624167
134
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/180
Pagina verder
Dit nieuwe model is speciaal ontwikkeld om
aan al uw specifieke eisen te voldoen op het
gebied van gebruiksgemak, comfort, veiligheid
en uitstraling. Om u in korte tijd vertrouwd te
maken met uw auto, stellen wij u voor met
behulp van het instructieboekje een toer door
de auto te maken. In het instructieboekje
wordt de uitrusting van uw auto uitgebreid
beschreven.
PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en
wenst u een goede reis.
Uw auto kan, afhankelijk van het
uitrustingsniveau en de specifieke
kenmerken voor het land waarvoor uw
auto bestemd is, slechts van een deel van
de in dit boekje vermelde uitrustingen zijn
voorzien.
Legenda
dit symbool verwijst naar aanvullende informatie.
dit symbool vraagt uw aandacht voor aanvullende informatie die u
helpt de gebruiksmogelijkheden van uw auto optimaal te benutten.
dit symbool geeft een waarschuwing met betrekking tot de veiligheid
van de inzittenden en het gebruik van de voorzieningen aan boord.
Inhoud
2.
TECHNISCHE
GEGEVENS
58-67
4. ERGONOMIE en
COMFORT 95-112
Afmetingen 58
Motoren 64
Gewichten 66
Exterieur 4
Openen 5
Interieur 6
Cockpit 7
Laadruimte 8
Voorzieningen
achter 9
Comfort 10
Zicht 12
Ventilatie 13
Controle tijdens
het rijden 14
Veiligheid voor
de inzittenden 15
Rijden 16
Starten 18
Milieubewust
rijden 19
IN EEN OOGOPSLAG
4-20
Voorstoelen 95
Wegklapbare
passagiersstoel 97
Achterbank 98
Ontdooien en
ontwasemen 102
Airconditioning 103
V
oorzieningen
voorin 106
Voorzieningen
laadruimte 108
Indeling
achtercompartiment
110
Interieurverlichting 112
3. TECHNOLOGIE aan
BOORD 68-94
Boordcomputer /
Con guratie -
Persoonlijke
instellingen 68
Parkeerhulp achter 72
Autoradio 73
Stuurkolomschakelaars
74
Bluetooth handsfree
systeem 77
1. VOORDAT u GAAT
RIJDEN 21-57
Instrumentenpanelen
21
Verklikkerlampjes 22
Brandstofniveaumeter
29
Koelvloeistoftemperatuur
29
Onderhoudsindicator en
waarschuwingslampje
motorolie
30
Dimmer
dashboardverlichting
30
Afstandsbediening 31
Sleutel 33
Codekaart 34
Alarm 35
Openen 36
Sluiten 39
Lichtschakelaar 41
Ruitenwisserschakelaar
43
Snelheidsregelaar 44
Vaste
snelheidsbegrenzer
45
Spiegels 46
Ruitbediening 47
Stuurwiel verstellen
48
Handgeschakelde
versnellingsbak 48
Schakelindicator 49
Gestuurde
handgeschakelde
versnellingsbak 50
Hill holder 54
Stop &
Start-systeem 55
INHOU
D
Inhoud
5. VEILIGHEID
113-130
6. ACCESSOIRES
131-134
Handrem 113
Alarmknipperlichten
113
Claxon 114
Hulpsystemen bij
het remmen 114
Stabiliteitscontrole
systemen 115
Autogordels 118
Airbags 120
Kinderzitjes 124
ISOFIX-
bevestigingen 129
Trekken van een
aanhanger,
een caravan... 131
Imperiaal en
allesdragers 133
Overige
accessoires 133
7. SNEL WEER OP
WEG
135-166
Accu 135
Wiel verwisselen 138
Noodreparatieset
voor banden 141
Lampen
vervangen 143
Ruitenwisserblad
vervangen 148
Zekeringen
vervangen 149
Slepen van
uw auto 154
Identi catie 155
Brandstof
tanken 156
Motorkap
openen 159
Niveaus 162
Controles 164
8. WEGWIJZER
167-174
Exterieur 167
Interieur 169
Bestuurdersplaats
172
Technische
gegevens -
Onderhoud 174
4
In een oo
g
opsla
g
EXTERIEUR
Imperiaal en allesdragers
Aan beide zijden van het dak zijn
bevestigingspunten aanwezig om de imperiaal
of de dwarsdragers te bevestigen.
133
180° openen van de achterdeuren
Als de auto is ontgrendeld kunnen de
achterdeuren tot een hoek van 180°
worden geopend om het uit- en inladen te
vereenvoudigen.
37
Parkeerhulp achter
Als de achteruitversnelling is ingeschakeld,
waarschuwt dit systeem u met een
geluidssignaal voor obstakels achter de auto.
72
Stop & Start-systeem
Dit systeem zet de motor tijdelijk af als de auto stilstaat
(verkeerslicht, le, andere omstandigheden, ...). De
motor wordt automatisch weer gestart als u weg wilt
rijden. Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen
en biedt u het comfort van totale stilte als de auto stilstaat.
55
IN EEN OOGOPSLA
G
In een oo
g
opsla
g
OPENEN
Sleutel met afstandsbediening
A. Uitklappen/inklappen van de sleutel.
B. Ontgrendeling van uitsluitend de
voorportieren (Bedrijfswagen) of alle
portieren (Combi).
(de richtingaanwijzers knipperen twee
keer).
C. Centrale vergrendeling van de auto.
(één keer drukken; één keer knipperen
van de richtingaanwijzers)
of
Supervergrendeling van de auto
(twee keer achter elkaar drukken; één keer
knipperen van de richtingaanwijzers)
D. Ontgrendeling van de laadruimte
(Bedrijfswagen) of uitsluitend de
achterdeuren of de achterklep (Combi).
Als een van de portieren niet goed is gesloten,
gaan de richtingaanwijzers drie keer knipperen
om aan te geven dat de auto niet vergrendeld is.
31
Brandstoftank
1. Openen van de brandstoftankklep.
2. Openen en ophangen van de
brandstofvuldop.
Inhoud van de tank: ongeveer 45 liter.
156
Achterdeuren openen tot een hoek
van 180°
Houd de haak ingedrukt, terwijl u de deur
opent.
37
Openen / sluiten van de voorportierruiten
met de afstandsbediening
Druk de knop B meer dan drie seconden in om
de ruiten te openen. Houd de knop ingedrukt
tot de ruiten de gewenste positie hebben
bereikt, laat vervolgens de knop los, de
ruitbeweging stopt.
Druk de knop C meer dan drie seconden in om
de ruiten te sluiten. Houd de knop ingedrukt tot
de ruiten de gewenste positie hebben bereikt,
laat vervolgens de knop los, de ruitbeweging
stopt.
De voorportierruiten kunnen ook worden
geopend en gesloten door de sleutel in een
van de voorportiersloten te steken en linksom
of rechtsom te draaien.
32
6
In een oo
g
opsla
g
INTERIEUR
Boordcomputer
Met behulp van de toets MENU kunt u
verschillende instellingen van de auto
controleren en wijzigen, zoals de uitschakeling
van de airbag aan passagierszijde, de
automatische portiervergrendeling, de taal...
68
Multifunctionele en wegklapbare
passagiersstoel
De passagiersstoel kan op drie manieren
worden gebruikt:
- als stoel voor een passagier,
- als tafeltje voor uw documenten, ...
- weggeklapt voor het vervoer van lange
voorwerpen.
97
Audiosysteem
Deze systemen kunnen zijn voorzien van
de nieuwste technologie: MP3-compatible
autoradio, Bluetooth® handsfree kit en
bediening bij het stuurwiel.
73
Snelheidsregelaar
Met behulp van deze voorziening kunt u met
een constante snelheid rijden afhankelijk van
de ingestelde snelheid.
44
Gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak
Hiermee wordt een perfect rijcomfort
gegarandeerd door een combinatie van
automatisch en handmatig schakelen.
50
7
IN EEN OOGOPSLA
G
In een oo
g
opsla
g
COCKPIT
1. Hendel stuurwielverstelling.
2. Schakelaar verlichting en
richtingaanwijzers.
3. Instrumentenpaneel.
4. Bediening bij het stuurwiel van de
autoradio.
Bluetooth handsfree systeem.
5. Airbag bestuurder.
Claxon.
6. Schakelaars snelheidsregelaar.
7. Versnellingspook.
8. Handrem.
9. Hendel motorkapontgrendeling.
10. Bediening buitenspiegels.
11. Zekeringkast.
12. Handmatige koplampverstelling.
13. Verstelbaar en afsluitbaar zijluchtrooster.
14. Zijruitontwaseming.
15. Schakelaars ruitbediening.
16. Voorruitontwaseming.
17. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/
boordcomputer.
18. Contact-/stuurslot.
19. Verstelbare en afsluitbare middelste
luchtroosters.
20. Airbag aan passagierszijde.
21. Toets MENU.
22. Dashboardkastje.
23. 12V-accessoireaansluiting.
24. Aansteker.
25. Asbak.
26. Bedieningspaneel verwarming /
airconditioning.
27. Autoradio.
8
In een oo
g
opsla
g
LAADRUIMTE
(
BEDRIJFSWAGEN
)
1. Sjorogen.
2. Opbergvak.
3. Uitneembare lamp.
4. Schot.
5. Modulair verticaal scheidingsrooster.
6. Reservewiel.
108
Het is raadzaam de lading stevig vast
te zetten met behulp van de sjorogen 1
die zich op de vloer van de laadruimte
bevinden.
9
IN EEN OOGOPSLA
G
In een oo
g
opsla
g
V
OORZIENINGEN ACHTER
(
COMBI
)
110
Met achterdeuren
1. Sjorogen.
2. Bagagenet.
3. Gereedschapsetui.
4. Hoedenplank.
Met achterklep
1. Sjorogen.
2. Bagagenet.
3. Hoedenplank.
4. Bevestigingsriemen/gereedschapsetui.
5. Uitneembare lamp/
bagageruimteverlichting.
1
0
In een oo
g
opsla
g
COMFORT
Bestuurdersstoel verstellen
In lengterichting In hoogte
Rugleuningverstelling (A)
Lendensteun (B)
95
1
1
IN EEN OOGOPSLA
G
In een oo
g
opsla
g
Veiligheidsgordels vóór
A. Vastmaken.
118
COMFORT
Stuurwiel verstellen
1.
Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel.
2. Verstellen in hoogte en diepte.
3. Vergrendelen van het stuurwiel met de
hendel.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit als de
auto stilstaat.
48
Buitenspiegels elektrisch verstellen
A . Selecteren van de buitenspiegel aan
bestuurderszijde.
B. Selecteren van de buitenspiegel aan
passagierszijde.
C . Verstellen van de buitenspiegel.
46
Binnenspiegel instellen
1. Selecteren van de dag/nachtstand van de
spiegel.
2. Verstellen van de binnenspiegel.
46
12
In een oo
g
opsla
g
ZI
C
HT
Ring
Uit.
Parkeerlicht.
Dimlicht/grootlicht.
Mistlampen vóór
Mistachterlicht.
of
Mistlampen vóór en mistachterlicht.
41
Richtingaanwijzers
Functie "autosnelweg"
Beweeg de lichtschakelaar kort omhoog
of omlaag tot aan het zware punt. De
richtingaanwijzers aan de desbetreffende zijde
knipperen drie keer.
41
Ruitenwissers
Ring A: ruitenwissers vóór
43
Ring B: ruitenwisser achter
43
Eén keer wissen.
Interval.
Ruitensproeier.
Ruitensproeiers.
Uit.
Verlichting
Uit.
Interval.
Constant wissen met lage snelheid.
Constant wissen met hoge snelheid.
Beweeg de lichtschakelaar omhoog of
omlaag tot voorbij het zware punt. De
richtingaanwijzers aan de desbetreffende zijde
blijven knipperen tot de schakelaar weer in de
middelste stand terugkomt.
1
3
IN EEN OOGOPSLA
G
In een oo
g
opsla
g
103
V
ENTILATIE
Aanbevolen instellingen
Gewenste werking
Verwarming of handbediende airconditioning
Luchtverdeling Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie / toevoer
van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende
airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN
ONTDOOIEN
14
In een oo
g
opsla
g
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Instrumentenpaneel Rij drukschakelaars
A. Als het contact wordt aangezet, geeft
de wijzer de resterende hoeveelheid
brandstof aan.
Bij draaiende motor gaat het bijbehorende
waarschuwingslampje uit. Als het blijft
branden, is het minimumniveau van de
brandstofvoorraad bereikt.
B. Als het contact wordt aangezet, geeft de
wijzer de koelvloeistoftemperatuur aan.
Bij draaiende motor gaat het bijbehorende
waarschuwingslampje uit.
C. Als het contact wordt aangezet, blijft het
waarschuwingslampje motorolieniveau niet
branden.
Ga indien nodig tanken of vul koelvloeistof of
olie bij.
A. Intelligent Traction Control.
117
1. Als het contact wordt aangezet, gaan
de oranje en rode verklikker- en
waarschuwingslampjes branden.
2. Bij draaiende motor moeten deze lampjes
weer uitgaan.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek als er
lampjes blijven branden.
Verklikker- en waarschuwingslampjes
29
of
Antislipregeling (ASR).
115
B. Stop & Start-systeem.
55
C. Alarmknipperlichten.
113
D. Achterruit- en buitenspiegelverwarming.
102
E. Vergrendeling /Ontgrendeling laadruimte
(Bedrijfswagen).
39
22
IN EEN OOGOPSLA
G
In een oo
g
opsla
g
V
EILIGHEID VOOR DE INZITTENDEN
Airbag vóór aan passagierszijde
De airbag vóór aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld met behulp van de toets
MENU, die zich links van het stuurwiel bevindt.
Niet-vastgemaakte veiligheidsgordels
A. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
bestuurder niet vastgemaakt.
118 122
Laddervormige afscheiding
(Bedrijfswagen)
De laddervormige afscheiding beschermt de
bestuurder tegen schuivende lading.
108
1. Druk op de toets MENU.
2. Selecteer "Bag" en bevestig met de toets
MENU.
3. Selecteer "OFF" en bevestig met de toets
MENU,
4. Selecteer "JA" en bevestig met de toets
MENU.
1
6
In een oo
g
opsla
g
RIJDEN
Gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak
Weergave op het instrumentenpaneel Starten
50
Deze versnellingsbak met 5 versnellingen
biedt naar keuze het comfort van automatisch
schakelen of het plezier van handmatig
schakelen.
N. Neutraalstand.
R. Achteruit.
M +/-. Handmatige stand.
A. Automatische stand.
E. Programma voor zuinig rijden.
De ingeschakelde versnelling en de
geselecteerde schakelwijze verschijnen op het
display van het instrumentenpaneel.
N: neutraalstand.
R: achteruit.
1 2 3 4 5: ingeschakelde versnellingen.
AUTO: automatische stand.
E: programma voor zuinig rijden.
Selecteer de stand N en trap het rempedaal in
tijdens het starten van de motor.
Start de motor.
Zet de selectiehendel in de handmatige stand
of in de automatische stand door deze eerst in
de middenstand te zetten en vervolgens enige
tijd naar links te drukken of schakel met behulp
van de selectiehendel de achteruitversnelling
(stand R ) in.
Zet de handrem vrij.
Laat het rempedaal los en geef gas.
Overgang naar de STOP-stand van de motor
Stop & Start-systeem
- auto met een handgeschakelde
versnellingsbak; trap het
koppelingspedaal in,
- auto met een gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak;
laat het rempedaal los terwijl de
selectiehendel in de stand A of M staat,
of laat het rempedaal los terwijl de
selectiehendel in de stand N staat en zet
de hendel vervolgens in de stand A of M ,
of schakel de achteruitversnelling in.
Overgang naar de START-stand van de motor
Uitschakelen / Inschakelen
- auto met een handgeschakelde
versnellingsbak; zet, terwijl de auto stilstaat,
de versnellingspook in de neutraalstand en
laat het koppelingspedaal los,
- auto met een gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak;
houd, terwijl de auto stilstaat, het
rempedaal ingetrapt of zet de
selectiehendel in de stand N .
U kunt het systeem op elk gewenst moment
uitschakelen door op de toets "S - OFF" te
drukken; het controlelampje van de toets gaat
branden en er wordt een melding weergegeven
op het display van het instrumentenpaneel.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als de motor met de sleutel wordt
gestart.
Onder bepaalde bijzondere omstandigheden
kan de motor automatisch overgaan in
de START-stand. In dat geval wordt een
melding weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel en gaat het controlelamje
"S" enkele seconden knipperen om vervolgens
te doven.
Zet altijd het contact met de sleutel
af als u brandstof gaat tanken,
handelingen onder de motorkap gaat
uitvoeren of als u de auto verlaat.
Onder bepaalde bijzondere omstandigheden
kan het voorkomen dat de motor niet overgaat
in de STOP-stand. In dat geval wordt een
melding weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel en gaat het controlelamje
"S" enkele seconden knipperen om vervolgens
te doven.
55
56
57
Het controlelampje "S" op het
instrumentenpaneel gaat branden en
de motor wordt afgezet:
Het controlelampje "S" dooft en de
motor wordt gestart:
Om te voorkomen dat de motor te vaak
wordt afgezet als u langzaam rijdt,
wordt de motor uitsluitend automatisch
afgezet als de wagensnelheid hoger
dan ongeveer 10 km/h is geweest.
1
7
IN EEN OOGOPSLA
G
In één oogopslag
1
8
In een oo
g
opsla
g
RIJDEN
Snelheidsregelaar
1. Selecteren/deactiveren van de
snelheidsregelaar.
2. Verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Instellen van een snelheid / Verhogen van
de ingestelde snelheid.
4. Snelheidsregeling onderbreken/hervatten.
Het instellen van een snelheid en het activeren
van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij
een wagensnelheid hoger dan 30 km/h en met
minimaal de tweede versnelling ingeschakeld.
44
1. Stand STOP - Uit.
2. Stand MAR - Contact aan.
3. Stand AVV - Starten.
Contactslot
Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld,
verschijnen de instellingen van het systeem op
het instrumentenpaneel.
Weergave op het instrumentenpaneel
Snelheidsregelaar
S
TARTEN
Hang geen zware voorwerpen aan
de sleutel; hierdoor wordt er druk
uitgeoefend op het contactslot, wat
storingen kan veroorzaken.
34
MILIEUBEWUST RIJDEN
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een
handgeschakelde versnellingsbak, rijd
dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in en schakel bij
voorkeur relatief snel over naar een hogere
versnelling. Volg de aanwijzingen van de
schakelindicator (indien aanwezig) die op het
instrumentenpaneel worden weergegeven.
Als uw auto is voorzien van een automatische
transmissie of een gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak, laat de selectiehendel dan in
de stand Drive "D" of Auto "A" (afhankelijk
van het type versnellingsbak) staan en trap het
gaspedaal niet bruusk of diep in.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij
voorkeur af op de motor in plaats van het
rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal
geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft,
neemt het brandstofverbruik en de CO
2
-
uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door
het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik
dan vanaf een snelheid van ongeveer
40 km/h de snelheidsregelaar (indien
aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de
elektrische voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur
in de auto hoog is opgelopen, open dan alle
ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten,
maar laat de ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur
die de temperatuurstijging kunnen beperken
(blinderingspaneel van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de
gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij
auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer
nodig zijn als deze niet automatisch worden
aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
1
9
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als
het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als
u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler,
MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto
aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto
verlaat.
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de
auto: plaats de zwaarste voorwerpen in
de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de
achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand
(dakdragers, imperiaal, etsendrager,
aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever
een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het
imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de
winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de
onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning
(bij koude banden), houd u daarbij aan
de bandenspanning die staat vermeld
op de sticker op de portiersponning aan
bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is
gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van
het reservewiel en van de wielen van de
aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie
verversen, olie lter en lucht lter vervangen,
enz.) en houd u daarbij aan het door de
fabrikant voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer
dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat
brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na
3000 km het gemiddelde brandstofverbruik
zich stabiliseert.
2
1
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
INSTRUMENTENPANELEN
1. Kilometer-/mijlenteller.
2. Display.
3. Brandstofniveaumeter.
4. Koelvloeistoftemperatuur.
5. Toerenteller.
Instrumentenpaneel met display niveau 1 Instrumentenpaneel met display niveau 2
Display niveau 1 instrumentenpaneel
- Tijd.
- Afgelegde afstand in km/mijl.
- Boordcomputer: actieradius, verbruik,
gemiddelde snelheid.
- Stand van de hoogteverstelling van de
koplampen.
- In te stellen waarschuwing te hoge
snelheid.
- Schakelindicator.
- Stop & Start.
- Airbag aan passagierszijde AAN/UIT.
Display niveau 2 instrumentenpaneel
- Tijd.
- Datum.
- Radio.
- Afgelegde afstand in km/mijl.
- Buitentemperatuur.
- Standen en ingeschakelde versnellingen
elektronisch bediende versnellingsbak.
- Boordcomputer: actieradius, verbruik,
gemiddelde snelheid.
- Stand van de hoogteverstelling van de
koplampen.
- In te stellen waarschuwing te hoge
snelheid.
- Taalkeuze van de weergave.
- Schakelindicator.
- Stop & Start.
- Airbag aan passagierszijde AAN/UIT.
- Automatische vergrendeling van de
portieren tijdens het rijden AAN/UIT.
22
Cock
p
it
V
ERKLIKKERLAMPJE
S
Bij het starten van de motor wordt een automatische controle van een aantal verklikkerlampjes uitgevoerd. Deze lampjes blijven kort branden.
Als bij draaiende motor een verklikkerlampje gaat branden of knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, is
dit een teken dat het desbetreffende onderdeel of systeem niet goed werkt. Volg in dat geval altijd de desbetreffende instructies.
Verklikkerlampje
status signaleert Wat te doen
Service
brandt tijdelijk. kleine storingen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
blijft branden, met
melding op display.
ernstige storingen.
Noteer de waarschuwingsmelding en neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk of met
een gekwali ceerde werkplaats.
Handrem -
Remvloeistofniveau
brandt.
dat de handrem is aangetrokken
of niet goed is vrijgezet.
Zet de handrem vrij en het verklikkerlampje gaat
uit.
brandt.
dat het remvloeistofniveau
te laag is.
Vul het niveau bij met een door het
PEUGEOT-netwerk goedgekeurde vloeistof.
blijft branden, ondanks
correct niveau.
Stop de auto, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Minimum motoroliepeil
brandt.
dat het motoroliepeil te
laag is.
Controleer het niveau en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of met een gekwali ceerde werkplaats.
blijft branden, ondanks
correct niveau.
Stop de auto, zet het contact af en neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk of met
een gekwalificeerde werkplaats.
Koelvloeistoftemperatuur
brandt met de naald
in het rode gebied.
een abnormale stijging van
de koelvloeistoftemperatuur.
Stop de auto en zet het contact af, laat het
koelsysteem afkoelen en controleer het niveau visueel.
op H in het rode
gebied.
een abnormaal hoge
koelvloeistoftemperatuur.
Rubriek 7, onderwerp "Vloeistofniveaus".
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
2
3
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
Verklikkerlampje
status signaleert Wat te doen
Motorolie
gaat tijdens het rijden
branden, met een
melding op het display.
een te lage oliedruk.
Stop de auto, zet het contact af en neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats.
knippert, met een
melding op het display
(uitsluitend 1.3 HDi 75).
dat de motorolie
verouderd/vervuild is.
Laat de motorolie zo snel mogelijk verversen om
motorschade te voorkomen.
Acculading
brandt.
een storing in het
laadcircuit.
Controleer de accuklemmen... Rubriek 7,
onderwerp "Accu".
blijft branden,
ondanks controle.
een storing in het
laadcircuit, ontstekings- of
injectiesysteem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Detectie geopend
portier
brandt.
dat een portier of
achterdeur niet goed is
gesloten.
Controleer of de portieren, zij- en achterdeuren
gesloten zijn.
brandt, met een
melding op het display.
Autogordel niet
vastgemaakt
brandt en gaat daarna
knipperen.
dat de bestuurder de
autogordel niet heeft
vastgemaakt.
Trek aan de gordel en steek de gesp in de
houder.
brandt in combinatie
met een geluidsignaal
en blijft daarna branden.
dat de auto rijdt terwijl de
autogordel van de bestuurder
niet is vastgemaakt.
Controleer of de gordel is vastgeklikt door
er aan te trekken. Rubriek 5, onderwerp
"Autogordels".
knippert, met een
geluidssignaal
dat de voorpassagier
de autogordel niet heeft
vastgemaakt.
Trek aan de gordel en steek de gesp in de
houder.
24
Cock
p
it
Verklikkerlampje
status signaleert Wat te doen
Airbag vóór
Zijairbag
knippert of blijft
branden.
een defecte airbag.
Zo snel mogelijk laten controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwali ceerde
werkplaats. Rubriek 5, onderwerp "Airbags".
Airbag passagier
uitgeschakeld
brandt.
dat de airbag bewust is uitgeschakeld
i.v.m. plaatsing van een kinderzitje
met de rug in de rijrichting.
In te stellen in het menu MENU van de
boordcomputer. Rubriek 3, onderwerp "Menu".
ABS
blijft branden.
een storing in het
systeem.
Het remsysteem werkt normaal, maar zonder bekrachtiging.
Wij raden u aan te stoppen en het PEUGEOT-netwerk of
een gekwali ceerde werkplaats te raadplegen.
blijft branden, samen met
het waarschuwingslampje
handrem.
een storing in
de elektronische
remdrukregelaar.
Stop de auto, zet het contact af en neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk of met
een gekwalificeerde werkplaats.
Stabiliteitscontrolesysteem
knippert enkele
seconden.
een ingreep van het ESP.
Ingreep van het systeem waardoor de koers van
de auto wordt gecorrigeerd.
brandt in combinatie met
het controlelampje van de
toets "ASR OFF" en een
melding op het display.
een storing in het ESP.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
brandt, met een
melding op het display.
een storing in de
ASR/MSR.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
brandt.
een storing in de Intelligent
Traction Control.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
Hill holder brandt.
een storing in de hill
holder.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
Remblokken vóór brandt.
dat de remblokken
versleten zijn.
Laat de remblokken vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwali ceerde werkplaats.
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
Verklikkerlampje
status signaleert Wat te doen
Elektronische
startblokkering
brandt.
dat de sleutel in het
contactslot niet wordt
herkend.
Starten is niet mogelijk.
Probeer een reservesleutel en laat de defecte
sleutel controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Rubriek 1, onderwerp "Toegang tot de auto".
Emissieregeling
knippert of blijft
branden.
een storing in het
systeem.
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Laag brandstofniveau
brandt en wijzer van
de brandstofmeter in
gebied E.
een bijna lege
brandstoftank.
Wacht niet met tanken. De actieradius met de
resterende hoeveelheid brandstof is afhankelijk
van de rijstijl, het profiel van de weg, de
verstreken tijd en het aantal kilometers dat is
gereden sinds het lampje brandt.
Roetfilter
brandt, in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding op het
display.
dat het roetfilter verstopt
begint te raken.
Voer zodra het mogelijk is een regeneratie
van het roetfilter uit. Rubriek 7, onderwerp
"Controles".
Water in brandstoffilter
brandt, met een
melding op het
display.
dat er water in het
brandstoffilter (diesel) is
terechtgekomen.
Laat het filter aftappen door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats. Rubriek 7, onderwerp "Controles".
Voorgloeien
dieselmotor
brandt.
dat voorgloeien van de
dieselmotor noodzakelijk
is (tot ongeveer
30 seconden bij extreem
lage buitentemperaturen).
Wacht tot het lampje uit is alvorens de motor te
starten.
Zet als de motor niet aanslaat het contact weer
aan en wacht nogmaals tot het lampje uitgaat.
Start vervolgens de motor.
2
6
Cock
p
it
Verklikkerlampje
status signaleert Wat te doen
Parkeerlichten brandt.
dat deze stand handmatig
is geselecteerd.
Draai de ring van de lichtschakelaar in de eerste
stand.
Dimlicht
brandt.
dat deze stand handmatig
is geselecteerd.
Draai de ring van de lichtschakelaar in de
tweede stand.
Grootlicht
dat de lichtschakelaar
naar de bestuurder toe is
getrokken.
Trek de lichtschakelaar nogmaals naar u toe
om weer van grootlicht naar dimlicht over te
schakelen.
Richtingaanwijzers
knippert met
geluidssignaal.
een verandering
van richting, via de
bedieningshendel aan
de linkerzijde van het
stuurwiel.
Naar rechts: hendel omhoog bewegen.
Naar links: hendel omlaag bewegen.
Alarmknipperlichten
knippert met
geluidssignaal.
dat de schakelaar van
de alarmknipperlichten is
ingedrukt. Deze schakelaar
bevindt zich centraal op het
dashboard.
De richtingaanwijzers links en rechts knipperen
gelijktijdig, samen met de bijbehorende
controlelampjes.
Mistlampen vóór brandt.
dat de knop op het
dashboard is ingedrukt.
Handmatige bediening.
De mistlampen werken alleen als de
parkeerlichten of het dimlicht is ingeschakeld.
Mistachterlichten brandt.
dat de knop op het
dashboard is ingedrukt.
Handmatige bediening. De mistachterlichten
werken alleen als het dimlicht is ingeschakeld.
Bij normaal zicht mogen de mistachterlichten
niet worden ingeschakeld, hiervoor kunt u een
boete krijgen. "Het mistachterlicht geeft een
rood verblindend licht".
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
Verklikkerlampje
status signaleert Wat te doen
Snelheidsregelaar brandt.
het inschakelen van de
regelaar.
Handmatige bediening. Rubriek 1, onderwerp
"Stuurkolomschakelaars".
Parkeerhulp achter
brandt, met een
melding op het
display.
een storing in het
systeem.
Het geluidssignaal werkt niet meer.
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Gestuurde
handgeschakelde
versnellingsbak
brandt, met een
melding op het
display.
een bedieningsfout
van de bestuurder.
Voer de gewenste handeling nogmaals uit.
knippert, in
combinatie met een
geluidssignaal en
een melding op het
display.
een storing in de
versnellingsbak.
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Cock
p
it
Display weergave signaleert Wat te doen
Stop & Start
brandt.
de activering van de
STOP-stand als de auto
tot stilstand is gekomen.
Zodra u wilt wegrijden, gaat het controlelampje
uit en wordt de motor automatisch weer gestart
in de START-stand.
knippert enkele
seconden en gaat
vervolgens uit.
dat de STOP-stand
tijdelijk niet beschikbaar
is of dat de START-
stand automatisch is
geactiveerd.
Bijzonderheden m.b.t. de STOP-stand
en START-stand. Rubriek 1, onderwerp
"Versnellingsbak en stuurwiel".
Schakelindicator
pijl omhoog.
de mogelijkheid om één
versnelling op te schakelen.
Rubriek 1, onderwerp "Schakelindicator".
pijl omlaag.
de mogelijkheid om één
versnelling terug te schakelen.
Buitentemperatuur
(°C/°F)
temperatuuraanduiding
knippert en melding op
display.
weersomstandigheden
met kans op gladheid.
Wees extra oplettend en rem niet bruusk.
Rubriek 5, onderwerp "Veilgheid tijdens het
rijden".
Datum (JJJJ/MM/DD)
Tijd (UU:MM)
instelling:
Datum.
Tijd.
een instelling via het menu
"MENU".
Rubriek 3, onderwerp "Menu".
Koplamphoogte afstelling koplampen
stand 0 tot 3, afhankelijk
van de belading van de
auto.
Instellen via de knop op het dashboard.
Rubriek 1, onderwerp "Bediening op de
stuurkolom".
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
Cockpit
BRAND
S
TOFNIVEAUMETER
Het brandstofniveau wordt aangegeven
zodra het contact wordt aangezet.
De wijzer staat op:
- f (full - vol): de inhoud van de
brandstoftank bedraagt ongeveer 45 liter.
- e (empty - leeg): de brandstoftank is
bijna leeg, het verklikkerlampje blijft
branden.
Het lampje gaat branden op het moment dat
er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank
aanwezig is.
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
De wijzer van de
koelvloeistoftemperatuurmeter bevindt
zich tussen c (cold - koud) en h
(hot - warm): de temperatuur is in orde.
Onder zware gebruiksomstandigheden of bij
warm weer kan de wijzer in de buurt van het
rode gebied komen.
- wacht ongeveer een kwartier tot de motor
is afgekoeld om het niveau te controleren
en eventueel koelvloeistof bij te vullen.
Let erop dat het koelcircuit onder
druk staat. Draai om brandwonden te
voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen
los om de druk te laten dalen.
Controleer, als de druk eenmaal is gedaald,
het niveau en verwijder de dop om
koelvloeistof bij te vullen.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwali ceerde werkplaats als de
wijzer in het rode gebied blijft staan.
EMISSIEREGELING
EOBD (European On Board Diagnosis) is
een Europees diagnosesysteem dat de
emissieregeling bewaakt en ervoor zorgt
dat de auto voldoet aan de normen voor de
uitstoot van:
- CO (koolmonoxide),
- HC (koolwaterstoffen),
- NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes;
de lambdasondes voor en achter de
katalysator voeren de controle uit.
Raadpleeg in de rubriek 7 het
onderwerp "Niveaus".
Raadpleeg in de rubriek 7 het gedeelte
"Niveaus".
In het geval van een storing in de
emissieregeling wordt de bestuurder
gewaarschuwd door het knipperen van
dit speci eke waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel.
Als de wijzer in het rode
gebied komt of het lampje gaat
branden:
- stop onmiddellijk en zet het contact af.
De koelventilator kan nog ongeveer
10 minuten blijven werken.
30
Cock
p
it
ONDERHOUDSINDICATOR
WAARSCHUWINGSLAMPJE MOTOROLIE
DIMMER DA
S
HBOARDVERLICHTING
De lichtsterkte van de dashboardverlichting
kan worden ingesteld als de
parkeerverlichting is ingeschakeld.
Raadpleeg het overzicht van
de onderhoudsbeurten in het
onderhoudsboekje dat u bij de
aflevering van de auto is overhandigd.
Na enkele seconden schakelt het display
weer over naar de normale weergave.
Stel de lichtsterkte van de
dashboardverlichting en van
het bedieningspaneel van de
autoradio in met deze toetsen.
Het display van het instrumentenpaneel
geeft de afstand tot de volgende
onderhoudsbeurt aan volgens het
onderhoudsschema van de constructeur
(zie het onderhoudsboekje). Deze afstand
wordt bepaald op basis van de afgelegde
afstand sinds de vorige onderhoudsbeurt.
Te lage motoroliedruk
Motorolie verouderd/vervuild (uitsluitend
1.3 HDi 75 pk)
Het waarschuwingslampje
blijft branden in combinatie
met een melding op het display van het
instrumentenpaneel als het systeem een te
lage motoroliedruk signaleert.
Het waarschuwingslampje knippert
in combinatie met een melding op
het instrumentenpaneel als het systeem
signaleert dat de motorolie verouderd of
vervuild is. Het knipperen van dit lampje
duidt niet op een storing, maar is voor
de bestuurder het signaal dat zo snel
mogelijk een onderhoudsbeurt moet worden
uitgevoerd.
Als de onderhoudsbeurt niet is
uitgevoerd en de veroudering/vervuiling
van de olie een tweede stadium heeft
bereikt, gaat op het instrumentenpaneel het
waarschuwingslampje van de emissieregeling van
de motor branden en wordt het motortoerental
begrensd op 3000 t/min.
Als de onderhoudsbeurt nog niet uitgevoerd is en
de motorolie de kans krijgt om het derde stadium
van vervuiling/veroudering te bereiken, wordt het
motortoerental begrensd op 1500 t/min zodat er
geen motorschade kan ontstaan.
Om het ontstaan van motorschade
te voorkomen is het raadzaam
de onderhoudsbeurt zodra het
waarschuwingslampje motorolie begint te
knipperen, zo spoedig mogelijk te laten
uitvoeren.
Stop onmiddellijk: parkeer de auto,
zet het contact af en neem contact op
met het PEUGEOT -netwerk of met een
gekwali ceerde werkplaats.
31
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
Toe
g
an
g
tot de auto
Centrale vergrendeling
Uitklappen/inklappen van de sleutel
Ontgrendelen van de auto
Ontgrendelen van de achterdeuren of
de achterklep
Druk op deze knop om de sleutel
uit te klappen.
Druk om de sleutel in te klappen
op de knop en duw de sleutel in
de houder.
Wanneer u bij het inklappen niet op de knop
drukt, kan het mechanisme beschadigd
raken.
Supervergrendeling
De supervergrendeling wordt uitgeschakeld:
- door de portieren te openen,
- als het contact in de stand MAR wordt
gezet.
AFSTANDSBEDIENING
Druk op deze knop om uitsluitend
de voorportieren (Bestelwagen)
of alle deuren (Combi) te
ontgrendelen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het twee keer knipperen van de
richtingaanwijzers.
Druk op deze knop om de
laadruimte (Bestelwagen) of
uitsluitend de achterdeuren of de
achterklep (Combi) te ontgrendelen.
Druk kort op deze knop om
alle deuren van uw auto te
vergrendelen. Het vergrendelen
wordt bevestigd door het één keer
knipperen van de richtingaanwijzers.
Als een van de portieren of deuren is
geopend of niet goed is gesloten, werkt
de centrale vergrendeling niet. Dit wordt
bevestigd door het drie keer knipperen van
de richtingaanwijzers.
Druk deze knop twee keer in
om de supervergrendeling in te
schakelen.
De supervergrendeling blokkeert
het van binnenuit en van
buitenaf openen van de portieren. Laat
geen personenen in de auto achter als de
supervergrendeling is ingeschakeld. Het
inschakelen van de supervergrendeling
wordt bevestigd door het één keer knipperen
van de richtingaanwijzers.
32
Toe
g
an
g
tot de auto
Ruiten openen met de
afstandsbediening
Ruiten sluiten met de
afstandsbediening
Zorg er altijd voor dat er geen
obstakels zijn die het sluiten van
de ruiten kunnen verhinderen. De
antiklemvoorziening werkt tijdens deze
handelingen niet.
Als u de ruiten bij het verlaten van de auto
op een kier wilt laten staan, moet u de
interieurbeveiliging van de alarminstallatie
uitschakelen.
Als u deze knop meer dan drie
seconden ingedrukt houdt,
worden de ruiten geopend. Houd
de knop ingedrukt tot de ruiten
de gewenste positie hebben bereikt. De
ruitbeweging stopt als u de knop loslaat.
De ruiten kunnen ook gesloten worden door
de sleutel in een van de voorportiersloten
linksom of rechtsom te draaien.
De ruiten kunnen ook geopend worden door
de sleutel in een van de voorportiersloten
linksom of rechtsom te draaien.
Als u deze knop meer dan
drie seconden ingedrukt houdt,
worden de ruiten gesloten. Houd
de knop ingedrukt tot de ruiten
de gewenste positie hebben bereikt. De
ruitbeweging stopt als u de knop loslaat.
33
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
Toe
g
an
g
tot de auto
SLEUTEL
Met de sleutel kunt u de sloten van de auto
vergrendelen en ontgrendelen, de tankdop
openen en sluiten en de motor starten en
afzetten.
BATTERIJ AFSTANDSBEDIENING
Referentie: CR 2032/3 V.
- wip met de schroevendraaier de
batterijhouder 2 los,
- verwijder de batterij 3 en plaats de
nieuwe batterij op de juiste manier,
- plaats de batterijhouder 2 in de
sleutel en draai de schroef 1 vast.
Batterij van afstandsbediening
vervangen
Wanneer niet de voorgeschreven
batterij gebruikt wordt, kan de
afstandsbediening beschadigd raken.
Gebruik uitsluitend dezelfde batterijen
of batterijen met gelijkwaardige
eigenschappen, zoals voorgeschreven door
het PEUGEOT -netwerk. Lever gebruikte
batterijen in bij een speciaal inzamelpunt.
- druk op de knop om de sleutel
uit te klappen,
- draai de schroef 1 van het
gesloten hangslot in de
richting van het geopende
hangslot met een kleine
schroevendraaier,
3
4
Toe
g
an
g
tot de auto
ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING
Alle sleutels zijn voorzien van een chip voor
de elektronische startblokkering.
Dit systeem blokkeert het brandstofsysteem
van de motor en wordt automatisch
ingeschakeld zodra de sleutel uit het contact
wordt verwijderd.
Bij het aanzetten van het contact moet de
code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Als de sleutel wordt herkend, gaat
dit verklikkerlampje uit en kan de
motor worden gestart.
Als de sleutel niet wordt herkend,
kan de motor niet worden gestart. Start
de auto met een andere sleutel en laat
de defecte sleutel controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Gebruiksvoorschrift
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering.
Speel niet met de knop van de
afstandsbediening, om te voorkomen dat de
portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Als zich in de buurt van de
afstandsbediening andere apparaten
bevinden die in hetzelfde frequentiegebied
werken (mobiele telefoons, alarmsystemen
van gebouwen), kan de werking van de
afstandsbediening tijdelijk verstoord worden.
Let er bij het aanschaffen van een
tweedehands auto op dat:
- u in het bezit bent van een codekaart,
- uw sleutels door het PEUGEOT netwerk
in het elektronische geheugen worden
opgeslagen, zodat u er zeker van kunt
zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de
enige zijn waarmee de auto kan worden
gestart.
CODEKAART
De codekaart wordt u bij aflevering van
de auto samen met de twee sleutels
overhandigd.
Op deze kaart staat de identificatiecode die
het -netwerk nodig heeft bij werkzaamheden
aan de elektronische startblokkering. De
code is afgedekt, verwijder de film alleen als
dit strikt noodzakelijk is.
Bewaar de codekaart op een veilige plaats
buiten de auto.
Neem de codekaart mee wanneer u een
verre reis maakt en bewaar de kaart bij uw
persoonlijke documenten.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in geval van nood de toegang tot
het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen
in de auto) de sleutel met afstandsbediening
mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor
korte duur.
35
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
Toe
g
an
g
tot de auto
A
L
ARM
Het alarm bestaat uit:
- een omtrekbeveiliging met sensoren op
de portieren, deuren en motorkap en op
de elektrische voeding,
- een interieurbeveiliging,
- een beveiliging tegen opkrikken en
wegslepen,
- een beveiliging bij het plaatsen van een
sleutel in het contactslot.
Het systeem bevat een sirene.
Inschakelen van het alarm
Controleer eerst of alle portieren goed zijn
gesloten.
Druk op deze schakelaar om
het alarm in te schakelen. De
beveiliging wordt na enkele
seconden ingeschakeld.
Als het alarm in de waakfase is, wordt bij een
inbraak gedurende ongeveer 30 seconden
de sirene geactiveerd, waarbij tevens de
richtingaanwijzers gaan knipperen.
Het alarm komt vervolgens terug in de
waakfase.
Het alarm gaat tevens af nadat de
elektrische voeding is onderbroken en weer
wordt aangesloten.
Uitschakelen met de afstandsbediening
Uitschakelen met de sleutel
Ontgrendel de portieren met de sleutel en
stap in de auto. Zet het contact in de stand
MAR; de identificatie van de sleutelcode
zorgt ervoor dat de sirene stopt.
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging en de beveiliging
tegen opkrikken en wegslepen
Gebruiksvoorschrift
Als de sirene per ongeluk afgaat, kunt u
deze snel uitschakelen door de auto met de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Als u de auto wilt vergrendelen zonder het
alarmsysteem in te schakelen, vergrendel
de auto dan met de sleutel in het slot
(bijvoorbeeld om de auto te wassen).
Druk op deze knop. Het
alarmsysteem wordt
uitgeschakeld op het moment dat
de auto wordt ontgrendeld.
Signalering van inbraakpogingen
Wanneer iemand tijdens uw
afwezigheid heeft geprobeerd
om in te breken in uw auto,
wordt u daar bij terugkomst op
geattendeerd door het knipperen
van het verklikkerlampje van de elektronische
startblokkering of een waarschuwingsmelding
op het display van het instrumentenpaneel.
Druk om de interieurbeveiliging
en de beveiliging tegen opkrikken
en wegslepen uit te schakelen
op de knop op de plafonnier van
de auto. Dit dient u, zolang u wilt
dat deze beveiligingen zijn uitgeschakeld,
telkens nadat u het contact hebt uitgezet te
herhalen.
36
Toe
g
an
g
tot de auto
OPENEN VAN BUITENAF
Bestuurdersportier
Ontgrendel het portier van buitenaf met de
afstandsbediening.
Trek de portiergreep naar u toe.
Steek als de afstandsbediening niet werkt
het metalen gedeelte van de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
Schuifdeur
Trek de handgreep naar u toe en vervolgens
naar achteren.
Open de schuifdeur volledig voorbij het
zware punt (Bestelwagen) of tot deze in
geopende stand wordt geblokkeerd door het
deurmechanisme (Combi).
Als de brandstofvulklep is geopend,
houdt een veiligheidssysteem de
schuifdeur tegen (Combi).
Achterklep (Combi)
Trek na het ontgrendelen van de auto met
de afstandsbediening of de sleutel aan
de handgreep in het midden en trek de
achterklep open.
Houd als de auto op een helling staat
de schuifdeur vast bij het open- en
dichtschuiven. Anders kan de schuifdeur
sneller open- of dichtgaan dan de bedoeling
is en letsel veroorzaken.
Ga om veiligheidsredenen en om storingen
te voorkomen niet rijden als de schuifdeur is
geopend.
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
Toe
g
an
g
tot de auto
OPENEN VAN BINNENUIT
Bestuurdersportier
Trek aan de binnenportiergreep om het
portier te ontgrendelen.
Automatische vergrendeling
ingeschakeld: zodra de snelheid van
20 km/h wordt overschreden, kunt u aan het
kenmerkende klikgeluid horen dat de auto
automatisch wordt vergrendeld.
Deze functie "AUTOCLOSE" kan worden
ingeschakeld of uitgeschakeld via het
"MENU".
Deze functie is bij aflevering van de auto
uitgeschakeld.
Openen van de achterdeuren tot 180°
Druk op de haak terwijl u de deur volledig
opent.
Achterdeuren
De asymmetrische achterdeuren (60/40)
hebben vier vergrendelingspunten, waarvan
één in het midden.
Trek de handgreep naar u toe.
Open eerst de grote achterdeur. Trek
vervolgens aan de hendel van de kleine
deur om deze te ontgrendelen en te openen.
De twee achterdeuren gaan open tot een
hoek van 90°.
Het rijden met een geopende kleine
achterdeur is toegestaan voor het vervoer
van lange voorwerpen. Houd u hierbij aan
de wettelijke voorschriften met betrekking tot
het markeren van uitstekende voorwerpen
voor achteropkomend verkeer.
38
Toe
g
an
g
tot de auto
Gebruiksvoorschrift
Controleer of de rail op de vloer vrij is van
voorwerpen die het openen of sluiten van de
schuifdeur kunnen verhinderen.
Voorkom dat het verkeer wordt gehinderd.
Laadruimte
Schuifdeur (Combi)
Trek aan de hendel A en open de schuifdeur
volledig tot deze in geopende stand wordt
vergrendeld door het deurmechanisme
(Combi).
Achterdeuren
Schuif de hendel B naar rechts om de
deuren te openen.
Houd als de auto op een helling staat
de schuifdeur vast bij het open- en
dichtschuiven. Anders kan de schuifdeur
sneller open- of dichtgaan dan de bedoeling
is en letsel veroorzaken.
Ga om veiligheidsredenen en om storingen
te voorkomen niet rijden met geopende
schuifdeuren.
Druk één keer op de knop
om de schuifdeur en de
achterdeuren (Bestelwagen)
vanuit de bestuurdersplaats te
ontgrendelen.
Achterklep (Combi)
Als de accu leeg is of de centrale
vergrendeling niet werkt, kan de achterklep
mechanisch vanuit de bagageruimte worden
ontgrendeld.
Open de schuifdeur en klap de achterstoelen
volledig weg.
Druk in de bagageruimte op de hendel om
de achterklep te ontgrendelen.
39
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
Toe
g
an
g
tot de auto
SLUITEN VAN BINNENUIT
Centrale vergrendeling
Duw de binnenhandgreep omlaag om de
complete auto of het desbetreffende portier te
vergrendelen. Als echter één van de portieren
of deuren is geopend of niet goed is gesloten,
werkt de centrale vergrendeling niet.
Neem altijd de sleutel mee als u de
auto verlaat, zelfs al is dit voor korte
duur.
Sluiten vanuit de 180° geopende stand
De deurvanger komt bij het sluiten van
de achterdeuren automatisch in de
oorspronkelijke positie, wanneer eerst de
kleine deur wordt gesloten.
Laadruimte
Druk op de knop om de
schuifdeuren en achterdeuren
(Fourgonnette) vanuit de cockpit
te vergrendelen.
Anti-overvalsysteem
Na het wegrijden worden de portieren van
de cockpit en de deuren van de laadruimte
automatisch vergrendeld zodra sneller wordt
gereden dan 20 km/h.
Deze functie "AUTOCLOSE" wordt in- of
uitgeschakeld via het "MENU".
Zolang er gedurende de rit geen portier
wordt geopend, blijven de portieren
vergrendeld.
Deze functie is bij de aflevering van de auto
uitgeschakeld.
4
0
Toe
g
an
g
tot de auto
Schuifdeur (Combi)
Druk op de knop om de deur te deblokkeren
en trek de handgreep naar u toe om de deur
weer te sluiten.
Kindersloten
Beide achterportieren zijn voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit te
verhinderen.
) Draai de knop van beide achterportieren
een kwart omwenteling met de
contactsleutel.
SLUITEN VAN BUITENAF
Schuifdeur
Trek de handgreep naar buiten en
vervolgens naar voren om de deur voorbij
het zware punt te schuiven (bestelwagen) of
uit de blokkeerstand te halen (Combi).
Schuif de deur helemaal dicht.
Achterdeuren
Sluit eerst de kleine deur, deze wordt bij het
sluiten automatisch vergrendeld.
Sluit de grote deur met de handgreep.
Achterklep (Combi)
Trek de achterklep omlaag met behulp van
de handgreep aan de binnenzijde.
4
1
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
Stuurkolomschakelaars
LICHTSCHAKELAAR
Draai de ring met het witte merkteken in de
gewenste stand, met het contact AAN .
Alle verlichting uit
Parkeerverlichting aan
Dit wordt aangegeven door
middel van een controlelampje op
het instrumentenpaneel.
Dimlicht/grootlicht aan
Schakelen tussen dim- en grootlicht
Trek de lichtschakelaar naar u toe.
Lichtsignaal
Richtingaanwijzers
Functie "snelweg"
Deze functie is bedoeld om een verandering
van rijbaan aan te geven tijdens het rijden
op de snelweg.
Wanneer u de lichtschakelaar kort omhoog
of omlaag duwt zonder het zware punt te
passeren, knipperen de richtingaanwijzers
driemaal.
Trek de lichtschakelaar iets naar
u toe, ongeacht de stand van de
ring.
Links: omlaag. Het pijlvormige
groene lampje op het
instrumentenpaneel knippert.
Rechts: omhoog. Het pijlvormige
groene lampje op het instrumentenpaneel
knippert.
Draai de ring in de juiste stand.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd
door het inschakelen van de parkeerlichten
aan de kant van het verkeer.
Contact in de stand STOP of contactsleutel
verwijderd uit het slot:
) draai de ring in de stand "Alle verlichting
uit" en vervolgens in de stand
"Parkeerlichten aan",
) beweeg de lichtschakelaar omhoog of
omlaag om de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer in te schakelen
(voorbeeld: rechts van de weg parkeren;
lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door het
branden van het controlelampje van de
parkeerlichten.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middelste stand en zet
de ring in de stand "Alle verlichting uit".
42
Stuurkolomschakelaars
Koplampen verstellen
Pas de stand van de koplampen aan de
belading van de auto aan.
De koplampen kunnen uitsluitend worden
versteld als het grootlicht of dimlicht is
ingeschakeld.
Druk herhaaldelijk op deze
schakelaars op het dashboard om
de koplampen te verstellen.
Mistlampen
De bediening bevindt zich op het paneel op
het dashboard.
Mistlampen voor en achter
De mistlampen mogen uitsluitend
worden gebruikt bij dichte mist of zware
sneeuwval.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers en
daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te schakelen
zodra ze niet meer nodig zijn.
"Follow me home"-verlichting
Doordat het dimlicht tijdelijk blijft branden
na het afzetten van het contact, blijft de
omgeving vóór de auto verlicht en wordt het
uitstappen bij weinig licht vergemakkelijkt.
Inschakelen
Verwijder de contactsleutel of zet deze in de
positie STOP en trek binnen 2 minuten na
het afzetten van de motor de lichtschakelaar
naar u toe.
Telkens als u aan de lichtschakelaar trekt,
wordt de ingeschakelde verlichtingsduur met
30 seconden verlengd, tot een maximum
van 210 seconden. Als deze ingeschakelde
verlichtingsduur is verstreken, dooft de
verlichting automatisch.
Uitschakelen
Trek de lichtschakelaar naar u toe en houd
deze minimaal 2 seconden vast.
De mistlampen vóór werken
in combinatie met de
parkeerverlichting en het dimlicht.
De mistachterlichten werken in
combinatie met het dimlicht.
Druk op een van deze schakelaars om de
gewenste verlichting in te schakelen.
Als de hendel de eerste
keer wordt bediend, gaat het
verklikkerlampje branden en
verschijnt er een melding op het
display. Dit controlelampje blijft
branden totdat de functie automatisch wordt
uitgeschakeld.
Een verklikkerlampje op het
display geeft de geselecteerde
stand aan (0, 1, 2, 3).
4
3
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
Stuurkolomschakelaars
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Ruitenwissers vóór
De ruitenwissers werken uitsluitend als het
contact in de stand MAR staat.
De schakelaar heeft vier standen. Het is
mogelijk 3 snelheden te kiezen door aan de
ring te draaien.
Raadpleeg voor het vervangen van
wisserbladen in de rubriek 7 het
gedeelte "Wisserbladen vervangen".
Gebruiksvoorschrift
Controleer bij vorst vóór het inschakelen
van de ruitenwissers of de ruitenwissers vrij
kunnen bewegen.
Interval.
Constant wissen met lage snelheid.
Constant wissen met hoge snelheid.
Eén keer wissen: schakelaar kort omhoog
bewegen.
Ruitensproeiers vóór
Beweeg de hendel omlaag: alleen de
ruitensproeiers vóór treden in werking.
Houd de hendel omlaag: de ruitensproeiers
vóór treden in werking, waarna enige tijd de
ruitenwissers worden ingeschakeld.
Raadpleeg voor het bijvullen van het
reservoir in de rubriek 7 het gedeelte
"Niveaus".
Ruitenwisser achter
De ruitenwisser is op de ruit van
de grote achterdeur geplaatst.
Draai aan de ring.
Ruitensproeier achter
De ruitensproeier achter is naast het derde
remlicht ingebouwd.
Beweeg de hendel omhoog: alleen de
ruitensproeier treedt in werking.
Houd de hendel vast: de ruitensproeier
treedt in werking, waarna gedurende enige
tijd de ruitenwisser worden ingeschakeld.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de ruitenwissers vóór
zijn ingeschakeld in de stand hoge snelheid,
de STOP-stand niet beschikbaar is.
44
Stuurkolomschakelaars
Opnieuw activeren
- Druk nogmaals op de
toets op het uiteinde van
de hendel.
of
- Trap het gaspedaal
in tot een snelheid is
bereikt die dicht bij de
ingestelde snelheid ligt.
- Schakel de versnelling in die was ingeschakeld
toen de snelheid werd ingesteld.
De auto neemt de laatst ingestelde snelheid
weer aan.
Als de functie wordt ingeschakeld, wordt
het pictogram "Snelheidsregelaar" op het
instrumentenpaneel weergegeven:
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder bij
normaal doorstromend verkeer met een
constante zelf ingestelde snelheid rijden
zonder dat het gaspedaal ingetrapt hoeft te
worden.
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden
boven 30 km/h en met minimaal de tweede
versnelling ingeschakeld.
Selecteren van de
functie
- Zet de ring in de
stand ON . De
snelheidsregelaar is
geselecteerd, maar nog
niet geactiveerd en er
is nog geen snelheid
ingesteld.
Eerste keer activeren /
Instellen van een
snelheid
- Breng uw auto met
het gaspedaal op de
gewenste snelheid.
- Beweeg de hendel gedurende minimaal
één seconde omhoog (+) en laat
vervolgens de hendel los.
De snelheid is nu in het geheugen opgeslagen.
U kunt het gaspedaal loslaten, deze snelheid
wordt door de auto gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden
van de ingestelde
snelheid
Het is mogelijk gas te
geven en tijdelijk met een
hogere snelheid dan de
ingestelde snelheid te rijden (bijvoorbeeld
om een inhaalmanoeuvre uit te voeren).
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt
de ingestelde snelheid weer aangenomen.
Uitschakelen
- Druk op de toets op
het uiteinde van de
hendel.
of
- Trap op het rem- of
koppelingspedaal.
De snelheidsregelaar wordt ook
uitgeschakeld als het ABS of het ESP
ingrijpt.
45
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
Stuurkolomschakelaars
Ingestelde snelheid wijzigen
De ingestelde snelheid kunt u op twee
manieren verhogen:
Uitschakelen van de functie
- Draai de ring in de stand
OFF of zet het contact af
om het systeem volledig
uit te schakelen.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact wordt
afgezet, wordt de ingestelde snelheid uit het
geheugen gewist.
Storing
Als het systeem niet goed werkt, draai dan
de ring in de stand OFF en neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruiksvoorschrift
Let bij het wijzigen van de ingestelde
snelheid door het ingedrukt houden van de
toets goed op omdat de snelheid zeer snel
kan worden verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde
wegen of bij zeer druk verkeer.
Zet de versnellingspook nooit in de
neutraalstand als het systeem in werking is.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht
op het verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Houd uw voeten bij de pedalen.
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en vast aan de bevestigingen op de
vloer,
- leg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Zonder het gaspedaal:
- beweeg de hendel
omhoog (+).
Beweeg de hendel kort
omhoog om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
- beweeg de hendel gedurende minimaal
één seconde omhoog (+) en laat deze
vervolgens los.
Verlagen van de ingestelde
snelheid:
- beweeg de hendel
omlaag (-); de nieuwe
snelheid wordt
automatisch in het
geheugen opgeslagen.
Beweeg de hendel kort omlaag om de
snelheid met 1 km/h te verlagen.
Houd de hendel omlaag om de snelheid
traploos te verlagen.
Houd de hendel omhoog om de snelheid
traploos te verhogen.
Met het gaspedaal:
- trap het gaspedaal in tot de gewenste
snelheid is bereikt,
V
A
S
TE
S
NELHEID
S
BEGRENZER
Met deze functie kan de maximumsnelheid
van de auto permanent worden begrensd
(volgens uitvoering en uitsluitend bij de
uitvoeringen met de motor 1.3 HDi 75 pk).
De maximumsnelheid kan op vier vooraf
ingestelde snelheden worden ingesteld:
90, 100, 110 of 130 km/h.
Een sticker in de auto geeft aan of
deze functie aanwezig is en welke
snelheid is ingesteld.
Deze functie kan niet door de bestuurder
worden uitgeschakeld of ingesteld.
4
6
Spie
g
els en ruiten
Binnenspiegel
Met de hendel aan de onderzijde kan de
spiegel in 2 standen worden gezet.
In de dagstand staat de hendel naar voren.
Trek de hendel naar u toe om de spiegel in
de nachtstand (antiverblinding) te zetten.
Buitenspiegels
Het glas van de buitenspiegels is sferisch om
het gezichtsveld naast de auto te vergroten.
De weergegeven objecten in de spiegels aan
bestuurders- en passagierszijde lijken verder
af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet
rekening worden gehouden om de afstand
ten opzichte van achteropkomend verkeer
goed in te schatten.
Elektrisch bedienbare buitenspiegels
De schakelaar van de elektrisch bedienbare
buitenspiegels bevindt zich links in het
interieur ter hoogte van de buitenspiegel.
SPIEGELS EN RUITEN
Druk op de toets van de
achterruitverwarming om de
buitenspiegels te ontdooien.
Draai de knop naar links of rechts om de
te verstellen buitenspiegel te selecteren en
beweeg de knop in de gewenste richting om
de spiegel te verstellen.
Handbediening
De hendels voor het handmatig verstellen
van de buitenspiegels bevinden zich in het
interieur ter hoogte van de voet van elke
buitenspiegel.
Beweeg de hendel in de gewenste richting
om de spiegel te verstellen.
47
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
Spie
g
els en ruiten
RUITBEDIENING
Elektrische bediening
Het systeem van de elektrisch
bedienbare ruiten is voorzien van
een antiklemvoorziening en een
eentrapsbediening voor het openen
en sluiten.
Met de schakelaars op het
bestuurdersportier kan de bestuurder beide
voorportierruiten bedienen.
Met de schakelaar op het passagiersportier
kan alleen de ruit aan passagierszijde
worden bediend.
Eentrapsbediening
Houd de schakelaar lang ingedrukt
om de ruit volledig te openen of te sluiten.
De ruit stopt als opnieuw op de
schakelaar wordt gedrukt.
Activeer de beweging van de ruit
door kort op de schakelaar te drukken.
Handbediening
Draai aan de ruitslinger op het portierpaneel.
Gebruiksvoorschrift
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor
een korte periode, altijd de sleutel uit het
contact.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets
tussen de ruit en de sponning bekneld raakt,
moet de ruit weer worden geopend. Druk
daarvoor op de desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan de
passagierszijde bedient, moet hij ervan
verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten
van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn
dat de passagier op de juiste manier gebruik
maakt van de elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
ZIJRUITEN ACHTER
(
COMBI
)
Kantel de hendel en druk deze helemaal
naar buiten om de geopende ruit vast te
zetten.
4
8
Versnellingsbak en stuurwiel
Gebruiksvoorschrift
Trap om soepel te kunnen schakelen het
koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van het
pedaal wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Laat tijdens het rijden niet uw hand op
de versnellingspook rusten. Zelfs een
lichte belasting op de pook kan na verloop
van tijd slijtage aan de onderdelen in de
versnellingsbak veroorzaken.
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Achteruit
Schakel de achteruit pas in als de auto
volledig stilstaat.
Zet de pook met beleid in de
achteruitversnelling om bijgeluiden te beperken.
De parkeerhulp (volgens uitvoering)
wordt bij het inschakelen van
de achteruitversnelling automatisch
ingeschakeld; hierbij klinkt een
geluidssignaal.
Raadpleeg in rubriek 3 het gedeelte
"Parkeerhulp achter".
STUURWIEL VERSTELLEN
Zorg dat de auto stilstaat en ontgrendel het
stuurwiel door de hendel omlaag te duwen.
Zet het stuurwiel in de gewenste stand
(diepte en hoogte) en vergrendel het weer
door de hendel volledig omhoog te trekken.
4
9
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
V
ersnellin
g
sbak en stuurwiel
SCHAKELINDICATOR *
Dit systeem adviseert de bestuurder te
schakelen om het brandstofverbruik te
reduceren (auto's met handgeschakelde
versnellingsbak).
Werking
Het systeem geeft uitsluitend
adviezen als u rustig rijdt.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd
zelf verantwoordelijk voor het al dan niet
opvolgen van een schakeladvies van het
systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Voorbeeld:
- U rijdt in de derde versnelling.
- U trapt het gaspedaal redelijk ver in.
- Het systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
De informatie wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel in
de vorm van het controlelampje SHIFT
in combinatie met een pijl omhoog bij
een advies om op te schakelen of een
pijl omlaag bij een advies om terug te
schakelen.
In rijsituaties waarin veel van de motor
wordt gevraagd (diep intrappen van
het gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een
inhaalmanoeuvre...) zal het systeem geen
schakeladvies geven.
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
50
Versnellingsbak en stuurwiel
GE
S
TUURDE HANDGE
S
CHAKELDE
V
ER
S
NELLING
S
BAK
Bij de gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak met vijf versnellingen kunt
u kiezen tussen automatische bediening en
handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee
gebruiksmogelijkheden:
- een automatische stand om automatisch,
dus zonder tussenkomst van de
bestuurder, te schakelen.
- een handmatige stand om met de
selectiehendel zelf te schakelen.
De versnellingsbak kan worden bediend met:
1. een selectiehendel 1 op de
middenconsole, waarmee u de
rijstand, de achteruitversnelling en de
neutraalstand kunt selecteren en zelf
kunt schakelen in de handmatige stand,
2. een knop 2 om het programma voor
zuinig rijden in of uit te schakelen.
Bedienen van de selectiehendel
Elke stand van de selectiehendel wordt
geselecteerd vanuit de middelste stand.
N : neutraalstand.
Trap het rempedaal in en selecteer deze
stand om te kunnen starten. Beweeg de
selectiehendel daarvoor naar rechts en
vervolgens omhoog.
R : achteruitversnelling.
Houd bij stilstaande auto het rempedaal
ingetrapt en beweeg de selectiehendel naar
rechts en vervolgens omlaag.
M + / - : schakelen in de handmatige stand.
Houd de selectiehendel naar links om
deze stand te selecteren en beweeg de
selectiehendel vervolgens:
- naar de + om op te schakelen,
- naar de - om terug te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
N. Neutral (neutraalstand).
R. Reverse (achteruit).
1 2 3 4 5. Ingeschakelde versnelling.
AUTO. Gaat branden als de automatische
stand wordt geselecteerd; gaat uit als de
handmatige stand wordt geselecteerd.
E. Gaat branden als het programma voor
zuinig rijden wordt ingeschakeld; gaat uit als
het programma wordt uitgeschakeld.
A : automatische stand.
Houd de selectiehendel naar links om deze
stand te selecteren.
E : programma voor zuinig rijden.
Druk op deze knop om dit programma in of
uit te schakelen.
51
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
V
ersnellin
g
sbak en stuurwiel
Starten van de auto
Trap altijd het rempedaal in.
Start de motor; de versnellingsbak wordt
automatisch in de neutraalstand gezet.
De selectiehendel blijft in de stand staan die
was geselecteerd voordat het contact werd
afgezet.
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt een "N" en er klinkt een
geluidssignaal wanneer u het rempedaal
loslaat om u erop te attenderen dat een
andere versnelling is ingeschakeld dan is
geselecteerd met de selectiehendel.
Selecteer de eerste versnelling
(selectiehendel naar de + bewegen) of de
achteruitversnelling (stand R ).
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt "1" of "R" .
Zet de handrem vrij.
Laat het rempedaal los en geef gas.
De bij het afzetten van het contact
ingeschakelde stand (AUTO of
handmatig) blijft in het geheugen
opgeslagen tot de motor weer gestart wordt.
Stilstaan - Wegrijden op een helling
Deze versnellingsbak is een gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak zonder
koppelingspedaal.
Gebruik om de auto op een helling te
laten staan niet het gaspedaal, maar de
handrem. Wanneer u zich niet aan dit
voorschrift houdt, loopt u het risico dat
de koppeling oververhit raakt en schade
aan de versnellingsbak ontstaat.
Geef bij het wegrijden geleidelijk gas terwijl
u de handrem loszet.
Bij weinig grip is wegrijden in de 2
e
versnelling ook mogelijk (selectiehendel
twee keer richting "+" bewegen).
Automatische stand
Na het starten van de auto kunt u de
automatische stand inschakelen door de
stand A/M te selecteren.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen
de aanduidingen "AUTO" en de
ingeschakelde versnelling.
De versnellingsbak functioneert nu in de
auto-actieve stand, zonder tussenkomst van
de bestuurder.
De versnellingsbak kiest voortdurend de
meest geschikte versnelling aan de hand
van de volgende parameters:
- wagensnelheid,
- motortoerental,
- mate waarin het gaspedaal is ingetrapt.
Voor een maximaal comfort en een optimale
versnelling is het raadzaam om het bruusk
intrappen en loslaten van het gaspedaal te
vermijden.
Wanneer u het gaspedaal volledig intrapt,
schakelt de versnellingsbak een lagere
versnelling in voor een snellere acceleratie.
Trap het gaspedaal snel en diep in om
snel weg te rijden.
52
Versnellingsbak en stuurwiel
Parkeren van de auto
Houd om de motor af te zetten het
rempedaal ingetrapt en:
- zet de versnellingsbak in de eerste
versnelling of de achteruitversnelling,
- trek de handrem aan om de auto volledig
stil te zetten.
- zet het contact af.
Tijdelijk een andere versnelling kiezen in de
automatische stand
U kunt ook zelf een andere versnelling
kiezen met behulp van de selectiehendel.
Hierdoor wordt de automatische stand niet
uitgeschakeld, maar u kunt wel tijdelijk
gebruikmaken van de functies van de
handgeschakelde stand (bijvoorbeeld om
een auto in te halen).
De aanduiding "AUTO" blijft op het display
van het instrumentenpaneel staan.
Programma voor zuinig rijden "ECO"
Dit programma vult de automatische
stand aan om het brandstofverbruik te
verminderen.
Druk op de knop E om het programma te
activeren.
Handmatige stand
Na het gebruik van de automatische stand
kunt u terugkeren naar de handmatige stand
door de stand A/M nogmaals te selecteren.
De aanduiding "E" verschijnt
op het display van het
instrumentenpaneel, bij "AUTO"
en de door de versnellingsbak
ingeschakelde versnelling.
De versnellingsbak kiest op basis van
de wagensnelheid, het motortoerental
en de mate waarin het gaspedaal is
ingetrapt de optimale versnelling om het
brandstofverbruik te beperken.
Op het display van het
instrumentenpaneel verdwijnt de
aanduiding "AUTO" en verschijnt
de ingeschakelde versnelling.
Het is niet nodig om uw voet van het
gaspedaal te nemen om te kunnen
schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
is alleen mogelijk als de snelheid van de
auto en het motortoerental dit toestaan. Als
schakelen niet mogelijk is, geeft het systeem
een geluidssignaal.
Als de auto stapvoets rijdt, bijvoorbeeld bij
het naderen van een stopbord of een rood
verkeerslicht, schakelt de versnellingsbak
automatisch terug naar de eerste
versnelling.
Laat het rempedaal los nadat op het
display van het instrumentenpaneel
de aanduiding van de ingeschakelde
versnelling is verdwenen.
Stap nooit uit de auto als de
versnellingsbak in de neutraalstand
staat (stand N ). Als de versnellingsbak in
deze stand staat, klinkt een geluidssignaal
als het contact wordt afgezet (contact in de
stand STOP ).
53
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
V
ersnellin
g
sbak en stuurwiel
Resetten
Zet het contact in de stand MAR .
Binnen 10 seconden moet de ingeschakelde
versnelling op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen.
Als dat niet het geval is, zet dan het contact
in de stand STOP en wacht tot het display
van het instrumentenpaneel uitgaat.
Zet het contact nogmaals in de stand MAR .
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een melding op
het display, duidt dit erop dat de
versnellingsbak op de verkeerde
manier wordt bediend door de bestuurder.
Als bij aangezet contact dit lampje
gaat knipperen in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel, duidt dit
op een storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat als het probleem niet is
verholpen het systeem controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Zet de selectiehendel tijdens het rijden
nooit in de neutraalstand (stand N ).
Zet de selectiehendel alleen in de achteruit
(stand R ) als de auto volledig stilstaat en het
rempedaal is ingetrapt.
Wanneer u gelijktijdig het gaspedaal en
het rempedaal intrapt, kan schade aan de
versnellingsbak ontstaan.
Noodloopfunctie - vertraagd wegrijden
Deze procedure moet worden toegepast
als het systeem het intrappen van het
rempedaal niet signaleert of in het geval
van een storing in de versnellingsbak bij het
starten van de motor.
Trap het rempedaal stevig in.
Draai de contactsleutel ten minste
7 seconden in de stand AVV .
De motor wordt gestart.
Het systeem blijft werken in de
noodloopfunctie: de versnellingsbak gebruikt
de 3
e
versnelling als hoogste versnelling en
de automatische stand is niet beschikbaar.
Laat als de motor niet kan worden
gestart het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwali ceerde werkplaats.
Storing
Als de auto lang stilstaat met
draaiende motor, is het raadzaam de
versnellingsbak in de neutraalstand
(stand N ) te houden.
Als de auto stilstaat met draaiende
motor en de eerste of tweede
versnelling of de achteruitversnelling is
ingeschakeld, selecteert de versnellingsbak
in de volgende gevallen automatisch de
neutraalstand, waarbij een geluidssignaal
klinkt:
- het gas- en/of rempedaal wordt
gedurende 3 minuten niet ingetrapt,
- het rempedaal wordt al 10 minuten
ingetrapt,
- het bestuurdersportier is geopend en het
gas- en/of rempedaal wordt gedurende
1,5 seconde niet ingetrapt,
- storing in de versnellingsbak.
Wanneer uw auto gesleept wordt,
dient u ervoor te zorgen dat de
versnellingsbak in de neutraalstand
(stand N ) staat.
Versnellingsbak en stuurwiel
HILL HOLDER
Deze functie, die is geïntegreerd in het ESP,
vergemakkelijkt het wegrijden op een helling
door uw auto, nadat u het rempedaal hebt
losgelaten, ongeveer 2 seconden op zijn
plaats te houden. In die tijd kunt u uw voet
naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat terwijl u het
rempedaal intrapt,
- bij draaiende motor,
- op hellingen met een percentage van
minimaal 5%,
Werking
Als de auto met draaiende motor op een
helling stilstaat, wordt deze even op zijn
plaats gehouden als u het rempedaal
loslaat en:
- bij een handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand
hebt ingeschakeld,
- bij een gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak de stand A of M hebt
geselecteerd.
Als de auto met draaiende motor
bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld
is, wordt de auto even op zijn plaats
gehouden als u het rempedaal loslaat.
Als het gaspedaal niet binnen
2 seconden wordt ingetrapt, wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld en
valt de remdruk geleidelijk weg. Tijdens
deze fase wijst een mechanisch geluid erop
dat de remmen loskomen en de auto in
beweging begint te komen.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de hill holder gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de motor
draait, trek dan de handrem aan. Controleer
of het verklikkerlampje van de handrem op
het instrumentenpaneel constant brandt.
Storing
Bij een storing in de systeem
gaan op het instrumentenpaneel
deze verklikkerlampjes branden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwali ceerde werkplaats
om het systeem te laten controleren.
In de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem is de hill holder
uitgeschakeld.
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
V
ersnellin
g
sbak en stuurwiel
- bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: zet, terwijl de auto
stilstaat, de versnellingsbak in de
neutraalstand en laat de koppeling los,
- bij een auto met een gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak:
houd, terwijl de auto stilstaat, het
rempedaal ingetrapt.
Bijzonderheden: geen overgang naar de
STOP-stand
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
- de achterruitverwarming is ingeschakeld,
- de ruitenwissers vóór in de stand hoge
snelheid werken,
- de achteruitversnelling is ingeschakeld,
- bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
regeneratie van het roetfilter,
rembekrachtiging, buitentemperatuur
enz.) dat niet toelaten.
In dat geval wordt een melding
weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel en gaat het
verklikkerlampje "S" gedurende
enkele seconden knipperen om
vervolgens te doven.
Dit is volkomen normaal.
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u
weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt
direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem, dat perfect is
aangepast aan het stadsverkeer, zorgt voor
een lager brandstofverbruik, minder uitstoot
van schadelijke stoffen en het comfort
van totale stilte in het interieur tijdens het
wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand van de motor
Het verklikkerlampje "S" op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt afgezet:
Om te voorkomen dat de motor te
vaak wordt uitgezet als u langzaam
rijdt, wordt de motor uitsluitend automatisch
afgezet als de auto een snelheid van
minimaal 10 km/h heeft bereikt.
In de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem is de hill holder
uitgeschakeld.
Verlaat nooit de auto zonder eerst
het contact met de sleutel te hebben
afgezet.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in
dat geval altijd het contact af en neem de
sleutel uit het contactslot.
56
Versnellingsbak en stuurwiel
Bijzonderheden: automatisch activeren van
de START-stand
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd als:
- de auto wegrolt op een helling,
- de ruitenwissers vóór in de stand hoge
snelheid werken,
- de motor ongeveer drie minuten geleden
is afgezet door het Stop & Start-systeem,
- bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur
enz.) dit niet toelaten.
Gebruiksvoorschrift
Als u bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak in de STOP-stand een
versnelling inschakelt, maar daarbij het
koppelingspedaal niet helemaal intrapt,
wordt de motor in sommige gevallen niet
weer gestart.
Er gaat dan een verklikkerlampje branden
of er wordt een melding weergegeven die
aangeeft dat u het koppelingspedaal volledig
moet intrappen om de motor weer te laten
starten.
Als de motor automatisch is afgezet
(STOP-stand) en de bestuurder zijn
veiligheidsgordel losmaakt en een
voorportier opent, dan kan de motor
uitsluitend weer met de contactsleutel
worden gestart. Dit wordt aangegeven door
een geluidssignaal in combinatie met het
knipperen van het verklikkerlampje Service
en het weergeven van een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Als de motor automatisch is gestart
(START-stand) en de bestuurder gedurende
de daaropvolgende drie minuten de auto niet
bedient, zet het systeem de motor definitief
af. De motor kan dan uitsluitend weer met
de contactsleutel worden gestart.
Overgang naar de START-stand van de motor
Het verklikkerlampje "S" gaat uit
en de motor wordt gestart:
- bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: trap het
koppelingspedaal volledig in,
- bij een auto met een gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak:
laat het rempedaal los met de
selectiehendel in de stand A of M ,
of schakel de achteruitversnelling in.
In dat geval wordt een melding
weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel en gaat het
verklikkerlampje "S" gedurende
enkele seconden knipperen om
vervolgens te doven.
Dit is volkomen normaal.
Als in de STOP-stand de
selectiehendel van de gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak in een
andere stand wordt gezet, wordt de motor
weer gestart.
Als de motor bij stilstand op een
helling automatisch wordt afgezet,
moet, aangezien de hill holder uitsluitend bij
draaiende motor werkt, de motor opnieuw
gestart worden en een versnelling worden
ingeschakeld alvorens het rempedaal kan
worden losgelaten.
1
V
OORDAT u GAAT RIJDEN
V
ersnellin
g
sbak en stuurwiel
Uitschakelen
Als u geen concessies wilt doen aan
het thermische comfort, kunt u het
Stop & Start-systeem uitschakelen,
zodat de airconditioning continu blijft
werken.
Het systeem wordt automatisch
opnieuw ingeschakeld zodra u het
contact weer aanzet.
U kunt dit systeem op elk willekeurig
moment uitschakelen door de toets "S OFF"
in te drukken.
Het verklikkerlampje in de toets gaat
branden en er verschijnt een bericht op het
display van het instrumentenpaneel.
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct weer gestart.
Storing
Onderhoud
Bij een storing in het
Stop & Start-systeem wordt het
systeem uitgeschakeld, gaat
het verklikkerlampje Service
branden en wordt er een melding
weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan de motor gestart worden
door het koppelingspedaal volledig in te
trappen of door de selectiehendel in de
neutraalstand te zetten.
Zet het contact altijd met de sleutel
af als u handelingen onder de
motorkap wilt verrichten, om letsel door het
automatisch activeren van de START-stand
te voorkomen.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken
en maakt gebruik van een speciale accu
(raadpleeg voor meer informatie het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door
PEUGEOT voorgeschreven accu's kan
leiden tot storingen in het systeem.
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde technologie.
Laat eventuele werkzaamheden uitsluitend
door een officiële PEUGEOT-dealer
uitvoeren.
Opnieuw inschakelen
Druk nogmaals op de toets "S OFF" .
Het systeem is dan opnieuw actief; het
verklikkerlampje in de toets gaat uit en er
wordt een melding weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
58
Afmetin
g
en
2
A
fmetin
g
en
T
ECHNISCHE GEGEVEN
S
A
FMETINGEN
De bestelwagen L1 is de standaarduitvoering. De uitvoering "L2 Pack Chantier is afhankelijk van het land van bestemming leverbaar.
Bestelwagen (in mm)
L1 L2 Pack Chantier )
L Totale lengte 3864 3881
H Totale hoogte 1721 1742
Hoogte met dakreling 1782 1803
A Wielbasis 2513
B Overbouw vóór 760 777
C Overbouw achter 591
D Totale breedte 2019
Breedte (met ingeklapte buitenspiegels) 1816
E Spoorbreedte vóór 1469 1464
F Spoorbreedte achter 1465
G Laadhoogte 527 544
I Lengte laadvloer 1523
J Maximale hoogte laadruimte 1205
K Maximale breedte laadruimte (10 cm boven de vloer) 1473
M Breedte tussen wielkasten 1046
Inhoud (m
3
) 2,5
60
Afmetin
g
en
61
2
A
fmetin
g
en
T
ECHNISCHE GEGEVEN
S
Combi (in mm)
Standaard All road
L Totale lengte 3959 3970
H Totale hoogte 1721 1742
Hoogte met dakdragers 1782 1803
A Wielbasis 2513
B Overbouw vóór 855 866
C Overbouw achter 591
D Totale breedte 2019
Breedte (met ingeklapte buitenspiegels) 1816
E Spoorbreedte vóór 1464
F Spoorbreedte achter 1465
G Laadhoogte 527 544
I Lengte laadvloer (achterbank in gebruiksstand) 743
Lengte laadvloer (achterbank in portefeuillestand) 1130
J Maximale hoogte laadruimte (onder hoedenplank) 592
K Maximale breedte laadruimte (10 cm boven de vloer) 1473
M Breedte tussen wielkasten 1046
62
Afmetin
g
en
63
2
A
fmetin
g
en
T
ECHNISCHE GEGEVEN
S
Combi (in mm)
Standaard All road
L Totale lengte 3959 3970
H Totale hoogte 1721 1742
Hoogte met dakdragers 1794 1803
A Wielbasis 2513
B Overbouw vóór 855 866
C Overbouw achter 591
D Totale breedte 2019
Breedte (met ingeklapte buitenspiegels) 1816
E Spoorbreedte vóór 1464
F Spoorbreedte achter 1465
G Laadhoogte 527 544
I Lengte laadvloer (achterbank in gebruiksstand) 743
Langte laadvloer (achterbank in portefeuillestand) 1130
J Maximale hoogte laadruimte (onder hoedenplank) 592
K Maximale breedte laadruimte (10 cm boven de vloer) 1473
M Breedte tussen wielkasten 1046
Motoren
DIESELMOTOREN
1.4 HDi 70 pk 1.3 HDi 75 pk
Versnellingsbakken Handgeschakeld Handgeschakeld Elektronisch bediend
Aantal versnellingen 5 5 5
Max. vermogen ECE-norm (kW) 50 55
Cilinderinhoud (cm
3
) 1399 1248
Boring x slag (mm) 73,7 x 82 69,6 x 82
Toerental bij max. vermogen (t/min) 4000 3750
Max. koppel ECE-norm (Nm) 160 190
Toerental bij max. koppel (t/min) 2750 1750
Brandstof Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja
Roet lter (FAP) Nee Ja
Stop & Start Nee Ja
Inhoud motorolie, met vervangen lter (liter) 3,8 3,0
65
2
Motoren
T
ECHNISCHE GEGEVEN
S
BENZINEMOTOR
1.4 75 pk
Versnellingsbak Handgeschakeld
Aantal versnellingen 5
Max. vermogen ECE-norm (kW) 54
Cilinderinhoud (cm
3
) 1360
Boring x slag (mm) 75 x 77
Toerental bij max. vermogen (t/min) 5200
Max. koppel ECE-norm (Nm) 118
Toerental bij max. koppel (t/min) 2600
Brandstof Loodvrije benzine
Stop & Start Nee
Inhoud motorolie, met vervangen lter (liter) 3,0
66
Gewichten
GEWICHTEN
Raadpleeg uw kentekenbewijs.
U bent verplicht u in elk land aan het wettelijke maximaal toegestane aanhangergewicht te houden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats voor informatie over het maximaal toegestane aanhangergewicht en het maximaal toegestane treingewicht.
67
68
Boordcomputer
BOORDCOMPUTER / CONFIGURATIE - PERSOONLIJKE INSTELLINGEN
Als in het MENU de optie TRIP B is
geactiveerd:
- Traject B,
- Gemiddeld brandstofverbruik B,
- Gemiddelde snelheid B,
- Reisduur B.
Druk langer dan twee seconden op de toets
MENU ESC om terug te keren naar het
beginscherm.
Display niveau 1:
- Speed (Geluidssignaal snelheid).
- Hour (Instelling tijd).
- Buzz (Geluidsniveau meldingen).
- Unit (Eenheid).
- Bag p (Airbag passagierszijde).
Raadpleeg de desbetreffende regel van de
tabel configuratie/persoonlijke instellingen
op de volgende bladzijden.
Resetten
Druk langer dan twee seconden op de toets
TRIP om de weergegeven gegevens te
resetten.
Druk op de toets TRIP op het uiteinde
van de ruitenwisserschakelaar om
achtereenvolgens de volgende
informatie weer te geven:
- Actieradius,
- Traject A,
- Gemiddeld brandstofverbruik A,
- Momenteel brandstofverbruik A,
- Gemiddelde snelheid A,
- Reisduur A.
69
3
T
ECHNOLOGIE aan BOOR
D
Menu
Display niveau 2:
Menu... Druk op...
Submenu...
Druk op... Selecteer...
Bevestig
en stop
Om...
1 Geluidssignaal
snelheid
ON Verhogen
Het geluidssignaal op het moment
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden te activeren/
deactiveren en de snelheid in te
stellen.
Verlagen
OFF
2 Activeren
Trip B
ON Activeren
Een tweede traject "Trip B"
weer te geven.
OFF Deactiveren
Het bedieningspaneel naast het stuurwiel
biedt u toegang tot de menu's van het
display, waarin u de persoonlijke instellingen
van de uitrusting van de auto kunt wijzigen.
U kunt kiezen uit acht talen: Italiaans,
Engels, Duits, Frans, Spaans, Portugees,
Nederlands en Turks.
Om veiligheidsredenen kunnen de menu's
uitsluitend worden weergegeven bij afgezet
contact (motor uit).
Raadpleeg de desbetreffende regel van de
tabel configuratie/persoonlijke instellingen
op de volgende bladzijden.
Druk op de toets om:
- menu's en submenu's
weer te geven,
Druk op deze toets om:
- omhoog te scrollen in een menu,
- een waarde te verhogen.
Druk op deze toets om:
- omlaag te scrollen in een menu,
- een waarde te verlagen.
- een geselecteerde optie in een menu te
bevestigen,
- menu's te verlaten.
Houd de toets ingedrukt om terug te keren
naar het beginscherm.
7
0
Menu
Menu... Druk op... Submenu... Druk op... Selecteer...
Bevestig
en stop
Om...
3 Tijd instellen
Uren
Verhogen
De tijd in te stellen .
Verlagen
Weergave
24 h
De weergave van de uren op
het klokje te selecteren.
12 h
4 Datum
instellen
Jaar/Maand/
Dag
Verhogen
De datum in te stellen.
Verlagen
5 Radio
weergeven
ON
De naam van het radiostation weer
te geven.
Het nummer van de track van de
CD weer te geven.
OFF
6 Autoclose
Tijdens het
rijden
ON
Het automatisch vergrendelen
van de portieren vanaf 20 km/h
te activeren/deactiveren.
OFF
7 Eenheid
Afstanden
Km
De eenheid voor de weergave
van de afstanden te selecteren.
Mijl
Temperatuur
°C
De eenheid voor de weergave
van de temperatuur te
selecteren.
°F
Brandstofverbruik
km/l
De eenheid voor de weergave
van het brandstofverbruik te
selecteren.
l/100 km
8 Taal
Lijst met
beschikbare talen
De taal van de weergave te
kiezen.
9 Volume
gesproken
berichten
Verhogen
Het volume van de geluidssignalen en de
waarschuwingsmeldingen te verhogen
of verlagen (het volume wordt direct
aangepast als op de toets wordt gedrukt).
Verlagen
3
T
ECHNOLOGIE aan BOOR
D
Menu
Menu... Druk op... Submenu... Druk op... Selecteer...
Bevestig
en stop
Om...
10 Toetsenvolume
Verhogen
Het toetsenvolume te verhogen
of verlagen.
Verlagen
11 Service
(resterende
afstand in km
tot verversen)
Het resterende aantal kilometers/
mijlen tot het verversingsinterval
weer te geven.
Het motorolieniveau weer te
geven.
12 Bag
(airbag aan
passagierszijde)
ON
Ja
De airbag aan passagierszijde
in te schakelen.
Nee
OFF
Ja
De airbag aan passagierszijde
uit te schakelen.
Nee
13 Menu
verlaten
Het menu te verlaten. Druk op
de pijltoets "omlaag" om terug
te keren naar het hoofdmenu.
Parkeerhulp
PARKEERHULP ACHTER
Dit systeem met geluidssignalen maakt gebruik
van vier parkeersensoren die zijn aangebracht
in de achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor
elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat
zich binnen het bereik achter de auto bevindt.
Het waarschuwt u echter niet voor objecten die
zich net onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden
of gelijksoortige voorwerpen worden
waargenomen bij aanvang van de
aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer de
auto te dicht genaderd is.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder, die desondanks waakzaam moet
blijven en verantwoordelijk is.
Uitschakelen van de parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.
Storing
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwali ceerde werkplaats wanneer
dit lampje of het waarschuwingslampje
service op het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met een melding
op het display.
Gebruiksvoorschrift
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of
bij slecht weer niet bedekt zijn met modder,
ijs of sneeuw.
Inschakelen van de achteruitversnelling
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het
obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de
geluidssignalen is.
Als de auto minder dan ongeveer
30 centimeter van het obstakel verwijderd is,
is het geluidssignaal continu hoorbaar.
Deze functie wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer een aanhanger
wordt aangekoppeld. Wij raden u aan om
een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak te
laten monteren door een specialist.
Wanneer een storing optreedt bij inschakeling
van de achteruit, gaat het lampje branden en
kan er een melding verschijnen op het display.
72
72
3
T
ECHNOLOGIE aan BOOR
D
Autoradio
Geluidsvolume verhogen/
verlagen.
Aan.
Uit.
Geluid onderbreken/
herstellen.
Selecteren van de geluidsbron: CD/CD MP3.
Selecteer de vorige/volgende track met de
pijlen links/rechts.
Spoel de geselecteerde track snel terug/
vooruit met de pijlen links/rechts.
CD MP3: selecteer de vorige/volgende map
met de pijlen omhoog/omlaag.
Instellen van de audio-opties: bass (lage tonen), treble (hoge tonen), fader
(voor/achter), balance (links/rechts), loudness, EQ Preset (equalizer).
Selecteer de opties met de pijlen omhoog/omlaag.
Verhoog of verlaag de waarde van de optie of stel de equalizer in met
de pijlen links/rechts.
Toegang tot het menu.
Selecteer een van de
volgende functies met de
pijlen omhoog/omlaag:
AF switching.
Traffic info.
Regional mode.
MP3 display.
Speed volume.
External audio vol.
Radio off.
Restore default.
Wijzig de instelling van de
geselecteerde functie met
de pijlen links/rechts.
Uitwerpen van de CD.
Selecteren van het golfbereik FM.
Automatisch opslaan van zenders
(autostore AS).
Selecteren van het golfbereik AM.
Stem automatisch op zenders af met de pijlen links/rechts.
Stem handmatig op zenders af met de pijlen omhoog/omlaag.
1/2/3/4/5/6: selecteren van een voorkeuzezender.
Opslaan van een zender.
Bedieningspaneel
BA
S
I
S
FUNCTIE
S
Druk de toets
lang in.
74
Autoradio
BA
S
I
S
FUNCTIE
S
Stuurkolomschakelaars
Geluidsvolume
verhogen.
Geluid onderbreken/
herstellen.
Bluetooth handsfree systeem * .
Geluidsvolume
verlagen.
RADIO: vorige voorkeuzezender
selecteren.
CD: vorige nummer selecteren.
CD MP3: vorige map selecteren.
Wijzigen van de geluidsbron:
RADIO / CD / CD MP3.
Selecteren van de golflengte:
FM1 / FM2 / FMT / MW / LW.
Bluetooth handsfree systeem * .
RADIO: volgende voorkeuzezender
selecteren.
CD: volgende nummer selecteren.
CD MP3: volgende map selecteren.
* Raadpleeg de desbetreffende paragraaf voor meer informatie over het
gebruik van het Bluetooth handsfree systeem.
3
T
ECHNOLOGIE aan BOOR
D
Autoradio
MENU "AUDIOFUNCTIES"
RDS "AF Switching"
De functie RDS (Radio Data System) biedt de
mogelijkheid om naar een zender te luisteren,
ongeacht de verschillende frequenties die voor
deze zender gebruikt worden in de diverse
regio's. De radio zoekt steeds de sterkste
zender die hetzelfde programma uitzendt.
Druk op de toets " " of " " om de
RDS-functie in te schakelen (ON) of uit te
schakelen (OFF).
Als de FM-band is geselecteerd, verschijnt
"AF" op het display als de RDS-functie is
geselecteerd en de radio op een
RDS-zender is afgestemd.
Verkeersinformatie "Traffic Info"
De geluidsbron die op dat moment te horen is,
wordt onderbroken om voorrang te verlenen
aan de ontvangen verkeersinformatie.
Het systeem EON (Enhanced Other
Networks) maakt koppelingen tussen
zenders in hetzelfde gebied. Bij dit systeem
is het mogelijk om automatisch naar andere
zenders binnen het gebied over te schakelen
die verkeersinformatie uitzenden.
Regionale functie "Regional Mode"
Sommige gekoppelde zenders zenden op
bepaalde tijdstippen op dezelfde frequentie
verschillende, regionale programma's
uit. Met deze functie kan een regionaal
programma worden beluisterd.
Druk op de toets " " of " " om de
REG-functie in te schakelen (ON) of uit te
schakelen (OFF).
Als de FM-band is geselecteerd, verschijnt
"LOC" op het display als de REG-functie is
ingeschakeld en de zender een regionaal
programma uitzendt.
Weergave MP3-functie "MP3 Display"
Druk op de toets " " of " " om het nummer
van de track weer te geven of informatie van
de MP3-CD weer te geven (Artiest / Album /
Map / Bestand / Titel / Verstreken tijd).
Automatische volumeregeling
"Speed Volume"
De automatische volumeregeling past
het geluidsvolume automatisch aan de
wagensnelheid aan. Druk op de toets " "
of " " om het effect van de automatische
volumeregeling te verkleinen (LOW) of te
vergroten (HIGH) of om de regeling uit te
schakelen (OFF).
Het geluidsvolume van de verkeersinformatie
is onafhankelijk van het normale volume van
de radio. U kunt dit tijdens de uitzending
van de verkeersinformatie instellen met de
volumeknop; de instelling wordt opgeslagen en
gebruikt bij volgende berichten.
Druk op de toets " " of " " om de TA-functie
in te schakelen (ON) of uit te schakelen (OFF).
Als de FM-band is geselecteerd, verschijnt
"TA" op het display als de TA-functie is
ingeschakeld en verschijnt "TPM" op het
display als de radio is afgestemd op een
zender die verkeersinformatie uitzendt.
Geluidsvolume externe geluidsbron
"External Audio Vol"
Druk op de toets " " of " " om het
geluidsvolume van de externe geluidsbron
(bijv.: handsfree set) te verlagen (tot 0),
te verhogen (tot 40) of om het geluid te
onderbreken (OFF).
Geprogrammeerd uitschakelen
"Radio Off"
Druk op de toets " " of " " om het uitschakelen
te programmeren op"00 MIN" of "20 MIN".
Het aftellen begint op het moment dat de
portieren zijn gesloten en het contact in de
stand STOP wordt gezet.
Standaardinstellingen "Restore Default"
Druk op de toets " " of " " om uw
instellingen te bewaren (NO) of de
standaardinstellingen te kiezen (YES).
Tijdens het resetten van de ingestelde
functies verschijnt de melding "Restoring"
op het display.
Als de functie is ingeschakeld en de
CD MP3's bevat, verschijnt "MP3"
op het display.
Druk op de toets MENU van
de autoradio om het menu
"Audiofuncties" weer te geven.
Druk op de toets " " of " "
om een van de onderstaande
te configureren audiofuncties
te selecteren.
2
2
1
1
7
6
Autoradio
CD
EEN CD OF MP3-CD AFSPELEN
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.
Bepaalde beveiligingssystemen op
de originele CD of zelfgebrande CD's
kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de
CD-speler.
Zodra een CD of MP3-CD in de
CD-speler wordt gestoken, zal deze
de CD automatisch afspelen.
Als er al een CD in het apparaat zit,
druk dan op de toets CD.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio
Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid
die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één
CD te plaatsen.
MP3
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de
standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om
deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat
deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard
voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke
snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie
".mp3" en een sampling frequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz
af. Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4,
.m3u...) kunnen niet worden afgespeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en
verwijder speciale tekens (bijv.: " ", ? , ù) om problemen met
het afspelen of de weergave te voorkomen.
77
T
ECHNOLOGIE aan BOOR
D
Bluetooth handsfree systeem
3
INTRODUCTIE
Dit systeem biedt de volgende mogelijkheden:
- bellen en gebeld worden via de Bluetooth® verbinding van uw mobiele telefoon,
- weergeven van de naam van uw contacten en de nummers van de contactenlijst van uw mobiele telefoon op het display van het
instrumentenpaneel,
- gebruiken van gesproken commando's voor het bellen en het beheren van uw contacten, zodat u uw handen aan het stuur kunt
houden,
- beluisteren van uw sms-berichten dankzij de in het systeem ingebouwde spraaksynthese,
- afspelen van audiobestanden (MP3, WMA, AAC, M4A, MP4 en WAV) via een USB-opslagmedium,
- weergeven van informatie over het muziekstuk dat wordt afgespeeld op het display van de autoradio (titel, artiest, enz.),
- aansturen van externe apparatuur (zoals een iPod®) via spraakcommando's,
- opladen van externe apparatuur (zoals een iPod®) via de USB-aansluiting.
BLUETOOTH HANDSFREE SYSTEEM
LEGEND
A
Geeft aan dat een toets ingedrukt gehouden moet worden om de omschreven actie uit te voeren.
Functie gesproken commando's
Spreek het beschreven gesproken commando duidelijk uit.
Vereist het indrukken van de toets "gesproken commando's" op het stuurwiel alvorens het gewenste gesproken commando kan worden uitgesproken.
7
8
Bluetooth handsfree systeem
PRE
S
ENTATIE
Weergave, USB-aansluiting, bediening
7
9
T
ECHNOLOGIE aan BOOR
D
Bluetooth handsfree systeem
3
PRE
S
ENTATIE
Volumeregeling van de functies:
handsfree set, audiospeler en
gesproken sms-berichten, gesproken
berichten.
Pauzeren/hervatten van het afspelen
(draagbare speler).
USB-aansluiting. Verwijder het plastic kapje om uw
draagbare speler aan te sluiten.
Weergave van de menu's en indexen van
de speellijsten die worden afgespeeld
(USB-opslagmedium).
- Scrollen door de menuopties.
- Selecteren van de af te spelen
speellijsten (draagbare speler).
- Scrollen door de sms-berichten in
de lijst.
- Activeren van de spraakherkenning.
- Onderbreken van het gesproken bericht om
een nieuw gesproken commando te geven.
- Uitschakelen van de spraakherkenning.
- Onderbreken van het gesproken bericht.
- Verlaten van het hoofdmenu.
- Verlaten van een submenu en
terugkeren naar het vorige menu.
- Verlaten zonder opslaan.
- Deactiveren/weer activeren van de
microfoon tijdens een telefoongesprek.
- Nulstelling volume beltoon inkomende oproep.
- Bevestigen van de opties in het weergegeven menu.
- Overbrengen van het telefoongesprek van de
handsfree set naar de mobiele telefoon en andersom.
- Selecteren van de audiobron.
- Selecteren van het weergegeven sms-bericht.
- Activeren van het hoofdmenu.
- Bevestigen van de opties in het
weergegeven menu.
- Accepteren van een inkomend gesprek.
- Wisselen tussen telefoongesprekken.
- Selecteren van het weergegeven bericht.
- Weigeren van een inkomend gesprek.
- Beëindigen van een telefoongesprek.
Beschrijving van de bediening via de stuurkolomschakelaars
- Herhalen van het laatste gesproken bericht.
80
Bluetooth handsfree systeem
PRE
S
ENTATIE
Beschrijving van de gesproken commando's
Door op deze toets te drukken en het woord "HELP" uit te spreken krijgt u op elk gewenst moment toegang tot de lijst met beschikbare
gesproken commando's. U kunt ook toegang krijgen tot de lijst door het woord "HELP" uit te spreken na een melding van het systeem.
Dit zijn de belangrijkste gesproken commando's om in het menu te navigeren:
U kunt het hoofdmenu van het systeem oproepen via een gesproken commando door op deze toets te drukken.
* Als het systeem is geactiveerd. ** Niet beschikbaar bij een iPod®.
LAST CALLS HENK JANSEN
OK ANDRÉ CHRISTIAANSEN
123456789
PHONEBOOK HENK JANSEN
OK ANDRÉ CHRISTIAANSEN
123456789
MESS. READER READ LAST
IN BOX OK VIS+ACOUST
DELETE ALL VIS. SIGNAL
OK SIGNAL TYPE READER OFF
MEDIA PLAYER USB OPTION * OK PLAY ANYTHING
OK SET USB FOLDERS **
ARTISTS
GENRES
ALBUMS
PLAYLISTS
OK TRACK PLAY
SHUFFLE
TRACK LOOP
SETTINGS OK USER DATA OK COPY PHONEBOOK
PAIRING DELETE USERS
ADVANCED OPTIONS DELETE PHONEBOOK
EXIT DELETE ALL
ADD CONTACTS
T
ECHNOLOGIE aan BOOR
D
Bluetooth handsfree systeem
3
Voer wanneer de telefoon hierom verzoekt de op
het instrumentenpaneel weergegeven pincode in.
Als het opslaan is gelukt, meldt het systeem
dat er verbinding wordt gemaakt.
Als de naam van de geïdentificeerde
telefoon op het display verschijnt, is het
opslaan bevestigd.
"Settings"\wacht tot het
systeem reageert\"Pairing".
Pincode
Opslaan/koppelen van een mobiele telefoon
Om uw mobiele telefoon aan te sluiten op
het Bluetooth®-systeem van uw auto moet
de telefoon worden gekoppeld.
U moet eerst de Bluetooth® functie van uw
telefoon activeren en ervoor zorgen dat deze
zichtbaar is.
Zet het contact aan en activeer
het hoofdmenu.
Selecteer SETTINGS.
Bevestig.
Selecteer PAIRING.
Bevestig.
Deze code, op basis waarvan
uw mobiele telefoon wordt
herkend, wordt willekeurig
door het systeem vastgesteld.
De code verschijnt op het
instrumentenpaneel en wordt door de
spraaksynthese van het systeem herhaald.
Deze pincode staat los van uw simkaart en
de toegangscode van uw mobiele telefoon.
Het is niet nodig deze code na het invoeren
te onthouden of ergens te bewaren.
Wanneer u een andere telefoon in gebruik
neemt, dient u deze te koppelen met een
nieuwe door het systeem verstrekte pincode.
Zoek de optie die weergeeft dat
uw telefoon het Bluetooth®-
systeem heeft gedetecteerd.
Als het systeem is geïdenti ceerd,
verschijnt een melding op uw
telefoon (My car, ...).
Wanneer u de toets MAIN of ESC
tijdens het opslaan indrukt, loopt u het
risico dat de procedure wordt geannuleerd.
Als het opslaan mislukt, verschijnt een
foutmelding. Herhaal in dat geval de
procedure.
82
Bluetooth handsfree systeem
Kopiëren van uw contactenlijst
Twee mogelijkheden:
1 - Na het opslaan van uw telefoon vraagt
het systeem of u de contactenlijst naar
het systeem van de auto wilt kopiëren.
Opbellen van een contactpersoon uit de
contactenlijst
Dit is uitsluitend mogelijk als de contactenlijst
van uw telefoon naar het systeem van de auto is
gekopieerd.
"CALL [Naam van de contactpersoon]"\
wacht tot de gegevens van de
contactpersoon in beeld verschijnen
(naam, tel.nr., ...)\
"Yes" om de persoon op te bellen of
"No" om te annuleren.
Bevestig door op deze toets te
drukken.
"Yes" start het kopiëren.
Weiger door op deze toets te
drukken.
"No" om niet te kopiëren.
2 - U kunt de contactenlijst op een later
tijdstip alsnog kopiëren via het menu:
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer achtereenvolgens
SETTINGS, USER DATA en
PHONEBOOK.
"Settings"\"User data"\
"Download phone book".
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer PHONEBOOK.
Bevestig.
Selecteer de groep waartoe uw
contactpersoon behoort.
Bevestig.
Selecteer de naam.
Bevestig om de contactpersoon
op te bellen, indien er voor
deze persoon één nummer is
opgeslagen.
Indien er voor de contactpersoon meerdere
nummers zijn opgeslagen:
Selecteer het nummer.
Bevestig om de contactpersoon
op te bellen.
Geef de nadere informatie "Home" of
"Work" of anders "NEXT" of "PREVIOUS".
Druk op OK om de contactpersoon op te bellen.
T
ECHNOLOGIE aan BOOR
D
Bluetooth handsfree systeem
3
Opbellen door een nummer te kiezen Gesprek beëindigen Inkomende oproep
"Dial"\
Spreek het nummer karakter
voor karakter (+, #, *) en cijfer
voor cijfer (0 t/m 9) uit.
Het systeem geeft het
herkende nummer weer en
spreekt het uit.
Zeg "CALL" als het nummer correct is.
of
"Cancel" om het kiezen van het
nummer te annuleren.
"Start over" om het nummer te
wissen en een nieuw nummer te
kiezen.
"Repeat" om het nummer opnieuw
te horen.
Als de contactpersoon
is opgeslagen in de
index, wordt zijn naam
weergegeven.
Indrukken om de oproep te
accepteren.
Lang indrukken om de oproep te
weigeren.
Indrukken om de oproep te
negeren, waarbij de oproep wordt
opgeslagen in de lijst laatste
inkomende oproepen.
In het geval van een nieuwe oproep
tijdens een gesprek.
Alleen met gesproken commando's
Lang indrukken.
Indrukken, om het gesprek te
wisselen en de andere persoon in
de wacht te zetten.
8
4
Bluetooth handsfree systeem
Overdracht van een lopend gesprek
Twee mogelijkheden:
1 - Van de mobiele telefoon naar het
handsfree-systeem
Als het contact aan staat, probeert het
systeem automatisch verbinding te
maken tussen de mobiele telefoon en het
audiosysteem van de auto.
Bevestig deze verbinding met de toetsen
van de mobiele telefoon.
Vervolgens is de overdracht van een lopend
gesprek mogelijk.
In de wacht zetten van een gesprek
Laatste oproepen
Met behulp van deze functie kunt u naar het nummer van
een van de laatste 10 ontvangen oproepen, naar een
van de laatste 10 gekozen nummers of naar het nummer
van een van de laatste 5 gemiste oproepen bellen.
2 - Van het handsfree-systeem naar de
mobiele telefoon
Indrukken: de microfoon
wordt uitgeschakeld en uw
gesprekspartner wordt in de
wacht gezet.
Nogmaals indrukken: het gesprek
wordt hervat.
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer CALL LIST.
Bevestig.
Selecteer het te bellen nummer.
Bevestig.
"Call back" voor de laatste persoon
die u gebeld hebt, of
"Redial" voor de laatste persoon die
u zelf hebt gebeld.
"Yes" of "No" om te bevestigen/
annuleren.
Tevens kan het commando "Call
back" worden gebruikt.
Het systeem zal opnieuw vragen
"Redial, of, Call back?".
"Call back" voor de laatste persoon
die u gebeld hebt.
"Redial" voor de laatste persoon die
u zelf hebt gebeld.
Indrukken: de gesproken
commando's van het systeem
blijven actief.
85
T
ECHNOLOGIE aan BOOR
D
Bluetooth handsfree systeem
3
GE
S
PROKEN COMMANDO'
S
De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3).
Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens
een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar.
Instellingen / koppelen
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Acties
Settings
Adjust
Configure
User data
Activeren van het menu SETTINGS van het handsfree systeem.
Activeren van het menu USER DATA.
Delete users Wissen van de opgeslagen gegevens van alle gebruikers.
Delete contacts /
Delete directory /
Delete numbers
Wissen van de gegevens in de contactenlijst.
Copy phone book /
Copy phonebook /
Copy numbers
Kopiëren van de contactenlijsten van uw mobiele telefoon naar
de handsfree set (beschikbaarheid functie afhankelijk van type
mobiele telefoon).
Add contacts
Kopiëren van de contactpersonen van uw mobiele telefoon naar de handsfree
set (beschikbaarheid functie afhankelijk van type mobiele telefoon).
Delete all
Wissen van de opgeslagen gegevens en de telefoonindexen/
contactpersonen van alle opgeslagen telefoons, waarbij het
handsfree-systeem weer terugkeert naar de standaardinstellingen.
Pairing
Activeren van de procedure voor het opslaan van een nieuwe
mobiele telefoon.
Advanced options Activeren van het menu ADVANCED OPTIONS.
86
Bluetooth handsfree systeem
De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3).
Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens
een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar.
GE
S
PROKEN COMMANDO'
S
Mobiele telefoon met handsfree functies
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Acties
Dial/Dial a number
One, Two, ..., Plus,
Star, Pound
Call / Dial
Invoeren van cijfers of symbolen om het telefoonnummer te kiezen.
Delete / Correct Wissen van de laatste groep ingevoerde cijfers.
Start over
Wissen van alle groepen ingevoerde cijfers met de mogelijkheid om
een nieuw nummer in te voeren.
Repeat
Herhalen van het ingevoerde en door het handfree-systeem
herkende nummer.
Cancel Annuleren van het kiezen van een nummer.
Doorschakelen van het gesprek naar het ingesproken nummer.
Call [ Naam ]
Yes / No Opbellen van de in de index van het systeem opgeslagen contactpersoon.
Mobile
Opbellen van de contactpersoon met omschrijving als er meerdere
nummers in het systeem zijn opgeslagen.
Home
Work / Office
Redial Opbellen van de contactpersoon die u als laatste hebt gebeld.
Callback Opbellen van de contactpersoon die het laatst heeft gebeld.
87
T
ECHNOLOGIE aan BOOR
D
Bluetooth handsfree systeem
3
Als uw mobiele telefoon van deze functie
is voorzien, wordt bij elk binnenkomend
sms-bericht een geluidssignaal gegeven
waarna u ervoor kunt kiezen het bericht
door het systeem te laten oplezen.
Binnenkomend sms-bericht
oplezen.
Zeg "YES"; het sms-bericht wordt
opgelezen.
Uitsluitend bij mobiele telefoons die van
deze functie zijn voorzien
Binnenkomend sms-bericht
opslaan en later lezen.
Zeg "NO"; het bericht wordt opgeslagen
en kan later worden gelezen.
OPLEZEN VAN SMS-BERICHTEN
Oplezen van een binnenkomend sms-bericht
Oplezen van het laatst ontvangen sms-bericht
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer MESS. READER.
Bevestig.
Selecteer READ LAST.
Bevestig.
Zeg "READ LAST": het laatst
ontvangen sms-bericht wordt
opgelezen.
Lijst van sms-berichten
Het systeem kan ongeveer 20 sms-
berichten opslaan. Als de lijst vol is, wordt
bij ontvangst van een nieuw sms-bericht het
oudste opgeslagen sms-bericht gewist.
Openen van een bepaald sms-bericht:
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer MESS. READER.
Bevestig.
Selecteer IN BOX.
Bevestig.
88
Bluetooth handsfree systeem
Selecteer het gewenste
sms-bericht.
Zeg "MESSAGE READER" en
vervolgens na het geluidssignaal "in box".
Door "previous" of "next" te zeggen
kunt u door de lijst met sms-
berichten scrollen.
Zeg "read": het geselecteerde sms-
bericht wordt opgelezen.
Bevestig om het sms-bericht te
lezen.
Beheer van de sms-berichten
Zeg "READ" om het oplezen te starten.
Zeg "DELETE" om het bericht te
wissen.
Zeg "CALL" om de afzender van het
bericht te bellen.
Wissen van alle berichten
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer DELETE ALL.
Bevestig.
Het systeem vraagt u uw keuze te
bevestigen:
Bevestig uw keuze om de
berichten te wissen.
Annuleren.
Zeg "MESSAGE READER" en zeg
vervolgens na het geluidssignaal
"DELETE ALL".
Het systeem vraagt u uw keuze te
bevestigen, antwoord "YES" om te
bevestigen of "NO" om te annuleren.
Zeg "MESSAGE READER" en vervolgens
na het geluidssignaal "SIGNAL TYPE".
Het systeem noemt de mogelijkheden
op; maak uw keuze door "READER
DEACTIVATED", "AUDIO AND VISUAL
INFO" of "VISUAL INFO ONLY" te zeggen.
Instellingen voor het weergeven van de informatie
Activeer het hoofdmenu.
Kies de gewenste optie.
Tijdens het lezen van een bericht:
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer MESS. READER.
Bevestig.
Selecteer SIGNAL TYPE.
Bevestig en kies vervolgens
uit een van de drie volgende
mogelijkheden:
- Geluid en visueel: het systeem geeft met een
geluidssignaal en een melding aan dat een bericht is
binnengekomen en biedt aan het bericht op te lezen.
- Uitsluitend visueel: de ontvangst van
een bericht wordt via een melding op het
instrumentenpaneel aangegeven.
- Uitschakelen: de functie oplezen van
sms-berichten is uitgeschakeld.
89
T
ECHNOLOGIE aan BOOR
D
Bluetooth handsfree systeem
3
GE
S
PROKEN COMMANDO'
S
Oplezen sms-berichten
De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3).
Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens
een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Acties
Message reader/
Messages
Messages received /
Received
Activeren van het menu MESS. READER.
Toegang tot de lijst van ontvangen sms-berichten.
Read / read again Oplezen van het in de lijst geselecteerde sms-bericht.
Call Bellen van de afzender van het sms-bericht.
Delete
Annuleren van het bellen van de afzender van het sms-bericht of
wissen van het sms-bericht dat wordt opgelezen.
Back / Next / Next Verdergaan naar het volgende sms-bericht in de lijst.
Back / Previous Teruggaan naar het vorige sms-bericht in de lijst.
Read last / Read last message / Read
message
Oplezen van het laatst ontvangen sms-bericht.
Delete all / Delete messages / Delete Wissen van alle sms-berichten na bevestiging.
90
Bluetooth handsfree systeem
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Acties
Message reader/
Messages
Type of info / Info
Activeren van het menu MESS. READER.
Activeren van de functie instellingen informatieweergave.
Deactivate reader /
Reader not activative /
Reader off
Uitschakelen van de functie oplezen sms-berichten.
Visual and aidible
info / Visual and
audible / Visual plus
audible / Audible
Signaleren van een binnenkomend sms-bericht via een melding op
het scherm van het instrumentenpaneel en een geluidssignaal.
Only visual signal/
Visual Signal/Visual
Signaleren van een binnenkomend sms-bericht uitsluitend via een
melding op het scherm van het instrumentenpaneel.
91
T
ECHNOLOGIE aan BOOR
D
Bluetooth handsfree systeem
3
Het systeem kan audiobestanden in het
formaat .mp3, .wma en .wav en speellijsten
in het formaat .wpl afspelen.
Selecteren van bestanden
DRAAGBARE AUDIOSPELER
Automatisch afspelen
USB-aansluiting
Sluit het apparaat rechtstreeks of
met een geschikte kabel
(niet bijgeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Als het contact aan staat:
- maakt het systeem verbinding met
de speler en wordt automatisch de
afspeellijst opgestart,
- of begint het systeem automatisch met
afspelen als het hierop is ingesteld.
Selecteer anders een af te spelen
bestand via het menu.
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer achtereenvolgens
SETTINGS, MEDIA PLAYER en
TRACK PLAY.
Bevestig.
Selecteer ON of READER OFF.
Bevestig.
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer MEDIA PLAYER.
Bevestig.
Selecteer een van de volgende
selectiecriteria:
FOLDERS, ARTISTS, GENRES,
ALBUMS, PLAYLISTS, SHUFFLE
(willekeurig afspelen van de
bestanden van de afspeellijst).
Zeg "MEDIA PLAYER" en
vervolgens "USB OPTIONS" en kies
daarna "FOLDERS", "ARTISTS", ...
Met de functie PLAY ALL kan de
volledige inhoud van een selectiecriterium
(folders, artists, ...) worden afgespeeld.
92
Bluetooth handsfree systeem
Weergeven van informatie over het bestand
Vorige bestand
Bevestig.
Onderbreken/hervatten van het afspelen
Volgende bestand
Wijzigen van de geluidsbron
Selecteer het bestand.
Begin met afspelen.
Deze functie kan uitsluitend via gesproken
commando's worden gebruikt.
Indrukken:
- binnen 3 seconden na het begin van het
afspelen: om het vorige bestand af te
spelen.
- na 3 seconden: om terug te gaan naar het
begin van het huidige bestand.
"Previous".
Indrukken om naar het volgende
bestand te gaan.
"Next".
Zeg "STOP" om het afspelen te
onderbreken en "PLAY" om het
afspelen te hervatten.
Indrukken om de audiobron
(radio, CD, media player) te
selecteren.
Indrukken om het afspelen te
onderbreken of te hervatten
Zeg "TRACK INFO".
Het gesproken commando " PLAY " kan
alleen worden gebruikt als het afspelen
met het commando "STOP" was
onderbroken.
93
T
ECHNOLOGIE aan BOOR
D
Bluetooth handsfree systeem
3
GE
S
PROKEN COMMANDO'
S
Draagbare audiospeler
Niveau 1 Acties
Player / Multimedia player / Media player Activeren van het menu MEDIA PLAYER.
Play / Play the track / Play the multimedia file Beginnen met afspelen.
Stop / Stop music / Stop the multimedia file Onderbreken van het afspelen van het huidige bestand.
Next / Next track Naar het volgende menu of het volgende bestand.
Previous / Previous track / Back Naar het vorige menu of het vorige bestand.
Shuffle on / Random play on Activeren in willekeurige volgorde afspelen van de bestanden.
Shuffle off / Random order off Deactiveren in willekeurige volgorde afspelen van de bestanden.
Track repeat on / Repeat on / Repeat Activeren van het herhalen van bestanden.
Track repeat off / Repeat off Deactiveren van het herhalen van bestanden.
Now playing / Track information / What is playing / What is this? Weergeven van informatie over het bestand dat wordt afgespeeld.
USB media settings / USB settings Activeren van het menu Instellingen van de MEDIA PLAYER.
Activate automatic play
Activeren van het automatisch afspelen als de draagbare speler
wordt aangesloten.
Deactivate automatic play
Deactiveren van het automatisch afspelen als de draagbare speler
wordt aangesloten.
Shuffle / Any / Random Activeren in willekeurige volgorde afspelen van de bestanden.
De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3).
Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens
een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar.
9
4
Bluetooth handsfree systeem
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Acties
Player / Multimedia
player / Media
player / Player
Activeren van het menu van de MEDIA PLAYER.
Advanced USB options / Other options Activeren van de afspeelopties.
Folder / Explore
folders / Consult list
of folders
Activeren van het menu FOLDERS.
Artists / List of artists Activeren van het menu ARTISTS.
Genres / List of
genres
Activeren van het menu GENRES.
Album / List of
albums
Activeren van het menu ALBUMS.
Playlist / List of
tracks
Activeren van het menu PLAYLISTS.
95
4
E
RGONOMIE en COMFOR
T
Stoelen
V
OORSTOELEN
Hoofdsteunen
In hoogte verstellen van de hoofdsteun: druk
de nok in en schuif de hoofdsteun omhoog
of omlaag.
De hoofdsteun staat in de juiste stand als
de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter
hoogte van de bovenzijde van het hoofd
bevindt.
Maak om de hoofdsteun te verwijderen de
basis van de pen van de hoofdsteun vrij,
druk op de borglip en trek de hoofdsteun
omhoog.
Druk om de hoofdsteun terug te zetten
de borglip in en steek de pennen van de
hoofdsteun recht in de openingen.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen
zijn verwijderd. De hoofdsteunen
moeten zijn geplaatst en correct zijn
afgesteld.
Stoelen
Hoogte van de zitting
De zitting van de bestuurdersstoel is in
hoogte verstelbaar. Hoger zetten: trek de
hendel zo veel keren omhoog als nodig is
om de gewenste stand te verkrijgen.
Lager zetten: duw de hendel zo veel keren
omlaag als nodig is om de gewenste stand
te verkrijgen.
Verstellen in lengterichting
Schakelaar stoelverwarming
Druk op de schakelaar.
De temperatuur wordt automatisch
geregeld.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
verwarming uit te schakelen.
Til de beugel van de stoel op en schuif de
stoel naar voren of naar achteren tot de
gewenste stand bereikt is.
Lendensteun
Rugleuningverstelling
Draai aan de knop om de hoek van de
rugleuning te verstellen.
Draai aan de knop.
Armsteun
De bestuurdersstoel kan zijn voorzien
van een armsteun aan de zijde van de
middenconsole.
Klap de armsteun omhoog of omlaag om
de voor u meest comfortabele zitpositie te
verkrijgen.
97
4
E
RGONOMIE en COMFOR
T
Stoelen
WEGKLAPBARE PASSAGIERSSTOEL Tafelstand
Duw op de hoofdsteun om deze in de
laagste stand te zetten.
Duw een van de hendels naar achteren. De
hendels bevinden zich aan weerszijden van
de rugleuning.
Laat de rugleuning op de zitting zakken,
zodat een tafeltje ontstaat.
Weggeklapte stand
Trek als de rugleuning in de tafelstand is gezet
aan de riem op de achterzijde van de stoel,
terwijl u de neergeklapte rugleuning naar voren
begeleidt in de richting van de vloer.
Terugkeer van de stoel in de normale stand
Trek, om de stoel te ontgrendelen, aan de
riem aan de achterzijde van de stoel.
Til de stoel aan de voor- en achterzijde op
en breng hem vervolgens naar voren om de
stoel in de tafelstand te zetten.
Duw een van de hendels naar achteren.
De hendels bevinden zich aan weerszijden
van de rugleuning. Duw gelijktijdig op de
rugleuning en zet deze vervolgens rechtop.
Druk stevig op de rugleuning om de stoel in
de vloer te vergrendelen.
Zet de hoofdsteun met behulp van de knop
aan de zijkant in de juiste stand.
Klap de stoel alleen weg als er geen
passagiers op de achterbank zitten.
98
Stoelen
ACHTERBANK MET NIET-GESCHEIDEN
ZITTING EN RUGLEUNING
Tafelstand
Druk de blokkeerpal in en duw gelijktijdig de
hoofdsteun omlaag om hem in de laagste
stand te zetten.
Ontgrendel de rugleuning door op de
twee knoppen aan de zijkant te drukken. Het
rode vlak wordt zichtbaar.
Kantel de rugleuning op de zitting.
Portefeuillestand
Trek nadat u de rugleuning in de tafelstand
hebt gezet aan de riem in het midden om de
zitting uit de achterste verankeringen te halen.
Zet de zitting helemaal rechtop om hem in
de portefeuillestand vast te zetten.
Verwijderen van de achterbank
Zet wanneer de achterbank in de
portefeuillestand staat de dwarsstang
omlaag om de voorste verankeringen
van de zitting te ontgrendelen.
Til de achterbank op om hem uit de
voorste verankeringen te halen.
Zorg ervoor dat tijdens het rijden de
achterbank goed is vastgezet: bevestig
het ene uiteinde van de rode riem aan
de achterzijde van de zitting aan een van de
pennen van de hoofdsteun vóór en het andere
uiteinde aan de zijkant van de zitting.
99
4
E
RGONOMIE en COMFOR
T
Stoelen
Plaatsen van de achterbank
Breng de achterbank in de portefeuillestand
aan in de voorste verankeringspunten.
Zet de achterbank in de tafelstand, de
voorste verankeringen en de achterzijde
van de zitting worden daarbij automatisch
vergrendeld.
Terugzetten in de zitstand
Zet de rugleuning van de achterbank
rechtop.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
niet klem komen te zitten.
Vergrendel de rugleuning door deze zo ver
mogelijk naar achteren te duwen. Het rode
vlak is niet meer zichtbaar.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen achter zijn afneembaar en
kunnen in twee standen worden gezet:
omhoog, om ze te gebruiken.
omlaag, als ze niet worden gebruikt.
Trek de hoofdsteun naar voren en kantel
hem gelijktijdig om hem omhoog of omlaag
te zetten.
U kunt de hoofdsteun verwijderen door hem
omhoog te zetten, op de blokkeerpal te
drukken en de hoofdsteun gelijktijdig naar
voren en omhoog te trekken.
Steek om de hoofdsteun te plaatsen de
pennen recht in de openingen.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen
zijn verwijderd; de hoofdsteunen
moeten zijn geplaatst en correct zijn
afgesteld.
1
00
Stoelen
IN TWEE DELEN NEERKLAPBARE
A
C
HTERBANK
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het
rechterdeel (1/3) van de achterbank
neerklappen om de bagageruimte te
vergroten.
Tafelstand
Druk de blokkeerpal in en duw gelijktijdig de
hoofdsteun omlaag om hem in de laagste
stand te zetten.
Ontgrendel de rugleuning door aan
de hendel aan de buitenzijde van het
desbetreffende deel te trekken. Het rode
vlak wordt zichtbaar.
Kantel het desbetreffende deel van de
rugleuning op de zitting.
Portefeuillestand
Trek nadat u de rugleuning in de tafelstand
hebt gezet aan de desbetreffende riem om de
zitting uit de achterste verankeringen te halen.
Zet de zitting helemaal rechtop om hem in
de portefeuillestand vast te zetten.
Verwijderen van de achterbank
Zet wanneer de achterbank in de
portefeuillestand staat de desbetreffende
dwarsstang omlaag om de voorste
verankeringen van de zitting te
ontgrendelen.
Til de achterbank op om hem uit de
voorste verankeringen te halen.
Zorg ervoor dat tijdens het rijden de
achterbank goed is vastgezet: bevestig
het ene uiteinde van de rode riem aan de
achterzijde van de zitting aan een van de pennen
van de hoofdsteun vóór en het andere uiteinde
aan de zijkant van de zitting.
1
01
4
E
RGONOMIE en COMFOR
T
Stoelen
Plaatsen van de achterbank
Breng de achterbank in de portefeuillestand
aan in de voorste verankeringspunten.
Zet de achterbank in de tafelstand, de voorste
verankeringen en de achterzijde van de zitting
worden daarbij automatisch vergrendeld.
Terugzetten in de zitstand
Zet de rugleuning van de achterbank rechtop.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet
klem komen te zitten.
Vergrendel de rugleuning door deze zo ver
mogelijk naar achteren te duwen. Het rode
vlak is niet meer zichtbaar.
Herhaal deze handelingen voor het andere
deel van de achterbank.
1
02
V
entilati
e
ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN
Voorruit
De uitstroomopeningen aan de onderzijde
van de voorruit en de zijventilatieroosters
zorgen voor een snelle ontwaseming van
de voorruit en zijruiten. Dek deze acht
uitstroomopeningen daarom niet af.
Het systeem van de handbediende
airconditioning is voorzien van een
pollenfilter en een luchtrecirculatiestand.
Het pollenfilter zorgt voor een constante
en krachtige filtering van stofdeeltjes uit de
luchttoevoer.
De luchtrecirculatie in het interieur kan
worden ingeschakeld door de bestuurder
of voorpassagier en dient om de toevoer
van buitenlucht af te sluiten. Gebruik deze
stand echter niet langer dan nodig is; zet
de schakelaar zodra de omstandigheden
dit toelaten weer in de stand toevoer
buitenlucht.
Handbediening
Zet de schakelaar van de
luchtverdeling in deze stand.
Snel ontdooien en ontwasemen
van de voorruit:
- zet de aanjager in de hoogste
stand,
Zet de schakelaar zodra de
omstandigheden dit toelaten weer
in de stand toevoer buitenlucht
om de lucht in het interieur te
verversen.
Achterruit- en buitenspiegelverwarming
De achterruit- en
buitenspiegelverwarming
werkt uitsluitend bij draaiende
motor. Druk deze toets in om
de achterruit en buitenspiegels snel te
ontwasemen/ontdooien. Deze functie
wordt automatisch uitgeschakeld om
onnodig energieverbruik te voorkomen.
Als de motor wordt afgezet, wordt de
achterruitverwarming automatisch
uitgeschakeld. Door deze knop weer in te
drukken wordt de functie ook uitgeschakeld.
- zet de schakelaar van de
luchttoevoer tijdelijk in de
luchtrecirculatiestand.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de achterruitverwarming
in werking is, de STOP-stand niet
beschikbaar is.
1
03
4
E
RGONOMIE en COMFOR
T
V
entilati
e
GEBRUIKSVOORSCHRIFT VOOR DE
A
IRCONDITIONING
Let erop dat, voor een goede verdeling
van de lucht, het luchtinlaatrooster onder
de voorruit, de zijventilatieroosters, de
luchtopeningen onder de voorstoelen en de
afzuiging in de bagageruimte niet afgedekt
zijn.
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, omdat het
systeem de lucht ontvochtigt en condens
van de ruiten verwijdert.
Laat de airconditioning minimaal
één keer per maand 5 à 10 minuten
functioneren om het systeem in perfecte
staat te houden.
De filterelementen (luchtfilter en
interieurfilter) dienen periodiek te worden
vervangen. Laat de filterelementen
twee keer zo vaak vervangen als de
omstandigheden dit vereisen.
Condensvorming in de airconditioning kan
ertoe leiden dat er zich een klein plasje
water onder de auto vormt, dit is een
normaal verschijnsel.
Wanneer het systeem geen koude lucht
produceert, gebruik het dan niet en
raadpleeg het PEUGEOT netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
VENTILATIEROOSTERS
Voor een optimale verdeling van de lucht
over het interieur hebt u de beschikking
over:
- 2 draaibare centrale ventilatieroosters,
- 2 afsluitbare en draaibare
zijventilatieroosters,
- 2 uitstroomopeningen naar de beenruimte
van de auto.
Voor een doeltreffende werking van de
airconditiong moeten de ruiten gesloten
zijn. Maar, als de auto langdurig in de zon
heeft gestaan en de temperatuur in het
interieur zeer hoog blijft, kunnen de ruiten
wel even geopend worden om de ventilatie
te bevorderen.
1
0
4
V
entilati
e
Deze bedieningselementen bevinden zich op de middenconsole.
Airconditioning
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor. In dat geval brandt het lampje.
Temperatuurregeling
Zet de knop in de gewenste stand:
- van blauw (toevoer van koude
lucht),
Luchtopbrengst
De kracht van de luchttoevoer
via de ventilatieroosters varieert
van 1 tot 4 . Zet de knop in
de gewenste stand voor een
optimaal comfort. Zet de knop in de stand 0
om de aanjager uit te schakelen.
Draai de knop in de gewenste
stand om de luchtstroom te
verdelen naar:
de zijventilatieroosters en
middelste ventilatieroosters,
de zijventilatieroosters, de
middelste ventilatieroosters en de
beenruimte,
de beenruimte,
de voorruit, de voorportierruiten
en de beenruimte,
de voorruit.
Druk op de knop van de aanjager.
Het lampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als
de knop van de aanjager in de
stand 0 (geen luchtopbrengst) staat.
Draai de knop in de gewenste stand voor
een optimaal comfort.
- naar rood (toevoer van warme
lucht).
Luchtverdeling
1
05
4
E
RGONOMIE en COMFOR
T
V
entilati
e
Toevoer van buitenlucht
Gebruik deze stand zo veel
mogelijk.
Luchtrecirculatie in het interieur
Gebruik de luchtrecirculatie niet
langer dan nodig is.
Als deze stand gebruikt wordt
terwijl de airconditioning en de
aanjager (stand 1 t/m 4) zijn ingeschakeld,
wordt de capaciteit van de verwarming
(knop temperatuurregeling naar rood) of de
airconditioning (knop temperatuurregeling
naar blauw) vergroot.
Deze stand dient bovendien om de toevoer
van buitenlucht bij stank en stofoverlast af
te sluiten. In deze stand kunnen de ruiten
sneller worden ontdooid.
Schakel zodra de omstandigheden dit
toelaten de toevoer van buitenlucht weer in
om de lucht in het interieur te verversen en
de ruiten te kunnen ontwasemen. Gebruik
deze stand zo veel mogelijk.
1
06
Praktische voorzienin
g
en
Rokersset
De rokersset bevindt zich onder aan
de middenconsole en bestaat uit een
aansteker en een asbak.
12V-aansluiting (180 W max.)
De 12V-aansluiting bevindt zich naast de
aansteker.
V
OORZIENINGEN VOORIN
Opklapbaar schrijfblad (Bestelwagen)
Het schrijfblad bevindt zich in het midden
van het dashboard. Als het schrijfblad niet
aanwezig is, hebt u de beschikking over een
opbergvak.
Met de klem kunnen documenten in
A5-formaat, vrachtbrieven, enz. worden
vastgezet.
Beweeg het schrijfblad aan de bovenzijde
omhoog om het uit te klappen of omlaag om
het in te klappen.
Opbergvakken in de portieren
Met een uitsparing voor een literfles.
4
E
RGONOMIE en COMFOR
T
Praktische voorzienin
g
en
Zonneklep
Klap de zonneklep omlaag en draai hem
eventueel opzij om verblinding door de zon
te voorkomen.
De zonneklep aan de bestuurderszijde is
geschikt voor het opbergen van tolkaarten,
tickets, ...
De zonneklep aan passagierszijde is
voorzien van een make-upspiegel
(volgens uitvoering).
Dashboardkastje
Trek aan de handgreep om het
dashboardkastje te openen.
Hierin kan een laptop worden opgeborgen.
Bovendien bevat het de boorddocumentatie.
Brillenvakje (Combi)
Aan de bestuurderszijde beschikt u
over een brillenvakje, dat zich boven
het portier bevindt.
Trek in het midden aan het klepje om
het te openen.
1
08
Praktische voorzienin
g
en
V
OORZIENINGEN LAADRUIMTE
Sjorogen
U kunt uw lading vastzetten met de
6 sjorogen op de vloer van de laadruimte.
Om veiligheidsredenen (noodstop) is het
raadzaam de zwaarste lading zo dicht
mogelijk bij de cockpit te plaatsen.
Opbergvak
Linksachter in de laadruimte hebt u de
beschikking over een opbergvak.
Uitneembare lamp
Rechtsachter in de laadruimte bevindt zich
een magnetische uitneembare lamp.
Haal de lamp uit de houder door op de
knop te drukken en de lamp 90 graden
omlaag te draaien.
Schuif de schakelaar naar voren om de
lamp te laten branden.
Verwijder om de 4 batterijen (type NiMH) te
vervangen de beschermkap van de lamp.
Steek de uitneembare lamp om deze terug
te plaatsen in de uitsparingen van de houder
en draai de lamp omhoog.
Laddervormige verticale afscheiding
De laddervormige afscheiding achter de
bestuurdersstoel beschermt de bestuurder
tegen schuivende lading.
Schotten
Uw bestelwagen kan worden voorzien van
een stalen schot met of zonder ruit, een
halfhoog schot met scheidingsrooster of een
modulair verticaal scheidingsrooster.
Het vervoer van personen in de
laadruimte is verboden.
Het is raadzaam de lading stevig vast
te zetten met behulp van de sjorogen
op de vloer.
De batterijen van de uitneembare lamp worden
automatisch opgeladen tijdens het rijden.
In het midden van de houder van de
uitneembare lamp bevindt zich een extra
lamp (zie het gedeelte "Interieurverlichting").
4
E
RGONOMIE en COMFOR
T
Praktische voorzienin
g
en
Modulair verticaal scheidingsrooster
Verplaatsen:
3. Beweeg de haak aan de onderzijde van
het rooster omhoog.
4. Draai het rooster en plaats de haak in
de daarvoor bestemde uitsparing in de
rugleuning van de passagiersstoel.
1. Klap de passagiersstoel weg.
2. Beweeg de haak aan de bovenzijde van
het rooster omhoog.
Uw bestelwagen kan worden voorzien van
een tweedelig scheidingsrooster.
Dit scheidingsrooster wordt gecombineerd
met de wegklapbare passagiersstoel en
beschermt de bestuurder tegen lading op de
plaats van de passagiersstoel.
11
0
Praktische voorzienin
g
en
INDELING ACHTERIN
Sjorogen
U beschikt over 4 sjorogen op de vloer
achter in de auto om bagage vast te zetten.
Bagagenet
Gebruik de sjorogen om uw bagage stevig
vast te zetten met het bagagenet.
Hoedenplank
Vouw de hoedenplank uit om uw bagage
tegen blikken van buitenaf te beschermen.
Vouw de hoedenplank dubbel om
gemakkelijk bij uw bagage te kunnen.
Berg de hoedenplank op achter de
achterbank om hoge voorwerpen in de
bagageruimte te kunnen vervoeren.
Verwijderen van de hoedenplank
Vouw de hoedenplank dubbel.
Til de hoedenplank in een hoek van
ongeveer 60°.
Haal aan de zijkant van de hoedenplank
de bevestigingen uit de steunen.
Verwijder de hoedenplank.
Berg de hoedenplank dubbelgevouwen
op in de ruimte achter de achterbank.
Voer om de hoedenplank terug te zetten de
bovenstaande handelingen in omgekeerde
volgorde uit.
11
1
4
E
RGONOMIE en COMFOR
T
Praktische voorzienin
g
en
Bevestigingsriemen
U beschikt over twee bevestigingsriemen die
zich aan de linkerzijde van de bagageruimte
bevinden.
Hiermee is het gereedschapsetui bevestigd.
Zaklamp
Aan de rechterzijde van de bagageruimte
bevindt zich een magnetische zaklamp.
Verwijder de zaklamp uit de houder door op
de knop te drukken en de lamp 90 graden
omlaag te draaien.
Schuif de schakelaar naar voren om de lamp
te laten branden.
Verwijder om de 4 batterijen (type NiMH) te
vervangen de beschermkap van de zaklamp.
Steek de zaklamp om deze in de
bagageruimte terug te plaatsen in de
uitsparingen van de houder en draai de
zaklamp omhoog.
De batterijen van de zaklamp worden
automatisch opgeladen tijdens het rijden.
In het midden van de houder van de
zaklamp bevindt zich een lamp voor de
verlichting van de bagageruimte (zie het
gedeelte "Interieurverlichting").
112
Praktische voorzienin
g
en
INTERIEURVERLICHTING
Plafonnier vóór
De plafonnier bevindt zich in het
midden van de hemelbekleding.
De plafonnier kan worden ingeschakeld door:
- het kantelen van het lampglas,
- het openen of sluiten van een portier,
- het vergrendelen of ontgrendelen van de
auto.
De plafonnier gaat enkele minuten na het
openen van de portieren of bij het aanzetten
van het contact automatisch uit.
De plafonnier kan zijn voorzien van een
sensor voor het inbraakalarm, een microfoon
voor de handsfree set en leeslampjes.
Zowel links als rechts zijn schakelaars voor
de leeslampjes aanwezig.
Plafonnier achter
De interieurverlichting achter bevindt zich
boven aan de wand rechtsachter.
Druk op de zijkant van het lampglas van
de plafonnier om de verlichting in of uit te
schakelen.
De verlichting gaat automatisch branden als
een van de deuren geopend wordt.
Gebruiksvoorschrift
De verlichting gaat automatisch uit:
- als de schakelaar niet wordt ingedrukt,
- als de deuren langer dan ongeveer
15 minuten geopend blijven,
- als het contact wordt aangezet,
- als de auto wordt vergrendeld.
Bagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting bevindt zich in
het midden van de houder van de zaklamp.
De werking van de verlichting is afhankelijk
van in welke van de drie standen de
onderstaande schakelaar staat.
Permanent aan.
AUTO. In deze stand gaat de
verlichting geleidelijk branden als de
auto wordt ontgrendeld en als een
van de achterdeuren of de achterklep
wordt geopend.
De verlichting gaat automatisch uit als de
achterdeur of de achterklep enkele minuten open
blijft staan of als het contact wordt aangezet.
Permanent uit.
11
3
5
V
EILIGHEI
D
V
eili
g
heid ti
j
dens het ri
j
den
HANDREM
Aantrekken
Trek aan de hendel van de handrem om de
auto op de handrem te zetten.
Controleer voordat u uitstapt of de handrem
goed is aangetrokken.
Als de handrem nog (iets)
is aangetrokken, wordt
dit aangegeven door dit
verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Als de auto stilstaat op een helling, draai
dan de wielen richting trottoir en trek de
handrem aan.
Het is zeker bij een beladen auto niet
voldoende een versnelling in te schakelen
bij het parkeren van de auto.
Loszetten
Trek aan de hendel van de handrem en druk
op de knop om de handrem los te zetten.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Druk deze knop in, alle richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Als de alarmknipperlichten zijn
ingeschakeld, heeft het inschakelen van
de richtingaanwijzers links of rechts met de
richtingaanwijzerschakelaar geen effect.
114
V
eili
g
heid ti
j
dens het ri
j
den
CLAXON
Druk in het midden van het stuurwiel.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het
remmen voor een betere stabiliteit en
bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een
slecht of glad wegdek.
HULPSYSTEMEN BIJ HET REMMEN
Uw auto is voorzien van drie systemen die u
helpen om de auto in een noodsituatie veilig
tot stilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar (EBD),
- Brake Assist System (BAS).
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt te
blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat
merkbaar aan het trillen van het rempedaal
en een specifiek geluid; dit is de normale
werking.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
melding op het display van het
instrumentenpaneel, duidt dit op
een storing in het antiblokkeersysteem. Door
deze storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje ABS
en een melding op het display
van het instrumentenpaneel,
duidt dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.
Gebruiksvoorschrift
Het antiblokkeersysteem garandeert geen
kortere remweg. Op een erg glad wegdek
(ijzel, olie, enz.) kan de remweg door de
werking van het ABS juist langer zijn. Trap
het rempedaal bij een noodstop krachtig en
volledig in en laat het niet los, ook niet op
een glad wegdek. Het ABS zorgt er dan voor
dat u om het obstakel heen kunt sturen.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die aan de voorschriften
van de constructeur voldoen.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Voor een optimale werking van het
remsysteem is het raadzaam een
inremperiode van 500 km aan te houden.
Vermijd gedurende deze periode situaties
waarbij u hard, veelvuldig en aanhoudend
moet remmen.
11
5
5
V
EILIGHEI
D
V
eili
g
heid ti
j
dens het ri
j
den
Brake-Assist-System *
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt. Het
Brake-Assist-System maakt onderdeel uit
van het ESP-systeem.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstop zeer
krachtig in en laat het pedaal niet los.
Gebruiksvoorschrift
Dit systeem kan niet door de bestuurder
worden uitgeschakeld.
* Afhankelijk van het land van bestemming.
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt
in via de remmen van één of meer wielen
en via het motorkoppel om de auto (binnen
de natuurkundige grenzen) weer in de juiste
koers te brengen.
Inschakelen
Het ESP-systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart en
kan niet worden uitgeschakeld.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de
wielen te weinig grip hebben of de koers van
de auto afwijkt van de door de bestuurder
gewenste richting.
Als dit controlelampje en het
controlelampje van de toets "ASR
OFF" gaan branden, in combinatie
met een melding op het display
van het instrumentenpaneel, wijst dit op een
storing in het ESP-systeem. Het systeem
wordt dan automatisch uitgeschakeld.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Antislipregeling (ASR) en
motorkoppelregeling (MSR)
De antislipregeling zorgt voor een optimale
tractie. Het systeem voorkomt het spinnen
van de wielen door in te grijpen op de
remmen van de aangedreven wielen en op
het motormanagement.
Het MSR-systeem maakt onderdeel uit
van het ASR-systeem en treedt in werking
als te abrupt wordt geschakeld of als de
aangedreven wielen gaan glijden. Door het
motorkoppel te vergroten zorgt het systeem
ervoor dat de auto stabiel blijft.
Inschakelen
Als de motor wordt gestart, worden deze
systemen automatisch ingeschakeld.
Deze systemen treden in werking als de
auto grip verliest of uit de koers dreigt te
raken.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond,...) kan het nuttig zijn het
ASR-systeem uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen
krijgen.
) Druk op de toets "ASR OFF" , die zich in
het midden van het dashboard bevindt.
Als het controlelampje van de toets brandt
en er een melding op het display van het
instrumentenpaneel verschijnt, is het
ASR-systeem uitgeschakeld.
In dat geval gaat dit
controlelampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Storing
11
6
V
eili
g
heid ti
j
dens het ri
j
den
Opnieuw inschakelen
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet.
) Druk nogmaals op de knop "ASR OFF"
om het systeem handmatig weer in te
schakelen.
Storing
Als dit controlelampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display van het
instrumentenpaneel, duidt dit op een storing
in het ASR-systeem. Het systeem wordt dan
automatisch uitgeschakeld.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruiksvoorschrift
Het ASR- en het ESP-systeem zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer risico's of
tot het te snel rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoeren van
werkzaamheden door het -netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
5
V
EILIGHEI
D
V
eili
g
heid ti
j
dens het ri
j
den
Intelligent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in
situaties met weinig grip (sneeuw, ijzel,
modder...).
Deze functie signaleert situaties met weinig
grip en zorgt ervoor dat u onder deze
omstandigheden kunt wegrijden en kunt
blijven rijden.
In dergelijke omstandigheden, neemt de
Intelligent Traction Control de ASR -functie
over door de aandrijfkracht over te brengen
op de wielen met de meeste grip, waardoor
de tractie en de bestuurbaarheid optimaal
zijn.
Inschakelen
Bij het starten van de auto is de functie
uitgeschakeld.
Druk op de toets op het dashboard om de
functie in te schakelen; het lampje van de
toets gaat branden.
De functie blijft actief tot ongeveer 30 km/h.
Zodra u sneller rijdt dan 30 km/h, wordt de
functie automatisch uitgeschakeld, maar
blijft het lampje branden.
De functie wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra u weer langzamer
dan 30 km/h rijdt.
Uitschakelen
Druk op de toets op het dashboard om de
functie uit te schakelen. Het lampje gaat uit
en de ASR is weer actief.
Storing
Dit lampje blijft branden op het
instrumentenpaneel in het geval
van een storing aan de functie.
V
eili
g
heids
g
ordels
AUTOGORDELS VÓÓR
De voorstoelen zijn voorzien van
autogordels met pyrotechnische
gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers.
Vastmaken
Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de vergrendeling
van de gesp te controleren.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden gebracht. De schoudergordel
moet langs het holle gedeelte van de
schouder worden geplaatst.
Autogordels met oprolautomaat
Deze zijn voorzien van een automatische
blokkeerinrichting die in werking treedt bij
een aanrijding of een noodstop.
Dankzij de toepassing van autogordels met
gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers
is de veiligheid van de inzittenden bij
frontale aanrijdingen nog verder verbeterd.
De gordelspanners dienen om, afhankelijk
van de kracht van de aanrijding, de
autogordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden te trekken.
De autogordels met gordelspanners werken
alleen als het contact is aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittende getrokken wordt.
Waarschuwingslampje autogordel
bestuurder
Als de bestuurder zijn autogordel
niet heeft vastgemaakt, gaat
bij het starten van de motor het
waarschuwingslampje branden.
VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER (COMBI)
De driezitsbank is voorzien van driepunts
veiligheidsgordels met oprolautomaat en
spankrachtbegrenzer.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
Als een veiligheidsgordel niet wordt
gebruikt, kunt u de gesp ervan
opbergen in de daarvoor bestemde
uitsparing in de zitting.
Als de bestuurder zijn autogordel niet
heeft vastgemaakt, werkt de
START-stand van het Stop & Start-systeem
niet. In dat geval kan de motor alleen met de
sleutel worden gestart.
11
9
5
V
EILIGHEI
D
V
eili
g
heids
g
ordels
Gebruiksvoorschrift
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat
alle passagiers op de juiste manier gebruik
maken van hun veiligheidsgordel.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan uw lichaamsbouw. De gordel wordt
automatisch opgerold als deze niet wordt
gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of
verplaatsen van een stoel of de gordel goed
is opgerold en de gordelsluiting zich op de
juiste plaats bevindt.
De gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers werken alleen als
het contact is aangezet.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in
werking treedt bij een aanrijding of een
noodstop.
Als de gordelspanners
zijn geactiveerd, licht het
verklikkerlampje airbag op.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwali ceerde werkplaats.
De gordelspanners van de autogordels vóór
kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht
van de aanrijding, onafhankelijk van de
airbags afgaan. De gordelspanners trekken
de veiligheidsgordels direct stevig tegen het
lichaam van de inzittenden.
Het afgaan van de gordelspanners gaat
gepaard met lichte onschadelijke rookvorming
en een geluid als gevolg van het activeren
van de pyrotechnische lading in het systeem.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van de
inzittenden getrokken wordt.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- moet worden voorkomen dat de gordel
gedraaid raakt en moet de gordel in een
vloeiende beweging naar voren worden
getrokken,
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief. Als de zitplaatsen zijn voorzien
van armsteunen, moet de heupgordel altijd
onder de armsteun door worden geleid.
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Voorschriften voor kinderen:
- maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m gebruik van een geschikt
kinderzitje.
- laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden. De veiligheidsgordel
mag door niet meer dan één persoon
gedragen worden.
Raadpleeg voor meer informatie over
kinderzitjes in de rubriek 5 het gedeelte
"Kinderen in de auto".
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
een gekwali ceerde werkplaats waarvan
het personeel over de noodzakelijke kennis
beschikt en die is voorzien van de geschikte
apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk voldoet
aan deze eisen.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig (ook na een kleine aanrijding)
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwali ceerde werkplaats:
de gordels mogen geen slijtagesporen
en scheuren vertonen en er mogen geen
wijzigingen aan de gordels zijn aangebracht.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk.
12
0
Airba
g
s
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen voor een
betere veiligheid van de inzittenden bij ernstige
aanrijdingen: ze vormen een aanvulling op
de werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren
in dat geval de frontale en zijdelingse
aanrijdingen waaraan de registratiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de airbags
onmiddellijk opgeblazen en beschermen
ze de inzittenden van de auto. Direct na de
aanrijding ontsnapt het gas zodat noch het
zicht, noch het eventueel verlaten van de auto
door de inzittenden wordt belemmerd,
- bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarin de auto over
de kop slaat, treden de airbags niet in
werking. De veiligheidsgordels zorgen
in deze situaties voor een afdoende
bescherming.
De kracht van de aanrijding is afhankelijk
van het soort obstakel en de snelheid van
de auto op dat moment.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal. Als er
een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), werken
de airbags niet meer.
Het activeren van de airbags gaat gepaard
met wat onschadelijke rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
personen die daar gevoelig voor zijn,
irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende
een korte periode enigszins verminderen.
Wanneer een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de passagiersstoel
is geplaatst, moet de airbag aan
passagierszijde zijn uitgeschakeld. Zie in
rubriek 5 het gedeelte "Kinderen aan boord".
12
1
5
V
EILIGHEI
D
A
irba
g
s
ZIJ-AIRBAGS
Activering
De zij-airbag wordt opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, haaks op de
lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde
naar de binnenzijde van de auto, die zich in
horizontale positie moet bevinden.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffende
portierpaneel.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan, kan het zijn dat
de airbag niet wordt geactiveerd.
Storing
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwali ceerde werkplaats
om het systeem te laten controleren
wanneer het verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden. De kans bestaat dat de
airbags bij een ernstige aanrijding
niet meer geactiveerd worden.
122
Airba
g
s
AIRBAGS VÓÓR
Deze zijn voor de bestuurder in het midden
van het stuurwiel en voor de passagier in
het dashboard aangebracht.
Activering
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd bij een
ernstige frontale aanrijding, behalve als de
airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het dashboard om
te voorkomen dat de inzittende naar voren
wordt geworpen.
Uitschakelen
Uitsluitend de passagiersairbag vóór kan
worden uitgeschakeld. Het uitschakelen
gebeurt via de boordcomputer.
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt zolang
de airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd
uit als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders
kan een kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Raadpleeg hiervoor rubriek 3 in het
onderdeel "MENU" en selecteer
vervolgens " OFF " in het menu "Airbag
passagier".
Storing
Plaats geen kinderzitje op de voorstoel
met de rug in de rijrichting wanneer
de twee verklikkerlampjes van de airbags
permanent branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
brandt, een geluidssignaal
klinkt en een melding op het
display verschijnt, neem dan contact op
met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwali ceerde werkplaats om het systeem
te laten controleren. Het is mogelijk dat de
airbags niet in werking treden bij een ernstige
aanrijding.
12
3
5
V
EILIGHEI
D
A
irba
g
s
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor een maximale
effectiviteit van de airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...).
Dit kan de goede werking van de airbag
belemmeren en/of de inzittenden bij het
opblazen van de airbag verwonden. Laat na
een aanrijding of diefstal van uw auto het
airbagsysteem controleren.
Uitsluitend personeel van het PEUGEOT-
netwerk of van een gekwalificeerde
werkplaats mag werkzaamheden uitvoeren
aan airbagsystemen.
Zelfs wanneer alle voorschriften worden
gevolgd, bestaat er een risico op
verwondingen of lichte brandwonden aan
hoofd, borst of armen wanneer een airbag
onverhoopt afgaat. De airbag wordt namelijk
vrijwel onmiddelijk opgeblazen (in enkele
milliseconden) en loopt vrijwel meteen weer
leeg, waarbij hete gassen vrijkomen via de
daarvoor bedoelde openingen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten niet op
het dashboard rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten
in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Zij-airbags
Bedek de stoelen uitsluitend met
goedgekeurde stoelhoezen die geschikt zijn
voor stoelen met zij-airbags. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk voor meer informatie
over de voor uw auto geschikte stoelhoezen.
Zie ook het hoofdstuk "Accessoires".
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van
de stoelen, dit zou bij het afgaan van de
airbags kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
124
Kinderen aan boord
ALGEMENE INFORMATIE MET
BETREKKING TOT KINDERZITJES
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van
uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen,
is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk
van u zelf.
Volg voor een optimale veiligheid de
volgende adviezen op:
-
overeenkomstig de Europese wetgeving
dienen kinderen jonger dan 12 jaar of
kleiner dan 1,50 meter in gehomologeerde,
aan het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te
worden vervoerd,
- de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van de
auto .
- kinderen tot 9 kg moeten zowel
voor- als achterin met de rug in de
rijrichting worden vervoerd.
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op
de achterzitplaatsen van uw auto te
vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot 2 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting vanaf
2 jaar.
BEVESTIGEN VAN EEN KINDERZITJE MET EEN DRIEPUNTS VEILIGHEIDSGORDEL
"Met de rug in de rijrichting"
Vergeet niet de airbag aan
passagierszijde uit te schakelen
voordat u het kind in het
kinderzitje plaatst.
Wanneer een kinderzitje met de rug in
de rijrichting op de passagiersstoel
voor wordt geplaatst, moet de airbag aan
passagierszijde zijn uitgeschakeld. Anders
kan het kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken .
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met het
gezicht in de rijrichting op de
passagiersstoel vóór wordt
geplaatst, mag de airbag aan
passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
De regels voor het vervoeren van kinderen
zijn per land verschillend. Raadpleeg
hiervoor de wetgeving in uw land.
Raadpleeg de lijst met de voor uw
land goedgekeurde kinderzitjes. De
aanwezigheid van ISOFIX-bevestigingen,
achterzitplaatsen en een (uitschakelbare)
passagiersairbag is afhankelijk van de
uitvoering.
5
V
EILIGHEI
D
Kinderen aan boord
Raadpleeg voor het uit- of inschakelen
van de airbag aan passagierszijde in
Rubriek 3 het gedeelte "MENU".
DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES
PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts
veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
De functie van de kinderzitjes is gelijk
voor het gehele PEUGEOT gamma.
Ieder gamma heeft echter zijn eigen
bijzonderheden.
De airbag aan passagierszijde (volgens
uitvoering) kan worden uitgeschakeld
met behulp van de toets MENU van de
boordcomputer.
Als bij uw auto niet de mogelijkheid bestaat
om de airbag aan passagierszijde uit te
schakelen, is het ten strengste verboden
een kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
voorin te monteren.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3
"RECARO Start"
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 6 jaar
(ongeveer 22 kg):
gebruik alleen de
zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
12
6
Kinderen aan boord
BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE AUTOGORDEL
(
BESTELWAGEN
)
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een autogordel, van een
universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
Plaats
Minder dan 13 kg
(Groep 0 ( a ) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Groep 1)
Van 1 tot ongeveer
3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Groep 2)
Van 3 tot ongeveer
6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Groep 3)
Van 6 tot ongeveer
10 jaar
Passagiersstoel
vóór ( b )
U U U U
a : Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Op de voorpassagiersstoel kan geen reiswieg of reisbedje worden bevestigd.
b : raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een autogordel, zowel met de "rug in de
rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".
5
V
EILIGHEI
D
Kinderen aan boord
BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE AUTOGORDEL
(
COMBI
)
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een autogordel, van een
universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Plaats
Gewicht van het kind en
leeftijdsindicatie
Minder dan 13 kg
(Groep 0 ( a ) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Groep 1)
Van 1 tot ongeveer
3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Groep 2)
Van 3 tot ongeveer
6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Groep 3)
Van 6 tot ongeveer
10 jaar
Passagiersstoel
vóór ( b )
U U U U
Buitenste
zitplaatsen achter
U U U U
Middelste
zitplaats achter
U U U U
a : Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Op de voorpassagiersstoel kan geen reiswieg of reisbedje worden bevestigd.
b : raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een autogordel, zowel met de "rug in de
rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".
12
8
Kinderen aan boord
ADVIEZEN VOOR
KINDERZITJES
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de autogordel
moet over de schouder van het kind liggen
zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien
van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kinderbeveiliging om te
voorkomen dat de achterportieren per
ongeluk geopend worden.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet
met het gezicht in de rijrichting op de
passagiersstoel voor worden vervoerd,
behalve als de achterzitplaatsen al bezet
zijn door andere kinderen of als de
achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of
niet aanwezig is.
Schakel de airbag aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar in
geval van een botsing.
Zorg ervoor dat de autogordels of het tuigje
van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling
ten opzichte van het lichaam van het kind
zoveel mogelijk moet worden beperkt .
Zorg er met het oog op een optimale
bevestiging van het kinderzitje "met
het gezicht in de rijrichting" voor dat de
rugleuning van het zitje tegen de rugleuning
van de stoel van de auto aandrukt en dat de
hoofdsteun geen belemmering vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet worden,
berg deze dan zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
12
9
5
V
EILIGHEI
D
Kinderen aan boord
ISOFIX-BEVESTIGINGEN
Sommige kinderzitjes zijn bovendien
voorzien van een bovenste bevestigingsriem
die kan worden vastgemaakt aan de
bevestigingsring achter.
Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te
maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog
en steek de haak tussen de hoofdsteun en
de rugleuning door. Bevestig de haak aan de
bevestigingsring achter en trek de riem aan.
Het RÖMER Duo Plus ISOFIX-kinderzitje
(gewichtsgroep B1 )
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Wordt met het gezicht in de rijrichting
geplaatst.
Voorzien van een bovenste riem voor
verankering aan de bovenste ISOFIX
bevestiging, TOP TETHER genoemd.
Drie standen: rechtop, ruststand en
ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden
bevestigd op zitplaatsen die niet zijn
voorzien van ISOFIX bevestigingen.
Het is in dat geval verplicht het kinderzitje
met de normale driepunts veiligheidsgordel
op de zitplaats van de auto te bevestigen.
Volg bij het plaatsen van het kinderzitje
de gebruiksaanwijzing van de fabrikant
van het zitje.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan
het kind bij een aanrijding ernstig letsel
oplopen.
D
OOR PEUGEOT EN GOEDGEKEURD
V
OOR UW AUTO
Uw auto voldoet aan de nieuwe
ISOFIX-normen.
De twee buitenste zitplaatsen van de
achterbank zijn beide voorzien van drie
bevestigingsringen:
- twee bevestigingsringen vóór, die zich
tussen de rugleuning en de zitting van de
zitplaats bevinden,
- één bevestigingsring achter, voor de
bevestiging van de bovenste riem, de
TOP TETHER-bevestiging.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een
veilige, degelijke en snelle montage van het
kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over
twee sloten die eenvoudig aan de twee
bevestigingsringen voor kunnen worden
verankerd.
1
30
Kinderen aan boord
OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES
(
COMBI
)
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een
plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een
letter ( A t/m G ).
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een u niverseel gehomologeerd I SOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een
bovenste riem (" T op Tether" bevestiging).
IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een s emi- u niverseel gehomologeerd I SOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem ("Top Tether" bevestiging) of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun.
Raadpleeg het hoofdstuk "ISOFIX-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem
("Top Tether" bevestigingen).
X: plaats niet geschikt voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje uit de aangegeven gewichtsgroep.
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg * "rug in de rijrichting"
"rug in de
rijrichting"
"gezicht in de
rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
ISOFIX-kinderzitjes universeel en semi-
universeel geschikt voor bevestiging op de
buitenste zitplaatsen achter
X IL-SU IL-SU
IUF
* Op de voorpassagiersstoel kan geen reiswieg of reisbedje worden bevestigd.
1
31
6
A
CCESSOIRE
S
Trekken van een aanhan
g
er
TREKKEN VAN EEN AANHANGER, EEN CARAVAN...
Adviezen
De motorventilateur wordt elektrisch bediend
en is niet afhankelijk van het motortoerental.
Gebruik daarom een zo hoog mogelijke
versnelling om het toerental te beperken en
pas uw snelheid aan.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van
de koelvloeistoftemperatuurmeter.
Bij het slepen van een auto dienen de wielen
van de gesleepte auto vrij rond te draaien; de
versnellingsbak moet in de neutraalstand staan.
Koeling: het trekken van een aanhanger
op een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
1
32
Trekken van een aanhan
g
e
r
Bij zeer zware gebruiksomstandigheden (het
trekken van het maximale aanhangergewicht
op een steile helling bij hoge temperatuur),
kan de airconditioning automatisch worden
uitgeschakeld om de prestaties van de
motor weer te verhogen.
Als het verklikkerlampje van
de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Zie in de rubriek 7 het gedeelte
"Niveaus".
Banden: controleer de bandenspanning
van de auto (zie rubriek 7 het gedeelte
"Identificatie") en de aanhanger en breng
deze indien nodig op de juiste waarde.
Remmen: het trekken van een aanhanger
vergroot de remweg. Rijd met matige
snelheid, schakel tijdig terug en rem
geleidelijk.
Zijwind: de zijwindgevoeligheid van de auto
is groter. Rijd daarom soepel en met matige
snelheid.
ABS: dit systeem werkt uitsluitend op de
auto en niet op de aanhanger.
Parkeerhulp achter: bij het gebruik
van een originele PEUGEOT-trekhaak
wordt de parkeerhulp achter automatisch
uitgeschakeld (zie in rubriek 3 het gedeelte
"Parkeerhulp achter").
Trekhaak
Wij raden u aan gebruik te maken van
een originele trekhaak van PEUGEOT
en bijbehorende kabelset, die tijdens de
ontwikkeling van uw auto uitgebreid zijn
getest, en deze te laten monteren door een
servicepunt van het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de trekhaak buiten het
PEUGEOT-netwerk wordt gemonteerd, dient
dit volgens de aanwijzingen van de fabrikant
te worden uitgevoerd met behulp van de
daarvoor bestemde elektrische aansluitingen
aan de achterzijde van de auto.
De sensoren van de parkeerhulp achter
worden bij het aankoppelen van een
aanhanger automatisch uitgeschakeld.
Als de stekker van de aanhanger uit de
stekkerdoos op de auto wordt gehaald,
treden de sensoren van de parkeerhulp
achter weer in werking.
Verdeling gewicht
Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig met de zwaarste
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as
en houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men
op grotere hoogte boven de zeespiegel
komt. Trek boven de 1000 m 10% van het
maximum aanhangergewicht af en herhaal
dit voor elke volgende 1000 m. Raadpleeg
het hoofdstuk "Technische gegevens" voor
de gewichten en aanhangergewichten die
voor uw auto van toepassing zijn. Zie ook
de documenten van uw auto en caravan/
aanhanger (kentekenbewijs...).
1
33
6
A
CCESSOIRE
S
Uitrustin
g
IMPERIAAL EN ALLESDRAGERS
Monteer de dwarsdragers of imperiaal op de
daarvoor bestemde bevestigingspunten.
Maximale belasting: 75 kg
OVERIGE ACCESSOIRES
Het PEUGEOT-netwerk biedt u een
ruime keuze aan accessoires en originele
onderdelen.
Al deze accessoires en onderdelen zijn
getest en goedgekeurd ten aanzien van
zowel bedrijfszekerheid als veiligheid.
Deze accessoires en onderdelen zijn
volledig aangepast aan uw auto en voorzien
van een onderdeelnummer en de garantie
van PEUGEOT.
Zorg ervoor dat het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de auto
nooit wordt overschreden.
Gamma professionele uitrusting
De Directie Onderdelen geeft een catalogus
met accessoires uit waarin u uitrustingen en
voorzieningen kunt vinden, zoals:
- houten vloerbeschermingsplaten,
houten vloer met antisliplaag, houten
betimmering, beschermingsrooster voor
de ruiten,
- imperiaal, set dakstangen, laadrol,
- trekhaken, 7/13-, 7/7- en 13-polige
trekhaakkabelsets...
Montage van elektrische uitrusting of
accessoires die niet door PEUGEOT
zijn goedgekeurd, kan leiden tot storingen in
het elektrische systeem van uw auto en een
verhoogd brandstofverbruik.
Houd rekening met deze bijzonderheid en
wij raden u aan contact op te nemen met
een vertegenwoordiger van PEUGEOT om
u te laten informeren over het assortiment
uitrustingen en accessoires voorzien van
een onderdeelnummer.
Afhankelijk van het land van bestemming
is de aanwezigheid van een reflecterend
veiligheidsvest, een gevarendriehoek, een
lampenset en reservezekeringen in de auto
verplicht.
Als u communicatieapparatuur
met een externe antenne laat
inbouwen, kunt u contact opnemen met
het PEUGEOT-netwerk voor informatie
over de eisen waaraan de apparatuur
moet voldoen (frequentiebereik, maximum
uitgangsvermogen, plaatsing van de
antenne, installatie-eisen) volgens de
Europese richtlijn 2004/104/CE.
Bij montage van een trekhaak en
de bijbehorende kabelset buiten het
PEUGEOT-netwerk is het verplicht gebruik
te maken van de elektrische voorbereiding
van de auto en de installatievoorschriften
van de fabrikant.
1
3
4
Uitrustin
g
Overige accessoires
Er is ook een ander aanbod van accessoires
beschikbaar in het PEUGEOT-netwerk.
"Comfort":
thermomodule, kleerhanger op hoofdsteun,
leeslamp, parkeerhulp achter...
"Transportmiddelen":
bagagebak, opbergnet op achterdeur, set
dakstangen in dwars- en lengterichting,
dakkoffers...
"Styling":
wieldoppen, beveiligde wieldoppen...
"Veiligheid":
alarminstallatie, graveren van ruiten,
alcoholtester, verbanddoos, veiligheidsvest,
gevarendriehoek, zitverhogingen en zitjes
voor kinderen, sneeuwkettingen...
"Bescherming":
rubber matten, moquette matten, 3D matten,
stoelhoezen geschikt voor zijairbags,
spatlappen voor en achter...
"Multimedia":
autoradio's, handsfree kit, luidsprekers,
portable navigatiesystemen, radarverklikker,
WiFi on Board...
Bij het PEUGEOT-netwerk zijn tevens
reinigings- en onderhoudsmiddelen
(voor interieur en exterieur) verkrijgbaar,
waaronder de milieuvriendelijke producten
van het gamma "TECHNATURE", evenals
producten voor het bijvullen van reservoirs
(ruitensproeiervloeistof...), lakstiften
en spuitbussen voor het bijwerken van
lakschades met de exacte kleur van de
carrosserie van uw auto, vulpatronen voor
de bandenreparatieset, ...
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en goed is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
1
35
7
SNEL WEER OP WE
G
A
CCU
Uitvoering zonder Stop & Start-
systeem
A. Metalen pluspool van uw auto.
B. Hulpaccu.
C. Massapunt van uw auto.
D. Metalen minpool van uw auto.
Laden met behulp van een acculader
Starten met een hulpaccu
- Sluit de rode kabel eerst aan op de
metalen pluspool A en vervolgens op de
(+) pool van de hulpaccu B .
- Sluit de groene of zwarte kabel aan op de
(-) pool van de hulpaccu B .
- Sluit het andere uiteinde van de groene
of zwarte kabel aan op het massapunt
C van uw auto (nooit op de metalen
minpool D van uw auto).
- Stel de startmotor in werking en laat de
motor draaien.
- Wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels los.
Laad de accu niet op zonder de
accukabels los te nemen.
- Maak de twee accupoolklemmen met
snelkoppeling los van de accu.
- Volg de aanwijzingen van de fabrikant
van de acculader.
- Controleer of de accupolen en de
klemmen schoon zijn. Indien ze
bedekt zijn met een (witte of groene)
oxidatielaag, neem dan de accukabels
los en reinig de polen en de klemmen.
- Sluit de twee accupoolklemmen met
snelkoppeling weer aan, te beginnen
met de minpool (-).
1
36
Accu
Uitvoering met Stop & Start-systeem
A. Beschermkap.
B. Metalen pluspool van uw auto.
C. Hulpaccu.
D. Massapunt van uw auto.
E. Ontgrendelingsknop van de stekker.
F. Stekker van de controlesensor.
G. Controlesensor van de laadtoestand.
H. Metalen minpool van uw auto.
Laden met behulp van een acculader
- Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
- Controleer of de accupolen en de klemmen
schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een
(witte of groene) oxidatielaag, neem dan
de accukabels los en reinig de polen en de
klemmen.
- Sluit de stekker F van de controlesensor G
aan.
- Plaats de beschermkap A van de metalen
pluspool B .
Starten met een hulpaccu
- Verwijder de beschermkap A van de
metalen pluspool B .
- Sluit de rode kabel aan op de metalen
pluspool B en vervolgens op de pluspool
(+) van de hulpaccu C .
- Sluit de groene of zwarte kabel aan de
minpool (-) van de hulpaccu C .
- Sluit het andere uiteinde van de groene
of zwarte kabel aan op het massapunt
D van uw auto (nooit op de metalen
minpool H van uw auto).
- Stel de startmotor in werking en laat de
motor draaien.
- Wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels los.
- Plaats de beschermkap A van de metalen
pluspool B
.
Koppel de accu niet los om deze op te
laden.
- Druk op de ontgrendelingsknop E om de
stekker F los te kunnen maken.
- Maak de stekker F van de controlesensor
G los.
- Verwijder de beschermkap A van de
metalen pluspool B .
- Sluit de kabels van de acculader aan:
(+) op de metalen pluspool B ; (-) op de
metalen minpool H .
Maak de controlesensor G nooit los
van de metalen minpool H , behalve
als de accu vervangen wordt.
1
37
7
SNEL WEER OP WE
G
A
ccu
Accu's bevatten stoffen die schadelijk
zijn voor de gezondheid, zoals
zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens
de wettelijke voorschriften worden afgevoerd
en mogen in geen geval bij het huisvuil
terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
erkend verzamelpunt.
Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan een
maand buiten gebruik is. Dit doet u bij
uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem op de volgende manier:
- druk op de ontgrendelingsknop E om de
stekker F los te kunnen maken,
- maak de stekker F van de controlesensor
G los.
Maak de controlesensor G nooit los van de
metalen minpool H , behalve als de accu
vervangen wordt.
Deze sticker hoort bij het Stop &
Start-systeem en geeft aan dat er een
speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen
losgekoppeld en/of vervangen mag worden
door een dealer van het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Het negeren van deze aanwijzing kan
ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan
vervanging toe is.
Na het monteren van de accu door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats duurt het even
voordat het Stop & Start-systeem weer zal
werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk
van klimatologische omstandigheden en de
laadtoestand van de accu (kan tot
ongeveer 8 uur duren).
Voordat u de accu gaat opladen
Laad om explosie- en brandgevaar te
voorkomen de accu alleen op in een goed
geventileerde ruimte en uit de buurt van
vonken of open vuur.
Probeer nooit een bevroren accu op te
laden: laat de accu eerst ontdooien om
explosiegevaar te voorkomen. Breng een
accu nadat deze bevroren is geweest bij een
specialist die controleert of de accu inwendig
niet is beschadigd en of er geen scheuren
in de wanden zitten, waardoor het giftige en
bijtende accuzuur kan gaan lekken.
Voordat u de accupoolklemmen losmaakt
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Wacht 2 minuten na het uitzetten van het
contact alvorens de accu los te koppelen.
Sluit de ruiten en de portieren voordat de
accupoolklemmen worden losgemaakt.
Nadat u de accupoolklemmen hebt
aangesloten
Wacht na het opnieuw aansluiten van de
accupoolklemmen en het aanzetten van
het contact 1 minuut voor u de auto start,
hierdoor kunnen de elektrische systemen
geïnitialiseerd worden. Neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats wanneer hierna
toch storingen optreden.
Nadat de accu langdurig losgekoppeld is
geweest, moeten de volgende functies
geïnitialiseerd worden:
- de instellingen van het display (datum,
tijd, taal, afstandseenheden en
temperatuur),
- de voorkeuzezenders van de autoradio,
- de centrale vergrendeling.
Bepaalde instellingen van de auto zijn
gewist, raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om deze
opnieuw in te stellen.
1
38
Wiel verwisselen
WIEL VERWISSELEN
Plaatsen van de auto
Zet de auto voor zover mogelijk op een
horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.
Trek de handrem aan, zet het contact af en
schakel de eerste versnelling in (wanneer u
op een helling staat).
Verzeker u ervan dat alle inzittenden de
auto hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Plaats indien mogelijk een wielblok
achter het wiel kruislings tegenover het te
verwisselen wiel.
Gereedschap
Het benodigde gereedschap bevindt zich
in een hoes achter de bestuurderszitplaats
(bedrijfswagen) of achter de achterbank
(Combi).
1. Wielsleutel.
2. Centreerstuk.
3. Schroevendraaier.
4. Krik met slinger.
5. Afneembaar sleepoog.
De krik en het boordgereedschap zijn
uitsluitend voor uw auto bestemd; gebruik ze
niet voor andere doeleinden.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op
de krik steunt; gebruik een bok.
Reservewiel verwijderen
De bout waarmee het reservewiel is
bevestigd bevindt zich linksachter op de
drempel van de laadruimte.
1. Draai de bout los met behulp van de
wielsleutel.
2. Draai de bout los tot aan de aanslag om
de kabel van de haspel uit te rollen.
3. Neem het reservewiel uit met behulp van
de sleutel.
4. Beweeg de afdekplaat A omhoog.
5. Trek de kabel B uit de behuizing.
6. Verwijder het reservewiel en plaats het in
de nabijheid van het te vervangen wiel.
7
SNEL WEER OP WE
G
Wiel verwisselen
Verwijderen
1. Plaats de auto op een horizontale,
stabiele en niet-gladde ondergrond. Trek
de handrem aan. Zet het contact uit
en schakel de eerste versnelling of de
achteruit in, afhankelijk van de helling.
2. Verwijder de wieldop (groot model) met
behulp van de wielsleutel 1 door eraan te
trekken bij de opening voor het ventiel.
Plaats de schroevendraaier 3 in de
opening van de wieldop (klein model) en
gebruik de sleutel als hefboom om deze
los te wippen.
3. Draai de wielbouten los met behulp van
de wielsleutel.
4. Plaats de krik in de kriksteun A in de
langsbalk onder de carrosserie zoals
aangegeven in de afbeelding, zo dicht
mogelijk bij het te vervangen wiel.
5. Draai de krik 4 omhoog tot de voet
contact maakt met de grond. Controleer
of de krik wel verticaal staat ten opzichte
van de grond.
6. Krik de auto op.
7. Verwijder de wielbouten en vervolgens
het wiel.
Het wiel terugplaatsen
1. Plaats de steun op het wiel.
2. Plaats de kabel B terug in positie.
3. Beweeg de afdekplaat A omlaag.
4. Plaats het wiel.
5. Draai de sleutel rechtsom, om het
reservewiel weer helemaal omhoog te
draaien.
14
0
Wiel verwisselen
Monteren van het wiel
6. Plaats de wieldop terug met de opening
op de plaats van het ventiel, en druk de
wieldop met de handpalm vast.
7. Berg het gereedschap en het wiel op.
8. Controleer de bandenspanning van het
wiel (zie "Identificatie") en laat het wiel
uitbalanceren.
Zie in rubriek 8 het gedeelte
"Identificatie" voor de plaats van de
sticker met informatie over de banden.
Laat het aanhaalmoment van de
wielbouten en de bandenspanning van het
reservewiel zo snel mogelijk controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
1. Plaats het wiel terug met behulp van het
centreerstuk 2 .
2. Draai de 3 wielbouten met de hand aan
en verwijder het centreerstuk. Plaats de
4
e
wielbout.
3. Draai de bouten handvast met wielsleutel 1 .
4. Draai de krik 4 omlaag en verwijder deze.
5. Blokkeer de wielbouten met wielsleutel.
Laat het originele wiel zo snel mogelijk
repareren en terugplaatsen door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
14
1
7
SNEL WEER OP WE
G
Wiel verwisselen
NOODREPARATIESET VOOR BANDEN
Deze set bevindt zich voor in de auto. De
set bestaat uit:
- een spuitbus A met reparatievloeistof en:
een vulslang B ,
een sticker C met de waarschuwing
"max. 80 km/h", die de bestuurder na
het repareren van de lekke band zo op
het dashboard moet plaatsen dat hij er
tijdens het rijden aan wordt herinnerd,
- een compressor D met manometer en
aansluitingen,
- verloopstukken voor het oppompen van
andere voorwerpen,
- een paar werkhandschoenen,
- een beknopte gebruiksaanwijzing voor de
noodreparatieset.
Repareren
- Trek de handrem aan en zet de
versnellingshendel in de neutraalstand.
- Verwijder de dop van het ventiel van de
lekke band.
- Houd de vulslang B omhoog en draai de
ring E op het ventiel van de band.
- Verzeker u ervan dat de AAN/UIT-
schakelaar F van de compressor in de
stand "0" (UIT) staat.
- Start de motor.
- Steek de stekker G in de dichtstbijzijnde
12V-accessoireaansluiting van de auto.
- Zet de AAN/UIT-schakelaar F van de
compressor in de stand "1" (AAN).
- Breng de band op een spanning van
3 bar.
Controleer vervolgens nogmaals de
bandenspanning op de manometer H als de
compressor is uitgeschakeld. De afgelezen
waarde is dan het meest nauwkeurig.
Een nieuwe reparatieset is verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
Met de set kan een lek met een diameter
van maximaal 4 mm worden gerepareerd, op
voorwaarde dat het lek zich in het loopvlak
of de schouder van de band bevindt. Haal
vreemde voorwerpen die in de band zijn
binnengedrongen niet weg.
142
Wiel verwisselen
- Als het niet lukt om binnen 5 minuten de
bandenspanning op 1,5 bar te brengen:
maak de compressor los van het
ventiel en haal de stekker uit de 12V-
accessoireaansluiting,
rijd met de auto ongeveer 10 meter
vooruit om de vloeistof over de
binnenzijde van de band te verdelen,
en probeer de band opnieuw op de
aangegeven spanning te brengen.
- Als het niet lukt om binnen 10 minuten
de bandenspanning op 1,8 bar te
brengen:
stop met de reparatieprocedure, de band
is te zwaar beschadigd om gerepareerd
te kunnen worden,
raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats.
- Ga nadat de band op een spanning van
3 bar is gebracht direct rijden.
Zet nadat u ongeveer 10 minuten hebt
gereden de auto op een veilige plaats stil en
controleer nogmaals de bandenspanning.
Breng de band indien nodig weer op de
juiste spanning en raadpleeg zo snel
mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Vertel de technicus altijd dat u de band
met de noodreparatieset hebt gerepareerd
en overhandig hem de gebruiksaanwijzing
ervan.
Controleren en corrigeren van de
bandenspanning
Om de bandenspanning te controleren en
corrigeren, gebruikt u de compressor als
volgt:
- haal de slang I los,
- sluit de slang rechtstreeks aan op het
ventiel van de band,
de spuitbus wordt op die manier zodanig
op de compressor aangesloten, dat het
afdichtmiddel niet wordt ingespoten.
Vervangen van de reparatiespuitbus
Haal de slang I los.
Draai de lege spuitbus linksom en beweeg
hem omhoog.
Breng de nieuwe spuitbus aan en draai deze
rechtsom vast.
Sluit de slangen I en B aan.
De reparatiespuitbus bevat
ethyleenglycol, dat giftig is bij inwendig
gebruik en irriterend is voor de ogen.
Houd het product buiten bereik van
kinderen.
Gooi een spuitbus na gebruik niet weg, maar
lever deze in bij het PEUGEOT-netwerk of
een officieel inzamelpunt.
Als de bandenspanning verlaagd moet
worden:
- sluit de slang I aan op het ventiel van de
band,
- druk op de gele toets in het midden van
de schakelaar F van de compressor.
14
3
7
SNEL WEER OP WE
G
L
amp vervan
g
en
Koplampen
Open de motorkap. Steek uw hand achter de
koplampunit om bij de lampen te komen.
Verwijder de beschermkappen om bij de
gloeilampen te komen.
Voer het monteren uit in omgekeerde
volgorde.
LAMPEN VERVANGEN
Type lampen
Uw auto is voorzien van verschillende typen
lampen.
Verwijder ze als volgt:
1. Type A
Volledig glazen gloeilamp: de lamp is
gemonteerd met een drukbevestiging,
trek de lamp daarom voorzichtig los.
2. Type B
Gloeilamp met bajonetsluiting: druk de
lamp iets in en draai hem linksom.
3. Type C
Cilindrische gloeilamp: druk de contacten
uit elkaar.
4. Type D - E
Halogeenlamp: duw de borgveer open en
verwijder de lamp uit de lamphouder.
Bij gebruik van een hogedrukreiniger
Houd bij het verwijderen van hardnekkig
vuil met een hogedrukreiniger de straal niet
langdurig op de koplampen en omgeving
gericht, om te voorkomen dat de vernislaag
en de afdichtrubbers beschadigd raken.
Lamp vervangen
1 - Dimlicht
Type D , H4 - 55 W
- Draai het deksel linksom open en
verwijder het.
- Neem de stekker los.
- Druk op de twee haakjes en duw de
borgveer open.
- Vervang de lamp en let erop dat het
metalen gedeelte goed aansluit op de
groeven van de lampunit.
2 - Parkeerlicht
Type A , W 5 W - 5 W
- Draai het deksel linksom open en
verwijder het.
- Trek de lamphouder los om bij de lamp te
komen.
- Vervang de lamp.
3 - Grootlicht
Type D , H4 - 55 W
- Draai het deksel linksom open en
verwijder het.
- Neem de stekker los.
- Druk op de twee haakjes en duw de
borgveer open.
- Verwijder de lamphouder.
- Vervang de lamp en let erop dat het
metalen gedeelte goed aansluit op de
groeven van de lampunit.
4 - Richtingaanwijzers
Type B, PY21W - 21W amberkleurig
- Draai de lamphouder een kwart
omwenteling linksom.
- Druk de lamp iets in en draai hem
linksom.
- Vervang de lamp.
Raadpleeg in geval van problemen het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Controleer na het vervangen of de
verlichting goed werkt.
5 - Mistlampen vóór
Type E, H1 - 55W
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
14
5
7
SNEL WEER OP WE
G
L
amp vervan
g
en
Plafonniers voor/achter
Type C , 12 V 10 W - 10 W
- Maak de plafonnier los met een
schroevendraaier.
- Verwijder het deksel om bij de lamp te
komen.
- Druk de twee contacten uit elkaar en
vervang de lamp.
- Controleer of de nieuwe lamp goed
tussen de contacten vastzit.
- Sluit het beschermplaatje.
- Breng de plafonnier aan en controleer of
hij goed vastzit.
Zijknipperlicht
Type A , WY5W - 5W amberkleurig
- Duw het zijknipperlicht naar achteren en
trek het geheel los.
- Houd de stekker vast en draai de
lamphouder een kwart omwenteling naar
links.
- Draai de lamp een kwart omwenteling
naar links.
- Trek de lamp los en vervang hem.
- Breng het zijknipperlicht vanaf de
achterzijde aan en duw hem naar voren.
14
6
Lamp vervangen
Achterlichten
- Bepaal de plaats van de defecte lamp en
open de achterdeuren.
- Draai de twee schroeven los met de
schroevendraaier uit het etui (achter
de bestuurdersstoel) en verwijder de
lamphouder.
- Maak de lampunit los.
- Neem de stekker los.
- Verwijder de houder door de borglippen
uit elkaar te drukken.
- Vervang de lamp.
Kentekenplaatverlichting
Type A, C5W - 5W
- Maak het lampglas los met de
schroevendraaier uit het etui (achter
de bestuurdersstoel) en verwijder de
lamphouder.
- Druk de twee contacten uit elkaar en
vervang de lamp.
- Controleer of de nieuwe lamp goed
tussen de contacten vastzit.
- Breng het lampglas aan en druk het aan
de bovenzijde vast.
Zie voor meer informatie de tabel "Lampen".
1. Remlichten
Type B, P21W - 21W
2. Richtingaanwijzers
Type B, PY 21W - 21W amberkleurig
3. Achteruitrijlichten
Type B, P 21W - 21W
4. Parkeerlichten / Mistlampen
Type B, P4/21W - 4W/21W
Op de achterdeuren
Op de achterklep
14
7
7
SNEL WEER OP WE
G
L
amp vervan
g
en
Derde remlicht
Bij de achterdeuren
Type B, W 5 W - 5 W (4 lampen)
- Maak het lampglas los met
de schroevendraaier uit het
gereedschapsetui.
- Neem de stekker los.
- Knijp de twee borglippen samen en
verwijder de lamphouder.
- Verwijder de defecte lamp.
- Vervang de lamp.
Bij de achterklep
Type B, W5W - 5W (5 lampen)
- Open de achterklep.
- Verwijder de twee schroeven van het
deksel en vervolgens het deksel zelf.
- Knijp de twee borglippen samen en
verwijder de lamphouder.
- Verwijder de defecte lamp.
- Vervang de lamp.
Raadpleeg bij problemen het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
14
8
Ruitenwisserblad vervangen
RUITENWISSERBLAD VERVANGEN
Vervangen van een wisserblad
voor of achter
Instructies voor het losmaken van het
wisserblad:
Til de ruitenwisserarm A op.
Draai het wisserblad B 90° rond het draaipunt
C aan het uiteinde van de ruitenwisserarm.
Maak het draaipunt van het wisserblad C los.
Instructies voor het monteren van het
wisserblad:
Steek het draaipunt C in het gat in het
midden van het wisserblad B .
Zet de ruitenwisserarm met het wisserblad
terug op de voorruit.
14
9
7
SNEL WEER OP WE
G
Zekerin
g
vervan
g
en
ZEKERINGEN VERVANGEN
De twee zekeringkasten bevinden zich in het
dashboard aan bestuurderszijde en in de
motorruimte.
Vervangen van een zekering
Voordat u een zekering vervangt, dient
u eerst de oorzaak van de storing op te
sporen en te (laten) verhelpen. De nummers
van de zekeringen zijn aangegeven op de
zekeringkast.
Gebruik altijd de speciale tang om de
zekering uit de zekeringkast te verwijderen
en inspecteer de staat van de smeltdraad.
Vervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte
(identieke kleur).
Als de storing zich kort na het vervangen
van de zekering opnieuw voordoet, laat
dan het elektrische systeem controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Toegang tot de zekeringkast in het dashboard
- Verwijder om bij de zekeringen in het
dashboard te komen de 2 schroeven
met de contactsleutel en kantel de
zekeringkast.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren van extra
accessoires die niet door het PEUGEOT-
netwerk aanbevolen en geleverd worden,
en die niet volgens de voorschriften zijn
gemonteerd. Dit geldt met name voor
apparatuur met een stroomverbruik van
meer dan 10 milliampère.
A. Goed.
B. Defect.
C. Tang.
Toegang tot de zekeringkast onder de
motorkap
- Maak om bij de zekeringkast onder de
motorkap te komen de stekker van de
linkerkoplamp en vervolgens het deksel
van de zekeringkast los.
1
50
Zekering vervangen
Tabellen zekeringen dashboard
(bestuurderszijde)
Zekering Ampère Functies
F12 7,5 A Voeding dimlicht rechts.
F13 7,5 A Voeding dimlicht links - koplampverstelling.
F31 5 A Schakelaar voeding elektronische eenheid motor.
F32 7,5 A Verlichting vóór - plafonnier vóór - verlichting plafonnier achter.
F36 10 A
Autoradio - voorbereiding mobiele telefoon - bedieningspaneel
airconditioning - EOBD-diagnoseaansluiting.
F37 5 A Remlicht - instrumentenpaneel.
F38 20 A Portiervergrendeling.
F43 15 A Ruitensproeierpomp.
F47 20 A Voeding motor ruitbediening bestuurderszijde.
F48 20 A Voeding motor ruitbediening passagierszijde.
F49 5 A
Elektronische eenheid parkeerhulp - schakelaar verlichting
achter - elektrische buitenspiegelverstelling - elektronische
eenheid inbraakalarm.
F50 7,5 A Elektronische eenheid airbags.
F51 7,5 A
Schakelaar rempedaal - schakelaar koppelingspedaal -
elektrische buitenspiegelverstelling - module Bluetooth
systeem.
F53 5 A Instrumentenpaneel - mistachterlichten.
1
51
7
SNEL WEER OP WE
G
Zekerin
g
vervan
g
en
Zekering Ampère Functies
F41 7,5 A Buitenspiegelverwarming.
F94 15 A Aansteker.
F96 15 A 12V-aansluiting.
F97 10 A Stoelverwarming bestuurderszijde.
F98 10 A Stoelverwarming passagierszijde.
1
52
Zekering vervangen
Zekering Ampère Functies
F01 60 A Elektronische eenheid.
F02 40 A Aanjager.
F03 20 A Voeding startmotor.
F04 40 A Voeding pomp hydraulisch blok ABS.
F06 30 A Bediening motorventiteur met één snelheid.
F07 40 A Bediening motorventilateur hoge snelheid.
F08 30 A Pomp aircogroep.
F09 15 A Trekhaakbedrading.
F10 10 A Claxon.
F11 10 A Voeding secundaire lading motormanagement.
F14 15 A Grootlicht.
F15 15 A 12V-aansluiting.
Tabel zekeringen motorruimte
1
53
7
SNEL WEER OP WE
G
Zekerin
g
vervan
g
en
Zekering Ampère Functies
F16 7,5 A
Elektronische eenheid motor - elektronische eenheid en selectiehendel gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak - spoel relais T20.
F17 15 A Voeding bobine - verstuivers - elektronische eenheid motor (1.3 HDi).
F18 7,5 A Elektronische eenheid motor (1.3 HDi) - spoel relais T09 (1.3 HDi).
F19 7,5 A Aircocompressor.
F20 30 A Voeding achterruitverwarming, buitenspiegelverwarming, elektrische buitenspiegelverstelling.
F21 15 A Brandstofpomp (1.4 benzine en 1.3 HDi).
F22 20 A Elektronische eenheid motor (1.3 HDi).
F23 20 A Voeding elektrokleppen hydraulisch regelorgaan ABS.
F24 7,5 A ABS.
F30 15 A Mistlampen.
F81 60 A Voorgloeimodule (1.3 HDi).
F82 30 A Pomp gestuurde handgeschakelde versnellingsbak - voeding gestuurde handgeschakelde versnellingsbak.
F84 10 A Elektronische eenheid en elektrokleppen gestuurde handgeschakelde versnellingsbak.
F85 30 A Aansteker - 12V-aansluiting.
F87
7,5 A
Achteruitrijlichten - sensor water in brandstof - luchtmeter - spoelen relais T02, T05, T14, T17 en T19
(behalve 1.3 HDi).
5 A
Achteruitrijlichten - sensor water in brandstof - luchtmeter - spoelen relais T02, T05, T14, T17 en T19 -
sensor laadtoestand accu (1.3 HDi).
1
5
4
Slepen van uw auto
SLEPEN VAN UW AUTO
Het afneembare sleepoog bevindt zich
in het etui achter de bestuurdersstoel
(Bedrijfswagen) of achter de achterbank
(Combi).
Aan de voorzijde
Maak het klepje in de voorbumper aan de
rechterzijde los met behulp van een platte
schroevendraaier.
Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
Maak vervolgens de sleepstang vast aan het
sleepoog.
Deblokkeer het stuurslot door het contact
aan te zetten en zet de handrem vrij.
Schakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in.
Rijd voorzichtig weg en rijd langzaam. Leg
geen grote afstanden af.
Bij de gesleepte auto moet de
versnellingspook in de neutraalstand
staan. Als deze in een versnelling
staat, kan bij het slepen ernstige schade
aan onderdelen van de aandrijflijn en het
remsysteem ontstaan en kan het gebeuren
dat de rembekrachtiging niet werkt als de
motor weer wordt gestart.
Aan de achterzijde
Maak het klepje in de achterbumper aan de
onderzijde los met behulp van een platte
schroevendraaier.
Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
Maak vervolgens de sleepstang vast aan het
sleepoog.
Schakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in.
Rijd voorzichtig weg en rijd langzaam. Leg
geen grote afstanden af.
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de
trekkende auto hoger is dan van de auto die
wordt gesleept.
De bestuurder van de auto die wordt
gesleept moet achter het stuur blijven zitten.
Tijdens het slepen mag geen gebruik
worden gemaakt van de autosnelweg.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de
grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
Bij het slepen van de auto met stilstaande
motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging
uitgeschakeld.
Laat uw auto in de volgende gevallen slepen
door een professioneel bergingsbedrijf :
- bij stranding met de auto op de
autosnelweg,
- als het niet mogelijk is de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten, het
stuurslot te ontgrendelen of de
handrem los te zetten,
- bij takelen met slechts twee wielen
op de grond,
- bij het ontbreken van een
goedgekeurde sleepstang...
1
55
7
SNEL WEER OP WE
G
Identi catie
IDENTIFICATIE
A. Constructeursplaatje
1. Serienummer VF.
2. Maximaal toegestaan totaalgewicht.
3. Maximaal toegestaan treingewicht.
4. Maximale aslast vóór.
5. Maximale aslast achter.
B. Serienummer op de carrosserie
C. Kleurcode van de lak
D. Serienummer op het dashboard
E. Bandenspanning
1
56
Brandstof
BRANDSTOF TANKEN
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer
45 liter .
Te laag brandstofniveau
Als het minimale brandstofniveau
is bereikt, gaat dit lampje
branden. Er bevindt zich op
dat moment nog ongeveer
6 liter brandstof in de tank . Tank bij
de eerstvolgende gelegenheid om te
voorkomen dat u met een lege tank strandt.
Het tanken dient met afgezette motor te
geschieden.
- Open de brandstoftankklep.
- Houd met één hand de tankdop vast.
- Steek met uw andere hand de sleutel
in het slot en draai deze een derde
omwenteling.
- Verwijder de tankdop en hang deze op
aan de haak aan de binnenzijde van de
klep.
ONDERBREKING
BRANDSTOFTOEVOER
Bij een zware aanrijding worden de
brandstoftoevoer en de elektrische voeding
van de auto automatisch onderbroken.
Gelijktijdig worden de deuren automatisch
ontgrendeld en gaan de plafonniers
branden. Er verschijnt een melding op
het display van het instrumentenpaneel,
afhankelijk van de uitvoering van uw auto.
Draai de sleutel in de stand STOP om
ontlading van de accu te voorkomen.
Controleer buiten de auto of u
geen brandstof ruikt en of er geen
brandstoflekkage is.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in
dat geval altijd het contact af met de
sleutel.
Als de brandstoftankklep geopend is,
blokkeert een veiligheidssysteem het
openschuiven van de zijdeur (Combi).
Op een sticker aan de binnenzijde van
de klep staat de voorgeschreven soort
brandstof aangegeven.
Bij het openen van de dop kan een geluid
van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit
wordt veroorzaakt door een vacuüm en
is een normaal verschijnsel dat wordt
veroorzaakt door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Laat het vulpistool bij het aftanken van de
auto nooit meer dan 3 keer automatisch
uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen
er storingen optreden.
Vergrendel na het tanken de vuldop en sluit
de tankklep.
1
57
7
SNEL WEER OP WE
G
B
randstof
Herstellen brandstoftoevoer
Herstel de brandstoftoevoer en de
elektrische voeding handmatig om weer
weg te kunnen rijden :
- met de sleutel in de stand STOP , draai
deze in de stand MAR ,
- beweeg de schakelaar van de
richtingaanwijzers geheel naar boven,
- zet de schakelaar in de stand "Uit",
- beweeg de schakelaar van de
richtingaanwijzers geheel naar beneden,
- zet deze opnieuw in de stand "Uit",
- beweeg de schakelaar opnieuw geheel
naar boven,
- zet deze opnieuw in de stand "Uit",
- beweeg de schakelaar opnieuw geheel
naar beneden,
- zet deze opnieuw in de stand "Uit",
- draai de sleutel in de stand STOP .
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen van
het type E10 (deze bevatten 10% ethanol)
die voldoen aan de Europese richtlijnen
EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze
bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend
geschikt voor auto's die speciaal bestemd
zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's).
De kwaliteit van de ethanol moet voldoen
aan de Europese richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met
een ethanolgehalte tot 100% (type E100),
worden alleen verkocht in Brazilië.
Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen die
aan de huidige en toekomstige Europese
richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de
richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die
aan de pomp getankt kunnen worden (met
een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0
tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk
bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde
dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften
strikt worden nageleefd. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is
nadrukkelijk verboden (kans op schade aan
de motor en het brandstofcircuit).
1
58
Onderhoud met TOTAL
Een optimale bescherming van uw motor
Wanneer u het onderhoud van uw PEUGEOT
laat uitvoeren met TOTAL smeermiddelen,
zorgt u voor betere prestaties en een langere
levensduur van de motor waarbij het milieu
wordt gerespecteerd.
Innovatie voor optimale prestaties
De afdelingen Research & Development van TOTAL
ontwikkelen voor PEUGEOT smeermiddelen die
geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in
auto’s van het merk PEUGEOT worden toegepast.
U bent op die manier verzekerd van optimale
prestaties van de motor van uw auto.
AANBEVOLEN
SNEL WEER OP WE
G
Motorkap openen
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde
Trek aan de hendel onder het dashboard.
Buitenzijde
Til de motorkap iets op en houd de motorkap
met uw hand omhoog.
Duw de veiligheidshaak naar links en open
de motorkap vervolgens tot het hoogste punt.
Controleer of de vergrendelknop A goed
vast zit door er op te drukken. Houd hierbij
de motorkap steeds omhoog.
Sluiten
Til de motorkap iets op en trek aan
ontgrendelknop A om de motorkap de
deblokkeren.
Laat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen. Controleer of de motorkap goed
vergrendeld is.
Open de motorkap liever niet als het hard
waait.
Zet het contact altijd met de sleutel
af als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren om letsel door het
automatisch activeren van de START-stand
te voorkomen.
1
59
159
7
7
1
60
Onder de motorkap
Dieselmotor
ONDER DE MOTORKAP
1. Reservoir ruitensproeiers vóór.
2. Zekeringkast.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir rem- en koppelingsvloeistof.
5. Luchtfilter.
6. Oliepeilstok.
7. Motorolie (bij)vullen.
8. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
1
61
7
SNEL WEER OP WE
G
Onder de motorkap
Benzinemotor
ONDER DE MOTORKAP
1. Reservoir ruitensproeiers vóór.
2. Zekeringkast.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir rem- en koppelingsvloeistof.
5. Luchtfilter.
6. Oliepeilstok.
7. Motorolie (bij)vullen.
8. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
1
62
Niveaus
Voer de onderstaande controles
regelmatig uit om uw auto in goede staat
te houden. Vraag naar de voorschriften bij het
PEUGEOT-netwerk of bij een gekwali ceerde
werkplaats of raadpleeg het onderhoudsboekje
dat bij dit instructieboekje zit.
NIVEAUS
Motorolieniveau
Regelmatig controleren en tussen twee
verversingen eventueel olie bijvullen
(maximum olieverbruik: 0,5 liter per
1 000 km). De controle dient bij koude
motor en horizontaal geplaatste auto te
geschieden, met behulp van de oliepeilstok.
Oliepeilstok
2 merktekens op de
peilstok:
A = maxi.
Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats
als het oliepeil boven dit
merkteken uitkomt.
B = mini.
Laat het oliepeil nooit onder
dit merkteken uitkomen.
Voor het behoud van de bedrijfszekerheid
van de motoren en de emissieregelsystemen
mogen in geen geval additieven aan de
motorolie worden toegevoegd.
Olie verversen
Remvloeistofniveau
De remvloeistof dient volgens de door de
constructeur voorgeschreven intervallen te
worden ververst.
Gebruik remvloeistof die door de
constructeur wordt aanbevolen en aan de
DOT4-normen voldoet.
Het niveau dient steeds tussen de merktekens
MINI en MAXI van het reservoir te staan.
Indien regelmatig vloeistof moet worden
bijgevuld, duidt dit op een storing die zo
snel mogelijk door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats
gecontroleerd moet worden.
Verklikker- en waarschuwingslampjes
Zie in de rubriek 1 het gedeelte
"Cockpit" voor meer informatie over de
verklikker- en waarschuwingslampjes.
Dit dient volgens het onderhoudsschema
van de constructeur te worden uitgevoerd.
Het is verplicht uitsluitend olieën te
gebruiken met de door de constructeur
voorgeschreven viscositeit. Vraag naar de
voorschriften bij het PEUGEOT-netwerk of
bij een gekwalificeerde werkplaats.
Neem voordat u olie bijvult de peilstok uit de
houder.
Controleer na het bijvullen het
motorolieniveau (het niveau mag niet boven
het bovenste merkteken uitkomen).
Draai de olievuldop vast alvorens de
motorkap te sluiten.
1
63
7
SNEL WEER OP WE
G
Niveaus
Koelvloeistofniveau
Gebruik om ernstige motorschade te voorkomen
uitsluitend door de constructeur aanbevolen
koelvloeistof. Als de motor warm is, wordt de
temperatuur van de koelvloeistof geregeld door
de koelventilator. Wacht voor werkzaamheden
aan het koelsysteem ten minste 1 uur nadat de
motor gedraaid heeft, omdat de motorventilateur
nog kan (gaan) werken als de sleutel uit het
contactslot is verwijderd en het koelsysteem
onder druk staat.
Bijvullen
Het niveau dient steeds tussen de
merktekens MINI en MAXI van het
expansievat te staan. Laat het koelsysteem,
als meer dan 1 liter moet worden bijgevuld,
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Niveau stuurbekrachtigingsvloeistof
Controleer het niveau van de
stuurbekrachtigingsvloeistof als de auto op
een vlakke ondergrond staat en de motor
koud is. Draai de dop met geïntegreerde
peilstok los en controleer of het niveau
tussen de merktekens MINI en MAXI staat.
Niveau ruitensproeiervloeistof
Wij adviseren u voor een optimale reiniging
en om bevriezing te voorkomen om
deze vloeistof niet bij te vullen met of te
vervangen door water, maar om producten
te gebruiken die verkrijgbaar zijn bij het
PEUGEOT-netwerk.
Inhoud reservoir: ongeveer 5,5 liter.
Draai de dop eerst twee omwentelingen los
om de druk te laten dalen en te voorkomen
dat de hete koelvloeistof uit het koelsysteem
spuit. Trek, als de druk eenmaal gedaald is,
de dop los en vul koelvloeistof bij.
Laat het koelsysteem, als regelmatig
koelvloeistof moet worden bijgevuld, zo snel
mogelijk controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie.
Remvloeistof is schadelijk voor de
gezondheid en is een erg bijtend middel.
Gooi afgewerkte olie, remvloeistof en
koelvloeistof niet in het riool, in het water
of op de grond, maar deponeer deze in
de daarvoor bestemde containers van
het PEUGEOT-netwerk of bij een officieel
afvalinzamelpunt.
1
6
4
Controles
CONTROLES
Aftappen van water uit het
brandstoffilter
Als dit lampje gaat branden,
moet het brandstoffilter worden
afgetapt. Om te voorkomen
dat het lampje gaat branden
kan het filter ook op regelmatige basis
worden afgetapt, bijvoorbeeld bij elke
onderhoudsbeurt.
Draai de aftapplug of de sensor water in
brandstoffilter aan de onderzijde van het
filter los. Ga door met aftappen tot al het
water uit het filter is weggelopen. Draai
vervolgens de aftapplug of de sensor weer
vast.
De HDi-motoren zijn technologisch
geavanceerde motoren. Laat
werkzaamheden aan deze motoren altijd
uitvoeren door gekwalificeerde technici van
het PEUGEOT-netwerk.
Accu
Het is raadzaam de accu van uw auto
voor de winter te laten controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Luchtfilter en interieurfilter
Een verstopt interieurfilter vermindert de
prestaties van de airconditioning en kan
stankoverlast in het interieur veroorzaken.
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
informatie over het vervangingsinterval van
de filterelementen.
Als de omgeving (veel stof) en de
gebruiksomstandigheden van de auto (veel
stadsverkeer) daartoe aanleiding geven,
moeten de filters twee keer zo vaak worden
vervangen. Raadpleeg in de rubriek 7 het
gedeelte "Motorruimte".
Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk
afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer
en veel korte ritten. Hierdoor kan het
noodzakelijk blijken om de remblokken vaker,
tussen twee onderhoudscontroles door, te laten
controleren.
Als het remvloeistofniveau te laag is, kan dit
behalve door lekkage van het remsysteem
ook veroorzaakt worden door slijtage van de
remblokken.
Slijtage remschijven/-trommels
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor
meer informatie over de controle van de
remschijven/-trommels van uw auto.
Handrem
Als de handrem een te grote slag heeft
of als het systeem minder goed werkt,
moet de handrem zelfs tussen twee
onderhoudscontroles worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Oliefilter
Vervang het oliefilterelement regelmatig,
volgens het onderhoudsschema.
Deze sticker, die hoort bij het Stop & Start-
systeem, geeft aan dat er een speciale
12 V loodaccu is gebruikt die alleen
losgekoppeld en/of vervangen mag worden
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Het negeren van deze aanwijzing kan
ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan
vervanging toe is.
1
65
7
SNEL WEER OP WE
G
Controles
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het
interval van de niveaucontrole.
Raadpleeg de bladzijden in het
onderhoudsboekje, die betrekking
hebben op de motoruitvoering van uw auto,
voor het laten controleren van de belangrijkste
niveaus en bepaalde onderdelen volgens het
onderhoudsschema van de constructeur.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
zoals het remsysteem te optimaliseren,
worden door PEUGEOT specifieke
producten geselecteerd en aangeboden.
Vanwege de kans op beschadiging van het
elektrisch systeem is het reinigen van de
motorruimte met een hogedrukreiniger niet
toegestaan.
Roetfilter (1.3 HDi 75)
Als aanvulling op de katalysator levert dit
filter een actieve bijdrage aan het verbeteren
van de luchtkwaliteit door het tegenhouden
van onverbrande vuildeeltjes. Ook wordt
zwarte uitlaatrook voorkomen.
Dit filter, dat is opgenomen in het
uitlaatsysteem, slaat roetdeeltjes op.
De motormanagementcomputer regelt
automatisch en periodiek de verbranding
van de opgeslagen roetdeeltjes
(regeneratie).
De regeneratie vindt plaats als aan
bepaalde voorwaarden met betrekking tot
het aantal opgeslagen roetdeeltjes en de
gebruiksomstandigheden van de auto wordt
voldaan. Als er een regeneratie plaatsvindt,
kunt u dit merken aan enkele verschijnselen
(een hoger stationair toerental, inschakelen
van de koelventilator, meer rook uit de
uitlaat en hogere temperatuur van de uitlaat)
die geen gevolgen hebben voor de werking
van de auto en het milieu.
Nadat u langdurig met lage snelheden
hebt gereden of nadat de motor langdurig
stationair heeft gedraaid, kan het in
uitzonderlijke gevallen voorkomen dat
waterdamp bij de uitlaat zichtbaar is bij het
gas geven. Dit is niet van invloed op de
werking van de auto of het milieu.
Verzadiging/regeneratie
Bij het gevaar van verstopping
van het roetfilter gaat dit lampje
branden in combinatie met een
melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Deze waarschuwing wijst op een
beginnende verzadiging van het roetfilter
(veelvuldige stadsritten: lage snelheden,
verkeersopstoppingen…).
Om het filter te regenereren wordt
aangeraden zo spoedig mogelijk, als de
verkeerssituatie en -regels dit toelaten,
gedurende ongeveer 15 minuten met
een snelheid van meer dan 60 km/h en
een toerental hoger dan 2000 t/min te
gaan rijden (tot het lampje uitgaat en de
waarschuwing verdwijnt).
Zet de motor niet af voordat de regeneratie
voltooid is: als de regeneratie vaak wordt
onderbroken, kan de motorolie voortijdig
vervuild raken. Het wordt afgeraden om het
regeneratieproces te voltooien terwijl de
auto stilstaat.
Storing
Als deze waarschuwing aanwezig blijft,
negeer deze dan niet. De waarschuwing
duidt op een storing in het uitlaatsysteem/
roetfilter.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Elektronisch bediende
versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het
interval van de niveaucontrole.
Vanwege de hoge uitlaattemperatuur
als gevolg van de normale werking
van het roetfilter is het raadzaam de auto
uit de buurt van brandbaar materiaal
(gras, dorre bladeren, dennenaalden, ...)
te parkeren om brandgevaar te voorkomen.
1
66
1
67
8
WEGWIJZER
Exterieur
EXTERIEUR (BESTELWAGEN)
Achterlichten, richtingaanwijzers,
3
e
remlicht ................ 41-42, 146-147
Rechterzijde:
tankdop, brandstoftank ..................156
onderbreking
brandstoftoevoer ..................156-157
Laadruimte..............................108-109
Achterdeuren ..................31, 33, 36-40
180° openen/sluiten ...................37, 39
Kentekenplaatverlichting ...............146
Parkeerhulp achter ..........................72
Reservewiel, wiel
verwisselen, gereedschap ...138-140
Takelen, slepen..............................154
Trekhaak .................................131-132
Afmetingen .................................58-59
Accessoires ............................133-134
Imperiaal ........................................ 133
Sleutel, afstandsbediening,
batterij ......................................31-33
Centrale vergrendeling ........31, 37, 39
Ruit voorportier openen/sluiten........32
Codekaart ........................................34
Alarm ...............................................35
Ruitenwisserbladen .......................148
Buitenspiegels .................................46
Zijknipperlichten.............................145
Koplampen, mistlampen,
richtingaanwijzers .... 41-42, 143-145
Koplampverstelling ..........................42
Lampen vervangen .................143-147
Portieren openen/
sluiten ..........................31, 33, 36-40
Motorkap openen...........................159
Menu - autoclose .................37, 39, 70
Remmen, remblokken ...........162, 164
Hill holder.........................................54
Remhulpsystemen ................. 114-115
Stabiliteitscontrolesystemen ... 115-117
Banden, bandenspanning..............155
1
68
Exterieu
r
EXTERIEUR (COMBI)
Remmen, remblokken ...........162, 164
Hill holder.........................................54
Remhulpsystemen .................. 114-115
Stabiliteitscontrolesystemen ... 115-117
Banden, bandenspanning......142, 155
Afmetingen .................................60-63
Accessoires ...........................133-134
Allesdragers...................................133
Sleutel, afstandsbediening,
batterij .....................................31-33
Centrale vergrendeling ........31, 37, 39
Ruit voorportier openen/sluiten........32
Codekaart ........................................34
Alarm ...............................................35
Ruitenwisserbladen .......................148
Buitenspiegels .................................46
Zijknipperlichten.............................145
Koplampen, mistlampen,
richtingaanwijzers .... 41-42, 143-145
Koplampverstelling ..........................42
Lampen vervangen .................143-147
Portieren openen/
sluiten ..........................31, 33, 36-40
Kinderbeveiliging .............................40
Ruiten achter ...................................47
Motorkap openen...........................159
Menu - autoclose .................37, 39, 70
Rechterzijde:
tankdop, brandstoftank ..................156
onderbreking
brandstoftoevoer ..................156-157
Voorzieningen achterin ........... 110-111
Achterdeuren ..................31, 33, 36-40
180° openen/sluiten ...................37, 39
Kentekenplaatverlichting ...............146
Parkeerhulp achter ..........................72
Reservewiel, wiel verwisselen,
gereedschap,
bandenreparatieset .............138-140,
141-142
Takelen, slepen..............................154
Trekhaak .................................131-132
Achterlichten, richtingaanwijzers,
3
e
remlicht ................ 41-42, 146-147
1
69
8
WEGWIJZER
Interieur
Veiligheidsgordels................... 118-119
Airbags ...................................120-123
Uitschakeling passagiersairbag .....122
Stoelen, verstellen ......................95-96
Gereedschap, krik .........................138
Wegklapbare stoel ...........................97
Kinderzitjes .....................124-126, 128
12V-aansluiting ..............................106
Handrem ........................................113
Accu (+), opladen, starten ......135-137
INTERIEUR (BESTELWAGEN)
Laadruimte..............................108-109
sjorogen,
opbergvak,
zaklamp,
verticale afscheiding.
Plafonnier achter ...........................112
Accessoires ............................133-134
Binnenspiegel ..................................46
Plafonnier vóór ..............................112
Lamp plafonnier cabine
vervangen ................................... 145
17
0
Interieu
r
Veiligheidsgordels vóór........... 118-119
Airbags ...................................120-123
Uitschakeling airbag
aan passagierszijde ....................122
Voorstoelen, verstellen ...............95-96
12V-aansluiting ..............................106
Handrem ........................................113
Accu (+), laden, starten ..........135-137
Binnenspiegel ..................................46
Plafonnier vóór ..............................112
Lamp plafonnier vervangen ...........145
Achterbank .................................98-99
Veiligheidsgordels achter........ 118-119
Kinderzitjes ............. 124-125, 127-128
ISOFIX-bevestigingen ............129-130
Voorzieningen achterin .................. 110
sjorogen,
bagagenet,
hoedenplank.
Plafonnier achter ...........................112
Gereedschap, krik, noodreparatieset
voor banden .................138, 141-142
Accessoires ............................133-134
INTERIEUR (COMBI)
Wegklapbare stoel ...........................97
17
1
8
WEGWIJZER
Interieur
Veiligheidsgordels vóór........... 118-119
Airbags ...................................120-123
Uitschakeling airbag aan
passagierszijde ........................... 122
Voorstoelen, verstellen ...............95-96
12V-aansluiting ..............................106
Handrem ........................................113
Accu (+), laden, starten ..........135-137
Binnenspiegel ..................................46
Plafonnier vóór ..............................112
Lamp plafonnier vervangen ...........145
Achterbank .............................100-101
Veiligheidsgordels achter........ 118-119
Kinderzitjes ............. 124-125, 127-128
ISOFIX-bevestigingen ............129-130
Voorzieningen achterin ........... 110-111
sjorogen,
bagagenet,
hoedenplank,
bevestigingsriemen,
zaklamp.
INTERIEUR (COMBI)
Wegklapbare stoel ...........................97
Plafonnier achter ...........................112
Bagageruimteverlichting ................ 112
Gereedschap, krik, noodreparatieset
voor banden .................138, 141-142
Accessoires ............................133-134
172
Cockpit
BESTUURDERSPLAATS
Instrumentenpaneel, displays,
tellers ............................................21
Verklikkerlampjes........................22-28
Meters.........................................29-30
Lichtschakelaar...........................41-42
Follow me home verlichting .............42
Parkeerlichten..................................41
Motorkap openen...........................159
Zekeringen..............................149-151
Ruitenwissers voor/achter ...............43
Ruitensproeiers ...............................43
Boordcomputer ................................68
Stuurwiel, verstellen ........................48
Claxon ...........................................114
Cockpit...............................................7
Ruitbediening...................................47
Buitenspiegels .................................46
Con guratie - persoonlijke
instellingen ...............................68-71
Tijd instellen .....................................70
Koplampverstelling ..........................42
Mistlampen vóór/mistachterlicht ......42
Dimmer dashboardverlichting ..........30
Snelheidsregelaar.......................44-45
Starten, contactslot ....................18, 34
Verwarming, ventilatie,
airconditioning .............103, 104-105
Voorzieningen voorin ..............106-107
dashboardkastje,
rokersset,
12V-aansluiting,
schrijftafel,
brillenvakje,
zonneklep.
Ontdooien, ontwasemen................102
Vergrendeling laadruimte............38-39
Autoradio, CD/MP3.....................73-76
Bediening aan het stuurwiel van de
autoradio / handsfree set ...74, 77-94
Versnellingsbakken......... 48-49, 50-52
Parkeerhulp achter ..........................72
Antispinregeling / Intelligent Traction
Control ................................. 115-117
Stop & Start-systeem..................55-57
Alarmknipperlichten ....................... 113
Schakelindicator ..............................49
17
3
8
WEGWIJZER
Ruitensproeiers .............................163
Lampen, verlichting,
lampen vervangen ...............143-147
Motorkap openen...........................159
Motorruimte ............................160-161
Identi catie, serienummer,
kleurcode van de lak,
bandenspanning .........................155
Ruitenwisserbladen vervangen .....148
Motoren (gegevens) ...................64-65
Afmetingen .......... 58-59, 60-61, 62-63
Gewichten........................................66
TECHNISCHE GEGEVENS -
ONDERHOUD
Niveaus...................................162-163
oliepeilstok,
stuurbekrachtigingsvloeistof,
remvloeistof,
koelvloeistof,
ruitensproeiervloeistof.
Controles ................................164-165
accu,
luchtfilter/interieurfilter,
oliefilter,
roetfilter (1.3 HDi 75),
handrem,
remblokken.
Emissieregeling .......................29, 165
Zekeringen
motorruimte .................149, 152-153
174
01-11
Dit instructieboekje behandelt alle
beschikbare uitrustingen van dit model.
Uw auto is, afhankelijk van het
uitrustingsniveau, de uitvoering en de
speci eke kenmerken voor het land
waarvoor de auto bestemd is, slechts
van een deel van de in dit boekje
vermelde uitrustingen voorzien.
Aansprakelijkheid voor de gegeven
beschrijvingen en illustraties wordt niet
aanvaard. Automobiles PEUGEOT
behoudt zich het recht voor tussentijds
wijzigingen aan te brengen in de
door haar gevoerde modellen
en de bijbehorende uitrusting en
accessoires, zonder verplicht te zijn dit
instructieboekje aan te passen.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwali ceerde
werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en
apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in
staat u dit te bieden.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk
deel uit van uw auto. Vergeet niet dit
boekje bij doorverkoop van uw auto aan
de nieuwe eigenaar te geven.
Automobiles PEUGEOT verklaart dat,
door toepassing van de voorschriften
in de Europese regelgeving (Richtlijn
2000/53) met betrekking tot autowrakken,
wordt voldaan aan de in deze richtlijn
gestelde doelen en dat recycleerbare
materialen worden gebruikt voor de
fabricage van producten die door haar
worden verkocht.
Reproductie of vertaling, zelfs
gedeeltelijk, is verboden zonder
schriftelijke toestemming van
Automobiles PEUGEOT.
Gedrukt in de EU
Hollandais
Ho
ll
a
n
da
i
s
NE. 11BIP.
00
7
0
www.peu
g
eot.com
134

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

Peugeot-Bipper-2011
  • hoe kan ik kop lamp bipper uithalen heb 2 schoeven los maar krij g de koplamp er niet uit Gesteld op 17-2-2025 om 15:30

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Waar zit de zekering van de ruitenwisser voor, van de Peugeot bibber bouw jaar 2010 Gesteld op 30-11-2023 om 18:49

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • HALLO BESTE IK BEN KEMAL VAN KARFIX STADSKANAAL
    IK HEB HIER EEN BIPPER STAAN 1.3 DIESEL KETTING IS VERVANGEN EN DAARNA WIL DE VOERTUIG NIET STARTEN ALS DIE BEDRIJFSTEMP. HEEFT BEREIKT. ALS DIE GEKOELD IS WEL WEER GEEN STORINGEN . ENKEL WAT HIJ AAN GEEF ALS IK HEM OP DIA BOS LEGT BSI NIET IS GEVONDEN WAAR DOOR HEB IK NOU DIT STORING , WAS DE BSI STUK OF ZIJN ER BEPAALDE WERK AAN VERRICHT OMLEIDING OF DERGELIJKE WAARDOOR HIJ NU DIT ZEG IK HEB SPANNING OVERAL OP BSI OOK ALLE ZEKERINGEN DUS DAT IS DE VREEMDE ER VAN . HEEFT IEMAAND MISSCHIEN EEN IDEE . HOOR HET GRAAG BEDANKT ALVAST. GR. KEMAL VAN KARFIX NP KEMAL Gesteld op 25-10-2021 om 19:27

    Reageer op deze vraag Misbruik melden

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Peugeot Bipper 2011 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Peugeot Bipper 2011 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 5,44 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Peugeot Bipper 2011

Peugeot Bipper 2011 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 180 pagina's

Peugeot Bipper 2011 Gebruiksaanwijzing - English - 180 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info