detectiezone A, aan de
handgreep van de achterklep.
F Beweeg de achterklep omhoog.
61
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Afhankelijk van de uitvoering van
uw auto worden de buitenspiegels
uitgeklapt (uitsluitend bij het
ontgrendelen van de cabine) en wordt
het inbraakalarm uitgeschakeld.
Selectieve ontgrendeling cabine
en laadruimte ingeschakeld.
Selectief
ontgrendelen
F Leg, om uitsluitend de cabine
te ontgrendelen, terwijl u de
afstandsbediening op zak hebt binnen
de detectiezone A of B, uw hand op de
achterzijde van een van de handgrepen
van het voorportier links of rechts.
F Trek aan de handgreep om het
desbetreffende portier te openen.
F Leg, om uitsluitend de laadruimte
te ontgrendelen, terwijl u de
afstandsbediening op zak hebt binnen
de detectiezone A, B of C, uw hand op
de achterzijde van de handgreep van de
schuifdeur links of rechts of de achterdeur.
F Trek aan de handgreep om de
desbetreffende deur te openen.
Met elektrisch bedienbare
schuifdeur(en)
F Trek, om de laadruimte te vergrendelen
en terwijl u de afstandsbediening op zak
hebt binnen de detectiezone A en B, aan
de handgreep en laat deze direct weer
los. Hiermee zet u ook de desbetreffende
elektrisch bedienbare schuifdeur in
beweging.
De status van de vergrendeling van
te openen carrosseriedelen van de
laadruimte blijft ongewijzigd.
62
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Met achterklep
F Trek, om de laadruimte te ontgrendelen
terwijl u de afstandsbediening op zak
hebt binnen de detectiezone C, aan de
handgreep van de achterklep.
F Beweeg de achterklep omhoog.
Het ontgrendelen wordt bevestigd door
het gedurende enkele seconden snel
knipperen van de richtingaanwijzers.
63
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Ontgrendelen
F Leg, om de auto te ontgrendelen, terwijl
u de afstandsbediening op zak hebt
binnen de detectiezone A, uw hand op de
achterzijde van een van de handgrepen
(voorportier, handbediende schuifdeur of
achterdeur).
F Trek aan de handgreep om de
desbetreffende deur te openen.
Met elektrisch bedienbare
schuifdeur(en)
F Trek, om de auto te ontgrendelen, terwijl u
de afstandsbediening op zak hebt binnen
de detectiezone A, aan de handgreep en
laat hem weer los om de desbetreffende
elektrisch bedienbare schuifdeur in
beweging te zetten.
Met achterklep
F Trek, om de auto te ontgrendelen, terwijl u
de afstandsbediening op zak hebt binnen
de detectiezone A, aan de handgreep van
de achterklep.
F Beweeg de achterklep omhoog.
Het ontgrendelen wordt bevestigd door
het gedurende enkele seconden snel
knipperen van de richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt en wordt het
alarmsysteem uitgeschakeld.
64
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Met elektrisch bedienbare
schuifdeur(en)
Vergrendelen
F Druk, als de afstandsbediening zich binnen
het detectiegebied A bevindt, met uw
vinger op de merktekens van een van de
portiergrepen (voorportier(en), handmatig
bedienbare schuifdeur(en)) om de auto
volledig te vergrendelen.
Als een portier of deur, of de achterklep niet goed
is gesloten (behalve de rechter achterdeur):
-
gaat, bij stilstaande auto en draaiende
motor, dit verklikkerlampje branden in
combinatie met een waarschuwingsmelding
die enkele seconden wordt weergegeven,
-
gaat, als de auto rijdt (wagensnelheid
hoger dan 10 km/h), dit
verklikkerlampje branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding die enkele
seconden wordt weergegeven.
Met achterdeuren
F Druk, als de afstandsbediening zich binnen
het detectiegebied A bevindt, met uw
vinger op de merktekens van een van de
voorportiergrepen om de auto volledig te
vergrendelen.
F Druk, als de afstandsbediening zich
binnen het detectiegebied A bevindt, op de
vergrendelknop van de linker achterdeur
om de auto te vergrendelen.
65
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in noodgevallen de toegang tot
het interieur voor de hulpdiensten
bemoeilijken.
Als uw auto niet is voorzien van het
alarmsysteem, wordt het vergrendelen
bevestigd door het gedurende
ongeveer 2 seconden branden van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels ingeklapt.
Supervergrendeling
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
werken de binnen- en buitenportiergrepen
niet.
Ook de knop van de centrale
portiervergrendeling in het interieur werkt
dan niet.
Schakel daarom nooit de supervergrendeling
in als er zich iemand in de auto bevindt.
F Druk, als de afstandsbediening zich
binnen het detectiegebied A bevindt, met
uw vinger op de merktekens van een
van de portiergrepen (voorportier(en) en
handmatig bedienbare schuifdeur(en)) om
de auto volledig te vergrendelen.
F Druk binnen vijf seconden nogmaals op
de merktekens om de supervergrendeling
in te schakelen.
Let erop dat niets of niemand het
correcte sluiten van de ruiten in de weg
staat.
Zorg er met name voor dat kinderen
zich tijdens het bedienen van de ruiten
niet kunnen bezeren.
Als u een van de
vergrendelknoppen ingedrukt
houdt, worden de ruiten gesloten
(afhankelijk van de uitvoering). Als u
de knop loslaat, stopt de beweging
van de ruit.
Met achterklep
F Druk, als de afstandsbediening zich
binnen het detectiegebied A bevindt, op de
vergrendelknop van de achterklep om de
auto te vergrendelen.
66
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
F Druk, als de afstandsbediening zich binnen
het detectiegebied A bevindt, met uw
vinger op de merktekens van een van de
voorportiergrepen om de auto volledig te
vergrendelen.
F Druk binnen vijf seconden nogmaals op
de merktekens om de supervergrendeling
in te schakelen.
Als uw auto niet is voorzien van het
alarmsysteem, wordt het inschakelen van
de supervergrendeling bevestigd door het
gedurende ongeveer 2 seconden branden
van de richtingaanwijzers.
Met elektrisch bedienbare
schuifdeur(en)
Met achterklepMet achterdeuren
F Druk, als de afstandsbediening zich
binnen het detectiegebied A bevindt, op de
vergrendelknop van de achterklep om de
auto te vergrendelen.
F Druk binnen vijf seconden nogmaals op
de knop om de supervergrendeling in te
schakelen.
F Druk, als de afstandsbediening zich
binnen het detectiegebied A bevindt, op de
vergrendelknop van de linker achterdeur
om de auto te vergrendelen.
F Druk binnen vijf seconden nogmaals op
de knop om de supervergrendeling in te
schakelen.
67
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Lokaliseren van de auto
Met deze functie kunt u uw auto op afstand
lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig
licht. De auto dient hiervoor wel gedurende ten
minste 5 seconden vergrendeld te zijn.
F Druk op deze knop.
Hierna zullen gedurende ongeveer
tien seconden de plafonniers gaan branden en
de richtingaanwijzers gaan knipperen.
Verlichting via de afstandsbediening
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto.
Druk kort op deze knop om de
verlichting via de afstandsbediening
te activeren (inschakelen van het
parkeerlicht, het dimlicht en de
kentekenplaatverlichting).
Door deze knop een tweede keer
in te drukken terwijl de verlichting
nog brandt, wordt de verlichting
via de afstandsbediening weer
uitgeschakeld.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de afstandsbediening is een chip
aangebracht die over een specifieke code
beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het
aanzetten van het contact deze code worden
herkend door de startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto.
68
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Noodbediening
Als het inbraakalarm is geactiveerd, zal het
geluidssignaal dat klinkt bij het met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening)
openen van een portier, bij het aanzetten
van het contact stoppen.
Geïntegreerde sleutel
Vergrendelen van het
bestuurdersportier
Ontgrendelen
F Steek de geïntegreerde sleutel in het
portierslot en draai deze linksom.
Het alarmsysteem (indien aanwezig) wordt
niet uit-/ingeschakeld als u de auto met de
sleutel opent/sluit.
Het alarm wordt geactiveerd als een portier
wordt geopend en kan worden uitgeschakeld
door het contact aan te zetten.
Draai om de supervergrendeling van de auto
te activeren de sleutel binnen 5 seconden na
het vergrendelen nogmaals rechtsom.
Vergrendelen van het
voorpassagiersportier
F Open het portier.
Ontgrendelen
F Gebruik de binnenportiergreep.
Hiermee kan de auto vergrendeld en
ontgrendeld worden als de afstandsbediening
niet werkt:
- lege batterij, 12V-accu ontladen of
losgekoppeld, ...
- auto bevindt zich in een omgeving met veel
elektromagnetische straling.
F Trek aan de knop 1 om de geïntegreerde
sleutel 2 te verwijderen.
F Steek de geïntegreerde sleutel in het
portierslot en draai deze rechtsom.
F Verwijder de dop op de zijkant van het
portier.
F Steek de geïntegreerde sleutel (zonder te
forceren) in het vergrendelingssysteem en
draai het geheel.
F Verwijder de sleutel en plaats de dop terug.
F Sluit het portier en controleer van buitenaf
of de auto goed is vergrendeld.
69
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Zie de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de
kinderbeveiliging.
Vergrendelen van de schuifdeur
F Controleer of de elektrische
kinderbeveiliging (indien aanwezig) niet is
ingeschakeld.
F Open de deur.
Vergrendelen van de
achterdeuren
F Controleer of de elektrische kinderbeveiliging
(indien aanwezig) niet is ingeschakeld.
F Open de linker achterdeur.
Ontgrendelen
F Gebruik de binnenportiergreep.
Ontgrendelen
F Gebruik de binnenportiergreep.
F Verwijder de dop op de zijkant van de deur.
F Steek de geïntegreerde sleutel (zonder te
forceren) in het vergrendelingssysteem en
draai het geheel.
F Verwijder de sleutel en plaats de dop terug.
F Sluit de deur en controleer van buitenaf of
de auto goed is vergrendeld.
F Steek de geïntegreerde sleutel (zonder te
forceren) in het vergrendelingssysteem
aan de zijkant van de deur en schuif het
omhoog.
F Verwijder de sleutel.
F Sluit de deur en controleer van buitenaf of
de auto goed is vergrendeld.
70
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR2032 / 3 V.
Deze batterij is via het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar.
Als de batterij vervangen moet worden, wordt u gewaarschuwd
door een melding op het display van het instrumentenpaneel.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
F Houd de afstandsbediening tegen de lezer.
F Houd hem in deze positie en zet het
contact aan door op de knop "START/
STOP" te drukken.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Synchroniseren
Probleem met de
afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in de
afstandsbediening kan de auto niet meer met
de afstandsbediening worden ontgrendeld,
vergrendeld en gelokaliseerd.
F Steek eerst de geïntegreerde sleutel in het
slot om de auto te openen of te sluiten.
F Synchroniseer vervolgens de
afstandsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als het
probleem niet is verholpen.
F Ontgrendel het bestuurdersportier met de
geïntegreerde sleutel.
F Druk op een van de knoppen van
de afstandsbediening.
F Steek de geïntegreerde sleutel in het slot
om de auto te openen.
F Wip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de uitsparing los.
F Verwijder het deksel.
F Verwijder de lege batterij.
F Plaats een nieuwe batterij in de juiste
richting in de houder.
F Druk het deksel vast.
71
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Sleutels of afstandsbediening
verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto,
uw legitimatiebewijs en indien mogelijk
de sticker met de sleutelcode naar het
PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale
code van de sleutel en de transponder
opzoeken en een nieuwe sleutel bestellen.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan in
geval van nood de toegang tot het interieur
belemmeren.
Haal uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in
de auto) de sleutel uit het contact of neem de
afstandsbediening mee als u de auto verlaat,
zelfs al is dit voor korte duur.
Bij het aanschaffen van een
gebruikte auto
Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk
in het elektronische geheugen van de auto
opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat
de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn
waarmee de auto kan worden gestart.
Elektrische storingen
De afstandsbediening van het Keyless
entry and start-systeem werkt in sommige
gevallen niet correct in de nabijheid van
elektronische apparatuur: telefoon, laptop,
sterke magnetische velden, ...
Vuil (vocht, stof, modder, zout, ...) op de
binnenzijde van de portiergreep kan de
detectie negatief beïnvloeden.
Als na het reinigen van de binnenzijde
van de portiergreep met een doek
de detectie niet verbetert, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Plotseling contact met water
(waterstraal, hogedrukspuit, ...) kan door
het systeem worden beschouwd als een
verzoek om ontgrendelen van de auto.
Afstandsbediening
De radiografische afstandsbediening is
een systeem met een groot bereik. Het
is raadzaam om niet met de knop van
de afstandsbediening te spelen om te
voorkomen dat de portieren per ongeluk
ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw
afstandsbediening buiten het bereik en het
zicht van uw auto. De afstandsbediening kan
dan onbruikbaar worden en moet in dat geval
opnieuw worden gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet functioneren
als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als
het contact uitstaat.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering; dit kan tot
storingen leiden.
Vergeet niet aan het stuurwiel te draaien om
het stuurslot te activeren.
72
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Vergrendelen van de auto
Deze toets werkt niet als van buitenaf de
auto is vergrendeld of de supervergrendeling
is ingeschakeld (afhankelijk van de
uitvoering met de sleutel, met de
afstandsbediening of via het Keyless entry
and start-systeem) of als een van de te
openen carrosseriedelen niet is gesloten.
Automatisch
De portieren van de cabine worden tijdens het rijden
automatisch vergrendeld (bij een snelheid hoger dan
10 km/h). Het verklikkerlampje gaat branden ter bevestiging.
Als u vanwege het vervoer van
grote lading met de achterklep of de
achterdeuren geopend rijdt, kunt u
op de knop drukken om uitsluitend
de portieren van de cabine te
vergrendelen.
Bij het van binnenuit vergrendelen
worden de buitenspiegels niet ingeklapt.
Dit verklikkerlampje gaat ook uit als één
of meer te openen carrosseriedelen
afzonderlijk worden ontgrendeld.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan bij een noodgeval de toegang tot de
auto voor de hulpdiensten belemmeren.
F Houd om deze functie in of uit te
schakelen bij aangezet contact
deze knop ingedrukt tot een
melding op het scherm verschijnt.
F Druk op deze knop. F Druk op deze knop.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld of als
de auto is vergrendeld met de afstandsbediening
of de portiergrepen, is de knop buiten
werking. Gebruik in dat geval de sleutel of de
afstandsbediening om de auto te ontgrendelen.
Handmatig
Het verklikkerlampje gaat branden om het
vergrendelen te bevestigen.
Het verklikkerlampje gaat uit om het
ontgrendelen te bevestigen.
Ontgrendelen van de auto
Vergrendelen/ontgrendelen van binnenuit
73
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
F Druk, als de auto is ontgrendeld,
op deze knop.
F Druk, als de laadruimte is
vergrendeld, op deze knop.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
sleutel en afstandsbediening of het
keyless entry and start -systeem,
in het bijzonder met betrekking tot
het programmeren van de selectieve
vergrendeling van de laadruimte.
Deze toets werkt niet als van buitenaf de auto
is vergrendeld of de supervergrendeling is
ingeschakeld (afhankelijk van de uitvoering
met de sleutel, met de afstandsbediening of
via het Keyless entry and start-systeem) of als
een van de te openen carrosseriedelen niet
is gesloten.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan bij een noodgeval de toegang tot de
auto voor de hulpdiensten belemmeren.
Als (een van) de deuren van de
laadruimte wordt ontgrendeld, gaat het
verklikkerlampje uit.
Als het contact is afgezet en de
auto volledig is vergrendeld, gaat
het verklikkerlampje ook uit om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Neem om het automatisch vergrendelen
te laten uitschakelen contact op met
het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats.
Automatisch
De laadruimte wordt altijd automatisch
vergrendeld tijdens het rijden.
Vergrendelen/
ontgrendelen van de
laadruimte
Handmatig
Het verklikkerlampje gaat branden om te
bevestigen dat de auto volledig is vergrendeld.
F Druk, als de auto is vergrendeld,
op deze knop.
Het verklikkerlampje gaat uit om te bevestigen
dat de auto volledig is ontgrendeld.
Selectieve ontgrendeling van de cabine
en de laadruimte uitgeschakeld.
Selectieve ontgrendeling van de cabine
en de laadruimte ingeschakeld.
F Druk, als de laadruimte is
ontgrendeld, op deze knop.
Het verklikkerlampje gaat branden om te
bevestigen dat de laadruimte is vergrendeld.
Het verklikkerlampje gaat uit om te bevestigen
dat de laadruimte is ontgrendeld.
74
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Voorportieren
Openen
Van buitenaf
F Trek aan de binnenportiergreep van
een portier om de auto volledig te
ontgrendelen en het portier te openen.
F Trek aan de binnenportiergreep van een
portier om de cabine te ontgrendelen en
het portier te openen.
F Trek aan de binnenportiergreep van
een portier om de auto volledig te
ontgrendelen, en open het portier.
F Ontgrendel de auto (afhankelijk van
de uitvoering met de sleutel, met de
afstandsbediening of via het Keyless
entry and start-systeem) en trek aan de
portiergreep.
Selectieve ontgrendeling van
de cabine en de laadruimte
uitgeschakeld en auto vergrendeld.
Selectieve ontgrendeling van
de cabine en de laadruimte
ingeschakeld en auto vergrendeld.
Auto vergrendeld.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de sleutel,
de afstandsbediening of het Keyless
entry and start -systeem en in het
bijzonder het ontgrendelen van de auto.
Van binnenuit
De portieren kunnen niet van
binnenuit worden geopend als de
supervergrendeling is ingeschakeld.
Trek als het portier is ontgrendeld aan
de handgreep om het portier te openen.
75
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Sluiten
F
Duw of trek het portier dicht om het te sluiten
en vergrendel het portier vervolgens.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de sleutel,
de afstandsbediening of het Keyless
entry and start -systeem en in het
bijzonder het vergrendelen van de auto.
Als een van de portieren niet goed is gesloten:
-
brandt bij stilstaande auto en draaiende
motor dit verklikkerlampje in combinatie
met een waarschuwingsmelding die
gedurende enkele seconden wordt
weergegeven,
-
brandt tijdens het rijden (wagensnelheid
hoger dan 10 km/h) dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluidssignaal
en een waarschuwingsmelding die
gedurende enkele seconden wordt
weergegeven.
Handbediende schuifdeur(en)
Van buitenaf
F Trek, als de auto is ontgrendeld (afhankelijk
van de uitvoering met de sleutel, met de
afstandsbediening of via het Keyless entry
and start-systeem), aan de handgreep van
de schuifdeur.
Controleer of de rail op de vloer vrij
is van voorwerpen die het openen of
sluiten van de schuifdeur in de weg
kunnen staan.
Ga om veiligheidsredenen en om
storingen te voorkomen niet rijden met
geopende schuifdeuren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de sleutel,
de afstandsbediening of het Keyless
entry and start -systeem en in het
bijzonder het ontgrendelen van de auto.
Om de schuifdeur open te houden
moet hij volledig worden geopend,
zodat hij wordt geblokkeerd door het
blokkeersysteem (aan de onderzijde
van de deur).
76
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
kinderbeveiliging.
Van binnenuit
Selectieve ontgrendeling van de cabine
en de laadruimte uitgeschakeld.
F Trek aan de binnenportiergreep van een
van de schuifdeuren om de laadruimte te
ontgrendelen en open de schuifdeur.
Selectieve ontgrendeling van
de cabine en de laadruimte en
kinderbeveiliging uitgeschakeld.
F Trek aan de binnenportiergreep van een
van de schuifdeuren om de laadruimte te
ontgrendelen en open de schuifdeur.
Selectieve ontgrendeling van de cabine
en de laadruimte ingeschakeld.
Auto ontgrendeld
F Trek aan de binnenportiergreep van een
van de schuifdeuren om de auto volledig
te ontgrendelen en open de schuifdeur.
Selectieve ontgrendeling van de cabine
en de laadruimte ingeschakeld en
kinderbeveiliging uitgeschakeld.
F Trek aan de binnenportiergreep van een
van de schuifdeuren om de auto volledig
te ontgrendelen en open de schuifdeur.
F Trek aan de binnenportiergreep van een
van de schuifdeuren om de auto volledig
te ontgrendelen en open de schuifdeur.
Kinderbeveiliging uitgeschakeld.
F Trek de handgreep naar achteren om de
schuifdeur te openen.
Auto vergrendeld
F Trek de handgreep naar achteren om de
schuifdeur te openen.
77
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Als een van de schuifdeuren niet
goed is gesloten:
- brandt bij stilstaande auto
en draaiende motor dit
verklikkerlampje in combinatie
met een waarschuwingsmelding
die gedurende enkele seconden
wordt weergegeven,
- brandt tijdens het rijden
(wagensnelheid hoger dan
10 km/h) dit verklikkerlampje
in combinatie met een
geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding die
gedurende enkele seconden
wordt weergegeven.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de sleutel,
de afstandsbediening of het Keyless
entry and start -systeem en in het
bijzonder het vergrendelen van de auto.
Sluiten
Van buitenaf
F Trek de handgreep naar u toe en
vervolgens naar voren, en vergrendel de
auto indien nodig.
Van binnenuit
F Duw de handgreep naar voren om de
schuifdeur te sluiten en vergrendel de auto
indien nodig.
78
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Elektrisch bedienbare schuifdeur(en)
Met de handgrepen aan de buitenzijde en de handgrepen en knoppen in het interieur kan de
schuifdeur elektrisch in beweging gezet worden.
Bij het openen en sluiten van de schuifdeuren klinkt een geluidssignaal.
De knoppen van de afstandsbediening
werken niet meer als het contact aan
staat.
Openen
Van buitenaf
Met de afstandsbediening
F Druk nogmaals op deze knop
om de bewegingsrichting van de
schuifdeur om te keren.
Met de handgreep
F Houd als de schuifdeur is
ontgrendeld deze knop ingedrukt
tot de desbetreffende schuifdeur
opengaat.
F Trek als de schuifdeur is ontgrendeld aan
de handgreep en laat deze weer los om de
schuifdeur elektrisch te laten openen.
F Trek nogmaals aan de handgreep om de
bewegingsrichting van de schuifdeur om te
keren.
79
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
F Trek de handgreep naar achteren om
de laadruimte te ontgrendelen en de
schuifdeur elektrisch te laten openen.
F Trek de handgreep naar achteren om de
schuifdeur elektrisch te laten openen.
Met de handgreep
Selectieve ontgrendeling van de cabine
en de laadruimte ingeschakeld.
Kinderbeveiliging uitgeschakeld.
F Trek de handgreep naar achteren om
de auto volledig te ontgrendelen en de
schuifdeur elektrisch te laten openen.
Van binnenuit
Selectieve ontgrendeling van de cabine
en de laadruimte uitgeschakeld.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de sleutel
en afstandsbediening of het keyless
entry and start -systeem, in het
bijzonder met betrekking tot de de
volledige of selectieve ontgrendeling.
Selectieve ontgrendeling van
de cabine en de laadruimte
uitgeschakeld.
Van binnenuit, volledig
ontgrendelen en
vervolgens openen
F Druk op de knop van een schuifdeur om
de auto volledig te ontgrendelen en de
desbetreffende schuifdeur elektrisch te
laten openen.
F Druk nogmaals op de knop om de
bewegingsrichting van de schuifdeur om te
keren.
De knop werkt niet en er klinkt bij het
indrukken een geluidssignaal als:
-
de auto rijdt,
-
van buitenaf de auto is vergrendeld of
de supervergrendeling is ingeschakeld
(afhankelijk van de uitvoering met de
sleutel, met de afstandsbediening of via
het Keyless entry and start-systeem).
Afhankelijk van de uitvoering werkt de knop
van de schuifdeur links niet en klinkt er bij
het indrukken een geluidssignaal als de
brandstofvulklep is geopend.
Met de knop(pen) voorin
Auto vergrendeld
Auto ontgrendeld
80
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
F Druk op de knop van een schuifdeur om
uitsluitend de laadruimte te ontgrendelen
en de desbetreffende schuifdeur elektrisch
te laten openen.
F Druk nogmaals op de knop om de
bewegingsrichting van de schuifdeur om te
keren.
De knop werkt niet en er klinkt bij het
indrukken een geluidssignaal als:
-
de auto rijdt,
-
van buitenaf de auto is vergrendeld of
de supervergrendeling is ingeschakeld
(afhankelijk van de uitvoering met de
sleutel, met de afstandsbediening of via
het Keyless entry and start-systeem).
Afhankelijk van de uitvoering werkt de knop
van de schuifdeur links niet en klinkt er bij
het indrukken een geluidssignaal als de
brandstofvulklep is geopend.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
sleutel en afstandsbediening of het
keyless entry and start -systeem,
in het bijzonder met betrekking tot de
volledige of selectieve ontgrendeling.
Met de knop(pen) voorin
Van binnenuit,
selectief
ontgrendelen en
vervolgens openen
Selectieve ontgrendeling van
de cabine en de laadruimte
ingeschakeld.
81
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
F
Druk als de kinderbeveiliging is uitgeschakeld
op de knop van een schuifdeur om de auto te
ontgrendelen en de desbetreffende schuifdeur
elektrisch te laten openen.
F Druk nogmaals op de knop om de
bewegingsrichting van de schuifdeur om te
keren.
De knop werkt niet en er klinkt bij het
indrukken een geluidssignaal als:
-
de auto rijdt,
- van buitenaf de auto is vergrendeld of
de supervergrendeling is ingeschakeld
(afhankelijk van de uitvoering met de
sleutel, met de afstandsbediening of via
het Keyless entry and start-systeem),
-
de kinderbeveiliging is ingeschakeld.
De knop van de linker schuifdeur werkt niet en
er klinkt bij het indrukken een geluidssignaal
als de brandstofvulklep is geopend.
De knop werkt niet en er klinkt bij het
indrukken een geluidssignaal als:
-
de auto rijdt,
- van buitenaf de auto is vergrendeld of
de supervergrendeling is ingeschakeld
(afhankelijk van de uitvoering met de
sleutel, met de afstandsbediening of via
het Keyless entry and start-systeem),
-
de kinderbeveiliging is ingeschakeld.
De knop van de linker schuifdeur werkt
niet en er klinkt bij het indrukken een
geluidssignaal als de brandstofvulklep is
geopend.
Met de knop(pen) voorin
Van binnenuit,
ontgrendelen en
vervolgens openen
Met de knop(pen) op de deurstijl
F
Druk als de kinderbeveiliging is uitgeschakeld
op de knop van een schuifdeur om de auto te
ontgrendelen en de desbetreffende schuifdeur
elektrisch te laten openen.
F Druk nogmaals op de knop om de
bewegingsrichting van de schuifdeur om te
keren.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
kinderbeveiliging.
82
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
De knoppen van de afstandsbediening
werken niet meer als het contact aan staat.
Sluiten
Van buitenaf
F Druk op de knop van een van de
schuifdeuren om de desbetreffende
schuifdeur elektrisch te laten sluiten.
F Druk nogmaals op de knop om de
bewegingsrichting van de schuifdeur om te
keren.
Met de knop(pen) voorin
De knop werkt niet en er klinkt bij het
indrukken een geluidssignaal als de
wagensnelheid hoger is dan 30 km/h.
Van binnenuit
Met de afstandsbediening
F Houd deze knop ingedrukt tot de
schuifdeur zich in beweging zet
om te sluiten.
F Druk nogmaals op deze knop
om de bewegingsrichting van de
schuifdeur om te keren.
Met de handgreep
F Trek aan de handgreep en laat hem weer
los om de schuifdeur elektrisch te laten
sluiten.
F Trek nogmaals aan de handgreep om de
bewegingsrichting van de schuifdeur om te
keren.
83
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
F Druk op de knop van een schuifdeur om
de desbetreffende schuifdeur elektrisch te
laten openen of sluiten.
F Druk nogmaals op de knop om de
bewegingsrichting van de schuifdeur om te
keren.
Met de knop(pen) op de deurstijl
De knop werkt niet en er klinkt bij het
indrukken een geluidssignaal als de
wagensnelheid hoger is dan 30 km/h.
Als een van de schuifdeuren niet
goed is gesloten:
- brandt bij stilstaande auto
en draaiende motor dit
verklikkerlampje in combinatie
met een waarschuwingsmelding
die gedurende enkele seconden
wordt weergegeven,
- brandt tijdens het rijden
(wagensnelheid hoger dan
10 km/h) dit verklikkerlampje
in combinatie met een
geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding die
gedurende enkele seconden
wordt weergegeven.
84
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Algemene tips
Bedien de schuifdeuren uitsluitend bij
stilstaande auto.
Omwille van de veiligheid van uzelf
en uw passagiers en voor een goede
werking van de schuifdeuren is het
raadzaam niet te gaan rijden met
geopende schuifdeuren.
Controleer voordat u een schuifdeur
bedient altijd of de omstandigheden
veilig zijn, en zorg ervoor dat kinderen
en huisdieren zich niet onbewaakt in
de omgeving van de bediening van
de schuifdeurenschakelaars kunnen
bevinden.
U wordt u hierop geattendeerd door
een geluidssignaal, het branden van
het verklikkerlampje "portier geopend"
en een melding op het scherm. Neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om
deze waarschuwing uit te schakelen.
Vergrendel uw auto tijdens het wassen
in een wasstraat.
Controleer voordat u een schuifdeur opent
of sluit en gedurende de beweging van de
schuifdeur of er, zowel in als buiten de auto,
geen personen, huisdieren of voorwerpen
zijn die door de geopende ruit steken of
de beweging van de schuifdeur kunnen
hinderen.
Het niet in acht nemen van dit
veiligheidsvoorschrift kan leiden tot
schade aan voorwerpen en letsel aan
lichaamsdelen indien deze tijdens het
bewegen van de schuifdeur bekneld raken.
Zodra sneller wordt gereden dan 3 km/h,
kunnen de schuifdeuren niet meer
elektrisch geopend worden:
-
Als wordt weggereden met (een)
geopende schuifdeur(en), kan/kunnen
deze worden gesloten zodra de
snelheid weer lager dan 30 km/h is.
-
Als tijdens het rijden wordt geprobeerd
de schuifdeur elektrisch te openen
met de binnenportiergreep, wordt de
schuifdeur handmatig geopend.
-
Hierbij klinkt een geluidssignaal, gaat
het verklikkerlampje "portier geopend"
branden en verschijnt de bijbehorende
melding op het scherm. Pas als de auto
stilstaat, wordt de deur ontgrendeld en
kan hij weer worden bediend.
Handbediende of elektrisch bediende schuifdeur(en)
Bij een aanrijding wordt de elektrische
bediening uitgeschakeld. Het handmatig
openen en sluiten blijft mogelijk.
Tijdens het starten van de motor wordt
de beweging van de deur onderbroken.
De beweging wordt hervat als de motor
is aangeslagen.
Afhankelijk van de motoruitvoering:
als u, terwijl de Stop-stand van het
Stop & Start-systeem is geactiveerd,
de gesloten deur wilt openen, gaat
de deur een klein beetje open
waarna hij tot stilstand komt. Op het
moment dat de motor automatisch
overgaat op de Start-stand, gaat de
deur verder open.
85
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
De achterzijde van een geopende
schuifdeur zal nooit voorbij de
achterbumper van de auto komen.
Schuifdeuren en breedte van uw
auto
Een geopende schuifdeur steekt uit. Houd
hier rekening mee wanneer u de auto langs
een muur, een paaltje of een hoge stoeprand
parkeert.
Beveiliging / Detectie van obstakels
elektrisch bedienbare schuifdeur(en)
Brandstofvulklep
Het obstakeldetectiesysteem wordt geactiveerd
op het moment dat de schuifdeur tijdens het
bewegen tegen een obstakel met een bepaalde
weerstand komt.
- Als bij het sluiten van de schuifdeur een
obstakel wordt gedetecteerd, stopt de
schuifdeur met bewegen en wordt deze
vervolgens volledig geopend.
- Als bij het openen van de schuifdeur een
obstakel wordt gedetecteerd, stopt de
schuifdeur met bewegen en wordt deze
vervolgens gesloten.
- Als tijdens de beweging van de deur twee
keer achter elkaar een obstakel wordt
gedetecteerd, wordt de deur niet meer
elektrisch gesloten. Sluit de deur volledig
met de hand om de deur te resetten.
Open niet de linker schuifdeur (indien
aanwezig) als de brandstofvulklep is
geopend: risico van beschadiging van
de brandstofvulklep en de schuifdeur.
Bovendien kan de persoon die aan het
tanken is gewond raken.
Als de brandstofvulklep is geopend
en uw auto is uitgerust met een
elektrisch bedienbare schuifdeur links,
kan deze schuifdeur niet elektrisch
worden geopend. Indien nodig kan
deze schuifdeur handmatig gedeeltelijk
worden geopend. De schuifdeur kan
alleen normaal worden geopend als de
brandstofvulklep is gesloten.
86
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Op een steile helling kan de schuifdeur zich
door zijn eigen gewicht schoksgewijs in
beweging zetten.
De beweging van de schuifdeur kan niet
worden gestopt door de schakelaar te
bedienen door de tijd die nodig is om het
bedieningssignaal te verwerken.
Het obstakeldetectiesysteem heeft
onvoldoende tijd om te kunnen
reageren.
Zorg ervoor dat de schuifdeur op een
steile helling niet onbewaakt geopend
blijft. Het niet in acht nemen van dit
veiligheidsvoorschrift kan leiden tot
schade aan voorwerpen en letsel aan
lichaamsdelen indien deze tijdens het
bewegen van de schuifdeur bekneld raken.
Op een steile helling
Het elektrisch openen en sluiten van de
schuifdeuren is mogelijk bij hellingen tot 20%.
Als de auto met de voorzijde naar boven op
een helling staat, is echter voorzichtigheid
geboden bij het bedienen van de schuifdeuren.
De helling kan een versnelde beweging van de
schuifdeuren veroorzaken.
Als de auto op een steile helling staat, begeleid
de schuifdeur dan bij het sluiten met de hand.
Als de auto met de achterzijde naar boven op
een helling staat, kan het zijn dat de schuifdeur
niet in de geopende stand blijft staan,
schoksgewijs weer sluit en daardoor letsel
veroorzaakt.
Resetten elektrisch bedienbare
schuifdeur(en)
Nadat de accukabels zijn aangesloten terwijl de
deuren zijn geopend, moeten de schuifdeuren
mogelijk handmatig worden gesloten om ze te
resetten.
Als de elektrische bediening niet meer werkt,
moet(en) de schuifdeur(en) als volgt worden
gereset:
F Sluit handmatig de schuifdeur(en) tot deze
volledig is/zijn gesloten.
F Open handmatig de schuifdeur(en) tot deze
volledig is/zijn geopend.
F Sluit de schuifdeur(en) handmatig.
F Open handmatig de schuifdeur(en) tot deze
volledig is/zijn geopend.
F Sluit de schuifdeur(en) handmatig.
Na het uitvoeren van deze procedure kunnen
de schuifdeuren weer elektrisch worden
bediend.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als het probleem
niet is verholpen.
87
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Het automatisch vergrendelen na
het sluiten van de schuifdeur kan
worden geprogrammeerd in het
configuratiemenu van de auto.
Handsfree-functie schuifdeur(en)
Deze functie biedt de mogelijkheid om, met
de afstandsbediening op zak, de schuifdeur
met een voetbeweging te openen, of sluiten en
vervolgens vergrendelen.
De afstandsbediening moet zich in de achterste
detectiezone van de auto bevinden, op een
afstand van tussen ongeveer 30 cm en 2 m van
de auto.
Zorg dat u stabiel en op de juiste
positie ten opzichte van de auto staat
alvorens de voetbeweging te maken,
om te voorkomen dat u uw evenwicht
verliest (vooral bij regen, sneeuw, ijzel,
modder, enz.).
Voorkom dat u bij de voetbeweging
de uitlaat raakt, u kunt hierdoor
brandwonden oplopen.
Maak de schoppende beweging één
keer, zonder deze te onderbreken.
Als de schuifdeur niet opengaat, wacht
dan ongeveer 2 seconden en probeer
het daarna nogmaals.
Houd uw voet niet omhoog.
F Beweeg uw voet onder de achterbumper
en haal hem er weer vandaan, alsof u
een trap geeft (beweeg uw voet daarbij
omlaag).
De sensor signaleert de schoppende beweging
van uw voet en activeert het openen of sluiten
van de schuifdeur.
88
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
sleutel en afstandsbediening of het
keyless entry and start -systeem,
in het bijzonder met betrekking tot de
volledige of selectieve ontgrendeling.
Het openen wordt bevestigd door het
gedurende enkele seconden knipperen
van de richtingaanwijzers in combinatie
met een geluidssignaal.
De bewegingsrichting wordt omgekeerd
als tijdens de beweging van de
schuifdeur de voetbeweging nogmaals
wordt gemaakt.
Afhankelijk van de uitvoering van de
auto worden de buitenspiegels bij het
ontgrendelen elektrisch uitgeklapt.
Openen
Functie "Handsfree toegang" geactiveerd via
het configuratiemenu van de auto.
F Beweeg, terwijl u de afstandsbediening
op zak hebt binnen de detectiezone A, uw
voet onder de zijkant van de achterbumper
aan de zijde van de schuifdeur die u wilt
openen.
Selectieve ontgrendeling van de cabine
en de laadruimte uitgeschakeld.
Selectieve ontgrendeling van de cabine
en de laadruimte ingeschakeld.
Als de auto is vergrendeld, wordt deze
ontgrendeld voordat de schuifdeur wordt
geopend.
Als de auto is vergrendeld, wordt de
laadruimte ontgrendeld voordat de schuifdeur
wordt geopend.
Als de auto is vergrendeld, wordt deze
ontgrendeld voordat de schuifdeur wordt
geopend.
89
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Het sluiten wordt bevestigd door het
gedurende enkele seconden knipperen
van de richtingaanwijzers in combinatie
met een geluidssignaal.
De bewegingsrichting wordt omgekeerd
als tijdens de beweging van de
schuifdeur de voetbeweging nogmaals
wordt gemaakt.
Afhankelijk van de uitvoering van de
auto worden de buitenspiegels bij het
vergrendelen elektrisch ingeklapt.
Sluiten
Functie "Handsfree toegang" geactiveerd via
het configuratiemenu van de auto.
F Beweeg, terwijl u de afstandsbediening
op zak hebt binnen de detectiezone A, uw
voet onder de zijkant van de achterbumper
aan de zijde van de schuifdeur die u wilt
sluiten.
Zodra de schuifdeur is gesloten, wordt
de auto automatisch vergrendeld als de
functie "Automatische vergrendeling
handsfree-functie" is geselecteerd in het
configuratiemenu van de auto.
Met autoradio
Met touchscreen
Activeer of deactiveer in het menu
"Persoonlijke instelling - configuratie" de
functie "Handsfree toegang".
Uitschakelen
De handsfree-functie is standaard
ingeschakeld.
De functie kan worden uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Automatische vergrendeling
De auto wordt automatisch vergrendeld nadat
de schuifdeur via de handsfree-functie is
gesloten.
De automatische vergrendeling kan worden
uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.
Als uw auto niet is voorzien van het
alarmsysteem, wordt het vergrendelen
bevestigd door het gedurende
ongeveer 2 seconden branden van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels ingeklapt.
Activeer of deactiveer in het configuratiemenu
van de auto de functie "Handsfree toegang".
Als u wilt dat de schuifdeuren na het sluiten
automatisch worden vergrendeld of juist niet,
activeer of deactiveer dan de functie "Handsfree
toegang automatische vergrendeling".
Storing
Als tijdens het gebruik van de functie een
geluidssignaal bestaande uit drie piepjes is te
horen, is er een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
90
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Zorg ervoor dat het sluiten of openen
van de schuifdeuren niet gehinderd
wordt door voorwerpen of personen.
Zorg er met name voor dat kinderen
zich tijdens het bedienen van de
schuifdeuren niet kunnen bezeren.
Als de optie "Automatische
vergrendeling handsfree-functie"
is geselecteerd in het menu van de
auto, controleer dan na het sluiten van
de schuifdeur zorgvuldig of de auto is
vergrendeld.
De auto wordt namelijk niet
vergrendeld:
- als het contact aan staat,
- als een van de deuren of de
achterklep geopend of niet goed
gesloten is,
- als zich een "Keyless entry and
start"-afstandsbediening in de auto
bevindt.
Als uw voetbeweging meerdere keren
geen effect heeft, wacht dan enkele
seconden alvorens het opnieuw te
proberen.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld bij zware neerslag of
opeenhoping van sneeuw.
Als de functie niet werkt, controleer dan
of uw afstandsbediening niet blootstaat
aan elektromagnetische straling
(smartphone, enz.).
De functie werkt mogelijk minder goed
bij het gebruik van een beenprothese.
Ook als een trekhaakkogel is
gemonteerd, werkt de functie mogelijk
niet correct.
De schuifdeur kan mogelijk plotseling
worden geopend of gesloten:
- als een trekhaakkogel is
gemonteerd,
- bij het aan- of afkoppelen van een
aanhanger,
- bij het bevestigen of verwijderen
van een fietsendrager,
- bij het op een fietsendrager zetten
of er van af halen van fietsen,
- wanneer u iets achter de auto
neerzet of oppakt,
- als een dier de bumper nadert,
- bij het wassen van de auto,
- bij werkzaamheden aan de auto,
- bij het verwisselen van een wiel.
Om een plotselinge werking van de
functie te voorkomen, is het raadzaam
om de sleutel uit de buurt te houden
of de functie uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto.
91
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Als de linker achterdeur niet goed is
gesloten (bij de rechter achterdeur
wordt dit niet gesignaleerd):
- brandt bij stilstaande auto
en draaiende motor dit
verklikkerlampje in combinatie
met een waarschuwingsmelding
die gedurende enkele seconden
wordt weergegeven,
- brandt tijdens het rijden
(wagensnelheid hoger dan
10 km/h) dit verklikkerlampje
in combinatie met een
geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding die
gedurende enkele seconden
wordt weergegeven.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de sleutel,
de afstandsbediening of het Keyless
entry and start -systeem en in het
bijzonder het ontgrendelen van de auto.
Achterdeuren
De twee achterdeuren zijn symmetrisch.
De linker achterdeur is voorzien van een slot.
F Trek, als de achterdeuren zijn ontgrendeld
(afhankelijk van de uitvoering met de
sleutel, met de afstandsbediening of via het
Keyless entry and start-systeem), aan de
handgreep van de achterdeur.
F Trek nadat u de linker achterdeur hebt
geopend de hendel A naar u toe om de
rechter achterdeur te openen.
Van buitenaf
Sluiten
F Sluit eerst de rechter en vervolgens de
linker achterdeur.
Als eerst de linker achterdeur
wordt gesloten, voorkomt een
aanslag op de zijkant van de
rechter achterdeur dat deze
kan worden gesloten.
92
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
De deurvangers (afhankelijk van de uitvoering)
maken het mogelijk de achterdeuren met een
hoek van ongeveer 90° tot 180° te openen.
F Trek als de deur is geopend aan de gele
hendel.
Bij het sluiten van de deur komt de deurvanger
automatisch in zijn oorspronkelijke stand terug.
Bij het parkeren van de auto met
de achterdeuren 90° geopend,
bedekken de deuren de achterlichten.
Gebruik een gevarendriehoek
of een andere signalering die
door de regelgeving en wetten
van uw land voorgeschreven is
om andere weggebruikers, die in
dezelfde richting rijden en anders
niet opmerken dat u stilstaat, te
waarschuwen.
Openen tot ongeveer 180°
Openen tot ongeveer 235°
De uitklapbare scharnieren (volgens uitvoering)
hebben drie standen die het mogelijk maken
de achterdeuren open te zetten in een hoek
van 90°, 180° of 235°.
F Zet de achterdeur open in de gewenste
stand.
93
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Als de kinderbeveiliging is
ingeschakeld, werkt de hendel niet.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
kinderbeveiliging.
Van binnenuit
Openen
Selectieve ontgrendeling van
de cabine en de laadruimte
uitgeschakeld en auto vergrendeld.
Selectieve ontgrendeling van
de cabine en de laadruimte
ingeschakeld en auto vergrendeld.
Achterdeuren of auto volledig ontgrendeld.
F Beweeg deze hendel omlaag om de auto
volledig te ontgrendelen en de rechter
achterdeur te openen.
F Beweeg deze hendel omlaag om de
laadruimte te ontgrendelen en de rechter
achterdeur te openen.
F Beweeg deze hendel omlaag om de rechter
achterdeur te openen.
Sluiten
F Sluit eerst de rechter achterdeur en
vervolgens de linker achterdeur.
Auto vergrendeld en kinderbeveiliging
uitgeschakeld.
F Beweeg deze hendel omlaag om de auto
volledig te ontgrendelen en de rechter
achterdeur te openen.
Auto vergrendeld.
F Beweeg deze hendel omlaag om de auto
volledig te ontgendelen en de rechter
achterdeur te openen.
Auto ontgrendeld.
F Beweeg deze hendel omlaag om de rechter
achterdeur te openen.
Auto ontgrendeld en kinderbeveiliging
uitgeschakeld.
F Beweeg deze hendel omlaag om de rechter
achterdeur te openen.
94
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de sleutel,
de afstandsbediening of het Keyless
entry and start -systeem en in het
bijzonder het ontgrendelen van de auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de sleutel,
de afstandsbediening of het Keyless
entry and start-systeem en in het
bijzonder het vergrendelen van de auto.
Achterklep
F Trek, als de achterklep is ontgrendeld
(afhankelijk van de uitvoering met de
sleutel, met de afstandsbediening of via
het Keyless entry and start-systeem), aan
de handgreep en beweeg de achterklep
vervolgens omhoog.
Openen
F
Trek de achterklep omlaag met behulp van de lus
aan de binnenzijde en vergrendel de achterklep.
Sluiten
Noodbediening
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele
storing in het systeem van de centrale
vergrendeling de achterklep mechanisch
ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
F Klap indien nodig de achterbank (indien
aanwezig) naar voren om van binnenuit bij
het slot te komen.
Vergrendeling na het sluiten
Wanneer de achterklep weer wordt gesloten,
wordt deze weer vergrendeld als het probleem
niet is verholpen.
Als de achterklep niet goed is
gesloten:
-
brandt bij stilstaande auto en draaiende motor
dit verklikkerlampje in combinatie met een
waarschuwingsmelding die gedurende enkele
seconden wordt weergegeven,
-
brandt tijdens het rijden (wagensnelheid hoger dan
10 km/h) dit verklikkerlampje in combinatie met een
geluidssignaal en een waarschuwingsmelding die
gedurende enkele seconden wordt weergegeven.
F Steek een kleine schroevendraaier in de
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
F Verplaats de nok naar links.
95
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal.
Alarm
Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een van de te openen carrosseriedelen
(waaronder ook de motorkap) probeert te openen.
Automatische
beveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert de
accu, de knop of de kabels van de sirene
uit te schakelen of te beschadigen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen
aan het alarmsysteem aan te brengen.
Interieurbeveiliging
Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
bewegingen in het interieur worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt
ingeslagen, als iets of iemand de auto
binnendringt of als iets of iemand in de auto
beweegt.
Dit systeem treedt uitsluitend in werking als er
bewegingen in de cabine worden waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen,
als iets of iemand de auto binnendringt of als iets
of iemand in de cabine beweegt.
Het alarm gaat niet af als iets of iemand de
laadruimte binnendringt.
Als uw auto is uitgerust met een
programmeerbaar verwarmings-/
ventilatiesysteem en dit systeem is
ingeschakeld, kan de interieurbeveiliging
niet worden gebruikt.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
programmeerbare verwarmings-/
ventilatiesysteem.
F Vergrendel de auto met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Totale beveiliging
Inschakelen
F Vergrendel de auto met de
afstandsbediening.
of
Het alarmsysteem is geactiveerd: het
verklikkerlampje van de knop zal één keer per
seconde knipperen en de richtingaanwijzers
knipperen gedurende ongeveer 2 seconden.
Na het vergrendelverzoek met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem wordt de omtrekbeveiliging
na 5 seconden en de interieurbeveiliging na
45 seconden geactiveerd.
Indien een van de te openen carrosseriedelen
(portier, schuifdeur, achterklep/achterdeur,
motorkap) niet goed is gesloten, wordt de auto
niet vergrendeld, maar wordt de beveiliging na
45 seconden wel ingeschakeld.
F Zet het contact af en verlaat de auto.
96
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Uitschakelen
F Druk op deze ontgrendelknop
van de afstandsbediening.
of
F Ontgrendel de auto met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als 30 seconden zijn
verstreken zonder dat een van de te
openen carrosseriedelen is geopend),
wordt het alarmsysteem automatisch
weer ingeschakeld.
Het alarmsysteem is uitgeschakeld: het
verklikkerlampje van de knop is uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende
ongeveer 2 seconden.
Beveiliging - met alleen de
omtrekbeveiliging ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging uit om te
voorkomen dat het alarm onnodig wordt
ingeschakeld als bijvoorbeeld:
- iemand in de auto aanwezig is,
- een ruit op een kier blijft staan,
- de auto wordt gewassen,
- een wiel wordt verwisseld,
- de auto wordt gesleept,
- de auto op een boot wordt vervoerd.
Interieurbeveiliging
Uitschakelen
F Zet het contact af en druk binnen
10 seconden op deze toets en
houd deze ingedrukt tot het
verklikkerlampje blijft branden.
F Stap uit.
Inschakelen
Het verklikkerlampje van de knop gaat uit.
F Vergrendel onmiddellijk de auto
met de afstandsbediening of met
het "Keyless entry and start"-
systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt
ingeschakeld: het verklikkerlampje van de knop
zal één keer per seconde knipperen.
Om de interieurbeveiliging uit te schakelen
moet deze procedure elke keer na het afzetten
van het contact worden uitgevoerd.
F Schakel de omtrekbeveiliging
uit door de auto te ontgrendelen
met de afstandsbediening of met
het "Keyless entry and start"-
systeem.
F
Schakel het alarmsysteem
weer volledig in door de
auto te vergrendelen met de
afstandsbediening of met het
"Keyless entry and start"-systeem.
Het verklikkerlampje van de knop knippert weer
één keer per seconde.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende dertig seconden.
Als het alarm voor de 11
e
keer afgaat, worden
de alarmsystemen uitgeschakeld.
Als het verklikkerlampje van de knop
snel knippert bij het ontgrendelen van
de auto met de afstandsbediening of
met het "Keyless entry and start"-
systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan.
Het lampje stopt met knipperen als
het contact wordt aangezet.
97
2
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
F Ontgrendel de auto met de sleutel (in de
afstandsbediening bij uitvoeringen met
Keyless entry and start) in het slot van het
bestuurdersportier.
F Open het portier; het alarm gaat af.
F Zet het contact aan, het alarm stopt. Het
verklikkerlampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto zonder
het alarm in te schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel (in
de afstandsbediening bij uitvoeringen met
Keyless entry and start) in het slot van het
bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact
het verklikkerlampje van de knop blijft
branden, duidt dit op een storing in
het systeem.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Automatisch inschakelen
Deze functie is niet beschikbaar, optioneel of
standaard.
Het systeem wordt 2 minuten nadat het
laatste te openen carrosseriedeel is gesloten,
automatisch ingeschakeld.
F Om het afgaan van het alarm bij het
openen van een portier of de achterklep
te voorkomen, moet eerst op de
ontgrendelknop van de afstandsbediening
worden gedrukt of moet de auto
ontgrendeld worden met het "Keyless entry
and start"-systeem.
98
Toegang tot de auto
Expert_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
1. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde
2. Schakelaar ruitbediening passagierszijde
Resetten
Nadat de accukabels los zijn geweest, moet de
ruitbediening opnieuw gereset worden.
F Open de ruit volledig en sluit de ruit.
Telkens als de schakelaar omhoog wordt
getrokken, sluit de ruit enkele centimeters.
F Laat de schakelaar los en trek hem
opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is
gesloten.
F Houd de schakelaar na het sluiten nog
minimaal één seconde omhoog getrokken.
Elektrisch bedienbare ruiten
U kunt de ruiten op twee manieren bedienen:
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor
een korte periode, altijd de sleutel mee.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets
tussen de ruit en de sponning bekneld raakt,
moet de ruit weer worden geopend. Druk
daarvoor op de desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruiten van de
passagiers bedient, moet hij er zeker van zijn
dat niets het correcte sluiten van de ruiten
hindert.
De bestuurder moet er zeker van zijn dat de
passagiers op de juiste manier gebruik maken
van de elektrische ruitbediening.
Let er goed op dat kinderen zich tijdens het
bedienen van de ruiten niet kunnen bezeren.
Handbediening
Duw of trek de schakelaar tot aan het zware
punt om de ruit te openen of te sluiten. De ruit
stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Automatische bediening
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten,
opent of sluit de ruit volledig. Druk nogmaals
op de schakelaar om het openen of sluiten te
stoppen.
De elektrische ruitbediening wordt
uitgeschakeld:
- ongeveer 45 seconden na het afzetten van
het contact.
- als bij afgezet contact een voorportier
wordt geopend.
Beveiliging tegen beknellen
(volgens uitvoering)
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de
schakelaar om de ruit helemaal te openen. Trek
vervolgens binnen 4 seconden de schakelaar
omhoog tot de ruit volledig is gesloten.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld.
99
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Stuurwielverstelling
F Zorg dat de auto stilstaat en duw
de hendel omlaag om het stuurwiel te
ontgrendelen.
F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
F Trek aan de hendel om het stuurwiel te
vergrendelen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
Handmatig verstelbare voorstoelen
F Til de beugel op en schuif de stoel in de
gewenste stand.
F Trek de hendel omhoog of duw deze
omlaag tot de gewenste stand bereikt is.
Verstelling in lengterichting
Hoogteverstelling (volgens uitvoering)
Uit veiligheidsoverwegingen mogen de stoelen uitsluitend bij stilstaande auto worden versteld.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet
wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te
voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen
als dit het geval is.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
veiligheidsgordels.
100
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
F Draai aan de draaiknop om de rugleuning
te verstellen.
Rugleuningverstelling
F Draai aan de knop om de lendensteun in
de gewenste stand te zetten.
Lendensteun
F Trek de hendel zo ver mogelijk omhoog en
kantel de rugleuning naar voren of naar
achteren.
101
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
F Zet de hoofdsteun in de laagste stand, zet
de armsteun (indien aanwezig) rechtop en
klap het uitklaptafeltje aan de achterzijde
van de rugleuning in.
Tafelstand van de
rugleuning van de
bestuurders- en/of
voorpassagiersstoel
Controleer of er geen voorwerpen
boven of onder een stoel de beweging
van de stoel kunnen hinderen.
Als de rugleuning van de voorpassagiersstoel in
de tafelstand is gezet, kunnen lange voorwerpen
worden vervoerd.
Als de rugleuning van de bestuurdersstoel in de
tafelstand is gezet, kunnen de achterpassagiers
door de hulpdiensten uit de auto worden gehaald.
F Trek de hendel zo ver mogelijk omhoog en
kantel de rugleuning naar voren.
Om de stoel weer in de normale stand te zetten
moet u de hendel omhoog trekken om de
rugleuning te ontgrendelen en vervolgens de
rugleuning rechtop zetten.
102
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Elektrisch verstelbare voorstoel
In lengterichting Rugleuninghoek
Zittinghoogte
Voer deze elektrische verstellingen
alleen bij draaiende motor uit om te
voorkomen dat de accu leegraakt.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
veiligheidsgordels.
F
Duw de schakelaar naar voren of naar
achteren om de gewenste stand te verkrijgen.
F Duw de schakelaar naar voren of naar
achteren om de gewenste hoek te
verkrijgen.
F Beweeg de schakelaar omhoog of omlaag
om de gewenste hoogte in te stellen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet
wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te
voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen
als dit het geval is.
103
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor
beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.
Bediening stoelverwarming
Volgens uitvoering.
F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger
te zetten.
F Druk op de pal A en trek de hoofdsteun
omhoog om hem te verwijderen.
F Steek om de hoofdsteun terug te zetten
de pennen van de hoofdsteun recht in
de openingen van de rugleuning tot de
hoofdsteun op zijn plaats blijft.
F Druk gelijktijdig op de pal A en op de
hoofdsteun om deze lager te zetten.
Voor de veiligheid is het frame van de
hoofdsteun gekarteld om te voorkomen
dat de hoofdsteun zakt in het geval van
een aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is
als de bovenzijde van de hoofdsteun
zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Hoogteverstelling
hoofdsteun
Aanvullende instellingen
Armsteun
De armsteun heeft verschillende standen.
F Beweeg de armsteun zo ver mogelijk omhoog.
F Beweeg hem zo ver mogelijk omlaag.
F Beweeg de armsteun omhoog tot de
gewenste stand is bereikt.
F
Met de draaiknop kan de stoelverwarming ingeschakeld
worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd:
0: Uit.
1: Laag.
2: Gemiddeld.
3: Hoog.
104
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Hoogteverstelling
hoofdsteun
F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger
te zetten.
F Druk op de pal A en trek de hoofdsteun
omhoog om hem te verwijderen.
F Steek om de hoofdsteun terug te zetten
de pennen van de hoofdsteun recht in
de openingen van de rugleuning tot de
hoofdsteun op zijn plaats blijft.
F Druk gelijktijdig op de pal A en op de
hoofdsteun om deze lager te zetten.
Voor de veiligheid is het frame van de
hoofdsteun gekarteld om te voorkomen
dat de hoofdsteun zakt in het geval van
een aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is
als de bovenzijde van de hoofdsteun
zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Tweezitsbank vóór
De tweezitsbank (volgens uitvoering) is niet verstelbaar en voorzien van een aan de rugleuning
bevestigde veiligheidsgordel voor de zitplaats aan de zijde van de bestuurdersstoel.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
veiligheidsgordels.
105
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Verwarming tweezitsbank
ór
0: Uit.
1: Laag.
2: Gemiddeld.
3: Hoog.
F
Met de draaiknop kan de stoelverwarming ingeschakeld
worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd:
Bij draaiende motor kunnen de zittingen van de
bank worden verwarmd.
Opbergruimte onder de zitting
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto
bevindt zich onder de zitting een opbergruimte.
F Trek de riem naar u toe om de zitting
omhoog te klappen.
106
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Moduwork
Verwijderen van het luik
Uitneembaar luik
F Houd het luik met één hand tegen en draai
met uw andere hand aan de knop boven
het luik om het los te maken.
F Laat het luik zakken om het uit de
behuizing te halen.
De zitting van de buitenste zitplaats van de bank kan tegen de
rugleuning worden geklapt. Zo komt in de cabine ruimte vrij
voor lading.
Om het vervoer van lange voorwerpen mogelijk te maken kan
een uitneembaar luik in de scheidingswand worden verwijderd.
Als het uitneembare luik is verwijderd,
kunt u lange voorwerpen onder de
buitenste zitplaats schuiven.
F Berg het op achter de bestuurdersstoel
door het vast te klemmen in de nokken.
F Draai aan de knop boven het luik om het
luik vast te zetten.
107
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Als de buitenste stoel is opgeklapt
en het luik is verwijderd, moet
het veiligheidsnet worden
aangebracht.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
het veiligheidsnet.
Houd nooit uw hand onder de zitting
om deze naar de rugleuning te
bewegen, uw vingers kunnen hierbij
bekneld raken.
Gebruik uitsluitend de riem.
Aanbrengen van het luik
F Breng het luik schuin aan, met de gele
scharnieren omlaag gericht.
F Plaats de scharnieren in de behuizingen en
duw het luik helemaal omlaag (om trillingen
te voorkomen).
F Beweeg het luik met één hand omhoog en
draai aan de knop boven het luik om het
luik vast te zetten.
Opklapbare zitting
Opklappen van de zitting
F Trek met één hand de riem stevig naar
voren om de zitting te ontgrendelen.
F De zitting wordt door een gasveer tegen de
rugleuning bewogen.
108
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Neerklappen van de zitting
F Verwijder het veiligheidsnet.
F Terugplaatsen van de zitting: duw met één
hand stevig op de bovenzijde van de zitting
en beweeg de zitting omlaag tot deze wordt
vergrendeld in de zitstand.
Veiligheidsnet
Aanbrengen van het net
F Plaats de eerste haak in de bovenste
uitsparing 1, onder de opgeklapte
zitting. Draai de haak vervolgens een
kwart omwenteling rechtsom om hem te
vergrendelen.
F Plaats de tweede haak in de onderste
uitsparing 2, op de steun van de stoel.
Draai de haak vervolgens een kwart
omwenteling rechtsom om hem te
vergrendelen.
F Bevestig de derde haak aan het oog 3 in
het open dashboardkastje.
F Bevestig de vierde haak aan het oog 4 op
de vloer.
Verwijderen van het net
F Verwijder de haken van de ogen 4 en 3.
F Verwijder de onderste haak 2 en
vervolgens de bovenste haak 1 door deze
een kwart omwenteling linksom te draaien
om ze te ontgrendelen.
109
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Werktafel
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto kan het
rugleuningkussen van de middelste zitplaats van de
tweezitsbank worden omgeklapt tot werktafel, zodat u
(bij stilstaande auto) over een mobiel kantoor beschikt.
F Trek aan de hendel aan de bovenzijde van
het rugleuningkussen.
Gebruik de werktafel nooit tijdens het
rijden.
Bij het remmen of een aanrijding
veranderen de voorwerpen die op
de werktafel liggen in gevaarlijke
projectielen die letsel kunnen
veroorzaken.
Opbergruimte middelste zitting
F Trek de riem naar voren om de zitting te
kantelen.
Zorg ervoor dat het formaat, de vorm
en het volume van de vervoerde lading
voldoen aan de Wegenverkeerswet
en dat de lading het zicht van de
bestuurder niet hindert.
Zet alle lading goed vast om het
schuiven van de lading te voorkomen of
te beperken, en letsel te vermijden.
Plaats altijd het met de auto
meegeleverde veiligheidsnet als de
zitting omhoog is geklapt en het luik in
de scheidingswand is verwijderd.
Gebruik het veiligheidsnet niet voor
andere doeleinden.
Controleer geregeld de staat van
het veiligheidsnet. Vervang het als
het sporen van slijtage of scheuren
vertoont. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk om er zeker van te zijn dat
u het veiligheidsnet vervangt door
een exemplaar dat beschikt over
de kenmerken en kwaliteiten die
PEUGEOT nodig acht voor uw auto.
Zorg dat het luik in de scheidingswand
is aangebracht wanneer u geen lange
voorwerpen vervoert.
110
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Vaste eendelige bank
F De hoofdsteun omhoog zetten: trek hem
omhoog tot hij in de vergrendeling klikt.
F De hoofdsteun verwijderen: trek de
hoofdsteun omhoog terwijl u de nok A
ingedrukt houdt.
F De hoofdsteun terugzetten: steek de
pennen recht in de openingen van de
rugleuning.
F De hoofdsteun omlaag zetten: duw de
hoofdsteun omlaag terwijl u de nok A
ingedrukt houdt.
F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
De aanwezigheid van de hieronder beschreven
voorzieningen en verstellingsmogelijkheden is
afhankelijk van de uitvoering en configuratie van
uw auto.
De bank is voorzien van een eendelige rugleuning
die vast of neerklapbaar (tafelstand) is.
Kommavormige hoofdsteun De rugleuning neerklappen
en als tafeltje gebruiken
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
veiligheidsgordels.
F Aan de voorzijde: beweeg de hendel
omhoog om de rugleuning te ontgrendelen.
F Aan de achterzijde: beweeg de hendel
omlaag om de rugleuning te ontgrendelen.
F Kantel de rugleuning op de zitting.
F Trek om de rugleuning weer rechtop te
zetten nogmaals aan de hendel en beweeg
de rugleuning omhoog.
111
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
F Zet de rugleuning in de tafelstand (volgens
uitvoering).
F Ontgrendel de voorste verankeringen met
behulp van de hendels.
F Verwijder de bank uit de
verankeringspunten.
F Haal de bank uit de auto.
F Zet de rugleuning in de tafelstand (volgens
uitvoering).
F Klap de bank naar voren.
Opklappen, toegang tot de 3e zitrij
Verwijderen
Het is niet noodzakelijk om de rugleuning neer te
klappen (tafelstand) en de bank vervolgens naar
voren te klappen voor toegang tot de 3e zitrij.
F Trek aan de hendel om de achterste
verankeringen van de bank te ontgrendelen
en kantel de bank vervolgens naar voren.
F Kantel de bank om hem weer te
gebruiken naar achteren tot de achterste
verankeringen zijn vergrendeld.
Wanneer u de bank uit de auto
verwijdert, bewaar hem dan op een
schone plaats om te voorkomen dat er
troep in de mechanismen terechtkomt.
De bank is niet bedoeld voor gebruik
buiten de auto. Als de bank oneigenlijk
gebruikt wordt of valt, kunnen de
mechanismen en functies ervan
beschadigd raken.
112
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
F Trek aan de hendel en zet de rugleuning
rechtop (volgens uitvoering. Aan de
achterzijde: duw de hendel omlaag).
Controleer de correcte vergrendeling
op de vloer van de bank als hij is
teruggeklapt.
Let erop dat het vergrendelen niet wordt
verhinderd door voorwerpen of voeten
van passagiers achterin die zich op de
verankeringspunten bevinden.
F Controleer of er geen voorwerpen in de
verankeringspunten liggen waardoor het
correct vergrendelen van de verankeringen
wordt verhinderd.
Terugplaatsen
F Vergrendel de verankeringen met de
hendels.
F Kantel de bank naar achteren tot de
achterste verankeringen zijn vergrendeld.
Houd bij het kantelen rekening met de
voeten van eventuele passagiers.
F
Breng de voorste verankeringen van de bank aan in de
verankeringspunten op de vloer (zoals hierboven afgebeeld).
113
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Vaste stoel en bank achter
De rugleuning van de stoel kan vast of
neerklapbaar (tafelstand) zijn.
De rugleuning van de bank is eendelig en kan
vast of neerklapbaar (tafelstand) zijn.
F De hoofdsteun omhoog zetten: trek hem
omhoog tot hij in de vergrendeling klikt.
F De hoofdsteun verwijderen: trek de
hoofdsteun omhoog terwijl u de nok A
ingedrukt houdt.
F De hoofdsteun terugzetten: steek de
pennen recht in de openingen van de
rugleuning.
F De hoofdsteun omlaag zetten: duw de
hoofdsteun omlaag terwijl u de nok A
ingedrukt houdt.
Kommavormige hoofdsteun
F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
De rugleuning neerklappen
en als tafeltje gebruiken
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
veiligheidsgordels.
F Aan de voorzijde: trek de hendel omhoog
om de rugleuning te ontgrendelen.
F Aan de achterzijde: duw de hendel omlaag
om de rugleuning te ontgrendelen.
De aanwezigheid van de hieronder beschreven uitrusting en verstellingsmogelijkheden is afhankelijk van de uitvoering en configuratie van uw auto.
114
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
F Zet de rugleuning in de tafelstand (volgens
uitvoering).
F Klap de stoel naar voren.
F Trek aan de hendel om de achterste
verankeringen van de stoel te ontgrendelen
en kantel de stoel vervolgens naar voren.
F Kantel de stoel om hem weer te
gebruiken naar achteren tot de achterste
verankeringen zijn vergrendeld.
F Zet de rugleuning in de tafelstand (volgens
uitvoering).
Opklappen, toegang tot de 3e zitrij
(voorbeeld: individuele stoel)
Verwijderen
(voorbeeld: individuele stoel)
Het is niet noodzakelijk om de
rugleuning neer te klappen (tafelstand)
en de bank vervolgens naar voren te
klappen voor toegang tot de 3e zitrij.
F Kantel de rugleuning op de zitting.
F Trek om de rugleuning weer rechtop te
zetten nogmaals aan de hendel en beweeg
de rugleuning omhoog (aan de achterzijde:
duw de hendel omlaag).
F Ontgrendel de voorste verankeringen met
behulp van de hendels.
F Verwijder de stoel uit de
verankeringspunten.
F Haal de stoel uit de auto via de opening
van de schuifdeur voor de 2e zitrij of via de
bagageruimte voor de 3e zitrij.
115
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
F Vergrendel de voorste verankeringen met
behulp van de hendels.
F Kantel de stoel naar achteren tot de
achterste verankeringen zijn vergrendeld.
Houd bij het kantelen rekening met de voeten
van eventuele passagiers.
Let erop dat het vergrendelen niet wordt
verhinderd door voorwerpen of voeten
van passagiers achterin die zich op de
verankeringspunten bevinden.
F Trek aan de hendel en zet de
rugleuning rechtop (volgens
uitvoering. Aan de achterzijde: duw
de hendel omlaag).
De stoel (of bank) is niet bedoeld voor
gebruik buiten de auto. Als de stoel (of
bank) oneigenlijk gebruikt wordt of valt,
kunnen de mechanismen en functies
ervan beschadigd raken.
Wanneer u de stoel (of de bank) uit de
auto verwijdert, bewaar hem dan op
een schone plaats om te voorkomen
dat er troep in de mechanismen
terechtkomt.
Terugplaatsen
(voorbeeld: individuele stoel)
F Controleer of er geen voorwerpen het
vergrendelen van de verankeringen
hinderen.
F
Plaats de voorste verankeringen in de verankeringspunten
op de vloer (zoals hierboven afgebeeld).
Controleer de correcte vergrendeling op de
vloer van de bank als hij is teruggeklapt.
116
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Voorzorgsmaatregelen
met betrekking tot de
stoelen en banken
Na de verschillende handelingen:
- verwijder een hoofdsteun niet zonder
deze op te bergen en aan een steun te
bevestigen,
- controleer of de veiligheidsgordels
bereikbaar blijven en gemakkelijk door de
passagier kunnen worden vastgemaakt,
- ga niet rijden voordat alle passagiers hun
hoofdsteun correct hebben afgesteld en
hun veiligheidsgordel hebben vastgemaakt
en afgesteld.
Vervoeren van bagage
of voorwerpen achter de
stoelen en de bank van de
3e zitrij
Wanneer u voor het vervoeren van bagage de
rugleuningen van de 3e zitrij in de tafelstand
hebt geklapt, moeten ook de rugleuningen van
de 2e zitrij in de tafelstand worden geklapt.
Voorschriften
Er mogen geen passagiers vervoerd worden:
- op de 3e zitrij als de rugleuning ervoor
(2e zitrij) in de tafelstand staat,
- op de 3e zitrij als de stoel/bank ervoor
(2e zitrij) is opgeklapt,
- op de stoel aan de rechterzijde van de 2e
en 3e zitrij als de bank is opgeklapt,
- op de middelste zitplaats als de stoel
rechts ernaast is opgeklapt.
117
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Dubbele cabine met vaste achterbank
Deze cabine is uitgerust met een vaste achterbank met veiligheidsgordels, opbergvakken (volgens
uitvoering) en extra zijruiten.
Deze cabine is van de laadruimte afgescheiden door een stevige scheidingswand die comfort en
veiligheid biedt.
Achterbank
Opbergbak
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto
bevindt zich voorin een opbergbak, onder de
bank.
Deze ergonomische bank heeft drie
zitplaatsen.
De twee buitenste zitplaatsen zijn voorzien van
ISOFIX-bevestigingen.
Opbergbakken onder de
zittingen
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de ISOFIX-
bevestigingen.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto
bevinden deze zich onder de zitting van de
middelste en de linker zitplaats.
Ze zijn vanuit de cabine bereikbaar door de
zitting boven de gewenste opbergbak naar
voren te kantelen.
118
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Hang geen voorwerpen aan de
bevestigingsstructuur van de cabine.
Vervoer niet meer passagiers dan
het aantal dat vermeld wordt op het
kentekenbewijs.
De laadruimte achterin is uitsluitend
bedoeld voor het transport van
goederen.
Wij adviseren u de lading of zware
voorwerpen zo ver mogelijk naar voren
in de laadruimte te plaatsen (bij de
cabine) en deze vast te zetten met
behulp van riemen en de sjorogen op
de laadvloer.
De bevestigingspunten van de
veiligheidsgordels mogen niet gebruikt
worden om lading vast te zetten.
De bakken kunnen via de achterzijde
worden gedemonteerd* en verwijderd* om
grote voorwerpen onder de bank te kunnen
vervoeren.
* Volgens land van bestemming.
119
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Matten
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat
bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de
bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
Bevestigen
Verwijderen
Terugplaatsen
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen
is verplicht.
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kan de
bediening van de pedalen worden
gehinderd en kan de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer negatief
worden beïnvloed.
De door PEUGEOT goedgekeurde
matten zijn voorzien van twee
bevestigingen onder de stoel.
Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde:
F zet de stoel in de achterste stand,
F maak de bevestigingen los,
F verwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde:
F leg de mat goed op zijn plaats,
F druk de bevestigingen vast,
F controleer of de mat goed vastzit.
Zonneklep
De zonneklep beschermt tegen zonlicht dat van
voren of van de zijkant komt en is voorzien van een
make-upspiegel met verlichting (afhankelijk van de
uitvoering).
De zonneklep aan bestuurderszijde is voorzien van
een opbergmogelijkheid voor tolkaarten, tickets, ...
F Open als het contact aan is het afdekkapje.
De verlichting van de make-upspiegel gaat
automatisch branden.
Voorzieningen in het interieur
120
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Opbergvakken in de
voorportieren
Vloeistof die in de bekerhouder wordt
vervoerd (bijvoorbeeld in een mok)
en wordt gemorst, kan bij contact met
schakelaars op het dashboard en de
middenconsole storingen veroorzaken.
Wees daarom voorzichtig bij het gebruik
van de bekerhouder.
Dashboardkastje
In het dashboardkastje bevindt zich de
schakelaar voor het uitschakelen van de airbag
aan passagierszijde en kunnen een fles water, de
boorddocumentatie enz. worden opgeborgen.
Opbergvak
In dit vak kunnen een fles water, de
boorddocumentatie enz. worden opgeborgen.
F Druk op het linker gedeelte van de knop om
het opbergvak te openen en begeleid het
deksel met de hand tot een klik aangeeft
dat het volledig is geopend.
Afhankelijk van de uitvoering treedt de
verlichting in werking zodra het opbergvak
wordt geopend.
Als de auto is voorzien van airconditioning,
beschikt het kastje over een luchttoevoerkanaal
waaruit dezelfde (gekoelde) lucht stroomt als uit
de ventilatieroosters van het interieur.
Houd tijdens het rijden het opbergvak
gesloten om verwondingen bij
een aanrijding of een noodstop te
voorkomen.
121
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Bovenste opbergvak
Het opbergvak bevindt zich bovenop het
dashboard, achter het stuurwiel.
Druk op de knop om het deksel (volgens
uitvoering) te openen en beweeg het deksel
omhoog tot het open blijft staan.
Beweeg om het opbergvak te sluiten het deksel
omlaag en druk vervolgens kort op het midden
van het deksel.
Het morsen van vloeistof kan kortsluiting
veroorzaken, wat tot brand kan leiden.
12V-aansluiting(en)
(afhankelijk van de uitvoering)
F Open, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt
aansluiten, het kapje en sluit een geschikte
adapter aan.
Houd u aan het maximaal toegestane
vermogen om schade aan uw
apparatuur te voorkomen.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door PEUGEOT is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen
in de werking van de elektrische
componenten van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in
de weergave van de displays.
122
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
JACK-aansluiting
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten
om muziekbestanden via de geluidsinstallatie
van de auto te kunnen beluisteren.
De muziekbestanden worden beheerd via het
draagbare apparaat.
Raadpleeg voor meer informatie over
het gebruik van deze voorziening de
rubriek Audio en telematica.
Sjorogen
Voorzieningen
in de
laadruimte
Zet uw lading vast met de sjorogen op de vloer
van de laadruimte.
Om veiligheidsredenen (noodstop) is het
raadzaam de zwaarste lading zo ver mogelijk
naar voren (bij de cabine) te plaatsen.
Zet de lading stevig vast met de sjorogen op de
vloer van de laadruimte.
Afhankelijk van de uitvoering van de auto
maken de volgende inrichtingen uw laadruimte
compleet.
USB-aansluiting
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een iPod
®
of een USB-stick.
Via deze aansluiting kunt u de audiobestanden
op uw draagbare apparatuur beluisteren via de
luidsprekers van uw audiosysteem.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuurwiel of de toetsen van de autoradio.
Tijdens het gebruik van de USB-
aansluiting kan de draagbare apparatuur
automatisch worden opgeladen.
Tijdens het laden wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik van
de draagbare apparatuur hoger is dan de
door de auto geleverde stroomsterkte.
Raadpleeg de rubriek Audio en
telematica voor meer informatie over het
gebruik van deze voorziening.
123
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Schot
Het schot achter de voorstoelen beschermt
de bestuurder en voorpassagiers tegen
schuivende lading.
Een scheidingswand met of zonder ruit scheidt
de laadruimte af van de cabine.
Bagagenet voor hoge
belading
Voorzieningen in het
passagierscompartiment
Afhankelijk van de uitvoering is het
passagierscompartiment voorzien van de
volgende voorzieningen.
Met dit bagagenet kan de auto tot aan het dak
worden beladen:
- achter de voorstoelen (1e zitrij) als de
stoelen (en banken) op de 2e en 3e zitrij
zijn neergeklapt of verwijderd,
- achter de stoelen (en banken) op de
2e zitrij, als de stoelen (en banken) op de
3e zitrij zijn neergeklapt of verwijderd.
Bovenste bevestigingspunten
Onderste bevestigingspunten
(achter de 1e zitrij)
Als uw auto is uitgerust met eendelige banken
of vaste stoelen en banken:
F Maak aan beide zijden van het dak
(bovenaan) de sierkapjes los.
F Breng aan beide zijden van de 2e zitrij
de bevestigingspunten aan in de
verankeringen op de vloer (zoals hierboven
afgebeeld).
124
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Plaatsen van het net
Maak aan de bovenzijde de sierkapjes los en
breng aan de onderzijde de bevestigingspunten
aan (zoals hiervoor reeds beschreven).
F Klap de stoelen en banken op de 2e en
3e zitrij (volgens uitvoering) neer (in de
tafelstand) of verwijder ze.
F Rol het bagagenet voor hoge belading uit.
F Bevestig de haken aan de bovenzijde
van het net in de daarvoor bestemde
bevestigingspunten in het dak (eerst de
ene en vervolgens de andere zijde).
F Laat de riemen maximaal ontspannen.
F Bevestig het net aan de onderste
bevestigingspunten aan beide zijden achter
de 1e zitrij of aan de sjorogen aan beide
zijden achter de 2e zitrij.
F Span het net met behulp van de riemen.
F Controleer of het net goed is bevestigd en
gespannen.
Gebruik hiervoor nooit de ISOFIX-bevestiging
die is bedoeld voor de bovenste riem van een
kinderzitje met Top Tether-bevestiging.
De zijruiten van de 2e zitrij (volgens uitvoering)
kunnen worden geopend.
Zijruiten 2e zitrij
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
kinderbeveiliging van de zijruiten
achter.
Tijdens het rijden moeten deze ruiten zijn
gesloten of in een van de standen zijn vastgezet.
F Knijp de twee knoppen in en schuif de ruit
open.
F
Breng aan beide zijden van de 2e zitrij de
bevestigingspunten aan in de verankeringen op de
vloer en draai deze een kwart omwenteling om ze te
vergrendelen (zoals hierboven afgebeeld).
Plaats ze zo dicht mogelijk bij het uiteinde van de rail.
Als uw auto is uitgerust met stoelen en banken
of individuele stoelen op rails:
Onderste bevestigingspunten
(achter de 2e zitrij)
F Gebruik de sjorogen.
125
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Temperatuur
Luchtopbrengstregeling
F Draai aan de knop om de
gewenste luchtopbrengst
te verkrijgen.
Wanneer de knop van de
luchtopbrengstregeling in de laagste stand
staat (uitschakeling van het systeem),
wordt het thermische comfort niet meer
geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog
wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.
Verwarming / ventilatie
F Draai de knop van "LO"
(koel) naar "HI" (warm)
om de temperatuur naar
behoefte in te stellen.
Luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
De luchtverdeling kan worden aangepast door
meerdere toetsen in te drukken.
Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
Door de toevoer van buitenlucht wordt
voorkomen dat de voorruit en de zijruiten
beslaan.
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen
dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan.
U kunt deze stand bovendien tijdelijk gebruiken om
sneller warme of koele lucht te verkrijgen.
F Druk op deze toets om deze
lucht in het interieur te laten
recirculeren. Het verklikkerlampje
gaat branden.
F Druk nogmaals op deze toets
om de toevoer van buitenlucht
weer in te schakelen. Het
verklikkerlampje gaat uit.
126
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
De airconditioning werkt alleen als de motor draait.
Handbediende airconditioning
Temperatuur
F Draai de knop van "LO"
(koel) naar "HI" (warm)
om de temperatuur naar
behoefte in te stellen.
Luchtopbrengst
F Draai de knop om de
gewenste luchtopbrengst
te verkrijgen.
Wanneer de knop van de
luchtopbrengstregeling in de minimumstand
staat (uitschakeling van het systeem), wordt
het thermische comfort niet meer geregeld.
Er blijft door de rijwind echter nog wel een
kleine luchtstroom gehandhaafd.
Luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden verdeeld door
meerdere toetsen in te drukken.
Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
Door de toevoer van buitenlucht wordt
voorkomen dat de voorruit en de zijruiten
beslaan.
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen
dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan.
U kunt deze stand bovendien tijdelijk
gebruiken om sneller warme of koele
lucht te verkrijgen.
F Druk op deze toets om deze lucht
in het interieur te laten recirculeren.
Het verklikkerlampje gaat branden.
F Druk nogmaals op deze toets
om de toevoer van buitenlucht
weer in te schakelen. Het
verklikkerlampje gaat uit.
127
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Airconditioning
Aan
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, bij draaiende motor en mits de
ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Om sneller koele lucht te verkrijgen
kunt u gedurende enige tijd de
recirculatiestand inschakelen.
Schakel daarna de toevoer van
buitenlucht weer in.
F Druk op deze toets. Het
verklikkerlampje gaat branden.
F Druk nogmaals op deze toets.
Het verklikkerlampje gaat uit.
Uit
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Als de airconditioning is uitgeschakeld,
kunnen onaangename verschijnselen
optreden (vocht, beslagen ruiten).
128
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Instelling op een waarde van ongeveer
21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst
kunt u een andere waarde instellen, die
gebruikelijk tussen 18 en 24 ligt.
Het is raadzaam het verschil tussen de
instellingen links en rechts niet meer dan
3 te laten bedragen.
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
Voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag
geluidsniveau.
Voor een aangenaam comfort en
een zo laag mogelijk geluidsniveau,
aangezien de aanjagersnelheid
beperkt wordt.
Voor een doeltreffende en
dynamische luchttoevoer.
F Druk herhaaldelijk op de
toets "AUTO".
Automatisch programma
"comfort"
Temperatuur
F Duw de impulstoets
omlaag om de waarde te
verlagen of omhoog om
de waarde te verhogen.
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
ventilatie geleidelijk op het optimale
niveau gebracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht
uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten
en de beenruimte van de passagiers
verdeeld.
Het geactiveerde programma wordt zoals
hieronder beschreven weergegeven op het display:
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies automatisch worden
geregeld.
Zodra u een instelling wijzigt, verdwijnt het
symbool "AUTO".
Handmatige stand
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op de temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit.
129
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Programma zicht
F Druk op de toets "zicht" om de
voorruit en zijruiten sneller te
ontwasemen of te ontdooien.
F Druk nogmaals op de toets
"zicht" om het programma uit te
schakelen.
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning, de luchtopbrengst, de
luchttoevoer en de luchtverdeling naar de
luchtroosters voor een optimale ontwaseming
van de voorruit en zijruiten.
Voor een maximale afkoeling of
opwarming van het interieur kan de
temperatuurregeling op een waarde lager
dan 14 of hoger dan 28 worden ingesteld.
F Duw de toets omlaag
tot "LO" wordt
weergegeven of
omhoog tot "HI" wordt
weergegeven.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor een optimale
temperatuur de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Functie "Mono"
Het comfortniveau aan passagierszijde kan
worden aangepast aan het comfortniveau aan
bestuurderszijde (monozone).
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als (een van) de passagier(s) de
temperatuurregeling aan passagierszijde
bedient.
Of
F Druk op de toets "AUTO"
om terug te keren naar het
automatische programma
"comfort".
F Druk op deze toets om de functie
in of uit te schakelen.
Het lampje van de toets brandt als de
functie is ingeschakeld.
130
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
F Druk op deze toets om de
luchtopbrengst te verhogen.
Luchtverdeling
F Druk deze toets herhaaldelijk in
om de luchtstroom te verdelen
naar hetzij:
- de voorruit, de zijruiten en de voeten van
de inzittenden,
- de voeten van de inzittenden,
- de middelste ventilatieroosters, de
zijventilatieroosters en de voeten van de
inzittenden,
- de voorruit, de zijruiten, de middelste
ventilatieroosters, de zijventilatieroosters
en de voeten van de inzittenden,
- de middelste ventilatieroosters en de
zijventilatieroosters,
- de voorruit en de zijruiten (ontwasemen of
ontdooien).
Luchtopbrengst
F Druk op deze toets om de
luchtopbrengst te verlagen.
Het symbool van de luchtopbrengst (propeller)
verschijnt. Het symbool wordt, afhankelijk van
de ingestelde waarde, geleidelijk voller of leger.
Airconditioning
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Aan
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, bij draaiende motor en mits de
ruiten zijn gesloten.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Om sneller koele lucht te verkrijgen
kunt u gedurende enige tijd de
recirculatiestand inschakelen.
Schakel daarna de toevoer van
buitenlucht weer in.
F Druk op deze toets. Het
verklikkerlampje gaat branden.
F Druk nogmaals op deze toets.
Het verklikkerlampje gaat uit.
Uit
Als de airconditioning is uitgeschakeld,
kunnen onaangename verschijnselen
optreden (vocht, beslagen ruiten).
131
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Uitschakelen van het systeem
F Druk op deze toets tot het
symbool van de propeller is
verdwenen.
Alle functies van de airconditioning worden dan
uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Een zwakke luchtstroom, veroorzaakt
door de rijwind, blijft echter voelbaar.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakeld systeem (kans op
beslagen ruiten en een verminderde
luchtkwaliteit).
Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
Door de toevoer van buitenlucht wordt
voorkomen dat de voorruit en de zijruiten
beslaan.
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen
dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan.
U kunt deze stand bovendien tijdelijk
gebruiken om sneller warme of koele
lucht te verkrijgen.
F Druk op deze toets om de lucht in
het interieur te laten recirculeren.
Het symbool wordt weergegeven.
F Druk nogmaals op deze toets om
de toevoer van buitenlucht weer
in te schakelen. Het symbool
wordt niet meer weergegeven.
F Druk op deze toets om het
systeem weer in te schakelen.
132
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten
Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten
staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Verwarming/ventilatie of
handbediende airconditioning
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt
dat zolang de voorruitontwaseming in werking
is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
F Zet de knoppen van de aanjagersnelheid, de
temperatuur en de luchtverdeling in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven stand.
Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de
luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer
en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
Het systeem keert terug naar dezelfde
instellingen als die van vóór het uitschakelen.
F Druk op deze toets om de
voorruit en de zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
F Druk nogmaals op deze toets of
op "AUTO" om deze functie uit
te schakelen.
F Inschakelen van de
airconditioning: druk op deze
toets, het lampje van de toets
gaat branden.
Verwarmde voorruit en
ruitensproeierkoppen
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
ruitenwissers en in het bijzonder de
voorruitverwarming en de verwarmde
ruitensproeierkoppen.
133
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Buitenspiegelverwarming
Aan
Uit
F Druk op deze toets om de
buitenspiegels te ontwasemen.
Het lampje van de toets gaat
branden.
De buitenspiegelverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.
De buitenspiegelverwarming werkt
uitsluitend bij draaiende motor.
Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit, omdat een
geringer stroomverbruik leidt tot een
verlaging van het brandstofverbruik.
F U kunt de buitenspiegelverwarming
ook eerder uitschakelen door
nogmaals op deze toets te drukken.
Het lampje van de toets gaat dan
uit.
134
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Achterruitverwarming
Aan
Uit
F Druk op deze toets om de
achterruit en de buitenspiegels
(afhankelijk van de uitvoering
van uw auto) te ontwasemen. Het
lampje van de toets gaat branden.
De achterruit- en buitenspiegelverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.
De achterruitverwarming werkt
uitsluitend bij draaiende motor.
Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit omdat een
geringer stroomverbruik leidt tot een
verlaging van het brandstofverbruik.
F U kunt de achterruit- en
buitenspiegelverwarming
ook eerder uitschakelen door
nogmaals op deze toets te
drukken. Het lampje van de toets
gaat dan uit.
135
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening achterin vrij blijven.
F Let erop dat de zonnesensor aan de bovenzijde van de voorruit niet wordt afgedekt.
Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning.
F Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
F Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F Laat om de perfecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem
regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.
F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat
de lucht in het interieur goed ververst
wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij
en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is
een normaal verschijnsel.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor.
Stop & Start-systeem
De verwarming en de airconditioning
werken uitsluitend bij draaiende motor.
Als u het thermische comfort in de auto
op het door u gewenste niveau wilt
houden, kunt u tijdelijk de functie Stop &
Start uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het Stop &
Start -systeem.
Ventilatieroosters
Beweeg de knop in de richting van
de buitenzijde van de auto om het
ventilatierooster te sluiten. Er kan enige
weerstand voelbaar zijn.
136
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Gewenste werking
Verwarming of handbediende airconditioning
Luchtverdeling Luchtopbrengst
Recirculatie interieurlucht /
Toevoer van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende
airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN
ONTDOOIEN
Geadviseerde instellingen
Airconditioning met gescheiden regeling: gebruik bij voorkeur de volledig automatische stand door op de toets "AUTO" te drukken.
137
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Verwarming - Airconditioning achter
Inschakelen/uitschakelen
F Druk op deze toets om de
bedieningsfuncties achterin in
te schakelen. Het lampje van de
toets gaat branden.
F Druk nogmaals op deze toets om
de bedieningsfuncties achterin
uit te schakelen. Het lampje van
de toets gaat uit.
Luchtopbrengst
Afhankelijk van de uitvoering kan uw auto
zijn voorzien van airconditioning achter met
een luchtverdelingskanaal en afzonderlijke
uitstroomopeningen in het dak voor een
optimale verdeling van koele of warme lucht
achter in de auto.
F Draai aan de knop om de
luchtopbrengst te vergroten of te
verkleinen.
Comforttemperatuur
- Draai de knop naar blauw
(koel) of rood (warm) om de
temperatuur naar wens in te
stellen.
Deze toets bevindt zich voorin op het
bedieningspaneel van de airconditioning.
Met deze knop wordt zowel de
temperatuur als de luchtverdeling
geregeld:
- blauw: de lucht stroomt
voornamelijk uit de
uitstroomopeningen in het dak,
- rood: de lucht stroomt voornamelijk
uit de uitstroomopeningen op de
3e zitrij en rechts in het interieur.
138
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Verwarming
Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem dat
het koelvloeistofcircuit van de motor opwarmt,
zodat het interieur voorverwarmd kan worden en
de ruiten sneller ontdooid kunnen worden.
Dit verklikkerlampje brandt
permanent als het systeem is
geprogrammeerd om te verwarmen.
Dit verklikkerlampje knippert
gedurende de werking van de
verwarming.
Programmeerbaar verwarmings-/ventilatiesysteem
Ventilatie
Dit systeem ventileert het interieur, zodat onder
zomerse omstandigheden bij het instappen
een aangenamere temperatuur in het interieur
heerst.
Programmeren
Autoradio
F Druk op de toets MENU om het
hoofdmenu weer te geven.
F Selecteer "Voorverw./Voorventil".
F Selecteer "Verwarm." om de motor en het
interieur te verwarmen of "Ventilatie" om
het interieur te ventileren.
F Selecteer:
- het 1e klokje om het gewenste
inschakeltijdstip te programmeren/op te
slaan,
- het 2e klokje om een tweede
inschakeltijdstip te programmeren/op te
slaan.
Met de twee klokjes kunt u, bijvoorbeeld
afhankelijk van het seizoen, een keuze
maken uit twee inschakeltijdstippen.
Via een melding op het scherm wordt
uw keuze bevestigd.
F Vink "Activering" aan en selecteer
voor het programmeren indien nodig
"Parameters",
139
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
F Houd deze toets ingedrukt om
de verwarming direct uit te
schakelen.
F Houd deze toets ingedrukt
om de verwarming direct in te
schakelen.
Het lampje van de afstandsbediening licht
gedurende ongeveer 2 seconden rood op om
te bevestigen dat het signaal door de auto is
ontvangen.
Het lampje van de afstandsbediening licht
gedurende ongeveer 2 seconden groen op om
te bevestigen dat het signaal door de auto is
ontvangen.
Uitschakelen
Inschakelen
Long Range-
afstandsbediening
Het bereik van de afstandsbediening is
ongeveer 1 km, in een onbeschutte omgeving.
Het lampje van de afstandsbediening
knippert gedurende ongeveer
2 seconden als de auto het signaal niet
heeft ontvangen.
Probeer het in dat geval vanaf een
andere plaats opnieuw.
Batterij vervangen
Als het lampje van de afstandsbediening oranje
gaat branden, is de batterij bijna leeg.
Als het lampje niet meer brandt, is de batterij
leeg.
F Draai de knop met een muntstuk los en
vervang de batterij.
Tijdens de verwarming
Dit lampje blijft knipperen zolang de
verwarming in werking is.
Het lampje gaat uit als de verwarmingscyclus
is beëindigd of als de verwarming met de
afstandsbediening wordt uitgeschakeld.
De maximale werkingsduur van
de verwarming bedraagt ongeveer
45 min, afhankelijk van de
weersomstandigheden.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het
milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
140
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Zorg ervoor dat de programmeerbare
verwarming altijd is uitgeschakeld
tijdens het bijvullen van brandstof,
om brand- en explosiegevaar te
voorkomen.
Gebruik om koolmonoxidevergiftiging
te voorkomen de programmeerbare
verwarming nooit, zelfs niet voor korte
tijd, in een afgesloten ruimte zoals
een garage of werkplaats zonder
afzuiginstallatie.
Parkeer om brandgevaar te voorkomen
de auto niet op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren,
papier...).
Glazen oppervlakken zoals de
achterruit en voorruit kunnen plaatselijk
zeer warm worden.
Plaats geen voorwerpen tegen deze
oppervlakken en raak ze niet aan.
De verwarming wordt geactiveerd als:
- de laadtoestand van de accu dat
toelaat,
- het brandstofniveau dat toelaat,
- de motor na het vorige gebruik van
de programmeerbare verwarming
een keer is gestart.
De programmeerbare verwarming werkt
op brandstof uit de brandstoftank van
de auto.
Verzeker u er vóór gebruik voor dat er
voldoende brandstof in de tank zit.
Als de brandstoftank bijna leeg is, is
het raadzaam om het systeem niet te
gebruiken.
De ventilatie wordt alleen geactiveerd als
de laadtoestand van de accu dat toelaat.
141
3
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Uit.
De plafonnier achter gaat branden
zodra een van de voorportieren of
schuifdeuren wordt geopend.
Blijft branden, bij aangezet contact.
Achter
Plafonnier(s)
ór
Zorg ervoor dat er niets tegen de
plafonnier aan stoot.
Automatisch inschakelen/
uitschakelen
De plafonnier vóór gaat automatisch branden
als de sleutel uit het contact wordt gehaald.
Bij het ontgrendelen van de auto, zodra een
portier wordt geopend of als de auto wordt
gelokaliseerd met de afstandsbediening, gaan
alle plafonniers branden.
De plafonniers gaan geleidelijk uit nadat
het contact is aangezet en nadat de auto is
vergrendeld.
142
Ergonomie en comfort
Expert_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Leeslampjes (volgens uitvoering)
Achter
Plafonniers
Automatisch inschakelen/
uitschakelen
De plafonnier vóór gaat automatisch branden als de
sleutel uit het contact wordt gehaald.
Bij het ontgrendelen van de auto, zodra een portier
wordt geopend of als de auto wordt gelokaliseerd
met de afstandsbediening, gaan alle plafonniers
branden.
De plafonniers gaan geleidelijk uit nadat het contact
is aangezet en nadat de auto is vergrendeld.
ór
Blijft uit.
2e en 3e zitrij: de plafonnier gaat
branden zodra een van de deuren
achter (schuifdeur en afhankelijk van
de uitvoering de linker achterdeur of
de achterklep) wordt geopend.
Voorstoelen: de plafonniers gaan
branden zodra een van de portieren of
deuren (schuifdeur en afhankelijk van
de uitvoering de linker achterdeur of de
achterklep) wordt geopend.
Blijft branden, bij aangezet contact.
Zorg ervoor dat er geen voorwerpen
tegen de plafonnier aan komen.
Deze kunnen worden in- en
uitgeschakeld met behulp van een
schakelaar.
Bedien bij aangezet contact de
desbetreffende schakelaar.
143
4
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
F Zet de knop A naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
F Duw de knop B in de 4 richtingen om de
spiegel af te stellen.
F Zet de knop A weer in het midden.
Elektrisch uitklappen
De spiegels worden weer elektrisch uitgeklapt
zodra de auto ontgrendeld wordt met de
afstandsbediening of de sleutel. Trek als de
spiegels zijn ingeklapt met behulp van de
schakelaar A nogmaals aan de schakelaar.
Spiegels
Elektrisch verstellen
Elektrisch inklappen (volgens uitvoering)
Bij stilstaande auto en aangezet contact
kunnen de buitenspiegels van binnenuit
elektrisch worden ingeklapt:
F Zet de knop A in de
middelste stand.
F Trek de knop A naar
achteren.
Vergrendel om de spiegels van buitenaf in
te klappen met de afstandsbediening of de
sleutel.
Het automatisch in- en uitklappen van
de buitenspiegels bij het vergrendelen/
ontgrendelen kan worden gedeactiveerd.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
Buitenspiegels
Stel de spiegel met behulp van de hendel in de
gewenste stand.
Tijdens het parkeren kunnen de buitenspiegels
handmatig ingeklapt worden.
Stel de spiegel na het uitklappen bij stilstaande
auto handmatig of elektrisch terug in de
gewenste stand.
De spiegel zal niet breken, ook niet bij vorst.
Handmatig verstellen
144
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Buitenspiegels met
verwarming
Of
Stel om veiligheidsredenen de spiegels zo af
dat de dode hoek zo klein mogelijk is.
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden gehouden om
de afstand ten opzichte van achteropkomend
verkeer goed in te schatten.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
Achterruitverwarming.
F Druk op de toets van de
achterruitverwarming.
F Druk op de toets van de
buitenspiegelverwarming.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:
145
4
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder
minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer.
Handmatige binnenspiegel
Verstellen
F Stel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
Dag-/nachtstand
F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F Duw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
146
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Uitvoering zonder automatische inschakeling
Uitvoering met automatische inschakeling
Ring voor de hoofdverlichting
Lichten uit (afgezet contact) /
dagrijverlichting vóór (draaiende motor).
Automatische verlichting.
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Overschakelen van dim-
naar grootlicht en terug
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Het branden van het desbetreffende
verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
Lichtschakelaar
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Draai aan de ring om het symbool van de gewenste
stand tegenover het merkteken te zetten.
147
4
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Ring voor de mistverlichting
Mistlampen vóór en
mistachterlicht
Alleen mistachterlicht
F Draai de ring naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met de stand
AUTO), blijven het mistachterlicht en het
dimlicht branden.
F Draai de ring naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen.
Verdraai de ring:
F één stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
F twee standen naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen,
F één stand naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen,
F twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische
verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt
uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de
parkeerlichten branden.
F Draai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen.
De parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
De mistlampen vóór werken als de dimlichten zijn
ingeschakeld (handmatig of in de stand AUTO).
Het mistachterlicht werkt als minimaal de parkeerlichten zijn ingeschakeld.
148
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Richtingaanwijzers
(knipperlichten)
F Links: beweeg de verlichtingsschakelaar
omlaag voorbij het zware punt.
F Rechts: beweeg de verlichtingsschakelaar
omhoog voorbij het zware punt.
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog
of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffende
richtingaanwijzers zullen drie keer
knipperen.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts,
zijn de mistlampen vóór en de
mistachterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan. Gebruik de mistlampen
vóór en de mistachterlichten uitsluitend
bij mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden
dient u de mistlampen en het dimlicht
handmatig in te schakelen, omdat
de lichtsensor voldoende licht kan
waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet, de verlichting
handmatig is ingeschakeld en een van
de voorportieren wordt geopend, klinkt
een geluidssignaal om aan te geven dat
de verlichting nog brandt.
Het geluidssignaal stopt zodra de
verlichting wordt uitgeschakeld.
Reizen naar het buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken
in een land waarin het verkeer aan
de andere kant van de weg rijdt,
moet de afstelling van de koplampen
worden gewijzigd om te voorkomen
dat tegemoetkomend verkeer wordt
verblind.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Als het contact wordt afgezet, wordt
de verlichting gedoofd, maar kunt u de
verlichting altijd weer inschakelen met
de lichtschakelaar.
149
4
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Verlichting overdag vóór
(LED-verlichting)
Bij het starten van de motor wordt deze
verlichting automatisch ingeschakeld als de
lichtschakelaar in de stand "0" of "AUTO" staat.
Automatische verlichting
Inschakelen
Met behulp van een lichtsensor worden de
kentekenplaatverlichting, het achterlicht en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting kan ook, in geval van neerslag,
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand.
Het uitschakelen van de functie wordt
bevestigd door een melding.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden, wordt
dit pictogram weergegeven op het
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
instrumentenpaneel in combinatie met een
geluidssignaal en/of een melding.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor
ten onrechte voldoende licht
waarnemen; de verlichting wordt dan
niet automatisch ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich
in aan de bovenzijde van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
De aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
F Draai de ring in de stand "AUTO". Het
activeren van de functie wordt bevestigd
door een melding.
150
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Handbediende follow me
home-verlichting
F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar.
F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting na
een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Automatische
follow me home-verlichting
Als de functie automatische verlichting
is geactiveerd, wordt onder donkere
omstandigheden het dimlicht automatisch
ingeschakeld bij het afzetten van het contact.
Instellen
Het in- of uitschakelen van de functie en de
tijdsduur van het branden van de follow me
home-verlichting kunnen worden ingesteld.
Met autoradio
Activeer of deactiveer in het menu
"Persoonlijke instelling - configuratie" de
functie "Follow-me-home verlichting".
Activeer of deactiveer in het configuratiemenu
van de auto de functie "Follow me home-
verlichting".
Met touchscreen
Inschakelen
151
4
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Instapverlichting
buitenzijde
De instapverlichting is bedoeld om op
donkere plaatsen het lokaliseren van de auto
en het instappen te vergemakkelijken. De
instapverlichting is actief als de lichtschakelaar
in de stand "AUTO" staat en de lichtsensor
weinig omgevingslicht detecteert.
Inschakelen
F Druk op het geopende hangslot
van de afstandsbediening of op
de portiergreep van een van de
voorportieren met het "Keyless
entry and start"-systeem.
Uitschakelen
De instapverlichting buitenzijde gaat na een
bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het
afzetten van het contact of het vergrendelen
van de auto.
Programmeren
Het in- en uitschakelen van de functie
instapverlichting en de duur van het branden van
de instapverlichting kunnen worden ingesteld.
Het dimlicht en het parkeerlicht gaan branden
en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
Activeer of deactiveer in het configuratiemenu
van de auto de functie "Instapverlichting".
Met touchscreen
Met autoradio
Activeer of deactiveer in het menu
"Persoonlijke instelling - configuratie" de
functie "Instapverlichting".
152
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Activeer of deactiveer in het configuratiemenu
de functie "Rijverlichting".
Met touchscreen
Met autoradio
Activeer of deactiveer in het menu
"Persoonlijke instelling - configuratie" de
functie "Rijverlichting".
U kunt de statische bochtverlichting desgewenst
uitschakelen via het configuratiemenu van de auto.
Standaard is de statische bochtverlichting ingeschakeld.
Programmeren
Statische bochtverlichting
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht
wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de
binnenkant van de bocht extra te verlichten bij
snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op
bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages
enz.).
Met statische bochtverlichting
Zonder statische bochtverlichting
Statische bochtverlichting ingeschakeld
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of
- als het stuurwiel ver genoeg wordt
verdraaid.
Statische bochtverlichting werkt
niet
De verlichting werkt in de volgende gevallen
niet:
- bij een geringe stuuruitslag,
- bij snelheden boven 40 km/h,
- als de achteruit is ingeschakeld.
153
4
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Grootlichtassistent
Dit systeem schakelt automatisch om
tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van
de lichtsterkte van de omgeving en de
aanwezigheid van overig verkeer op de weg die
worden geregistreerd door een camera aan de
bovenzijde van de voorruit.
Inschakelen/uitschakelen
F Zet de ring van de lichtschakelaar in de
stand "AUTO" of "dimlicht/grootlicht".
De grootlichtassistent is een
hulpsysteem bij het rijden.
Het blijft de verantwoordelijkheid van
de bestuurder om de verlichting van zijn
auto aan te passen aan de lichtsterkte
van de omgeving, het zicht en het
verkeer.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf
25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h
wordt, werkt de functie niet meer.
De bestuurder kan indien nodig op elk
moment zelf de verlichting omschakelen
door de lichtschakelaar naar zich toe te
trekken.
Bij het geven van een lichtsignaal wordt het
systeem niet uitgeschakeld.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf overschakelen op grootlicht of dimlicht.
F Geef een lichtsignaal
om de werking van de
functie te onderbreken,
waarna het systeem
overschakelt op de modus
"automatische verlichting".
154
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Activeer of deactiveer in het menu Rijden de
functie "Automatisch uitschakelen van het
grootlicht".
Met touchscreen
Met / zonder autoradio
Uitschakelen van het systeem:
Inschakelen van het systeem:
F
Druk op deze knop, het
verklikkerlampje ervan gaat branden;
het systeem is ingeschakeld.
F Druk op deze knop, het
verklikkerlampje ervan dooft; het
systeem is uitgeschakeld.
Er kunnen storingen in de werking van
het systeem optreden:
- als het zicht slecht is (bijvoorbeeld
bij sneeuwval, zware regenval of
dichte mist, ...),
- als het gedeelte van de voorruit
voor de camera vuil, beslagen of
bedekt is (bijvoorbeeld met een
sticker),
- als de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of
reflecterende panelen (bijvoorbeeld
verkeersborden).
Bij te dichte mist wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld.
Het systeem signaleert geen:
- weggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers,
- weggebruikers van wie de
verlichting wordt afgeschermd
(bijvoorbeeld door een vangrail op
de snelweg),
- weggebruikers die zich aan de top
of de voet van een steile helling,
in een bocht of op een zijweg
bevinden.
155
4
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Verstel de halogeenkoplampen
afhankelijk van de belading
van uw auto om verblinding
van medeweggebruikers te
voorkomen.
0 - 1 of 2 personen voorin.
1 - 5 personen.
2 - 6 - 9 personen.
3 - Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Stand "0": basisinstelling.Stand "0": basisinstelling.
Koplampen handmatig in hoogte verstellen
Verstel de koplampen met
halogeenlampen afhankelijk
van de belading van uw auto om
verblinding van medeweggebruikers
te voorkomen.
0 Onbeladen.
1 Lichte belading.
2 Middelzware belading.
3 Maximaal toegestane belading.
156
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Ruitenwisserschakelaar
Handmatige functies
De bestuurder schakelt de ruitenwissers
handmatig in.
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto zijn
verschillende instellingen mogelijk:
- automatische werking van de ruitenwissers
vóór,
- automatisch inschakelen van de
ruitenwisser achter bij het inschakelen van
de achteruitversnelling.
Ruitenwissers vóór
Selectiehendel wissnelheid: zet de hendel in de
gewenste stand.
Uitvoering met handbediende
ruitenwissers (interval)
Uitvoering met automatische ruitenwissers
Hoge snelheid (hevige neerslag).
Normale snelheid (matige regenval).
Interval (wissnelheid aangepast aan
de wagensnelheid).
Uit.
Eén keer wissen (de hendel omlaag
duwen of kort naar u toe trekken en
vervolgens loslaten).
Of
Automatisch wissen (omlaag
duwen en vervolgens loslaten).
Eén keer wissen (de hendel even
naar u toe trekken).
Schakel de ruitenwissers niet in
als de voorruit droog is. Controleer
voordat u bij extreem koud of warm
weer de ruitenwissers inschakelt of de
ruitenwisserbladen niet vastzitten aan
de voorruit.
Verwijder onder winterse omstandigheden
sneeuw, ijs of rijp van de voorruit, van het
gebied rondom de ruitenwisserarmen
en de ruitenwisserbladen en van het
voorruitrubber alvorens de ruitenwissers in
te schakelen.
157
4
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Automatische ruitenwissers vóór
Inschakelen
Duw de hendel één keer omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om
het inschakelen te bevestigen.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en
er verschijnt een melding.
Duw de hendel nog een keer omlaag
of zet de hendel in een andere stand
(Int., 1 of 2).
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en er
verschijnt een melding.
Uitschakelen
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren door
de hendel één keer omlaag te duwen.
De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen
detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor aan
de bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in de
intervalstand.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Uit.
Interval.
Wissen en sproeien (gedurende
enige tijd).
Ruitenwisser achter
158
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Deactiveer de automatische werking van
de ruitenwisser achter bij sneeuwval of
strenge vorst en bij montage van een
fietsendrager op de achterklep.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt
automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld.
Activeer of deactiveer in het configuratiemenu
van de auto de functie "Ruitenwisser achter
bij inschakelen achteruit".
Met autoradio
Activeer of deactiveer in het menu
"Persoonlijke instelling - configuratie" de
functie "Ruitenw. aan bij achteruit".
Met touchscreen
Activeren/Deactiveren
Deze functie kan worden geactiveerd of
gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto.
F Trek de ruitenwisserschakelaar naar u
toe. De ruitensproeiers treden in werking,
waarna enige tijd de ruitenwissers worden
ingeschakeld om de ruit schoon te wissen.
De koplamsproeiers worden alleen geactiveerd
als de dimlichten branden en de auto rijdt.
Bij auto's met dagrijverlichting moet de
lichtschakelaar in de stand dimlichten worden
gezet om de koplampsproeiers te activeren.
Ruitensproeiers vóór en
koplampsproeiers
Bij auto's met automatische
airconditioning wordt tijdens het
bedienen van de ruitensproeiers vóór
automatisch de luchttoevoer afgesloten
om stank in het interieur te voorkomen.
Te laag niveau ruiten-/
koplampsproeiervloeistof
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers en het niveau van het
reservoir te laag is, verschijnt dit pictogram
op het instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en een melding.
Het pictogram verschijnt als het contact wordt
aangezet of als de schakelaar wordt bediend,
zolang het reservoir niet gevuld is.
Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of
laat het bijvullen.
159
4
Verlichting en zicht
Expert_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
* Volgens land van bestemming.
Voorruit- en
ruitensproeierverwarming*
Bij koud weer verwarmt deze functie de voorruit
en de ruitensproeiers.
In zone 1 ontdooit de verwarming het gedeelte
bij de ruitenwisserbladen als deze bij vorst of
sneeuw zijn vastgevroren.
In zone 2 verbetert de verwarming het zicht
door ophoping van sneeuw te voorkomen als
de ruitenwissers in werking zijn.
Inschakelen
F Druk bij draaiende motor op deze
toets; het lampje van de toets
gaat branden.
De werkingsduur is afhankelijk van de
buitentemperatuur.
Druk nogmaals op deze toets om de functie
weer uit te schakelen; het lampje van de toets
gaat uit.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
Deze stand maakt het mogelijk de
ruitenwissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of de ruitenwissers worden
vervangen. In de winter kan deze stand tevens
worden gebruikt om de ruitenwissers los te
zetten van de voorruit.
Om een goede werking van de
ruitenwissers te behouden adviseren
wij u:
- voorzichtig met de ruitenwissers om
te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebruiken
om een stuk karton tegen de
voorruit te houden,
- de ruitenwissers te vervangen zodra
ze tekenen van slijtage vertonen.
F Als de ruitenwisserschakelaar binnen een
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, worden de ruitenwissers in de
verticale stand gezet.
F Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers na de werkzaamheden weer
in de ruststand te zetten.
160
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Alarmknipperlichten
Bij een noodstop - afhankelijk van de mate
van remvertraging, als het ABS ingrijpt, maar
ook als er een aanrijding wordt gesignaleerd,
worden de alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F U kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Lichtsignaal van de richtingaanwijzers om het
overige verkeer te waarschuwen in het geval
van file, pech, slepen of een ongeval.
Urgence-oproep of
Assistance-oproep
Hiermee kunt u een noodoproep of
hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende PEUGEOT-helpdesk.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de Audio en
telematica en in het bijzonder over het
gebruik van deze voorziening.
F Druk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
161
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP:
Electronic Stability Program) dat de volgende
systemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (REF),
- de noodremassistentie (NRA),
- de antispinregeling (ASR),
- de dynamische stabiliteitscontrole.
Elektronische stabiliteitscontrole (ESP)
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en dragen bij tot een betere
controle in bochten, vooral op een slecht of
glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar verdeelt de
remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (NRA)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te beperken via
de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
De dynamische stabiliteitscontrole houdt de
vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers
van de auto afwijkt van de door de bestuurder
gewenste richting, automatisch in via de
remmen van een of meerdere wielen en het
motorkoppel om de auto voor zover mogelijk
weer in de juiste koers te brengen.
Claxon
F Druk op het middelste gedeelte van het
stuurwiel.
162
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS-systeem.
De normale remwerking van uw auto
blijft behouden. Rijd wel voorzichtig
en matig uw snelheid.
Als dit lampje gaat branden
in combinatie met de
verklikkerlampjes STOP en
ABS, een geluidssignaal en een
melding op het display, duidt dit
op een storing in de elektronische
remdrukregelaar.
Zet de auto zo snel mogelijk op
een veilige plaats stil.
Laat in beide gevallen zo snel
mogelijk uw auto controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Intelligente tractiecontrole
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto
uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra
tractie op besneeuwde wegen: intelligente
tractiecontrole.
Deze functie signaleert situaties met weinig
grip, zoals wegrijden en voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over
platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de
intelligente tractiecontrole het doorslippen
van de voorwielen om voor een optimale
grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de
bestuurbaarheid verbeterd.
Onder gladde omstandigheden is het
raadzaam te rijden op winterbanden.
163
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Dynamische stabiliteitscontrole
(ESP) en antispinregeling (ASR)
Inschakelen
Deze systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor
wordt gestart.
Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te weinig grip hebben
of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting, grijpen ze in op de werking van de motor en het remsysteem.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond, ...) kan het nuttig zijn het CDS-systeem
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen
spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel
mogelijk weer in te schakelen.
Storing
Opnieuw inschakelen
F Druk op deze knop.
F Zet de draaiknop in deze stand.
Of
Als het lampje op de (draai)knop gaat branden,
grijpt het CDS-systeem niet meer in op de
werking van de motor.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.
Maar bij snelheden tot 50 km/h kunt u het
systeem handmatig opnieuw inschakelen.
F Druk op deze knop.
Of
F Zet de draaiknop in deze stand.
Het lampje op de (draai)knop gaat uit.
Het CDS-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer risico's
of te hard rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem, elektronische onderdelen
alsmede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt
dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
164
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Grip control
Specifieke en gepatenteerde antispinregeling
waarmee de aandrijving wordt verbeterd op
ondergronden met sneeuw, modder en zand.
Dit systeem werkt in elke situatie op optimale
wijze en zorgt ervoor dat u ook onder
omstandigheden met weinig grip, die u tijdens
toeristisch gebruik kunt tegenkomen, uw weg
kunt vervolgen.
Dit is de stand voor situaties waarin weinig
wielslip optreedt, gebaseerd op de meest
voorkomende omstandigheden tijdens het
rijden op autowegen en snelwegen.
F Zet de draaiknop in deze stand.
In deze stand past het systeem bij het
wegrijden de regeling aan op de hoeveelheid
grip die elk voorwiel op dat moment heeft.
(regeling actief tot 50 km/h)
F Zet de draaiknop in deze stand.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de
stand selecteren die het meest geschikt is voor
de rijomstandigheden die u tegenkomt.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat een
lampje branden om uw keuze te bevestigen.
Het gaspedaal dient voldoende te worden ingetrapt om
het systeem optimaal gebruik te laten maken van het
motorvermogen. De elektronica zorgt zelf voor de juiste
instellingen. Tijdens de werking van het systeem draait de
motor soms met hoge toerentallen, dit is normaal.
U kunt uit verschillende standen kiezen:
SneeuwNormaal (ESP)
Als u het contact opnieuw aanzet,
neemt het systeem automatisch deze
stand weer aan.
In combinatie met de Peak Mountain
Snow Flake vierseizoenenbanden biedt
dit systeem een optimaal compromis
tussen veiligheid, grip en tractie. Deze
banden leveren zowel 's zomers als 's
winters uitstekende prestaties.
165
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
In deze stand wordt bij het wegrijden veel
wielslip toegestaan bij het wiel met de minste
grip, zodat de modder van de band wordt
verwijderd en het wiel vervolgens weer grip
krijgt. Er wordt zo veel mogelijk koppel naat het
wiel met de meeste grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de
wielslip zodanig dat de handelingen van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
(regeling actief tot 80 km/h)
F Zet de draaiknop in deze stand.
In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen
van de aangedreven wielen toegestaan, zodat
de auto vooruit komt en het risico van ingraven
wordt beperkt.
(regeling actief tot 120 km/h)
F Zet de draaiknop in deze stand.
Activeer op zand geen andere standen,
hierdoor bestaat de kans dat de auto vast komt
te zitten in het terrein.
U kunt een aantal functies van het
ESP (antispinregeling en dynamische
stabiliteitscontrole) uitschakelen door de
draaiknop in de stand "OFF" te draaien.
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld vanaf 50 km/h of als het contact
opnieuw wordt aangezet.
Off road (modder, nat gras enz.) Zand
Tips voor het rijden
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen
voor het gebruik op verharde wegen,
maar u kunt er ook mee uit de voeten
op minder goed begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgende
omstandigheden:
- het rijden in terreinen die de
onderzijde van de auto zouden
kunnen beschadigen of waarin
onderdelen (brandstofleiding,
brandstofkoeler, ...) geraakt zouden
kunnen worden door stenen of
andere objecten,
- het rijden in terrein met steile
hellingen en weinig grip,
- het doorwaden van beekjes en
stroompjes, enz.
166
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
Omdoen
Losmaken
F Druk op de rode knop van de
gordelsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze zich
oprolt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming van
de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse
aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen
de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee
de gordel tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
Hoogteverstelling
Het schoudergedeelte van de gordel
moet in het holle gedeelte van de
schouder vallen.
F Beweeg de knop A omlaag en schuif het
bevestigingspunt omlaag om het lager te
plaatsen.
F Schuif het bevestigingspunt omhoog om
het hoger te plaatsen.
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
167
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Tweezitsbank vóór
Bij auto's met een driezitsbank (eendelig of
bestaande uit een stoel en een tweezitsbank)
zijn de buitenste zitplaatsen voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
De oprolautomaten van de buitenste
zitplaatsen van de 2e zitrij zijn voorzien van
een spankrachtbegrenzer.
De zitplaatsen van de 3e zitrij zijn voorzien
van een driepuntsveiligheidsgordel met
oprolautomaat.
Zorg er bij auto's met een voorbank voor
dat de juiste veiligheidsgordel in de juiste
gordelsluiting wordt gestoken.
Steek de veiligheidsgordel van de bestuurder
niet in de gordelsluiting van de middelste
veiligheidsgordel en andersom, en gebruik
de gordel van de bestuurder niet voor de
middelste zitplaats.
Zorg ervoor dat de gordels op de 2
e
en
3
e
zitrij in de juiste gordelsluiting worden
vastgemaakt.
Bevestig de gordels van de buitenste
zitplaatsen niet in de gordelsluiting van de
middelste zitplaats en gebruik de gordels van
de buitenste zitplaatsen niet op de middelste
zitplaats.
Zorg er bij het neerklappen van de buitenste
zitplaatsen of het in tafelstand zetten van de
rugleuningen voor dat de veiligheidsgordel
van de middelste zitplaats niet klem komt te
zitten.
Controleer na het neerklappen of verplaatsen
van een stoel of achterbank of de gordel
correct is opgerold en de gordelsluiting
gebruikt kan worden.
Let er bij het verplaatsen van de buitenste
stoelen (verwijderen/terugplaatsen) of bij het
instappen naar de derde zitrij op dat er niets
blijft haken aan de middelste veiligheidsgordel.
Veiligheidsgordels
achter
168
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s)
Als uw auto is uitgerust met individuele
voorstoelen:
1. Pictogram veiligheidsgordel bestuurder
losgemaakt/niet vastgemaakt.
2. Pictogram veiligheidsgordel voorpassagier
losgemaakt/niet vastgemaakt.
Vanaf ongeveer 20 km/h en
gedurende 2 minuten knippert het
pictogram van de desbetreffende
veiligheidsgordel(s) in combinatie
met een geluidssignaal. Na deze
2 minuten blijft het pictogram van de
desbetreffende veiligheidsgordel(s)
branden zolang de bestuurder en/of
de passagier zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt.
Als bij het aanzetten van het contact één of meer
veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt of weer zijn
losgemaakt, gaat op het instrumentenpaneel het pictogram
van de desbetreffende veiligheidsgordel(s) branden.
Als uw auto is uitgerust met een tweezitsbank
vóór:
A. Pictogram veiligheidsgordel linker zitplaats
(bestuurder) losgemaakt/niet vastgemaakt.
B. Pictogram veiligheidsgordel middelste
en/of buitenste zitplaats losgemaakt.
Als het contact aan staat, gaat het
pictogram A branden als de bestuurder zijn
veiligheidsgordel heeft losgemaakt of niet heeft
vastgemaakt.
Het pictogram B gaat branden als (een van)
de desbetreffende veiligheidsgordels is/zijn
losgemaakt.
169
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Adviezen
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de
werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels
beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een
reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op de
juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes.
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
170
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de passagiers op de middelste zitplaats
van zitrij 2 en, volgens uitvoering, zitrij 3) bij
ernstige aanrijdingen te verbeteren. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met spanbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de
auto (uitgezonderd de passagiers op de
middelste zitplaats van zitrij 2 en, volgens
uitvoering, zitrij 3) te helpen beschermen.
Direct na de aanrijding ontsnapt het gas
snel uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), worden de airbags niet meer
opgeblazen.
Het activeren van (een van) de airbags
gaat gepaard met wat rook en een
knal, als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
171
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Frontairbags
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A), waarbij de krachten in de
horizontale lengterichting van de auto en vanaf
de voorzijde richting de achterzijde op de auto
inwerken.
De frontairbag wordt opgeblazen tussen
de bestuurder en het stuur of tussen de
passagier(s) voorin en het dashboard om
te verhinderen dat deze naar voren wordt
geslingerd.
De frontairbags beschermen de bestuurder
en voorpassagier(s) bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Houd tijdens het rijden het opbergvak
gesloten om verwondingen bij
een aanrijding of een noodstop te
voorkomen.
172
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld.
Bij het aanzetten van het contact
brandt dit waarschuwingslampje
in het display met de
waarschuwingslampjes voor de
veiligheidsgordels. Het blijft branden
zolang de airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd uit
als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Opnieuw inschakelen airbag aan
passagierszijde
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan
met afgezet contact de schakelaar weer op
"ON" om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw voorpassagier(s) te
garanderen.
Bij het aanzetten van het contact gaat
dit waarschuwingslampje in het display
met de waarschuwingslampjes voor de
veiligheidsgordels gedurende ongeveer één
minuut branden om aan te geven dat de airbag
aan passagierszijde weer is ingeschakeld.
Storing
Als dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden,
laat het systeem dan altijd controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij, loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen het
bovenlichaam van de inzittende voorin en het
desbetreffende portierpaneel.
Indien uw auto is uitgerust met zijairbags,
beschermen deze de bestuurder en de
voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding
om de kans op letsel aan het bovenlichaam, tussen
de buik en het hoofd, te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de
rugleuning, aan de portierzijde.
F Zet het contact af en steek de sleutel in
de schakelaar voor het uitschakelen van de
airbag aan passagierszijde.
F Draai deze in de stand "OFF".
F Verwijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
173
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...) en bevestig niets in
de buurt van de airbags of in het gebied waar
de airbags afgaan. Dit kan de inzittende bij
het afgaan van de airbag verwonden.
Verander niets aan de oorspronkelijke
uitvoering van uw auto, voer met name geen
wijzigingen door aan de onderdelen in de
directe nabijheid van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan op
letsel of lichte brandwonden aan het hoofd,
de borst of de armen als de airbag wordt
geactiveerd.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in
combinatie met actieve zijairbags gebruikt
kunnen worden. Voor informatie over de
stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto
kunt u zich wenden tot het PEUGEOT-
netwerk.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de accessoires.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
De airbag wordt namelijk zeer snel
opgeblazen (binnen enkele milliseconden)
en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij
de warme gassen via de daarvoor bestemde
openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten
in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Adviezen
Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
De portierpanelen van de voorportieren
bevatten de zijdelingse schoksensoren van de
auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties)
die niet aan de voorschriften voldoen, kan
ertoe leiden dat deze sensoren niet meer goed
werken - In dat geval werken de zij-airbags
mogelijk niet!
Laat werkzaamheden aan de voorportieren
uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
174
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
- conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd*,
- de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor-
als achterin met de rug in de rijrichting
worden vervoerd.
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op de
achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren:
-
met de rug in de rijrichting tot 3 jaar,
-
met het gezicht in de rijrichting vanaf
3 jaar.
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
* De regelgeving met betrekking tot het vervoer
van kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
175
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Kinderzitje achterin
"Rug in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar
voren en zet de rugleuning van de voorstoel
rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet
raakt.
Zet de zitplaats waarop u het kinderzitje plaatst
in de achterste stand, met de rugleuning
rechtop.
"Gezicht in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht
in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel
naar voren en zet de rugleuning van de
voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind
de voorstoel niet raken.
Zet de zitplaats waarop u het kinderzitje plaatst
in de achterste stand, met de rugleuning
rechtop.
Controleer of de veiligheidsgordel goed
is aangetrokken.
Controleer bij kinderzitjes met een
steun of deze steun stabiel op de vloer
staat. Verzet indien nodig de voorstoel
van de auto.
3e zitrij (volgens uitvoering)
Schuif als een kinderzitje op de 3e zitrij is
geplaatst de zitplaats op de 2e zitrij naar
voren en zet de rugleuning rechtop zodat
het kinderzitje en de benen van het kind de
zitplaats op de 2e zitrij niet raken.
176
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Passagiersstoel in de hoogste stand en zo
ver mogelijk naar achteren.
"Met de rug in de rijrichting"
Kinderzitje op de passagiersstoel voor*
"Met het gezicht in de rijrichting"
Let erop dat de veiligheidsgordel goed
aansgespannen is.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun
voor dat de steun goed contact maakt
met de vloer. Verstel de passagiersstoel
als dit niet het geval is.
Wanneer een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de passagiersstoel voor wordt
geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar
achteren worden geschoven, en in de hoogste
stand en met de rugleuning rechtop worden
gezet.
De frontairbag aan passagierszijde moet
zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan
kan het kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in
de rijrichting op de passagiersstoel voor
wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk
naar achteren worden geschoven, en in de
hoogste stand en met de rugleuning rechtop
worden gezet en mag de frontairbag aan
passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
* Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens
u een kinderzitje op deze zitplaats bevestigt.
177
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de airbags.
Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde
Plaats nooit een kind in een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel als de airbag vóór
aan passagierszijde is ingeschakeld.
Het kind kan in dat geval bij een
aanrijding levensgevaarlijk gewond raken.
Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de
waarschuwingssticker aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde.
Conform de wettelijke voorschriften vindt u op
de volgende tabellen deze waarschuwing in
alle benodigde talen.
178
AR
BG
НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини
СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.
CS
NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí
nebezpí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANÍ.
DA
Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT
KVÆSTET eller DRÆBT.
DE
Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der
Fahrtrichtung, das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.
EL
Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από
ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ
EN
NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the
CHILD can occur
ES
NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un
AIRBAG frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño.
ET
Ärge MITTE KUNAGI paigaldage “seljaga sõidusuunas“ lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD.
Turvapadja avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.
FI
ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käytön aktivoitu TURVATYYNY. Sen
laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.
FR
NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers larrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE
frontal ACTIVÉ.
Cela peut provoquer la MORT de l’ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT
HR
NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo ztićeno UKLJENIM prednjim ZRNIM JASTUKOM. To bi
moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU
SOHA ne használjon menetinynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZKKAL védett üsen. Ez a
gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja.
IT
NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale
ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.
LT
NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemos su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekis ORO
PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
179
5
LV
NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA
SPILVENS.
Tas var izrait BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.
MT
Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla
NL
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de
airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN
NO
Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE,
BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.
PL
NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ
POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA
CIAŁA.
PT
NUNCA instale um sistema de reteão para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.
Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.
RO
Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG
frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.
RU
ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье,
защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем.
Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ
SK
NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM.
Mohlo by dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤAŤA.
SL
NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem
AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE PKODBE.
SR
NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu ztićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer
mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.
SV
Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att
DAS eller SKADAS ALLVARLIGT.
TR
KESİNLKLE HAVA YASTI AKTİF olan ön kolta yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya
ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir.
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
180
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Door PEUGEOT aanbevolen kinderzitjes
PEUGEOT levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt.
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
181
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Groep 2 en 3: 15 - 36 kg
L5
"RÖMER KIDFIX XP"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen
van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
L6
"BOOSTER GRACO"
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
182
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel,
van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a), gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Zitplaatsen
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
Minder dan 13 kg
(Groep 0 (b)
en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Groep 1)
Van 1 tot
ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Groep 2)
Van 3 tot
ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Groep 3)
Van 6 tot
ongeveer 10 jaar
Cabine / 1e zitrij (c) (d)
Individuele
voorpassagiersstoel
U U U U
Tweezitsbank,
buitenste zitplaats
U U U U
Tweezitsbank,
middelste
zitplaats
X X X X
2e zitrij (e)
Buitenste zitplaats
links
-*
Middelste
zitplaats
-*
Buitenste zitplaats
rechts
-*
Bevestiging kinderzitjes met de veiligheidsgordel
* In afwachting van homologatie.
183
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle
auto's kan worden bevestigd met behulp
van de veiligheidsgordel.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg.
Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op
de passagiersstoel vóór worden bevestigd
(c) Raadpleeg de huidige wetgeving in uw land
alvorens een kinderzitje op deze plaats te
bevestigen.
(d) Als een kinderzitje met de "rug in de
rijrichting" op de voorstoel is bevestigd,
moet de airbag vóór aan passagierszijde
worden uitgeschakeld. Het kind kan
anders bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
(e) Als u een kinderzitje achterin bevestigt,
schuif dan de stoel ervoor naar voren en
zet de rugleuning ervan rechtop zodat er
voldoende ruimte is voor het kinderzitje en
de benen van het kind.
Verwijder de hoofdsteun en berg
deze op alvorens een kinderzitje met
rugleuning op een passagierszitplaats
te bevestigen.
Vergeet niet de hoofdsteun weer te
bevestigen nadat het kinderzitje weer is
verwijderd.
U: Zitplaats geschikt voor de bevestiging van
een universeel gehomologeerd kinderzitje
met een veiligheidsgordel, zowel met de
"rug in de rijrichting" als met het "gezicht in
de rijrichting".
X: Zitplaats die niet geschikt is voor het
plaatsen van een kinderzitje uit de
aangegeven gewichtscategorie.
184
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel,
van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a), gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Zitplaatsen
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
Minder dan 13 kg
(Groep 0 (b) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Groep 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Groep 2)
Van 3 tot ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Groep 3)
Van 6 tot ongeveer 10 jaar
1e zitrij (c)
Individuele
voorpassagiersstoel
met passagiersairbag
uitgeschakeld "OFF"
U U U U
met passagiersairbag
ingeschakeld "ON"
X UF UF UF
Tweezitsbank,
middelste
zitplaats
met passagiersairbag
uitgeschakeld "OFF"
X X X X
met passagiersairbag
ingeschakeld "ON"
X X X X
Tweezitsbank,
buitenste
zitplaats
met passagiersairbag
uitgeschakeld "OFF"
U U U U
met passagiersairbag
ingeschakeld "ON"
X UF UF UF
2e zitrij
Buitenste zitplaats links U U U U
Middelste zitplaats U U U U
Buitenste zitplaats rechts U U U U
3e zitrij
Buitenste zitplaats links U U U U
Middelste zitplaats U U U U
Buitenste zitplaats rechts U U U U
185
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle
auto's kan worden bevestigd met behulp
van de veiligheidsgordel.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg.
Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet
op de passagierszitplaats(en) vóór of op
de zitplaatsen van de 3e zitrij worden
bevestigd.
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land
alvorens een kinderzitje op deze plaats te
bevestigen.
U: Zitplaats geschikt voor de bevestiging van
een universeel gehomologeerd kinderzitje
met een veiligheidsgordel, zowel met de
"rug in de rijrichting" als met het "gezicht in
de rijrichting".
UF Zitplaats geschikt voor de bevestiging van
een universeel gehomologeerd kinderzitje
met een veiligheidsgordel, met het "gezicht
in de rijrichting".
X: Zitplaats die niet geschikt is voor het
plaatsen van een kinderzitje uit de
aangegeven gewichtscategorie.
Vergeet niet de hoofdsteun weer te
bevestigen nadat het kinderzitje weer is
verwijderd.
186
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
ISOFIX-bevestigingen
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan
het kind bij een ongeval ernstig letsel
oplopen.
Raadpleeg het schema voor meer
informatie over de mogelijkheden van
het plaatsen van ISOFIX-kinderzitjes in
uw auto.
Volg nauwkeurig de
montagevoorschriften in de handleiding
die bij het kinderzitje is geleverd.
Uw auto voldoet aan de laatste ISOFIX-normen.
De plaats van de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen
(volgens uitvoering) wordt aangegeven met labels.
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
-
Twee bevestigingsringen A vóór, die zich tussen de
rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden
en zijn voorzien van de aanduiding "ISOFIX",
-
Afhankelijk van de uitrusting van uw auto één
bevestigingsring B achter, die zich achter de
zitplaats van de auto bevindt en de Top Tether
wordt genoemd, voor de bevestiging van de
bovenste riem. Deze ring is voorzien van de
aanduiding "Top Tether".
Aan de Top Tether kan de bovenste riem van een
kinderzitje (indien aanwezig) worden vastgemaakt.
Dit systeem beperkt het naar voren kantelen van het
kinderzitje bij een frontale aanrijding.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een
veilige, degelijke en snelle montage van het
kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee
sloten die aan de twee bevestigingsringen A
vóór kunnen worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van
een bovenste bevestigingsriem die kan worden
vastgemaakt aan de bevestigingsring B achter.
Kinderzitje vastmaken aan de Top Tether:
- verwijder de hoofdsteun en berg deze op
alvorens het kinderzitje op deze plaats te
bevestigen (vergeet niet de hoofdsteun
weer aan te brengen nadat u het kinderzitje
weer hebt verwijderd),
- haal de riem van het kinderzitje naar de
achterzijde van de rugleuning van de stoel
en zorg dat deze precies tussen de gaten
voor de hoofdsteunpennen ligt,
- maak de haak van de bovenste riem vast
aan de ring B achter,
- trek de bovenste riem strak.
187
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Door PEUGEOT aanbevolen ISOFIX-kinderzitjes
Het PEUGEOT-netwerk levert een gamma ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes, die zijn voorzien van een onderdeelnummer, zijn goedgekeurd voor gebruik in uw auto.
Raadpleeg ook de montagehandleiding van de fabrikant van het kinderzitje voor meer informatie over het plaatsen en verwijderen van het zitje.
"RÖMER Baby-Safe Plus" met ISOFIX-basis
(lengtecategorie: E)
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug
in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-
basis, die wordt bevestigd aan de ringen A.
De basis is voorzien van een in hoogte
verstelbare steun die op de vloer van de auto
rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met
een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het
zitje zonder basis met de driepuntsgordel op
de zitplaats van de auto bevestigd.
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in
de rijrichting geplaatst.
Het wordt verankerd aan de ringen A en, met
de bovenste riem, aan de ring B, de TOP
TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op
zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-
bevestigingspunten. In dat geval moet het
zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de
stoel van de auto worden bevestigd. Stel de
voorstoel zo af dat de voeten van het kind de
rugleuning niet kunnen raken.
188
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een
plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een
letter (A t/m G).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg "rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting"
"gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
1e zitrij
Tweezitsbank Geen ISOFIX
Individuele stoel Geen ISOFIX
2e zitrij
met
tweezitsbank
op 1e zitrij
Buitenste zitplaats
links
-*
Middelste zitplaats Geen ISOFIX
Buitenste zitplaats
rechts
-*
Zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes
189
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Gewicht van het kind / leeftijds indicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot13 kg
(groepe 0+)
Tot ca. 1 jaar
9 - 18 kg (groep 1)
Van 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg "rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting"
"gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
2e zitrij
met
tweezitsbank
op 1e zitrij
Buitenste zitplaats
links
-*
Middelste zitplaats Geen ISOFIX
Buitenste zitplaats
rechts
-*
IUF Zitplaats geschikt voor de bevestiging van
een universeel gehomologeerd ISOFIX-
kinderzitje met het gezicht in de rijrichting
en een bovenste riem.
IL Zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een semi-universeel gehomologeerd
ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een
bovenste riem of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een
steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem
of een steun.
* In afwachting van homologatie.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de ISOFIX-
bevestigingen en de bovenste riem.
Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.
X Zitplaats die niet geschikt is voor een
kinderzitje of ISOFIX-reiswieg voor de
aangegeven gewichtscategorie.
190
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een
plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een
letter (A t/m G).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg (1) "rug in de rijrichting"
"rug in de
rijrichting"
"gezicht in de
rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
1e zitrij (a)
Individuele
passagiersstoel
of tweezitsbank
met passagiersairbag
uitgeschakeld "OFF"
Geen ISOFIX
met passagiersairbag
ingeschakeld "ON"
Geen ISOFIX
2e zitrij
Buitenste zitplaats links X IL (3) IL (2) IL IL (2) IUF, IL
Middelste zitplaats (b) X IL (3) IL (2) IL IL (2) IUF, IL
Buitenste zitplaats rechts X IL (3) IL (2) IL IL (2) IUF, IL
191
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Gewicht van het kind / leeftijds indicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot13 kg
(groepe 0+)
Tot ca. 1 jaar
9 - 18 kg (groep 1)
Van 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg (1) "rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting"
"gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
3e zitrij
Buitenste zitplaats
links
X X X IUF, IL
Middelste zitplaats
(b)
X X X IUF, IL
Buitenste zitplaats
rechts
X X X IUF, IL
(a) Raadpleeg de wetgeving in uw land
alvorens een kinderzitje op deze zitplaats
te bevestigen.
(b) Als een kinderzitje op de middelste
zitplaats is bevestigd, kunnen de buitenste
zitplaatsen niet worden gebruikt.
(1) Als een reiswieg op deze zitplaats is
bevestigd, kunnen één of beide andere
zitplaatsen van dezelfde zitrij mogelijk niet
meer worden gebruikt.
(2) Uitsluitend geschikt voor bevestiging
achter de bestuurdersstoel.
(3) Uitsluitend geschikt voor bevestiging
achter de bestuurdersstoel bij uitvoeringen
met individuele passagiersstoel.
192
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
IUF Zitplaats geschikt voor de bevestiging van
een universeel gehomologeerd ISOFIX-
kinderzitje met het gezicht in de rijrichting
en een bovenste riem.
IL Zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een semi-universeel gehomologeerd
ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een
bovenste riem of een steun,
-
gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem
of een steun.
X: Zitplaats die niet geschikt is voor een
kinderzitje of ISOFIX-reiswieg voor de
aangegeven gewichtscategorie.
Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de ISOFIX-
bevestigingen en in het bijzonder de
bovenste riem.
193
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Kinderzitjes Plaatsen van een
zitverhoger
Adviezen
De regelgeving met betrekking tot
het vervoer van kinderen op de
voorpassagiersstoel verschilt per land. Houd
u aan de regels die gelden in het land waar u
zich bevindt.
Schakel de passagiersairbag vóór uit zodra
een kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting" is het
noodzakelijk dat de afstand tussen de rugleuning
van het kinderzitje en de rugleuning van de stoel
van de auto zo klein mogelijk is.
Voordat u een kinderzitje met rugleuning op een
passagiersstoel plaatst, moet u de hoofdsteun van
de desbetreffende passagiersstoel verwijderen.
Zorg ervoor dat de hoofdsteun goed is
opgeborgen of vastgemaakt om te voorkomen
dat de hoofdsteun bij plotseling remmen een
gevaarlijk projectiel wordt.
Vergeet niet de hoofdsteun weer aan te brengen
nadat u het kinderzitje weer hebt verwijderd.
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel het
kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif
de passagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
- het kinderzitje "met de rug in de rijrichting",
- de voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en
zet de rugleuning ervan, indien nodig, meer
rechtop.
Kinderen voorin
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een zitverhoger met
rugleuning te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de achterportieren per ongeluk geopend
worden.
Zorg er voor dat de achterportierruiten niet
verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om jonge kinderen
tegen de zon te beschermen.
194
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Mechanisch
kinderslot
Vergrendelen
Ontgrendelen
Beide schuifdeuren zijn voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit te
verhinderen.
Elektrische kinderbeveiliging
De elektrische kinderbeveiliging, die met de afstandsbediening kan worden
ingeschakeld, voorkomt dat de deuren achter (schuifdeuren en achterdeuren of
achterklep) van binnenuit worden geopend.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
branden in combinatie met een melding die het
inschakelen bevestigt.
Het lampje blijft branden zolang de elektrische
kinderbeveiliging is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te
openen.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
uit in combinatie met een melding die het
uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Inschakelen
F Druk bij ingeschakeld contact op
deze knop.
F Druk nogmaals bij ingeschakeld
contact op deze knop.
Uitschakelen
F Draai de knop op de zijkant van
de schuifdeur omhoog.
F Draai de rode knop op de zijkant
van de schuifdeur omlaag.
Op afstand bedienbaar systeem waarmee wordt voorkomen dat de elektrisch
bedienbare schuifdeur(en) van binnenuit kunnen worden geopend.
195
5
Veiligheid
Expert_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Kinderbeveiliging
van de ruitbediening
achter
Met dit mechanische systeem kan het openen
van de zijruit links en/of rechts achter worden
voorkomen.
F Vergrendel/ontgrendel het systeem met
de sleutel met afstandsbediening of de
noodsleutel van het Keyless entry and
start-systeem.
Als het lampje een ander signaal geeft,
wijst dit op een storing in de elektrische
kinderbeveiliging.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware aanrijding wordt
de elektrische kinderbeveiliging
automatisch uitgeschakeld.
Dit systeem werkt onafhankelijk van
de centrale vergrendeling; gebruik het
nooit in plaats daarvan.
Rijd niet met geopende schuifdeuren.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto
altijd de sleutel uit het contact, zelfs
voor korte periodes.
196
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijd nooit met aangetrokken handrem -
kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Kans op brand!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm.
Parkeer daarom uw auto niet en zet uw
auto niet met draaiende motor stil op
een plaats waar brandbaar materiaal
(gras, afgevallen blad enz.) in contact
kan komen met het uitlaatsysteem.
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
- kijk of het water niet meer dan 15 cm
diep is, houd daarbij rekening met golven
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
- schakel het Stop & Start-systeem uit,
- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10 km/h,
- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
197
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Voor een lange levensduur van uw auto en
voor uw eigen veiligheid is het raadzaam om de
volgende voorzorgsmaatregelen te nemen bij
het gebruik van de auto:
Laad de auto op de juiste
wijze
Het gewicht van de lading en de auto mag
niet hoger zijn dan het maximaal toegestane
treingewicht.
Om te voorkomen dat de auto uit balans
raakt, moet de lading gecentreerd worden en
moet de zwaarste lading op de vloer vóór de
achterwielen, worden geplaatst.
Manoeuvreer voorzichtig en
met lage snelheid
De afmetingen van deze auto, in de breedte, hoogte
en lengte, verschillen sterk van een personenauto.
Daardoor zijn bepaalde obstakels lastig te zien.
Rijd langzaam tijdens het manoeuvreren.
Controleer alvorens te draaien of er zich
halverwege de hoogte van de auto geen obstakels
bevinden naast de auto.
Controleer alvorens achteruit te rijden met name of
er zich geen hooggeplaatste obstakels bevinden
achter de auto.
Wees erop bedacht dat bijvoorbeeld ladders de
buitenmaten van de auto vergroten.
Vervoer geen zware voorwerpen op het
imperiaal.
Ook mag de maximale belasting van de
verankeringspunten van het imperiaal niet
worden overschreden. Houd u aan de
maximaal toegestane belasting zoals die door
het PEUGEOT-netwerk is gecommuniceerd.
De lading moet stevig zijn vastgezet.
Niet goed vastgezette lading in de laadruimte
kan het rijgedrag van de auto negatief
beïnvloeden en vergroot zo de kans op een
ongeval.
Als uw auto is voorzien van een laadbak, zorg
er dan voor dat de lading niet hoger of breder is
dan de auto zelf.
Rijd voorzichtig en efficiënt
Neem de bochten met lage snelheid.
Anticipeer op het remmen, want de remweg is
langer, met name op nat of glad wegdek.
Wees bedacht op zijwind.
Door milieuvriendelijk te rijden kunt u liters
brandstof besparen: accelereer geleidelijk,
anticipeer op het remmen en pas uw snelheid
aan de situatie aan.
Geef ruim van te voren richting aan zodat
andere weggebruikers hierop kunnen
anticiperen.
Ga zorgvuldig om met de
auto
De banden moeten minimaal de op de sticker
aangegeven spanning hebben; op lange ritten
is het raadzaam de bandenspanning met 0,2 -
0,3 bar te verhogen.
Controleer voordat u een portier sluit of het
portier ongehinderd kan worden gesloten en
begeleid vervolgens het portier door het met
een gematigde snelheid te sluiten.
198
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij het trekken van een aanhanger
Gewichtsverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men op
grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
Trek boven de 1000 m 10% van het maximale
aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke
volgende 1000 m.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de
zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F Pas uw snelheid aan om het toerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht is
afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
F Als het waarschuwingslampje
van de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje STOP,
stop dan zo snel mogelijk en zet
de motor af.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen oververhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger
en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
gewichten.
Om bij het gebruik van een originele
PEUGEOT-trekhaak het onnodig
activeren van het geluidssignaal te
voorkomen, wordt de parkeerhulp
achter hierbij automatisch
uitgeschakeld.
Als de buitentemperatuur hoog is, is
het raadzaam de motor, als de auto
stilstaat, 1 tot 2 minuten stationair
te laten draaien om de koeling te
vergemakkelijken.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
handmatige hoogteverstelling van
de koplampen.
199
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Starten - afzetten van de motor, normale sleutel, sleutel met afstandsbediening
Contactslot
1. Stand Stop.
2. Stand Contact.
3. Stand Starten.
Starten met de sleutel
De parkeerrem moet zijn
aangetrokken.
F Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van de
startblokkering.
F Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig
aan het stuurwiel en de sleutel te draaien.
F Als uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde versnellingsbak, zet dan de
versnellingshendel in de neutraalstand en trap
vervolgens het koppelingspedaal volledig in.
In bepaalde gevallen moet u flink aan
het stuurwiel draaien om de wielen vrij
te krijgen (bijvoorbeeld als de wielen
naar het trottoir zijn gestuurd).
F Als uw auto is uitgerust met een
elektronisch gestuurde versnellingsbak, zet
dan de selectiehendel in de stand N en trap
vervolgens het rempedaal stevig in.
F Als uw auto is uitgerust met een
automatische transmissie, zet dan de
selectiehendel in de stand P en trap
vervolgens het rempedaal stevig in.
200
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Draai de sleutel in de stand 2, Contact, om
de motor te laten voorgloeien.
F Zet, zodra dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel is
gedoofd, de sleutel in de stand 3
om de startmotor te activeren;
geef daarbij geen gas. Laat de
sleutel los zodra de motor is
aangeslagen.
Het verklikkerlampje gaat niet branden
als de motor al op bedrijfstemperatuur
is. Neem afhankelijk van de
weersomstandigheden de volgende
voorschriften in acht:
- Laat bij gematigde temperaturen de
motor niet stationair warmdraaien,
maar rijd direct weg zonder de
motor veel toeren te laten maken.
- Wacht onder winterse
omstandigheden na het aanzetten
van het contact met starten tot het
verklikkerlampje voorgloeien uit is.
- Om de goede werking en de
levensduur van de mechanische
onderdelen van de motor en de
versnellingsbak van uw auto
te garanderen moet u bij zeer
koud weer (temperaturen lager
dan -23°C) de motor gedurende
4 minuten stationair laten
draaien alvorens weg te rijden.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten
giftige uitlaatgassen uit, zoals
koolmonoxide. Kans op (dodelijke)
vergiftiging.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet
dan het contact uit.
Wacht enige tijd alvorens opnieuw te
starten. Als na enkele startpogingen de
motor nog steeds niet is aangeslagen,
probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor zouden
beschadigd kunnen raken.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
201
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Hang geen zware voorwerpen aan de
sleutel: dit kan namelijk storingen aan
het contactslot veroorzaken.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 (Contact)
van het contactslot blijft staan, zal het contact na
een uur automatisch worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en
vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact) om
het contact weer aan te zetten.
Zet het contact pas uit als de auto
volledig stilstaat.
F Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop).
F Verwijder de sleutel uit het contactslot.
F Draai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuurwiel tot het blokkeert.
Afzetten met de sleutel
F Zet de auto stil.
Zet de wielen voor het afzetten van
de motor in de rechtuitstand om het
ontgrendelen van het stuurslot te
vergemakkelijken.
F Controleer of de parkeerrem
goed is aangetrokken, zeker als
de auto op een helling staat.
Neem bij het verlaten van de auto de
sleutel mee en vergrendel de portieren.
Verlaat om veiligheidsredenen
(kinderen in de auto) de auto nooit,
zelfs niet voor een korte tijd, zonder de
sleutel mee te nemen.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen
is verplicht.
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kan de
bediening van de pedalen worden
gehinderd en kan de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer negatief
worden beïnvloed.
De door PEUGEOT goedgekeurde
matten zijn voorzien van twee
bevestigingen onder de stoel.
202
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij temperaturen onder het
vriespunt wordt bij auto's met een
dieselmotor de motor pas na het
doven van het verklikkerlampje
"Voorgloeien" gestart.
Als dit verklikkerlampje
gaat branden nadat u op de
knop "START/STOP" hebt
gedrukt, moet u het rem- of
het koppelingspedaal ingetrapt
houden tot het verklikkerlampje
dooft. Druk niet nogmaals op de
knop "START/STOP" voordat de
motor draait.
Starten
F Druk vervolgens op de
knop "START/STOP".
Starten - afzetten van de motor,
"Keyless entry and start"
Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor
wordt bijna onmiddellijk gestart.
F Zorg ervoor dat de afstandsbediening zich
in de auto bevindt, in de detectiezone.
F Als uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde versnellingsbak, houd
dan het pedaal volledig ingetrapt tot de
motor is aangeslagen.
F Als uw auto is uitgerust met een
automatische transmissie, zet dan de
selectiehendel in de stand P en houd
vervolgens het rempedaal stevig ingetrapt.
F Zet bij een auto met een elektronisch
gestuurde versnellingsbak de
selectiehendel in de stand N en trap
vervolgens het rempedaal volledig in.
203
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
De afstandsbediening van het "Keyless
entry and start"-systeem moet zich in
de detectiezone bevinden.
Verlaat de auto nooit bij draaiende
motor terwijl u de afstandsbediening op
zak hebt.
Als de afstandsbediening zich buiten
de detectiezone bevindt, wordt een
melding weergegeven.
Om de motor te kunnen starten moet u
ervoor zorgen dat de afstandsbediening
zich binnen de zone bevindt.
Als aan een van de voorwaarden voor het
starten niet wordt voldaan, wordt een melding
op het display van het instrumentenpaneel
weergegeven. In sommige gevallen moet het
stuurwiel heen en weer worden bewogen terwijl
de knop "START/STOP" wordt ingedrukt om
het stuurslot te ontgrendelen; u wordt hiervan
via een melding op de hoogte gebracht.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Afzetten
F Zet de auto stil.
F Druk op de knop "START/
STOP" terwijl de
afstandsbediening zich in de
detectiezone bevindt.
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld.
Contact aanzetten
(zonder te starten)
Als het contact aanstaat, gaat het systeem
na een bepaalde tijd automatisch over op
de eco-mode om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.
Het contact kan worden aangezet door,
terwijl de elektronische sleutel van het
Keyless entry and start-systeem zich in
de auto bevindt, zonder pedalen in te trappen op
de knop "START/STOP" te drukken.
U kunt dan ook de verschillende accessoires
activeren (radio, verlichting, enz.).
F
Druk op de knop "START/STOP": de verlichting
en lampjes van het instrumentenpaneel gaan
branden zonder dat de motor wordt gestart.
F Druk nogmaals op de knop om
het contact af te zetten en de
auto te kunnen vergrendelen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen is
verplicht.
-
gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kan de bediening van de
pedalen worden gehinderd en kan de werking
van de snelheidsregelaar/-begrenzer negatief
worden beïnvloed.
De door PEUGEOT goedgekeurde matten
zijn voorzien van twee bevestigingen onder
de stoel.
204
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Noodprocedure voor het starten
Als de auto de elektronische sleutel niet
herkent in het detectiegebied doordat de
batterij van de afstandsbediening leeg is, kan
de noodsleutellezer links achter het stuurwiel
worden gebruikt om de auto te starten.
F Druk vervolgens op de knop "START/
STOP".
De motor wordt gestart.
Als de afstandsbediening zich niet meer in het
detectiegebied bevindt als u een portier sluit of
wanneer u (op een later moment) de motor wilt
afzetten, wordt een melding weergegeven op
het display van het instrumentenpaneel.
Geforceerd afzetten van de motor
Als de afstandsbediening
niet wordt herkend
F Houd de knop "START/STOP" ongeveer
drie seconden ingedrukt als u de motor
geforceerd wilt afzetten en neem
vervolgens contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
F
Als uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde versnellingsbak, zet dan de
versnellingshendel in de neutraalstand en trap
vervolgens het koppelingspedaal volledig in.
F Als uw auto is uitgerust met een
automatische transmissie, zet dan de
selectiehendel in de stand P en trap
vervolgens het rempedaal stevig in.
F Als uw auto is uitgerust met een
elektronisch gestuurde versnellingsbak, zet
dan de selectiehendel in de stand N en trap
vervolgens het rempedaal stevig in.
Uitsluitend in noodgevallen en bij stilstaande
auto kunt u de motor geforceerd afzetten.
Doe dit door de knop "START/STOP" ongeveer
drie seconden ingedrukt te houden.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
F Houd de afstandsbediening tegen de
noodsleutellezer.
205
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Parkeerrem
F Trap het rempedaal in en trek de hefboom
van de parkeerrem aan om uw auto stil te
zetten.
F Trap het rempedaal in en trek de hefboom
van de parkeerrem iets omhoog, druk de
ontgrendelknop in en duw de hefboom
geheel omlaag.
Stuur bij het parkeren van de auto,
zeker wanneer deze zwaar is beladen,
op een helling de voorwielen in
de richting van het trottoir en trek
vervolgens de parkeerrem aan.
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje brandt in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding, geeft dit aan
dat de parkeerrem nog (iets) is
aangetrokken.
Door het rempedaal in te trappen kan de
handbediende parkeerrem gemakkelijker
worden aangetrokken en vrijgezet.
Schakel bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak een
versnelling in en zet het contact uit.
Zet bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de
stand P en zet het contact uit.
Zet bij een auto met een elektronisch
gestuurde versnellingsbak de
selectiehendel in de stand A en zet het
contact uit.
Vrijzetten (op vlakke ondergrond)
Aantrekken
Diefstalbeveiliging
Elektronische startbeveiliging
In de sleutels is een chip aangebracht die over een
geheime code beschikt. Om te kunnen starten,
moet bij het aanzetten van het contact de code van
de sleutel worden herkend door de startbeveiliging.
Deze elektronische startbeveiliging blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het contact wordt
afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij
een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door een melding op het display van
het instrumentenpaneel.
De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg
indien nodig het PEUGEOT-netwerk.
Omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal: laat nooit de
elektronische sleutel in de auto achter,
ook niet wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
206
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Hill Start Assist
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een
helling uw auto ongeveer 2 seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat met het
rempedaal ingedrukt,
- als het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden
wanneer u het rempedaal loslaat.
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u het rempedaal loslaat:
Storing
F
Zet als uw auto is uitgerust met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de 1e
versnelling of in de neutraalstand.
F Zet als uw auto is uitgerust met
een automatische transmissie de
selectiehendel in de stand D, of in de
stand M voor sequentieel schakelen.
F Zet als uw auto is uitgerust met een
elektronisch gestuurde versnellingsbak de
selectiehendel in de stand A of M.
Bij een storing in de Hill Start Assist gaan
deze verklikkerlampjes branden en wordt
een melding weergegeven. Raadpleeg zo
snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, trek de parkeerrem dan
handmatig aan en controleer of het
verklikkerlampje van de parkeerrem
brandt.
Wanneer uw auto is uitgerust met een
automatische transmissie en u met een
zwaar beladen auto moet wegrijden
op een steile helling (hellingopwaarts
of -afwaarts), houd dan het rempedaal
ingetrapt, selecteer de stand D, zet de
parkeerrem vrij en laat vervolgens het
rempedaal weer los.
207
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5
e
of
de 6
e
versnelling
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Handgeschakelde
5-versnellingsbak
F Trap het koppelingspedaal volledig
in en zet de versnellingshendel in de
neutraalstand.
F Beweeg de versnellingshendel naar rechts
en vervolgens naar achteren.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trek de ring onder de pookknop omhoog
en beweeg de versnellingshendel eerst
naar links en dan naar voren.
F Beweeg de versnellingshendel zo
ver mogelijk naar rechts om de 5
e
of
de 6
e
versnelling in te schakelen.
Als u dit niet doet, kan de
versnellingsbak onherstelbaar
beschadigd raken (door per ongeluk
inschakelen van de 3
e
of 4
e
versnelling).
208
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Schakelindicator
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting
van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer
versnellingen op te schakelen.
U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de
tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen.
- U trapt het gaspedaal in.
- U rijdt in de derde versnelling.
- Het systeem kan u adviseren een hogere
versnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan behalve de pijl ook het
nummer van de aanbevolen versnelling worden
weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto, ...) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen
nodig, accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te
schakelen,
- de achteruitversnelling in te
schakelen.
Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen.
Voorbeeld:
Bij bepaalde BlueHDi-dieseluitvoeringen met
handgeschakelde versnellingsbak kan het
systeem u onder bepaalde rijomstandigheden
verzoeken om de versnellingsbak in de
neutraalstand te zetten (weergave van de
letter N op het instrumentenpaneel), om het
tijdelijk afzetten van de motor mogelijk te maken
(STOP-fase van het Stop & Start-systeem).
De functie kan niet worden
uitgeschakeld.
Het is niet verplicht om de
aanbevolen versnellingen ook
daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd
af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid.
De bestuurder moet derhalve altijd
waakzaam blijven.
209
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Automatische transmissie
Bij deze automatische transmissie met
6 versnellingen kunt u kiezen voor automatisch
of handmatig schakelen.
Deze transmissie heeft dus twee
gebruiksmogelijkheden:
- automatisch schakelen: het schakelen
wordt elektronisch aangestuurd,
- handmatig schakelen: deze stand maakt
het zelf schakelen met de selectiehendel
mogelijk.
Selectiehendel
P. Parkeerstand.
F Houd het rempedaal ingetrapt en draai de
selectiehendel in deze stand om de auto te
parkeren of om de motor te kunnen starten.
R. Achteruitversnelling.
F Draai de selectiehendel in deze stand.
N. Neutraalstand.
F Draai de selectiehendel in deze stand om
de motor te kunnen starten.
D. Automatische werking.
F Draai de selectiehendel in deze stand.
M. Handmatige bediening, waarbij de
bestuurder zelf sequentieel kan schakelen.
F Druk met de selectiehendel in de stand D
op deze toets of schakel met de flippers
aan de stuurkolom.
Flippers aan de stuurkolom
Met de flippers is het niet
mogelijk de neutraalstand en de
achteruitversnelling in te schakelen of
uit de achteruitversnelling te schakelen.
Bij de automatische bediening blijft het altijd
mogelijk om zelf te schakelen met behulp van
de flippers aan de stuurkolom, bijvoorbeeld om
even snel in te halen.
De stand N kunt u gebruiken in een file
of bij het wassen van de auto in een
automatische wasstraat.
F Trek de rechter flipper "+" naar u toe om op
te schakelen.
F Trek de linker flipper "-" naar u toe om terug
te schakelen.
Bij het bedienen van de selectiehendel
is het om veiligheidsredenen raadzaam
om het rempedaal ingetrapt te houden.
210
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Wanneer u de stand van de selectiehendel
verandert of op de toets M drukt, verschijnt
het desbetreffende pictogram op het
instrumentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
N. Neutral (neutraalstand)
D. Drive (automatisch schakelen)
M. Manual
1 - 6. Ingeschakelde versnelling
- Ongeldige waarde
Weergave op het instrumentenpaneel
F Trap het rempedaal in en
selecteer de stand P.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich
zelfs al in beweging als het gaspedaal
niet is ingetrapt.
Laat daarom geen kinderen alleen in de
auto achter.
Verlaat om veiligheidsredenen de auto
nooit, zelfs niet voor een korte tijd,
zonder de sleutel of afstandsbediening
mee te nemen.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Wanneer u met een zwaar beladen auto
moet wegrijden op een steile helling,
houd dan het rempedaal ingetrapt,
selecteer de stand D, zet de parkeerrem
vrij en laat vervolgens het rempedaal
weer los.
F Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
F Zet de parkeerrem vrij.
F Selecteer de stand R, N of D.
F Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
F Als op het instrumentenpaneel
de melding "Trap het rempedaal
in" wordt weergegeven, moet u
het rempedaal volledig intrappen.
Wegrijden
Als de aanduiding P wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel terwijl de selectiehendel in
een andere stand staat, dient u de selectiehendel
in de stand P te zetten om te kunnen starten.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt
geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken
tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
211
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Automatisch
schakelprogramma
Zet de selectiehendel nooit in de
stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand P of R als de auto niet volledig
stilstaat.
Kruipfunctie (rijden
zonder gasgeven)
Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage
snelheid soepeler (inparkeren, filerijden, ...).
Als de motor draait, de parkeerrem is vrijgezet
en de stand D, M of R is geselecteerd, zet de
auto zich langzaam in beweging zodra u
het rempedaal loslaat (zelfs zonder dat u het
gaspedaal bedient).
Verlaat om veiligheidsredenen
(kinderen in de auto) de auto nooit bij
draaiende motor.
De versnellingsbak werkt dan in de auto-
adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg
en de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie
zonder de stand van de
selectiehendel te wijzigen, moet
het gaspedaal volledig worden
ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak
schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het
maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnellingsbak
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
versnellingbak niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.
F Selecteer de stand D om
automatisch te laten schakelen
tussen de zes versnellingen.
U kunt tijdelijk het schakelen van de transmissie
overnemen met de flippers "+" en "-" aan de
stuurkolom. Als het motortoerental het toelaat,
kunt u op deze manier op- of terugschakelen.
Met deze functie kunt u anticiperen op
bepaalde rijsituaties, zoals het inhalen van een
voorligger of het naderen van een bocht.
Als de flippers enige tijd niet meer zijn
gebruikt, gaat de transmissie weer over op de
automatische stand.
Handmatig schakelen
212
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij handmatig schakelen is het niet
noodzakelijk om bij het schakelen het
gaspedaal los te laten.
F
Zet de selectiehendel in de stand D en
druk op de toets M om sequentieel te
schakelen in de zes versnellingen.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de
aanduiding M en verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellingen.
F U kunt op elk moment
terugkeren naar automatisch
schakelen door nogmaals op de
toets M te drukken.
Het schakelen naar een andere
versnelling kan alleen als de snelheid
van de auto en het toerental van de
motor dit toestaan.
Handmatig schakelen
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
automatische transmissie automatisch de
stand M1.
In een steile en/of lange afdaling is het
om de remmen te ontzien raadzaam
om af te remmen op de motor (schakel
terug of blijf in een lage versnelling
rijden).
Voortdurend remmen kan leiden tot
oververhitting van de remmen waardoor
het remsysteem beschadigd of buiten
werking kan raken.
Rem alleen als dit noodzakelijk is om
snelheid te minderen of te stoppen.
Het lampje van de toets gaat branden.
F Bedien de flipper "+" of "-" aan de
stuurkolom.
Het lampje van de toets gaat dan weer uit.
Op wegen met steile hellingen
(bijvoorbeeld een bergweg) is het
raadzaam handmatig te schakelen.
Het automatische schakelprogramma
werkt onder zulke omstandigheden niet
optimaal en biedt geen mogelijkheid om
op de motor af te remmen.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
F Zet de selectiehendel "goed" in de
gewenste stand.
213
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij aangezet contact wordt een
melding op het display van het
instrumentenpaneel weergegeven die
duidt op een storing in de transmissie.
Storing
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van R vanuit
de stand P, of R vanuit de stand N. Dit is niet
gevaarlijk voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
- als u het gaspedaal en het
rempedaal gelijktijdig intrapt
(bedien deze pedalen uitsluitend
met uw rechtervoet),
- als u, indien de accu geen stroom
levert, de selectiehendel vanuit
de stand P geforceerd naar een
andere stand schakelt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende motor
(file...) te beperken, de selectiehendel in
de stand N en trek de parkeerrem aan.
Parkeren van de auto
U kunt bij het selecteren van de stand P
een zwaar punt voelen.
Als de selectiehendel niet in de stand P
staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer
45 seconden een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display.
F Zet de selectiehendel in de stand P;
het geluidssignaal stopt en de
melding verdwijnt.
Selecteer voordat u de motor afzet de stand P
en trek vervolgens de parkeerrem aan om de
auto te blokkeren.
Controleer voordat u uitstapt altijd of de
selectiehendel in de stand P staat.
Wanneer de auto zwaar beladen is en u
deze op een steile helling parkeert, houd
dan het rempedaal ingetrapt, selecteer
de stand P, trek de parkeerrem aan en laat
vervolgens het rempedaal weer los.
214
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
R. Achteruit.
F Draai de selectiehendel in deze stand.
N. Neutraalstand.
F Houd het rempedaal ingetrapt en draai de
selectiehendel in deze stand om te kunnen
starten.
A. Automatische bediening.
F Draai de selectiehendel in deze stand.
M. Handmatige bediening om sequentieel te
schakelen.
F Draai de selectiehendel in deze stand en
schakel vervolgens met behulp van de
flippers aan de stuurkolom.
Selectiehendel
F Trek de rechter flipper "+" naar u toe om op
te schakelen.
F Trek de linker flipper "-" naar u toe om terug
te schakelen.
Flippers aan de stuurkolom
Bij deze elektronisch gestuurde versnellingsbak
kunt u kiezen tussen het comfort van de
automatische bediening en handmatig
schakelen.
Deze transmissie heeft twee
gebruiksmogelijkheden:
- automatische bediening, waarbij het op-
en terugschakelen volledig automatisch
wordt geregeld, zonder dat de bestuurder
iets hoeft te doen,
- handmatige bediening, waarbij de
bestuurder zelf sequentieel kan schakelen
met de flippers aan het stuurwiel.
Tijdens de automatische bediening kunt u op
elk gewenst moment tijdelijk zelf schakelen.
Het is niet mogelijk om de neutraalstand
of de achteruitversnelling met behulp
van de flippers te selecteren.
Bij het bedienen van de selectiehendel
is het om veiligheidsredenen raadzaam
om het rempedaal ingetrapt te houden.
215
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Automatisch
schakelprogramma
F Selecteer bij draaiende motor de stand A
om het automatische schakelprogramma in
te schakelen.
De versnellingsbak werkt automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
volgende parameters:
- rijstijl.
- profiel van de weg.
Op het instrumentenpaneel worden de
aanduiding AUTO en de ingeschakelde
versnelling weergegeven.
Trap om krachtig te accelereren
(bijvoorbeeld voor een
inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met
kracht in, tot voorbij het zware punt.
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de stand van de selectiehendel
verandert, verschijnt het desbetreffende
pictogram op het instrumentenpaneel.
Starten van de auto
Als op het instrumentenpaneel
het pictogram Voet op
het rempedaal brandt
in combinatie met een
geluidssignaal en de melding "Voet op
rempedaal", houd het rempedaal dan
steviger ingetrapt.
R. Reverse (achteruitversnelling)
N. Neutral (neutraalstand)
AUTO of A. Automatische bediening
M. Manual (handmatige bediening)
1 - 6. Ingeschakelde versnelling
- Ongeldige waarde
Als de motor niet kan worden gestart:
Als de aanduiding N op het display knippert
in combinatie met een geluidssignaal en een
melding, verplaats de selectiehendel dan naar
de stand A en zet hem vervolgens in de stand N.
F Selecteer de automatische bediening
(stand A), de handmatige bediening
(stand M) of de achteruitversnelling
(stand R).
F Zet de parkeerrem vrij.
F Laat het rempedaal geleidelijk los, de auto
zet zich direct in beweging.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnt de
aanduiding N.
F Selecteer de stand N.
F Houd het rempedaal ingetrapt.
F Start de motor.
216
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Zelf schakelen
(tijdelijk)
U kunt tijdelijk zelf schakelen met de
flippers "+" en "-". Als het motortoerental
het toestaat, wordt de gevraagde versnelling
ingeschakeld.
Met deze functie kunt u anticiperen op
bepaalde rijsituaties, zoals het inhalen van een
auto of een bocht in de weg.
Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt
worden, gaat de versnellingsbak weer over op
de automatische stand.
Handmatig schakelen
De aanduiding AUTO verdwijnt en
de ingeschakelde versnellingen
worden achtereenvolgens op het
instrumentenpaneel weergegeven.
F Selecteer bij draaiende motor de stand M
om handmatig te schakelen.
Het schakelen naar een andere
versnelling kan alleen als de snelheid
van de auto en het toerental van de
motor dit toestaan, anders wordt er
tijdelijk overgegaan op de automatische
bediening.
F Bedien de flipper "+" of "-" aan de stuurkolom.
Het is niet noodzakelijk om bij het
schakelen het gaspedaal los te laten.
Bij het remmen of het verminderen van
de snelheid schakelt de versnellingsbak
automatisch terug, zodat de juiste
versnelling is geselecteerd op het
moment dat u het gaspedaal weer
intrapt.
Bij krachtig accelereren wordt de
hoogste versnelling niet ingeschakeld
als de bestuurder de flippers achter het
stuur niet bedient.
Selecteer de neutraalstand N nooit
tijdens het rijden.
Zet de selectiehendel alleen in de
stand R (achteruit) als de auto volledig
stilstaat en het rempedaal is ingetrapt.
217
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als de aanduiding A of AUTO bij het aanzetten
van het contact gaat knipperen, in combinatie
met een geluidssignaal en een melding, duidt
dit op een storing in de versnellingsbak.
Storing
Laat dit zo snel mogelijk controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Stilzetten van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u:
- de selectiehendel in de stand N zetten om
de neutraalstand te selecteren,
of
- een versnelling ingeschakeld laten. In dat
geval kan de auto niet worden verplaatst.
Trek in beide gevallen altijd de parkeerrem aan
om de auto volledig stil te zetten.
Als op lage snelheid de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, knippert het lampje N
en wordt automatisch de neutraalstand
ingeschakeld. Houd het rempedaal
ingetrapt en zet de selectiehendel in de
stand N en vervolgens weer in de stand R
om de achteruitversnelling in te schakelen.
Selecteer wanneer u de auto met
draaiende motor stilzet altijd de
neutraalstand N.
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert altijd of de
selectiehendel in de neutraalstand N
staat en de parkeerrem is
aangetrokken.
Houd bij het starten van de motor altijd
het rempedaal ingetrapt.
Trek bij het parkeren de parkeerrem
altijd aan om de auto volledig te
blokkeren.
Selecteer de achteruitversnelling (stand R)
uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de
voet op het rempedaal wordt gehouden.
Achteruitversnelling
F Selecteer de stand R.
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
klinkt een geluidssignaal.
218
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Stop & Start
Overgang naar de
STOP-stand
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak: wanneer de
wagensnelheid lager is dan 20 km/h of de
auto stilstaat (afhankelijk van de motor),
gaat het verklikkerlampje "ECO" op het
instrumentenpaneel branden en wordt de motor
automatisch afgezet als de versnellingsbak
in de neutraalstand wordt gezet en het
koppelingspedaal wordt losgelaten.
Het systeem werkt de eerste
10 seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Tijdens de werking van het Stop &
Start-systeem blijven alle andere
componenten zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging normaal
functioneren.
Nadat de auto tot stilstand is gekomen,
kan het een ogenblik duren voordat de
motor wordt afgezet.
Als uw auto is uitgerust met
het Stop & Start-systeem,
registreert een teller hoelang de
STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet.
Stop & Start-teller
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Bij auto's met een automatische
transmissie: wanneer de auto stilstaat,
gaat het verklikkerlampje "ECO" op het
instrumentenpaneel branden en wordt de motor
automatisch afgezet als u het rempedaal intrapt
of de selectiehendel in de stand N zet.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak: wanneer de wagensnelheid
lager is dan 8 km/h, gaat het verklikkerlampje
"ECO" op het instrumentenpaneel branden en
wordt de motor automatisch afgezet als het
rempedaal wordt ingetrapt of de selectiehendel
in de stand N wordt gezet.
(minuten/seconden of uren/minuten)
Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand
is gezet. Zet in dat geval altijd het
contact af.
219
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Overgang naar de
START-stand
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd onder bepaalde bijzondere
omstandigheden (met betrekking tot
bijvoorbeeld de laadtoestand van de accu,
de koelvloeistoftemperatuur, de werking van
de rembekrachtiging of de regeling van de
airconditioning) en in de volgende gevallen:
- het bestuurderportier wordt geopend,
- een schuifdeur wordt geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
- de snelheid van de auto hoger is dan
25 km/h of 3 km/h (afhankelijk van de
motoruitvoering) bij een handgeschakelde
versnellingsbak,
- de snelheid van de auto hoger is dan
3 km/h bij een automatische transmissie.
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat dan uit.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak dooft het verklikkerlampje"ECO"
op het instrumentenpaneel en wordt de
motor automatisch opnieuw gestart als u het
koppelingspedaal volledig intrapt.
Bij een auto met een automatische
transmissie dooft het verklikkerlampje "ECO"
op het instrumentenpaneel en wordt de motor
automatisch opnieuw gestart als:
- u het rempedaal loslaat terwijl de
selectiehendel in de stand D of M staat,
- u, met de selectiehendel in de stand N
en het rempedaal niet ingetrapt, de
selectiehendel in de stand D of M zet,
- u de achteruitversnelling inschakelt.
Bij een auto met een elektronisch
gestuurde versnellingsbak dooft
het verklikkerlampje "ECO" op het
instrumentenpaneel en wordt de motor
automatisch opnieuw gestart als:
- u het rempedaal loslaat terwijl de
selectiehendel in de stand A of M staat,
- u, met de selectiehendel in de stand N
en het rempedaal niet ingetrapt, de
selectiehendel in de stand A of M zet,
- u de achteruitversnelling inschakelt.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd onder
bepaalde bijzondere omstandigheden (met
betrekking tot bijvoorbeeld de laadtoestand
van de accu, de koelvloeistoftemperatuur,
de werking van de rembekrachtiging of de
buitentemperatuur) en in de volgende gevallen:
- de auto bevindt zich op een steile helling
(bergopwaarts of bergafwaarts),
- het bestuurderportier is geopend,
- een schuifdeur is geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt,
- de auto heeft sinds de laatste start door
de bestuurder niet sneller dan 10 km/h
gereden,
- de elektrische parkeerrem wordt/is
aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interieur laat het
niet toe,
- de voorruitontwaseming is ingeschakeld.
In dit geval knippert het
verklikkerlampje "ECO" een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
220
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Uitschakelen / Inschakelen
Met / Zonder autoradio
F Druk op deze knop: het lampje
ervan gaat branden, het systeem
is uitgeschakeld.
F Druk op deze knop: het lampje
ervan dooft, het systeem is
ingeschakeld.
Uitschakelen van het systeem:
Met touchscreen
Open het menu Rijden en activeer/deactiveer
"Stop and Start-systeem".
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra u de motor opnieuw
start.
Als u het systeem uitschakelt terwijl de
motor in de STOP-stand staat, wordt de
motor onmiddellijk opnieuw gestart.
Openen van de motorkap
Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit
te voeren om verwondingen als gevolg
van het automatisch inschakelen van de
START-stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer rijadviezen, met name over
het rijden op overstroomde wegen.
Inschakelen van het systeem:
221
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Storing
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet meer
wil aanslaan of direct afslaat.
Alle verklikkerlampjes gaan branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast
een waarschuwingsmelding verschijnen,
waarbij verzocht wordt om de selectiehendel in
de stand N te zetten en opnieuw het rempedaal
in te trappen.
U moet, bij stilstaande auto, het contact
uitzetten en de motor opnieuw starten.
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van een speciale 12V-accu.
Het lampje van deze knop knippert en
er wordt een melding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Bij een storing in het systeem
gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Laat werkzaamheden aan dit type
accu uitsluitend uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de 12V-accu.
222
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
1. Aan.
2. Uit (lang indrukken).
3. Regeling lichtsterkte.
4. Hoogteverstelling weergave.
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer:
A. De snelheid van uw auto.
B. De informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.
C. Indien uw auto met deze systemen is
uitgerust: informatie van de Distance Alert,
het automatisch noodremsysteem en het
navigatiesysteem.
D. Indien uw auto met dit systeem is uitgerust:
informatie van de snelheidsbegrenzer.
Systeem dat bepaalde informatie op een getint
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet
van de weg hoeft af te wenden.
Schakelaars
Informatie op het head-up
display
Head-up display
Raadpleeg voor meer informatie over
het navigatiesysteem de rubriek
"Audio en telematica".
F
Druk bij draaiende motor op de toets 1 om het
systeem in te schakelen en het scherm uit te klappen.
Inschakelen/uitschakelen
F Houd de toets 2 ingedrukt om het
systeem uit te schakelen en het
scherm in te klappen.
De ingeschakelde/uitgeschakelde status van
het head-up display blijft behouden als de
motor opnieuw wordt gestart.
223
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van
het display in met de toetsen 3:
- "zon" om de lichtsterkte te verhogen,
- "maan" om de lichtsterkte te verlagen.
Regelen van de lichtsterkteHoogteverstelling
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer, ...)
kan de informatie op het head-up display
tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen
van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microvezeldoekje) om het projectiescherm
te reinigen. Gebruik nooit een droge doek,
een schuurspons, of een schoonmaak-
of oplosmiddel om te voorkomen dat er
krassen ontstaan op het scherm of de anti-
reflecterende laag beschadigd raakt.
Het is raadzaam de toetsen uitsluitend
bij stilstaande auto te bedienen.
Leg nooit voorwerpen rondom het
scherm (of in de uitsparing) zodat het
uitklappen en de goede werking van het
scherm niet verhinderd worden.
Dit systeem werkt bij draaiende motor
en de instellingen worden opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
F Stel het display bij draaiende motor op de
gewenste hoogte af met de toetsen 4:
- omhoog om het display hoger af te
stellen,
- omlaag om het display lager af te stellen.
224
MEM
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheden opslaan
Programmeren
Met behulp van deze functie kunt u
snelheden opslaan die u vervolgens
kunt gebruiken voor de configuratie van
de twee functies snelheidsbegrenzer
(maximumsnelheid) en snelheidsregelaar
(kruissnelheid).
U kunt voor beide functies zes snelheden
opslaan in het geheugen van het systeem.
Voer deze handelingen omwille van de
veiligheid alleen uit als de auto stilstaat.
F Selecteer de functie waarvoor u nieuwe
snelheden wilt opslaan:
snelheidsbegrenzer
of
F Druk op de toets van de snelheid die u wilt
wijzigen.
snelheidsregelaar.
U kunt de opgeslagen
snelheden weergeven door op
deze toets te drukken.
U kunt de snelheden programmeren via het
touchscreen.
F Selecteer in het menu Rijden de optie
"Instellen snelheidslimieten".
F Voer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
F Bevestig om de wijzigingen op te slaan en
sluit het menu af.
225
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidslimietherkenning
Dit systeem geeft de door de camera
gedetecteerde toegestane maximumsnelheid
weer op het instrumentenpaneel.
Specifieke snelheidslimieten, bijvoorbeeld die
voor vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De op het instrumentenpaneel weergegeven
snelheidslimiet wordt bijgewerkt als u een
bord met een snelheidslimiet bestemd voor
personenauto's en lichte bedrijfswagens
passeert.
Werkingsprincipes
Afhankelijk van de uitvoering
gebruikt het systeem de informatie
over snelheidslimieten afkomstig
van de kaartgegevens van het
navigatiesysteem.
De eenheid van de weergegeven
snelheidslimiet (km/h of mph) is afhankelijk
van het land waar u zich bevindt.
Houd hier rekening mee als u zich aan
de toegestane maximumsnelheid wilt
houden.
Als u in een ander land rijdt, werkt het
systeem alleen correct als de eenheid van
de snelheid op het instrumentenpaneel
overeenkomt met de eenheid voor de
snelheid die in dat land wordt gebruikt.
Afhankelijk van de uitvoering detecteert dit
systeem met behulp van een boven aan de
voorruit geplaatste camera de borden met
snelheidslimieten en leest het de informatie op
deze borden.
Afhankelijk van de uitvoering gebruikt dit
systeem de informatie van de camera en van
de kaartgegevens van het navigatiesysteem.
Om de goede werking van het systeem
te garanderen is het raadzaam het
gedeelte van de voorruit vóór de
camera regelmatig te reinigen.
De automatische snelheidslimietherkenning
is een rijhulpsysteem. Het systeem geeft niet
altijd de juiste snelheidslimiet aan.
De op de borden langs of boven de weg
weergegeven snelheidslimieten gaan altijd
voor de door het systeem weergegeven
snelheden.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich aan de
verkeersregels houden en zijn snelheid altijd
aanpassen aan de weersomstandigheden
en de verkeerssituatie.
Als het systeem niet binnen een vooraf
bepaalde tijdsduur een bord met een
snelheidslimiet detecteert, wordt mogelijk
geen snelheid weergegeven.
Het systeem is ontwikkeld om borden te
detecteren die voldoen aan de eisen van het
Verdrag van Wenen inzake verkeerstekens.
Om er zeker van te zijn dat de
informatie over snelheidslimieten
afkomstig van het navigatiesysteem
adequaat is, dienen de kaartgegevens
geregeld te worden geüpdatet.
226
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
De bestuurder kan, als hij dat wil,
zijn snelheid aanpassen op basis
van de door het systeem geleverde
gegevens.
Weergave van de snelheid
1. Weergave van de snelheidslimiet.
Weergave op het head-up display
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Weergave op het instrumentenpaneel
Zodra er informatie over de snelheidslimiet
wordt ontvangen, geeft het systeem de waarde
weer.
Met autoradio
Open het menu "Persoonlijke instelling -
configuratie" en activeer/deactiveer
"Snelheidsadviezen".
Met touchscreen
Open het configuratiemenu van de auto
en activeer/deactiveer "Weergave van de
adviessnelheid.".
227
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Opslaan van de snelheidslimiet
als ingestelde snelheid
Deze geheugenfunctie vormt een
aanvulling op de weergave van de
Snelheidslimietherkenning.
De bestuurder kan ervoor kiezen de ingestelde snelheid
af te stemmen op de door de snelheidslimietherkenning
aangegeven snelheidslimiet door op de knop voor het
opslaan van de schakelaar van de snelheidsbegrenzer
of de adaptieve snelheidsregelaar te drukken.
Deze snelheid vervangt dan de ingestelde snelheid
voor de snelheidsbegrenzer en/of de snelheidsregelaar.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie
over de snelheidsbegrenzer, de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
Grenzen van het systeem
De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
- slecht weer (regen, sneeuw),
- luchtvervuiling,
- trekken van een aanhangwagen of
caravan,
- rijden met sneeuwkettingen,
- rijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
- beginnende bestuurders,
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk niet of minder goed:
- slecht zicht (onvoldoende verlichting van
de weg, sneeuwval, regen, mist),
- gedeelte van de voorruit vóór de camera
is vuil, beslagen, berijpt, beschadigd of
bedekt met een sticker,
- storing van de camera,
- verouderde of onjuiste kaartgegevens,
- afgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
- snelheidslimietborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of vervormd
zijn.
Zorg dat het gedeelte van de voorruit voor
de camera regelmatig wordt gereinigd.
228
MEM
MEM
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
3. Weergave van de snelheidslimiet.
4. Verzoek om opslaan van de snelheid.
5. Huidige ingestelde snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
Weergave op het head-up display
Opslaan
F Als de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt ingeschakeld,
worden de desbetreffende gegevens
weergegeven.
Als een verkeersbord wordt gedetecteerd, geeft
het systeem de snelheidslimiet weer. U kunt dan
deze snelheid als ingestelde snelheid opslaan.
De letters "MEM" knipperen enkele seconden op
het display.
F Druk eerst op deze knop om
de voorgestelde snelheidslimiet
weer te geven.
F Druk nogmaals op deze knop
om deze nieuwe ingestelde
snelheid te bevestigen.
229
6
GAP
MEM
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bediening op het stuurwiel
6. Snelheidsbegrenzer ingeschakeld/
onderbroken.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
Snelheidsbegrenzer ("LIMIT")
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de
bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect.
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2. Verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzing.
5. Weergeven van de lijst van opgeslagen
snelheden of opslaan van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheidslimiet.
Weergave op het instrumentenpaneel
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten
van het contact opgeslagen in het geheugen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie
over deze toets en de adaptieve
snelheidsregelaar.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
het opslaan van snelheden.
Head-up display
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
de snelheidslimietherkenning en
in het bijzonder het opslaan van de
weergegeven snelheidslimiet.
230
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Inschakelen / Pause
F Draai de rolknop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F Schakel de snelheidsbegrenzer in door
op de toets 4 te drukken, als de gewenste
snelheid wordt weergegeven (standaard de
laatste geprogrammeerde snelheid).
F U kunt de werking van de
snelheidsbegrenzer tijdelijk onderbreken
door nogmaals op de toets 4 te drukken:
het onderbreken wordt bevestigd op het
display (Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Als de functie is geselecteerd, kunt u als volgt
de waarde van de snelheid wijzigen:
- druk op de toets 2 of 3 om de weergegeven
snelheid te verhogen of te verlagen:
F herhaaldelijk kort indrukken om te
wijzigen in stappen van + of - 1 km/h,
F ingedrukt houden om te wijzigen in
stappen van + of - 5 km/h.
- door, indien uw auto is uitgerust met
snelheidslimietherkenning, op de toets 5 te
drukken:
F de zes opgeslagen snelheden worden
weergegeven op het touchscreen,
F druk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
De waarde wordt direct weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Het selectiescherm wordt na enkele seconden
gesloten.
Instellen van de
maximumsnelheid (instelling)
Om de snelheidsbegrenzer te kunnen inschakelen moet
de ingestelde snelheid minimaal 30 km/h bedragen.
Het onderbreken van de snelheidsbegrenzer geschiedt
eveneens via de toets.
Trap het gaspedaal voorbij de
weerstand in om de ingestelde
snelheid tijdelijk te overschrijden.
Laat om terug te keren naar de
ingestelde maximumsnelheid het
gaspedaal los tot de wagensnelheid
weer beneden de ingestelde
snelheid ligt.
231
6
MEM
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij snel accelereren, bijvoorbeeld
in een steile afdaling, kan de
snelheidsbegrenzer niet altijd
voorkomen dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden.
De snelheidsbegrenzer wordt dan
tijdelijk uitgeschakeld en de ingestelde
snelheid knippert op het display.
Als de ingestelde snelheid zonder
ingreep van de bestuurder wordt
overschreden, knippert de snelheid in
combinatie met een geluidssignaal.
Het knipperen van streepjes wijst op een storing in
de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
StoringTijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Uitschakelen
F Trap het gaspedaal met kracht in tot
voorbij het zware punt om de ingestelde
snelheid te overschrijden.
De werking van de snelheidsregelaar wordt
tijdelijk onderbroken en de weergegeven
ingestelde snelheid knippert.
Als de ingestelde snelheid zonder ingreep
van de bestuurder wordt overschreden
(bijvoorbeeld in een steile afdaling), knippert de
snelheid in combinatie met een geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid weer is gedaald
tot beneden de ingestelde snelheid, werkt
de snelheidsbegrenzer weer en stopt het
knipperen van de snelheid.
F Draai de knop 1 in de stand "0".
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt niet meer weergegeven.
- druk, indien uw auto is uitgerust met
snelheidslimietherkenning, op de toets 5:
F de opgeslagen snelheid verschijnt op het
instrumentenpaneel,
F druk nogmaals op de toets 5 om de
snelheid op te slaan.
De waarde wordt direct op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
de snelheidslimietherkenning.
Bij gebruik van matten die niet zijn
goedgekeurd door PEUGEOT kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
worden gehinderd.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed is
bevestigd,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
232
MEM
MEM
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidsregelaar ("CRUISE")
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de
bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Bediening aan de stuurkolom
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Instellen van een snelheid/Verlagen van de
snelheid.
3. Instellen van een snelheid/Verhogen van
de snelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Weergeven van de lijst van opgeslagen
snelheden of opslaan van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheidslimiet.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de
bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
de snelheidslimietherkenning.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
het opslaan van snelheden.
233
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde of
vierde versnelling zijn ingeschakeld.
Als uw auto is uitgerust met een automatische
transmissie of elektronisch gestuurde
versnellingsbak, moet minimaal de tweede
versnelling zijn ingeschakeld.
6. Snelheidsregeling onderbroken/hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
Weergave op het head-up display
Inschakelen
F Draai de rolknop 1 in de stand "CRUISE":
de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F Druk op de toets 2 of 3: de actuele snelheid
van uw auto wordt de ingestelde snelheid.
De snelheidsregelaar is geactiveerd (ON).
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de
ingestelde snelheid is het voldoende
het gaspedaal los te laten tot de
wagensnelheid weer gelijk is aan de
geprogrammeerde snelheid.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig: daarvoor moet de auto
met een snelheid van minstens 40 km/h rijden.
234
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Onderbreken
Het onderbreken van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de toets, door
het rem- of koppelingspedaal in te trappen
of om veiligheidsredenen, door activering
van de ESC.
- druk, indien uw auto is uitgerust met
snelheidslimietherkenning, op de toets 5:
F de opgeslagen snelheid verschijnt op het
instrumentenpaneel,
F druk nogmaals op de toets 5 om de
snelheid op te slaan.
De waarde wordt direct op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt
de werking ervan tijdelijk onderbreken door op
de toets 4 te drukken: op het display wordt de
onderbreking aangegeven (Pause).
Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt
u vervolgens de snelheid wijzigen:
- met behulp van de toetsen 2 of 3:
F herhaaldelijk kort indrukken om te
wijzigen in stappen van + of - 1 km/h,
F ingedrukt houden om te wijzigen in
stappen van + of - 5 km/h.
Wijzigen van de oorspronkelijke
(ingestelde) snelheid
- door, indien uw auto is uitgerust met
snelheidslimietherkenning, op de toets 5 te
drukken:
F de zes opgeslagen snelheden worden
weergegeven op het touchscreen,
F selecteer een waarde: deze verschijnt op
het instrumentenpaneel.
Het selectiescherm wordt na enkele seconden
gesloten.
De wijziging is opgeslagen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning.
235
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden,
gaat de weergegeven snelheid knipperen.
Het knipperen stopt als de snelheid weer is
gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand "0".
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt niet meer weergegeven.
Als streepjes knipperen wijst dit op een storing
in de snelheidsregelaar.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Op een steile helling of bij het trekken
van een zware aanhanger kan het
voorkomen dat de ingestelde snelheid
niet wordt gehaald.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn bij
het gebruik van de snelheidsbegrenzer.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
236
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Adaptieve snelheidsregelaar ("CRUISE")
Dit systeem zorgt ervoor dat de auto
automatisch de door de bestuurder
ingestelde snelheid aanhoudt.
Bovendien kan dit systeem (wanneer de
situatie dit toelaat) een bepaalde afstand,
die u zelf kunt selecteren, tussen uw auto
en de voorligger aanhouden.
Open het menu Rijden en activeer/deactiveer
"Adaptieve snelheidsregelaar".
Bij het afzetten van de motor wordt de
status van de functie opgeslagen.
Inschakelen / uitschakelen
De rolknop voor de selectie van de
snelheidsregelaar moet in de stand
"CRUISE" staan, anders wordt uw
commando niet uitgevoerd.
De functie kan worden in-
en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Met touchscreen
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Instellen van een snelheid/verlagen van de
snelheid.
3. Instellen van een snelheid/verhogen van
de snelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Afhankelijk van de uitvoering van
uw auto, weergave van het overzicht
van de opgeslagen snelheden of
opslaan van de snelheid die door de
snelheidslimietherkenning is aangegeven.
6. Selectie van de afstand tot de voorligger
("Dichtb.", "Normaal", "Ver")
Bediening aan de stuurkolom
Standaard is de afstand tot de
voorligger ingesteld op "Normaal".
Zo niet, dan wordt de laatst ingestelde
waarde gebruikt bij het inschakelen van
de functie.
237
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als uw auto is uitgerust met een automatische
transmissie of elektronisch gestuurde versnellingsbak,
moet minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld.
Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde of
vierde versnelling zijn ingeschakeld.
7. Snelheidsregeling onderbroken/hervat.
8. Snelheidsregelaar geselecteerd of
bijstelfase van de wagensnelheid.
9. Ingestelde snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
Head-up display
De adaptieve snelheidsregelaar moet
handmatig worden ingeschakeld, daarbij moet
de wagensnelheid tussen 40 km/h en 150 km/h
liggen.
Als de ingestelde snelheid hoger is dan
150 km/h, gaat de adaptieve snelheidsregelaar
automatisch over op een conventionele
snelheidsregeling (zonder automatische
regeling van de afstand tot de voorligger).
Inschakelen
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het head-up
display.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidsregelaar.
De adaptieve snelheidsregelaar moet worden
geselecteerd in het menu Rijden.
F Draai de rolknop 1 in de stand "CRUISE":
de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F Druk op een van de toetsen 2 of 3: de
actuele snelheid van uw auto wordt de
ingestelde snelheid.
De snelheidsregelaar is geactiveerd (ON).
238
MEM
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als de regelaar is ingeschakeld, kunt u
vervolgens de ingestelde kruissnelheid op de
volgende manieren wijzigen:
- met de toets 2 of 3:
F herhaaldelijk kort indrukken om te
wijzigen in stappen van + of - 1 km/h,
F ingedrukt houden om te wijzigen in
stappen van + of - 5 km/h.
Wijzigen van alleen de
kruissnelheid
- als uw auto is voorzien van de functie
opslaan van snelheden, door te drukken op
de toets 5:
F de zes opgeslagen snelheden worden
weergegeven op het touchscreen,
F kies een snelheid: deze wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Na enkele ogenblikken wordt het
selectiescherm gesloten.
De wijziging is dan doorgevoerd.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning en in
het bijzonder het opslaan van de door
dit systeem aangegeven snelheid.
Om veiligheidsredenen is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij
de actuele snelheid van uw auto ligt.
- als uw auto is voorzien van de
snelheidslimietherkenning, door te drukken
op de toets 5:
F de snelheid die moet worden
opgeslagen, wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel,
F druk nogmaals op de toets 5 om deze
snelheid op te slaan.
De waarde wordt direct weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Afstand tot voorligger
Met behulp van een radar aan de voorzijde
van de auto, die een bereik heeft van ongeveer
100 meter, signaleert het systeem een voorligger.
Het systeem past automatisch de snelheid van
uw auto aan die van de voorligger aan.
Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert
het systeem geleidelijk de snelheid van uw
auto door alleen op de motor af te remmen
(hetzelfde effect als bij het indrukken van de
mintoets "-").
Als uw auto de voorligger te dicht of te snel
nadert, wordt de adaptieve snelheidsregelaar
automatisch gedeactiveerd. De bestuurder
wordt dan gewaarschuwd door een
geluidssignaal en een melding.
Als de voorligger versnelt of een andere
rijstrook kiest, verhoogt de adaptieve
snelheidsregelaar geleidelijk de wagensnelheid
tot de ingestelde snelheid weer is bereikt.
Als de bestuurder de richtingaanwijzer
inschakelt om aan te geven dat hij een
langzamer voertuig gaat inhalen, staat de
adaptieve snelheidsregelaar tijdelijk toe
dat hij de voorligger dichter nadert om het
inhalen gemakkelijker te maken, zonder dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
239
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Deze waarde blijft in het geheugen opgeslagen,
ongeacht de status van de functie.
F Druk op de toets 6 om een nieuwe
waarde voor de afstand tot de voorligger
te selecteren. U kunt kiezen uit drie
instellingen ("Dichtb.", "Normaal", "Ver").
Wijzigen van de afstand tot de
voorligger
Als de afstandsradar een voorligger
signaleert en de geselecteerde snelheid
te hoog ligt ten opzichte van die van deze
voorligger, wordt het systeem niet geactiveerd
en wordt de waarschuwingsmelding
"Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt" weergegeven tot de
omstandigheden voldoende veilig zijn voor de
activering van het systeem.
De ingestelde waarde van de afstand tot
de voorligger blijft na het afzetten van het
contact in het geheugen opgeslagen.
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het loslaten van het gaspedaal is
voldoende om weer terug te keren
naar de ingestelde snelheid.
De ingestelde tijd kan tijdelijk worden
overschreden door het gaspedaal in
te trappen.
Het onderbreken van de adaptieve
snelheidsregelaar kan handmatig (met de toets)
of automatisch worden uitgevoerd:
- door het rem- of koppelingspedaal in te
trappen,
- om veiligheidsredenen bij een ingreep van
het ESC-systeem,
- als een grenswaarde voor de afstand tot de
voorligger wordt bereikt (berekend op basis
van het snelheidsverschil tussen uw auto
en uw voorligger en de ingestelde afstand
tot de voorligger),
- als de afstand tussen uw auto en uw
voorligger te klein wordt,
- als de snelheid van uw voorligger te
laag is,
- als de snelheid van uw auto te laag wordt.
Onderbreken
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden
zonder dat u het gaspedaal intrapt, bijvoorbeeld
in een steile afdaling, wordt u gewaarschuwd
door het knipperen van de snelheid op het
instrumentenpaneel.
240
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
In de volgende tabel worden de bij bepaalde rijomstandigheden weergegeven waarschuwingen en meldingen beschreven.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
Pictogram Bijbehorende melding Toelichting
Geen voertuig gedetecteerd:
het systeem werkt als een normale snelheidsregelaar.
Detectie van een voertuig op de grens van het bereik van de radar:
het systeem werkt als een normale snelheidsregelaar.
"AANGEPASTE SNELHEID" Detectie van een voertuig dat zich te dicht vóór de auto bevindt of waarvan de snelheid
lager ligt dan de ingestelde snelheid.
Het systeem remt de auto af op de motor (max. 30 km/h) en houdt de wagensnelheid gelijk
aan die van de voorligger om de ingestelde afstand in tijd tot de voorligger te bewaren.
Bij het automatisch afremmen achter een voorligger kan de werkelijke wagensnelheid
hoger zijn dan de weergegeven "aangepaste snelheid".
"AANGEPASTE SNELHEID" Als de aangepaste snelheid de grens van het systeem (ingestelde snelheid - 30 km/h)
bereikt, gaan de aangepaste snelheid en de waarde van de ingestelde snelheid knipperen
om aan te geven dat de functie binnen enkele ogenblikken automatisch zal worden
uitgeschakeld.
"Snelheidsregelaar op pauze". Als het systeem de grens voor het aanpassen van de snelheid overschrijdt en als de
bestuurder niet ingrijpt (inschakelen van de richtingaanwijzer, wisselen van rijstrook,
snelheid minderen), wordt de werking van het systeem automatisch onderbroken.
Deze melding verschijnt in combinatie met een geluidssignaal.
241
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als de adaptieve snelheidsregelaar
automatisch wordt onderbroken, kan
deze pas weer worden geactiveerd als
weer aan alle veiligheidsvoorwaarden
wordt voldaan. De melding "Inschakelen
geweigerd, omstandigheden
ongeschikt" wordt weergegeven zolang
het niet mogelijk is om de adaptieve
snelheidsregelaar weer te activeren.
Als het activeren weer mogelijk is, is
het raadzaam de functie te activeren
door de toets 2 (SET+) of 3 (SET-) in te
drukken waarbij uw actuele snelheid
als nieuwe ingestelde snelheid wordt
opgeslagen. Het indrukken van de
toets 4 (inschakelen/pauze) om de
functie te activeren met de laatste
ingestelde snelheid is ook mogelijk,
maar daarbij kan deze snelheid sterk
afwijken van uw actuele snelheid.
Als het verschil tussen de ingestelde
snelheid en de snelheid van de voorligger
groter is dan 30 km/h, werkt het systeem
niet.
De werking van het systeem wordt in dat geval
onderbroken als de afstand met de voorligger
te klein wordt.
De adaptieve snelheidsregelaar vermindert de
wagensnelheid uitsluitend door af te remmen
op de motor. Daardoor neemt de snelheid
langzaam af, zoals dat ook gebeurt bij het
loslaten van het gaspedaal.
De werking van het systeem wordt automatisch
onderbroken:
- als de voorligger te sterk of te plotseling
afremt en u zelf niet remt,
- als een voertuig invoegt tussen uw auto en
uw voorligger,
- als het systeem de snelheid niet voldoende
kan verminderen om een veilige afstand te
bewaren, zoals in een steile afdaling.
Beperkingen van de werking
Omdat het detectiegebied van de radar relatief
smal is, is het mogelijk dat het systeem het
volgende niet detecteert:
- smalle voertuigen, bijvoorbeeld
motorfietsen,
- voertuigen die niet in het midden van de
rijstrook rijden,
- voertuigen die een bocht in rijden,
- voertuigen die plotseling van rijstrook
wisselen.
De snelheidsregelaar houdt geen
rekening met:
- stilstaande voertuigen,
- tegemoetkomende voertuigen.
242
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
In het geval van een storing van de adaptieve
snelheidsregelaar wordt u gewaarschuwd door
een geluidssignaal en de weergave van de
melding "Storing functies hulp bij het rijden".
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Storing
De adaptieve snelheidsregelaar werkt
zowel overdag als 's nachts, ook bij mist
en matige regen.
Let tijdens het gebruik van de adaptieve
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de adaptieve snelheidsregelaar
niet op gladde wegen of bij zeer druk
verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Op een steile helling of bij het trekken
van een zware aanhanger kan het
voorkomen dat de ingestelde snelheid
niet wordt gehaald of niet kan worden
vastgehouden.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn
bij het gebruik van de adaptieve
snelheidsregelaar.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed
bevestigd is,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Houd uw voeten altijd in de buurt van
de pedalen.
Als het verschil tussen de ingestelde
snelheid van uw auto en de snelheid
van uw voorligger te groot wordt, kan
het systeem de snelheid van uw auto
niet meer aanpassen: de regelaar wordt
automatisch uitgeschakeld.
De functie remt de auto niet af via het
remsysteem, maar alleen op de motor.
Het bereik van de adaptieve
snelheidsregeling is beperkt: de
snelheid wordt niet meer aangepast
als het verschil tussen de ingestelde
snelheid van uw auto en de snelheid
van de voorligger te groot wordt.
Bij het gebruik van de adaptieve
snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen
tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
243
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Waarschuwing kans op aanrijding en
Active Safety Brake
Werkingsvoorwaarden
Het systeem Active Safety Brake werkt:
- wanneer de wagensnelheid tussen 5 en
140 km/h ligt bij rijdende voertuigen,
- wanneer de wagensnelheid lager is
dan 80 km/h bij stilstaande voertuigen,
- wanneer de wagensnelheid lager is
dan 60 km/h bij een voetganger,
- indien de passagiers hun veiligheidsgordel
hebben omgedaan,
- indien de auto niet snel accelereert,
- indien de auto geen scherpe bocht maakt,
Het systeem Waarschuwing kans op
aanrijding waarschuwt de bestuurder
wanneer er een risico bestaat op een
aanrijding met een voorligger of een
voetganger op de rijstrook.
Het systeem Active Safety Brake treedt
in werking wanneer de bestuurder, na de
waarschuwing, niet snel genoeg reageert
en niet remt.
Dit systeem helpt, zonder ingrijpen van de
bestuurder, een aanrijding te voorkomen
of de zwaarte van de aanrijding te
beperken door de snelheid van de auto te
verminderen.
Deze systemen maken gebruik van een radar
in de voorbumper en een camera boven aan de
voorruit.
Deze systeem zijn ontwikkeld om de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het
verkeer in de gaten blijven houden en
zich aan de verkeersregels houden.
Deze systemen zijn een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
Het systeem Waarschuwing kans op
aanrijding werkt:
- bij een van een kentekenplaat voorzien
voertuig dat in dezelfde rijrichting rijdt of
staat,
- bij voetgangers,
- als de wagensnelheid minimaal 7 km/h
is (de functie wordt uitgeschakeld als de
snelheid daalt tot 5 km/h).
244
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Het systeem Active Safety Brake werkt niet:
- als de voorbumper van de auto is
beschadigd,
- binnen 10 seconden na de laatste keer dat
het systeem in werking is getreden,
- bij een storing in het elektronische
stabiliteitsprogramma,
Werkingslimieten
In de volgende gevallen is het raadzaam
de functie uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
- bij een schok op de voorruit ter hoogte van
de detectiecamera,
- als de auto een aanhanger of caravan
trekt,
- als lading op de imperiaal boven de
voorruit uitsteekt (bijvoorbeeld een ladder),
- als de auto wordt gesleept bij draaiende
motor,
- als het noodreservewiel (indien aanwezig)
is gemonteerd,
- als de auto tijdens onderhoud in de
werkplaats op een rollenbank wordt getest,
- als de auto in een automatische wasstraat
wordt gewassen,
- als de remlichten niet werken.
Na een aanrijding wordt de functie
automatisch uitgeschakeld. Neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Waarschuwing kans op
aanrijding
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
kans op een aanrijding en de geselecteerde
stand voor de waarschuwing kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op de
afstand in tijd tussen uw auto en de voorligger.
Niveau 1: waarschuwing door middel
van visuele signalen die aangeeft dat de
afstand tot de voorligger zeer klein is.
Wanneer de auto de voorligger nadert,
wordt een melding weergegeven om de
bestuurder aan te sporen op te letten.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het head-up
display.
245
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op de tijd vóór
de aanrijding. Daarbij wordt rekening gehouden met
de beweging van de auto, de snelheid van uw auto
en die van de voorligger, de weersomstandigheden,
de rijomstandigheden (in een bocht, intrappen van
pedalen enz.) zodat de waarschuwing op het meest
geschikte moment wordt geactiveerd.
Niveau 2: waarschuwing door middel
van visuele signalen en geluidssignalen
die aangeeft dat een aanrijding dreigt.
Er wordt een melding weergegeven om
de bestuurder aan te sporen te remmen.
Als uw auto een voorligger te snel nadert,
wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval
wordt waarschuwingsniveau 2 direct
weergegeven.
Bovendien wordt waarschuwingsniveau 1
nooit weergegeven als de stand "Dichtb."
is geselecteerd.
Slechte weersomstandigheden (zeer
zware regenval, opgehoopte sneeuw
voor de radar en de camera) kunnen
de werking van het systeem verstoren.
In dat geval wordt een storingsmelding
weergegeven. De functie is niet
beschikbaar zolang deze melding wordt
weergegeven.
Instellen van de stand voor de
activering van de waarschuwing
De stand voor de activering van de
waarschuwing is bepalend voor de manier
waarop u wordt gewaarschuwd voor een
rijdende of stilstaande voorligger, of een
voetganger op uw rijstrook.
U kunt uit drie standen kiezen:
- "Ver" om vroeg gewaarschuwd te worden
(voorzichtige rijstijl).
- "Normaal".
- "Dichtb." om later gewaarschuwd te
worden.
Open het configuratiemenu van de auto en
activeer/deactiveer "Waarschuwing kans op
aanrijding en automatisch remmen".
Met touchscreen
Met autoradio
Open het menu "Persoonlijke instelling -
configuratie" en activeer/deactiveer "Autom.
noodremfunctie".
Stel vervolgens het waarschuwingsniveau in.
Stel vervolgens het waarschuwingsniveau in.
Druk op "Bevestigen" om de wijziging op te
slaan.
246
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Dit systeem, ook wel automatisch
noodremsysteem genoemd, is bedoeld om
de snelheid van de aanrijding te beperken
of de frontale aanrijding met de voorligger te
voorkomen (bij snelheden tussen 5 km/h en
140 km/h) wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
Op basis van informatie van de radar en de
camera activeert het systeem de remmen van
de auto.
Active Safety Brake
De bestuurder kan op elk gewenst moment de
controle over de auto weer overnemen door
een ferme stuurbeweging te maken en/of het
gaspedaal in te trappen.
Als het systeem in werking is, kunnen
er lichte trillingen voelbaar zijn in het
rempedaal.
Als de auto volledig tot stilstand
is gekomen, blijven de remmen
automatisch 1 tot 2 seconden geactiveerd.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan
als de auto door het automatische
noodremsysteem tot stilstand wordt
gebracht.
Bij auto's met een automatische
transmissie begint de auto weer te
rijden nadat hij door het automatische
noodremsysteem tot stilstand is gebracht.
Trap het rempedaal in als u dit wilt
voorkomen.
Als het automatische noodremsysteem
niet is ingeschakeld, wordt u hiervoor
gewaarschuwd door het permanent
branden van dit verklikkerlampje in
combinatie met een melding.
Als de radar en de camera de aanwezigheid
van een voertuig of een voetganger hebben
bevestigd, knippert dit verklikkerlampje als
het systeem wordt geactiveerd.
Belangrijk: als het automatische
noodremsysteem in werking treedt,
moet u de controle over uw auto weer
overnemen door met het rempedaal
te remmen en zo de automatische
remactie aan te vullen en te
voltooien.
Het activeren van het remmen kan
worden aangepast aan het rijgedrag
van de bestuurder, zoals bewegingen
van het stuur of het intrappen of
loslaten van het gaspedaal.
247
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Uitschakelen / inschakelen
van de waarschuwing en
het remmen
Standaard wordt de functie automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De functie kan worden uit- of ingeschakeld via
het configuratiemenu van de auto.
Met autoradio
Open het menu "Persoonlijke instelling -
configuratie" en activeer/deactiveer "Autom.
noodremfunctie".
Intelligente
noodremassistentie (AFUi)
Wanneer de bestuurder onvoldoende
afremt om de aanrijding te voorkomen,
zorgt het systeem voor voldoende
remkracht.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf
het rempedaal intrapt.
Met touchscreen
Open het configuratiemenu van de auto en
activeer/deactiveer "Waarschuwing kans op
aanrijding en automatisch remmen".
In het geval van een storing wordt u
gewaarschuwd door het branden van
dit verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en een melding.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Onder de volgende omstandigheden
werkt de camera mogelijk minder goed
of helemaal niet:
- slecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval of regen, mist, enz.),
- verblinding (verlichting van een
tegenligger, laagstaande zon,
reflectie op nat wegdek, uitrijden
van een tunnel, sterke afwisseling
van schaduw en licht, ...),
- als het gedeelte van de voorruit
voor de camera vuil, dichtgevroren
of beschadigd is of is bedekt met
modder, sneeuw of een sticker.
Onder bepaalde weersomstandigheden
van de werking van de in de
voorbumper geplaatste radar verstoord
raken, zoals bij opeenhoping van
sneeuw, ijs, modder, enz.
248
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Verwijder in dat geval de sneeuw,
modder enz. van de voorbumper.
Als een van de twee sensoren (camera
of radar) is afgedekt of een beperkt
bereik heeft terwijl de andere normaal
werkt, blijft het systeem werken maar
minder nauwkeurig dan normaal. U
wordt hier niet over geïnformeerd door
een melding of een verklikkerlampje.
Om storingen in de werking van de
radar te voorkomen, mag de bumper
niet worden gespoten.
Reinig het gedeelte van de voorruit voor
de camera regelmatig.
Laat geen sneeuw op de motorkap
of op het dak liggen, omdat de
detectiecamera erdoor kan worden
afgedekt.
Lane Departure Warning System (LDWS)
Dit systeem signaleert, met behulp van een
camera die doorgetrokken of onderbroken
strepen herkent, het onvrijwillig overschrijden
van een rijstrookmarkering en waarschuwt in
dat geval de bestuurder.
De waarschuwing wordt geactiveerd als bij
een wagensnelheid hoger dan 60 km/h een
rijstrookmarkering wordt overschreden zonder
dat de richtingaanwijzer wordt ingeschakeld.
Dit systeem werkt het meest effectief op
autowegen en snelwegen.
Detectie - Waarschuwing
U wordt gewaarschuwd door het
knipperen van dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel in
combinatie met een geluidssignaal.
Het systeem waarschuwt niet als de
richtingaanwijzer is ingeschakeld en
gedurende ongeveer 20 seconden
nadat deze is uitgeschakeld.
Het Lane Departure Warning System is een
hulpmiddel voor de bestuurder, die desondanks
waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is.
De bestuurder dient zich altijd aan de
verkeersregels te houden en niet langer dan
twee uur aaneengeschakeld achter het stuur
te zitten.
249
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Met / zonder autoradio
Inschakelen/uitschakelen
F
Druk op deze knop, het
verklikkerlampje ervan gaat branden;
het systeem is ingeschakeld.
F Druk op deze knop, het
verklikkerlampje ervan dooft; het
systeem is uitgeschakeld.
Inschakelen van het systeem:
Uitschakelen van het systeem:
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Storing
Met touchscreen
Open het menu Rijden en activeer/deactiveer
"Lane Departure Warning".
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Het lampje van deze knop knippert.
De toets knippert en er wordt een storing weergegeven.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:
Er kunnen storingen in de signalering
optreden:
-
als de rijstrookmarkeringen
weggesleten zijn en er weinig contrast is
tussen het wegdek en de markeringen,
-
als de voorruit vuil is,
-
onder bepaalde extreme
weersomstandigheden: mist, zware
regenval, sneeuw, schaduwen, sterke
zonnestraling en direct zonlicht (zeer
laagstaande zon, uitrijden van een
tunnel, ...).
of
250
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Detectie verslapping aandacht
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende woorwaarden is voldaan:
- de auto staat gedurende meer dan
15 minuten stil met draaiende motor,
- sinds het afzetten van het contact zijn
enkele minuten verstreken,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 65 km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra
de snelheid hoger is dan 65 km/h.
Deze systemen zijn hulpmiddelen
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
Ga niet rijden als u moe bent.
Het systeem geeft een waarschuwing
zodra het detecteert dat de bestuurder
langer dan twee uur heeft gereden
met een snelheid van meer dan
65 km/h zonder dat hij een pauze heeft
genomen.
Het is raadzaam om een pauze te nemen
wanneer u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval
elke twee uur.
Afhankelijk van de uitvoering bevat de
functie alleen het systeem "Waarschuwing
overschrijding rijtijd" of daarnaast ook het
systeem "Waarschuwing verslapping aandacht
bestuurder".
Waarschuwing
overschrijding rijtijd
Met autoradio
Open het menu "Persoonlijke instelling -
configuratie" en activeer/deactiveer "Detectie
verslapping aandacht".
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding
die de bestuurder adviseert een pauze te
nemen, en een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de motor
wordt afgezet.
Open het configuratiemenu van de auto en
activeer/deactiveer "Detectie verslapping
aandacht".
Met touchscreen
251
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Met behulp van een boven aan de voorruit
geplaatste camera beoordeelt het systeem
de waakzaamheid van de bestuurder door
afwijkingen in de koers van de auto ten
opzichte van de wegmarkeringen te signaleren.
Deze functie is bijzonder geschikt voor
auto(snel)wegen (snelheid hoger dan 65 km/h).
Waarschuwing verslapping aandacht bestuurder
Afhankelijk van de uitvoering wordt het systeem
"Waarschuwing overschrijding rijtijd" aangevuld met het
systeem "Waarschuwing verslapping aandacht bestuurder".
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient de bestuurder altijd
waakzaam te blijven.
Ga niet rijden als u vermoeid bent
of medicijnen hebt gebruikt die de
rijvaardigheid kunnen beïnvloeden.
Zodra het systeem heeft bepaald dat de koers van
de auto op een zekere mate van vermoeidheid of
aandachtsverslapping van de bestuurder wijst,
wordt het eerste waarschuwingsniveau geactiveerd.
Na drie waarschuwingen van het eerste
niveau, activeert het systeem een nieuwe
waarschuwing met de melding "Las een
rustpauze in!", in combinatie met een luider
klinkend geluidssignaal.
Onder bepaalde omstandigheden
(slecht wegdek of harde windstoten)
kan het systeem waarschuwingen
geven zonder dat er sprake is van
vermoeidheid bij de bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
- slecht zicht (onvoldoende verlichting
van het wegdek, sneeuwval, harde
regen, dichte mist enz.),
- verblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden
van een tunnel, snelle overgangen
tussen schaduw en licht enz.),
- gedeelte van de voorruit voor de
camera vuil, beslagen, bevroren,
bedekt door sneeuw, beschadigd of
bedekt door een sticker,
- wegmarkeringen afwezig,
versleten, niet zichtbaar door
sneeuw of modder, of meerdere
wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.),
- geringe afstand tot de
voorligger (geen detectie van
wegmarkeringen),
- smalle, bochtige wegen, ...
De bestuurder wordt dan gewaarschuwd door
de melding "Voorzichtig!", in combinatie met
een geluidssignaal.
252
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Dodehoekbewaking
In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, brandt dan permanent een
lampje:
- direct, wanneer u wordt ingehaald,
- na circa een seconde, wanneer u
langzaam een andere auto inhaalt.
Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel
gevaar betekent.
Indien een voertuig - een (motor)fiets,
een auto of een vrachtwagen - zich in de
dode hoek van de auto bevindt, zal er een
waarschuwingslampje gaan branden in de
linker- of rechterbuitenspiegel (afhankelijk van
de situatie) onder de volgende voorwaarden:
- alle voertuigen gaan dezelfde kant op en
rijden op aangrenzende rijstroken,
- de snelheid van uw auto ligt tussen
12 km/h en 140 km/h,
- het snelheidsverschil met het voertuig
dat u aan het inhalen bent, is kleiner
dan 10 km/h,
- het snelheidsverschil met het voertuig
dat u inhaalt, is kleiner dan 25 km/h,
- het verkeer stroomt vloeiend door,
- de inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal, doordat het ingehaalde voertuig
weer terugkomt in de dode hoek,
- u rijdt in een rechte lijn of in een flauwe
bocht,
- uw auto trekt geen aanhanger of
caravan, enz.
Het systeem dient als hulp voor
de bestuurder maar kan nooit een
vervanging zijn voor de spiegels.
De bestuurder blijft te allen tijde
verantwoordelijk voor het op tijd
waarnemen wat er zich achter hem
bevindt, het inschatten van de snelheid
en afstand van achteropkomend
verkeer en de beslissing of hij al dan
niet veilig van rijstrook kan wisselen.
Het systeem voor dodehoekbewaking is
een hulpmiddel voor de bestuurder die
echter te allen tijde zijn aandacht op het
verkeer moet blijven vestigen.
253
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
- voor stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden...),
- bij tegemoetkomende voertuigen,
- bij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
- bij het inhalen van of ingehaald worden
door een zeer lang voertuig (vrachtwagen,
autobus...) die én in de dode hoek
achter wordt gedetecteerd én zich in het
gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
- bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
- bij snelle inhaalmanoeuvres.
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Inschakelen/uitschakelen
F
Druk op deze knop, het
verklikkerlampje ervan gaat branden;
het systeem is ingeschakeld.
F Druk op deze knop, het
verklikkerlampje ervan dooft; het
systeem is uitgeschakeld.
Inschakelen van het systeem:
Uitschakelen van het systeem:
Met / zonder autoradio
254
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Storing
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij slechte weersomstandigheden
(zware regen, hagel enz.) kan het
systeem tijdelijk minder nauwkeurig
werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek
of van een droog wegdek op een nat
wegdek terechtkomen kan tot een
vals alarm leiden (zo kan een wolk
waterdruppels in de dode hoek worden
aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op
het gedeelte onder de buitenspiegels
waar de waarschuwingslampjes zitten,
omdat de de dodehoekbewaking dan
mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook
voor de detectiezones op de voor- en
achterbumper.
Afhankelijk van de uitrusting van uw auto:
Met touchscreen
Open het menu Rijden en activeer/deactiveer
"Dodehoekbewaking".
Een storing wordt aangegeven door het
knipperen van dit (deze) verklikkerlampje(s).
Het lampje van deze toets knippert
en er verschijnt een melding in
combinatie met een geluidssignaal.
Bij het afzetten van het contact wordt de
status van het systeem opgeslagen.
De dodehoekbewaking wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door het PEUGEOT-netwerk
gehomologeeerde trekhaak.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30 centimeter van de sensoren, omdat ze
anders beschadigd kunnen raken.
of
255
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (zoals voetgangers,
auto's, bomen en slagbomen) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (zoals paaltjes en pionnen)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze
zich in de dode hoek van het detectiebereik van
de sensoren bevinden.
Parkeerhulp
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
Parkeerhulp achter
De grafische weergave is een aanvulling
op het geluidssignaal. Op het scherm of
op het instrumentenpaneel worden blokjes
weergegeven die het pictogram van de auto
steeds dichter naderen. Als de auto het
obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het
symbool "Gevaar".
Grasche weergave
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via
de luidspreker (rechts of links) is te herkennen
aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
256
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Met autoradio
Uitschakelen/inschakelen
De functie kan worden uitgeschakeld of
ingeschakeld via het configuratiemenu van de
auto.
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het
obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als een aanhanger wordt aangekoppeld
of een fietsendrager op de trekhaak wordt
bevestigd (indien de auto is uitgerust met
een volgens de voorschriften van het
PEUGEOT-netwerk gemonteerde trekhaak).
Open het menu "Persoonlijke instelling -
configuratie" en activeer/deactiveer
"Parkeerhulp".
Met touchscreen
Open het menu Rijden en activeer/deactiveer
"Parkeerhulp".
Zonder autoradio
Uitschakelen van het systeem:
F Druk op deze knop: het lampje
ervan gaat branden, het systeem
is uitgeschakeld.
Inschakelen van het systeem:
F Druk op deze knop: het lampje
ervan dooft, het systeem is
ingeschakeld.
257
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als bij het inschakelen van de achteruitversnelling
een storing wordt gesignaleerd, gebeurt
afhankelijk van de uitvoering het volgende:
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit verklikkerlampje gaat branden
en er verschijnt een melding, in
combinatie met een geluidssignaal.
Het lampje van deze toets gaat
knipperen en er verschijnt een
melding, in combinatie met een
geluidssignaal.
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30 centimeter van de sensoren, omdat ze
anders beschadigd kunnen raken.
Storing
258
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Achteruitrijcamera met weergave op het binnenspiegelglas
De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de
achteruit wordt gezet.
De functie kan zijn gecombineerd met het
parkeerhulpsysteem.
Als de achterklep of de achterdeur
(afhankelijk van de uitvoering) wordt geopend,
kan de weergave worden verstoord.
Als een achterdeur is geopend, houd er dan
rekening mee dat de deur uitsteekt achter
de auto.
Het is normaal dat de beelden vervormd zijn.
De achteruitrijcamera is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
Controleer regelmatig of de lens van de
camera nog goed schoon is.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
De beelden worden weergegeven op het
binnenspiegelglas.
Wassen met een hogedrukspuit (bijv.
bij modder op de lens)
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30 centimeter van de camera,
omdat hij anders beschadigd kan raken.
De blauwe breedtelijnen geven de breedte van
uw auto, inclusief buitenspiegels, weer.
De rode lijn geeft een afstand van 30 cm achter
de achterbumper weer. De kleine blauwe lijnen
geven een afstand van 1 m (A) en 2 m (B)
achter de achterbumper weer.
259
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
18-camerasysteem achter
Met dit systeem kunt u op het scherm de nabije
omgeving van uw auto zien dankzij camera's
aan de achterzijde van de auto. Ter aanvulling
wordt voor het beeld van bovenaf van de
omgeving van uw auto (birdview-beeld, rechter
gedeelte) gebruik gemaakt van de informatie
van de parkeersensoren achter en/of voor.
Naast het birdview-beeld van de auto (rechter
gedeelte) kunnen andere typen beelden
worden weergegeven (linker gedeelte):
- standaardbeeld van de omgeving achter
de auto,
- 180°-beeld van de omgeving achter
de auto,
- ingezoomd beeld van de omgeving achter
de auto (samengesteld).
Principe van de
beeldsamenstelling
Het systeem geeft een aan de omstandigheden
aangepast beeld (linker gedeelte) en een
birdview-beeld van de auto in zijn nabije
omgeving weer.
Standaard is de modus AUTO (automatisch)
geactiveerd.
In deze modus bepaalt het systeem zelf, op
basis van de informatie van de parkeerhulp,
welk beeld (standaard of ingezoomd) het beste
kan worden weergegeven.
Het 180°-beeld kan alleen via de menu's
worden geselecteerd.
De weergave verdwijnt bij een
wagensnelheid van ongeveer 10 km/h.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld ongeveer 7 seconden
na het uit de achteruitversnelling
schakelen of als een achterdeur of de
achterklep wordt geopend.
Ondanks de aanwezigheid van
dit visuele hulpsysteem moet de
bestuurder altijd alert blijven.
De door de camera's geleverde beelden
kunnen door het reliëf zijn vervormd.
Bij schaduwzones achter de auto (bij
zonnig weer) of bij onvoldoende licht
kan het beeld donkerder worden en het
contrast afnemen.
Tijdens het achteruitrijden registreert het
systeem met behulp van de camera's achter
de omgeving van de auto. Er wordt in realtime
een birdview-beeld samengesteld van de
nabije omgeving van de auto (tussen de blauwe
haken) dat tijdens de manoeuvre permanent
wordt aangepast.
Dit beeld maakt het correct inparkeren
gemakkelijker en biedt u de mogelijkheid alle
obstakels in de buurt van de auto te zien.
Dit samengestelde beeld verdwijnt automatisch
als de auto langere tijd stilstaat.
260
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
"Standaardbeeld"
"180°-beeld" "Ingezoomd beeld" (samengesteld)
Tijdens het achteruitrijden slaat de camera de
beelden van de omgeving op. Aan de hand
van deze informatie kan een birdview-beeld
van het gebied vlak achter de auto worden
samengesteld zodat u tijdens de manoeuvre de
obstakels in de omgeving van de auto kunt zien.
Dit beeld is beschikbaar in de modus AUTO en
kan worden geselecteerd in het menu voor het
veranderen van het beeld.
Dankzij het 180°-beeld kunt u bij het achteruit
uit een parkeerplaats rijden anticiperen op
kruisende voertuigen, voetgangers of fietsers.
Het is niet raadzaam dit beeld te gebruiken
tijdens de volledige manoeuvre.
Het is als volgt samengesteld:
Het gebied achter uw auto wordt op het scherm
weergegeven.
De blauwe lijnen geven de breedte van uw auto
(met buitenspiegels) weer: ze verplaatsen zich
afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn geeft een afstand van 30 cm achter
de achterbumper weer, de twee blauwe lijnen
een afstand van 1 m en 2 m.
Beelden van de omgeving achter de auto
Als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld,
wordt de camera op de achterklep of de
achterdeur geactiveerd.
De parkeerhulp achter kan u daarbij
helpen.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Houd tijdens het achteruitrijden de
omgeving van de auto in de gaten met
behulp van de spiegels.
261
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Inschakelen
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie wordt weergegeven op het
touchscreen. Druk op het rode kruis links boven op
het venster om het weergegeven venster te sluiten.
Wanneer het submenu wordt weergegeven,
kunt u een van de vier beeldopties kiezen:
"Standaardbeeld".
"180°-beeld".
"Ingezoomd beeld".
"Modus AUTO".
Door op deze zone te drukken kunt u op elk
gewenst moment de weergavemodus kiezen.
Controleer regelmatig of de lenzen van
de camera's schoon zijn.
Reinig regelmatig de achteruitrijcamera
met een zachte en droge doek.
"Modus AUTO"
Deze modus is standaard geactiveerd.
Dankzij de sensoren in de achterbumper kan,
wanneer de auto een obstakel nadert, automatisch
worden overgeschakeld van het beeld van de
omgeving achter de auto naar het birdview-beeld.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld als een aanhanger wordt
getrokken of als een fietsendrager op
de trekhaak is gemonteerd (auto met
een volgens de voorschriften van de
fabrikant gemonteerde trekhaak).
Snelstartmodus
Met de snelstartmodus kan zo snel mogelijk de
omgeving van de auto (linker gedeelte) en de
bovenzijde van de auto worden weergegeven.
Wassen met hogedrukspuit (bijv. bij
modder op de camera's)
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30 cm van de lenzen van de camera's, omdat
deze anders beschadigd kunnen raken.
Een melding (in het Engels) geeft aan dat u
de omgeving van de auto moet controleren
voordat u de manoeuvre uitvoert.
262
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bandenspanningscontrolesysteem
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt
dat de waakzaamheid van de bestuurder niet
door het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker met
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van
de auto.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10 km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt
bovendien een hoger brandstofverbruik.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
Reservewiel
Het stalen reservewiel is niet voorzien
van een bandenspanningssensor.
263
6
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Resetten
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het waarschuwingssysteem voor
te lage bandenspanning is alleen
betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten
onjuist is.
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F Stop zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
F Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
F controleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
Een te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien. Een visuele
controle is dus niet voldoende.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij aangezet contact en stilstaande auto.
De nieuw opgeslagen waarden
van de bandenspanning worden
door het systeem beschouwd als
referentiewaarden.
264
Rijden
Expert_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Selecteer in het menu Rijden de optie
"Initialisatie bandenspanningscontrole".
Met autoradio
Selecteer in het menu "Persoonlijke
instelling - configuratie" de optie
"Initialisatie bandenspanningscontrole".
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Service, wijst dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Met touchscreen
Druk op "Ja" om het resetten te bevestigen.
Als het resetten is voltooid, klinkt een
geluidssignaal en wordt een melding
weergegeven.
Zonder autoradio
F Druk gedurende ongeveer
3 seconden op deze knop en
laat de knop vervolgens los; het
resetten wordt bevestigd door
een geluidssignaal.
265
7
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Brandstoftank
Openen
Indien uw auto is voorzien van het
Stop & Start-systeem, tank dan nooit
wanneer de motor zich in de STOP-
stand bevindt; zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel of met de knop
"START/STOP" bij een auto met het
Keyless entry and start-systeem.
F Zet altijd eerst de motor af.
F Ontgrendel de auto als deze is voorzien
van het Keyless entry and start-systeem.
F Open de brandstofvulklep.
Tanken
Tank meer dan 8 liter brandstof om er voor te
zorgen dat de stijging van het brandstofniveau
wordt weergegeven op de brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een geluid van
aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt
door de onderdruk die ontstaat door de afdichting van
het brandstofcircuit. Dit geluid is normaal.
F Draai de vuldop open en plaats deze op de
steun (aan de klep).
F Steek het vulpistool zo ver mogelijk in de
vulopening en druk hierbij de metalen
klep A in.
F Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er
anders storingen kunnen optreden.
F Plaats de vuldop terug en sluit deze door
de dop rechtsom te draaien.
F Druk de brandstofvulklep dicht (uw auto
moet ontgrendeld zijn).
F Kies bij het tankstation de juiste brandstof
(deze staat vermeld op de sticker aan de
binnenzijde van de brandstofvulklep van
uw auto).
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 69 liter.
F Als uw auto is voorzien van een
conventionele sleutel, steek deze dan in de
vuldop en draai de sleutel linksom.
266
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Minimumbrandstofniveau
Als het
minimumbrandstofniveau
is bereikt, gaat dit
waarschuwingslampje
branden, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij
een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer
afsluit.
Als dit lampje gaat branden, zit er nog minder
dan 8 liter brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan.
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet
de tank beslist worden afgetapt
voordat de motor kan worden
gestart.
Uw auto is voorzien van een katalysator, die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Tankbeveiliging
diesel
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een
dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te
tanken. Hiermee wordt schade aan de motor, ontstaan
door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd,
wordt geactiveerd zodra u de brandstoftankdop
verwijdert.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
Als uw auto is voorzien van een
schuifdeur aan de linkerzijde, open
deze dan niet tijdens het tanken omdat
hierbij de brandstofvulklep beschadigd
kan raken.
267
7
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden:
De brandstof B20 of B30
die voldoet aan de richtlijn
EN16709 is ook geschikt voor
de dieselmotor van uw auto.
Maar als deze brandstof, ook al
is het slechts incidenteel, wordt
gebruikt, moeten de bijzondere
onderhoudsvoorschriften (voor
"Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
Neem voor meer informatie
contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het vullen van de brandstoftank met behulp van een
jerrycan is wel mogelijk, maar doe dit met beleid.
Houd de tuit van de jerrycan recht en druk deze niet
tegen de klep van de tankbeveiliging, om ervoor
te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening
stroomt.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken van
Diesel per land kunnen verschillen, kan de
aanwezigheid van een tankbeveiliging op de
auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is.
Wij adviseren u daarom voordat u naar het
buitenland afreist bij het PEUGEOT-netwerk
te informeren of uw auto geschikt is om in het
desbetreffende land te kunnen tanken.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie,
stookolie...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven
die voldoen aan de norm B715000 is
toegestaan.
- Diesel die voldoet aan de
richtlijn EN590 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan
de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%),
- Diesel die voldoet aan de
richtlijn EN16734 gemengd
met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 10%),
- Paraffinehoudende diesel
die voldoet aan de richtlijn
EN15940 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan
de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
268
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag
van de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto.
Het gebruik van sneeuwsokken is eveneens
mogelijk.
Neem voor meer informatie contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Montagetips
F Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F Trek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50 km/h.
F Zet de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Type sneeuwketting
215/65 R16 schakel 12 mm
215/60 R17
KONIG K-SUMMIT
VAN K84
225/55 R17
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het
monteren van de sneeuwkettingen te oefenen;
doe dit op een vlakke en droge ondergrond.
269
7
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Trekken van een aanhanger
Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door PEUGEOT geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het PEUGEOT-
netwerk behoort, moet de montage
altijd volgens de voorschriften van de
fabrikant worden uitgevoerd.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
vervoer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.
Het rijden met een aanhanger heeft
veel invloed op het rijgedrag van de
auto en vergt daarom extra aandacht
van de bestuurder.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer rijtips, in het bijzonder met
betrekking tot het trekken van een
aanhanger.
270
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audio- en
telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal maximaal 40 minuten
gebruiken.
Inschakelen van de eco-mode
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld en worden de actieve functies
in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten
worden voortgezet via de handsfree set van uw
autoradio.
Uitschakelen van de eco-mode
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
- minder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken,
- meer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu.
Spaarfase
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
271
7
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Accessoires
Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het PEUGEOT-netwerk.
Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en
beschikken over de garantie van PEUGEOT.
"Comfort"
Windgeleiders, aansteker, bagagestoppers,
kledinghanger voor bevestiging aan de
hoofdsteun, parkeerhulp voor en achter,
gestileerde spatlappen, indelingssysteem
bagageruimte, ...
"Transportoplossingen"
Kunststof bak bagageruimte, bagagenet, allesdragers,
fietsendrager voor bevestiging op de trekhaak,
fietsendrager voor bevestiging op de allesdragers,
skidrager, dakkoffer, trekhaakkabelset...
De trekhaak moet door het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats worden gemonteerd.
"Styling"
Wieldoppen, sierdoppen voor velgen,
dorpellijsten, pookknoppen, ...
"Veiligheid"
Inbraakalarm, graveren van ruiten,
wielbouten met slot, kinderzitjes, alcolholtest,
verbandtrommel, gevarendriehoek,
veiligheidsvest, lokalisatiesysteem
gestolen auto, wagenparkbeheermodule,
sneeuwkettingen, sneeuwsokken, mistlampen
ór, ...
"Bescherming"
Matten*, stoelhoezen geschikt voor stoelen
met zij-airbags, spatlappen, zijstootlijsten,
bumperbeschermers, beschermingsset voor
de laadruimte (hout of kunststof), dorpellijsten
achter, matten achter, ...
Het monteren van elektrische apparatuur of
accessoires die niet onder een artikelnummer in
het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan
leiden tot storingen in het elektronisch systeem
van uw auto en een verhoogd stroomverbruik
veroorzaken.
Neem contact op met een vertegenwoordiger
van het merk PEUGEOT om u te laten
informeren over het assortiment uitrustingen en
accessoires voorzien van een artikelnummer.
Installeren van
radiocommunicatiezenders
Voordat u radiozenders met
buitenantenne als uitrusting
achteraf monteert, kunt u bij het
PEUGEOT-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van
de voor montage geschikte zenders
opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
Afhankelijk van de lokale wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan
de achterzijde van de auto.
* Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en goed is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
272
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
U kunt bij het PEUGEOT-netwerk
ook terecht voor het aanschaffen van
producten voor reiniging, onderhoud
(interieur en exterieur), waaronder
de ecologische producten uit het
gamma "TECHNATURE", en bijvullen
(ruitensproeiervloeistof, ...), lakstiften
en spuitbussen met de kleur die exact
overeenkomt met die van uw auto en
producten voor navullen (flacon voor
bandenreparatieset...), ...
"Multimedia"
Smartphonehouder, semi geïntegreerde
tablethouder of navigatiesysteemhouder,
gamma autoradio's en portable
navigatiesystemen, zwarte doos, Bluetooth
handsfree set, DVD-speler, multimediahouder,
rijhulpsystemen, voertuigvolgsysteem, ...
Gamma professionele uitrusting
Daarnaast is een ander gamma van
accessoires opgebouwd rond de thema's
comfort, vrijetijdsbesteding en onderhoud:
Inbraakalarm, graveren van ruiten,
verbanddoos, veiligheidsvest, parkeerhulp
achter, gevarendriehoek, ...
Stoelhoezen geschikt voor voorstoelen met
zij-airbags, passagiersbank, rubber mat,
moquettestoffen mat, sneeuwkettingen.
In een speciaal uitgegeven catalogus met
accessoires vindt u verschillende uitrustings-
en indelingsmogelijkheden, zoals:
Imperiaal voor uitvoeringen met korte,
middellange of lange wielbasis (alle typen
laadstop).
Loopplank, laadrol, treeplank.
Trekhaak, kabelset.
Imperiaals, dakstangen, ladder.
Scheidingswanden en -roosters,
vloerbeschermingsplaten van gelakt hout en
met antisliplaag.
Beschermingsroosters, multimedia.
273
7
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Dakstangen/imperiaal
Gebruik bij het monteren van dakstangen de
hiervoor bestemde bevestigingspunten:
F open de afdekkapjes van de
bevestigingspunten van beide dakstangen,
F breng de bevestigingspunten van de
dakstangen aan en vergrendel ze één voor
één op het dak,
F controleer of de dakstangen goed zijn
bevestigd (door eraan te schudden),
F sluit de afdekkapjes van beide dakstangen.
De dakstangen zijn verwisselbaar en kunnen
voor elk paar bevestigingspunten worden
afgesteld.
Monteer een imperiaal op de daarvoor
bestemde bevestigingspunten:
F breng de bevestigingspunten van het
imperiaal aan en vergrendel ze één voor
één op het dak,
F controleer of het imperiaal goed is
bevestigd (door eraan te schudden).
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het vervoeren van
voorwerpen die langer zijn dan de auto.
Max. toegestaan gewicht per
bevestigingspunt, bij een maximale
laadhoogte van 40 cm: 25 kg.
Max. toegestane daklast afhankelijk van de
lengte van de auto:
-
compact (L1) met 8 bevestigingspunten:
200 kg
-
standaard (L2) en lang (L3) met
10 bevestigingspunten: 250 kg
Pas bij een belading hoger dan 40 cm de
wagensnelheid aan de rijomstandigheden aan om
schade aan de dakstangen of het imperiaal en de
bevestigingsplaatsen op het dak te voorkomen.
Spatlappen vóór, spatlappen achter, ....
Ruitensproeiervloeistof, zekeringen,
ruitenwisserbladen, reinigings-/
onderhoudsmiddelen voor interieur en
exterieur, lampen, ...
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt
en goed bevestigd is,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Autoradio's, handsfree-sets, luidsprekers,
navigatiesysteem, ...
Voordat nieuwe audio- en/of telematica-
apparatuur wordt gemonteerd, moet
aan de hand van de specificaties altijd
worden gecontroleerd of deze kan worden
gecombineerd met de standaarduitrusting van
de auto en of het elektrische systeem van de
auto er niet door wordt overbelast.
Neem voor alle werkzaamheden
aan uw auto contact op met een
gekwalificeerde werkplaats die
beschikt over de juiste technische
informatie, vakkennis en apparatuur.
Het PEUGEOT-netwerk is in staat u dit
te bieden.
274
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Wisserbladen vervangen
Voordat u een wisserblad
demonteert
Demonteren
F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.
F Maak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren
F Breng het nieuwe wisserblad aan en klik
het vast.
F Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een
wisserblad vóór
F Zet het contact aan.
F Bedien nogmaals de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers in de ruststand te zetten.
F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut na het afzetten van het contact
om de ruitenwissers naar het midden van
de voorruit te verplaatsen.
ADVISEERT
PEUGEOT & TOTAL
EEN SAMENWERKING IN HET
TEKEN VAN PRESTATIES!
Sinds 2015 neemt PEUGEOT weer officieel deel
aan rallyraids, een van de zwaarste vormen van
autosport ter wereld. Voor optimale prestaties in deze
monsterrally's voorzien de equipes van PEUGEOT Sport
hun PEUGEOT 2008 DKR van TOTAL QUARTZ, een
hoogwaardig smeermiddel dat onder de meest extreme
omstandigheden de motor optimaal beschermt.
TOTAL QUARTZ beschermt uw motor tegen de tand
des tijds.
TOTAL QUARTZ Ineo First is een uiterst hoogwaardig
smeermiddel dat door de R&D-teams van PEUGEOT
en Total gezamenlijk is ontwikkeld. De innovatieve
technologie van deze speciaal voor PEUGEOT-motoren
ontwikkelde motorolie draagt in belangrijke mate bij tot
het terugdringen van de CO
2
-uitstoot en beschermt de
motor effectief tegen vervuiling.
276
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Motorkap
Openen
Sluiten
F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
F Bevestig de motorkapsteun in de houder.
F Laat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen.
F Trek aan de motorkap om te controleren of
deze goed vergrendeld is.
F Neem de motorkapsteun uit de houder
en bevestig deze in de uitsparing om de
motorkap geopend te houden.
Open de motorkap niet als het hard
waait.
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak
en de motorkapsteun (kans op
brandwonden).
Gebruik nooit een hogedrukreiniger om
de motorruimte schoon te maken: de
elektrische componenten kunnen dan
beschadigd raken.
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voorwerpen en kleding
uit de buurt van de ventilator.
F Beweeg de hendel omhoog en til de
motorkap op.
F Open het portier.
F Trek de hendel aan de onderzijde van het
portierkader naar u toe.
Schakel het Stop&Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren, om letsel
door het automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.
277
7
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
* Volgens motoruitvoering.
Dieselmotor
1. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
2. Reservoir koelvloeistof.
3. Motorolie (bij)vullen.
4. Oliepeilstok.
5. Handopvoerpomp*.
6. Vulopening remvloeistof.
7. Accu.
8. Afzonderlijk massapunt (aansluiting "-").
9. Zekeringkast.
10. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
11. Luchtfilter.
De afbeelding van deze motor dient als voorbeeld. De plaats van de oliepeilstok en de olievuldop is
afhankelijk van de motoruitvoering.
Het brandstofcircuit staat onder hoge druk:
-
Voer nooit werkzaamheden aan dit circuit uit.
-
In de HDi-motoren is veel
hoogwaardige technologie toegepast.
Laat werkzaamheden aan deze motoren
daarom altijd over aan het personeel van het
PEUGEOT-netwerk, dat daar speciaal voor
is opgeleid.
278
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Niveaus controleren
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de
motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd
via de motorolieniveaumeter op
het instrumentenpaneel (volgens
uitvoering) of met de oliepeilstok.
Controle met de oliepeilstok
De plaats van de oliepeilstok is aangegeven
op de desbetreffende afbeelding van de
motorruimte.
F Trek aan het gekleurde uiteinde om de
oliepeilstok volledig uit de schacht te
trekken.
F Veeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
F Steek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt.
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
A = MAXI
De controle van het motorolieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een horizontale
ondergrond staat en de motor ten minste
30 minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
B = MINI
Als u ziet dat het oliepeil boven het
merkteken A of onder het merkteken B ligt,
start de motor dan niet.
- Als het oliepeil boven het merkteken MAXI
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met het PEUGEOT-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het
merkteken MINI, vul dan altijd motorolie bij.
279
7
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ververst of
de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt
met de door de fabrikant aanbevolen motorolie
voor uw auto en motoruitvoering.
Motorolie bijvullen
De plaats van de vulopening voor de motorolie
is aangegeven op de desbetreffende
afbeelding van de motorruimte.
F Draai de dop van de vulopening.
F Giet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
F Wacht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
F Vul indien nodig nog olie bij.
F Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter
op het dashboard bij het aanzetten van
het contact na 30 minuten de juiste
waarde aangeven.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant voor het verversingsinterval voor uw auto.
Maak om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen nooit gebruik van additieven in de
motorolie.
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden.
Controleer indien dit niet het geval is of de
remblokken van uw auto zijn versleten.
Remvloeistofniveau
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van
de fabrikant voor het voorgeschreven
verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof.
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MAXI" te
bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.
Wacht bovendien alvorens werkzaamheden
aan het koelsysteem uit te voeren ten minste
1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het
koelsysteem onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen de dop
eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten
dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald
is, de dop en vul koelvloeistof bij.
De koelventilator kan ook nog gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd daarom
voorwerpen en kleding uit de buurt van de
ventilator.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur
van de koelvloeistof geregeld door de
koelventilator.
Controleer het koelvloeistofniveau
van uw auto regelmatig, afhankelijk
van de gebruiksomstandigheden (elke
5000 km/3 maanden); vul indien nodig bij
met de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Het is normaal om tussen twee
onderhoudsbeurten koelvloeistof te moeten
bijvullen.
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden. Draai
bij koude motor de dop open om het
niveau te controleren.
280
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Aftappen van het systeem
Deze koelvloeistof hoeft niet ververst te
worden.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Het controleren en bijvullen moet altijd
worden uitgevoerd bij koude motor.
Een te laag koelvloeistofniveau kan
leiden tot ernstige motorschade.
Als de buitentemperatuur hoog is, is
het raadzaam de motor, als de auto
stilstaat, 1 tot 2 minuten stationair
te laten draaien om de koeling te
vergemakkelijken.
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water of
op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor
bestemde containers bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Afgewerkte producten
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau
wordt aangegeven door dit
verklikkerlampje in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof
Voor een optimale reiniging en om het bevriezen
van de sproeiers te voorkomen is het (bij)vullen
van het reservoir met water niet toegestaan.
Niveau ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Wanneer uw auto is voorzien van
koplampsproeiers, wordt een te laag
vloeistofniveau van de ruiten- en
koplampsproeiers aangegeven door
een geluidssignaal en een melding op
het display van het instrumentenpaneel.
Vul bij de eerstvolgende gelegenheid
het reservoir bij.
Onder winterse omstandigheden is het
raadzaam ruitensproeiervloeistof op basis van
ethanol of methanol te gebruiken.
281
7
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Controles
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig
te controleren of de accupoolklemmen
goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder
snelsluiting voor de accupoolklemmen)
en of de aansluitingen schoon zijn.
Laat de filters periodiek vervangen
volgens de in het onderhoudsschema
van de fabrikant aangegeven
intervallen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit
onderdeel.
Oliefilter
Roetfilter (diesel)
Als het roetfilter vervuild is, wordt
u hierop geattendeerd door het
tijdelijk branden van dit lampje in
combinatie met een melding op het
multifunctionele display.
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra
de omstandigheden het toelaten, met een
snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot
het lampje dooft.
Als het lampje blijft branden, is het
minimum brandstofadditiefniveau bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
controleren van niveaus.
Bij een nieuwe auto kunt u de
eerste paar keer dat het roetfilter
geregenereerd wordt een brandlucht
ruiken; dit is volkomen normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking heeft op
de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12V-accu de desbetreffende
rubriek voor meer informatie en de te nemen
voorzorgsmaatregelen.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik
(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moeten de filters twee keer zo vaak
worden vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
282
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor de periodieke
onderhoudscontrole.
De slijtage van de remblokken
is sterk afhankelijk van de rijstijl,
vooral bij stadsverkeer en veel korte
ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk
Remblokken
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor
informatie over het controleren van
de slijtage van de remschijven.
Staat van remschijven
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt PEUGEOT
specifieke producten aan.
Na het wassen kan er zich een
laagje vocht of onder winterse
omstandigheden ijs vormen op de
remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen.
Rem een paar keer lichtjes om de
remmen vocht- en ijsvrij te maken.
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder goed
werkt, moet de handrem, zelfs tussen
twee onderhoudsbeurten door,
worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
blijken om de remblokken vaker, tussen twee
onderhoudscontroles door, te laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Automatische transmissie
De automatische transmissie is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het interval van
de niveaucontrole.
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het interval van
de niveaucontrole.
283
7
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
AdBlue
®
en SCR-systeem
voor BlueHDi-dieselmotoren
Om het milieu zo min mogelijk te belasten en
om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen,
heeft PEUGEOT ervoor gekozen zijn auto's
met dieselmotor te voorzien van een systeem
waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd
met een SCR-systeem (Selective Catalytic
Reduction) voor de behandeling van de
uitlaatgassen zonder dat de prestaties
veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van de vloeistof AdBlue
®
, die
ureum bevat, zet een katalysator tot 85%
van de stikstofoxides (NOx) om in stikstof en
water, stoffen die onschadelijk zijn voor de
gezondheid en het milieu.
De AdBlue
®
bevindt zich in een specifiek
reservoir. Het reservoir heeft een inhoud
van 22 liter, goed voor een actieradius
van ongeveer 20.000 km voordat een
waarschuwingssysteem u meldt dat u met de
resterende hoeveelheid vloeistof nog maximaal
2400 km kunt rijden.
Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem
goed blijft werken, wordt bij elke periodieke
onderhoudscontrole aan uw auto in het
PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde
werkplaats het AdBlue
®
-reservoir bijgevuld.
Als het AdBlue
®
-reservoir leeg is, zorgt
een wettelijk verplicht systeem ervoor
dat de motor niet opnieuw kan worden
gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt,
stoot uw auto te veel schadelijke stoffen
uit, waardoor hij niet meer aan de
Euro 6-emissienorm voldoet.
Neem bij een storing in het SCR-
systeem zo snel mogelijk contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats: na 1100 km
wordt een systeem geactiveerd dat
het opnieuw starten van de motor
blokkeert.
Tijdens het vullen mag de opbrengst
niet groter zijn dan 40 liter per minuut.
Als u verwacht tussen twee periodieke
onderhoudscontroles meer dan 20.000 km te
rijden, raden wij u aan het reservoir tussentijds
te laten bijvullen door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
284
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Bijvullen van AdBlue
®
Het AdBlue
®
-reservoir moet bij elke periodieke
onderhoudscontrole worden gevuld door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vanwege de inhoud van het reservoir kan
het echter noodzakelijk zijn om het reservoir
tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door
een waarschuwing (verklikkerlampjes en
melding) op wordt geattendeerd.
Dit kunt u laten uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u zelf het reservoir wilt bijvullen, lees dan
eerst aandachtig de volgende waarschuwingen.
Gebruiksvoorschriften
Bewaar AdBlue
®
buiten het bereik van
kinderen, in de originele flacon.
Als het AdBlue
®
niet in de originele
flacon wordt bewaard, verliest het zijn
zuiverheid.
Gebruik uitsluitend AdBlue
®
die aan de norm
ISO 22241 voldoet.
Verdun de AdBlue
®
nooit met water.
Giet nooit AdBlue
®
in de brandstoftank.
De verpakking in flacons met een
antidruppelsysteem vergemakkelijkt het
bijvullen. De flacons met een inhoud van
1,89 liter (1/2 gallon) zijn verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vul nooit AdBlue
®
bij vanuit een
vulsysteem dat is bedoeld voor
vrachtwagens.
AdBlue
®
is een oplossing op ureumbasis.
Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en
geurloos (indien koel bewaard).
Als het additief in contact komt met de huid,
moet u de huid wassen met kraanwater en met
zeep. Als additief in de ogen komt, spoel de
ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende
ten minste 15 minuten met kraanwater of met
een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij
een branderig gevoel of blijvende irritatie.
Als additief AdBlue
®
wordt ingeslikt, spoel
de mond dan met schoon water en drink
vervolgens een ruime hoeveelheid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld
bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het
risico van het vrijkomen van ammoniakdampen
niet worden uitgesloten: adem deze niet in.
Deze ammoniakdampen werken irriterend op
de slijmvliezen (ogen, neus en keel).
Belangrijk
Als het AdBlue
®
-reservoir van uw auto
helemaal leeg is (dit wordt aangegeven
door de waarschuwingsmeldingen en
u kunt in dat geval de motor niet meer
starten) moet u het reservoir vullen met
minimaal 3,8 liter additief (twee flacons
van 1,89 liter).
285
7
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Voorschriften voor opslag
Bewaar de flacons AdBlue
®
niet in uw
auto.
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij
temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam
de flacons koel en buiten direct zonlicht te
bewaren.
Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten
minste één jaar houdbaar.
Als de vloeistof bevroren is geweest, kan
deze weer worden gebruikt nadat deze bij
kamertemperatuur volledig is ontdooid.
Procedure
Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto
op een vlakke en horizontale ondergrond staat.
F Zet het contact af en verwijder de sleutel of
druk, als uw auto daarmee is uitgerust, op
de START/STOP-knop om de motor af te
zetten.
F Open voor toegang tot het AdBlue
®
-
reservoir het linker voorportier.
F Trek van onderen aan de zwarte dop.
F Draai de blauwe dop een zesde
omwenteling linksom.
F Trek de knop omhoog om hem te
verwijderen.
Voer de lege AdBlue
®
-flacons niet als
huisvuil af, maar deponeer ze in een
daartoe bestemde container of breng de
flacons naar uw verkooppunt.
Controleer 's winters of de
omgevingstemperatuur van de auto
hoger is dan -11°C. Als het kouder is,
bevriest het AdBlue
®
waardoor u het
niet in het reservoir kunt gieten. Laat
uw auto enkele uren op een warmere
plaats staan en vul vervolgens het
reservoir bij.
286
Praktische informatie
Expert_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
F Veeg nadat u de flacon leeg hebt gegoten
met behulp van een vochtige doek
eventuele vloeistofsporen van de rand van
de vulopening van het reservoir.
Spoel gemorst additief onmiddellijk weg
met koud water of veeg het weg met een
vochtige doek.
Als het additief is gekristalliseerd, verwijder
het dan met een spons en warm water.
F Breng de blauwe dop aan op de vulopening
van het reservoir en draai de dop een
zesde omwenteling rechtsom tot hij stuit.
Belangrijk: als u additief hebt
bijgevuld nadat het reservoir leeg
is geraakt, aangegeven door de
melding "Vul brandstof- additief bij:
Starten geblokkeerd", dient u ongeveer
5 minuten te wachten voordat u het
contact weer aanzet, zonder het
bestuurdersportier te openen, de
auto te ontgrendelen, de sleutel met
afstandsbediening in het contactslot
te steken of de elektronische sleutel
van het "Keyless entry and start"-
systeem in het interieur te leggen.
Zet vervolgens het contact aan en start
na 10 seconden wachten de motor.
F Pak een flacon AdBlue
®
. Controleer de
houdbaarheidsdatum en lees vervolgens
aandachtig de gebruiksaanwijzing op het
etiket voordat u de inhoud van de flacon in
het AdBlue
®
-reservoir van uw auto giet.
Bevriezing van AdBlue
®
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager
dan ongeveer -11°C.
Het SCR-systeem is voorzien van een
voorverwarmingssysteem voor het
AdBlue
®
-reservoir waardoor u ook
in zeer koude omstandigheden kunt
blijven rijden.
F Breng de zwarte afdekplaat van bovenaf
aan.
F Sluit het portier.
287
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Gevarendriehoek (opbergen)
Voordat u uit de auto stapt om de
gevarendriehoek uit te vouwen en te plaatsen
moet u de alarmknipperlichten inschakelen en
uw reflecterende veiligheidsvest aantrekken.
Deze veiligheidsuitrusting vormt een aanvulling op de
alarmknipperlichten.
Elke auto moet zijn voorzien van een gevarendriehoek.
Op de weg plaatsen van de
gevarendriehoek
Raadpleeg voor het uit- en invouwen van de
gevarendriehoek de gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
F Plaats de gevarendriehoek achter de auto,
houd u daarbij aan de ter plaatse geldende
regels.
De gevarendriehoek is als accessoire
leverbaar. Neem hiervoor contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Gereedschapskist
Toegang
De gereedschapskist bevindt zich onder de
linker voorstoel.
De stangen 1 en 2 zorgen ervoor
dat de gereedschapskist niet uit zijn
behuizing kan komen als hij niet goed is
vastgezet.
288
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Opbergen
F Druk op de grendels A en schuif ze naar
het midden om de gereedschapskist te
ontgrendelen.
F Beweeg de gereedschapskist om hem
langs de stang 1 te halen iets omhoog en
trek hem er vervolgens helemaal langs.
F Beweeg vervolgens de gereedschapskist
omhoog om hem langs de stang 2 te halen.
F
Maak de haakjes B van het deksel los en open het
deksel om bij het gereedschap te kunnen komen.
Openen
Verwijderen
Trek aan de gereedschapskist om te controleren
of hij goed in zijn behuizing is vastgezet.
F
Houd de gereedschapskist met de voorzijde schuin omhoog
en breng hem aan.
F
Om de gereedschapskist langs de stang 2 te bewegen: duw de
gereedschapskist naar achteren en laat hem gelijktijdig zakken.
F
Om de gereedschapskist langs de stang 1 te
bewegen: beweeg de gereedschapskist iets omhoog
en duw hem vervolgens helemaal naar achteren.
F
Breng het deksel weer aan op de
gereedschapskit en maak de haakjes B vast.
F Als de gereedschapskist helemaal in
zijn behuizing zit, duw hem dan tegen
de vloerbekleding en schuif vervolgens
de grendels A naar buiten om de
gereedschapskist vast te zetten.
289
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Bij auto's met een
bandenreparatieset
1. 12V-compressor.
De compressor bevat een
afdichtingsproduct voor het tijdelijk
repareren van een band. Bovendien kan
hiermee de bandenspanning worden
geregeld.
2. Sleepoog.
Bij auto's met een
reservewiel
1. Wielsleutel.
Hiermee kunnen de wielbouten worden
verwijderd en kan de krik worden uit- en
ingedraaid.
2. Krik.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3. Gereedschap voor het verwijderen van
sier-/wieldoppen.
Hiermee kunnen, indien aanwezig, de
sierdoppen van de wielbouten van een
lichtmetalen velg of de wieldop van een
stalen velg worden verwijderd.
4. Dop voor het verwijderen van slotbouten.
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
5. Sleepoog.
Dit gereedschap is specifiek voor
uw auto en is afhankelijk van de
uitrusting. Gebruik het niet voor andere
doeleinden.
290
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Deze set bevindt zich in een gereedschapskist.
Deze set bestaat uit een compressor en een
flacon met afdichtmiddel.
Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren.
U kunt vervolgens naar de dichtstbijzijnde
garage rijden.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Met de compressor kunt u de bandenspanning
controleren en aanpassen.
Bandenreparatieset
Toegang tot de set
1.
12V-compressor.
De compressor bevat een afdichtingsproduct voor het
tijdelijk repareren van een band. Bovendien kan met de
compressor de bandenspanning worden aangepast.
2.
Sleepoog.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
De elektrische installatie van de auto biedt
de mogelijkheid een compressor aan te
sluiten en te gebruiken voor de duur die
nodig is om een gerepareerde lekke band
op spanning te brengen.
Sluit uw compressor uitsluitend aan op één
van de twee 12V-aansluitingen voorin.
Zie de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over slepen.
Beschikbaar gereedschap
Dit gereedschap is specifiek bestemd voor uw auto, gebruik
het niet voor andere doeleinden. Afhankelijk van de uitvoering
is uw auto voorzien van het volgende gereedschap.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
gereedschapskist.
291
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op
spanning brengen".
B. Aan/uit schakelaar "I/O".
C. Knop voor leeg laten lopen.
D. Manometer (bar en psi).
E. Opbergvak met een kabel + adapter voor
een 12V-aansluiting.
Beschrijving van de set
F. Flacon met afdichtmiddel.
G. Witte slang met dop voor de reparatie.
H. Zwarte slang voor het op spanning
brengen.
I. Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet I moet
op het stuurwiel worden geplakt om u
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
Rijd na het repareren met behulp van
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
292
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Reparatiemethode
1. Afdichting van het lek
F Rol de witte slang G volledig uit.
F Draai de dop van de witte slang los.
F Sluit de witte slang aan op het ventiel van
de lekke band.
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
F Start de motor en laat deze draaien.
Let op: dit product is schadelijk bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
Verwijder het voorwerp dat de lekkage
heeft veroorzaakt niet uit de band.
Schakel de compressor niet in voordat
de witte slang is aangesloten op het
ventiel van de band: het afdichtmiddel
wordt anders buiten de band gespoten.
F Zet het contact af.
F Zet de schakelaar A in de stand
"Reparatie".
F Controleer of de schakelaar B in de
stand "O" staat.
293
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Als na vijf tot zeven minuten de
gewenste bandenspanning niet is
bereikt, is de band niet te repareren met
de bandenreparatieset; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te helpen.
F Activeer de compressor door de
schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot
de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in
de band gespoten; neem gedurende
deze handeling de slang niet los van de
aansluiting (kans op spatten).
F Verwijder de set en draai de dop van de
witte slang vast.
Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof
niet op of in de auto terecht kunnen komen.
Houd de set binnen handbereik.
2. Op spanning brengen
F Zet de schakelaar A in de stand
"Bandenspanning".
F Rol de zwarte slang H volledig uit.
F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de gerepareerde band.
F Maak direct een rit van ongeveer
vijf kilometer met matige snelheid
(tussen 20 en 60 km/h), zodat het
afdichtmiddel het lek kan dichten.
F Zet de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
294
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
F Sluit de stekker van de compressor weer
aan op de 12V-aansluiting in de auto.
F Start de motor opnieuw en laat de motor
draaien.
F Breng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschreven
spanning (spanning verhogen:
schakelaar B in stand "I"; spanning
verlagen: schakelaar B in stand "O"
en knop C indrukken), zoals vermeld
op de bandenspanningssticker in de
portieropening aan bestuurderszijde.
Als de bandenspanning sterk daalt, is
het lek niet goed gedicht; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder te
helpen.
F Verwijder de set en berg deze op.
F Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder
dan 200 km.
Ga zo snel mogelijk naar een
servicepunt van het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet de technicus te vertellen
dat u de set hebt gebruikt. Na nadere
inspectie kan de technicus u vertellen
of de band gerepareerd kan worden of
moet worden vervangen.
Uitnemen van de flacon
F
Berg de zwarte slang op.
F
Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los.
F
Houd de compressor rechtop.
Let op dat er geen afdichtmiddel uit de
flacon stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de
patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan
slechts één keer gebruikt worden en
moet daarna worden vervangen, ook
als hij niet leeg is.
Werp de patroon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij het PEUGEOT-
netwerk of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats een nieuwe patroon met
afdichtmiddel te kopen.
F Draai de flacon aan de onderzijde los.
295
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Controle / aanpassen
bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting
van het afdichtmiddel, ook gebruiken om uw
bandenspanning te controleren of uw banden
op spanning te brengen.
F Draai de schakelaar A in de stand
"Op spanning brengen".
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
F Start de auto en laat de motor draaien.
F Breng de band op spanning met behulp
van de compressor (op spanning brengen:
schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen:
schakelaar B in stand "O" en druk op de
knop C), zoals staat aangegeven op de
bandenspanningssticker van de auto.
F Verwijder de set en berg deze op.
Als de spanning van een of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gereset.
Zie de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
F Rol de zwarte slang H volledig uit.
F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de band.
296
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Wiel verwisselen
Het gereedschap bevindt zich in een
gereedschapskist.
Toegang tot het gereedschap
1.
Wielsleutel.
Hiermee kunnen de wielbouten worden verwijderd en
kan de krik worden uit- en ingedraaid.
2.
Krik.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3.
Gereedschap voor het verwijderen van sier-/wieldoppen.
Hiermee kunnen, indien aanwezig, de sierdoppen van de
wielbouten van een lichtmetalen velg of de wieldop van
een stalen velg worden verwijderd.
4.
Dop voor het verwijderen van slotbouten.
Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de
speciale slotbouten worden verwijderd.
5.
Sleepoog.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over slepen.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het verwisselen van een wiel met
een beschadigde band.
De krik is onderhoudsvrij.
De krik voldoet aan de Europese
regelgeving zoals deze is vastgelegd in
de Richtlijn 2006/42/EG over machines.
Beschikbaar gereedschap
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan,
afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
gereedschapskist.
297
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
F Het reservewiel is bereikbaar vanaf de
achterzijde van de auto.
F Open de achterdeuren of de achterklep
(volgens uitvoering).
F Open de achterdeuren (of achterklep) om
bij de in de dorpel geplaatste bout van de
reservewielhouder te komen.
F Draai de bout los met behulp van de
wielsleutel (ongeveer 14 omwentelingen),
tot de reservewielhouder laag
genoeg hangt om de haak van de
reservewielhouder los te maken.
Toegang tot het reservewiel
F Als uw auto is uitgerust met een trekhaak,
krik de auto dan aan de achterzijde op
(uitsluitend bij punt B) tot er voldoende
ruimte is om het reservewiel te kunnen
verwijderen.
Verwijderen
Om te voorkomen dat de elektrisch
bedienbare schuifdeur(en) ongewild
wordt (worden) geopend, moet u
de functie "Handsfree toegang"
uitschakelen via het configuratiemenu
van de auto.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
schuifdeur met handsfree-functie.
298
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
F Haal de reservewielhouder los van de haak
en plaats het reservewiel in de nabijheid
van het te vervangen wiel.
Terugplaatsen
F Plaats het wiel voor de reservewielhouder.
F Beweeg het reservewiel geleidelijk in de
reservewielhouder door hem heen en weer
(van links naar rechts) te bewegen tot het
bevestigingsgedeelte van de haak vrij
komt.
F Bevestig de reservewielhouder aan de
haak en draai de bout weer vast met de
wielsleutel.
299
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
F Als uw auto is uitgerust met stalen
velgen, verwijder dan de wieldop met het
gereedschap 3.
F Als uw auto is uitgerust met lichtmetalen
velgen, verwijder dan de sierdoppen van
de wielbouten met het gereedschap 3.
F Als uw auto is uitgerust met slotbouten,
zet dan de dop 4 op de wielsleutel 1 om de
slotbout los te draaien.
F Het losdraaien van de andere bouten
(zonder ze te verwijderen) mag uitsluitend
worden uitgevoerd met de wielsleutel 1.
F Plaats het voetstuk van de krik op de grond
en zorg ervoor dat het voetstuk loodrecht
onder één van de twee steunpunten onder
de carrosserie A of B is geplaatst. Gebruik
het steunpunt dat zich het dichtste bij het te
verwisselen wiel bevindt.
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet
gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een
horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat.
Gebruik niet:
- de krik voor andere doeleinden dan
het opkrikken van de auto,
- een andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
Schakel bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak de
eerste versnelling in en zet vervolgens het
contact uit om de wielen te blokkeren.
Zet bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de
stand P en zet vervolgens het contact
uit om de wielen te blokkeren.
Zet bij een auto met een elektronisch
gestuurde versnellingsbak de
selectiehendel in de stand A en zet
vervolgens het contact uit om de wielen
te blokkeren.
Trek de parkeerrem aan en controleer
of het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik
een bok.
300
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of losse ondergrond kan de krik
wegglijden of wegzakken - Kans op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B onder de auto en zorg ervoor dat het
contactvlak van het steunpunt goed in het middelste deel van de kop van de krik steekt. Zo
niet, dan kan de auto beschadigd raken en/of de de krik wegzakken - Kans op letsel!
F Verwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F Verwijder het wiel.
F Draai de krik 2 met de draaiknop uit tot de kop van de krik het steunpunt A of B raakt; het
contactvlak van het steunpunt A of B moet goed in het middelste deel van de kop van de krik
steken.
F Krik met behulp van de wielsleutel 1 de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de
grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren.
301
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Monteren van het wiel
F Plaats het wiel op de naaf.
F Draai de wielbouten met de hand vast.
F Draai met de wielsleutel 1 en de dop 4 de
slotbout (indien aanwezig) enigszins vast.
F Draai met alleen de wielsleutel 1 de
overige wielbouten enigszins vast.
F Laat de krik zakken.
F Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
302
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
F Draai met de wielsleutel 1 en de dop 4 de
slotbout (indien aanwezig) vast.
F Draai met alleen de wielsleutel 1 de
overige wielbouten vast.
F Berg het gereedschap op in de
gereedschapskist.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
Na het verwisselen van het
wiel
Berg het wiel met de lekke band correct op in de
reservewielhouder.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van
de wielbouten en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het reservewiel.
Controleer als uw auto is uitgerust met
een bandenspanningscontrolesysteem
de bandenspanning en reset het
systeem.
Detectie te lage
bandenspanning
Het stalen reservewiel is niet voorzien
van een bandenspanningssensor.
Wiel met wieldop
Bij het monteren van het wiel:
bevestig de wieldop door de opening
ervan ter hoogte van het ventiel te
houden en druk vervolgens met de
handpalm tegen de gehele omtrek van
de wieldop.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
303
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Een lamp vervangen
Halogeenlamp: draai de lamp linksom.
Type A
Lamp met bajonetsluiting: druk de lamp iets in
en draai hem linksom.
Type B
Type C
Type D
Glassokkellamp: de lamp is gemonteerd met
een drukbevestiging. Trek de lamp daarom
voorzichtig los.
Halogeenlamp: duw de borgveer open en
verwijder de lamp uit de lamphouder.
Wacht na het uitschakelen van de
verlichting enkele minuten alvorens
een halogeenlamp te vervangen (om
brandwonden te voorkomen). Raak
de lamp niet met de hand aan, maar
gebruik een droge, pluisvrije doek.
Controleer na het vervangen of de
verlichting goed werkt.
Lampen
Uw auto is voorzien van verschillende typen
lampen. Verwijder ze als volgt:
Xenonlamp: het vervangen van een xenonlamp
moet worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats in verband met elektrocutiegevaar.
Type E
304
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Verlichting vóór
Xenonlampen
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het vervangen van
lampen en in het bijzonder de typen lampen.
Halogeenlampen
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het vervangen van
lampen en in het bijzonder de typen lampen.
Let er bij het monteren van H7-lampen
met nokjes op dat deze nokjes goed in
de uitsparingen komen, zodat het licht
in de juiste richting schijnt.
Mistlampen vóór
Type D, H11-55W
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
1. Grootlicht.
Type C, H1-55W
2. Dimlicht.
Type E, D8S 25W
3. Richtingaanwijzers.
Type B, PY21W-21W (amberkleurig)
1. Parkeerlicht.
Type A, W5W-5W
2. Grootlicht.
Type C, H1-55W
3. Dimlicht.
Type C, H7-55W
4. Dagrijverlichting.
Type A, W21W LL-21W
5. Richtingaanwijzers.
Type B, PY21W-21W (amberkleurig)
305
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Zijknipperlicht
Type A, WY5W-5W (amberkleurig)
Dagrijverlichting / parkeerlicht
Neem voor het vervangen van dit type lamp
(indien aanwezig) met LED’s en lichtgeleiders
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Het PEUGEOT-netwerk kan u voor de LED's
een vervangingsset leveren.
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F reinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
F gebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
F wanneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
F Raak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-
pluizende doek.
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp met dezelfde
specificaties.
- Druk het zijknipperlicht naar achteren en
trek het los.
-
Breng het zijknipperlicht vanaf de achterzijde
aan en duw hem vervolgens naar achteren.
De amberkleurige lampen (richtingaanwijzers
en zijknipperlichten) moeten worden
vervangen door lampen met dezelfde kleur en
eigenschappen.
306
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Zorg er bij het monteren voor dat de
stekker en de lamp goed in de lichtunit
worden vastgeklikt.
Dimlicht
(uitvoering met halogeenlampen)
Type C, H7-55W
Dagrijverlichting
(uitvoering met halogeenlampen)
Type A, W21W LL-21W
Parkeerlicht
(uitvoering met halogeenlampen)
Type A, W5W
F Druk op de bovenste clip van het deksel en
kantel het deksel naar achteren om het te
verwijderen.
F Druk op de onderste clip van de stekker en
verwijder de stekker samen met de lamp.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
F Druk op de bovenste clip van het deksel en
kantel het deksel naar achteren om het te
verwijderen.
F Druk op de twee clips aan de zijkant van de
stekker en verwijder de stekker samen met
de lamp.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
F Druk op de bovenste clip van het deksel en
kantel het deksel naar achteren om het te
verwijderen.
F Druk op de twee clips aan de zijkant van de
stekker en verwijder de stekker samen met
de lamp.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
307
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Let op het gedeelte achter de
rechter lamp, dat zo heet kan zijn
dat u zich eraan kunt branden
(ontluchtingsleidingen).
Als een verklikkerlampje (rechts of
links) van de richtingaanwijzers sneller
knippert, is een van de lampen aan de
desbetreffende zijde defect.
Richtingaanwijzers
(uitvoering met halogeenlampen)
Type B, PY21W-21W (amber)
Grootlicht
(uitvoering met halogeenlampen)
Type C, H1-55W
F Druk op de bovenste clip van het deksel en
kantel het deksel naar achteren om het te
verwijderen.
F Druk op de onderste clip van de stekker en
verwijder de stekker samen met de lamp.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
F Druk op de bovenste clip van het deksel en
kantel het deksel naar achteren om het te
verwijderen.
F Draai de lamphouder los door hem een
kwart omwenteling linksom te draaien.
F Verwijder de lamphouder.
F Vervang de defecte lamp.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
308
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Dimlicht
(xenonlampen)
Type E, D8S 25W
F Druk op de bovenste clip van het deksel en
kantel het deksel naar achteren om het te
verwijderen.
F Draai de lamphouder los door hem een
kwart omwenteling linksom te draaien.
F Vervang de defecte lamp.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
Het vervangen van een xenonlamp van
het type D8S moet door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
worden uitgevoerd: risico van elektrocutie!
Als een van de D8S-lampen defect is,
is het raadzaam beide lampen te laten
vervangen.
Grootlicht
(uitvoering met xenonlampen)
Type C, H1-55W
Zorg er bij het monteren voor dat de
stekker en de lamp goed in de lichtunit
worden vastgeklikt.
Als een verklikkerlampje (rechts of
links) van de richtingaanwijzers sneller
knippert, is een van de lampen aan de
desbetreffende zijde defect.
Richtingaanwijzers
(uitvoering met xenonlampen)
Type B, PY21W-21W (amber)
F Druk op de bovenste clip van het deksel en
kantel het deksel naar achteren om het te
verwijderen.
F Druk op de onderste clip van de stekker en
verwijder de stekker samen met de lamp.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
309
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Mistlampen
Type C, H11-55W
F Druk op de borgklem en maak de
stekker los.
F Draai de lamphouder los door deze een
kwart omwenteling linksom te draaien.
F Verwijder de lamphouder.
F Vervang de defecte lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Voor het vervangen van deze lampen
kunt u ook het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
raadplegen.
F Draai de bouten van de luchtgeleider A aan
de onderzijde van de voorbumper los.
F Verwijder de luchtgeleider A.
310
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Achterlichten
(achterdeuren)
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het vervangen van lampen en
in het bijzonder de typen lampen.
F Houd de lichtunit vast, druk op de clip aan
de binnenzijde en verwijder de lichtunit
vervolgens voorzichtig.
F Neem de stekker los.
Raadpleeg voor auto's met
binnenbekleding het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om de
werkzaamheden te laten uitvoeren.
1. Remlicht / parkeerlicht.
Type B, P21/5W-21/5W
2. Richtingaanwijzers.
Type B, PY21W-21W (amberkleurig)
3. Achteruitrijlicht.
Type B, P21W-21W
4. Mistachterlicht / parkeerlicht.
Type B, P21/4W-21/4W
F Controleer welke lamp defect is en open
vervolgens de achterdeuren.
F Druk de 3 borglippen iets naar buiten en
verwijder vervolgens de lamphouder.
F Druk de defecte lamp iets in en draai hem
een kwart omwenteling rechtsom om hem
te verwijderen.
F Vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
F Verwijder aan de binnenzijde het
ventilatierooster, indien aanwezig.
F Draai aan de buitenzijde de twee
bevestigingsbouten los.
311
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Kentekenplaatsverlichting
(achterdeuren)
Type A, W5W-5W
F Verwijder de kunststof kap met behulp van
een kleine schroevendraaier.
F Steek een schroevendraaier door de
opening en druk de lamp naar buiten.
F Maak de stekker los.
F Verwijder de lamp.
F Draai de lamphouder los door hem een
kwart omwenteling linksom te draaien.
F Vervang de defecte lamp.
Druk op de lamp tot hij vastklikt om hem weer
te bevestigen.
Derde remlicht
(achterdeuren)
Type A, W5W-5W
Druk het lampglas vast in de houder om het
weer te monteren.
F Open de linker achterdeur. F
Steek een kleine schroevendraaier in een van
de buitenste openingen van het lampglas.
F Duw de schroevendraaier naar buiten om
het lampglas los te maken.
F Verwijder het lampglas.
F Vervang de defecte lamp.
312
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Plafonniers
(voor en achter)
Type A, W5W-5W
F Maak het lampglas los door een kleine
schroevendraaier in de openingen aan de
buitenzijde van de plafonnier te steken.
F Trek de lamp uit de houder en vervang de
lamp.
F Bevestig het lampglas in de behuizing en
controleer of het goed is vastgeklikt.
313
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Achterlichten
(achterklep)
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het vervangen van lampen en
in het bijzonder de typen lampen.
F Houd de lichtunit vast, druk op de clip aan
de binnenzijde en verwijder de lichtunit
vervolgens voorzichtig.
F Maak de stekker los.
F Controleer welke lamp defect is en open
vervolgens de achterklep.
Raadpleeg voor auto's met
binnenbekleding het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om de
werkzaamheden te laten uitvoeren.
1. Remlicht / parkeerlicht.
Type B, P21/5W-21/5W
2. Richtingaanwijzers.
Type B, PY21W-21W (amberkleurig)
3. Achteruitrijlicht.
Type B, P21W-21W
4. Mistachterlicht / parkeerlicht.
Type B, P21/4W-21/4W
F Verwijder aan de binnenzijde het deksel,
indien aanwezig.
F Druk aan de buitenzijde op de binnenste
clips van het kunststof sierdeel en kantel dit
naar buiten om het te verwijderen.
F Draai de twee bevestigingsbouten los.
F Druk de 3 borglippen iets naar buiten en
verwijder vervolgens de lamphouder.
F Druk de defecte lamp iets in en draai hem
een kwart omwenteling rechtsom om hem
te verwijderen.
F Vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
314
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Druk het lampglas vast in de houder om het
weer te monteren.
F Maak het bekledingspaneel aan beide
uiteinden los door het omhoog te kantelen.
F Trek aan het bekledingspaneel om de
middelste bevestigingen los te maken en
verwijder het vervolgens.
F Steek een schroevendraaier door de
opening en druk de lamp naar buiten.
F Maak de stekker los.
F Verwijder de lamp.
F Draai de lamphouder los door hem een
kwart omwenteling linksom te draaien.
F Vervang de defecte lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Druk op de lamp en het bekledingspaneel tot
ze vastklikken om ze weer te bevestigen.
Derde remlicht
(achterklep)
Type A, W5W-5W
Kentekenplaatverlichting
(achterklep)
Type A, W5W-5W
F Open de achterklep. F Steek een kleine schroevendraaier in
een van de buitenste openingen van het
lampglas.
F Duw de schroevendraaier naar buiten om
het lampglas los te maken.
F Verwijder het lampglas.
F Vervang de defecte lamp.
315
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Plafonniers
(voor en achter)
Neem voor het vervangen van dit type lamp
met LED’s en lichtgeleiders contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het PEUGEOT-netwerk kan u voor de LED's
een vervangingsset leveren.
Achterlichten
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het vervangen van een
lamp en de typen lampen.
Plancher Cabine
F Bepaal welke lamp defect is.
F Verwijder de vier bevestigingsbouten van
de lampunit.
F Trek de lampunit naar u toe.
F Druk de defecte lamp iets in en draai hem
een kwart omwenteling rechtsom om hem
te verwijderen.
F Vervang de lamp.
1. Richtingaanwijzers.
Type B, P21W-21W
2. Remlicht.
Type B, P21W-21W
3. Parkeerlicht.
Type B, R10W-10W
4. Achteruitrijlicht.
Type B, P21W-21W
5. Mistachterlicht.
Type B, P21W-21W
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
316
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
F Trek het deksel eerst linksboven en dan
rechtsboven los.
F Maak het deksel volledig los.
Goed Defect
Tang
Toegang tot het
gereedschap
F Haal de tang uit de houder.
De tang voor het verwijderen van zekeringen
bevindt zich achter het deksel van de
zekeringkast, tegen de dashboardstijl.
Voordat u een zekering vervangt, dient u:
F de oorzaak van de storing te achterhalen
om deze te verhelpen,
F stroomverbruikers uit te schakelen,
F de auto stil te zetten met het contact uit,
F de defecte zekering te achterhalen
met behulp van de zekeringtabel en de
schema's op de volgende bladzijden.
Vervangen van een zekering
Voor ingrepen aan een zekering geldt:
F gebruik een speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te verwijderen en te
controleren of het smeltdraadje van de
zekering intact is,
F vervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur): een afwijkende
stroomsterkte kan storingen veroorzaken
(brand).
Mocht de storing kort na het vervangen van de
zekering terugkeren, laat dan de elektrische
uitrusting controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Het vervangen van een zekering door
een andere dan in de volgende tabellen
genoemd, kan tot ernstige storingen
leiden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Zekering vervangen
317
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren
van extra accessoires die niet door
PEUGEOT aanbevolen en geleverd
worden, en niet volgens haar
voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt
met name als het totale stroomverbruik
van alle extra accessoires meer dan
10 milliampère bedraagt.
Montage van elektrische
accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische circuit van
uw auto is reeds rekening gehouden met de
montage van zowel de standaarduitrusting als
eventuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in
de auto monteert of laat monteren.
Neem voor meer informatie over de
montage van een trekhaak of een
taxi-uitrusting contact op met het
PEUGEOT-netwerk.
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen
F Maak het deksel los door het aan de
bovenzijde eerst links en vervolgens rechts
los te trekken.
318
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Zekering
nr.
Ampère
(A)
Functies
F1 10 Elektrische stuurbekrachtiging, koppelingspedaalschakelaar.
F4 15 Claxon.
F5 20 Ruitensproeierpomp voor/achter.
F6 20 Ruitensproeierpomp voor/achter.
F7 10 12V-aansluiting achter.
F8 20 Ruitenwisser(s) achter.
F10/F11 30 Sloten binnen- en buitenzijde, voor en achter.
F13 10
Bediening airconditioning vóór, bediening autoradio,
selectiehendel, head-up display.
F14 5 Inbraakalarm, Urgence- en Assistance-oproep.
F17 5 Instrumentenpaneel.
F19 3 Stuurkolomschakelaars.
F21 3 "Keyless entry and start"-systeem of contactslot.
F22 3 Regen-/lichtsensor, multifunctionele detectiecamera.
F23 5
Pictogrammendisplay veiligheidsgordels losgemaakt/niet vastgemaakt.
F24 5 Touchscreen, achteruitrijcamera en parkeerhulp.
F25 5 Airbags.
F29 20 Autoradio, touchscreen, CD-speler, navigatiesysteem.
F31 15 Autoradio (+ accu).
F32 15 12V-aansluiting vóór.
F34 5 Dodehoekbewaking, elektrische functies buitenspiegels.
F35 5 Ruitensproeierverwarming, hoogteverstelling koplampen.
F36 5 Opladen uitneembare lamp, plafonnier achter.
Versie 1 (Eco)
De aanwezigheid van de hieronder beschreven
zekeringen is afhankelijk van de uitrusting van
uw auto.
319
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Zekering
nr.
Ampère
(A)
Functies
F1 3 "Keyless entry and start"-systeem of contactslot.
F5 5 Touchscreen, achteruitrijcamera en parkeerhulp.
F7 10 Bediening airconditioning achter, hifi-versterker.
F8 20 Ruitenwisser(s) achter.
F10/F11 30 Sloten binnen- en buitenzijde, voor en achter.
F12 3 Inbraakalarm.
F17 10 12V-aansluiting achter.
F18 5 Urgence- en Assistance-oproep.
F21 3 Opladen uitneembare lamp, plafonnier achter.
F22 3 Verlichting dashboardkastje, plafonniers achter.
F23 5 Dodehoekbewaking, elektrische functies buitenspiegels.
F24 5 Stuurkolomschakelaars.
F25 5 Hoogteverstelling koplampen.
F26 3
Pictogrammendisplay veiligheidsgordels losgemaakt/niet vastgemaakt.
F27 3 Regen-/lichtsensor, multifunctionele detectiecamera.
F28 10
Bediening airconditioning vóór, bediening autoradio,
selectiehendel, head-up display.
F30A of B 15 Autoradio (+ accu).
F31 5 Airbags.
F33 15 12V-aansluiting vóór.
F35 5 Instrumentenpaneel.
F36 20 Autoradio, touchscreen, CDs-speler, navigatiesysteem.
Versie 2 (Full)
De aanwezigheid van de hieronder beschreven
zekeringen is afhankelijk van de uitrusting van uw auto.
320
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Zekeringkast in de
motorruimte
F Maak de twee vergrendelingen A los.
F Verwijder het deksel.
F Vervang de zekering.
F Sluit na het vervangen van de zekering
zorgvuldig het deksel en zet de twee
vergrendelingen A vast voor een goede
afdichting van de zekeringkast.
Zekering
nr.
Ampère
(A)
Functies
F12 5 Ruitensproeierverwarming.
F14 25 Ruitensproeierpomp voor en achter.
F15 5
Radar vóór automatisch noodremsysteem, elektrische
stuurbekrachtiging.
F17 10 Intelligente servicecentrale (BSI).
F19 30 Ruitenwissermotor vóór.
F20 15 Ruitensproeierpomp voor en achter.
F21 20 Koplampsproeierpomp.
F22 15 Claxon.
F23 15 Grootlicht rechts.
F24 15 Grootlicht links.
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu.
De aanwezigheid van de hieronder beschreven zekeringen is afhankelijk van de uitrusting van uw auto.
Toegang tot de zekeringen
321
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
12V-accu
De accu bevindt zich in de motorruimte.
F
Open de motorkap via hendel in het interieur en gebruik
vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde.
F Bevestig de motorkapsteun.
Toegang tot de accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu
voor het starten van de motor met behulp van
startkabels en voor het laden van een lege accu.
Algemeen
12V-loodaccu
Bescherm uw ogen en gezicht voordat
u handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur of vonken veroorzakende
bronnen, om elk risico van brand- of
explosiegevaar uit te sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden verwerkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Breng de gebruikte batterijen en accu's
naar een speciaal inzamelpunt.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek(en) voor meer informatie over
de motorkap en de motor.
F Volgens uitvoering: verwijder de kunststof
afdekkap voor toegang tot de pluspool.
De minpool van de accu is niet bereikbaar.
In plaats daarvan kunt u gebruikmaken van een
massapunt aan de voorzijde van de auto.
322
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Starten van de motor met een
hulpaccu en startkabels
Start de motor nooit door een acculader
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V
of hoger.
Controleer eerst of de nominale
spanning van de hulpaccu 12 V
bedraagt en of de capaciteit van de
hulpaccu minimaal gelijk is aan die van
de ontladen accu.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(autoradio, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich
niet in de buurt van bewegende delen
van de motor (ventilateur, riem enz.)
bevinden.
Koppel de pluspool (+) van de accu niet
los terwijl de motor draait.
F Beweeg, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog.
F
Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van
de ontladen accu A (bij het gebogen metalen
gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+)
van de hulpaccu B of de startbooster.
F Sluit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van de hulpaccu B of de
startbooster (of op het massapunt van de
auto met de hulpaccu).
F Sluit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van
de auto met de lege accu.
F Start de motor van de auto met de
hulpaccu en laat deze gedurende enkele
minuten draaien.
F Stel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een nieuwe
poging te doen.
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster.
Een aantal functies, waaronder
het Stop & Start-systeem, is niet
beschikbaar als de laadtoestand van de
accu onvoldoende is.
F Wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels in omgekeerde
volgorde los.
F Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F Laat de motor minimaal 30 minuten
draaien, rijdend of stilstaand, om het
laadniveau van de accu op een correct peil
te krijgen.
323
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op een voldoende peil te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
- als u voornamelijk korte ritten maakt,
- voordat de auto meerdere weken niet wordt
gebruikt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
12V-accu opladen met een
acculader
F Zet het contact uit.
F Schakel alle stroomverbruikers (autoradio,
verlichting, ruitenwissers enz.) uit.
Als u zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een
lader die geschikt is voor loodaccu's en
die een nominale spanning van 12 V
heeft.
Volg de door de fabrikant van de lader
geleverde instructies.
Sluit de kabels nooit aan op de
verkeerde polen.
Probeer niet een bevroren accu op te
laden. Risico van explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig
en corrosief zuur).
Als deze sticker is aangebracht, mag
uitsluitend een 12V-lader worden
gebruikt. Anders kan de elektrische
uitrusting van het Stop & Start-systeem
ernstig beschadigd raken.
De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld.
F Schakel om gevaarlijke vonken te
voorkomen de lader B uit alvorens de
kabels op de accu aan te sluiten.
F Controleer of de kabels van de lader in
goede staat zijn.
F Beweeg het kunststof kapje van de
pluspool omhoog (indien aanwezig).
F Sluit de kabels van de lader B als volgt
aan:
- de rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van de accu A,
- de zwarte minkabel (-) op het
massapunt C van de auto.
F Schakel na het laden de lader B uit
alvorens de kabels los te maken van de
accu A.
324
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Forceer de hendel niet door erop te
duwen, aangezien de accupoolklem
niet kan worden vergrendeld als deze
niet correct is geplaatst; herhaal de
procedure.
Loskoppelen van de accu
Als u de auto gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken, koppel dan de 12V-accu los. Op
deze manier blijft het laadniveau van de accu
voldoende om de motor weer te starten.
Voer de volgende handelingen uit alvorens de
accu los te koppelen:
F sluit alle te openen carrosseriedelen
(portieren, achterklep, ruiten, dak),
F schakel alle stroomverbruikers (autoradio,
ruitenwissers, verlichting enz.) uit,
F zet het contact uit en wacht vier minuten.
U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los
te nemen.
Accupoolklem met snelsluiting
De (+) klem loskoppelen
F Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog
om de accupoolklem B te ontgrendelen.
Na het weer aansluiten van de accukabels
Weer aansluiten van de (+) klem
F Plaats de geopende accupoolklem B op de
pluspool (+) van de accu.
F Druk verticaal op de accupoolklem om
deze goed tegen de accu aan te drukken.
F Zet de accupoolklem vast door de hendel A
omlaag te bewegen.
Zet na het weer aansluiten van de accu het
contact aan en wacht 1 minuut alvorens de
motor te starten, zodat de elektronische
systemen geïnitialiseerd kunnen worden.
Mochten er zich na deze handeling kleine
storingen blijven voordoen, raadpleeg dan het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het
zelf opnieuw initialiseren van de elektronische
systemen zoals:
- de sleutel met afstandsbediening of de
elektronische sleutel (volgens uitvoering),
- de elektrische ruitbediening,
- de datum en de tijd,
- de voorkeuzezenders.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het
Stop & Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt de functie pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal
8 uur), niet is gebruikt.
325
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Capaciteit accu
Lengte auto
Capaciteit in Ah
(ampère-uur)
Compact (L1) 480
Standaard (L2) 640
Lang (L3) 720 / 800
De accu mag uitsluitend worden
vervangen door een exemplaar met
dezelfde eigenschappen.
Slepen
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog bevindt zich in de
gereedschapskist.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
gereedschapskist.
U kunt uw auto laten slepen door een andere
auto of een andere auto slepen met behulp van
het sleepoog.
Zet bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak de
versnellingshendel in de neutraalstand.
Zet bij een auto met een automatische
transmissie of een elektronisch
gestuurde versnellingsbak de
selectiehendel in de stand N.
Als u dit niet doet, is het mogelijk
dat bepaalde onderdelen van het
remsysteem beschadigd raken en dat
de rembekrachtiger na het starten niet
meer werkt.
326
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
F Druk op het klepje in de voorbumper (zoals
hierboven aangegeven) om het los te
maken.
F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
F Schakel de alarmknipperlichten van uw
auto in.
F Rijd voorzichtig weg, rijd met lage snelheid
en houd de afstand waarover de auto wordt
gesleept beperkt.
Slepen van uw auto
F Druk op het klepje in de achterbumper
(zoals hierboven aangegeven) om het los
te maken.
F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
F Schakel de alarmknipperlichten van de te
slepen auto in.
F Rijd voorzichtig weg, rijd met lage snelheid
en houd de afstand waarover de auto wordt
gesleept beperkt.
Slepen van een andere auto
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de
trekkende auto hoger is dan van de auto
die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van
de gesleepte auto blijven zitten. Deze
persoon moet beschikken over een
geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de
grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto
moet voorzichtig wegrijden.
Bij het slepen van de auto met
stilstaande motor zijn de rem- en
stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Laat uw auto in de volgende gevallen
slepen door een professioneel
bergingsbedrijf:
- als de auto is gestrand op de
autosnelweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de
versnellingsbak in de neutraalstand
te zetten, het stuurslot te
ontgrendelen of de handrem los te
zetten,
- bij takelen met slechts twee wielen
op de grond,
- bij het ontbreken van een
goedgekeurde sleepstang...
327
8
Storingen verhelpen
Expert_nl_Chap08_En-cas-de-panne_ed01-2016
Bij auto's met dieselmotor is het in het geval
van een lege brandstoftank noodzakelijk om
het brandstofsysteem te ontluchten.
Raadpleeg voor alle uitvoeringen, uitgezonderd
die met een BlueHDi-motor, de afbeelding van
de desbetreffende motorruimte.
Brandstoftank leeg (diesel)
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
dieseltankbeveiliging.
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Open de motorkap.
F Maak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
F Bedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).
F Bedien de startmotor om de motor te
starten (als de motor niet gelijk aanslaat,
wacht dan ongeveer 15 seconden en start
de motor opnieuw).
F Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
F Plaats de sierkap terug en klem deze vast.
F Sluit de motorkap.
1.6 HDi-motor
(behalve BlueHDi)
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpoging en herhaal
de procedure.
BlueHDi-motor
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Zet het contact aan (zonder de motor te
starten).
F Wacht ongeveer 6 seconden en zet het
contact af.
F Herhaal de handelingen 10 keer.
F Bedien de startmotor om de motor te
starten.
Overige motoren
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Open de motorkap.
F Maak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
F Bedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).
F Bedien de startmotor om de motor te
starten (als de motor niet gelijk aanslaat,
wacht dan ongeveer 15 seconden en start
de motor opnieuw).
F Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
F Plaats de sierkap terug en klem deze vast.
F Sluit de motorkap.
328
Technische gegevens
Expert_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Ingeklapte buitenspiegels
Achterdeuren Achterklep
Compact (L1)
Standaard (L2)
Lang (L3)
* Vergroot laadvermogen.
** Vergroot laadvermogen met verhoogd dak.
*** Volgens land van bestemming.
Afmetingen (in mm)
Deze afmetingen zijn gemeten met een niet beladen auto.
329
9
Technische gegevens
Expert_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
* Met Moduwork, luik verwijderd.
Compact (L1)
Standaard (L2)
Lang (L3)
330
Technische gegevens
Expert_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Ingeklapte buitenspiegels
Achterdeuren Achterklep
Compact (L1)
Standaard (L2)
Lang (L3)
* Vergroot laadvermogen.
** Vergroot laadvermogen met verhoogd dak.
*** Volgens land van bestemming.
331
9
Technische gegevens
Expert_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Plancher Cabine
332
Technische gegevens
Expert_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Motoren
Technische gegevens van
de motoren
De technische gegevens van de motor
(cilinderinhoud, maximumvermogen, maximaal
toerental, brandstof, CO
2
-uitstoot...) van uw
auto staan vermeld op het kentekenbewijs en in
de commerciële documentatie.
Deze gegevens komen overeen met de op de
motortestbank gehomologeerde waarden, onder
de omstandigheden die zijn vastgelegd in de
Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
Raadpleeg voor meer informatie het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gewichten
Het rijklaar gewicht is gelijk aan het ledig
gewicht + de bestuurder (75 kg).
Het maximaal toegestane treingewicht en de
aanhangergewichten gelden tot een hoogte
van maximaal 1000 meter. Het opgegeven
aanhangergewicht dient voor elke extra
1000 meter met 10% te worden verminderd.
Het totale gewicht van de aanhanger kan,
binnen het maximaal toegestane treingewicht,
worden verhoogd indien de belading van de
auto wordt verminderd.
De aanbevolen kogeldruk komt overeen met
het maximale gewicht op de (zonder of met
gereedschap afneembare) trekhaakkogel.
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de
prestaties van de auto minder worden
om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden
verminderd.
Als de buitentemperatuur hoog is, is
het raadzaam de motor, als de auto
stilstaat, 1 à 2 minuten stationair
te laten draaien om de koeling te
vergemakkelijken.
Het trekken van een aanhanger met een
licht beladen auto heeft een negatieve
invloed op het weggedrag.
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de
auto een langere remweg.
Bij het trekken van een aanhanger mag
nooit harder worden gereden dan 100 km/h
of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in
Nederland wettelijk 90 km/h).
MTAC: maximaal technisch toegestaan
totaalgewicht.
MTRA: maximaal toegestaan treingewicht.
Gewichten en
aanhangergewichten
De gewichten een aanhangergewichten van uw
auto staan vermeld op het kentekenbewijs van
uw auto en in de commercle documentatie.
U vindt deze waarden ook op het plaatje of de
sticker van de constructeur.
Raadpleeg voor meer informatie het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
333
9
Technische gegevens
Expert_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Dieselmotoren EURO 4 en 5
* Verhoogd nuttig laadvermogen.
Motor Motorcode Versnellingsbak
Inhoud carter, met
vervangen filter (liter)
Lengte
Aanhanger
ongeremd (kg)
8-9 plaatsen
Aanbevolen
kogeldruk (kg)
8-9 plaatsen
1.6 HDi 90
9HF
(DV6DU)
Handgeschakeld,
5 versnellingen
(BVM5)
-
L1, L2, L3
-
-
L2*, L3* -
2.0 HDi 150
AHX
(DW10F)
Handgeschakeld,
6 versnellingen
(BVM6)
6,1
L1, L2, L3 -
L2*, L3* -
Automatisch,
6 versnellingen
(EAT6)
L1, L2, L3 -
L2*, L3* -
334
Technische gegevens
Expert_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Motor
Motorcodes
Versnellingsbak
Inhoud carter, met
vervangen filter (liter)
Lengte
Aanhanger
ongeremd (kg)
8-9 plaatsen
Aanbevolen
kogeldruk (kg)
8-9 plaatsen
2.0 BlueHDi
150
AHX
(DW10FD)
Handgeschakeld,
6 versnellingen
(BVM6)
6,1
L1, L2, L3
-
-
L2*, L3* -
Automatisch,
6 versnellingen
(EAT6)
L1, L2, L3 -
L2*, L3* -
* Verhoogd nuttig laadvermogen.
335
9
Technische gegevens
Expert_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Dieselmotoren EURO 6
* Verhoogd nuttig laadvermogen.
Motor Motorcode
Versnellingsbak
Inhoud carter, met
vervangen filter (liter)
Lengte
Aanhanger
ongeremd (kg)
8-9 plaatsen
Aanbevolen
kogeldruk (kg)
8-9 plaatsen
1.6
BlueHDi 95
BHV
(DV6FDU)
Handgeschakeld,
5 versnellingen
(BVM5)
5,6
L1, L2, L3
750
72
L2*, L3* 80
1.6
BlueHDi 95
S&S
BHS
(DV6FDU)
Elektronisch
gestuurd,
6 versnellingen
(ETG6)
5,6
L1, L2, L3 72
L2*, L3* 80
1.6
BlueHDi 115
S&S
BHX
(DV6FCU)
Handgeschakeld,
6 versnellingen
(BVM6)
5,6
L1, L2, L3 72
L2*, L3* 80
336
Technische gegevens
Expert_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
* Verhoogd nuttig laadvermogen.
Motor
Motorcodes Versnellingsbak
Inhoud carter, met
vervangen filter (liter)
Lengte
Aanhanger
ongeremd (kg)
8-9 plaatsen
Aanbevolen
kogeldruk (kg)
8-9 plaatsen
2.0 BlueHDi
150 S&S
AHX
(DW10FD)
Handgeschakeld,
6 versnellingen
(BVM6)
6,1
L1, L2, L3
750
92
L2*, L3* 100
2.0 BlueHDi
180 S&S
AHH
(DW10FC)
Automatisch,
6 versnellingen
(EAT6)
5,1
L1, L2, L3 80
L2*, L3* 88
337
9
Technische gegevens
Expert_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Identicatie
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto.
A. Voertuigidentificatienummer (VIN)
onder de motorkap.
Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie,
bij de wielkast rechts voor.
Controleer de bandenspanning
minimaal één keer per maand, bij koude
banden.
Een te lage bandenspanning
veroorzaakt een hoger
brandstofverbruik.
B. Voertuigidentificatienummer (VIN) op
de onderste voorruittraverse.
Dit nummer staat op een sticker en is
zichtbaar door de voorruit.
C. Constructeurssticker.
Deze eenmalige sticker, die rechts of links
op de middenstijl is aangebracht, bevat de
volgende informatie:
- de naam van de fabrikant,
- het Europese typegoedkeuringsnummer,
- het voertuigidentificatienummer (VIN),
- het maximaal technisch toelaatbare
totaalgewicht,
- het maximaal toelaatbare treingewicht,
- de maximale belasting op de vooras,
- de maximale belasting op de achteras.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode van
de lak.
Deze sticker, die op de middenstijl aan
bestuurderszijde is bevestigd, bevat de
volgende informatie:
- bandenspanning zonder en met volle
belading,
- bandenmaat (met de belastingsindex en
de snelheidsaanduiding van de band),
- bandenspanning van het reservewiel,
- kleurcode van de lak.
338
Audio en telematica
Noodoproep of Pechhulp
Wanneer de elektronische
eenheid airbags een botsing heeft
waargenomen, wordt onafhankelijk van
het eventueel afgaan van de airbags,
automatisch een noodoproep gedaan.
PEUGEOT Connect SOS
Druk in geval van nood langer
dan 2 seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene
ledlampje en een geluidssignaal
bevestigen dat de oproep naar
de alarmcentrale "PEUGEOT
Connect SOS"* is verstuurd.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Het groene ledlampje dooft.
De oproep wordt ook geannuleerd door, op
ieder willekeurig moment, de toets langer dan
8 seconden in te drukken.
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te knipperen)
wanneer de verbinding tot stand is gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
De alarmcentrale "PEUGEOT Connect
SOS" lokaliseert onmiddellijk uw auto,
neemt in uw landstaal contact met u op**
en roept indien nodig de hulp in van de
bevoegde hulpdiensten**. In landen waar de
alarmcentrale niet operationeel is of wanneer
de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt
de oproep meteen doorgestuurd naar de
hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.
**
Afhankelijk van de geografische dekking van "PEUGEOT
Connect Assistance" en "PEUGEOT Connect SOS" en van
de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is
gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de
lijst van beschikbare diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij
uw verkooppunt opvragen of op www.peugeot.nl bekijken.
* Afhankelijk van de algemene
gebruiksvoorwaarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de technische
beperkingen van het systeem.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
PEUGEOT Connect Packs met SOS-
pakket en pechhulpservice, beschikt
u over aanvullende diensten via uw
persoonlijke pagina MyPEUGEOT op
de internetsite voor uw land.
.
339
Audio en telematica
PEUGEOT Connect Assistance
Wanneer u uw auto buiten het
PEUGEOT-netwerk hebt gekocht,
raden wij u aan de aanwezigheid van
deze diensten bij het netwerk te laten
controleren en eventueel configureren.
In een meertalig land kunt u het
systeem laten configureren in de
officle landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals
het verbeteren van de diensten
PEUGEOT CONNECT, behoudt
de constructeur zich het recht voor
om op elk willekeurig moment het
telematicasysteem in de auto te
wijzigen.
Bij een storing in dit systeem kan er
met de auto worden gereden.
Druk langer dan 2 seconden op
deze toets voor het aanvragen
van hulp bij het stranden van de
auto.
Een gesproken bericht bevestigt
dat de oproep is verstuurd**.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de aanvraag geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken
bericht.
Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij
moet worden vervangen.
In beide gevallen is het mogelijk dat de
Urgence-oproep of Assistance-oproep niet
meer werkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats.
Werking van het systeem
Bij het aanzetten van het contact,
gaat het groene lampje 3 seconden
branden. Dit duidt op een goede
werking van het systeem.
Het oranje lampje knippert en
dooft vervolgens: er is een
storing in het systeem.
**
Afhankelijk van de geografische dekking van "PEUGEOT
Connect Assistance" en "PEUGEOT Connect SOS" en van de
officle landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst
van beschikbare diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw
verkooppunt opvragen of op www.peugeot.nl bekijken.
Geolokalisatie
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door
gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT Connect
SOS" en "PEUGEOT Connect Assistance" te
drukken en vervolgens op "PEUGEOT Connect
Assistance" te drukken om te bevestigen.
Druk om de geolokalisatie weer in te schakelen
nogmaals gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT
Connect SOS" en "PEUGEOT Connect
Assistance"en vervolgens op "PEUGEOT
Connect Assistance" om te bevestigen.
.
341
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
PEUGEOT Connect Nav
GPS-navigatie - Connectiviteit - Multimedia-autoradio - Bluetooth
®
-telefoon
Inhoud
Basisfuncties 342
Stuurkolomschakelaars 344
Menu's 345
Gesproken commando's 346
Navigatie 352
Online navigatie 368
Connectiviteit 378
Radio Media 388
Telefoon 400
Instellingen 412
Veelgestelde vragen 422
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto
functioneert.
Hieronder vindt u de link naar de OSS (Open Source Software)-
broncodes voor het systeem.
http://www.psa-peugeot-citroen.com/oss
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die
zijn volledige aandacht vragen, zoals het koppelen van een
Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van de
autoradio, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en aangezet
contact.
De overgang naar de waakfase wordt aangekondigd door een
melding over de eco-mode. Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de eco-mode.
342
FM/87.5 MHz
87.5MHz
12:1323 °C 87.5 MHz
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Basisfuncties
Als bij draaiende motor op de toets wordt
gedrukt, wordt het geluid onderbroken.
Als bij afgezet contact op de toets wordt
gedrukt, wordt het systeem ingeschakeld.
Volumeregeling.
Gebruik de toetsen aan weerszijden van het
touchscreen om de menu's te openen en
druk vervolgens op de op het touchscreen
weergegeven toetsen. Alle aanraakfuncties op
het touchscreen zijn wit.
Elk menu wordt op één pagina of op
twee pagina's (hoofdpagina en secundaire
pagina) weergegeven.
Secundaire paginaHoofdpagina
Het touchscreen is van het "capacitieve"
type.
Voor het schoonmaken van het scherm is
het raadzaam gebruik te maken van een niet
schurende zachte doek (bijvoorbeeld een
brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte handen.
.
343
12:1323 °C
531 kHz
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Selecteren van de geluidsbron (volgens
uitvoering):
- Radio "FM"/"DAB"*/"AM"*.
- Smartphone via MirrorLink
TM
of CarPlay
®
.
- "USB"-stick.
- Mediaspeler aangesloten via de AUX-
aansluiting (Jack, kabel niet meegeleverd).
- Telefoon aangesloten via Bluetooth* met
Bluetooth* multimedia-streaming.
* Volgens uitrusting.
Sneltoetsen: de toetsen in de bovenste balk
van het touchscreen bieden rechtstreeks
toegang tot de keuze van de geluidsbron,
de lijst met zenders (of titels afhankelijk van
de geluidsbron), notificaties van meldingen,
e-mailberichten, updates van kaartgegevens
en afhankelijk van de beschikbaarheid de
aanwijzingen van het navigatiesysteem.
Bij zeer hoge temperaturen kan het
geluidsvolume worden beperkt om
het systeem te beschermen. Het
systeem kan gedurende ten minste
5 minuten stand-by (scherm en geluid
uitgeschakeld) worden gezet.
Zodra de temperatuur in het interieur is
gezakt, zal de oorspronkelijke instelling
weer worden gebruikt.
Via het menu "Instellingen" kunt
u een profiel voor één persoon
of voor een groep personen met
gemeenschappelijke instellingen
aanmaken, waarbij vele instellingen
mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio,
audio-instellingen, geschiedenis
navigatiesysteem, favoriete contacten,
enz.). De instellingen worden
automatisch aangepast.
344
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Stuurkolomschakelaars
Media (kort indrukken): veranderen
van multimediabron.
Telefoon (kort indrukken): gesprek
aannemen.
Tijdens telefoongesprek (kort
indrukken): toegang tot het
telefoonmenu.
Telefoon (ingedrukt houden):
inkomend gesprek weigeren, gesprek
beëindigen; als de telefoon niet
wordt gebruikt: toegang tot het menu
Telefoon.
Verlagen van het volume.
Gesproken commando's:
Kort indrukken: gesproken
commando's van het systeem.
Ingedrukt houden: gesproken
commando's van de smartphone via
het systeem.
Geluid onderbreken/herstellen.
Radio (draaien): automatisch zoeken
van de vorige/volgende zender.
Media (draaien): vorige/volgende
track, scrollen door lijsten.
Kort indrukken: bevestigen van een
selectie. Indien niets geselecteerd:
toegang tot de geheugens.
Radio: weergeven van de zenderlijst.
Media: weergeven van de track list.
Radio, ingedrukt houden: bijwerken
van de zenderlijst.
Verhogen van het volume.
.
345
12:1323 °C
12:1323 °C 531 kHz
FM/87.5 MHz
87.5MHz
12:1323 °C 87.5 MHz
12:1323 °C 531 kHz 12:1323 °C
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Menu's
Instellingen
Radio Media
Online navigatie
Rijden
Connectiviteit
Telefoon
Instellen van een persoonlijk profiel en/
of instellen van het geluid (balans,
geluidssfeer, ...) en de weergave (taal,
eenheden, datum, tijd, ...).
Selecteren van een geluidsbron of een zender,
weergeven van foto's.
Instellen van de navigatie en kiezen van de
bestemming.
Gebruiken van de beschikbare realtime-
diensten, afhankelijk van de uitrusting.
Inschakelen, uitschakelen en instellen van
bepaalde functies van de auto.
Gebruiken van bepaalde apps van de smartphone
met internetverbinding, via MirrorLink
TM
of CarPlay
®
.
Controleer de Bluetooth- et Wifi-verbinding van uw
smartphone.
Via Bluetooth
®
verbinden van een telefoon,
berichten en e-mails lezen en sms-berichten
versturen.
346
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Gesproken commando's
BasisfunctiesStuurwieltoetsen Informatie - gebruik
Druk op de spraaktoets
en zeg wat u wilt na de
pieptoon. U kunt mij altijd
onderbreken door op deze
toets te drukken. Als u er nogmaals
op drukt terwijl ik op een commando
wacht, wordt ons gesprek beëindigd.
Als u opnieuw wilt beginnen, zegt u
"annuleren". Als u iets ongedaan wilt
maken, zegt u "terug". Om te allen
tijde informatie en tips te krijgen, zegt
u "help". Als u mij vraagt iets te doen
en er mist informatie, zal ik u een paar
voorbeelden geven om u er stap voor
stap doorheen te lopen. U krijgt meer
informatie in "dialoogmodus beginner".
U kunt de dialoogmodus op "expert"
zetten als u zich zeker voelt.
Neem de volgende aanwijzingen
in acht om ervoor te zorgen dat het
systeem uw gesproken commando's
altijd herkent:
- spreek met een normale stem de
woorden volledig uit, zonder uw
stem te verheffen.
- wacht voordat u spreekt altijd op de
"piep" (geluidssignaal),
- houd voor een optimale werking
de ruiten en, indien aanwezig,
het schuifdak gesloten om
storende geluiden van buitenaf te
voorkomen,
- vraag uw passagiers voordat u
gesproken commando's geeft om
even niet te praten.
De gesproken commando's zijn
beschikbaar in 12 talen (Engels, Frans,
Italiaans, Spaans, Duits, Nederlands,
Portugees, Pools, Turks, Russisch,
Arabisch en Braziliaans). De taal
van uw keuze kan van tevoren in het
systeem worden ingesteld.
De gesproken commando's voor
"Navigeer naar adres" en "POI
weergeven in de stad" zijn niet
beschikbaar voor het Arabisch.
Voorbeeld van een "gesproken
commando" voor het navigatiesysteem:
"Navigeer naar adres,
Kerkstraat 11, Amsterdam".
Voorbeeld van een "gesproken
commando" voor de radio en de
multimediafuncties:
"Artiest "Madonna" afspelen".
Voorbeeld van een "gesproken
commando" voor de telefoon:
"Bel Jan".
Druk kort op deze toets om de functie
gesproken commando's te activeren.
.
347
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Algemene gesproken commando's
Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets voor de gesproken commando's of de telefoon
is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is.
"Gesproken commando's" Aanwijzingen
Help
Ik kan u met allerlei onderwerpen helpen.
U kunt bijvoorbeeld zeggen: "hulp bij telefoon", "hulp bij navigatie", "hulp bij media" of "hulp
bij radio". Om een overzicht te krijgen over hoe de spraakdialoog werkt, kunt u zeggen
"hulp bij spraakcommando's".
Help voor gesproken commando's
Help voor navigatie
Help voor radio
Help voor multimedia
Help voor telefoon
Zet dialoogmodus op <...> Selecteer de modus "beginner" of "expert".
Selecteer profiel <...> Selecteer profiel 1, 2 of 3.
Ja
Zeg "ja" als het klopt. Anders zegt u "nee" en dan beginnen we opnieuw.
Nee
348
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Gesproken commando's "Navigatie"
Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets voor de gesproken commando's of de telefoon
is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is.
Geef de gesproken commando's voor de bestemming (adres) in de taal die in het systeem is ingesteld.
"Gesproken commando's" Aanwijzingen
Navigeer naar huis
Om de navigatie te starten of een routepunt toe te voegen, zegt u "navigeer naar" en dan
het adres of de naam van de contactpersoon.
Bijvoorbeeld "navigeer naar adres Kerkstraat 11 Amsterdam" of "navigeer naar
contactpersoon Jan Janssen".
U kunt aangeven of het een favoriete of recente bestemming is. Bijvoorbeeld "navigeer
naar favoriet adres Tennisclub" of "navigeer naar recente bestemming Kerkstraat 11
Amsterdam". U kunt ook "navigeer naar huis" zeggen. Om POI's op een kaart te zien, kunt
u bijvoorbeeld "toon hotels in Rotterdam" of "toon POI tankstation in de buurt" zeggen.
Voor meer informatie kunt u "hulp bij routebegeleiding" zeggen.
Navigeer naar het werk
Navigeer naar favoriet adres <...>
Navigeer naar contact <...>
Navigeer naar adres <...>
Toon POI <...> in de buurt
Af te leggen afstand
Om informatie over uw huidige route te krijgen, kunt u zeggen "wat is de nog af te leggen
tijd" of "afstand", of "aankomsttijd".
Om meer commando's te leren, kunt u "hulp bij navigatie" zeggen.
Af te leggen tijd
Aankomsttijd
Stop navigatie
.
349
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Gesproken commando's "Radio Media"
Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets voor de gesproken commando's of de telefoon
is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is.
"Gesproken commando's" Aanwijzingen
Stem af op zender <...>
U kunt een radiozender uitkiezen door "stem af op" en dan de zendernaam of frequentie te
zeggen. Bijvoorbeeld "stem af op zender Talksport", of "stem af op 98. 5 FM".
Om naar een voorkeuze radiozender te luisteren, zegt u bijvoorbeeld "stem af op
voorkeuze nummer vijf".
Wat speelt er nu
Om de details van het "nummer", de "artiest" en het "album" van de afgespeelde muziek
weer te geven, zegt u Wat speelt er nu
Speel nummer <...> af
Gebruik het commando "speel" om het type muziek dat u wilt luisteren af te spelen.
U kunt selecteren via "nummer", "artiest" of "album". Zeg bijvoorbeeld "artiest Madonna
afspelen", "nummer 'Te Laat' afspelen", of "album Hotel New York afspelen".
Speel artiest <...> af
Speel album <...> af
De gesproken commando's voor multimedia zijn uitsluitend beschikbaar bij gebruik van de USB-aansluiting.
350
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
"Gesproken commando's" Aanwijzingen
Bel <...>*
Om te telefoneren, zegt u "bel" en dan de naam van de contactpersoon, bijvoorbeeld "Bel
Jan".
U kunt ook het telefoontype noemen, bijvoorbeeld "Bel Jan thuis".
Om een nummer te kiezen, zegt u "kies" gevolgd door het telefoonnummer, bijvoorbeeld
"Kies 0123 4567890".
U kunt uw voicemail afluisteren door "bel voicemail" te zeggen.
Om een SMS te sturen, zegt u "verstuur standaard SMS naar" gevolgd door het contact en
de naam van het standaardbericht dat u wilt verzenden.
Bijvoorbeeld, "verstuur standaard SMS naar Jan, Ik kom te laat".
Om een lijst met contacten of oproepen weer te geven, zegt u "contacten weergeven" of
"oproepen weergeven".
Voor meer informatie over SMS berichten, zegt u "hulp bij SMS".
Bel <...>*
Toon contacten*
Toon oproepen*
Bel voicemail*
* Deze functie is alleen beschikbaar als de met het systeem verbonden telefoon geschikt is voor het downloaden van het telefoonboek en de lijst
van recente oproepen, en als deze gegevens werkelijk zijn gedownload.
Gesproken commando's "Telefoon"
Als er een telefoon is verbonden met het systeem, kunnen deze gesproken commando's vanaf elke primaire schermpagina worden gegeven
nadat op de stuurwieltoets voor de telefoon is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is.
Als er geen Bluetooth-verbinding is met een telefoon, wordt de melding "Koppel alstublieft eerst een telefoon" uitgesproken, waarna de sessie
van gesproken commando's wordt afgebroken.
.
351
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
"Gesproken commando's" Aanwijzingen
Stuur SMS naar <...>
Om uw berichten af te luisteren, kunt u bijvoorbeeld zeggen "lees nieuwste SMS".
Als u een SMS wilt versturen, staan er ook een aantal standaard berichten ter
beschikking. Gebruik dan de naam van het standaard bericht en zeg bijvoorbeeld
"verstuur standaard SMS naar Jan Jansen, ik kom te laat".
Zie het telefoonmenu voor de beschikbare standaard berichten.
Zeg "bel" of "verstuur standaard SMS naar" en dan een regelnummer.
Om door een lijst op het scherm te navigeren, zegt u "ga naar begin", "ga naar einde",
"volgende pagina" of "vorige pagina".
Om uw selectie ongedaan te maken, zegt u "terug".
En om de huidige actie te annuleren en opnieuw te beginnen, zegt u "annuleren".
Lees nieuwste bericht*
Gesproken commando's "Tekstberichten"
Als er een telefoon is verbonden met het systeem, kunnen deze gesproken commando's vanaf elke primaire schermpagina worden gegeven
nadat op de stuurwieltoets voor de telefoon is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is.
Als er geen Bluetooth-verbinding is met een telefoon, wordt de melding "Koppel alstublieft eerst een telefoon" uitgesproken, waarna de sessie
van gesproken commando's wordt afgebroken.
* Deze functie is uitsluitend beschikbaar als de aan het systeem gekoppelde telefoon de overdracht van het telefoonboek en de laatste gesprekken
ondersteunt en deze overdracht heeft plaatsgevonden.
Het systeem verstuurt uitsluitend vooraf opgestelde "snelberichten".
352
12:1323 °C
1
12:1323 °C
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Navigatie
.
353
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
De oriëntatie van de kaart selecteren; noorden
boven, rijrichting boven of vogelvluchtperspectief.
Navigatie
Beschikbare verkeersinformatie weergeven.
Navigatie
Wereldkaart
Handmatig een gebied selecteren op de
wereldkaart of de lengte- en breedtegraad
invoeren.
Omgeving auto
De geselecteerde lokalisatiecriteria weergeven.Omgeving thuis
Omgeving bestemming
2D-weergave Overschakelen op een 2D-kaart.
Uitzoomen.
Inzoomen.
De navigatie naar het actieve adres starten.
Het actieve adres opslaan.
Uitzoomen.
Inzoomen.
354
12:1323 °C
1
2 3 4 5 6
7
12:1323 °C
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
POI op kaart
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
.
355
7
2
3
4
5
6
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Tankstations
Inschakelen of uitschakelen van de beschikbare
gegevens (tankstations, parkeergelegenheden,
risicozones en gevarenzones).
Parkeerplaats
Gevarenzone
Kaartkleur De kaartweergave instellen op de dag-/nachtmodus.
POI op kaart
Reizen
De beschikbare POI's selecteren.
Activiteiten
Winkelcentrum
Openbaar
Geografisch
Alles selecteren Alles selecteren of deselecteren.
Bevestigen Uw keuze of selectie bevestigen.
Kaart raadplegen
Plaats wijzigen De plaats selecteren of wijzigen.
Weer
Offline beschikbare informatie weergeven op de
kaart.
Tankstations
Parking
Verkeer
Gevarenzone
Selecteer POI De beschikbare POI's selecteren.
Uitzoomen.
Inzoomen.
356
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 3 Niveau 4 Niveau 5
Lijst tankstations
Parkeerplaats in omgeving auto
.
357
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 3 Niveau 4 Niveau 5 Aanwijzingen
Inzoomen Bevestigen
Inzoomen op het gebied rondom de
geselecteerde plaats.
Omgeving auto
Het lokalisatiecriterium selecteren.Op route
Op bestemming
Weer Via TMC verzonden weerinformatie.
Tankstations
Tankstations in de omgeving van
de auto
De POI-lijst weergeven.
Tankstations op de route
Tankstations in de omgeving van de
bestemming
Parkeerplaats
Parkeerplaats in de omgeving van
de auto
Parkeerplaats op de route
Parkeerplaats in de omgeving van
de bestemming
Uitzoomen.
Inzoomen.
358
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 3 Niveau 4 Niveau 5
POI selecteren
Lijst van gevarenzones
Geconstateerde verkeersdrukte
.
359
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 3 Niveau 4 Niveau 5 Aanwijzingen
Verkeer Geconstateerde verkeersdrukte Realtime informatie over de verkeersdrukte.
Gevarenzone Lijst van gevarenzones
De lijst van gevarenzones (werkzaamheden,
pechgevallen, ongevallen, enz.) weergeven.
POI selecteren Een weer te geven POI-categorie configureren.
360
1
17
18
8
11
9
12
10
13
16
14 15
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Navigatiemenu
Mijn bestemmingen
Een POI vinden
.
361
1
1
1
1
17
18
8
11
9
12
10
13
16
14
15
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
Adres invoeren
Het land selecteren.
Het actieve adres opslaan.
Bevestigen Het actieve adres bevestigen.
Navigatie
Secundaire pagina
Mijn
bestemmingen
Recent
De lijsten met bestemingen weergeven en de
navigatie starten.
Favorieten
Thuis
Werk
Contact
Eén of meer bestemmingen verwijderen.
Navigatie
Secundaire pagina
Points of interest
Reizen
Lijst van de beschikbare categorieën.
Selecteer eerst de categorie en vervolgens het
POI.
Activiteiten
Winkelcentrum
Openbaar
Geografisch
Zoeken Een POI zoeken.
Navigatie
Secundaire pagina
Zoeken
Point of Interest Een POI invoeren.
Adres Het adres van een POI invoeren.
Lokaal / Verbonden
Instellen van de wijze van zoeken naar POI's in
een lokale of online database, afhankelijk van de
voor u beschikbare diensten.
Bevestigen De ingevoerde gegevens bevestigen.
362
1
19
21
20
22 23 24 25
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Menu navigatie
Navigatiecriteria
Route en etappes
Stop inlassen
Instellingen
Route en etappes
Instellingen
.
363
1
1
1
19
21
20
23
22
24
25
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
Navigatiecriteria
Snelste
De navigatiecriteria selecteren (snelwegen en/of
tolwegen vermijden en rekening houden met de
verkeersdrukte).
Kortste
Compromis
Ecologisch
Op kaart tonen
De route weergeven op basis van de geselecteerde criteria.
Bevestigen Uw selecties opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
Routes /
stopplaatsen
Etappes De opgeslagen stopplaatsen weergeven.
Route De details van de route weergeven.
Stop inlassen Een stopplaats toevoegen Een uit een lijst geselecteerde stopplaats toevoegen.
Weergeven De kaart weergeven.
Afsluiten Op de toets drukken om de route te berekenen.
Eén of meer stopplaatsen verwijderen.
Een stopplaats verplaatsen in de lijst.
Navigatie
Secundaire pagina
Instellingen
Weergave
De geselecteerde functie instellen, het
stemvolume instellen en het uitspreken van
straatnamen in- of uitschakelen.
Opties
Config. waarsch.
Vocaal
Kaartgegevens
Bevestigen Uw selecties opslaan.
364
1
1
8
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Een bestemming kiezen
Selecteer "Adres invoeren".
Selecteer "Op kaart tonen" om de
"Navigatiecriteria" te selecteren.
Selecteer het "Land".
Druk op "Bevestigen" om de
"Navigatiecriteria" te selecteren.
Druk op "Bevestigen" om de
navigatie te starten.
Druk op "Bevestigen" om de
navigatie te starten.
En/Of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "MENU" om de
secundaire pagina weer te geven.
Naar een nieuwe bestemming Naar een van de meest recente
bestemmingen
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "MENU" om de
secundaire pagina weer te geven.
Voer de eerste letters van de "Plaats" en de "Straat" in en
bevestig deze zodra de juiste naam wordt weergegeven
en voer vervolgens het "Nummer" in en bevestig dit.
Selecteer het tabblad "Recent".
Selecteer het adres in de lijst om de
"Navigatiecriteria" weer te geven.
Om de navigatie te kunnen gebruiken
moet een "Plaats", "Straat" en
"Nummer" zijn ingevoerd met het
virtuele toetsenbord of moet een adres
zijn geselecteerd in de "Contacten" of
in de "Geschiedenis".
Wanneer u geen nummer bevestigt,
leidt de navigatie u naar een van de
uiteinden van de straat.
Selecteer "Positie" om de
bestemming op de kaart weer te
geven.
.
365
1
10
1
1
9
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Of
Naar een contact uit het
telefoonboek
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Selecteer het tabblad "Contact".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "MENU" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer een contact in de lijst om de
navigatie te starten.
Druk op "Bevestigen" om de
routeberekening te starten.
Naar Points of Interest (POI)
De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld
in verschillende categorieën.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "MENU" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Points of interest".
Selecteer "Zoeken" om de naam en
het adres van een "POI" in te voeren,
Selecteer het tabblad "Reizen",
"Activiteiten", "Winkelcentrum",
"Openbaar" of "Geografisch.
Of
Of
Naar "Thuis" of "Werk"
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "MENU" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer het tabblad "Favorieten".
Selecteer "Thuis".
Selecteer "Werk".
Selecteer een van tevoren opgeslagen
favoriete bestemming.
366
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Naar GPS-coördinatenNaar een punt op de kaart
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Versleep de kaart met uw vinger naar de
gewenste locatie.
Versleep de kaart met uw vinger naar de
gewenste locatie.
Tik op het scherm om een
markeerpunt te plaatsen en een
submenu weer te geven.
Of
Of
OF
En
Selecteer de bestemming door op de kaart te
drukken.
Druk op deze toets om de navigatie
te starten.
Druk op deze toets om de navigatie
te starten.
Druk op deze toets om de
wereldkaart weer te geven.
Zoom met behulp van het raster in
op het gewenste land of de gewenste
regio.
Druk op deze toets om het
weergegeven adres op te slaan.
Druk op deze toets om het
weergegeven adres op te slaan.
Druk op deze toets om de GPS-
coördinaten in te voeren.
Druk op deze toets om met
het virtuele toetsenbord de
"Breedtegraad" in te voeren.
Druk op deze toets om met
het virtuele toetsenbord de
"Lengtegraad" in te voeren.
Er verschijnt een markeerpunt in
het midden van het scherm, met de
"Breedtegraad" en de "Lengtegraad".
Door enige tijd op een punt te drukken
wordt een lijst van POI's in de
omgeving geopend.
.
367
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
TMC (Traffic Message
Channel)
TMC (Trafic Message Channel)
is een Europese standaard voor
verkeersinformatieberichten die via het
RDS-systeem van FM-radio's in realtime
worden ontvangen.
De door deze TMC-berichten
doorgegeven locaties worden
vervolgens weergegeven op een
GPS-navigatiekaart en onmiddellijk
verwerkt in de aanwijzingen van het
navigatiesysteem, zodat ongevallen, files
en wegafsluitingen worden vermeden.
De weergave van gevarenzones is
afhankelijk van de lokale wetgeving en
het afsluiten van een abonnement op
de dienst.
368
12:1323 °C
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Online navigatie
Internetverbinding via het systeem van de auto
OF
Internetverbinding via de mobiele telefoon van de gebruiker
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto
.
369
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Om veiligheidsredenen is het gebruik van
een smartphone tijdens het rijden verboden.
Het gebruik van de smartphone vraagt
namelijk veel aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Verbinding voor online navigatie
Werkingsprincipes en normen
zijn permanent aan verandering
onderhevig. Om te zorgen voor een
optimale communicatie tussen de
smartphone en het systeem, adviseren
wij u om het besturingssysteem van
uw smartphone en de datum en tijd
op zowel de smartphone als het
systeem up to date te houden.
Met online navigatie beschikt u over de
volgende diensten.
Een pack online diensten:
- Weer,
- Tankstations,
- Parkeerplaatsen,
- Verkeer,
- zoaken naar lokale POI's.
Een pack "Gevarenzones".
Activeer de Bluetooth-functie van de
telefoon en maak hem "zichtbaar"
(zie de rubriek "Connectiviteit").
Sluit de USB-kabel aan.
De smartphone bevindt zich in de laadmodus
als hij via de USB-kabel is verbonden.
Het systeem is automatisch
verbonden met het geïntegreerde
modem voor de diensten "Urgence-
en Assistance-oproep", een
verbinding maken via de smartphone
van de gebruiker is niet nodig.
Als "TOMTOM TRAFFIC" wordt
weergegeven, zijn de diensten
beschikbaar.
Voor de online navigatie kunt u
gebruikmaken van de internetverbinding
van de auto (via de diensten "Urgence-
of Assistance-oproep") of uw
smartphone als modem gebruiken.
Activeer en configureer het delen
van de internetverbinding van uw
smartphone.
Beperkingen m.b.t. het gebruik:
- Met CarPlay
®
kan uitsluitend de wifi-
verbinding worden gedeeld.
- Met MirrorLink
TM
kan uitsluitend de
USB-verbinding worden gedeeld.
De kwaliteit van de diensten is afhankelijk
van de kwaliteit van het netwerk.
Selecteer een door het systeem gevonden
wifi-netwerk en maak hier verbinding mee
(zie de rubriek "Connectiviteit").
USB-verbinding
Internetverbinding via het
systeem van de auto
Internetverbinding via de mobiele
telefoon van de gebruiker
Bluetooth-verbinding
Wifi-verbinding
370
12:1323 °C
12:1323 °C
1
12:1323 °C
12:1323 °C
7
27
2826 29 30
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
POI op kaart
.
371
7
28
27
26
29
30
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
De oriëntatie van de kaart selecteren; noorden
boven, rijrichting boven of vogelvluchtperspectief.
Navigatie
TOMTOM TRAFFIC
Zodra het systeem verbinding heeft met de
netwerken wordt "TOMTOM TRAFFIC" in plaats
van "TMC" weergegeven. U kunt dan in realtime
gebruikmaken van alle beschikbare opties.
Navigatie
Weer
De opties selecteren.
De kaart geeft de route weer aan de hand van de
geselecteerde opties.
Tankstations
Parkeerplaatsen
Verkeer
Gevarenzone
Kaartkleur De kaartweergave selecteren.
POI op kaart
Winkelcentrum
De beschikbare POI's selecteren.
Geografisch
Activiteiten
Openbaar
Reizen
Bevestigen De instellingen van de opties opslaan.
Kaart raadplegen Plaats wijzigen Een plaats selecteren of wijzigen.
Uitzoomen.
Inzoomen.
372
31 32
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 3 Niveau 4 Niveau 5
Lijst tankstations
Sorteren op plaats
Weerbericht
.
373
31
32
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 3 Niveau 4 Niveau 5 Aanwijzingen
Plaats selecteren Bevestigen Een plaats selecteren of wijzigen.
Omgeving auto
Een plaats selecteren of wijzigen.Op route
Op bestemming
Weer Weerbericht
Het weerbericht voor vandaag of de komende
dagen weergeven.
Tankstations
Tankstations in de omgeving van de auto
De lijst van tankstations en bijbehorende
informatie weergeven (adres, prijzen,
brandstoffen, enz.).
Tankstations op de route
Tankstations in de omgeving van de bestemming
Op afstand
Op prijs
Parkeerplaatsen
Parkeerplaats in de omgeving van de auto
De lijst van parkeerplaatsen en bijbehorende
informatie weergeven (adres, afstand, aantal vrije
plaatsen, tarieven, enz.).
Parkeerplaats op de route
Parkeerplaats in de omgeving van de bestemming
Sorteren op afstand
Sorteren op aantal plaatsen
Sorteren op tarief
Uitzoomen.
Inzoomen.
374
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 3 Niveau 4 Niveau 5
POI selecteren
Lijst van gevarenzones
Geconstateerde verkeersdrukte
.
375
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 3 Niveau 4 Niveau 5 Aanwijzingen
Verkeer Geconstateerde verkeersdrukte
In realtime weergeven van verkeersinformatie:
type, beschrijving en duur van de vertraging (in
minuten).
Gevarenzones Lijst van gevarenzones
In realtime weergeven van de gevarenzones
(werkzaamheden, pechgevallen, ongevallen,
enz.).
Points of interest
Points of
interest
POI selecteren
De POI-lijst voor de geselecteerde plaats
weergeven.
376
22
23
1
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Specifieke instellingen voor
de online navigatie
Als u gebruik wilt maken van online
navigatie, moet u de optie "Versturen
van gegevens toestaan." aanvinken.
Selecteer "Opties"
Selecteer "Config. waarsch.".
-
"Waarschuwingen voor
risicozones toestaan".
- "Adviesroute om eindbestemming
te voet te bereiken"
- "Versturen van gegevens
toestaan."
Schakel de volgende functies in of uit:
Schakel "Waarschuwen voor
gevarenzones" in of uit.
De weergave van gevarenzones is
afhankelijk van de lokale wetgeving en het
afsluiten van een abonnement op de dienst.
De temperatuur die om 6 uur 's ochtends wordt
weergegeven, geldt als de maximumtemperatuur van de dag.
De temperatuur die om 18 uur 's avonds wordt
weergegeven, geldt als de minimumtemperatuur van de
nacht.
Selecteer "Instellingen".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "MENU" om de
secundaire pagina weer te geven.
Het weerbericht weergeven
Selecteer "Weer".
Druk op deze toets voor de weergave
van een beknopt weerbericht.
Druk op deze toets voor de weergave
van een uitgebreid weerbericht.
Selecteer "Kaart raadplegen".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op deze toets om de lijst van
beschikbare diensten weer te geven.
.
377
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Om het doorgeven van gevarenzones
toe te staan moet u de optie
"Doorgeven van gevarenzones
toestaan" aanvinken.
U kunt updates voor het systeem,
gevarenzones en kaartgegevens
downloaden vanaf de website van het
merk.
U vindt daar ook de procedure voor het
updaten.
Doorgeven van
"Gevarenzones"
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Een nieuwe
gevarenzone doorgeven" in de
bovenste balk van het touchscreen.
Selecteer de optie "Type" om het
type "Gevarenzone" te selecteren.
Selecteer de optie "Snelheid" en vul
deze in met het virtuele toetsenbord.
Druk op "Bevestigen" om de
gegevens op te slaan en te
verzenden.
378
2
7
3
8
4 65
12:1323 °C 531 kHz
1
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Bluetooth-verbinding
Verbinding wifi-netwerk
Netwerken
Wifi-verbinding delen
Verbindingen en Contracten Services
De beschikbare functies zijn afhankelijk van de uitrusting.
Connectiviteit
.
379
1
1
1
1
6
7
8
2
3
4
5
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Connectiviteit
Secundaire pagina
Bluetooth-
verbinding
Alle
Alle gekoppelde of niet gekoppelde telefoons
weergeven.
Verbonden Alle gekoppelde telefoons weergeven.
Zoeken Zoeken naar te koppelen randapparatuur.
Connectiviteit
Secundaire pagina
Verbinding
wifi-netwerk
Beveiligd De beveiligde wifi-netwerken weergeven.
Niet beveiligd De onbeveiligde wifi-netwerken weergeven.
Opgeslagen De opgeslagen wifi-netwerken weergeven.
Connectiviteit
Secundaire pagina
Verbinding beheren
De status van het abonnement op de online
diensten, de status van de netwerkverbinding en
het type verbinding weergeven.
Connectiviteit
Secundaire pagina
Wifi-verbinding
delen
Activering
Het delen van de wifi-verbinding in- of
uitschakelen.
Instellingen
Een door het systeem gevonden wifi-netwerk
selecteren en er verbinding mee maken.
De instellingen opslaan.
De beschikbare functies zijn afhankelijk van de uitrusting.
380
1
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Bluetooth
®
-verbinding
Procedure via het systeem Verbinding delen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth-verbinding".
Selecteer "Zoeken".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de
Bluetooth-functie van uw telefoon even uit
te zetten en opnieuw te activeren.
Om gebruik te kunnen maken van
online navigatie moet het profiel
"Gegevens mobiel internet" zijn
geselecteerd (indien uw auto niet
beschikt over de diensten "Urgence-
en Assistance-oproep"), nadat u
eerst op uw smartphone het delen
van de mobiele dataverbinding hebt
geactiveerd.
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de
telefoon voor:
- "Telefoon" (handsfree set, uitsluitend
telefoon),
- "Streaming" (streaming: draadloos afspelen
van audiobestanden vanaf de telefoon),
- "Gegevens mobiel internet".
Selecteer in het overzicht de naam
van de telefoon die u wilt gebruiken.
Druk op "Bevestigen".
Selecteer één of meer profielen.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Het koppelen van de Bluetooth-
telefoon aan de handsfree set mag om
veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling de volledige
aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd als de
auto stilstaat en bij aangezet contact.
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een
verbinding met de telefoon te maken.
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en
stel deze zo in dat de telefoon "zichtbaar" is voor alle
apparaten in de buurt (instelling van de telefoon).
Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit
vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan:
controleer of de door het telefoon en het systeem
weergegeven code identiek zijn en bevestig de
code zowel op de telefoon als op het systeem.
Afhankelijk van het type telefoon wordt
u gevraagd om de overdracht van uw
contacten en berichten te accepteren.
.
381
1 1
1
7
8
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Wifi-verbinding Wifi-verbinding delen Verbindingen beheren
Om al uw systemen te beschermen
tegen hackers en optimaal te beveiligen
is het raadzaam ervoor te zorgen dat
uw beveiligingscode of wachtwoord niet
gemakkelijk te raden is.
U kunt alleen gebruikmaken van de Wifi-verbinding en het delen
van de Wifi-internetverbinding via het netwerk van de smartphone.
Druk op "Bevestigen".
Druk op "Bevestigen" om de
verbinding tot stand te brengen.
Druk op Connectiviteit om de
hoofdpagina weer te geven.
Verbinding met het Wifi-netwerk van de
smartphone.
Aanmaken van een lokaal Wifi-netwerk door
het systeem.
Druk op Connectiviteit om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Connectiviteit om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Verbinding
Wifi-netwerk".
Selecteer "Wifi-verbinding delen".
Selecteer "Verbinding beheren".
En/Of
Selecteer het tabblad "Beveiligd",
"Niet beveiligd" of "Opgeslagen".
Selecteer het tabblad "Activering"
om het delen van de Wifi-verbinding
in of uit te schakelen.
Selecteer het tabblad "Instellingen"
om de naam van het netwerk van het
systeem en het wachtwoord te wijzigen.
Via deze functie kunt u zien welke online
diensten u gebruikt en welke beschikbaar zijn
en kunt u de verbindingsmethode wijzigen.
Voer met het virtuele toetsenbord de
"Sleutel" van het Wifi-netwerk en het
"Wachtwoord" in.
Selecteer een netwerk.
382
12:1323 °C 531 kHz
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
MirrorLink
TM
-verbinding voor smartphones
.
383
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Om veiligheidsredenen is het gebruik van
een smartphone tijdens het rijden verboden.
Het gebruik van de smartphone vraagt
namelijk veel aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van
de auto worden weergegeven. Deze
apps moeten compatibel zijn met de
MirrorLink
TM
-technologie.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Om te zorgen voor een optimale
communicatie tussen de smartphone
en het systeem moet de smartphone
in ieder geval worden ontgrendeld.
Houd het besturingssysteem van
uw smartphone en de datum en tijd
op zowel de smartphone als het
systeem up to date.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Voor het gebruik van de functie
"MirrorLink
TM
" dienen de smartphone
en de apps compatibel te zijn.
Afhankelijk van de kwaliteit van het
netwerk kan het even duren voordat de
apps beschikbaar zijn.
Tijdens het aansluiten van de smartphone op
het systeem is het raadzaam de Bluetooth
®
-
functie van de smartphone te activeren
Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk
om de functie "MirrorLink
TM
" te activeren.
Tijdens de procedure worden verschillende schermen
weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling
met bepaalde functionaliteiten te accepteren.
Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen
en te voltooien.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
bevindt zich in de laadmodus als hij via
de USB-kabel is verbonden.
Druk op "MirrorLink
TM
" om de functie
in het systeem te activeren.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt
een scherm weergegeven met daarop de eerder
op uw smartphone gedownloade apps die
compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-technologie.
Tijdens de MirrorLink
TM
-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
Druk op "Connectiviteit" op het
scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde
apps alleen te gebruiken als de auto
stilstaat. Zodra de auto gaat rijden,
wordt de weergave ervan onderbroken.
384
12:1323 °C 531 kHz
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
.
385
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Connectiviteit
MirrorLink
TM
Weergeven van of terugkeren naar de eerder
op uw smartphone gedownloade apps die
compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-technologie.
Een menulijst weergeven afhankelijk van de
eerder geselecteerde app.
"Back": huidige bewerking annuleren,
omhooggaan in de menustructuur.
"Home": weergeven of terugkeren naar de pagina
"Modus auto" van de smartphone.
De hoofdpagina van de "Connectiviteit"
weergeven.
386
12:1323 °C 531 kHz
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
CarPlay
®
-verbinding voor smartphones
.
387
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Om veiligheidsredenen is het gebruik van
een smartphone tijdens het rijden verboden.
Het gebruik van de smartphone vraagt
namelijk veel aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van
de auto worden weergegeven. Deze
apps moeten compatibel zijn met
de CarPlay
®
-technologie en op uw
smartphone moet de functie CarPlay
®
zijn geactiveerd.
Werkingsprincipes en normen
zijn permanent aan verandering
onderhevig. Houd daarom het
besturingssysteem van uw
smartphone up to date.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
bevindt zich in de laadmodus als hij via
de USB-kabel is verbonden.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
bevindt zich in de laadmodus als hij via
de USB-kabel is verbonden.
Druk op "Telefoon" om de CarPlay
®
-
interface weer te geven.
Druk op "CarPlay" om de CarPlay
®
-
interface weer te geven.
Bij het aansluiten van de USB-kabel
verbreekt de CarPlay
®
-functie de
Bluetooth
®
-verbinding van het systeem.
Druk op het scherm van het
systeem op "Connectiviteit" om de
hoofdpagina weer te geven.
Of
388
FM/87.5 MHz
87.5MHz
12:1323 °C 87.5 MHz
21 43
FM/87.5 MHz
87.5MHz
12:1387.5 MHz
23 °C
AM/531 kHz
PO
kHz
12:1323 °C 531 kHz
21 3 4
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Radio Media
Niveau 1 Niveau 2
Zenderlijst
.
389
3
2
4
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Radio Media
Bron
Radio
Een andere geluidsbron selecteren.
USB
iPod
AUX
Bluetooth
Radio Media
Frequentie /
Geheugen
Frequentie
Automatisch of handmatig zoeken naar
radiozenders.
Geheugen
Opslaan van een zender door een nog vrije toets
lang ingedrukt te houden.
Radio Media
Band
FM
Op de gewenste frequentieband drukken om
deze te selecteren.
DAB
AM
Radio Media
Lijst
Zenderlijst
De zenderlijst openen en op een radiozender
drukken om deze te selecteren.
390
1
96 7 85
10 11
13 14 1512
9
9
6
6
7
7
8
8
5
5
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2
Opties radio-media
Audio-instellingen
Audio-instellingen
Audio-instellingen
Radio-instellingen
Zenderlijst
.
391
5
12
8
6
13
14
15
9
7
10
11
1
1
1
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Radio Media
Secundaire pagina
Audio-instellingen
Geluidssfeer De geluidssfeer selecteren.
Verdeling Geluidsverdeling volgens Arkamys
®
-systeem.
Geluid
Het geluidsvolume instellen of de
snelheidsafhankelijke volumeregeling activeren.
Spraak Het volume van de stem instellen.
Beltonen Het volume van de beltoon instellen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Radio Media
Secundaire pagina
Radioinstellingen
Algemeen
De instellingen activeren of deactiveren.
Berichten
Bevestigen De instellingen opslaan.
Radio Media
Secundaire pagina
Zenderlijst
FM
De zenderlijst van de geselecteerde
frequentieband weergeven.
DAB
AM
Geheugen Een opgeslagen radiozender selecteren.
Frequentie Handmatig een frequentie invoeren.
De weergave op het scherm wijzigen.
De lijst bijwerken, afhankelijk van de ontvangst.
392
21
1
17 18 19 2016
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2
Opties radio-media
Beheer foto's
USB
.
393
17
20
18
21
19
1
1
16
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Radio Media
Secundaire pagina
Muziekbestanden
Albums
Een selectiecriterium selecteren.
Artiesten
Genres
Afspeellijsten
Mappen
Radio Media
Secundaire pagina
Beheer foto's
USB
Foto's weergeven.
Het systeem ondersteunt de volgende
afbeeldingsformaten: .gif, .jpg, .jpeg, .bmp, .png,
.raw en .tiff, met een maximale bestandsgrootte
van 10 MB per afbeelding.
394
1
2
2
2
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Frequentie".
Druk op "Frequentie".
Voer de frequentie in met het virtuele
toetsenbord.
Voer eerst de cijfers voor de komma in en
klik vervolgens in de zone van de decimalen
om de cijfers achter de komma in te voeren.
Druk op een van de toetsen om automatisch
te zoeken naar een radiozender met een
hogere of lagere frequentie.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Radio
Selecteren van een zender
De radio-ontvangst kan worden
verstoord door het gebruik van
elektrische apparatuur die niet door het
merk is goedgekeurd, zoals een op de
12V-aansluiting aangesloten lader met
USB-aansluiting.
De omgeving waarin u rijdt (bergen,
hoge gebouwen, bruggen, tunnels
enz.) kan leiden tot een slechte
ontvangst, ook als de RDS-functie
is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken
met een storing in de radio.
Selecteer "Zenderlijst" op de
secundaire pagina.
Of
Of
Verplaats de cursor om handmatig
naar een radiozender met een hogere
of lagere frequentie te zoeken.
Selecteer een zender of een frequentie (zie de
desbetreffende rubriek).
Druk op "Geheugen".
Houd de toets waaronder u de
zender wilt opslaan lang ingedrukt.
Een zender opslaan
Druk op "Bevestigen".
.
395
1
1
10
10 11
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Radio-instellingen".
Selecteer "Radio-instellingen".
Selecteer "Algemeen".
Selecteer "Algemeen". Selecteer "Berichten".
Schakel "Volgen van zenders" in
of uit.
Schakel "Weergeven radiotekst"
in/uit.
Schakel "Verkeersinfo" in/uit.
RDS inschakelen en uitschakelen
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt
de radio steeds naar de sterkste frequentie
van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie
hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders
zijn echter niet in het hele land te ontvangen,
omdat de frequenties van de zender niet
het hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Druk op "Bevestigen".
Druk op "Bevestigen". Druk op "Bevestigen".
Met de functie "radiotekst" worden
door de radiozender meegestuurde
tekstberichten weergegeven, die
betrekking hebben op het radiostation of
de muziek waarnaar geluisterd wordt.
Tekstberichten weergeven TA-berichten beluisteren
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar TA-
verkeersinformatieberichten. Om te worden
geactiveerd moet deze functie een radiozender die
deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersinformatiebericht wordt
uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment
wordt weergegeven automatisch onderbroken voor
de weergave van het TA-verkeersinformatiebericht.
Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van
de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
396
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Weergave van de opties:
grijs indien actief maar niet
beschikbaar,
wit indien actief en
beschikbaar.
Weergave van de "Radiotext"
van de beluisterde zender.
Wisselen tussen de pagina met voorkeuzezenders en de
pagina met frequenties.
Wijzigen van de
frequentieband.
Weergave van de naam van de beluisterde
radiozender en de beluisterde "multiplex" (naam
en mummer), ook wel "bundel" genoemd.
Weergave van de lijst met
radiozenders.
Volgende "multiplex".
Volgende radiozender.
Secundaire pagina.
Selectie van de audiobron.
Vorige "multiplex".
Vorige radiozender.
DAB-radio (Digital Audio Broadcasting)
Digital Terrestrial Radio
Als de beluisterde "DAB"-radiozender niet beschikbaar
is in "FM", wordt de optie "DABFM" grijs weergegeven.
.
397
1
10
3
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Selecteer de geluidsbron.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Band:" en selecteer de
frequentieband "DAB".
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Volgsysteem DAB/FMDigitale radio
"DAB" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal niet goed is,
kunt u met "Automatisch volgen DAB/
FM" dezelfde zender blijven beluisteren
doordat het systeem automatisch
overschakelt op de desbetreffende
analoge "FM"-zender (indien
beschikbaar).
Als "Automatisch volgen DAB / FM" is
geactiveerd, kan er sprake zijn van een
verschil van enkele seconden als het
systeem overschakelt op de analoge
"FM"-zender en kan het geluidsvolume
veranderen.
Als het digitale signaal weer goed is,
schakelt het systeem automatisch weer
over op "DAB".
Digitale radio zorgt voor een betere
geluidskwaliteit.
Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze
uit een aantal radiozenders die in
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Als de "DAB"-zender waarnaar wordt
geluisterd niet beschikbaar is als "FM"-
zender (optie "DAB/FM" grijs weergegeven)
of als "Automatisch volgen DAB/FM" niet is
geactiveerd, wordt het geluid onderbroken
als het digitale signaal te zwak wordt.
Selecteer "Radioinstellingen".
Selecteer "Algemeen".
Schakel "Volgen van zenders" in
of uit.
Druk op "Bevestigen".
398
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Media
USB-speler Geluidsbron kiezen
Selecteer "Bron".
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van
deze lijsten kan enkele seconden of soms
enkele minuten duren nadat het apparaat voor
de eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van
deze afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden iedere keer na het
opnieuw aanzetten van het contact of het
aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen:
als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd
korter.
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of
sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
AUX-aansluiting (AUX-ingang)
Stel eerst het volume van het externe apparaat
in (luid). Regel daarna het volume van de
autoradio.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als
de "AUX-ingang" is aangevinkt in de audio-
instellingen.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de Jack-aansluiting.
Selecteer de geluidsbron.
Bluetooth
®
streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om naar door
de smartphone verzonden audiostreams te luisteren.
Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en
stel eerst het volume van het externe apparaat
in (op een hoog volume).
Stel vervolgens het volume van de autoradio in.
Als de weergave niet automatisch begint, kan
het zijn dat u de audioweergave moet starten
via de telefoon.
Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur
of met de toetsen van de autoradio.
Als de streaming audio eenmaal is
gestart, wordt uw telefoon als een
geluidsbron beschouwd.
.
399
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een geschikte
kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
De beschikbare indeling is die
van het aangesloten apparaat
(artiesten / albums / genres / playlists /
audiobooks / podcasts).
De standaardindeling is de indeling
per artiest. Om dit te veranderen moet
u terug naar het eerste niveau in de
structuur om vervolgens een andere
indeling te selecteren (bijvoorbeeld
playlists). Bevestig uw keuze voordat
u in de structuur weer afzakt naar de
gewenste track.
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®
-speler.
De autoradio speelt bestanden met de extensie
"wma, .aac, .flac, .ogg, .mp3" met een bitrate
van 32 kbps tot 320 kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit
Rate) kunnen worden afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie
(.mp4, ...) kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie".wma" moeten van
het type wma 9 standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 32, 44 en 48 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal
20 karakters en vermijd speciale tekens
(bijv.: " " ? . ; ù) om problemen met het
afspelen of de weergave te voorkomen.
Informatie en adviezen
Gebruik uitsluitend USB-sticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Het systeem is geschikt voor externe
USB-geluidsdragers, BlackBerry's
®
of apparatuur van Apple
®
die op de
USB-aansluitingen kunnen worden
aangesloten (kabel niet meegeleverd).
U kunt deze apparatuur bedienen via
de audio-installatie van de auto.
Andere randapparatuur, die bij het
aansluiten niet door het systeem wordt
herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de Jack-plug worden
aangesloten of via Bluetooth streaming
worden gekoppeld (indien compatibel).
Gebruik bij voorkeur de originele USB-
kabels van het externe apparaat.
400
12:1323 °C
531 kHz
12:1323 °C 531 kHz
4
1
1
8
14
5
3 9
12
6
2 10
7
11
13
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1
Telefoon
Niveau 2 Niveau 3
Bekende apparaten
Laatste gesprekken
Contacten en favorieten
.
401
14
12
13
3
2
5
6
7
4
8
9
10
11
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Telefoon
Bluetooth
Contact
Alle
De contacten in de geselecteerde categorie
weergeven.
Selecteer een in het systeem opgeslagen contact
of favoriet via het geselecteerde profiel om het
contact te bellen.
Telefoon
Adres
Favorieten
De contacten sorteren op Achternaam-voornaam
of Voornaam-achternaam.
De contacten van de telefoon bijwerken.
Zoeken Bevestigen Een contact opzoeken in de contactenlijst.
Aanmaken
Telefoon
Een contact aanmaken in het systeem.
Adres
Email
Bevestigen
Telefoon
Bluetooth
Oproepen
Alle
De oproepen in de geselecteerde categorie
weergeven.
Selecteer een contact om dit contact te bellen.
Ontvangen
Verzonden
Gemist
De details van het contact weergeven.
402
19
20 21 22
1
15 16
17 18
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2
Instellingen - Bluetooth
Bluetooth-verbinding
Berichten
E-mail
.
403
1
1
1
19
20
21
22
15
16
17
18
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Telefoon
Secundaire pagina
Bluetooth-
verbinding
Alle
Alle gekoppelde telefoons of niet-gekoppelde en door
het systeem waargenomen telefoons weergeven.
Verbonden Alle gekoppelde telefoons weergeven.
Zoeken Zoeken naar te koppelen randapparatuur.
Telefoon
Secundaire pagina
Berichten
Alle
De berichten in de geselecteerde categorie
weergeven.
Ontvangen
Verzonden
Telefoon
Secundaire pagina
E-mail
Ontvangen
De e-mailberichten in de geselecteerde categorie
weergeven.
Verzonden
Ongelezen
Mailbox
404
23
27
24
28
25
29
26
30
1
23 24 25 26
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2
Instellingen - Bluetooth
Opties
Opties
Snelberichten
.
405
1
1
27
28
29
30
23
24
25
26
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Telefoon
Secundaire pagina
Opties
Beveiliging Het rijden veiliger maken.
Voicemail
Het nummer van de voicemailbox van de
telefoon invoeren en opslaan.
Beltonen Het volume van de beltoon opslaan.
Statistieken
De statistieken van de gekoppelde telefoon
weergeven.
Bevestigen De instellingen van de opties opslaan.
Telefoon
Secundaire pagina
Snelberichten
Te laat
Een snelbericht selecteren in de gewenste
categorie.
Aangekomen
Niet beschikbaar
Overig
Aanmaken Een nieuw snelbericht aanmaken.
406
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Bluetooth
®
-telefoon koppelen
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon
aan de Bluetooth handsfree set van uw
autoradio mag om veiligheidsredenen
en vanwege het feit dat deze handeling
de volledige aandacht van de
bestuurder vraagt, uitsluitend worden
uitgevoerd als de auto stilstaat en bij
aangezet contact.
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een
verbinding met de telefoon te maken.
Procedure via het systeem
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Telefoon koppelen".
Selecteer "Zoeken".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de
Bluetooth-functie van uw telefoon even uit
te zetten en opnieuw te activeren.
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor
de telefoon voor:
- "Telefoon" (handsfree set, alleen telefoon),
- "Streaming" (streaming: draadloos
afspelen van audiobestanden van de
telefoon),
- "Gegevens mobiel internet".
Afhankelijk van het type telefoon wordt
u gevraagd om de overdracht van uw
contacten en berichten te accepteren.
Selecteer in het overzicht de naam
van de telefoon die u wilt gebruiken.
Druk op "Bevestigen".
Selecteer één of meer profielen.
Of
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en
stel deze zo in dat de telefoon "zichtbaar" is voor alle
apparaten in de buurt (instelling van de telefoon).
Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit
vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan:
controleer of de door het telefoon en het systeem
weergegeven code identiek zijn en bevestig de
code zowel op de telefoon als op het systeem.
Om gebruik te kunnen maken van online
navigatie moet het profiel "Gegevens
mobiel internet" zijn geselecteerd, nadat
u eerst op uw smartphone het delen van de
mobiele dataverbinding hebt geactiveerd.
Verbinding delen
.
407
1
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Bluetooth-verbinding"
om het overzicht van gekoppelde
apparaten weer te geven.
Wanneer u terugkomt in uw auto met de
telefoon waarmee het laatst verbinding is
gemaakt, wordt deze automatisch herkend
en wordt er binnen ongeveer 30 seconden
na het aanzetten van het contact
automatisch verbinding gemaakt met te
telefoon (indien Bluetooth is ingeschakeld).
De beschikbare diensten zijn
afhankelijk van het netwerk, de
simkaart en de compatibiliteit van
de gebruikte Bluetooth-apparaten.
Controleer in de handleiding van
uw telefoon en in de informatie van
uw provider over welke diensten u
beschikt.
De mogelijkheid om slechts één
verbindingsprofiel te selecteren is afhankelijk
van het type telefoon.
Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle
drie de verbindingsprofielen geselecteerd.
Kijk op de website van het merk voor meer
informatie (compatibiliteit, aanvullende
instructies, enz.).
Wijzigen van het verbindingsprofiel:
Automatisch opnieuw verbinding maken
Druk op de toets "details".
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Bevestigen".
Selecteer één of meer profielen.
Profielen die compatibel zijn met het
systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP,
AVRCP, MAP en PAN.
408
1
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets TEL op het
stuur om het gesprek aan te nemen.
Houd de toets
TEL op het stuurwiel langer ingedrukt
om het gesprek te weigeren
Of
En
Selecteer "Ophangen".
Druk in deze lijst op de naam van
een telefoon om deze telefoon los te
koppelen.
Druk er nogmaals op om de telefoon
weer te koppelen.
Selecteer de prullenbak rechts boven op
het scherm om een prullenbak naast de
geselecteerde telefoon weer te geven.
Druk op de prullenbak naast de
geselecteerde telefoon om deze
telefoon te verwijderen.
Beheer van telefoonverbindingen
Met behulp van deze functie kan randapparatuur worden
gekoppeld of losgekoppeld en kan randapparatuur uit de
lijst van gelinkte randapparatuur worden verwijderd.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Bluetooth-verbinding"
om de lijst van gekoppelde
apparatuur weer te geven.
Verwijderen van een telefoon
.
409
2
3
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet
onder het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om
te bellen.
Bellen
Een nieuw nummer bellen
Druk op "Telefoon" om de
hoofdpagina weer te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op "Bellen" om het nummer te
bellen.
Een contact bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of houd de toets
TEL op het stuurwiel enige tijd
ingedrukt.
Selecteer "Contact".
Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst.
Selecteer "Bellen".
Laatste nummers bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Houd de toets
Selecteer "Oproepen".
Selecteer het contact in de weergegeven lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw
telefoon bellen. Zet in dat geval de auto
uit veiligheidsoverwegingen stil.
Of
410
2
12
13
14
1
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
De toegang tot de "Berichten" is
afhankelijk van de compatibiliteit van de
smartphone met het systeem van de auto.
De benodigde tijd voor het ophalen
van uw berichten of e-mailberichten is
afhankelijk van de smartphone.
Berichten beheren
Met de functie "E-mail" kunt u de
e-mailadressen van uw contacten
invoeren, maar u kunt met het systeem
geen e-mailberichten versturen.
Contacten / items beheren
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Contact".
Selecteer "Aanmaken" om een
nieuw contact toe te voegen.
Voer op het tabblad "Telefoon" de
telefoonnummers van het contact in.
Voer op het tabblad "Adres" de
adresgegevens van het contact in.
Voer op het tabblad "E-mail" de
e-mailadressen van het contact in.
Druk op "Beantwoorden" om
een door het systeem opgesteld
snelbericht te versturen.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Berichten" om de
berichtenlijst weer te geven.
Selecteer het tabblad "Alle",
"Ontvangen" of "Verzonden".
Selecteer de detailweergave van het
bericht dat u in een van deze lijsten
hebt geselecteerd.
Druk op "Bellen" om de afzender te
bellen.
Druk op "Beluisteren" om het bericht
te beluisteren.
De beschikbaarheid van de diensten is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart
en de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth-apparaten.
Controleer in de handleiding van uw
telefoon en in de informatie van uw
provider over welke diensten u beschikt.
.
411
11
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
E-mailberichten beheren
Druk op "Wijzigen" om het (de)
aangemaakte nieuwe bericht(en) te
wijzigen.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "E-mail" om de
berichtenlijst weer te geven.
Selecteer het tabblad "Ontvangen",
"Verzonden" of "Ongelezen".
Selecteer de detailweergave van het bericht dat
u in een van deze lijsten hebt geselecteerd.
Druk op "Beluisteren" om het bericht
te beluisteren.
De functie "Wijzigen" is niet
beschikbaar voor de standaard
snelberichten van het systeem.
De toegang tot "E-mail" is afhankelijk
van de compatibiliteit van de
smartphone met het systeem van de
auto.
Snelberichten beheren
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Berichten" om de
berichtenlijst weer te geven.
Selecteer "Te laat", "Aankomst",
"Niet beschikbaar" of "Overig".
U kunt ook nieuwe berichten
aanmaken.
Selecteer de detailweergave van het
bericht dat u in een van deze lijsten
hebt geselecteerd.
Druk op "Aanmaken" om een nieuw
bericht te schrijven.
Druk op "Overbrengen" om de
ontvanger(s) te selecteren.
Druk op "Beluisteren" om het bericht
te beluisteren.
412
12:1323 °C
1 2
3
3
4
4
5
5
6
6
7
7
3 4 5 6 7
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Audio-instellingen
Audio-instellingen
Niveau 1
Instellingen
Niveau 2
Audio-instellingen
.
413
2
5
6
7
3
4
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Instellingen
Audio-instellingen
Geluidssfeer De geluidssfeer selecteren.
Verdeling Geluidsverdeling volgens Arkamys
®
-systeem.
Geluid
Het geluidsvolume instellen of de
snelheidsafhankelijke volumeregeling activeren.
Spraak Het volume van de stem instellen.
Beltonen Het volume van de beltoon instellen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Instellingen
Scherm uit
Functie waarmee het scherm kan worden
uitgeschakeld.
Druk op het scherm om het weer in te schakelen.
Instellingen
Profiel (1, 2, 3)
Het geselecteerde profiel activeren.
414
1
8 9
8 9
1110 12
13 14 15 16
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Parameters en tools
Schermconfiguratie
Systeemparameters
Informatie
Talen
Schermconfiguratie
.
415
1
8
9
1
1
13
14
15
16
11
10
12
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Instellingen
Secundaire pagina
Schermconfiguratie
Animatie De instellingen activeren of deactiveren.
Lichtsterkte De lichtsterkte instellen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Instellingen
Secundaire pagina
Systeemparameters
Eenheden
Afstand en verbruik
De eenheden voor de afstand, het
brandstofverbruik en de temperatuur instellen.
Temperatuur
Fabrieksparameters Resetten Terugkeren naar de fabrieksinstellingen.
Systeeminfo Raadplegen
De versie van de in het systeem geïnstalleerde
modules controleren (versie van het systeem, de
kaartgegevens, de risicozones) en controleren of
er updates beschikbaar zijn.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Instellingen
Secundaire pagina
Talen
Alle
De taal selecteren en vervolgens bevestigen.
Europa
Azië
Amerika
Bevestigen
Na het selecteren van de taal de instelling
opslaan.
416
1
17 18
19 20 21 22
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2
Parameters en tools
Instellen tijd-datum
Configuratie van de profielen
Niveau 3
.
417
1
17
18
1
20
19
21
22
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Instellingen
Secundaire pagina
Instellen
tijd-datum
Datum
Datum
De datum en het weergaveformaat instellen.
Formaat datum:
Tijd
Tijd De tijd instellen.
Tijdzone De tijdzone instellen.
Formaat tijd: Het weergaveformaat instellen: 12h/24h.
Synchronisatie met GPS
(UTC):
De GPS-synchronisatie in- of uitschakelen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Instellingen
Secundaire pagina
Configuratie van
de profielen
Profiel 1
De profielen instellen.
Profiel 2
Profiel 3
Gemeenschappelijk
profiel
Bevestigen De instellingen opslaan.
418
3
4
5
6
7
1
19
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Druk op "Instellingen" om de
hoofdpagina weer te geven.
Configuratie van de profielenAudio-instellingen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Audio-instellingen".
Selecteer "Thema's"
Of
"Verdeling".
Of
"Geluid".
Of
"Spraak".
Of
"Beltonen".
Audio-installatie: Sound Staging
van Arkamys
©
optimaliseert de
geluidsverdeling in het interieur.
De instellingen voor "Verdeling" ("Alle
passagiers", "Bestuurder" en "Alleen
vóór") zijn voor alle geluidsbronnen
gelijk.
Schakel "Geluiden touchscreen",
"Snelheidsafhankelijke
volumeregeling" en "AUX-ingang" in
of uit.
De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke
verdeling dankzij het Arkamys
©
-systeem) in
de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de
weergave en biedt de mogelijkheid de weergave
af te stemmen op het aantal inzittenden.
Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met
6 luidsprekers.
De audio-instellingen (Equalizer (keuze
uit 6 thema's), Bass, Medium en
Treble) zijn voor elke geluidsbron apart
in te stellen.
Schakel "Loudness" in of uit.
Druk op "Bevestigen" om de
instellingen op te slaan.
Druk op "Bevestigen".
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Profiel 1", "Profiel 2" of
"Profiel 3" of "Gemeenschappelijk
profiel".
Selecteer "Configuratie van de
profielen".
Druk op deze toets om een
profielnaam in te voeren met het
virtuele toetsenbord.
Het configureren van de profielen mag, om
veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze
handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
.
419
3
2
4
5
6
7
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Selecteer een "Profiel" (1, 2 of 3)
om dit te koppelen aan de "Audio-
instellingen".
Selecteer "Audio-instellingen".
Selecteer "Thema's".
Of
"Verdeling".
Of
"Geluid".
Of
"Spraak".
Of
"Beltonen".
Het kader voor de profielfoto heeft een
vierkante vorm, het systeem vervormt
de oorspronkelijke foto als deze een
andere vorm heeft.
Bij het resetten van een profiel wordt
Engels als taal ingesteld.
Druk op "Bevestigen" om de
instellingen op te slaan.
Druk op "Bevestigen" om
toestemming te geven voor de
overdracht van de foto.
Druk nogmaals op "Bevestigen" om
de instellingen op te slaan.
Druk op deze toets om een profielfoto
toe te voegen.
Plaats de USB-stick waar de foto op
staat in de USB -aansluiting.
Selecteer de foto.
Druk op deze toets om het
geselecteerde profiel te resetten.
420
1
1 1
10
11
12
8
9
1
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secudaire pagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Systeemparameters".
Selecteer "Schermconfiguratie".
Selecteer "Eenheden" om de eenheden
voor de afstand, het brandstofverbruik en
de temperatuur te wijzigen.
Selecteer "Talen" om de taal te
wijzigen.
Schakel "Automatische
tekstweergave" in of uit.
Stel de lichtsterkte van het scherm in.
Selecteer "Fabrieksparameters"
om terug te keren naar de
fabrieksinstellingen.
Selecteer "Systeeminfo" om
de versie van de in het systeem
geïnstalleerde modules te
controleren.
Instellingen van het systeem wijzigen
Als het systeem wordt teruggezet op de
fabrieksinstellingen, wordt Engels als
taal ingesteld.
Selecteer "Animatie".
Selecteer "Lichtsterkte".
De taal selecteren
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Instellen tijd-datum".
Datum instellen
.
421
1
17
18
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Datum".
Selecteer "Tijd".
Selecteer "Instellen tijd-datum".
Het instellen van de datum en tijd
is alleen mogelijk als de GPS-
synchronisatie is uitgeschakeld.
Overschakelen naar zomer- of
wintertijd is mogelijk door de tijdzone
te wijzigen.
Het systeem schakelt niet automatisch
over op zomertijd/wintertijd (volgens
land van bestemming).
Tijd instellen
Druk op deze toets om de datum in
te stellen.
Druk op deze toets om de tijd in te
stellen met het virtuele toetsenbord.
Druk op "Bevestigen".
Druk op "Bevestigen".
Druk op "Bevestigen".
Druk op deze toets om de tijdzone in
te stellen.
Selecteer het weergaveformaat voor
de datum.
Selecteer het weergaveformaat voor
de tijd (12h/24h).
Schakel de GPS-synchronisatie
(UTC) in of uit.
422
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De route wordt niet
berekend.
De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling
(bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol
bevindt).
Controleer de criteria in het menu "Navigatie".
De POI's worden niet
aangegeven.
De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
Het geluidssignaal van
de "Gevarenzones"
functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Activeer het geluidssignaal in het menu
"Navigatie" (het geluidsvolume kan niet worden
gewijzigd).
Het systeem stelt bij
belemmeringen geen
alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de actuele
verkeersinformatie.
Configureer de functie "Verkeersinfo" in het
overzicht met criteria (Zonder, Handmatig of
Automatisch).
Ik word gewaarschuwd
voor een "Gevarenzone"
die niet op mijn route ligt.
Het systeem meldt alle "Gevarenzones" die zich buiten de route in
een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook
"Gevarenzones" gesignaleerd die zich op nabij gelegen wegen of
op parallelwegen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van de "Gevarenzones"
te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen
buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment
van de melding en het passeren van de gevarenzone te verkorten.
Veelgestelde vragen
Navigatie
.
423
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Sommige files op de route
worden niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de icoontjes van de
verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen
(autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het
systeem is afhankelijk van de beschikbare
verkeersinformatie.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten
duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart zodat
het signaal van ten minste 4 satellieten wordt
ontvangen.
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
424
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Radio
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu
om het systeem te laten controleren of er een
sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.)
kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de radio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of een parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het netwerk
van het merk.
Ik kan sommige
opgeslagen zenders uit de
lijst niet ontvangen.
De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in
de lijst is veranderd.
Druk op de toets "Lijst updaten" in het secundaire
menu van de "Zenderlijst".
Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie
mee (titel van het actuele nummer enz.).
Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de
zender.
De naam van de zender
verandert.
.
425
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het afspelen van de
muziek op mijn USB-
stick begint pas na lang
wachten (ongeveer 2 tot
3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen
staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt
afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick
staan en beperk het aantal submappen in de
mappenstructuur van de USB-stick.
Soms wordt de informatie
tijdens de weergave van
een mediaspeler niet
correct weergegeven.
De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Bij streaming audio start
het lezen van bestanden
niet.
De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het
lezen automatisch te starten.
Start het afspelen via de aangesloten
randapparatuur.
De namen van de
nummers en de speelduur
verschijnen niet op het
scherm bij streaming audio.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.
426
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het lukt me niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is
uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
Controleer bij de instellingen van uw telefoon of
deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. Op de website van het merk (services) kunt u
bekijken of uw mobiele telefoon compatibel is.
Het signaal van de
aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Verhoog het volume van de radio eventueel tot
het maximum en verhoog het geluidsniveau van
de telefoon indien nodig.
Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden.
Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
Sommige contacten
komen dubbel voor in de
lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/
of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide
geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat
sommige contacten dubbel worden overgenomen.
Kies "Contacten van simkaart weergeven" of
"Contacten van telefoon weergeven".
De contacten worden niet
in alfabetische volgorde
weergegeven.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk
van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde
worden overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt
geen SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het
systeem.
Telefoon
.
427
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het instellen van de
bassen en hoge tonen is
de geluidssfeer niet meer
geselecteerd.
De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Wijzig de instelling van de bassen en de hoge
tonen of de geluidssfeer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Na het selecteren van
een geluidssfeer staan
de bassen en hoge tonen
weer op 0.
Bij het veranderen van
de balans wordt de
gekozen geluidsverdeling
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Wijzig de instelling van de balans of de
geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit
te verkrijgen.
Bij het veranderen van de
geluidsverdeling worden
de instellingen van de
balans uitgeschakeld.
Instellingen
428
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10b_NAC-1_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen
(Volume:, Bass:, Treble:, Geluid, Loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een
andere geluidsbron verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume:,
Bass:, Treble:, Geluid, Loudness) zijn afgestemd
op de verschillende geluidsbronnen. Het is
raadzaam de audiofuncties (Bass:, Treble:,
Balans) in de middelste stand te zetten, de
klankkleur "Geen" te selecteren en de functie
Loudness AAN te zetten als de CD-speler is
geselecteerd en UIT te zetten als de radio is
geselecteerd.
Na het afzetten van de
motor wordt het systeem
na enkele minuten
automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem
is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
.
429
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
PEUGEOT Connect Radio
Connectiviteit - Multimedia-autoradio - Bluetooth
®
-telefoon
Inhoud
Basisfuncties 430
Stuurkolomschakelaars 432
Menu's 433
Connectiviteit 434
Radio Media 444
Telefoon 456
Instellingen 468
Veelgestelde vragen 478
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto
functioneert.
Hieronder vindt u de link naar de OSS (Open Source Software)-
broncodes voor het systeem.
http://www.psa-peugeot-citroen.com/oss
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die
zijn volledige aandacht vragen, zoals het koppelen van een
Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van de
autoradio, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en aangezet
contact.
De overgang naar de waakfase wordt aangekondigd door een
melding over de eco-mode. Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de eco-mode.
430
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Basisfuncties
Als bij draaiende motor op de toets wordt
gedrukt, wordt het geluid onderbroken.
Als bij afgezet contact op de toets wordt
gedrukt, wordt het systeem ingeschakeld.
Volumeregeling.
Gebruik de toetsen aan weerszijden van het
touchscreen om de menu's te openen en
druk vervolgens op de op het touchscreen
weergegeven toetsen. Alle aanraakfuncties op
het touchscreen zijn wit.
Elk menu wordt op één pagina of op twee
pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina)
weergegeven.
Secundaire paginaHoofdpagina
Het touchscreen is van het "capacitieve"
type.
Voor het schoonmaken van het scherm is
het raadzaam gebruik te maken van een niet
schurende zachte doek (bijvoorbeeld een
brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte handen.
.
431
12:1323 °C
531 kHz
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Selecteren van de geluidsbron (volgens
uitvoering):
- Radio "FM"/"DAB"*/"AM"*.
- Smartphone via MirrorLink
TM
of CarPlay
®
.
- "USB"-stick.
- Mediaspeler aangesloten via de AUX-
aansluiting (Jack, kabel niet meegeleverd).
- Telefoon aangesloten via Bluetooth* met
Bluetooth* multimedia-streaming.
* Volgens uitrusting.
Sneltoetsen: de toetsen in de bovenste balk
van het touchscreen bieden rechtstreeks
toegang tot de keuze van de geluidsbron, de
lijst met zenders (of titels afhankelijk van de
geluidsbron), notificaties van meldingen en
e-mailberichten.
Bij zeer hoge temperaturen kan het
geluidsvolume worden beperkt om
het systeem te beschermen. Het
systeem kan gedurende ten minste
5 minuten stand-by (scherm en geluid
uitgeschakeld) worden gezet.
Zodra de temperatuur in het interieur is
gezakt, zal de oorspronkelijke instelling
weer worden gebruikt.
Via het menu "Instellingen" kunt
u een profiel voor één persoon
of voor een groep personen met
gemeenschappelijke instellingen
aanmaken, waarbij vele instellingen
mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio,
audio-instellingen, favoriete contacten,
enz.). De instellingen worden
automatisch aangepast.
432
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Stuurkolomschakelaars
Media (kort indrukken): veranderen
van multimediabron.
Telefoon (kort indrukken): gesprek
aannemen.
Tijdens telefoongesprek (kort
indrukken): toegang tot het
telefoonmenu.
Telefoon (ingedrukt houden):
inkomend gesprek weigeren, gesprek
beëindigen; als de telefoon niet
wordt gebruikt: toegang tot het menu
Telefoon.
Verlagen van het volume.
Gesproken commando's:
Ingedrukt houden: gesproken
commando's van de smartphone via
het systeem.
Geluid onderbreken/herstellen.
Radio (draaien): automatisch zoeken
van de vorige/volgende zender.
Media (draaien): vorige/volgende
track, scrollen door lijsten.
Kort indrukken: bevestigen van een
selectie. Indien niets geselecteerd:
toegang tot de geheugens.
Radio: weergeven van de zenderlijst.
Media: weergeven van de track list.
Radio, ingedrukt houden: bijwerken
van de zenderlijst.
Verhogen van het volume.
.
433
12:1323 °C 531 kHz
FM/87.5 MHz
87.5MHz
12:1323 °C 87.5 MHz
12:1323 °C 531 kHz
12:1323 °C
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Menu's
Instellingen
Radio Media
Rijden
Connectiviteit Telefoon
Instellen van een persoonlijk profiel en/
of instellen van het geluid (balans,
geluidssfeer, ...) en de weergave (taal,
eenheden, datum, tijd, ...).
Selecteren van een geluidsbron of een zender,
weergeven van foto's.
Inschakelen, uitschakelen en instellen van
bepaalde functies van de auto.
Gebruiken van bepaalde apps van de smartphone
met internetverbinding, via MirrorLink
TM
of CarPlay
®
.
Controleer de Bluetooth- et Wifi-verbinding van uw
smartphone.
Via Bluetooth
®
verbinden van een telefoon,
berichten en e-mails lezen en sms-berichten
versturen.
434
2
7
3
8
4 65
12:1323 °C 531 kHz
1
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Bluetooth-verbinding
Verbinding wifi-netwerk
Netwerken
Wifi-verbinding delen
Verbindingen en Contracten Services
De beschikbare functies zijn afhankelijk van de uitrusting.
Connectiviteit
.
435
1
1
1
1
6
7
8
2
3
4
5
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Connectiviteit
Secundaire pagina
Bluetooth-
verbinding
Alle
Alle gekoppelde of niet gekoppelde telefoons
weergeven.
Verbonden Alle gekoppelde telefoons weergeven.
Zoeken Zoeken naar te koppelen randapparatuur.
Connectiviteit
Secundaire pagina
Verbinding wifi-
netwerk
Beveiligd De beveiligde wifi-netwerken weergeven.
Niet beveiligd De onbeveiligde wifi-netwerken weergeven.
Opgeslagen De opgeslagen wifi-netwerken weergeven.
Connectiviteit
Secundaire pagina
Verbinding beheren
De status van het abonnement op de online
diensten, de status van de netwerkverbinding en
het type verbinding weergeven.
Connectiviteit
Secundaire pagina
Wifi-verbinding
delen
Activering
Het delen van de wifi-verbinding in- of
uitschakelen.
Instellingen
Een door het systeem gevonden wifi-netwerk
selecteren en er verbinding mee maken.
De instellingen opslaan.
De beschikbare functies zijn afhankelijk van de uitrusting.
436
1
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Bluetooth
®
-verbinding
Procedure via het systeem Verbinding delen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth-verbinding".
Selecteer "Zoeken".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de
Bluetooth-functie van uw telefoon even uit
te zetten en opnieuw te activeren.
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor
de telefoon voor:
- "Telefoon" (handsfree set, uitsluitend
telefoon),
- "Streaming" (streaming: draadloos
afspelen van audiobestanden vanaf de
telefoon),
- "Gegevens mobiel internet".
Selecteer in het overzicht de naam
van de telefoon die u wilt gebruiken.
Druk op "Bevestigen".
Selecteer één of meer profielen.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Het koppelen van de Bluetooth-
telefoon aan de handsfree set mag om
veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling de volledige
aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd als de
auto stilstaat en bij aangezet contact.
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een
verbinding met de telefoon te maken.
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en
stel deze zo in dat de telefoon "zichtbaar" is voor alle
apparaten in de buurt (instelling van de telefoon).
Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit
vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan:
controleer of de door het telefoon en het systeem
weergegeven code identiek zijn en bevestig de
code zowel op de telefoon als op het systeem.
Afhankelijk van het type telefoon wordt
u gevraagd om de overdracht van uw
contacten en berichten te accepteren.
.
437
1 1
1
7
8
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Wifi-verbinding Wifi-verbinding delen Verbindingen beheren
Om al uw systemen te beschermen
tegen hackers en optimaal te beveiligen
is het raadzaam ervoor te zorgen dat
uw beveiligingscode of wachtwoord niet
gemakkelijk te raden is.
U kunt alleen gebruikmaken van de Wifi-verbinding en het delen
van de Wifi-internetverbinding via het netwerk van de smartphone.
Druk op "Bevestigen".
Druk op "Bevestigen" om de
verbinding tot stand te brengen.
Druk op Connectiviteit om de
hoofdpagina weer te geven.
Verbinding met het Wifi-netwerk van de smartphone.
Aanmaken van een lokaal Wifi-netwerk door
het systeem.
Druk op Connectiviteit om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Connectiviteit om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Verbinding Wifi-
netwerk".
Selecteer "Wifi-verbinding delen".
Selecteer "Verbinding beheren".
en/of
Selecteer het tabblad "Beveiligd",
"Niet beveiligd" of "Opgeslagen".
Selecteer het tabblad "Activering"
om het delen van de Wifi-verbinding
in of uit te schakelen.
Selecteer het tabblad "Instellingen"
om de naam van het netwerk van het
systeem en het wachtwoord te wijzigen.
Via deze functie kunt u zien welke online
diensten u gebruikt en welke beschikbaar zijn
en kunt u de verbindingsmethode wijzigen.
Voer met het virtuele toetsenbord de
"Sleutel" van het Wifi-netwerk en het
"Wachtwoord" in.
Selecteer een netwerk.
438
12:1323 °C 531 kHz
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
MirrorLink
TM
-verbinding voor smartphones
.
439
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Om veiligheidsredenen is het gebruik van
een smartphone tijdens het rijden verboden.
Het gebruik van de smartphone vraagt
namelijk veel aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van de
smartphone op het scherm van de auto
worden weergegeven. Deze apps moeten
compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-
technologie.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Om te zorgen voor een optimale
communicatie tussen de smartphone
en het systeem moet de smartphone
in ieder geval worden ontgrendeld.
Houd het besturingssysteem van uw
smartphone en de datum en tijd op
zowel de smartphone als het systeem
up to date.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Voor het gebruik van de functie
"MirrorLink
TM
" dienen de smartphone
en de apps compatibel te zijn.
Afhankelijk van de kwaliteit van het
netwerk kan het even duren voordat de
apps beschikbaar zijn.
Tijdens het aansluiten van de smartphone op
het systeem is het raadzaam de Bluetooth
®
-
functie van de smartphone te activeren
Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk
om de functie "MirrorLink
TM
" te activeren.
Tijdens de procedure worden verschillende schermen
weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling
met bepaalde functionaliteiten te accepteren.
Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen
en te voltooien.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
bevindt zich in de laadmodus als hij via
de USB-kabel is verbonden.
Druk op "MirrorLink
TM
" om de functie
in het systeem te activeren.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt
een scherm weergegeven met daarop de eerder
op uw smartphone gedownloade apps die
compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-technologie.
Tijdens de MirrorLink
TM
-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
Druk op "Connectiviteit" op het
scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde
apps alleen te gebruiken als de auto
stilstaat. Zodra de auto gaat rijden,
wordt de weergave ervan onderbroken.
440
12:1323 °C 531 kHz
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
.
441
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Connectiviteit
MirrorLink
TM
Weergeven van of terugkeren naar de eerder
op uw smartphone gedownloade apps die
compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-technologie.
Een menulijst weergeven afhankelijk van de
eerder geselecteerde app.
"Back": huidige bewerking annuleren,
omhooggaan in de menustructuur.
"Home": weergeven of terugkeren naar de pagina
"Modus auto" van de smartphone.
De hoofdpagina van de "Connectiviteit"
weergeven.
442
12:1323 °C 531 kHz
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
CarPlay
®
-verbinding voor smartphones
.
443
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Om veiligheidsredenen is het gebruik van
een smartphone tijdens het rijden verboden.
Het gebruik van de smartphone vraagt
namelijk veel aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van
de auto worden weergegeven. Deze
apps moeten compatibel zijn met
de CarPlay
®
-technologie en op uw
smartphone moet de functie CarPlay
®
zijn geactiveerd.
Werkingsprincipes en normen
zijn permanent aan verandering
onderhevig. Houd daarom het
besturingssysteem van uw
smartphone up to date.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
bevindt zich in de laadmodus als hij via
de USB-kabel is verbonden.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
bevindt zich in de laadmodus als hij via
de USB-kabel is verbonden.
Druk op "Telefoon" om de CarPlay
®
-
interface weer te geven.
Druk op "CarPlay" om de CarPlay
®
-
interface weer te geven.
Bij het aansluiten van de USB-kabel
verbreekt de CarPlay
®
-functie de
Bluetooth
®
-verbinding van het systeem.
Druk op het scherm van het
systeem op "Connectiviteit" om de
hoofdpagina weer te geven.
Of
444
FM/87.5 MHz
87.5MHz
12:1323 °C 87.5 MHz
21 3 3
FM/87.5 MHz
87.5MHz
12:1387.5 MHz
23 °C
AM/531 kHz
PO
kHz
12:1323 °C 531 kHz
21 3 4
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Radio Media
Niveau 1 Niveau 2
Zenderlijst
.
445
3
2
4
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Radio Media
Bron
Radio
Een andere geluidsbron selecteren.
USB
iPod
AUX
Bluetooth
Radio Media
Frequentie /
Geheugen
Frequentie
Automatisch of handmatig zoeken naar
radiozenders.
Geheugen
Opslaan van een zender door een nog vrije toets
lang ingedrukt te houden.
Radio Media
Band
FM
Op de gewenste frequentieband drukken om
deze te selecteren.
DAB
AM
Radio Media
Lijst
Zenderlijst
De zenderlijst openen en op een radiozender
drukken om deze te selecteren.
446
1
96 7 85
10 11
13 14 1512
9
9
6
6
7
7
8
8
5
5
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2
Opties radio-media
Audio-instellingen
Audio-instellingen
Audio-instellingen
Radio-instellingen
Zenderlijst
.
447
1
1
1
5
12
8
6
13
14
15
9
7
10
11
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Radio Media
Secundaire pagina
Audio-instellingen
Geluidssfeer De geluidssfeer selecteren.
Verdeling Geluidsverdeling volgens Arkamys
®
-systeem.
Geluid
Het geluidsvolume instellen of de
snelheidsafhankelijke volumeregeling activeren.
Spraak Het volume van de stem instellen.
Beltonen Het volume van de beltoon instellen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Radio Media
Secundaire pagina
Radioinstellingen
Algemeen
De instellingen activeren of deactiveren.
Berichten
Bevestigen De instellingen opslaan.
Radio Media
Secundaire pagina
Zenderlijst
FM
De zenderlijst van de geselecteerde
frequentieband weergeven.
DAB
AM
Geheugen Een opgeslagen radiozender selecteren.
Frequentie Handmatig een frequentie invoeren.
De weergave op het scherm wijzigen.
De lijst bijwerken, afhankelijk van de ontvangst.
448
1
21
17 18 19 2016
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2
Opties radio-media
Beheer foto's
USB
.
449
1
1
17
20
18
21
19
16
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Radio Media
Secundaire pagina
Muziekbestanden
Albums
Een selectiecriterium selecteren.
Artiesten
Genres
Afspeellijsten
Mappen
Radio Media
Secundaire pagina
Beheer foto's
USB
Foto's weergeven.
Het systeem ondersteunt de volgende
afbeeldingsformaten: .gif, .jpg, .jpeg, .bmp, .png,
.raw en .tiff, met een maximale bestandsgrootte
van 10 MB per afbeelding.
450
1
2
2
2
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Frequentie".
Druk op "Frequentie".
Voer de frequentie in met het virtuele
toetsenbord.
Voer eerst de cijfers voor de komma in en
klik vervolgens in de zone van de decimalen
om de cijfers achter de komma in te voeren.
Druk op een van de toetsen om automatisch
te zoeken naar een radiozender met een
hogere of lagere frequentie.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Radio
Selecteren van een zender
De radio-ontvangst kan worden
verstoord door het gebruik van
elektrische apparatuur die niet door het
merk is goedgekeurd, zoals een op de
12V-aansluiting aangesloten lader met
USB-aansluiting.
De omgeving waarin u rijdt (bergen,
hoge gebouwen, bruggen, tunnels
enz.) kan leiden tot een slechte
ontvangst, ook als de RDS-functie
is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken
met een storing in de radio.
Selecteer "Zenderlijst" op de
secundaire pagina.
Of
Of
Verplaats de cursor om handmatig
naar een radiozender met een hogere
of lagere frequentie te zoeken.
Selecteer een zender of een frequentie (zie de
desbetreffende rubriek).
Druk op "Geheugen".
Houd de toets waaronder u de
zender wilt opslaan lang ingedrukt.
Een zender opslaan
Druk op "Bevestigen".
.
451
1
1
10
10 11
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Radio-instellingen".
Selecteer "Radio-instellingen".
Selecteer "Algemeen".
Selecteer "Algemeen". Selecteer "Berichten".
Schakel "Volgen van zenders" in
of uit.
Schakel "Weergeven radiotekst"
in/uit.
Schakel "Verkeersinfo" in/uit.
RDS inschakelen en uitschakelen
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de
radio steeds naar de sterkste frequentie van
een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren
zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen.
Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het
hele land te ontvangen, omdat de frequenties van
de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart
dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Druk op "Bevestigen".
Druk op "Bevestigen". Druk op "Bevestigen".
Met de functie "radiotekst" worden
door de radiozender meegestuurde
tekstberichten weergegeven, die
betrekking hebben op het radiostation of
de muziek waarnaar geluisterd wordt.
Tekstberichten weergeven TA-berichten beluisteren
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar TA-
verkeersinformatieberichten. Om te worden
geactiveerd moet deze functie een radiozender die
deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersinformatiebericht wordt
uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment
wordt weergegeven automatisch onderbroken voor
de weergave van het TA-verkeersinformatiebericht.
Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van
de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
452
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
DAB-radio (Digital Audio Broadcasting)
Digital Terrestrial Radio
Weergave van de opties:
grijs indien actief maar niet
beschikbaar,
wit indien actief en
beschikbaar.
Weergave van de "Radiotext"
van de beluisterde zender.
Wisselen tussen de pagina met voorkeuzezenders en de
pagina met frequenties.
Wijzigen van de
frequentieband.
Weergave van de naam van de beluisterde
radiozender en de beluisterde "multiplex" (naam
en mummer), ook wel "bundel" genoemd.
Weergave van de lijst met
radiozenders.
Volgende "multiplex".
Volgende radiozender.
Secundaire pagina.
Selectie van de audiobron.
Vorige "multiplex".
Vorige radiozender.
Als de beluisterde "DAB"-radiozender niet beschikbaar
is in "FM", wordt de optie "DABFM" grijs weergegeven.
.
453
1
10
3
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Selecteer de geluidsbron.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Band:" en selecteer de
frequentieband "DAB".
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Volgsysteem DAB/FMDigitale radio
"DAB" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal niet goed is,
kunt u met "Automatisch volgen DAB/
FM" dezelfde zender blijven beluisteren
doordat het systeem automatisch
overschakelt op de desbetreffende
analoge "FM"-zender (indien
beschikbaar).
Als "Automatisch volgen DAB / FM" is
geactiveerd, kan er sprake zijn van een
verschil van enkele seconden als het systeem
overschakelt op de analoge "FM"-zender en
kan het geluidsvolume veranderen.
Als het digitale signaal weer goed is, schakelt
het systeem automatisch weer over op "DAB".
Digitale radio zorgt voor een betere
geluidskwaliteit.
Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze
uit een aantal radiozenders die in
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Als de "DAB "-zender waarnaar wordt
geluisterd niet beschikbaar is als "FM"-
zender (optie "DAB/FM" grijs weergegeven)
of als "Automatisch volgen DAB/FM" niet is
geactiveerd, wordt het geluid onderbroken
als het digitale signaal te zwak wordt.
Selecteer "Radioinstellingen".
Selecteer "Algemeen".
Schakel "Volgen van zenders" in
of uit.
Druk op "Bevestigen".
454
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Media
USB-speler Geluidsbron kiezen
Selecteer "Bron".
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van
deze lijsten kan enkele seconden of soms
enkele minuten duren nadat het apparaat voor
de eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van
deze afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden iedere keer na het
opnieuw aanzetten van het contact of het
aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen:
als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd
korter.
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of
sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
AUX-aansluiting (AUX-ingang)
Stel eerst het volume van het externe apparaat
in (luid). Regel daarna het volume van de
autoradio.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als
de "AUX-ingang" is aangevinkt in de audio-
instellingen.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de Jack-aansluiting.
Selecteer de geluidsbron.
Bluetooth
®
streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om naar door
de smartphone verzonden audiostreams te luisteren.
Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en
stel eerst het volume van het externe apparaat
in (op een hoog volume).
Stel vervolgens het volume van de autoradio in.
Als de weergave niet automatisch begint, kan
het zijn dat u de audioweergave moet starten
via de telefoon.
Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur
of met de toetsen van de autoradio.
Als de streaming audio eenmaal is
gestart, wordt uw telefoon als een
geluidsbron beschouwd.
.
455
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een geschikte
kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
De beschikbare indeling is die van
het aangesloten apparaat (artiesten /
albums / genres / playlists / audiobooks
podcasts).
De standaardindeling is de indeling
per artiest. Om dit te veranderen moet
u terug naar het eerste niveau in de
structuur om vervolgens een andere
indeling te selecteren (bijvoorbeeld
playlists). Bevestig uw keuze voordat
u in de structuur weer afzakt naar de
gewenste track.
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®
-speler.
De autoradio speelt bestanden met de extensie
"wma, .aac, .flac, .ogg, .mp3" met een bitrate
van 32 kbps tot 320 kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit
Rate) kunnen worden afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie
(.mp4, ...) kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie ".wma" moeten van
het type wma 9 standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 32, 44 en 48 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen
maximaal 20 karakters en vermijd speciale
tekens (bijv.: " " ? . ; ù) om problemen met het
afspelen of de weergave te voorkomen.
Informatie en adviezen
Gebruik uitsluitend USB-sticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Het systeem is geschikt voor externe
USB-geluidsdragers, BlackBerry's
®
of apparatuur van Apple
®
die op de
USB-aansluitingen kunnen worden
aangesloten (kabel niet meegeleverd).
U kunt deze apparatuur bedienen via
de audio-installatie van de auto.
Andere randapparatuur, die bij het
aansluiten niet door het systeem wordt
herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de Jack-plug worden
aangesloten of via Bluetooth streaming
worden gekoppeld (indien compatibel).
Gebruik bij voorkeur de originele USB-
kabels van het externe apparaat.
456
12:1323 °C
531 kHz
12:1323 °C 531 kHz
4
1
1
8
14
5
3 9
12
6
2 10
7
11
13
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1
Telefoon
Niveau 2 Niveau 3
Bekende apparaten
Laatste gesprekken
Contacten en favorieten
.
457
14
12
13
3
2
5
6
7
4
8
9
10
11
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Telefoon
Bluetooth
Contact
Alle
De contacten in de geselecteerde categorie
weergeven.
Selecteer een in het systeem opgeslagen contact
of favoriet via het geselecteerde profiel om het
contact te bellen.
Telefoon
Adres
Favorieten
De contacten sorteren op Achternaam-voornaam
of Voornaam-achternaam.
De contacten van de telefoon bijwerken.
Zoeken Bevestigen Een contact opzoeken in de contactenlijst.
Aanmaken
Telefoon
Een contact aanmaken in het systeem.
Adres
Email
Bevestigen
Telefoon
Bluetooth
Oproepen
Alle
De oproepen in de geselecteerde categorie
weergeven.
Selecteer een contact om dit contact te bellen.
Ontvangen
Verzonden
Gemist
De details van het contact weergeven.
458
19
20 21 22
1
15 16
17 18
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2
Instellingen - Bluetooth
Bluetooth-verbinding
Berichten
E-mail
.
459
1
1
1
19
20
21
22
15
16
17
18
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Telefoon
Secundaire pagina
Bluetooth-
verbinding
Alle
Alle gekoppelde telefoons of niet-gekoppelde en door
het systeem waargenomen telefoons weergeven.
Verbonden Alle gekoppelde telefoons weergeven.
Zoeken Zoeken naar te koppelen randapparatuur.
Telefoon
Secundaire pagina
Berichten
Alle
De berichten in de geselecteerde categorie
weergeven.
Ontvangen
Verzonden
Telefoon
Secundaire pagina
E-mail
Ontvangen
De e-mailberichten in de geselecteerde categorie
weergeven.
Verzonden
Ongelezen
Mailbox
460
23
27
24
28
25
29
26
30
1
23 24 25 26
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2
Instellingen - Bluetooth
Opties
Opties
Snelberichten
.
461
1
1
27
28
29
30
23
24
25
26
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Telefoon
Secundaire pagina
Opties
Beveiliging Het rijden veiliger maken.
Voicemail
Het nummer van de voicemailbox van de telefoon
invoeren en opslaan.
Beltonen Het volume van de beltoon opslaan.
Statistieken
De statistieken van de gekoppelde telefoon
weergeven.
Bevestigen De instellingen van de opties opslaan.
Telefoon
Secundaire pagina
Snelberichten
Te laat
Een snelbericht selecteren in de gewenste
categorie.
Aangekomen
Niet beschikbaar
Overig
Aanmaken Een nieuw snelbericht aanmaken.
462
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Bluetooth
®
-telefoon koppelen
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon
aan de Bluetooth handsfree set van uw
autoradio mag om veiligheidsredenen
en vanwege het feit dat deze handeling
de volledige aandacht van de
bestuurder vraagt, uitsluitend worden
uitgevoerd als de auto stilstaat en bij
aangezet contact.
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een
verbinding met de telefoon te maken.
Procedure via het systeem
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Telefoon koppelen".
Selecteer "Zoeken".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de
Bluetooth-functie van uw telefoon even uit
te zetten en opnieuw te activeren.
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de
telefoon voor:
- "Telefoon" (handsfree set, alleen telefoon),
- "Streaming" (streaming: draadloos afspelen
van audiobestanden van de telefoon),
- "Gegevens mobiel internet".
Afhankelijk van het type telefoon wordt
u gevraagd om de overdracht van uw
contacten en berichten te accepteren.
Selecteer in het overzicht de naam
van de telefoon die u wilt gebruiken.
Druk op "Bevestigen".
Selecteer één of meer profielen.
Of
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en
stel deze zo in dat de telefoon "zichtbaar" is voor alle
apparaten in de buurt (instelling van de telefoon).
Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit
vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan:
controleer of de door het telefoon en het systeem
weergegeven code identiek zijn en bevestig de
code zowel op de telefoon als op het systeem.
Verbinding delen
.
463
1
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Bluetooth-verbinding"
om het overzicht van gekoppelde
apparaten weer te geven.
Wanneer u terugkomt in uw auto met de
telefoon waarmee het laatst verbinding is
gemaakt, wordt deze automatisch herkend
en wordt er binnen ongeveer 30 seconden
na het aanzetten van het contact
automatisch verbinding gemaakt met te
telefoon (indien Bluetooth is ingeschakeld).
De beschikbare diensten zijn afhankelijk
van het netwerk, de simkaart en
de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth-apparaten. Controleer in de
handleiding van uw telefoon en in de
informatie van uw provider over welke
diensten u beschikt.
De mogelijkheid om slechts één verbindingsprofiel
te selecteren is afhankelijk van het type telefoon.
Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle drie
de verbindingsprofielen geselecteerd.
Kijk op de website van het merk voor meer
informatie (compatibiliteit, aanvullende
instructies, enz.).
Wijzigen van het verbindingsprofiel:
Automatisch opnieuw verbinding maken
Druk op de toets "details".
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Bevestigen".
Selecteer één of meer profielen.
Profielen die compatibel zijn met het
systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP,
AVRCP, MAP en PAN.
464
1
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets TEL op het
stuur om het gesprek aan te nemen.
Houd de toets
TEL op het stuurwiel langer ingedrukt
om het gesprek te weigeren
Of
En
Selecteer "Ophangen".
Druk in deze lijst op de naam van
een telefoon om deze telefoon los te
koppelen.
Druk er nogmaals op om de telefoon
weer te koppelen.
Selecteer de prullenbak rechts boven op
het scherm om een prullenbak naast de
geselecteerde telefoon weer te geven.
Druk op de prullenbak naast de
geselecteerde telefoon om deze
telefoon te verwijderen.
Beheer van telefoonverbindingen
Met behulp van deze functie kan randapparatuur worden
gekoppeld of losgekoppeld en kan randapparatuur uit de
lijst van gelinkte randapparatuur worden verwijderd.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Bluetooth-verbinding"
om de lijst van gekoppelde
apparatuur weer te geven.
Verwijderen van een telefoon
.
465
2
3
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet
onder het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om
te bellen.
Bellen
Een nieuw nummer bellen
Druk op "Telefoon" om de
hoofdpagina weer te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op "Bellen" om het nummer te
bellen.
Een contact bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of houd de toets
TEL op het stuurwiel enige tijd
ingedrukt.
Selecteer "Contact".
Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst.
Selecteer "Bellen".
Laatste nummers bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Houd de toets
Selecteer "Oproepen".
Selecteer het contact in de weergegeven lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw
telefoon bellen. Zet in dat geval de auto
uit veiligheidsoverwegingen stil.
Of
466
2
12
13
14
1
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
De toegang tot de "Berichten" is
afhankelijk van de compatibiliteit van de
smartphone met het systeem van de auto.
De benodigde tijd voor het ophalen
van uw berichten of e-mailberichten is
afhankelijk van de smartphone.
Berichten beheren
Met de functie "E-mail" kunt u de
e-mailadressen van uw contacten
invoeren, maar u kunt met het systeem
geen e-mailberichten versturen.
Contacten / items beheren
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Contact".
Selecteer "Aanmaken" om een
nieuw contact toe te voegen.
Voer op het tabblad "Telefoon" de
telefoonnummers van het contact in.
Voer op het tabblad "Adres" de
adresgegevens van het contact in.
Voer op het tabblad "E-mail" de
e-mailadressen van het contact in.
Druk op "Beantwoorden" om
een door het systeem opgesteld
snelbericht te versturen.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Berichten" om de
berichtenlijst weer te geven.
Selecteer het tabblad "Alle",
"Ontvangen" of "Verzonden".
Selecteer de detailweergave van het
bericht dat u in een van deze lijsten
hebt geselecteerd.
Druk op "Bellen" om de afzender te
bellen.
Druk op "Beluisteren" om het bericht
te beluisteren.
De beschikbaarheid van de diensten is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart
en de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth-apparaten.
Controleer in de handleiding van uw
telefoon en in de informatie van uw
provider over welke diensten u beschikt.
.
467
11
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
E-mailberichten beheren
Druk op "Wijzigen" om het (de)
aangemaakte nieuwe bericht(en) te
wijzigen.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "E-mail" om de
berichtenlijst weer te geven.
Selecteer het tabblad "Ontvangen",
"Verzonden" of "Ongelezen".
Selecteer de detailweergave van het bericht dat
u in een van deze lijsten hebt geselecteerd.
Druk op "Beluisteren" om het bericht
te beluisteren.
De functie "Wijzigen" is niet
beschikbaar voor de standaard
snelberichten van het systeem.
De toegang tot "E-mail" is afhankelijk
van de compatibiliteit van de
smartphone met het systeem van de
auto.
Snelberichten beheren
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Berichten" om de
berichtenlijst weer te geven.
Selecteer "Te laat", "Aankomst",
"Niet beschikbaar" of "Overig".
U kunt ook nieuwe berichten
aanmaken.
Selecteer de detailweergave van het
bericht dat u in een van deze lijsten
hebt geselecteerd.
Druk op "Aanmaken" om een nieuw
bericht te schrijven.
Druk op "Overbrengen" om de
ontvanger(s) te selecteren.
Druk op "Beluisteren" om het bericht
te beluisteren.
468
12:1323 °C
3
3
4
4
5
5
6
6
7
7
3 4 5 6 7
1 2
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Audio-instellingen
Audio-instellingen
Niveau 1
Instellingen
Niveau 2
Audio-instellingen
.
469
5
6
7
3
4
2
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Instellingen
Audio-instellingen
Geluidssfeer De geluidssfeer selecteren.
Verdeling Geluidsverdeling volgens Arkamys
®
-systeem.
Geluid
Het geluidsvolume instellen of de
snelheidsafhankelijke volumeregeling activeren.
Spraak Het volume van de stem instellen.
Beltonen Het volume van de beltoon instellen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Instellingen
Scherm uit
Functie waarmee het scherm kan worden
uitgeschakeld.
Druk op het scherm om het weer in te schakelen.
Instellingen
Profiel (1, 2, 3)
Het geselecteerde profiel activeren.
470
1
8 9
8 9
1110 12
13 14 15 16
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Parameters en tools
Schermconfiguratie
Systeemparameters
Informatie
Talen
Schermconfiguratie
.
471
1
8
9
1
1
13
14
15
16
11
10
12
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Instellingen
Secundaire pagina
Schermconfiguratie
Animatie De instellingen activeren of deactiveren.
Lichtsterkte De lichtsterkte instellen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Instellingen
Secundaire pagina
Systeemparameters
Eenheden
Afstand en verbruik
De eenheden voor de afstand, het
brandstofverbruik en de temperatuur instellen.
Temperatuur
Fabrieksparameters Resetten Terugkeren naar de fabrieksinstellingen.
Systeeminfo Raadplegen
De versie van de in het systeem geïnstalleerde
modules controleren (versie van het systeem, de
kaartgegevens, de risicozones) en controleren of
er updates beschikbaar zijn.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Instellingen
Secundaire pagina
Talen
Alle
De taal selecteren en vervolgens bevestigen.
Europa
Azië
Amerika
Bevestigen
Na het selecteren van de taal de instelling
opslaan.
472
1
17 18
19 20 21 22
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2
Parameters en tools
Instellen tijd-datum
Configuratie van de profielen
Niveau 3
.
473
1
1
17
18
20
19
21
22
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Instellingen
Secundaire pagina
Instellen
tijd-datum
Datum
Datum
De datum en het weergaveformaat instellen.
Formaat datum:
Tijd
Tijd De tijd instellen.
Tijdzone De tijdzone instellen.
Formaat tijd: Het weergaveformaat instellen: 12h/24h.
Synchronisatie met GPS
(UTC):
De GPS-synchronisatie in- of uitschakelen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Instellingen
Secundaire pagina
Configuratie van
de profielen
Profiel 1
De profielen instellen.
Profiel 2
Profiel 3
Gemeenschappelijk profiel
Bevestigen De instellingen opslaan.
474
3
4
5
6
7
1
19
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Druk op "Instellingen" om de
hoofdpagina weer te geven.
Configuratie van de profielenAudio-instellingen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Audio-instellingen".
Selecteer "Thema's"
Of
"Verdeling".
Of
"Geluid".
Of
"Spraak".
Of
"Beltonen".
Audio-installatie: Sound Staging
van Arkamys
©
optimaliseert de
geluidsverdeling in het interieur.
De instellingen voor "Verdeling" ("Alle
passagiers", "Bestuurder" en "Alleen
vóór") zijn voor alle geluidsbronnen gelijk.
Schakel "Geluiden touchscreen",
"Snelheidsafhankelijke
volumeregeling" en "AUX-ingang" in
of uit.
De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke
verdeling dankzij het Arkamys
©
-systeem) in
de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de
weergave en biedt de mogelijkheid de weergave
af te stemmen op het aantal inzittenden.
Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met
6 luidsprekers.
De audio-instellingen (Equalizer (keuze
uit 6 thema's), Bass, Medium en
Treble) zijn voor elke geluidsbron apart
in te stellen.
Schakel "Loudness" in of uit.
Druk op "Bevestigen" om de
instellingen op te slaan.
Druk op "Bevestigen".
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Profiel 1", "Profiel 2" of
"Profiel 3" of "Gemeenschappelijk
profiel".
Selecteer "Configuratie van de
profielen".
Druk op deze toets om een
profielnaam in te voeren met het
virtuele toetsenbord.
Het configureren van de profielen mag, om
veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze
handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
.
475
3
2
4
5
6
7
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Selecteer een "Profiel" (1, 2 of 3)
om dit te koppelen aan de "Audio-
instellingen".
Selecteer "Audio-instellingen".
Selecteer "Thema's".
Of
"Verdeling".
Of
"Geluid".
Of
"Spraak".
Of
"Beltonen".
Het kader voor de profielfoto heeft een
vierkante vorm, het systeem vervormt
de oorspronkelijke foto als deze een
andere vorm heeft.
Bij het resetten van een profiel wordt
Engels als taal ingesteld.
Druk op "Bevestigen" om de
instellingen op te slaan.
Druk op "Bevestigen" om
toestemming te geven voor de
overdracht van de foto.
Druk nogmaals op "Bevestigen" om
de instellingen op te slaan.
Druk op deze toets om een profielfoto
toe te voegen.
Plaats de USB-stick waar de foto op
staat in de USB -aansluiting.
Selecteer de foto.
Druk op deze toets om het
geselecteerde profiel te resetten.
476
1
1 1
10
11
12
8
9
1
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secudaire pagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Systeemparameters".
Selecteer "Schermconfiguratie".
Selecteer "Eenheden" om de eenheden
voor de afstand, het brandstofverbruik en
de temperatuur te wijzigen.
Selecteer "Talen" om de taal te
wijzigen.
Schakel "Automatische
tekstweergave" in of uit.
Stel de lichtsterkte van het scherm in.
Selecteer "Fabrieksparameters"
om terug te keren naar de
fabrieksinstellingen.
Selecteer "Systeeminfo" om de versie
van de in het systeem geïnstalleerde
modules te controleren.
Instellingen van het systeem wijzigen
Als het systeem wordt teruggezet op de
fabrieksinstellingen, wordt Engels als
taal ingesteld.
Selecteer "Animatie".
Selecteer "Lichtsterkte".
De taal selecteren
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Instellen tijd-datum".
Datum instellen
.
477
1
17
18
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Datum".
Selecteer "Tijd".
Selecteer "Instellen tijd-datum".
Het instellen van de datum en tijd
is alleen mogelijk als de GPS-
synchronisatie is uitgeschakeld.
Overschakelen naar zomer- of
wintertijd is mogelijk door de tijdzone
te wijzigen.
Het systeem schakelt niet automatisch
over op zomertijd/wintertijd (volgens
land van bestemming).
Tijd instellen
Druk op deze toets om de datum in
te stellen.
Druk op deze toets om de tijd in te
stellen met het virtuele toetsenbord.
Druk op "Bevestigen".
Druk op "Bevestigen".
Druk op "Bevestigen".
Druk op deze toets om de tijdzone in
te stellen.
Selecteer het weergaveformaat voor
de datum.
Selecteer het weergaveformaat voor
de tijd (12h/24h).
Schakel de GPS-synchronisatie
(UTC) in of uit.
478
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Radio
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu
om het systeem te laten controleren of er een
sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.)
kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de radio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of een parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het netwerk van
het merk.
Ik kan sommige
opgeslagen zenders uit de
lijst niet ontvangen.
De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in
de lijst is veranderd.
Druk op de toets "Lijst updaten" in het secundaire
menu van de "Zenderlijst".
Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie
mee (titel van het actuele nummer enz.).
Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.
De naam van de zender
verandert.
Veelgestelde vragen
In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.
.
479
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het afspelen van de
muziek op mijn USB-
stick begint pas na lang
wachten (ongeveer 2 tot
3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen
staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt
afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick
staan en beperk het aantal submappen in de
mappenstructuur van de USB-stick.
Soms wordt de informatie
tijdens de weergave van
een mediaspeler niet
correct weergegeven.
De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Bij streaming audio start
het lezen van bestanden
niet.
De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het
lezen automatisch te starten.
Start het afspelen via de aangesloten
randapparatuur.
De namen van de
nummers en de speelduur
verschijnen niet op het
scherm bij streaming audio.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.
480
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het lukt me niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is
uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
Controleer bij de instellingen van uw telefoon of
deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. Op de website van het merk (services) kunt u
bekijken of uw mobiele telefoon compatibel is.
Het signaal van de
aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Verhoog het volume van de radio eventueel tot
het maximum en verhoog het geluidsniveau van
de telefoon indien nodig.
Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen
enz.).
Sommige contacten
komen dubbel voor in de
lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/
of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide
geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat
sommige contacten dubbel worden overgenomen.
Kies "Contacten van simkaart weergeven" of
"Contacten van telefoon weergeven".
De contacten worden niet
in alfabetische volgorde
weergegeven.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk
van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde
worden overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt
geen SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het
systeem.
Telefoon
.
481
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het instellen van de
bassen en hoge tonen is
de geluidssfeer niet meer
geselecteerd.
De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Wijzig de instelling van de bassen en de hoge
tonen of de geluidssfeer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Na het selecteren van
een geluidssfeer staan
de bassen en hoge tonen
weer op 0.
Bij het veranderen van
de balans wordt de
gekozen geluidsverdeling
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Wijzig de instelling van de balans of de
geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit
te verkrijgen.
Bij het veranderen van de
geluidsverdeling worden
de instellingen van de
balans uitgeschakeld.
Instellingen
482
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10c_RCC-1_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen
(Volume:, Bass:, Treble:, Geluid, Loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een
andere geluidsbron verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume:,
Bass:, Treble:, Geluid, Loudness) zijn afgestemd
op de verschillende geluidsbronnen. Het is
raadzaam de audiofuncties (Bass:, Treble:,
Balans) in de middelste stand te zetten, de
klankkleur "Geen" te selecteren en de functie
Loudness AAN te zetten als de CD-speler is
geselecteerd en UIT te zetten als de radio is
geselecteerd.
Na het afzetten van de
motor wordt het systeem na
enkele minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem
is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
.
483
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10d_RD6_ed01-2016
Autoradio met Bluetooth
®
Inhoud
Basisfuncties 484
Stuurkolomschakelaars - Type 1 485
Stuurkolomschakelaars - Type 2 486
Menu's 487
Radio 488
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
490
Media 492
Telefoon 497
Veelgestelde vragen 502
Uw autoradio is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw
auto functioneert.
De beschreven functies en instellingen kunnen verschillen
afhankelijk van de uitvoering en configuratie van uw auto.
Om veiligheidsredenen mag de Bluetooth-telefoon uitsluitend
aan het handsfree Bluetooth-systeem van de autoradio worden
gekoppeld als de auto stilstaat en het contact is aangezet:
deze handelingen vragen namelijk de volledige aandacht van de
bestuurder.
Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio
zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
484
Audio en telematica
Basisfuncties
Indrukken: aan/uit.
Draaien: instellen van het
geluidsvolume.
Kort indrukken: veranderen van
geluidsbron (Radio; USB; AUX (als
een apparaat is aangesloten); CD;
Streaming).
Lang indrukken: weergave van het
telefoonmenu (als de telefoon is
verbonden).
Radio:
Kort indrukken: weergave van de
zenderlijst.
Lang indrukken: bijwerken van de lijst.
Media:
Kort indrukken: weergave van de
track list.
Lang indrukken: weergave van de
beschikbare sorteeropties.
Selecteren van de weergave op het
scherm:
Datum; Audiofuncties;
Boordcomputer; Telefoon.
Instellen van de geluidsweergave:
Geluidsverdeling voor/achter;
Geluidsverdeling links/rechts; Lage/hoge
tonen; Loudness; Geluidssferen.
Inschakelen/uitschakelen van de
automatische regeling van het geluidsvolume
(afhankelijk van de wagensnelheid).
Radio:
Handmatig stapsgewijs zoeken naar een
radiozender met een lagere/hogere frequentie.
Selecteren van de vorige/volgende MP3-
afspeellijst.
Media:
Selecteren van de vorige/volgende map/
muziekstijl/artiest/playlist van het USB-
apparaat.
Navigeren in een lijst.
Huidige bewerking annuleren.
Omhoog in de menustructuur (menu
of afspeellijst).
Bevestigen of weergave van het
snelmenu.
Toetsen 1 t/m 6
Kort indrukken: selecteren van de
opgeslagen radiozender.
Lang indrukken: opslaan van een
zender als voorkeuzezender.
Radio:
Automatisch stapsgewijs zoeken
naar zenders met een lagere/hogere
frequentie.
Media:
Selecteren van het vorige/volgende
nummer van de CD, USB, streaming.
Snel navigeren in een lijst.
Toegang tot het hoofdmenu.
Activeren/deactiveren van de TA-functie
(verkeersinformatie).
Lang indrukken: selecteren van het type melding.
Selecteren van het golfbereik FM/
DAB/AM.
.
485
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10d_RD6_ed01-2016
Stuurkolomschakelaars - Type 1
Radio:
Kort indrukken: weergave van de
zenderlijst.
Lang indrukken: bijwerken van de
lijst.
Media:
Kort indrukken: weergave van de
tracklist.
Lang indrukken: weergave van de
beschikbare sorteeropties.
Verlagen van het volume.
Radio:
Selecteren van de vorige/volgende
voorkeuzezender.
Selecteren van het vorige/volgende
item van een menu of een lijst.
Media:
Selecteren van de vorige/volgende
track
Selecteren van het vorige/volgende
item van een menu of een lijst.
Geluid onderbreken/weer
inschakelen door het gelijktijdig
indrukken van de volumetoetsen.
Als de telefoon niet wordt gebruikt:
Kort indrukken: veranderen van geluidsbron
(Radio; USB; AUX (als een apparaat is
aangesloten); CD; Streaming), bevestigen
als het menu "Telefoon" is geopend.
Lang indrukken: openen van het menu
"Telefoon".
Bij een binnenkomend gesprek:
Kort indrukken: aannemen van het gesprek.
Lang indrukken: weigeren van het gesprek.
Tijdens het gebruik van de telefoon:
Kort indrukken: openen van het snelmenu
Telefoon.
Lang indrukken: beëindigen van het
gesprek.
Bevestigen van een selectie.
Verhogen van het volume.
486
Audio en telematica
Stuurkolomschakelaars - Type 2
Verlagen van het volume.
Geluidsweergave onderbreken/weer
inschakelen.
Als de telefoon niet wordt gebruikt:
Kort indrukken: veranderen van
geluidsbron (Radio; USB; AUX (als er een
apparaat is aangesloten); CD; Streaming),
bevestigen als het menu "Telefoon" is
geopend.
Lang indrukken: openen van het menu
"Telefoon".
Bij een binnenkomend gesprek:
Kort indrukken: aannemen van het
gesprek.
Lang indrukken: weigeren van het gesprek.
Tijdens het gebruik van de telefoon:
Kort indrukken: openen van het snelmenu
Telefoon.
Lang indrukken: beëindigen van het
gesprek.
Verhogen van het volume.
Toegang tot het hoofdmenu.
Starten van de spraakherkenning van
uw smartphone via het systeem.
Radio:
Kort indrukken: weergave van de
zenderlijst.
Lang indrukken: bijwerken van de lijst.
Media:
Kort indrukken: weergave van de
tracklist.
Lang indrukkken: weergave van de
beschikbare sorteeropties.
Radio:
Selecteren van vorige/volgende
voorkeuzezender.
Selecteren van het vorige/volgende
item van een menu of een lijst.
Media:
Selecteren van de vorige/volgende
track.
Selecteren van het vorige/volgende
item van een menu of een lijst.
Indrukken van de draaiknop:
bevestigen.
.
487
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10d_RD6_ed01-2016
Menu's
"Multimedia": Parameters media,
Radio-instellingen.
Volgens uitvoering.
Scrollen tussen de menu's.
Toegang tot een menu."Boordcomputer".
"Onderhoud": Diagnose, Logboek
waarschuw., ... .
"Verbindingen": Beheer van de
verbindingen, Een apparaat zoeken.
"Telefoon": Bellen, Beheer
index, Instelling telefoon, Gespr.
beëindigen.
"Persoonlijke instelling -
configuratie": Parameters van
de auto definiëren, Taalkeuze,
Configuratie beeldscherm, Keuze
van eenheden, Datum en tijd
instellen.
Druk op de toets "MENU".
488
Audio en telematica
RDS
Korte procedure
Lange procedure
Er kunnen storingen in de ontvangst
optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels,
parkeergarages, enz.), ook als de
RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een
normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
Druk op de toets MENU.
Selecteer "Audiofuncties".
Druk op OK.
Selecteer de functie "Voorkeuze
FM-band".
Druk op OK.
Selecteer "Zender volgen activeren
(RDS)".
Druk op OK, RDS wordt
weergegeven op het scherm.
Als de modus "Radio" is ingeschakeld, druk dan direct
op OK om de RDS-functie in of uit te schakelen.
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u
ernaar kunt blijven luisteren. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het hele
land te ontvangen, omdat de frequenties
van de zender niet het hele land dekken.
Daardoor kan de ontvangst van de zender
tijdens de reis wegvallen.
Als de RDS-functie niet beschikbaar is,
worden de letters RDS doorgestreept
weergegeven op het display.
Radio
Selecteren van een zender
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om de radiofunctie te
selecteren.
Druk op deze toets om het golfbereik
te selecteren (FM/DAB/AM).
Druk op een van de toetsen om
automatisch naar zenders te zoeken.
Druk op een van de toetsen om
handmatig naar hogere/lagere
frequenties te zoeken.
Druk op deze toets voor een lijst van
de beschikbare zenders in het gebied
waar u zich bevindt.
Druk langer dan 2 seconden
op de toets om deze lijst bij te
werken. Tijdens het bijwerken is de
geluidsweergave uitgeschakeld.
.
489
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10d_RD6_ed01-2016
Verkeersinformatie (TA) beluisteren
Druk op de toets TA om de weergave
van verkeersinformatie te activeren
of uit te schakelen.
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar de
verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd
moet deze functie een radiozender die deze
berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de
geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven
(Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt
de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het
bericht is afgelopen, wordt de weergave van de
oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Wees voorzichtig met het verhogen van
het geluidsvolume tijdens het beluisteren
van de verkeersinformatie: als wordt
teruggegaan naar de normale weergave,
kan het geluidsvolume te hoog zijn.
Selecteer "Zenderinfo (TXT)" en
bevestig uw keuze met OK.
Selecteer één of meerdere
categorieën of maak een selectie
ongedaan.
Druk als de radiogegevens op het
scherm worden weergegeven op OK
om naar het contextmenu te gaan.
Houd deze toets lang ingedrukt voor
een overzicht van categorieën.
Berichten beluisteren
De functie INFO geeft voorrang aan
de verkeersinformatie. Om te kunnen
functioneren moet er op een zender
die dit soort informatie meestuurt,
afgestemd zijn en moet het signaal
sterk genoeg zijn. Zodra er een bericht
verschijnt, wordt de weergave van
de geluidsbron (Radio, CD, USB...)
automatisch onderbroken om het
bericht weer te geven. Na afloop van
het bericht wordt de geluidsweergave
weer hervat.
Tekstberichten worden door de
radiozender meegestuurd en hebben
betrekking op de radiozender of de
muziek waar naar geluisterd wordt.
Tekstberichten weergeven
Schakel de ontvangst van de
desbetreffende berichten in of uit.
490
Audio en telematica
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
Weergave van de opties:
doorgestreept indien actief maar niet
beschikbaar.
Opgeslagen radiozenders, toetsen 1 t/m 6.
Kort indrukken: selecteren van de
opgeslagen radiozender.
Lang indrukken: opslaan van een
radiozender.
Weergave van de naam van de
beluisterde "multiplex" (ook wel
"bundel" genoemd).
Weergave van de lijst van alle
radiozenders en alle "multiplexen"
(bundels).
Geeft de kwaliteit van het signaal op de
beluisterde band weer.
Weergave van RadioText (TXT) van de
radiozender waarop is afgestemd.
Weergave van de naam van de
radiozender waarop is afgestemd.
Als de "DAB"-zender waarop is afgestemd, niet beschikbaar
is in "FM", is de optie "DAB FM" doorgestreept.
Als u in een andere regio komt, is het
raadzaam de lijst van opgeslagen
zenders bij te werken.
.
491
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10d_RD6_ed01-2016
Selecteer "Multimedia" en bevestig.
Selecteer "Volgsysteem digitale
zender / FM" en bevestig.
Lang indrukken: selecteren van
de gewenste categorie berichten
uit Transport, Actualiteiten,
Entertainment en Speciale Flash-
berichten (afhankelijk van de zender).
Wijzigen van een zender binnen
dezelfde "multiplex/bundel".
Druk op de toets "Menu".
Zoeken naar de vorige/volgende
"multiplex/bundel".
Wijzigen van het golfbereik (FM1,
FM2, DAB,...)
Dankzij de digitale radio kunt
u genieten van een optimale
geluidskwaliteit en van extra
categorieën informatie (TA INFO).
Via "multiplex/bundel" kunt u kiezen
uit radiozenders die op alfabetische
volgorde zijn gerangschikt.
Digitale radio
Druk op "OK" zodra de radio op het
display wordt weergegeven om het
contextuele menu weer te geven.
(Zendervolgsysteem (RDS),
Volgsysteem digitale zender / FM,
Zenderinfo (TXT), Zenderinformatie, ...)
Volgsysteem digitale zender DAB/FM
"DAB" dekt niet het hele land.
Het "Volgsysteem digitale zender / FM"
biedt de mogelijkheid om bij slechte
ontvangst van het digitale signaal
automatisch over te schakelen
op de analoge radio "FM" (indien
beschikbaar) zodat u naar uw favoriete
zender kunt blijven luisteren.
Als het "Volgsysteem digitale
zender / FM" is ingeschakeld,
wordt automatisch de DAB-zender
geselecteerd.
Na het inschakelen van het "Volgsysteem
digitale zender / FM" kan het enkele
seconden duren voordat het systeem
overschakelt op de analoge radio "FM" en
kan het volume veranderen.
Als de beluisterde "DAB"-zender niet
beschikbaar is via de analoge radio "FM"
(optie "DAB/FM" doorgestreept), of als het
"Volgsysteem digitale zender / FM" niet is
ingeschakeld, zal het geluid wegvallen als de
ontvangst van het digitale signaal slecht wordt.
492
Audio en telematica
Media
USB-speler
Afhankelijk van de uitvoering bestaat deze
module uit een USB-aansluiting en een Jack-
aansluiting.
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit
het externe USB-apparaat met een geschikte kabel
(niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het systeem schakelt automatisch over op de bron
"USB".
Het systeem stelt playlists samen
(tijdelijk geheugen). Dit kost enkele
seconden tot enkele minuten bij een
eerste aansluiting.
Deze wachttijd kan worden bekort
door andere bestanden dan
muziekbestanden te verwijderen en
het aantal mappen te beperken. Elke
keer dat een nieuwe USB-stick wordt
aangesloten, worden de playlists
bijgewerkt.
Druk op deze toets om naar het
contextmenu van de functie Media
te gaan.
Druk op deze toets om de gekozen
afspeelmethode te selecteren.
Druk op deze toets om te bevestigen.
Afspeelmethode
Er zijn verschillende afspeelmethodes:
- Normaal: de tracks worden in de
normale volgorde volgens de afspeellijst
afgespeeld.
- Shuffle: de tracks van een album of een
map worden in een willekeurige volgorde
afgespeeld.
- Shuffle op volledig medium: alle
tracks op de mediaspeler worden in een
willekeurige volgorde afgespeeld.
- Herhaling: alleen de tracks van dit album
of deze map worden afgespeeld.
De keuze wordt weergegeven op het bovenste
deel van het scherm.
Het draagbare apparaat kan tijdens
het gebruik via de USB-aansluiting
automatisch worden opgeladen.
.
493
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10d_RD6_ed01-2016
Selecteren van een track Indelen van bestanden Afspelen van bestanden
Houd deze toets enige tijd
ingedrukt om de verschillende
indelingsmogelijkheden te bekijken.
Kies per "Map" / "Artiest" / "Genre" /
"Playlist"*.
Druk op OK om de gekozen indeling
te selecteren en vervolgens opnieuw
op OK om de keuze te bevestigen.
Druk deze toets kort in om de
gekozen indeling weer te geven.
Scroll door de lijst met de toetsen
links/rechts en omhoog/omlaag.
Bevestig de selectie door op OK te
drukken.
Druk op een van deze toetsen om
naar de vorige/volgende track van de
lijst te gaan.
Houd een van de toetsen ingedrukt
voor snel vooruit/achteruit spoelen.
Druk op een van deze toetsen
om naar volgende/vorige "Map" /
"Artiest" / "Genre" / "Playlist"* van
de lijst te gaan.
* Afhankelijk van de beschikbaarheid en het
type randapparatuur.
Druk op een van deze toetsen om
naar de vorige/volgende track te
gaan.
Druk op een van deze toetsen om
naar de vorige/volgende map te
gaan.
494
Audio en telematica
AUX-aansluiting (AUX-ingang)
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de Jack-aansluiting.
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om "AUX" te selecteren.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens
het volume van de autoradio af. Het externe
apparaat moet worden aangestuurd met de
bedieningstoetsen van het apparaat.
Sluit eenzelfde extern apparaat
niet tegelijkertijd aan via de Jack-
aansluiting en de USB-aansluiting.
CD-speler
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.
Bepaalde beveiligingssystemen op de originele
CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen
veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de
CD-brander.
Plaats een CD in de CD-speler; deze zal de CD
automatisch afspelen.
Als er al een CD in het apparaat
zit die u wilt beluisteren, druk
dan herhaalde malen op de toets
SOURCE om "CD" te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST om de tracklist
van de CD weer te geven.
Houd een van toetsen ingedrukt om
snel vooruit of achteruit te spoelen.
Een MP3-CD afspelen
Plaats een MP3-CD in de CD-speler.
De CD-speler scant vervolgens de CD tot
alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het
enkele tot enkele tientallen seconden duren
voordat het afspelen begint.
De CD-speler kan CD's met maximaal
255 MP3-bestanden, verdeeld over
8 speellijsten, afspelen.
Het is echter raadzaam het aantal
afspeellijsten tot twee te beperken om een
lange laadtijd van de CD te voorkomen.
Bij het afspelen wordt geen rekening
gehouden met de mappenstructuur.
Alle bestanden worden op hetzelfde
niveau weergegeven.
Op de USB-aansluiting aangesloten
externe CD-spelers worden niet door
het systeem herkend.
.
495
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10d_RD6_ed01-2016
Als er al een CD in het apparaat zit die
u wilt beluisteren, druk dan herhaalde
malen op de toets SOURCE om "CD"
te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
map van de CD te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
track van de CD te kiezen.
Druk op de toets LIST om de
speellijsten van de MP3-CD weer te
geven.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spoelen.
Bluetooth
®
streaming audio
Streaming biedt de mogelijkheid
audiobestanden van de telefoon via de
luidsprekers van de auto te beluisteren.
Koppel de telefoon.
(Zie de rubriek "Koppelen van een telefoon").
Via de toetsen op het bedieningspaneel
van de radio en de bediening op het
stuurwiel kunt u op de gebruikelijke wijze de
muziekstukken aansturen**. De informatie over
de muziekstukken kan op het scherm worden
weergegeven.
Activeer de bron Streaming door op
de toets SOURCE* te drukken.
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een geschikte
kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten / albums /
genres / playlists).
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®
-speler.
*
In sommige gevallen moet het afspelen van
audiobestanden via het toetsenbord worden geactiveerd.
**
Als de telefoon deze functie ondersteunt. De kwaliteit
van de weergave is afhankelijk van de kwaliteit van het
signaal van de telefoon.
496
Audio en telematica
De CD-speler speelt audiobestanden met de
extensie .mp3, .wma, .wav en .aac met een
bitrate tussen 32 kbps en 320 kbps af.
De CD-speler is ook compatibel met de modus
TAG (ID3 tag, WMA TAG).
Bestanden met een andere extensie (.mp4, ...)
kunnen niet worden afgespeeld.
".wma"-bestanden moeten van het
type WMA 9 Standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.
Geadviseerd wordt om voor bestandsnamen
maximaal 20 karakters te gebruiken; vermijd
daarbij speciale tekens (bijv.: " ? ; ù) om
problemen met het afspelen of de weergave te
voorkomen.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-
RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij
voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan
het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor een CD niet meer dan
één standaard voor het branden te gebruiken.
Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4)
in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is
het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Informatie en adviezen
Gebruik uitsluitend USB-sticks met FAT32-
formaat (File Allocation Table).
Gebruik voor een correcte werking de
originele USB-kabels van Apple
®
.
.
497
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10d_RD6_ed01-2016
Telefoon
Koppelen van een Bluetooth
®
-telefoon
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon
aan het handsfree Bluetooth-systeem van
uw autoradio mag om veiligheidsredenen
en vanwege het feit dat deze handeling
de volledige aandacht van de bestuurder
vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij
stilstaande auto en met aangezet contact.
Welke diensten beschikbaar zijn, is afhankelijk
van het netwerk, de simkaart en de
compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-
apparaten.
Bekijk de handleiding van uw telefoon en
neem contact op met uw provider om te weten
welke diensten voor u beschikbaar zijn.
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon
en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor
iedereen" (configuratie van de telefoon).
* Als uw telefoon volledig compatibel is.
Via het menu "Telefoon" hebt u onder
andere toegang tot de volgende functies:
"Telefoonboek"*, "Logboek gesprekken",
"Raadplegen van gekoppelde apparaten".
Afhankelijk van het type telefoon kan het nodig
zijn toestemming te geven voor de toegang van
het systeem tot de verschillende functies.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn, dan kunt u het
nogmaals proberen. Dit kan een onbeperkt aantal keren.
Op het scherm wordt een melding weergegeven ter
bevestiging dat de koppeling is geslaagd.
Procedure vanaf de telefoon Voltooien van de koppeling
Procedure vanaf het systeem
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Ongeacht of u de procedure vanaf de telefoon
of die vanaf het systeem hebt gebruikt, moet u,
om de koppeling te voltooien, de weergegeven
code correct in het systeem en in uw telefoon
invoeren en vervolgens bevestigen.
Druk op de toets MENU.
Selecteer "Verbindingen".
Bevestig met OK.
Er wordt een venster geopend met de melding
"Bezig te zoeken".
Selecteer in de lijst van gedetecteerde
randapparatuur de te koppelen telefoon.
U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.
Bevestig met OK.
Selecteer "Extern apparaat zoeken
via Bluetooth".
Informatie en adviezen
Raadpleeg de website van het merk
voor meer informatie (compatibiliteit,
extra informatie, ...).
498
Audio en telematica
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
De verbinding van de telefoon is
automatisch geschikt voor de profielen
handsfree set en streaming audio.
De mogelijkheid van het systeem om
één profiel te koppelen hangt af van de
telefoon. Het is mogelijk dat standaard
beide profielen worden verbonden.
Het cijfer geeft aan hoeveel profielen
met het systeem zijn verbonden:
- 1 voor media of 1 voor telefoon.
- 2 voor media en telefoon.
Als u in het systeem een koppeling
hebt ongedaan gemaakt, vergeet dan
niet deze koppeling ook in uw telefoon
ongedaan te maken.
Geeft aan dat een apparaat is
verbonden.
Geeft aan dat het profiel streaming
audio is verbonden.
Geeft aan dat het profiel handsfree
telefoon is verbonden.
Druk op MENU.
Beheer van de verbindingen
Selecteer "Verbindingen".
Selecteer "Beheer Bluetooth-
verbindingen" en bevestig. De lijst van de
gekoppelde telefoons wordt weergegeven.
Selecteer een telefoon.
Vervolgens selecteert en bevestigt u:
- "Aansluiten telefoon"/"Telefoon
afsluiten":
om alleen de telefoon of de
handsfree set te verbinden/de
verbinding ervan te verbreken.
- "Aansluiten
mediaspeler"/"Mediaspeler
afsluiten":
om alleen de streaming-verbinding
te realiseren/te verbreken.
- "Aansluiten telefoon en
mediaspeler"/"Telefoon +
mediaspeler afsluiten":
om de telefoon (handsfree set
en streaming) te verbinden/de
verbinding ervan te verbreken.
- "Verbinding verwijderen": om de
koppeling ongedaan te maken.
.
499
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10d_RD6_ed01-2016
Aannemen van een gesprek
Een binnenkomend gesprek wordt aangekondigd
door een beltoon en de weergave van een
bovenliggend venster op het scherm.
Selecteer met de toetsen het
tabblad "JA" op het scherm.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Druk op deze stuurwieltoets om het
gesprek aan te nemen.
Bellen
Via het menu "Telefoon".
Selecteer "Bellen".
Selecteer "Logboek".
Selecteer "Nummer kiezen".
Of
Of
Selecteer "Telefoonboek".
Houd een van deze toetsen langer
dan twee seconden ingedrukt om het
telefoonboek te openen. Vervolgens
kunt u met de draaiknop door het
telefoonboek scrollen.
Via het menu "Telefoon".
Selecteer "Ophangen".
Beëindigen van een gesprek
Druk tijdens een telefoongesprek
langer dan twee seconden op een
van deze toetsen.
Bevestig met OK om het gesprek te
beëindigen.
Het systeem opent het telefoonboek
van de telefoon (afhankelijk van de
compatibiliteit) wanneer deze via
Bluetooth is verbonden.
U kunt vanaf bepaalde Bluetooth-
telefoons een contact importeren naar het
telefoonboek van de autoradio.
De op deze wijze geïmporteerde contacten
worden opgeslagen in een telefoonboek
dat u altijd kunt openen, ongeacht welke
telefoon met het systeem is verbonden.
Het menu van het telefoonboek is niet
beschikbaar zolang het telefoonboek
leeg is.
500
Audio en telematica
Druk tijdens het gesprek op OK om
naar het contextmenu te gaan.
Selecteer in het contextmenu
"Gespr. beëindigen" om het gesprek
te beëindigen.
Beheer van de gesprekken
Ophangen
(de gesprekspartner kan dan niet meeluisteren)
In het contextmenu:
- vink "Micro OFF" aan om de
microfoon uit te schakelen.
- vink "Micro OFF" uit om de
microfoon weer in te schakelen.
In het contextmenu:
- vink "Doorschakelfunctie" aan
om het gesprek via de telefoon
voort te zetten (bijv.: om tijdens
het uitstappen het gesprek te
kunnen voortzetten).
- vink "Doorschakelfunctie" uit
om het gesprek via de auto voort
te zetten.
Uitschakelen van de microfoon
Doorschakelfunctie
Als het contact is afgezet, wordt de Bluetooth-
verbinding automatisch weer tot stand gebracht
als u in de auto stapt en wordt het geluid weer
weergegeven via het systeem (afhankelijk van
de specificaties van de telefoon).
In sommige gevallen moet u de
doorschakelfunctie via de telefoon activeren.
Selecteer in het contextmenu "Toon
DTMF" en bevestig uw keuze om
het digitale toetsenbord te kunnen
gebruiken om door het menu van de
interactieve spraakserver te surfen.
Selecteer in het contextmenu
"Verwisselen" en bevestig uw keuze
om een in de wacht gezet gesprek
weer voort te zetten.
Spraakserver
Wisselgesprek
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
.
501
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10d_RD6_ed01-2016
Druk op MENU als u gegevens van
contacten wilt veranderen, selecteer
dan "Telefoon" en bevestig uw
keuze.
Selecteer "Beheer index" en
bevestig uw keuze.
U kunt kiezen uit:
- "Een bestand raadplegen",
- "Een bestand verwijderen",
- "Alle bestanden verwijderen".
Houd SRC/TEL enige tijd ingedrukt
om het telefoonboek te openen.
Het systeem heeft, afhankelijk van de
compatibiliteit van de telefoon en gedurende
de Bluetooth-verbinding, toegang tot het
telefoonboek van de telefoon.
Vanaf bepaalde typen gekoppelde
Bluetooth-telefoons kunt u contacten
vanuit de telefoon opslaan in het
geheugen van de autoradio.
De op deze manier geïmporteerde
contacten worden opgeslagen in
een telefoonboek dat, ongeacht
welke telefoon is gekoppeld, vrij
toegankelijk is.
Het menu van het telefoonboek is
niet beschikbaar als het telefoonboek
leeg is.
Selecteer "Telefoonboek" voor een
overzicht van alle contacten.
Telefoonboek
Bevestig met OK.
OF
Spraakherkenning
Dankzij deze functie kunt u de
spraakherkenning van uw smartphone via het
systeem gebruiken.
Starten van de spraakherkenning (afhankelijk
van het type stuurkolomschakelaars):
Houd het uiteinde van de lichtschakelaar enige
tijd ingedrukt.
Druk op deze toets.
Voor de spraakherkenning is een
compatibele smartphone nodig die via
Bluetooth met de auto is verbonden.
502
Audio en telematica
In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw autoradio.
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het afzetten van de
motor wordt de radio
na enkele minuten
automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het
audiosysteem is oververhit"
verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch
een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of
de CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
Veelgestelde vragen
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen
(radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume,
Bass, Hoge tonen, Geluidseffect, Loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een
andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit
hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume,
Bass, Hoge tonen, Geluidseffect, Loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het
is raadzaam de audiofuncties (Bass, Hoge tonen,
Balans V-A, Balans L-R) in de middelste stand te
zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de
functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de
CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief"
te zetten als de radio is geselecteerd.
Radio
.
503
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10d_RD6_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets BAND AST om het golfbereik
(FM, FM2, DAB, AM) terug te vinden waarin de
voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg geen
verkeersinformatie te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale
netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages enz.) veroorzaakt
storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het netwerk van
het Merk.
Het geluid van de radio valt
1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar
een andere, sterkere zender voor een betere ontvangst van het
radiostation.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
504
Audio en telematica
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De Bluetooth-verbinding
wordt onderbroken.
Het laadniveau van de batterij van de randapparatuur is mogelijk te
laag.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
Op het scherm wordt de
melding "Storing USB-
randapparatuur" weergegeven.
De USB-stick wordt niet herkend.
De USB-stick is mogelijk defect.
Formateer de USB-stick opnieuw.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door de
CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden
gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die
niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
autoradio wordt herkend.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven in
de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de tips in de rubriek
"Audio".
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidseffecten) zijn niet
op de CD afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een geluidseffect te selecteren.
De op een smartphone
opgeslagen muziek kan
niet worden afgespeeld via
de USB-aansluiting.
Afhankelijk van het type smartphone moet de autoradio
toestemming krijgen van de smartphone voor toegang tot de
muziekbestanden.
Activeer handmatig het profiel MTP van de
smartphone (menu USB-instellingen).
.
505
Audio en telematica
Expert_nl_Chap10d_RD6_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Ik heb geen toegang tot
mijn voicemail.
Er zijn slechts weinig telefoons en providers die deze functionaliteit
ondersteunen.
Bel uw voicemail via het telefoonmenu, gebruik
het nummer dat u van uw provider hebt gekregen.
Ik kan mijn telefoonboek
niet openen.
Controleer of uw telefoon compatibel is.
U hebt tijdens de koppeling het systeem geen toestemming gegeven
voor toegang tot het telefoonboek.
Geef het systeem toegang tot het telefoonboek
van uw telefoon.
Het gesprek wordt
onderbroken als ik in de
auto stap.
De doorschakelfunctie is ingeschakeld. Vink de doorschakelfunctie uit om het gesprek
over te schakelen op het systeem van de auto.
Het lukt niet om mijn
telefoon via Bluetooth te
koppelen.
De koppelingsprocedure kan afhankelijk van de telefoon (model,
besturingssysteem) verschillen en bepaalde telefoons zijn niet
compatibel.
Alvorens te proberen de telefoon te koppelen moet u vanaf
het systeem de huidige koppeling met de telefoon EN
vanaf de telefoon de koppeling met het systeem ongedaan
maken om te zien of de telefoon compatibel is.
Telefoon
506
Index
Expert_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
180° te openen ................................................91
180° zicht naar achteren ............................... 259
Aanhanger.............................................198, 269
Aanhangergewichten ...................333, 335, 336
Aansluiten MirrorLink ........... 382, 384, 438, 440
Aansluiting 12V .............................................121
ABS ...............................................................161
Accessoires...................................203, 271, 272
Accu .......................................270, 281, 321-325
Accucapaciteit ............................................... 325
Accu laden ....................................................323
Achterbank ....................................................116
Achterdeuren .................64, 65, 91-93, 310, 311
Achterklep ...........................64, 65, 94, 313, 314
Achterruitverwarming ...........................133, 134
Achterstoel en -bank op rails ........................116
Achteruitrijcamera .........................................259
Achteruitrijcamera (op binnenspiegel) .........258
Achteruitrijlicht .............................. 310, 313, 315
Actieradius ......................................................42
Active Safety Brake........................ 23, 243, 246
Adaptieve snelheidsregelaar ................227, 236
AdBlue
®
................................26, 35-37, 283-285
Afmetingen ............................................ 328-330
Afstandsbediening ..................47-50, 52, 55-59,
67, 68, 71, 74, 75
Afstellen van de koplamphoogte ..................155
Afzetten van de motor ...................................199
Airbags ............................................ 24, 170, 177
Airbags vóór .......................................... 171, 173
Airconditioning ................................ 12, 127, 130
Airconditioning
(handbediend) ....................126, 132, 135, 136
Airconditioning met gescheiden
regeling ...............................................132, 136
Alarmknipperlichten ..............................160, 287
Alarmsysteem .................................................95
Algemeen menu ............................................487
Allesdragers ..........................................272, 273
Antiblokkeersysteem (ABS) .......................... 161
Antispinregeling (ASR) ...........................25, 161
Apple
®
-speler ............................... 399, 455, 495
Armleuning vóór ............................................ 103
ASR ...............................................................161
Audio-aansluitingen ......................................122
Audiokabel ........................................... 398, 454
Automatische airconditioning .......................135
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling ............................ 128
Automatische ruitenwissers .................. 156, 157
Automatische transmissie ............12, 14-16, 21,
199, 204, 206, 209,
218, 219, 233, 237, 282, 321
Automatisch grootlicht ..................................154
Automatisch inschakelen
alarmknipperlichten ....................................160
Automatisch inschakelen
verlichting ...................................146, 149, 150
Automatisch
noodremsysteem .................. 23, 243, 245-247
Autoradio ......... 89, 150-152, 158, 226, 245, 247,
250, 256, 264, 483
AUX-aansluiting ........................... 398, 454, 494
AUX-ingang .......................................... 398, 454
A
B
Bagageafdekking ..........................................123
Bagagenet voor hoge belading.....................123
Bagageruimte ..................................................94
Banden ............................................................ 12
Bandencompressor ......................................290
Bandenreparatieset ......................................290
Bandenspanning ............12, 290, 295, 302, 337
Bandenspanningscontrole (met set) .............290
Bandenspanning te laag (detectie) ...............262
Batterij afstandsbediening .......... 54, 70, 71, 139
Batterij afstandsbediening vervangen ......54, 70
Bediening autoradio
aan stuurkolom .................. 344, 432, 485, 486
Beladen ...................................................12, 273
Bijvullen AdBlue
®
..........................................285
Binnenspiegel ...............................................145
BlueHDi .....................................31, 35, 208, 283
Bluetooth
(handsfree set)........... 406, 407, 462, 463, 497
Bluetooth (telefoon) ...............406-408, 462-464
Bluetooth-telefoon
met spraakherkenning ................................ 501
Bluetooth-verbinding ....................380, 406-408,
436, 462-464, 498
Bochtverlichting, statisch ..............................152
Boordcomputer .........................................40-42
Boordgereedschap ...............................287, 289
Brandstof ................................................. 12, 267
Brandstofadditief ................................... 280, 281
Brandstofniveaumeter ...................................265
Brandstoftank ..........................................20, 265
Brandstof tanken ...................................265, 267
Brandstoftank leeg (diesel) ...........................327
Brandstofverbruik .....................................12, 42
Brandstofvuldop ............................................265
Brandstofvulklep ...........................................265
Buitenlandse reizen ......................................148
Buitenspiegels...............133, 134, 143, 144, 252
507
.
Index
Expert_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
CarPlay-verbinding .............................. 386, 442
CD ................................................398, 454, 494
CD-/MP3-speler ............................................494
Centrale vergrendeling .............................59, 64
Claxon ...........................................................161
Connectiviteit ........................................378, 434
Contact ..................................201, 203, 410, 466
Controle motorolieniveau................................34
Controles .......................................277, 281, 282
DAB (Digital Audio Broadcasting) -
Digitale radio...... 396, 397, 452, 453, 490, 491
Dagteller ..........................................................38
Dashboardkastje ........................................... 120
Datum instellen ...............................46, 420, 476
Derde remlicht ....................................... 311, 314
Detectie te lage
bandenspanning .......... 22, 262, 264, 295, 302
Dieselmotor .....21, 267, 277, 327, 333, 335, 336
Digitale radio - DAB (Digital Audio
Broadcasting) .................... 396, 397, 452, 453
Dimlicht ..........................29, 146, 304, 306, 308
Dimmer dashboardverlichting .........................39
Display
instrumentenpaneel ............. 14-16, 40, 41, 208
Dodehoekbewaking ....................... 29, 252, 254
Dubbele cabine met vaste achterbank ......... 117
Follow me home-verlichting ..............52, 67, 150
Frequentie (radio) .................................. 395, 451
Functie snelweg (richtingaanwijzers) ...........148
C E G
H
D
F
Eco-mode ......................................................270
Eco-rijden (adviezen) ...................................... 12
Eendelige vaste bank ....................................110
Electronic Stability Program
(ESC) ....................................25, 161, 163, 164
Elektrisch bedienbare
schuifdeur .......................49, 57, 64, 65, 78-84
Elektrische ruitbediening ................................98
Elektrische kinderbeveiliging ........................ 194
Elektrisch verstelbare stoelen ......................102
Elektronische remdrukregelaar (REF) .........161
Elektronische sleutel ...............................47, 204
Elektronische startblokkering ..... 52, 67, 71, 205
Elektronisch gestuurde versnellingsbak........ 12,
14-16, 202, 206, 214, 218, 219, 282
Elektronisch stabiliteitsprogramma
(ESP).....................................................25, 161
ESP/ASR ....................................................... 161
ESP (Elektronisch
stabiliteitsprogramma) ..........................25, 161
ESP-systeem ..................................................25
Etiketten .................................................. 11, 116
Extra verwarming ....................................95, 138
Gekoppeld navigatiesysteem .......370, 372, 374
Gereedschap ....................................... 290, 296
Gereedschapskist .................287, 289, 290, 296
Gesproken commando's ....................... 346-351
Gevarendriehoek ..........................................287
Gewichten ............................ 332, 333, 335, 336
GPS ...............................................................366
Grip control ...................................................164
Grootlicht ........................ 29, 146, 304, 307, 308
Grootlichtassistent ..................................29, 153
Halogeenlampen .................................. 304, 306
Handbediende schuifdeur......................... 75-77
Handgeschakelde versnellingsbak .....12, 14-16,
21, 206, 207, 218, 219, 233, 237, 282
Handopvoerpomp .........................................327
Handrem .........................................18, 205, 282
Handsfree-schuifdeur .........................87, 89, 90
Handsfree set ............... 406, 407, 462, 463, 497
Head-up display ...........................222, 223, 244
Hill Start Assist ..............................................206
Hoofdsteunen verstellen .......................103, 104
Hoofdsteunen vóór................................103, 104
Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel ...........99
Hoogteverstelling veiligheidsgordels ............166
Hulpoproep ...........................................160, 338
508
Index
Expert_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Lane Departure Warning System
(LDWS) .........................................29, 248, 249
LCD-instrumentenpaneel ................... 14, 35-37
LCD-instrumentenpaneel tekst ....................... 15
Lekke band ....................................................290
Lendensteun .................................................100
Lichtschakelaar .......................................30, 146
Lokaliseren van de auto ............................ 52, 67
Luchtfilter (vervangen) .................................. 281
Luchtrecirculatie....................125, 126, 128, 131
Kentekenplaatverlichting ...................... 311, 314
Keyless entry and start ......................55, 59, 60,
63-65, 68, 70, 71, 74, 75, 202, 205
Kilometerteller .................................................38
Kinderbeveiliging ..................................194, 195
Kinderbeveiliging achterportierruiten ...........195
Kinderen ................................182, 187, 188, 190
Kinderen (veiligheid) .....................................194
Kinderzitjes .....169, 174-176, 180-182, 184, 193
Kleurcode lak ................................................337
Klimaatregeling ..................................... 129, 137
Klokje (instellen) ..............................46, 421, 477
Koelvloeistoftemperatuur ..........................19, 31
Koelvloeistoftemperatuurmeter ......................31
Kofferdeksel sluiten ........................................94
Koplampsproeiers ......................................... 158
Koplampverstelling .......................................155
Krik ................................................................296
Jack .............................................. 122, 398, 454
Jack-aansluiting ................... 122, 398, 454, 494
Jack-kabel ............................................ 398, 454
Laadschot......................................................122
Ladder ...........................................................272
Laadruimte ..........................................47, 55, 73
Laden accu....................................................323
Lampen
vervangen ............303, 304, 310, 311, 313-315
Lamp vervangen (achterdeuren) ..................310
Lamp vervangen (achterklep) .......................313
Lampen (vervangen, referenties) .................303
Make-upspiegel ............................................119
Mat bevestigen ..............................................119
Matrix-instrumentenpaneel .............................16
Matten ...................................................119, 202
Mat verwijderen ............................................119
Meldingen..............................................410, 466
Menu ...................352, 354, 356, 358, 360, 362,
370, 372, 374, 378, 384, 386, 388,
390, 392, 400, 402, 404, 412, 414,
416, 434, 440, 442, 444, 446, 448,
456, 458, 460, 468, 470, 472
Menu's (audio) ...................................... 345, 433
Menustructuren display ...... 352, 354, 356, 358,
360, 362, 370, 372, 374, 378, 384,
386, 388, 390, 392, 400, 402, 404,
412, 414, 416, 434, 440, 442, 444, 446,
448, 456, 458, 460, 468, 470, 472
K
J
L
M
Identificatie auto............................................337
Identificatiegegevens .................................... 337
Identificatieplaatjes constructeur .................337
Identificatie (stickers) ....................................337
Imperiaal ...............................................272, 273
Inhoud brandstoftank ....................................265
Inrichting laadruimte .....................................122
Instapverlichting ............................................151
Instellingen ............ 412, 414, 416, 468, 470, 472
Instellingen van het systeem ................420, 476
Instrumentenpaneel ...................................14-16
Intelligente tractiecontrole ............................162
Interieurbeveiliging .........................................95
Interieurfilter (vervangen) .............................281
ISOFIX ..................................................187, 190
ISOFIX-bevestigingen ..........................186, 190
ISOFIX-kinderzitjes.......................187, 188, 190
I
509
.
Index
Expert_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Milieu ...........................................12, 54, 70, 139
Mistachterlicht ........................ 147, 310, 313, 315
Mistlampen vóór ....................147, 152, 304, 309
Moduwork......................................................106
Monteren allesdragers ..................................273
Motorkap .......................................................276
Motorkapsteun ..............................................276
Motorolie .......................................................278
Motorolieniveaumeter .....................................34
MP3 (CD) ......................................................494
MP3-CD ....................................... 398, 454, 494
Multifunctioneel display (met autoradio) ....... 487
Navigatiesysteem........................ 352, 354, 356,
358, 360, 362
Niveau brandstofadditief diesel ............280, 281
Niveau koelvloeistof ................................ 31, 279
Niveau koplampsproeiervloeistof .........158, 280
Niveau remvloeistof ......................................279
Niveau ruitensproeiervloeistof ..............158, 280
Niveaus controleren .............................. 278-280
Niveaus en controles ............................ 277-280
Niveau stuurbekrachtigingsvloeistof ............279
Noodbediening achterklep ..............................94
Noodbediening portieren ..........................53, 68
Noodremassistentie (NRA) ...........................161
Noodoproep ..........................................160, 338
Noodremassistentie ..............................161, 247
Nulstelling dagteller ........................................38
Nulstelling onderhoudsindicator .....................33
Oliefilter (vervangen) ....................................281
Olieniveau ...............................................34, 278
Oliepeilstok .............................................34, 278
Olieverbruik ................................................... 278
Onder de motorkap .......................................277
Onderhoudscontroles .....................................12
Onderhoudsindicator ................................31, 33
Ontdooien..............................................132, 144
Ontgrendelen ...............47-49, 55-57, 59, 60, 63
Ontgrendelen portieren ......................80, 81, 83
Ontgrendelen van binnenuit ...72, 73, 79-81, 83
Ontluchten brandstofsysteem .......................327
Ontwasemen ................................................. 132
Ontwasemen achter ..............................133, 134
Opbergvak.............................................120, 121
Opbergvakken ....................... 105, 109, 117, 120
Opbergvakken portieren ............................... 120
Openen bagageruimte ........................ 47, 59, 94
Openen motorkap .........................................276
Openen portieren .........47, 59, 74, 78-81, 83, 93
Openingshoek 90/180/235° ............................92
Opslaan van de snelheid ..............................224
Overzicht gewichten .................... 333, 335, 336
Overzicht zekeringen .................... 316, 317, 320
N
P
O
Radio ................... 394, 398, 450, 454, 488, 489
Radio Media ........ 388, 390, 392, 444, 446, 448
Radiozender ......................... 394, 395, 450, 451
RDS .......................................................395, 451
Regeling luchtopbrengst ............................... 128
Regeling luchtverdeling ................................128
Regelmatige controles .......................... 281, 282
Regelmatig onderhoud ...................................12
R
Parkeerhulp achter ...............................255, 256
Parkeerhulp achter met grafische
weergave en geluidssignalen .....................256
Parkeerhulp vóór ...........................................256
Parkeerlichten .......146, 304-306, 310, 313, 315
PEUGEOT Connect Assistance ...................338
PEUGEOT Connect Nav ...............................341
PEUGEOT Connect Packs ...........................338
PEUGEOT Connect Radio ...........................429
PEUGEOT Connect SOS .............................338
Plafonnier achter .................... 141, 142, 312, 315
Plafonnier voor .......................141, 142, 312, 315
Plafonniers .............................141, 142, 312, 315
Plancher cabine ....................................315, 332
Portieren .........................................................74
Portieren sluiten .... 59, 64, 74, 75, 77, 82, 91, 93
Profielen ................................................ 418, 474
Programmeerbare verwarming ..............95, 138
Pyrotechnische gordelspanners ................... 169
510
Index
Expert_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Tafeltje ...........................................................101
Tankbeveiliging .............................................266
Technische gegevens .................. 333, 335, 336
Te laag brandstofniveau .........................20, 265
Telefoon ...............400, 402, 404, 406-411, 456,
458, 460, 462-467, 497, 498, 500
Teller ........................................................... 14-16
Temperatuurregeling.....................................128
Tijdelijke bandenspanning (met set) .............290
Tijd instellen ....................................46, 421, 477
TMC (verkeersinformatie) .............................367
Toegang AdBlue
®
-reservoir ..........................285
Toegang tot het reservewiel .........................297
Toerenteller ................................................14-16
Toevoer van buitenlucht ........125, 126, 128, 131
Touchscreen ................ 39, 43, 44, 89, 150-152,
154, 158, 220, 226, 236, 245, 247,
249, 250, 254, 256, 264, 341, 429
T
Selectiehendel ..............................................214
Selectiehendel automatische
transmissie .................................................209
Selectiehendel elektronisch gestuurde
versnellingsbak ........................................... 282
Selectiehendel handgeschakelde
versnellingsbak ........................................... 207
Selectieve ontgrendeling ........47, 49, 55, 56, 60
Serienummer auto ........................................337
Service ............................................................28
Service (verklikkerlampje) ..............................28
Set voor tijdelijke
bandenreparatie ................................ 289, 290
Sierdeel .........................................................302
Signalering onoplettendheid ................. 250, 251
Schakelindicator ...........................................208
Schuifdeuren ................................................... 91
Sjorogen ........................................................ 122
Sleepoog .......................................................325
Slepen van een auto .............................325, 326
Sleutel ..............................47-50, 71, 74, 75, 199
Sleutel
met afstandsbediening .......... 50, 64, 199, 205
SMS .......................................................411, 467
Sneeuwkettingen ................................. 262, 268
Snelheidsbegrenzer ......................224, 227, 229
Snelheidslimietherkenning ..................225, 226,
229, 232, 236
Snelheidsregelaar .........224, 227, 232, 233, 237
Snelheidsregeling met
snelheidslimietherkenning .......................... 227
Soort lamp .....................................................303
Spaarfase ...................................................... 270
Sproeiers, verwarmd ............................132, 159
Starten van de auto......202, 204, 206, 209, 214
Starten van de motor ....................................199
Stilzetten van de auto .......... 202, 204, 209, 214
Stoelen achter ....................................... 110, 113
Stoelen verstellen ...................................99, 102
Stoelverwarming ...................................103, 105
Stop ................................................................. 18
Stop & Start ................22, 29, 42, 132, 135, 218,
220, 265, 276, 281, 321, 324
Stop (verklikkerlampje) ...................................18
Streaming audio Bluetooth .......... 398, 454, 495
Stuurslot ............................................ 52, 67, 205
Stuurwiel (verstellen) ......................................99
Supervergrendeling ............................51, 58, 65
Synchroniseren afstandsbediening ..........54, 70
Regeneratie roetfilter .................................... 281
Remblokken ..................................................282
Remlichten ............................. 310, 311, 313-315
Remmen ............................................18, 22, 282
Remschijven..................................................282
Reservewiel ................. 262, 289, 296, 297, 302
Reservoir koplampsproeiers .........................280
Reservoir ruitensproeiers .............................280
Resetten
bandenspanningscontrolesysteem ............263
Resetten van het traject ..................................41
Richtingaanwijzers ............... 148, 304, 307, 308,
310, 313, 315
Rijadviezen ........................................... 196-198
Roetfilter ................................................ 280, 281
Ruitensproeier achter ...................................157
Ruitensproeiers ............................................. 158
Ruitenwisser achter ..............................157, 158
Ruitenwisserbladen (vervangen) ..........159, 274
Ruitenwissers ..................................29, 156, 157
Ruitenwisserschakelaar ........................156, 157
Schakelaar koplampverstelling ..................... 155
Schakelaars stoelverwarming ..............103, 105
Schakel sneeuwketting .................................268
Scheidingsnet ...............................................106
SCR (Selective Catalytic Reduction) ............283
SCR-systeem .......................................... 27, 283
S
511
.
Index
Expert_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Waarschuwing bij kans
op aanrijding .......................................245, 247
W
aarschuwing geopend
bestuurdersportier
.........................................75
W
aarschuwing kans op aanrijding
... 23, 243, 244
Waarschuwing oplettendheid
bestuurder...........................................250, 251
Waarschuwing rijtijd ..............................250, 251
Waarschuwingssignaal
sleutel in contact .........................................201
Waarschuwing vergeten verlichting .............148
Werktafel .......................................................109
Wiel demonteren ...........................................299
Wiel monteren ...............................................299
Wiel verwisselen ...........................................296
Wifi-netwerkverbinding ......................... 381, 437
Window-airbags ............................................ 173
W
Vergrendeling van binnenuit .....................72, 73
Verkeersinformatie (TA) ................................489
Verkeersinformatie (TMC) ............................367
Verklikkerlampje geopend portier...................20
Verklikkerlampje remsysteem .........................18
Verklikkerlampje SCR-systeem ......................27
Verklikkerlampje service ................................. 28
Verklikkerlampje Stop ..................................... 18
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
bestuurder niet vastgemaakt ...................... 168
Verklikkerlampje veiligheidsgordels .............168
Verklikkerlampje voorgloeien (diesel) ............21
Verklikkerlampje water in brandstoffilter ........20
Verklikkerlampjes ............................................17
Verlichting ...............................................30, 146
Verlichting overdag ...............146, 149, 304-306
Versnellingshendel .........................................12
Verversen ...................................................... 278
Vervuiling van het roetfilter (diesel) .............. 281
Verwarmde bank ........................................... 105
Verwarming ......................12, 125, 126, 135-138
Volledig ontgrendeld ...........................47, 55, 60
Voorruitverwarming ..............................132, 159
Voorstoelen ..................................... 99, 101, 102
Voorzieningen achter .................................... 123
Voorzieningen interieur .........................120, 123
Trekhaak ...................................... 198, 269, 272
Tweezitsbank vóór ........................104, 105, 167
Vaste achterstoel
en -bank .............................................. 113, 116
Veiligheidsgordels .........166, 168, 169, 180, 181
Veiligheidsgordels achter .............................167
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ..... 171,
174-176, 182, 187, 188, 190, 193
Ventilatie ................. 12, 125, 126, 131, 135, 136
Vergrendelen...........................50, 55, 57, 64, 71
Uitneembaar luik ...........................................106
Uitschakelen airbag passagier ............. 171, 177
Uitschakelen ESP .........................................163
USB .............................................. 122, 398, 454
USB-aansluiting ................... 122, 398, 454, 492
Xenonlampen ....................................... 304, 308
V
U
X
512
Index
Expert_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Z
Zekeringen .................................... 316, 317, 320
Zekeringen vervangen .................. 316, 317, 320
Zekeringkast motorruimte .............................320
Zelfdiagnosesysteem motor ...........................21
Zij-airbags ............................................. 172, 173
Zijknipperlicht ................................................305
Zijruiten achter ......................................123, 124
Zijschuifruit ....................................................124
Zonneklep .....................................................119
Zonwering .....................................................123
Zuinig rijden ....................................................12
BG
(бългapcки)
Съдържа флуорсъдържащи парникови газове R134A.
CS
(čeština)
Obsahuje fluorované skleníkové plyny R134A.
DA
(dansk)
Indeholder fluorholdige drivhusgasser R134A.
DE
(deutsch)
Enthält fluorierte Treibhausgase R134A.
EL
λληνικά)
Περιέχει φθοριούχα αέρια του θερμοκηπίου R134A.
EN
(english)
Contains fluorinated greenhouse gases R134A.
ES
(español)
Contiene gases fluorados de efecto invernadero R134A.
ET
(eesti)
Sisaldab fluoritud kasvuhoonegaase R134A.
FI
(suomi)
Sisältää fluorattuja kasvihuonekaasuja R134A.
FR
(français)
Contient des gaz à effet de serre fluorés R134A.
GA
(Gaeilge)
Tá gáis cheaptha teasa fhluairínithe R134A.
HR
(hrvatski)
Sadržava fluorirane stakleničke plinove R134A.
HU
(magyar)
Fluortartalmú üvegházhatású gázokat tartalmaz R134A.
IS
(íslenska)
Inniheldur flúoraðar gróðurhúsalofttegundir R134A.
IT
(italiano)
Contiene gas fluorurati a effetto serra R134A.
LB
(Lëtzebuergesch)
Enthält Fluorgase mat Treibhauseffekt R134A.
LT
(lietuvių)
sudėtyje yra fluorintų šiltnamio efektą sukeliaių dujų R134A.
LV
(latviešu)
Satur fluotas siltumnīcefekta gāzes R134A.
MT
(Malti)
Fih gassijiet fluworurati b'effett ta' serra R134A.
NL
(nederlands)
Bevat gefluoreerde broeikasgassen R134A.
NV
(norsk)
Inneholder klimagasser R134A.
PL
(polski)
Zawiera fluorowane gazy cieplarniane R134A.
PT
(português)
Contém gases fluorados com efeito de estufa R134A.
RO
(română)
Coine gaze fluorurate cu efect de seră R134A.
SK
(slovenska izdaja)
Obsahuje fluórované skleníkové plyny R134A.
SL
(slovenčina)
Vsebuje fluorirane toplogredne pline R134A.
SV
(svenska)
Innehåller fluorerade växthusgaser R134A.
TR
(türkçe)
Fluorlu sera gazi içerir R134A.
04-16
Reproductie of vertaling van dit document,
zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder
schriftelijke toestemming van Automobiles
PEUGEOT.
Automobiles PEUGEOT verklaart dat,
door toepassing van de voorschriften in de
Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met
betrekking tot autowrakken, wordt voldaan
aan de in deze richtlijn gestelde doelen en
dat recycleerbare materialen worden gebruikt
voor de fabricage van producten die door
haar worden verkocht.
Gedrukt in de EU
Néerlandais
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwaliceerde
werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en
apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in
staat u dit te bieden.
Belangrijke informatie:
- Het monteren van elektrische uitrustingen
of accessoires die niet onder een
artikelnummer in het assortiment van
Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan
storingen in het elektronische systeem
van uw auto veroorzaken. Ga naar het
PEUGEOT-netwerk voor meer informatie
over het aanbod aan accessoires met een
artikelnummer.
- Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot
de diagnose-aansluiting, die is gekoppeld
aan de elektronische systemen in de
auto, uitsluitend voorbehouden aan het
PEUGEOT-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats waar de beschikking is over
geschikt gereedschap (kans op storingen
in de elektronische systemen die kunnen
leiden tot pech of ernstige ongevallen). De
fabrikant kan niet aansprakelijk worden
gesteld als deze aanwijzing niet wordt
opgevolgd.
- Wijzigingen of aanpassingen die niet door
Automobiles PEUGEOT zijn voorzien
of toegestaan, of die niet volgens de
technische voorschriften van de fabrikant
zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van
de wettelijke en contractuele garanties.
Op verschillende plaatsen in uw
auto zijn stickers aangebracht. Ze
bevatten veiligheidswaarschuwingen
en informatie over de identicatie van
uw auto. Verwijder ze niet: ze horen
namelijk bij de auto.
www.peugeot.com
Expert_nl_Chap00_couv-imprimeur_n_ed01-2016
Néerlandais
16K0P.0670*16K0P.0670*
153
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap03_RD6_ed01-2016
Autoradio met Bluetooth
®
Inhoud
Basisfuncties 154
Stuurkolomschakelaars - Type 1 155
Stuurkolomschakelaars - Type 2 156
Menu's 157
Radio 158
Digitale radio (DAB, Digital Audio
Broadcasting) 160
Media 162
Telefoon 167
Veelgestelde vragen 172
Uw autoradio is zodanig gecodeerd dat
deze uitsluitend in uw auto functioneert.
Om elektrocutie, brand en
mechanische beschadigingen te
voorkomen mogen werkzaamheden
aan het systeem uitsluitend worden
uitgevoerd door het netwerk van
het merk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Enkele minuten na het afzetten van
de motor kan de autoradio zichzelf
uitschakelen om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
De beschreven functies en instellingen
kunnen verschillen afhankelijk van de
uitvoering en configuratie van uw auto.
Om veiligheidsredenen mag de
Bluetooth-telefoon uitsluitend aan het
handsfree Bluetooth-systeem van
de autoradio worden gekoppeld als
de auto stilstaat en het contact is
aangezet: deze handelingen vragen
namelijk de volledige aandacht van de
bestuurder.
154
Audio en telematica
Basisfuncties
Indrukken: aan/uit.
Draaien: instellen van het
geluidsvolume.
Kort indrukken: veranderen van
geluidsbron (Radio; USB; AUX (als
een apparaat is aangesloten); CD;
Streaming).
Lang indrukken: weergave van het
menu Telefoon (als de telefoon is
verbonden).
Radio:
Kort indrukken: weergave van de
zenderlijst.
Lang indrukken: bijwerken van de
lijst.
Media:
Kort indrukken: weergave van de
track list.
Lang indrukken: weergave van de
beschikbare sorteeropties.
Selecteren van de weergave op het
scherm:
Datum; Audiofuncties;
Boordcomputer; Telefoon.
Instellen van de geluidsweergave:
Geluidsverdeling voor/achter;
Geluidsverdeling links/rechts; Lage/
hoge tonen; Loudness; Geluidssferen.
Inschakelen/uitschakelen van de
automatische regeling van het
geluidsvolume (afhankelijk van de
wagensnelheid).
Radio:
Handmatig stapsgewijs zoeken naar
een radiozender met een lagere/
hogere frequentie.
Selecteren van de vorige/volgende
MP3-afspeellijst.
Media:
Selecteren van de vorige/volgende
map/muziekstijl/artiest/playlist van
het USB-apparaat.
Navigeren in een lijst.
Huidige bewerking annuleren.
Omhoog in de menustructuur (menu
of afspeellijst).
Bevestigen of weergave van het
snelmenu.
Toetsen 1 t/m 6
Kort indrukken: selecteren van de
opgeslagen radiozender.
Lang indrukken: opslaan van een
zender als voorkeuzezender.
Radio:
Automatisch stapsgewijs zoeken
naar zenders met een lagere/hogere
frequentie.
Media:
Selecteren van het vorige/volgende
nummer van de CD, USB, streaming.
Snel navigeren in een lijst.
Toegang tot het hoofdmenu.
Activeren/deactiveren van de TA-
functie (verkeersinformatie).
Lang indrukken: selecteren van het
type melding.
Selecteren van het golfbereik FM/
DAB/AM.
155
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap03_RD6_ed01-2016
Stuurkolomschakelaars - Type 1
Radio:
Kort indrukken: weergave van de
zenderlijst.
Lang indrukken: bijwerken van de
lijst.
Media:
Kort indrukken: weergave van de
tracklist.
Lang indrukken: weergave van de
beschikbare sorteeropties.
Verlagen van het geluidsvolume.
Radio:
Selecteren van de vorige/volgende
voorkeuzezender.
Selecteren van het vorige/volgende
item van een menu of een lijst.
Media:
Selecteren van de vorige/volgende
track
Selecteren van het vorige/volgende
item van een menu of een lijst.
Geluid onderbreken/weer
inschakelen door het gelijktijdig
indrukken van de volumetoetsen.
Als de telefoon niet wordt gebruikt:
Kort indrukken: veranderen van
geluidsbron (Radio; USB; AUX (als
een apparaat is aangesloten); CD;
Streaming), bevestigen als het menu
"Telefoon" is geopend.
Lang indrukken: openen van het menu
"Telefoon".
Bij een binnenkomend gesprek:
Kort indrukken: aannemen van het
gesprek.
Lang indrukken: weigeren van het
gesprek.
Tijdens het gebruik van de
telefoon:
Kort indrukken: openen van het
snelmenu Telefoon.
Lang indrukken: beëindigen van het
gesprek.
Bevestigen van een selectie.
Verhogen van het geluidsvolume.
156
Audio en telematica
Stuurkolomschakelaars - Type 2
Verlagen van het geluidsvolume.
Geluidsweergave onderbreken/weer
inschakelen.
Als de telefoon niet wordt gebruikt:
Kort indrukken: veranderen van
geluidsbron (Radio ; USB ; AUX (als er
een apparaat is aangesloten) ; CD ;
Streaming), bevestigen als het menu
"Telefoon" is geopend.
Lang indrukken: openen van het menu
"Telefoon".
Bij een binnenkomend gesprek:
Kort indrukken: aannemen van het
gesprek.
Lang indrukken: weigeren van het
gesprek.
Tijdens het gebruik van de telefoon:
Kort indrukken: openen van het
snelmenu Telefoon.
Lang indrukken: beëindigen van het
gesprek.
Verhogen van het geluidsvolume.
Toegang tot het hoofdmenu.
Starten van de spraakherkenning van
uw smartphone via het systeem.
Radio:
Kort indrukken: weergave van de
zenderlijst.
Lang indrukken: bijwerken van de
lijst.
Media:
Kort indrukken: weergave van de
tracklist.
Lang indrukkken: weergave van de
beschikbare sorteeropties.
Radio:
Selecteren van vorige/volgende
voorkeuzezender.
Selecteren van het vorige/volgende
item van een menu of een lijst.
Media:
Selecteren van de vorige/volgende
track
Selecteren van het vorige/volgende
item van een menu of een lijst.
Indrukken van de draaiknop:
bevestigen.
157
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap03_RD6_ed01-2016
Menu's
" Multimedia ": Parameters media,
Radio-instellingen.
Volgens uitvoering.
Scrollen tussen de menu's.
Toegang tot een menu." Boordcomputer ".
"Onderhoud": Diagnose, Logboek
waarschuw., ... .
" Verbindingen ": Beheer van de
verbindingen, Een apparaat zoeken.
"Telefoon": Bellen, Beheer
index, Instelling telefoon, Gespr.
beëindigen.
" Persoonlijke instelling -
configuratie " : Parameters van
de auto definiëren, Taalkeuze,
Configuratie beeldscherm, Keuze
van eenheden, Datum en tijd
instellen.
Druk op de toets "MENU".
158
Audio en telematica
RDS
Korte procedure
Lange procedure
Er kunnen storingen in de ontvangst
optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels,
parkeergarages, enz.), ook als de
RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een
normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
Druk op de toets MENU.
Selecteer "Audiofuncties".
Druk op OK.
Selecteer de functie "Voorkeuze
FM-band".
Druk op OK.
Selecteer "Zender volgen activeren
(RDS)".
Druk op OK, RDS wordt
weergegeven op het scherm.
Als de modus "Radio" is ingeschakeld, druk
dan direct op OK om de RDS-functie in of uit te
schakelen.
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u
ernaar kunt blijven luisteren. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het
hele land te ontvangen, omdat de
frequenties van de zender niet het
hele land dekken. Daardoor kan de
ontvangst van de zender tijdens de reis
wegvallen.
Als de RDS-functie niet beschikbaar is,
worden de letters RDS doorgestreept
weergegeven op het display.
Radio
Selecteren van een zender
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om de radiofunctie te
selecteren.
Druk op deze toets om het golfbereik
te selecteren (FM/DAB/AM).
Druk op een van de toetsen om
automatisch naar zenders te zoeken.
Druk op een van de toetsen om
handmatig naar hogere/lagere
frequenties te zoeken.
Druk op deze toets voor een lijst van
de beschikbare zenders in het gebied
waar u zich bevindt.
Druk langer dan 2 seconden
op de toets om deze lijst bij te
werken. Tijdens het bijwerken is de
geluidsweergave uitgeschakeld.
159
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap03_RD6_ed01-2016
Verkeersinformatie (TA) beluisteren
Druk op de toets TA om de weergave
van verkeersinformatie te activeren
of uit te schakelen.
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar
de verkeersinformatie. Om te worden
geactiveerd moet deze functie een
radiozender die deze berichten uitzendt,
goed kunnen ontvangen. Zodra er
een bericht wordt uitgezonden, wordt
de geluidsbron die op dat moment
wordt weergegeven (Radio, CD, ...)
automatisch onderbroken en wordt
de verkeersinformatie doorgegeven.
Zodra het bericht is afgelopen, wordt
de weergave van de oorspronkelijke
geluidsbron hervat.
Wees voorzichtig met het verhogen
van het geluidsvolume tijdens het
beluisteren van de verkeersinformatie:
als wordt teruggegaan naar de normale
weergave, kan het geluidsvolume te
hoog zijn.
Selecteer " Zenderinfo (TXT) " en
bevestig uw keuze met OK.
Selecteer één of meerdere
categorieën of maak een selectie
ongedaan.
Druk als de radiogegevens op het
scherm worden weergegeven op OK
om naar het contextmenu te gaan.
Houd deze toets lang ingedrukt voor
een overzicht van categorieën.
Berichten beluisteren
De functie INFO geeft voorrang aan
de verkeersinformatie. Om te kunnen
functioneren moet er op een zender
die dit soort informatie meestuurt,
afgestemd zijn en moet het signaal
sterk genoeg zijn. Zodra er een bericht
verschijnt, wordt de weergave van
de geluidsbron (Radio, CD, USB ...)
automatisch onderbroken om het
bericht weer te geven. Na afloop van
het bericht wordt de geluidsweergave
weer hervat.
Tekstberichten worden door de
radiozender meegestuurd en hebben
betrekking op de radiozender of de
muziek waar naar geluisterd wordt.
Tekstberichten weergeven
Schakel de ontvangst van de
desbetreffende berichten in of uit.
160
1
3
5
2
4
6
6 5 4 3
21
Audio en telematica
Lang indrukken : selecteren van
de gewenste categorie berichten
uit Transport, Actualiteiten,
Entertainment en Speciale Flash-
berichten (afhankelijk van de zender).
Wijzigen van een zender binnen
dezelfde "multiplex/bundel".
Zoeken naar de vorige/volgende
"multiplex/bundel".
Wijzigen van het golfbereik (FM1,
FM2, DAB,...)
Dankzij de digitale radio kunt
u genieten van een optimale
geluidskwaliteit en van extra
categorieën informatie (TA INFO).
Via "multiplex/bundel" kunt u kiezen
uit radiozenders die op alfabetische
volgorde zijn gerangschikt.
Digitale radio
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
Weergave van de opties:
doorgestreept indien actief maar niet
beschikbaar.
Afhankelijk van de uitvoering
Opgeslagen radiozenders, toetsen
1 t/m 6.
Kort indrukken: selecteren van de
opgeslagen radiozender.
Lang indrukken: opslaan van een
radiozender.
Weergave van de naam van de
beluisterde "multiplex" (ook wel
"bundel" genoemd).
Weergave van de lijst van alle
radiozenders en alle "multiplexen"
(bundels).
Geeft de kwaliteit van het signaal op
de beluisterde band weer.
Weergave van RadioText (TXT) van
de radiozender waarop is afgestemd.
Weergave van de naam van de
radiozender waarop is afgestemd.
Als de "DAB"-zender waarop is
afgestemd, niet beschikbaar is in "FM",
is de optie "DAB FM" doorgestreept.
Als u in een andere regio komt, is het
raadzaam de lijst van opgeslagen
zenders bij te werken.
161
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap03_RD6_ed01-2016
Selecteer " Multimedia " en
bevestig.
Selecteer " Volgsysteem digitale
zender / FM " en bevestig.
Druk op de toets MENU.
Druk op "OK" zodra de radio op het
display wordt weergegeven om het
contextuele menu weer te geven.
(Zendervolgsysteem (RDS),
Volgsysteem digitale zender / FM,
Zenderinfo (TXT), Zenderinformatie, ...)
Volgsysteem digitale zender
DAB/FM
"DAB" dekt niet het hele land.
Het "Volgsysteem digitale zender /
FM" biedt de mogelijkheid om bij
slechte ontvangst van het digitale
signaal automatisch over te schakelen
op de analoge radio "FM" (indien
beschikbaar) zodat u naar uw favoriete
zender kunt blijven luisteren.
Als het "Volgsysteem digitale
zender / FM" is ingeschakeld,
wordt automatisch de DAB-zender
geselecteerd.
Na het inschakelen van het
"Volgsysteem digitale zender / FM" kan
het enkele seconden duren voordat
het systeem overschakelt op de
analoge radio "FM" en kan het volume
veranderen.
Als de beluisterde "DAB"-zender niet
beschikbaar is via de analoge radio
"FM" (optie "DAB/FM" doorgestreept),
of als het "Volgsysteem digitale zender /
FM" niet is ingeschakeld, zal het geluid
wegvallen als de ontvangst van het
digitale signaal slecht wordt.
162
Audio en telematica
Media
USB-aansluiting
Afhankelijk van de uitvoering bestaat deze
module uit een USB-aansluiting en een jack-
aansluiting.
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting
of sluit het externe USB-apparaat met een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het systeem schakelt automatisch over op de
bron "USB".
Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk
geheugen). Dit kost enkele seconden tot
enkele minuten bij een eerste aansluiting.
Deze wachttijd kan worden bekort door
andere bestanden dan muziekbestanden
te verwijderen en het aantal mappen te
beperken. Elke keer dat een nieuwe USB-
stick wordt aangesloten, worden de playlists
bijgewerkt.
Druk op deze toets om naar het
contextmenu van de functie Media
te gaan.
Druk op deze toets om de gekozen
afspeelmethode te selecteren.
Druk op deze toets om te bevestigen.
Afspeelmethode
Er zijn verschillende afspeelmethodes:
- Normaal : de tracks worden in de
normale volgorde volgens de afspeellijst
afgespeeld.
- Shuffle : de tracks van een album of een
map worden in een willekeurige volgorde
afgespeeld.
- Shuffle op volledig medium: alle
tracks op de mediaspeler worden in een
willekeurige volgorde afgespeeld.
- Herhaling : alleen de tracks van dit
album of deze map worden afgespeeld.
De keuze wordt weergegeven op het bovenste
deel van het scherm.
Het draagbare apparaat kan tijdens
het gebruik via de USB-aansluiting
automatisch worden opgeladen.
Gebruik geen USB-verdeelstekker
om beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Elk apparaat dat op het systeem wordt
aangesloten, moet voldoen aan de
norm van het product of aan de norm
IEC 60950-1.
163
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap03_RD6_ed01-2016
Selecteren van een track Indelen van bestanden Afspelen van bestanden
Houd deze toets enige tijd
ingedrukt om de verschillende
indelingsmogelijkheden te bekijken.
Kies per "Map" / "Artiest" / "Genre" /
"Playlist"*.
Druk op OK om de gekozen indeling
te selecteren en vervolgens opnieuw
op OK om de keuze te bevestigen.
Druk deze toets kort in om de
gekozen indeling weer te geven.
Scroll door de lijst met de toetsen
links/rechts en omhoog/omlaag.
Bevestig de selectie door op OK te
drukken.
Druk op een van deze toetsen om
naar de vorige/volgende track van de
lijst te gaan.
Houd een van de toetsen ingedrukt
voor snel vooruit/achteruit spoelen.
Druk op een van deze toetsen
om naar volgende/vorige "Map" /
"Artiest" / "Genre" / "Playlist"* van
de lijst te gaan.
* Afhankelijk van de beschikbaarheid en het
type randapparatuur.
Druk op een van deze toetsen om
naar de vorige/volgende track te
gaan.
Druk op een van deze toetsen om
naar de vorige/volgende map te
gaan.
164
Audio en telematica
AUX-aansluiting (AUX-ingang)
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de Jack-aansluiting.
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om "AUX" te selecteren.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens
het volume van de autoradio af. Het externe
apparaat moet worden aangestuurd met de
bedieningstoetsen van het apparaat.
Sluit eenzelfde extern apparaat
niet tegelijkertijd aan via de Jack-
aansluiting en de USB-aansluiting.
CD-speler
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.
Bepaalde beveiligingssystemen op de originele
CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen
veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de
CD-brander.
Plaats een CD in de CD-speler; deze zal de CD
automatisch afspelen.
Als er al een CD in het apparaat
zit die u wilt beluisteren, druk
dan herhaalde malen op de toets
SOURCE om "CD" te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST om de tracklist
van de CD weer te geven.
Houd een van toetsen ingedrukt om
snel vooruit of achteruit te spoelen.
Een MP3-CD afspelen
Plaats een MP3-CD in de CD-speler.
De CD-speler scant vervolgens de CD tot
alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het
enkele tot enkele tientallen seconden duren
voordat het afspelen begint.
De CD-speler kan CD's met maximaal
255 MP3-bestanden, verdeeld over 8
speellijsten, afspelen.
Het is echter raadzaam het aantal
afspeellijsten tot twee te beperken
om een lange laadtijd van de CD te
voorkomen.
Bij het afspelen wordt geen rekening
gehouden met de mappenstructuur.
Alle bestanden worden op hetzelfde
niveau weergegeven.
Op de USB-aansluiting aangesloten
externe CD-spelers worden niet door
het systeem herkend.
Elk apparaat dat op het systeem wordt
aangesloten moet voldoen aan de
norm van het product of aan de norm
IEC 60950-1.
165
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap03_RD6_ed01-2016
Als er al een CD in het apparaat
zit die u wilt beluisteren, druk
dan herhaalde malen op de toets
SOURCE om "CD" te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
map van de CD te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
track van de CD te kiezen.
Druk op de toets LIST om de
speellijsten van de MP3-CD weer te
geven.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spoelen.
Bluetooth
®
streaming audio
Streaming biedt de mogelijkheid
audiobestanden van de telefoon via de
luidsprekers van de auto te beluisteren.
Koppel de telefoon.
(Zie de rubriek "Koppelen van een telefoon").
Via de toetsen op het bedieningspaneel van
de radio en de bediening op het stuurwiel
kunt u op de audiobestanden selecteren**. De
informatie over de muziekstukken kan op het
scherm worden weergegeven.
Activeer de bron Streaming door op
de toets SOURCE* te drukken.
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten / albums /
genres / playlists).
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®
-speler.
* In sommige gevallen moet het afspelen van
audiobestanden via het toetsenbord worden
geactiveerd.
** Als de telefoon deze functie ondersteunt. De
kwaliteit van de weergave is afhankelijk van
de kwaliteit van het signaal van de telefoon.
166
Audio en telematica
De CD-speler speelt audiobestanden met de
extensie .mp3, .wma, .wav en .aac met een
bitrate tussen 32 kbps en 320 kbps af.
De CD-speler is ook compatibel met de modus
TAG (ID3 tag, WMA TAG).
Bestanden met een andere extensie (.mp4, ...)
kunnen niet worden afgespeeld.
".wma"-bestanden moeten van het type WMA 9
Standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.
Via de USB-aansluiting speelt het systeem
audiobestanden met de extensie .mp3, .wma,
.wav, .cbr en .vbr met een bitrate tussen
32 Kbps en 320 Kbps af.
Andere typen audiobestanden (.mp4, ...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie .wma moeten van
het type WMA 9 Standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 11, 22, 44 en 48 KHz.
Geadviseerd wordt om voor bestandsnamen
maximaal 20 karakters te gebruiken; vermijd
daarbij speciale tekens (bijv. : " ? ; ù) om
problemen met het afspelen of de weergave te
voorkomen.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-
RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij
voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan
het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor een CD niet meer dan
één standaard voor het branden te gebruiken.
Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4)
in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is
het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Informatie en adviezen
Gebruik geen USB-verdeelstekker om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Gebruik voor een correcte werking de
originele USB-kabels van Apple
®
.
Gebruik uitsluitend USB-sticks met
FAT32-formaat (File Allocation Table).
167
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap03_RD6_ed01-2016
Telefoon
Koppelen van een Bluetooth
®
-telefoon
Het koppelen van de Bluetooth-
telefoon aan het handsfree Bluetooth-
systeem van uw autoradio mag om
veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling de volledige
aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd bij
stilstaande auto en met aangezet
contact.
Welke diensten beschikbaar zijn,
is afhankelijk van het netwerk, de
simkaart en de compatibiliteit van de
gebruikte Bluetooth-apparaten.
Bekijk de handleiding van uw telefoon
en neem contact op met uw provider
om te weten welke diensten voor u
beschikbaar zijn.
Activeer de Bluetooth-functie van
uw telefoon en zorg ervoor dat
deze "zichtbaar is voor iedereen"
(configuratie van de telefoon).
Raadpleeg de website van het merk
voor meer informatie (compatibiliteit,
extra informatie, ...).
* Als uw telefoon volledig compatibel is.
Via het menu " Telefoon " hebt u onder andere
toegang tot de volgende functies:
" Telefoonboek "*, "Logboek gesprekken",
"Raadplegen van gekoppelde apparaten".
Afhankelijk van het type telefoon kan het nodig
zijn toestemming te geven voor de toegang van
het systeem tot de verschillende functies.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn, dan kunt u
het nogmaals proberen. Dit kan een onbeperkt
aantal keren.
Op het scherm wordt een melding
weergegeven ter bevestiging dat de koppeling
is geslaagd.
Procedure vanaf de telefoon Voltooien van de koppeling
Procedure vanaf het systeem
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Ongeacht of u de procedure vanaf de
telefoon of die vanaf het systeem hebt
gebruikt, moet u, om de koppeling
te voltooien, de weergegeven code
correct in het systeem en in uw telefoon
invoeren en vervolgens bevestigen.
Druk op de toets MENU.
Selecteer " Verbindingen ".
Bevestig met OK.
Er wordt een venster geopend met de melding
"Bezig te zoeken".
Selecteer in de lijst van gedetecteerde
randapparatuur de te koppelen telefoon. U kunt
slechts één telefoon per keer koppelen.
Bevestig met OK.
Selecteer " Extern apparaat zoeken
via Bluetooth ".
Informatie en adviezen
168
Audio en telematica
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
De verbinding van de telefoon is
automatisch geschikt voor de profielen
handsfree set en streaming audio.
De mogelijkheid van het systeem om
één profiel te koppelen hangt af van de
telefoon. Het is mogelijk dat standaard
beide profielen worden verbonden.
Het cijfer geeft aan hoeveel profielen
met het systeem zijn verbonden:
- 1 voor media of 1 voor telefoon.
- 2 voor media en telefoon.
Als u in het systeem een koppeling
hebt ongedaan gemaakt, vergeet dan
niet deze koppeling ook in uw telefoon
ongedaan te maken.
Geeft aan dat een apparaat is
verbonden.
Geeft aan dat het profiel streaming
audio is verbonden.
Geeft aan dat het profiel handsfree
telefoon is verbonden.
Druk op de toets MENU.
Beheer van de verbindingen
Selecteer " Verbindingen ".
Selecteer " Beheer Bluetooth-
verbindingen " en bevestig. De lijst van de
gekoppelde telefoons wordt weergegeven.
Selecteer een telefoon.
Vervolgens selecteert en bevestigt u:
- " Aansluiten telefoon "/
" Telefoon afsluiten ":
om alleen de telefoon of de
handsfree set te verbinden/de
verbinding ervan te verbreken.
- " Aansluiten mediaspeler "/
" Mediaspeler afsluiten ":
om alleen de streaming-
verbinding te realiseren/te
verbreken.
- " Aansluiten telefoon en
mediaspeler "/" Telefoon +
mediaspeler afsluiten ":
om de telefoon (handsfree set
en streaming) te verbinden/de
verbinding ervan te verbreken.
- " Verbinding verwijderen ":
om de koppeling ongedaan te
maken.
169
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap03_RD6_ed01-2016
Aannemen van een gesprek
Een binnenkomend gesprek wordt
aangekondigd door een beltoon en de weergave
van een bovenliggend venster op het scherm.
Selecteer met de toetsen het tabblad
"JA" op het scherm.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Druk op deze stuurwieltoets om het
gesprek aan te nemen.
Bellen
Via het menu " Telefoon ".
Selecteer " Bellen ".
Selecteer " Logboek ".
Selecteer " Nummer kiezen ".
Of
Of
Selecteer " Telefoonboek ".
Houd een van deze toetsen langer
dan twee seconden ingedrukt om het
telefoonboek te openen. Vervolgens
kunt u met de draaiknop door het
telefoonboek scrollen.
Via het menu " Telefoon ".
Selecteer "Ophangen".
Beëindigen van een gesprek
Druk tijdens een telefoongesprek
langer dan twee seconden op een
van deze toetsen.
Bevestig met OK om het gesprek te
beëindigen.
Het systeem opent het telefoonboek
van de telefoon (afhankelijk van de
compatibiliteit) wanneer deze via
Bluetooth is verbonden.
U kunt vanaf bepaalde Bluetooth-
telefoons een contact importeren naar
het telefoonboek van de autoradio.
De op deze wijze geïmporteerde
contacten worden opgeslagen in een
telefoonboek dat u altijd kunt openen,
ongeacht welke telefoon met het
systeem is verbonden.
Het menu van het telefoonboek is niet
beschikbaar zolang het telefoonboek
leeg is.
170
Audio en telematica
Druk tijdens het gesprek op OK om
naar het contextmenu te gaan.
Selecteer in het contextmenu
" Gespr. beëindigen " om het
gesprek te beëindigen.
Beheer van de gesprekken
Ophangen
(de gesprekspartner kan dan niet meeluisteren)
In het contextmenu:
- vink " Micro OFF " aan om de
microfoon uit te schakelen.
- vink " Micro OFF " uit om de
microfoon weer in te schakelen.
In het contextmenu:
- vink " Doorschakelfunctie " aan
om het gesprek via de telefoon
voort te zetten (bijv.: om tijdens
het uitstappen het gesprek te
kunnen voortzetten).
- vink " Doorschakelfunctie " uit
om het gesprek via de auto voort
te zetten.
Uitschakelen van de microfoon
Doorschakelfunctie
Als het contact is afgezet, wordt de Bluetooth-
verbinding automatisch weer tot stand gebracht
als u in de auto stapt en wordt het geluid weer
weergegeven via het systeem (afhankelijk van
de specificaties van de telefoon).
In sommige gevallen moet u de
doorschakelfunctie via de telefoon activeren.
Selecteer in het contextmenu " Toon
DTMF " en bevestig uw keuze om
het digitale toetsenbord te kunnen
gebruiken om door het menu van de
interactieve spraakserver te surfen.
Selecteer in het contextmenu
" Verwisselen " en bevestig uw
keuze om een in de wacht gezet
gesprek weer voort te zetten.
Spraakserver
Wisselgesprek
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
Bevestig met OK.
171
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap03_RD6_ed01-2016
Druk op MENU als u gegevens van
contacten wilt veranderen, selecteer
dan " Telefoon " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Beheer index " en
bevestig uw keuze.
U kunt kiezen uit:
- " Een bestand raadplegen ",
- " Een bestand verwijderen ",
- " Alle bestanden verwijderen ".
Houd SRC/TEL enige tijd ingedrukt
om het telefoonboek te openen.
Het systeem heeft, afhankelijk van
de compatibiliteit van de telefoon en
gedurende de Bluetooth-verbinding,
toegang tot het telefoonboek van de
telefoon.
Vanaf bepaalde typen gekoppelde
Bluetooth-telefoons kunt u contacten
vanuit de telefoon opslaan in het
geheugen van de autoradio.
De op deze manier geïmporteerde
contacten worden opgeslagen in
een telefoonboek dat, ongeacht
welke telefoon is gekoppeld, vrij
toegankelijk is.
Het menu van het telefoonboek is
niet beschikbaar als het telefoonboek
leeg is.
Selecteer " Telefoonboek " voor een
overzicht van alle contacten.
Telefoonboek
Bevestig met OK.
OF
Spraakherkenning
Dankzij deze functie kunt u de
spraakherkenning van uw smartphone via het
systeem gebruiken.
Starten van de spraakherkenning (afhankelijk
van het type stuurkolomschakelaars):
Houd het uiteinde van de lichtschakelaar enige
tijd ingedrukt.
Druk op deze toets.
Voor de spraakherkenning is een
compatibele smartphone nodig die via
Bluetooth met de auto is verbonden.
172
Audio en telematica
In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw autoradio.
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het afzetten van de
motor wordt de radio
na enkele minuten
automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het
audiosysteem is oververhit"
verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een
thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de
CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
Veelgestelde vragen
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume,
Bass, Hoge tonen, Geluidseffect, Loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een
andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit
hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume,
Bass, Hoge tonen, Geluidseffect, Loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de audiofuncties (Bass, Hoge
tonen, Balans V-A, Balans L-R) in de middelste
stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te
selecteren en de functie Loudness in de stand
"Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd
en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is
geselecteerd.
Radio
173
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap03_RD6_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets BAND om het golfbereik
(FM, FM2, DAB, AM) terug te vinden waarin de
voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg
geen verkeersinformatie te
horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale
netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het netwerk van
het merk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar
een andere, sterkere zender voor een betere ontvangst van het
radiostation.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
174
Audio en telematica
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De Bluetooth-verbinding
wordt onderbroken.
Het laadniveau van de batterij van de randapparatuur is mogelijk te
laag.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
Op het scherm wordt
de melding "Storing
USB-randapparatuur"
weergegeven.
De USB-stick wordt niet herkend.
De USB-stick is mogelijk defect.
Formateer de USB-stick opnieuw.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door de
CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden
gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die
niet door de autoradio worden herkend.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
autoradio wordt herkend.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven in
de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de tips in de rubriek
"Audio".
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidseffecten) zijn niet
op de CD afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een geluidseffect te selecteren.
De op een smartphone
opgeslagen muziek kan
niet worden afgespeeld via
de USB-aansluiting.
Afhankelijk van het type smartphone moet de autoradio
toestemming krijgen van de smartphone voor toegang tot de
muziekbestanden.
Activeer handmatig het profiel MTP van de
smartphone (menu USB-instellingen).
175
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap03_RD6_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Ik heb geen toegang tot
mijn voicemail.
Er zijn slechts weinig telefoons en providers die deze functionaliteit
ondersteunen.
Bel uw voicemail via het telefoonmenu, gebruik
het nummer dat u van uw provider hebt gekregen.
Ik kan mijn telefoonboek
niet openen.
Controleer of uw telefoon compatibel is.
U hebt tijdens de koppeling het systeem geen toestemming gegeven
voor toegang tot het telefoonboek.
Geef het systeem toegang tot het telefoonboek
van uw telefoon.
Het gesprek wordt
onderbroken als ik in de
auto stap.
De doorschakelfunctie is ingeschakeld. Vink de doorschakelfunctie uit om het gesprek
over te schakelen op het systeem van de auto.
Het lukt niet om mijn
telefoon via Bluetooth te
koppelen.
De koppelingsprocedure kan afhankelijk van de telefoon (model,
besturingssysteem) verschillen en bepaalde telefoons zijn niet
compatibel.
Alvorens te proberen de telefoon te koppelen
moet u vanaf het systeem de huidige koppeling
met de telefoon en vanaf de telefoon de koppeling
met het systeem ongedaan maken om te zien of
de telefoon compatibel is.
Telefoon
97
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
PEUGEOT Connect Radio
Multimedia-autoradio - Applicaties - Bluetooth
®
-telefoon
Inhoud
Basisfuncties 98
Stuurkolomschakelaars - Type 1 100
Stuurkolomschakelaars - Type 2 101
Menu's 102
Applicaties 104
Radio Media 112
Telefoon 124
Instellingen 138
Veelgestelde vragen 149
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat
het uitsluitend in uw auto functioneert.
De overgang naar de waakfase wordt
aangekondigd door de melding Eco-
mode.
De beschreven functies en instellingen
verschillen afhankelijk van de
uitvoering en de configuratie van uw
auto.
Hieronder vindt u de link naar de OSS
(Open Source Software)-broncodes
voor het systeem.
http://www.psa-peugeot-citroen.com/oss
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder handelingen die zijn
volledige aandacht vragen, zoals het
koppelen van een Bluetooth-telefoon
aan het Bluetooth-handsfree systeem
van de autoradio, uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto en aangezet
contact.
98
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Basisfuncties
Als bij draaiende motor op de toets wordt
gedrukt, wordt het geluid onderbroken.
Als bij afgezet contact op de toets
wordt gedrukt, wordt het systeem
ingeschakeld.
Regeling van het geluidsvolume.
Gebruik de toetsen aan weerszijden van of
onder het touchscreen om de menu's te openen
en druk vervolgens op de op het touchscreen
weergegeven toetsen. Alle aanraakfuncties op
het touchscreen zijn wit.
Druk op het gearceerde gedeelte om terug
te gaan naar één niveau hoger of om te
bevestigen.
Druk op de pijl Terug om terug te gaan naar
één niveau hoger of om te bevestigen.
Het touchscreen is van het
"capacitieve" type.
Voor het schoonmaken van het scherm
is het raadzaam gebruik te maken
van een niet schurende zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje), zonder
schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte
handen.
99
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Selecteren van de geluidsbron (volgens
uitvoering):
- Radio "FM"/"DAB"*/"AM"*.
- Telefoon aangesloten via Bluetooth* en via
multimedia-streaming*.
- CD-speler.
- "USB"-stick.
- Mediaspeler aangesloten via de AUX-
aansluiting (jack, kabel niet meegeleverd).
* Volgens uitrusting.
Bepaalde informatie wordt permanent
weergegeven in de bovenste balk van het
touchscreen:
- Informatie over de airconditioning,
en rechtstreekse toegang tot het
desbetreffende menu.
- Informatie over de menu's Radio Media en
Telefoon.
- Toegang tot de Instellingen van
het touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Bij zeer hoge temperaturen kan het
geluidsvolume worden beperkt om
het systeem te beschermen. Het
systeem kan gedurende ten minste
5 minuten stand-by (scherm en geluid
uitgeschakeld) worden gezet.
Zodra de temperatuur in het interieur is
gezakt, zal de oorspronkelijke instelling
weer worden gebruikt.
Via het menu "Instellingen" kunt
u een profiel voor één persoon
of voor een groep personen met
gemeenschappelijke instellingen
aanmaken, waarbij vele instellingen
mogelijk zijn (voorkeuzezenders
radio, audio-instellingen, sferen enz.).
De instellingen worden automatisch
aangepast.
100
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Stuurkolomschakelaars - Type 1
Radio:
Kort indrukken: weergave van de
zenderlijst.
Lang indrukken: bijwerken van de
lijst.
Media:
Kort indrukken: weergave van de
tracklist.
Lang indrukken: weergave van de
beschikbare sorteeropties.
Verlagen van het geluidsvolume.
Radio:
Selecteren van de vorige/volgende
voorkeuzezender.
Selecteren van het vorige/volgende
item van een menu of een lijst.
Media:
Selecteren van de vorige/volgende
track
Selecteren van het vorige/volgende
item van een menu of een lijst.
Geluid onderbreken/weer
inschakelen door het gelijktijdig
indrukken van de volumetoetsen.
Veranderen van geluidsbron (Radio;
USB; AUX, als een apparaat is
aangesloten; CD; Streaming).
Bevestigen van een selectie.
Verhogen van het geluidsvolume.
101
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Media (kort indrukken): veranderen
van multimediabron.
Telefoon (kort indrukken): gesprek
aannemen.
Tijdens telefoongesprek (kort
indrukken): toegang tot het
telefoonmenu.
Telefoon (ingedrukt houden):
inkomend gesprek weigeren, gesprek
beëindigen; als de telefoon niet
wordt gebruikt: toegang tot het menu
Telefoon.
Verlagen van het geluidsvolume.
Gesproken commando's:
Kort indrukken: gesproken
commando's van de smartphone via
het systeem.
Geluid onderbreken/herstellen.
Of
Geluid onderbreken door
tegelijkertijd op de toetsen voor het
verhogen en het verlagen van het
geluidsvolume te drukken.
Geluid herstellen door op een van
de toetsen van het geluidsvolume te
drukken.
Radio (draaien): vorige/volgende
opgeslagen zender.
Media (draaien): vorige/volgende
track, scrollen door lijsten.
Kort indrukken: bevestigen van een
selectie. Indien niets geselecteerd:
toegang tot de geheugens.
Radio: weergeven van de zenderlijst.
Media: weergeven van de track list.
Radio (ingedrukt houden): bijwerken
van de zenderlijst.
Verhogen van het geluidsvolume.
Stuurkolomschakelaars - Type 2
102
21,518,5
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Menu's
Radio Media
Applicaties
Selecteren van een audiobron of een
radiozender.
Toegang tot de te configureren apparaten.
Airconditioning
Instellen van de temperatuur en de
aanjagersnelheid.
Navigatie
Configureren van de navigatie en kiezen van
de bestemming via MirrorLink
TM
of CarPlay
®
.
Afhankelijk van de uitvoering
103
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Instellingen RijdenTelefoon
Configureren van een persoonlijk profiel en/
of configureren van het geluid (balans, sfeer
enz.) en de weergave (taal, eenheden, datum,
tijd enz.).
Activeren, deactiveren en configureren van
bepaalde functies van de auto.
Via Bluetooth
®
verbinden van een telefoon.
Gebruiken van bepaalde apps van de
smartphone met internetverbinding, via
MirrorLink
TM
of CarPlay
®
.
104
1
2
2
3
3
4
4
5
5
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2
Applicaties
Afhankelijk van de uitvoering/uitrusting
105
.
2
3
4
4
5
5
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Connect-App
Parfumeur
De geur kiezen.
OFF Verspreiding van de parfum uitschakelen.
Zacht
Intensiteit van de verspreiding van de parfum
instellen.
Gemidd
Hard
De selectie en instellingen bevestigen.
Connect-App
Programmering
Status De programmeringen activeren/deactiveren.
Overige instellingen De vooraf bepaalde instellingen configureren.
De parameters opslaan.
De instellingen bevestigen.
Connect-App
i-Cockpit Amplify
Relax
Een ambiance met vooraf bepaalde instellingen
voor systemen kiezen en/of deze opslaan in een
gebruikersprofiel.
Boost
Profielbeheer
i-Cockpit Amplify
Relax
Een ambiance met vooraf bepaalde instellingen
voor systemen kiezen en/of deze opslaan in een
gebruikersprofiel.
Boost
Profielbeheer
106
1
7 86
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
107
.
1
6
7
8
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Connect-App
Boordcomputer
Actueel
Systeem dat informatie geeft over de actuele rit
(actieradius, brandstofverbruik enz.).
Traject 1
Traject 2
Terug naar de pagina Connect-App.
Connect-App
Beheer foto's
Fotogalerij
Beheer foto's De fotogalerij openen.
Eén niveau omhoog gaan.
Connect-App
OPTIES
Bluetooth-verbinding
Zoeken Een aan te sluiten extern apparaat zoeken.
Verwijderen Een of meer externe apparaten verwijderen.
108
9
131211
10
14
4
4
5
5
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Afhankelijk van de uitvoering
109
.
13
12
10
11
9
14
4
4
5
5
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Connect-App
i-Cockpit Amplify
Relax
Boost
OF
i-Cockpit Amplify
Relax
Boost
Instellingen
Fragrance Een geur kiezen.
Verlichting De sterkte van de sfeerverlichting instellen.
Sfeer De geluidssfeer instellen.
Massage bestuurder
De massagefuncties van de bestuurdersstoel
kiezen en configureren.
Massage passagier
De massagefuncties van de passagiersstoel
kiezen en configureren.
Dynamisch De rijmodus instellen.
Parameters opslaan De instellingen opslaan.
Ambiance resetten De parameters van de ambiance resetten.
De keuzes en instellingen bevestigen.
Uitschakelen De functie "i-Cockpit Amplify uitschakelen.
Profielbeheer
Profiel 1 De profielen configureren.
Profiel 2
Profiel 3
Gemeensch.prof.
De instellingen opslaan.
De keuzes en instellingen bevestigen.
111
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Plaats een USB-stick in de USB-aansluiting.
Het systeem kan overweg met mappen en kan
fotobestanden in de formaten.tiff,.gif,.jpg/jpeg,.
bmp en .png weergeven.
Weergeven van foto's
Druk op Connect-App om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op " Beheer foto's ".
Selecteer een map.
Druk op deze toets om informatie
over de foto weer te geven.
Druk op de pijl Terug om terug te
gaan naar één niveau hoger.
Selecteer een afbeelding om hem
weer te geven.
Gebruik geen USB-verdeelstekker
om beschadiging van het systeem te
voorkomen.
112
21 3 4 5
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Radio Media
Afhankelijk van de uitvoering
Niveau 1 Niveau 2
113
.
1
2
3
4
5
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Rad Media
BRONNEN
Radio
Een andere geluidsbron selecteren.
Bluetooth
CD
AUX
USB
iPod
Rad Media
Frequentie
FM/DAB/AM
Informatie over de radiozender waarnaar wordt
geluisterd weergeven.
Rad Media
Lijst
De lijst bijwerken afhankelijk van de ontvangst.
Favorieten Kort indrukken om de zender op te slaan.
Rad Media
Favorieten
Een opgeslagen zender selecteren of een zender
opslaan.
Rad Media
OPTIES
FM-band /DAB-band/AM-band
Op de toets van de frequentieband drukken om
deze te selecteren.
Audio-instellingen De audio-instellingen configureren.
INFO
De opties activeren of deactiveren.
TA
RDS
FM-DAB
Rad Media
87,5 MHz
Een frequentie van de frequentieband FM en AM
invoeren op het virtuele toetsenbord.
114
1
2 3 4 5
5
5
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
115
.
1
1
1
2
3
4
5
5
5
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Rad Media
BRONNEN
Radio
Live
De radiozender waarnaar wordt geluisterd
weergeven.
Lijst De lijst van ontvangen zenders weergeven.
Favorieten
Een opgeslagen zender selecteren of een zender
opslaan.
OPTIES
FM-band/DAB-band/
AM-band
Op de toets van de frequentieband drukken om de
frequentieband te selecteren.
Audio-instellingen De audio-instellingen configureren.
INFO
De opties activeren of deactiveren.
TA
RDS
FM-DAB
Rad Media
BRONNEN
Bluetooth
OPTIES Audio-instellingen De audio-instellingen configureren.
Rad Media
BRONNEN
CD
Informatie over de muziek waarnaar wordt
geluisterd weergeven.
OPTIES Audio-instellingen De audio-instellingen configureren.
116
1
5
5
6 7 8
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
117
.
1
1
6
7
5
5
8
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Rad Media
BRONNEN
AUX
OPTIES Audio-instellingen De audio-instellingen configureren.
Rad Media
BRONNEN
USB
Play
Informatie over de muziek waarnaar wordt
geluisterd weergeven.
Huidige lijst De actuele selectie weergeven.
Bibliotheek De muziekbibliotheek weergeven.
OPTIES Audio-instellingen De audio-instellingen configureren.
118
4
5
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de frequentie.
Voer de waarden van de FM- en AM-
band in met het virtuele toetsenbord.
Druk op een van de toetsen om automatisch
te zoeken naar een radiozender met een
hogere of lagere frequentie.
Radio
Selecteren van een zender
De radio-ontvangst kan worden
verstoord door het gebruik van
elektrische apparatuur die niet door het
merk is goedgekeurd, zoals een op de
12V-aansluiting aangesloten lader met
USB-aansluiting.
De omgeving waarin u rijdt (bergen,
hoge gebouwen, bruggen, tunnels
enz.) kan leiden tot een slechte
ontvangst, ook als de RDS-functie
is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken
met een storing in de radio.
Of
Of
Of
Verplaats de cursor om handmatig
naar een radiozender met een hogere
of lagere frequentie te zoeken.
Selecteer een zender of een frequentie.
Selecteer een zender of een frequentie.
Druk op " Favorieten ".
Druk op de toets " OPTIES " om de
secundaire pagina te openen.
Druk kort op de lege ster. Als de
ster is gevuld, is de radiozender al
opgeslagen.
Houd de toets waaronder u de
zender wilt opslaan lang ingedrukt.
Druk op "Band" om de
frequentieband te wijzigen.
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Een zender opslaan
Veranderen van frequentieband
Druk op " OK " om te bevestigen.
119
.
5
5
5
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets " OPTIES " om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op de toets " OPTIES " om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op de toets " OPTIES " om de
secundaire pagina te openen.
Schakel " RDS " in of uit.
Schakel " INFO " in/uit.
Schakel " TA " in/uit.
RDS inschakelen en uitschakelen
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u
ernaar kunt blijven luisteren zonder dat
u zelf de frequentie hoeft te wijzigen.
Sommige RDS-zenders zijn echter niet
in het hele land te ontvangen, omdat
de frequenties van de zender niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Met de functie "Radiotekst" worden
door de radiozender meegestuurde
tekstberichten weergegeven die
betrekking hebben op het radiostation
of de muziek waarnaar geluisterd
wordt.
Tekstberichten weergeven TA-berichten beluisteren
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar
TA-verkeersinformatieberichten. Om te
worden geactiveerd moet deze functie
een radiozender die deze berichten
uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersinformatiebericht
wordt uitgezonden, wordt de
geluidsbron die op dat moment
wordt weergegeven automatisch
onderbroken voor de weergave van het
TA-verkeersinformatiebericht. Zodra dit
bericht is afgelopen, wordt de weergave
van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
120
5
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Audio-instellingen
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op " Audio-instellingen ".
Audio-installatie: Sound Staging
van Arkamys
©
optimaliseert de
geluidsverdeling in het interieur.
De verdeling van het geluid (of de
ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys
©
-
systeem) in de auto is belangrijk voor de
kwaliteit van de weergave en biedt de
mogelijkheid de weergave af te stemmen
op het aantal inzittenden.
In het tabblad " Klank " zijn de audio-
instellingen (Sfeer), en Bass, Medium
en Treble voor elke geluidsbron
verschillend en apart in te stellen.
In het tabblad " Verdeling " zijn
de instellingen Alle passagiers,
Bestuurder en Alleen vóór voor alle
geluidsbronnen gelijk.
Schakel in het tabblad " Geluid "
" Snelheidsafhankelijke
volumeregeling ", " Extra ingang " en
" Geluiden touchscreen " in of uit.
Druk op de toets " OPTIES " om de
secundaire pagina te openen.
Selecteer het tabblad " Klank ",
" Verdeling ", " Geluid " of
" Beltonen " om de audio-
instellingen te configureren.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
121
.
55
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
DAB-radio (Digital Audio Broadcasting)
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets " OPTIES " om de
secundaire pagina weer te geven.
Volgsysteem FM-DABDigitale radio
"DAB" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal niet goed is,
kunt u met "FM-DAB" dezelfde zender
blijven beluisteren doordat het systeem
automatisch overschakelt op de
desbetreffende analoge "FM"-zender
(indien beschikbaar).
Als "FM-DAB" is geactiveerd, kan er
sprake zijn van een verschil van enkele
seconden als het systeem overschakelt
op de analoge "FM"-zender en kan het
geluidsvolume veranderen.
Als het digitale signaal weer goed is,
schakelt het systeem automatisch weer
over op "DAB".
Digitale radio zorgt voor een betere
geluidskwaliteit.
Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze
uit een aantal radiozenders die in
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Als de " DAB"-zender waarnaar
wordt geluisterd niet beschikbaar is
als "FM"-zender of als "FM-DAB"
niet is geactiveerd, wordt het geluid
onderbroken als het digitale signaal te
zwak wordt.
Schakel " FM-DAB " in of uit.
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets " OPTIES " om de
secundaire pagina te openen.
Druk op "Band" en selecteer " DAB-
band ".
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
122
1
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Media
USB-aansluiting Geluidsbron kiezen
Druk op de toets " BRONNEN ".
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze
lijsten kan enkele seconden of soms enkele
minuten duren nadat het apparaat voor de
eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze
afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden iedere keer na het
opnieuw aanzetten van het contact of het
aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als
de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting
of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
AUX-aansluiting
Stel eerst het volume van het externe apparaat
in (luid). Regel daarna het volume van de
autoradio.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als
de "Extra ingang" is aangevinkt in de audio-
instellingen.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de Jack-aansluiting.
Selecteer de geluidsbron.
Streaming via Bluetooth
®
Streaming biedt de mogelijkheid om naar door
de smartphone verzonden audiostreams te
luisteren.
Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en
stel eerst het volume van het externe apparaat
in (op een hoog volume).
Stel vervolgens het volume van het systeem in.
Als de weergave niet automatisch begint, kan
het zijn dat u de audioweergave moet starten
via de smartphone.
Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur
of met de aanraaktoetsen van het systeem.
Als de Streaming eenmaal is gestart,
wordt uw smartphone als een
geluidsbron beschouwd.
Gebruik geen USB-verdeelstekker
om beschadiging van het systeem te
voorkomen.
123
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten /
albums / genres / playlists /
audiobooks / podcasts). U kunt ook
een gestructureerde indeling in
bibliotheekvorm gebruiken.
De standaardindeling is de indeling
per artiest. Om dit te veranderen moet
u terug naar het eerste niveau in de
structuur om vervolgens een andere
indeling te selecteren (bijvoorbeeld
playlists). Bevestig uw keuze voordat
u in de structuur weer afzakt naar de
gewenste track.
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®
-speler.
De autoradio speelt bestanden met de extensie
.wav, .wma, .aac,.flac,.ogg en .mp3 met een
bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit
Rate) kunnen worden afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie
(.mp4, ...) kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie ".wma" moeten van
het type WMA 9 Standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal
20 karakters en vermijd speciale tekens
(bijv.: " " ?. ; ù) om problemen met het afspelen
of de weergave te voorkomen.
Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen
afspelen moet bij het branden bij voorkeur de
standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn
geselecteerd.
Als de disc met een andere standaard is
gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden
afgespeeld.
Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard
voor het branden en selecteer bij het branden
altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor
een optimale geluidskwaliteit.
Gebruik bij een multisessie-CD altijd de
standaard Joliet.
Informatie en adviezen
Gebruik uitsluitend USB-sticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Het systeem is geschikt voor externe
USB-geluidsdragers, BlackBerry's
®
of apparatuur van Apple
®
die op de
USB-aansluitingen kunnen worden
aangesloten (kabel niet meegeleverd).
U kunt deze apparatuur bedienen via
de audio-installatie van de auto.
Andere randapparatuur, die bij het
aansluiten niet door het systeem wordt
herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de jack-plug worden
aangesloten of via Bluetooth streaming
worden gekoppeld (indien compatibel).
Gebruik bij voorkeur de originele USB-
kabels van het externe apparaat.
Gebruik geen USB-verdeelstekker om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
124
4
4
4
1
1
1
5
5
5
3
3
3
2
2
2
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Telefoon
Afhankelijk van de uitvoering
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
125
.
1
2
3
4
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Telefoon
Bluetooth zoeken
TEL
Bluetooth-verbinding
Zoeken Naar een aan te sluiten extern apparaat zoeken.
Verwijderen Een of meer externe apparaten verwijderen.
MirrorLink Toegang tot de functie MirrorLink.
CarPlay Toegang tot de functie CarPlay.
Telefoon
Bluetooth zoeken
Toetsenbord
Een telefoonnummer invoeren.
Telefoon
Bluetooth zoeken
Gesprekkenlijst
Alle
De gesprekken bekijken afhankelijk van de keuze
voor de presentatie.
Een contact selecteren om te bellen.
Verzonden
Gemist
Ontvangen
Telefoon
Bluetooth zoeken
Contacten
Zoeken Bevestigen Een contact zoeken in het telefoonboek.
Telefoon Uitgebreide informatie over het contact bekijken.
126
5
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2
127
.
5
5
5
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Telefoon
OPTIES
In wachtstand
(Auto)
ON - OFF
Het automatisch in de wachtstand zetten van het
actuele gesprek activeren of deactiveren.
Telefoon
OPTIES
Contacten sorteren
op achternaam
Contacten sorteren
op voornaam
De contacten sorteren op achternaam-voornaam
of voornaam-achternaam.
Telefoon
OPTIES
Volume beltoon
Het volume van de beltoon instellen.
128
1
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
MirrorLink
TM
-verbinding voor smartphones
129
.
1
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het
rijden verboden. Het gebruik van
de smartphone vraagt namelijk veel
aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van
de auto worden weergegeven. Deze
apps moeten compatibel zijn met de
MirrorLink
TM
-technologie.
Werkingsprincipes en normen
zijn permanent aan verandering
onderhevig. Om te zorgen voor
een optimale communicatie tussen
de smartphone en het systeem
moet de smartphone in ieder
geval worden ontgrendeld. Houd
het besturingssysteem van uw
smartphone en de datum en tijd
op zowel de smartphone als het
systeem up to date.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
De functie "MirrorLink
TM
" werkt alleen
in combinatie met een compatibele
smartphone en compatibele apps.
Afhankelijk van de kwaliteit van het
netwerk kan het even duren voordat de
apps beschikbaar zijn.
Tijdens het aansluiten van de smartphone op
het systeem is het raadzaam de Bluetooth
®
-
functie van de smartphone te activeren
Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk
om de functie "MirrorLink
TM
" te activeren.
Tijdens de procedure worden
verschillende schermen
weergegeven waarin u wordt
gevraagd de koppeling met bepaalde
functionaliteiten te accepteren.
Accepteer deze om de verbinding tot
stand te brengen en te voltooien.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
bevindt zich in de laadmodus als hij via
de USB-kabel is verbonden.
Druk op "MirrorLink
TM
" om de functie
in het systeem te activeren.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht,
wordt een scherm weergegeven met daarop de
eerder op uw smartphone gedownloade apps
die compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-
technologie.
Tijdens de MirrorLink
TM
-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
Niet via Bluetooth
®
verbonden
telefoon
Via Bluetooth
®
verbonden telefoon
Druk op " Telefoon " op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op " Telefoon " op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde
apps alleen te gebruiken als de auto
stilstaat. Zodra de auto gaat rijden,
wordt de weergave ervan onderbroken.
Druk op de toets " TEL " om de
secundaire pagina te openen.
Druk op "MirrorLink
TM
" om de functie
in het systeem te activeren.
130
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
131
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Telefoon
MirrorLink
TM
Weergeven van of terugkeren naar de eerder
op uw smartphone gedownloade apps die
compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-technologie.
Een menulijst weergeven afhankelijk van de
eerder geselecteerde app.
"Back": huidige bewerking annuleren,
omhooggaan in de menustructuur.
"Home": weergeven of terugkeren naar de pagina
"Modus auto" van de smartphone.
De hoofdpagina van het menu "Telefoon"
weergeven.
132
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
CarPlay
®
-verbinding voor smartphones
133
.
1
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het
rijden verboden. Het gebruik van
de smartphone vraagt namelijk veel
aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van
de auto worden weergegeven. Deze
apps moeten compatibel zijn met
de CarPlay
®
-technologie en op de
smartphone moet de functie CarPlay
®
zijn geactiveerd.
Werkingsprincipes en normen
zijn permanent aan verandering
onderhevig. Houd daarom het
besturingssysteem van uw
smartphone up-to-date.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
bevindt zich in de laadmodus als hij via
de USB-kabel is verbonden.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
bevindt zich in de laadmodus als hij via
de USB-kabel is verbonden.
Druk op Telefoon op het scherm
van het systeem om de CarPlay
®
-
interface weer te geven.
Druk op " CarPlay " om de CarPlay
®
-
interface weer te geven.
Bij het aansluiten van de USB-kabel
verbreekt de CarPlay
®
-functie de
Bluetooth
®
-verbinding van het systeem.
Druk op Telefoon op het scherm van
het systeem om de hoofdpagina weer
te geven.
Druk op de toets " TEL " om de
secundaire pagina te openen.
Of
Als de smartphone al via Bluetooth
®
is verbonden.
U kunt op elk gewenst moment de
navigatie via CarPlay
®
starten door
te drukken op de toets Navigatie van
het systeem.
134
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Bluetooth
®
-telefoon koppelen
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon
aan de Bluetooth handsfree set van uw
autoradio mag om veiligheidsredenen
en vanwege het feit dat deze handeling
de volledige aandacht van de
bestuurder vraagt, uitsluitend worden
uitgevoerd als de auto stilstaat en bij
aangezet contact.
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een
verbinding met de telefoon te maken.
Procedure via het systeem
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op " Bluetooth zoeken ".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de
Bluetooth-functie van uw telefoon even uit
te zetten en opnieuw te activeren.
Afhankelijk van het type telefoon wordt
u gevraagd om de overdracht van uw
contacten en berichten te accepteren.
Selecteer in het overzicht de naam
van de telefoon die u wilt gebruiken.
Activeer de Bluetooth-functie van uw
telefoon en stel deze zo in dat de telefoon
"zichtbaar" is voor alle apparaten in de
buurt (instelling van de telefoon).
Voltooien van het koppelen, ongeacht
of dit vanaf de telefoon of het systeem
wordt gedaan: controleer of de door het
telefoon en het systeem weergegeven
code identiek zijn en bevestig de code
zowel op de telefoon als op het systeem.
135
.
1
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op " Bluetooth-verbinding "
om het overzicht van gekoppelde
apparaten weer te geven.
Wanneer u terugkomt in uw auto
met de telefoon waarmee het laatst
verbinding is gemaakt, wordt deze
automatisch herkend en wordt er
binnen ongeveer 30 seconden na het
aanzetten van het contact automatisch
verbinding gemaakt met te telefoon
(indien Bluetooth is ingeschakeld).
De beschikbare diensten zijn
afhankelijk van het netwerk, de
simkaart en de compatibiliteit van
de gebruikte Bluetooth-apparaten.
Controleer in de handleiding van
uw telefoon en in de informatie van
uw provider over welke diensten u
beschikt.
De mogelijkheid om slechts één
verbindingsprofiel te selecteren is afhankelijk
van het type telefoon.
Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle
drie de verbindingsprofielen geselecteerd.
Kijk op de website van het merk voor meer
informatie (compatibiliteit, aanvullende
instructies, enz.).
Wijzigen van het verbindingsprofiel:
Automatisch opnieuw verbinding maken
Druk op de toets "details" van een
gekoppeld apparaat.
Druk op de toets " TEL " om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op " OK " om te bevestigen.
Selecteer één of meer profielen.
Profielen die compatibel zijn met het
systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP,
AVRCP, MAP en PAN.
Het systeem biedt de keuze uit
3 verbindingsprofielen voor de telefoon:
- " Telefoon " (handsfree set, uitsluitend
telefoon),
- " Streaming " (streaming: draadloos afspelen
van audiobestanden van de telefoon),
- " Internetgegevens ".
136
1
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets TEL op het
stuur om het gesprek aan te nemen.
Houd de toets
TEL op het stuurwiel langer ingedrukt
om het gesprek te weigeren
Of
En
Druk op " Ophangen ".
Druk in deze lijst op de naam van
een telefoon om deze telefoon los te
koppelen.
Druk er nogmaals op om de telefoon
weer te koppelen.
Druk op de prullenbak rechts boven op
het scherm om een prullenbak naast de
geselecteerde telefoon weer te geven.
Druk op de prullenbak naast de
geselecteerde telefoon om deze
telefoon te verwijderen.
Beheer van telefoonverbindingen
Met behulp van deze functie kan
randapparatuur worden gekoppeld of
losgekoppeld en kan randapparatuur uit de lijst
van gelinkte randapparatuur worden verwijderd.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets " TEL " om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op " Bluetooth-verbinding "
om de lijst van gekoppelde
apparatuur weer te geven.
Verwijderen van een telefoon
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet
onder het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om
te bellen.
Bellen
Een nieuw nummer bellen
Druk op " Telefoon " om de
hoofdpagina weer te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op " Bellen " om het nummer
te bellen.
137
.
4
3
5
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.
Een contact bellen
Instellen van de beltoon
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of houd de toets
TEL op het stuurwiel enige tijd
ingedrukt.
Druk op " Contacten ".
Selecteer het gewenste contact in de
weergegeven lijst.
Druk op " Bellen ".
Laatste nummers bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Houd de toets
Druk op " Gesprekkenlijst ".
Selecteer het contact in de weergegeven lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw
telefoon bellen. Zet in dat geval de auto
uit veiligheidsoverwegingen stil.
Of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op " Volume beltoon " om het
staafdiagram van het volume weer
te geven.
Druk op de pijlen of verplaats de
cursor om het volume van de beltoon
in te stellen.
Druk op de toets " OPTIES " om de
secundaire pagina te openen.
138
3 41 2
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Instellingen
Afhankelijk van de uitvoering/uitrusting
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
139
.
1
2
3
4
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Instellingen
Lichtsterkte
Equalizer
De cursor verplaatsen om de lichtsterkte van het
scherm en/of het instrumentenpaneel in te stellen.
Instellingen
Profielen
Profiel 1
Een profiel kiezen.
Profiel 2
Profiel 3
Gemeensch.prof.
Naam
Wijzig de naam van het
profiel
De profielen configureren.
Profiel resetten Ja/Nee
Profiel geactiveerd Het geselecteerde profiel activeren/deactiveren.
De instellingen opslaan.
Instellingen
Dark
Functie waarmee de verlichting van het scherm
kan worden uitgeschakeld.
Door op het scherm te drukken wordt de
verlichting ervan weer ingeschakeld.
140
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Afhankelijk van de uitrusting
Niveau 1 Niveau 2
141
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Instellingen
Configuratie
Systeemconfiguratie
Bepaalde parameters van het systeem
configureren.
Ambiance
Een in het systeem geïntegreerde
schermambiance kiezen.
Taal
De taal van de weergave op het scherm en/of het
instrumentenpaneel kiezen.
Schermconfig.
Het scherm en/of het instrumentenpaneel
configureren.
Personalisatie
Het instrumentenpaneel configureren voor een
gepersonaliseerde weergave.
Datum en tijd
De datum en tijd instellen en het formaat van de
weergave kiezen.
142
65 7
8 9 10 11
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
143
.
6
5
7
8
9
10
11
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Instellingen
Configuratie
Systeemconfiguratie
Eenheden
Afstand en verbruik
De weergegeven eenheden voor de afstand,
het brandstofverbruik en de temperatuur
configureren.
Temperaturen
Fabrieksparameters Resetten De fabrieksinstellingen terugzetten.
Systeeminfo Raadplegen
De versie van de verschillende in het systeem
geïnstalleerde modules bekijken.
De parameters opslaan.
Instellingen
Configuratie
Ambiance
Een in het systeem geïntegreerde
schermambiance kiezen.
De keuze bevestigen en van ambiance
veranderen.
Instellingen
Configuratie
Taal
Alle
De taal van de weegave op het scherm en/of het
instrumentenpaneel kiezen.
Europa
Azië
Amerika
De parameter opslaan.
144
14 15
14 15
12 13
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
145
.
12
13
14
15
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Instellingen
Configuratie
Schermconfig.
Lichtsterkte De lichtsterkte van het scherm kiezen.
Animatie
Automatische
tekstweergave
De parameters activeren of deactiveren.
Overgangen met
animaties
De parameters opslaan.
Instellingen
Configuratie
Programmering
Personalisatie
De op het scherm weer te geven informatie kiezen
en selecteren.
Bevestigen De keuzes bevestigen.
Instellingen
Configuratie
Datum en tijd
Tijd
Tijd De tijd instellen.
Tijdzone De tijdzone bepalen.
AM
Het formaat van de weergave kiezen.
12h
GPS-synchronisatie
De synchronisatie met de satellieten activeren of
deactiveren.
De instellingen opslaan.
Datum
Datum
De datum bepalen en het formaat van de
weergave kiezen.
Instelling datum
De instellingen opslaan.
146
1
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Configuratie van de profielen Lichtsterkte instellen
Druk op " OK " om op te slaan.
Selecteer " Profiel 1 ", " Profiel 2 ",
" Profiel 3 " of " Gemeensch.prof. ".
Druk op "Profielen".
Druk op deze toets om een
profielnaam in te voeren met het
virtuele toetsenbord.
Het configureren van de profielen mag,
om veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling volledige aandacht
van de bestuurder vraagt, uitsluitend
worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
Druk op deze toets om het profiel te
activeren.
Druk op deze toets om het
geselecteerde profiel te resetten.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Verplaats de cursor om de lichtsterkte van
het scherm en/of het instrumentenpaneel
(afhankelijk van de uitvoering) in te stellen.
Druk op Lichtsterkte.
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk nogmaals op de pijl Terug om te
bevestigen.
147
.
5
6
7
12
13
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina te openen.
Druk op " Systeemconfiguratie ".
Druk op " Schermconfig. ".
Druk op " Eenheden " om de eenheden
voor de afstand, het brandstofverbruik
en de temperatuur te wijzigen.
Selecteer " Taal " om de taal te
wijzigen.
Schakel " Automatische
tekstweergave " in of uit.
Selecteer " Overgangen met
animaties ".
Verplaats de cursor om de lichtsterkte van
het scherm en/of het instrumentenpaneel
(afhankelijk van de uitvoering) in te stellen.
Druk op " Fabrieksparameters "
om terug te keren naar de
fabrieksinstellingen.
Druk op " Systeeminfo " om de versie
van de in het systeem geïnstalleerde
modules te controleren.
Instellingen van het systeem wijzigen
Als het systeem wordt teruggezet op
de fabrieksinstellingen, wordt Engels
als taal ingesteld (afhankelijk van de
uitvoering).
Druk op " Animatie ".
Druk op " Lichtsterkte ".
De taal selecteren
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
148
15
14
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer " Datum ".
Selecteer " Tijd ".
Druk op " Datum en tijd ".
Het instellen van de datum en tijd
is alleen mogelijk als de "GPS-
synchronisatie" is uitgeschakeld.
Overschakelen naar zomer- of
wintertijd is mogelijk door de tijdzone
te wijzigen.
Het systeem schakelt niet automatisch
over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk
van het verkoopland).
Tijd instellen
Druk op deze toets om de datum in
te stellen.
Druk op deze toets om de tijd in te
stellen met het virtuele toetsenbord.
Druk op de pijl Terug om de datum op
te slaan.
Druk op deze toets om de tijdzone in
te stellen.
Selecteer het weergaveformaat voor
de datum.
Selecteer het weergaveformaat voor
de tijd (12h/24h).
Schakel de synchronisatie met de
satellieten (UTC) in of uit.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op " Datum en tijd ".
Datum instellen
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op " OK " om de tijd op te slaan.
Druk op de pijl Terug om de
instellingen op te slaan.
Druk nogmaals op de pijl Terug om te
bevestigen.
149
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Radio
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via de bovenste balk
om het systeem te laten controleren of er een
sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen,
tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-
functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de radio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of een parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het netwerk van
het merk.
Ik kan sommige
opgeslagen zenders uit de
lijst niet ontvangen.
De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in
de lijst is veranderd.
Druk op de ronde pijl in het tabblad "Lijst" van de
pagina "Radio".
Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie
mee (titel van het actuele nummer enz.).
Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.
De naam van de zender
verandert.
Veelgestelde vragen
In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.
150
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het afspelen van de
muziek op mijn USB-stick
begint pas na lang wachten
(ongeveer 2 tot 3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen
staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt
afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick
staan en beperk het aantal submappen in de
mappenstructuur van de USB-stick.
Soms wordt de informatie
tijdens de weergave van
een mediaspeler niet
correct weergegeven.
De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Bij streaming audio start
het lezen van bestanden
niet.
De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het
lezen automatisch te starten.
Start het afspelen via de aangesloten
randapparatuur.
De namen van de
nummers en de speelduur
verschijnen niet op het
scherm bij streaming audio.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.
151
.
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het lukt me niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is
uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
Controleer bij de instellingen van uw telefoon of
deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. Op de website van het merk (services) kunt u
bekijken of uw mobiele telefoon compatibel is.
Het signaal van de
aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Verhoog het volume van de radio eventueel tot
het maximum en verhoog het geluidsniveau van
de telefoon indien nodig.
Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
De contacten worden niet
in alfabetische volgorde
weergegeven.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk
van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde
worden overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Telefoon
152
Audio en telematica
Transversal-Peugeot_nl_Chap02_RCC-2-2-0_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het instellen van de
bassen en hoge tonen is
de geluidssfeer niet meer
geselecteerd.
De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Wijzig de instelling van de bassen en de hoge
tonen of de geluidssfeer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Na het selecteren van
een geluidssfeer staan
de bassen en hoge tonen
weer op 0.
Bij het veranderen van
de balans wordt de
gekozen geluidsverdeling
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Wijzig de instelling van de balans of de
geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit
te verkrijgen.
Bij het veranderen van de
geluidsverdeling worden de
instellingen van de balans
uitgeschakeld.
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen voor elke
geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren
van een andere geluidsbron verschillen in de geluidskwaliteit
hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen zijn afgestemd
op de verschillende geluidsbronnen. Het is
raadzaam de audiofuncties in de middelste stand
te zetten.
Na het afzetten van de
motor wordt het systeem
na enkele minuten
automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het
systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
Instellingen
595

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

Peugeot-Expert---2016
  • Ik zoek de zekering voor het uitklappen van de spiegels, de box met zekeri,ngen zit bij de batterij maar een schema voor welke zekering wat is onbreekt. Gesteld op 11-10-2023 om 07:53

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Kan ik een bank omruilen voor een stoel . Peugeot expert2019 geeft dit problemen met de arb in de stoel met gr Chris Gesteld op 11-12-2020 om 20:09

    Reageer op deze vraag Misbruik melden

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Peugeot Expert - 2016 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Peugeot Expert - 2016 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 34,75 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Peugeot Expert - 2016

Peugeot Expert - 2016 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 599 pagina's

Peugeot Expert - 2016 Gebruiksaanwijzing - English - 599 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info