615818
14
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/234
Pagina verder
INSTRUCTIEBOEKJE
WELKOM
Uw 807 is speciaal ontwikkeld om aan al uw
specifieke eisen te voldoen op het gebied van
gebruiksgemak, comfort, veiligheid en uitstraling.
Om u in korte tijd vertrouwd te maken met uw 807,
stellen wij u voor met behulp van het instructieboekje
een toer door de auto te maken, van de cockpit tot de
achterste zitplaatsen.
In het instructieboekje worden de uitrustingen en
mogelijkheden van uw 807 uitgebreid beschreven.
PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en wenst u
een goede reis.
Elk geleverd model kan, afhankelijk van het
uitrustingsniveau en de specifieke kenmerken voor het
land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel
van de vermelde uitrustingen zijn voorzien.
In dit boekje geeft de aanduiding "volgens uitvoering"
aan dat de aanwezigheid van de desbetreffende functie
of voorziening afhankelijk is van het uitrustingsniveau.
Belangrijke informatie: het monteren van een uitrusting
of een elektrische accessoire zonder artikelnummer
van Automobiles PEUGEOT , kan een storing in
het elektronische systeem van uw auto tot gevolg
hebben. Houd rekening met deze bijzonderheid. Wij
raden u dan ook aan contact op te nemen met een
vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te
laten informeren over het assortiment uitrustingen en
accessoires met het betreffende artikelnummer.
2
Inhoud
4. VEILIGHEID 85-102
Veiligheid 86
Handrem 86
Alarmknipperlichten 86
Parkeerhulp 87
ABS en REF 88
Claxon 88
Brake Assist System 88
ASR en ESP 89
Detectiesysteem te lage
bandenspanning 90
Veiligheidsgordels 91
Airbags 93
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde 93
Kinderzitjes 97
Isofix kinderzitjes 99
Aanbevolen
kinderzitjes 100
Spiegel naar
achterpassagiers 102
Ruitenwissers 46
Snelheidsregelaar 48
Snelheidsbegrenzer 51
Ventilatie 54
Achterruitverwarming en
ontwaseming 55
Stoelen 59
Vóór 59
Achter 64
Achterbank 69
Modulariteit 71
Comfort 75
Indeling 75
Plafonniers 80
Zonneklep 81
Spiegels en ruiten 82
3. ERGONOMIE
en COMFORT 43-84
Presentatie 4
Communicatie 4
Exterieur 6
Interieur 8
Identificatie 17
1. IN EEN
OOGOPSLAG 4-17
Toegang tot de auto 18
Sleutels 18
Alarmsysteem 22
Portieren 23
Veiligheidsvoorzieningen
voor kinderen 25
Achterklep 25
Schuif-/kanteldaken 26
Cockpit 27
Controledisplay 27
Instrumentenpanelen 28
Verklikkerlampjes 29
Meters, Display 34
Versnellingsbakken 37
Automatische
transmissie 37
Handgeschakeld 41
Stuurwiel verstellen 41
Starten en stoppen 42
2. VOORDAT u
GAAT RIJDEN 18-42
INHOU
D
3
Inhoud
5. ACCESSOIRES
103-107
7. SNEL WEER
OP WEG 116-131
8. TECHNISCHE
GEGEVENS 132-138
6. ONDERHOUD 108-115
10. WEGWIJZER
139-144
Trekken van een
aanhanger 103
Allesdragers 105
Sneeuwscherm 106
Overige accessoires 107
Brandstof 109
Brandstoftank 109
Brandstoftoevoer
uitgeschakeld 110
Handopvoerpomp
diesel 110
Motorkap openen 111
Onder de motorkap
Dieselmotoren 112
Niveaus 113
Controles 115
Accu 116
Wiel verwisselen 117
Lampen 121
zekeringen 124
Wisserblad 130
Slepen 131
Type Variant
Uitvoering 132
Diesel 133
Motor 133
Gewichten en
aanhangergewichten 134
Afmetingen 136
Exterieur 139
Interieur 140
Interieur vóór 141
Cockpit 142
Technische gegevens -
Onderhoud 143
Eco-rijden 144
9. TECHNOLOGIE aan
BOORD
Peugeot Connect Nav+ 9.1
Peugeot Connect
Sound 9.61
PC (PEUGEOT Connect) is
de nieuwe overkoepelende
naam voor alle nieuwe
radio-/navigatiesystemen. In
Nederland zal deze naam
echter niet gevoerd worden.
De rubriek "Wegwijzer"
biedt u de mogelijkheid
om de schakelaars,
functies en desbetreffende
paginanummers terug te
vinden op de schematische
afbeeldingen van de auto
(visuele index).
In de rubriek "Technologie
aan boord" maakt u kennis
met de nieuwe radio- en
navigatiesystemen.
4
PRE
S
ENTATIE
In de rubrieken kunt u de volgende symbolen aantreffen: Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in korte tijd
vertrouwd te maken met alle functies van uw nieuwe auto.
Het instructieboekje is verdeeld in 10 rubrieken met elk
een eigen kleur. In de rubrieken komen alle mogelijke
functies van de auto gerangschikt per thema aan bod.
COMMUNICATIE, BEZOEK DE WEBSITE VAN PEUGEOT
Surf naar http://public.servicebox.peugeot.com en
selecteer:
- het model van uw auto,
- de carrosserievariant van uw auto: 3-/5-deurs, sedan,
CC, SW, break, gesloten bestelwagen...,
- de periode die overeenkomt met de eerste
tenaamstelling van uw auto,
- het hoofdstuk "Laatste informatie".
De technische gegevens, uitrusting en accessoires
kunnen in de loop van het jaar gewijzigd worden.
Raadpleeg voor meer informatie over deze wijzigingen
gratis de pagina "Laatste informatie" op de website
SERVICEBOX.
In rubriek 8 vindt u een overzicht van de technische
gegevens van uw auto. De visuele index achter in dit
instructieboekje verwijst u naar de bladzijden met meer
informatie over de desbetreffende uitrusting en functies.
dit symbool verwijst naar de rubriek en het gedeelte waar
meer informatie over de desbetreffende functie is te vinden,
dit symbool vraagt uw aandacht voor aanvullende
informatie die u helpt de gebruiksmogelijkheden van uw
auto optimaal te benutten,
dit symbool geeft een waarschuwing met betrekking tot
de veiligheid van de inzittenden en de voorzieningen aan
boord.
http://public.servicebox.peugeot.com
2
6
6
4
2
Exterieur
6
Als de
brandstofvulklep
geopend is, wordt
het openen van de
schuifdeur tijdens
het tanken door een
veiligheidssysteem
geblokkeerd.
Brandstofvulklep geopend
4 knoppen
Druk op de ene of de
andere knop al naar
gelang uw keuze.
U moet de beweging
van het portier
bij het openen
begeleiden.
2 knoppen
Linker
portier
Rechter
portier
Legenda
Parkeerhulp
Parkeerhulp vóór met
geluidssignalen en/of
grafische weergave.
87
rubriek
pagina
18 109
4
7a
7b
7b
2
4
7a
5
5
2
7
IN EEN OOGOPSLA
G
Exterieur
Parkeerhulp achter met
geluidssignalen en/of grafische
weergave.
87
Achterklep
Vergrendelen en
ontgrendelen met de
afstandsbediening. Bedien
de handgreep en til de
achterklep omhoog.
Parkeerhulp
25
Allesdragers met dwarsstangen
Maak de vier
vergrendelingen los,
verplaats de allesdragers
en zet de vergrendelingen
vervolgens vast.
105
Reservewiel
Berg het te repareren wiel op
door de kabel op te rollen en
zet het wiel stevig vast tegen de
bodemplaat. Zorg ervoor dat het
deksel goed gesloten is.
117
Wielsleutel.
Krikhouder.
Sleepoog.
117
8
Interieur
9
IN EEN OOGOPSLA
G
Interieur
13. Accu/zekeringkast.
14. Airbag passagierszijde.
15. Onderste dashboardkastje aan
passagierszijde/zekeringkast/
RCA-aansluitingen.
16. Bediening airconditioning.
17. Aansteker/
12V-aansluiting.
18. Schakelaar alarmknipperlichten.
19. Opbergvak of apart
bedieningspaneel telematica.
20. Gekoeld opbergvak.
21. Asbak/bekerhouder.
22. Schakelaar stoelverstelling.
23. Opbergvak.
24. Handrem (links van de
bestuurdersstoel).
1. Schakelaars elektrisch verstelbare
buitenspiegels.
- Schakelaars elektrisch
bedienbare ruiten.
- Blokkeerschakelaar elektrisch
bedienbare ruiten achter.
2. Bovenste dashboardkastje aan
bestuurderszijde.
3.
Middelste verstelbare ventilatieroosters.
4. Autoradio of multimedia autoradio
GPS met klep.
5. Instrumentenpaneel/groot
kleurendisplay.
6. Zonnesensor en sensor
binnentemperatuur.
7. Bovenste dashboardkastje aan
passagierszijde.
25. Ontgrendeling motorkap
onder klepje (links van de
bestuurdersstoel).
26. Akoestische voorruit.
OVERZICHT INTERIEUR
DATUM EN TIJD
INSTELLEN
Raadpleeg voor meer
informatie de rubriek
"Technologie aan boord" in het
gedeelte "Datum en tijd instellen".
EXTRA VERWARMING
Het is normaal dat bij
stationair draaiende motor
of stilstaande auto een
lichte fluittoon en rook- en
geurvorming merkbaar zijn.
Peugeot Connect Bluetooth.
8. Voorruitontwaseming.
9. Luidspreker (tweeter).
10. Zijruitontwaseming.
11. Uitschakeling airbag aan
passagierszijde (volgens
uitvoering).
12. Verstelbaar zijventilatierooster.
10
Interieur
5. Controledisplay.
6. Stuurkolomschakelaars autoradio.
7. Schakelaar ruitenwissers/-sproeiers
en boordcomputer.
8. Versnellingshendel.
9. Contact.
1. Knop voor uitschakelen
inbraakbeveiliging.
2. Schakelaars snelheidsbegrenzer/-
regelaar.
3. Schakelaars verlichting en
richtingaanwijzers.
4. Airbag bestuurder.
Claxon.
10. Koplampverstelling.
11. a - Schakelaar elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP/ASR).
b - Schakelaar parkeerhulp.
12. Hendel stuurwielverstelling.
COCKPIT
9
9
9
11
IN EEN OOGOPSLA
G
Interieur
COCKPIT
Zeer ergonomische bediening
van de functies van de
Peugeot Connect Com.
Peugeot Connect Nav+
bevestiging
selectie
Peugeot Connect Sound
Peugeot Connect Bluetooth
JACK / RCA-aansluiting
4
12
Interieur
86
Handmatig
verstelbare stoel
Elektrisch
verstelbare stoel
Trek de
knop aan het
uiteinde van de
handremhendel
uit, als uw auto
is voorzien van
een voorstoel
die kan worden
omgedraaid.
Laat de
handremhendel
tot op de vloer zakken.
U kunt nu de stoel omdraaien. Trek
voor een normale werking de hendel
weer omhoog tot de klik.
1. Verstelling in
lengterichting.
2. Rugleuningver-
stelling.
3. Hoogteverstel-
ling.
4. Lendesteunver-
stelling.
5. Hoogte- en
hoekverstelling van
de hoofdsteun.
Omdraaien van de stoel
COMFORT
Bestuurdersstoel
3
13
IN EEN OOGOPSLA
G
Interieur
Buitenste achterstoelen Middelste stoel achter
Achterbank
Overige soorten stoelen
64
4
3
3
3
14
Interieur
91
Uitklappen
COMFORT ZICHT
Stel de gewenste stand
van het in hoogte en
diepte verstelbare
stuurwiel in.
Elektrisch verstelbare buitenspiegels.
Selectie
Veiligheidsgordels
Hoogteverstelling.
Vergrendeling.
Lichten uit
Parkeerlicht
Grootlicht (blauw)
Dimlicht (groen)
Schakelaar ruitenwissers
2 hoge snelheid.
1 normale snelheid.
I interval.
0 uit.
één keer wissen.
AUTO, beweeg de hendel één
maal omlaag.
AUTO, automatisch
inschakelen van de verlichting
Verstellen
82
43
46
4
2
4
4
7
6
4
3
3
4
15
IN EEN OOGOPSLA
G
Interieur
Accu
116
Spiegel naar achterpassagiers
102
Uitschakelen airbag aan passagierszijde
96
Openen
Openen schuifdeuren vanuit
het interieur.
24
Handrem
86
Motorkap openen
De bedieningshendel voor het
openen van de motorkap is een rode
handgreep onder een afdekkapje.
Maak de motorkap vanuit het interieur
open, loop naar de voorkant van de
auto en steek uw hand onder het
logo om de veiligheidshaak omhoog
te drukken. Open de motorkap en
plaats de motorkapsteun op de juiste
wijze in zijn houder.
111
Beveiliging tegen beknellen.
97
102
84
83
Elektrische bedienbare ruiten/Beveiliging tegen beknellen
KINDEREN AAN BOORD
Spiegel naar achterpassagiers.
Kinderzitjes.
Begeleidt de schuifdeur
met de hand bij het
sluiten, indien de auto
op een steile helling
staat.
sluiten
3
3
16
Interieur
VENTILATIE
65 -73
56
INDELING
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling.
Druk de toets in, het symbool AUTO
wordt weergegeven: dit is de normale
stand.
De modulariteit van de stoelen wordt in
hoofdstuk 3 beschreven.
Gebruiksvoorschrift voor het
verplaatsen van stoelen.
Houd u aan de volgorde van
de stappen zoals deze hier zijn
beschreven. Plaats de hoofdsteun in
de laagste stand, klap de rugleuning
neer op de zitting, controleer of de
plaats waar u de stoel wilt bevestigen
hiervoor geschikt is, plaats de
voorste stoelverankeringen recht
op de rails of bevestigingshaken
op de vloer alvorens de achterste
stoelverankeringen te vergrendelen.
Airconditioning
17
IN EEN OOGOPSLA
G
Identificatie
IDENTIFI
C
ATIE
- de maat van de velgen en de
banden,
- de door de constructeur
goedgekeurde bandenmerken,
- de bandenspanning (deze moet
minstens eens per maand bij
koude banden gecontroleerd
worden) ,
- de kleurcode van de lak.
A. Constructeursplaatje.
B. Serienummer op de carrosserie.
C. Banden en kleurcode van
de lak.
De sticker C op de stijl van het
bestuurdersportier geeft de volgende
informatie:
Toegang tot de auto
18
AFSTANDSBEDIENING
Supervergrendeling
S
LEUTEL
S
De supervergrendeling blokkeert
het van binnenuit en van buitenaf
openen van de portieren. Schakel
nooit de supervergrendeling in als er
zich iemand in de auto bevindt.
Als de bestuurder de
supervergrendeling van binnenuit
inschakelt, wordt zodra de auto wordt
gestart de normale vergrendeling weer
ingeschakeld.
TOEGANG TOT DE AUTO
Druk op het gesloten hangslot
om de auto te vergrendelen.
Het vergrendelen wordt
bevestigd door het
gedurende ongeveer twee
seconden branden van de
richtingaanwijzers.
Centrale vergrendeling
Met behulp van de sleutel in het
slot van één van de voorportieren
kunnen de portieren en de achterklep
gelijktijdig vergrendeld of ontgrendeld
worden, kan de supervergrendeling
worden bediend en kunnen de
buitenspiegels worden ingeklapt.
Als één van de portieren of de
achterklep geopend is, werkt de
centrale vergrendeling niet.
Met de afstandsbediening
kunnen dezelfde functies worden
uitgevoerd .
Met behulp van de sleutel kunnen
de sloten van de tankdop en het
dashboardkastje mechanisch
vergrendeld en ontgrendeld worden,
kan de passagiersairbag worden
uitgeschakeld en kunnen het kinderslot
en het contactslot worden bediend.
Normale vergrendeling
Door binnen vijf seconden
na het inschakelen van de
vergrendeling nogmaals
op het gesloten hangslot
te drukken wordt de
supervergrendeling
ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door het
gedurende ongeveer twee seconden
branden van de richtingaanwijzers.
Toegang tot de auto
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
19
Druk één keer op één van de
knoppen om de schuifdeur
(rechts of links) te openen
of te sluiten.
Lokaliseren van de auto
Waarschuwingssignaal sleutel
Als het bestuurdersportier wordt
geopend terwijl de sleutel nog in
het contact steekt, klinkt er een
geluidssignaal.
Inklappen/uitklappen sleutel
Ontgrendelen
Druk één keer op het
geopende hangslot om de
auto te ontgrendelen.
Dit wordt bevestigd
door het snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Als de auto is vergrendeld en per
ongeluk wordt ontgrendeld zonder
dat binnen 30 seconden een van de
portieren wordt geopend, wordt de
auto automatisch weer vergrendeld.
Indien de auto nog is vergrendeld,
wordt deze voordat de schuifdeur
op deze manier wordt geopend
volledig ontgrendeld.
Openen/sluiten van de
elektrische schuifdeuren
Druk op de knop om
de sleutel in te klappen
in het huis van de
afstandsbediening.
Druk op de knop om de
sleutel uit te klappen.
Met behulp van deze
functie kunt u de eerder
vergrendelde auto lokaliseren
op een parkeerplaats.
Druk op het gesloten
hangslot, de plafonniers gaan branden
en de knipperlichten knipperen
gedurende enkele seconden.
Door langer dan 2 seconden
op het gesloten hangslot te
drukken wordt niet alleen
de normale vergrendeling
of supervergrendeling
ingeschakeld, maar worden ook de
ruiten automatisch gesloten en de
schuif-/kanteldaken in gekantelde
stand gezet, als deze geopend waren.
Als u deze geheel wilt sluiten, moet
u op desbetreffende knop drukken
voordat u de auto verlaat.
Toegang tot de auto
20
Batterij van afstandsbediening
vervangen
Batterij: CR1620/3 V.
Als de batterij leeg is, verschijnt een
melding op het multifunctionele display,
in combinatie met een geluidssignaal.
Wip het huis met een muntstuk bij
het oog los om de batterij te kunnen
vervangen.
Als de afstandsbediening na het
vervangen van de batterij niet werkt,
moet deze opnieuw gesynchroniseerd
worden.
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Na het vervangen van de
batterij of het losnemen van
de accukabels kan het zijn
dat de afstandsbediening
gesynchroniseerd moet worden.
Gooi de batterijen van de
afstandsbediening niet weg, deze
bevatten stoffen die schadelijk zijn
voor het milieu.
Lever de batterijen in bij het
PEUGEOT netwerk of een ander
erkend inzamelpunt.
Wacht ten minste
1 minuut voordat u de
afstandsbediening gebruikt.
Steek de sleutel in het
contactslot met de knoppen
(hangslot) van de afstandsbediening
naar u toe.
Zet het contact aan.
Druk binnen 10 seconden op de
vergrendelknop (gesloten hangslot)
en houd deze ten minste 5 seconden
ingedrukt.
Zet het contact af.
Wacht ten minste 1 minuut voordat u
de afstandsbediening gebruikt.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Toegang tot de auto
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
21
ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING
Deze diefstalbeveiliging blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo
het starten van de motor bij
een inbraak.
In de sleutel is een chip aangebracht
die over een specifieke code beschikt.
Bij het aanzetten van het contact moet
de code van de sleutel worden herkend
door de startblokkering, waarna de
motor gestart kan worden.
Bij een storing in het systeem zal, als
het contact wordt aangezet (2e stand
van de sleutel), het verklikkerlampje
van de schakelaar centrale
vergrendeling in de plafonnier snel
gaan knipperen.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT netwerk .
Gebruiksvoorschrift
Bij verlies van de sleutels
Het PEUGEOT -netwerk kan de
sleutelcode en transpondercode
achterhalen om sleutels na te
bestellen. U dient hiervoor uw
kentekenbewijs en een geldig
legitimatiebewijs te kunnen tonen.
Sleutel, afstandsbediening
Houd de afstandsbediening vrij van
vet, stof en vocht.
Een zwaar voorwerp dat aan de sleutel
hangt terwijl deze in het contactslot
zit (sleutelhanger, ...) kan storingen
veroorzaken.
De radiografische afstandsbediening
is een gevoelig systeem; het is
raadzaam om niet met de knop van
de afstandsbediening te spelen om te
voorkomen dat de auto per ongeluk
ontgrendeld wordt.
Druk nooit op de knoppen van uw
afstandsbediening buiten het bereik
van uw auto. De afstandsbediening
kan dan onbruikbaar worden en
moet in dat geval opnieuw worden
gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet
functioneren als de sleutel in het
contactslot zit, zelfs als het contact uit
staat, behalve voor het synchroniseren.
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering.
Veiligheid
Bij een ernstige aanrijding worden
de opengaande carrosseriedelen
automatisch ontgrendeld om de
toegankelijkheid van de auto voor
hulpdiensten te verbeteren.
Neem als er kinderen in de auto zitten
de sleutel met afstandsbediening mee
als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor
korte tijd.
Aanschaffen van een gebruikte auto
Controleer of u in het bezit bent van de
dopsleutel voor de slotbouten van de
lichtmetalen velgen (noteer de code
die in de bovenzijde van de dopsleutel
is gegraveerd).
Laat uw sleutels door het PEUGEOT -
netwerk in het elektronische geheugen
opslaan, zodat u er zeker van kunt
zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels
de enige zijn waarmee de auto kan
worden gestart.
Toegang tot de auto
22
ALARMSYSTEEM
Het alarmsysteem (afhankelijk van de
uitvoering) bestaat uit twee soorten
beveiliging:
- de omtrekbeveiliging treedt in
werking als een portier, de achterklep
of de motorkap wordt geopend.
- de interieurbeveiliging treedt in
werking als er beweging in het
interieur wordt waargenomen
(breken van een ruit, iets of iemand
in het interieur).
Het rode lampje in het midden van
het dashboard geeft de hieronder
beschreven informatie.
Als u de auto wilt vergrendelen zonder het
alarmsysteem in te schakelen, vergrendel
de auto dan met de sleutel in het slot
(bijvoorbeeld om de auto te wassen).
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking
en knipperen de richtingaanwijzers gedurende
dertig seconden.
Waarschuwing - alarm afgegaan: als het rode
lampje snel knippert, steek dan de sleutel in
het contactslot en zet het contact aan om het
alarmsysteem uit te schakelen.
Als het alarm tien keer achter elkaar is
afgegaan, wordt het systeem bij de elfde keer
uitgeschakeld. Voer dan de procedure voor het
inschakelen opnieuw uit.
- Sluit de schuifdaken.
-
Zet het contact af.
-
Druk binnen tien seconden op de
knop A links op het dashboard totdat
het rode lampje continu blijft branden.
- Verlaat de auto.
-
Schakel het alarmsysteem binnen
vijf minuten in door de auto te
vergrendelen of de supervergrendeling
in te schakelen met behulp van de
afstandsbediening (het rode lampje zal
één keer per seconde knipperen).
Breng geen wijzigingen aan aan
het alarmsysteem, dit kan leiden
tot storingen.
Inschakelen
-
Zet het contact af en verlaat de auto.
- Schakel binnen vijf minuten
na het verlaten van de auto
het alarmsysteem in door de
auto te vergrendelen of de
supervergrendeling in te schakelen
met behulp van de afstandsbediening
(het rode lampje zal één keer per
seconde knipperen).
Uitschakelen
Ontgrendel de auto met behulp van de
afstandsbediening (het rode lampje gaat uit).
Alleen de omtrekbeveiliging
inschakelen
Schakel alleen de omtrekbeveiliging in
als u tijdens uw afwezigheid een ruit
een stukje open wilt laten of als er een
huisdier in de auto achterblijft.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het rode
lampje gedurende 10 seconden blijft branden, duidt
dit op een storing in de verbinding met de sirene.
Raadpleeg het PEUGEOT netwerk om het syteem
te laten controleren.
Automatisch inschakelen
Het alarmsysteem (ahankelijk van
de uitvoering) wordt 2 minuten nadat
het laatste portier of de achterklep is
gesloten, automatisch ingeschakeld.
Om het afgaan van het alarm bij
het openen van een portier of de
achterklep te voorkomen, moet
nogmaals op de ontgrendelknop op de
afstandsbediening worden gedrukt.
Als het alarmsysteem
is ingeschakeld en de
afstandsbediening niet meer werkt:
- Ontgrendel de portieren met de
sleutel en open het portier. Het
alarm zal afgaan.
- Zet binnen tien seconden het
contact aan. Het alarm stopt.
Toegang tot de auto
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
23
PORTIEREN
Automatische centrale
vergrendeling
Zodra sneller wordt gereden dan
10 km/h, worden de portieren
automatisch vergrendeld.
U kunt deze functie desgewenst
inschakelen of uitschakelen.
Uitschakelen
Druk bij aangezet contact
lang op het hangslot.
Bij het uitschakelen van de
functie is een geluidssignaal te horen.
Openen van buitenaf Openen van binnenuit
Als de normale vergrendeling of
supervergrendeling van buitenaf
is ingeschakeld, knippert het
rode lampje en kunnen de portieren
niet worden ontgrendeld door op het
hangslot te drukken. Gebruik dan de
sleutel of de afstandsbediening om van
buitenaf te ontgrendelen.
De portieren kunnen niet met de
portiergrepen worden geopend wanneer
de supervergrendeling is ingeschakeld.
Vergrendelen/ontgrendelen
van binnenuit
Druk op het hangslot, het
rode lampje gaat branden bij
het vergrendelen en het gaat
uit bij het ontgrendelen.
Met deze knop kunnen de portieren en
de achterklep worden vergrendeld en
ontgrendeld.
Inschakelen
Druk bij aangezet contact
lang op het hangslot.
Bij het inschakelen van de
functie is een geluidssignaal te horen
in combinatie met een melding op het
display .
Waarschuwingsmelding
"portier open"
Als een portier of de achterklep niet goed is
gesloten:
-
worden bij draaiende motor gedurende
enkele seconden een grafische voorstelling
en een melding weergegeven op het display,
-
gaat tijdens het rijden (wagensnelheid
hoger dan 10 km/h) het verklikkerlampje
service branden, in combinatie met een
geluidssignaal, een grafische voorstelling
en een melding op het display gedurende
enkele seconden.
Toegang tot de auto
24
Openen/sluiten met de
afstandsbediening
Druk op de toets om de
desbetreffende schuifdeur te
openen of te sluiten (rechts
of links).
Openen/sluiten vanaf de
voorstoelen
Druk op de desbetreffende
schakelaar.
Bij het openen en sluiten klinkt een
geluidssignaal.
ELEKTRISCH BEDIENDE SCHUIFDEUREN
Zorg ervoor dat de schuifdeuren
gesloten zijn wanneer de auto
gedurende langere tijd stilstaat.
Als de schuifdeuren zijn geopend,
is het elektrische systeem van de
schuifdeuren in de stand-by-stand,
waarbij het energieverbruik relatief
hoog is.
Begeleidt de schuifdeur met de hand
bij het sluiten, indien de auto op een
steile helling staat.
Openen/sluiten vanaf
zitrij 2:
Druk op de desbetreffende
schakelaar.
Algemene voorschriften
Bedien de schuifdeuren uitsluitend bij
stilstaande auto.
Controleer voordat u een schuifdeur
bedient altijd of de omstandigheden
veilig zijn. Zorg ervoor dat zich zowel
in het interieur als buiten de auto
geen personen, dieren of voorwerpen
bevinden die het openen of sluiten van
de deur kunnen verhinderen.
Zorg ervoor dat bij geopende ruiten
tijdens het openen of sluiten van de
schuifdeur niets door de ruitopening
steekt.
Laat kinderen en dieren nooit zonder
toezicht in de buurt van de bediening
van de schuifdeuren komen.
Detectie van obstakels
Als de schuifdeur tegen een obstakel
met een bepaalde weerstand stuit,
treedt het detectiesysteem in werking.
Als een obstakel wordt gedetecteerd
tijdens het:
- sluiten van de schuifdeur, gaat
deze weer volledig open,
- openen van de schuifdeur, stopt
deze.
Druk nadat het obstakel is verwijderd
nogmaals op de knop van de
afstandsbediening of de schakelaar in
het interieur om het openen of sluiten
te hervatten.
Het niet in acht nemen van deze
voorschriften kan leiden tot letsel door
het bekneld raken van lichaamsdelen.
Toegang tot de auto
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
25
ELEKTRISCHE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN
V
OOR KINDEREN
Achterklep gelijktijdig met
de portieren ver- of ontgrendelen
De achterklep wordt vergrendeld of
ontgrendeld met de afstandsbediening
of één van de portiersloten voor.
Open de achterklep met de handgreep C
en til de achterklep omhoog.
Noodbediening
De achterklep wordt automatisch
vergrendeld zodra sneller
wordt gereden dan 10 km/h en
wordt weer ontgrendeld zodra een
voorportier wordt geopend.
AC
HTERKLEP
Waarschuwingsmelding "achterklep open"
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden
de achterklep niet goed gesloten is, wordt
u gewaarschuwd door het verschijnen
van een pictogram op het display in
combinatie met een geluidssignaal.
Hiermee kan bij een eventuele storing
in de centrale vergrendeling, de
achterklep ontgrendeld worden.
- Klap een van de zitplaatsen van
zitrij 2 neer,
- Klap een van de zitplaatsen of de
achterbank van zitrij 3 neer om bij
het achterklepslot te komen,
- Steek een kleine schroevendraaier
in de opening D van het slot en
duw het uiteinde naar links om de
achterklep te ontgrendelen.
B - Elektrisch
De bediening van de volgende systemen kan
worden uitgeschakeld voor de passagiers
achterin:
-
elektrisch bedienbare ruiten,
-
schuifdeuren,
-
schuif-/kanteldaken zitrij 2 en 3.
Druk met het contact aan op de schakelaar B .
Er verschijnt een melding op het display in
combinatie met een geluidssignaal. Deze
melding geeft aan of de functie is in- of
uitgeschakeld.
Controleer dit voor elke rit.
Deze veiligheidsvoorziening werkt
onafhankelijk van de centrale vergrendeling.
Bij een ernstige aanrijding worden de
opengaande carrosseriedelen automatisch
ontgrendeld om de auto beter toegankelijk te
maken voor hulpdiensten.
Neem voor het verlaten van de
auto, zelfs voor korte periodes,
altijd de sleutel uit het contact.
Toegang tot de auto
26
SCHUIF-/KANTELDAKEN
U hebt de beschikking over drie
schuif-/kanteldaken met elk een eigen
bediening.
Het is tevens mogelijk de achterste twee
schuif-/kanteldaken met de schakelaars
van het voorste dak te bedienen.
Kantelen: Houd het gedeelte A van de
schakelaar ingedrukt.
Openen: Druk kort op het gedeelte A
van de schakelaar.
Sluiten: Druk kort op het gedeelte B van
de schakelaar om het schuif-/kanteldak
verder dicht te schuiven en houd de
schakelaar vervolgens ingedrukt om
het schuif-/kanteldak volledig dicht te
schuiven.
Storing
Als het schuifdak in het geval van
een storing (bijv. door vorst) of na het
losnemen en weer aansluiten van de
accukabels niet wil sluiten:
- druk dan op A tot het dak volledig
geopend is,
- druk binnen 1 seconde op B om
het dak te sluiten,
- druk als het dak niet sluit
meermaals op B tot het dak
volledig is gesloten,
- laat de schakelaar B los en houd
deze na het sluiten van het dak
nog ongeveer 5 seconden
ingedrukt.
Tijdens deze handelingen is
de beveiliging tegen beknellen
uitgeschakeld.
Uitschakelen van de bediening
van de schuif-/kanteldaken van
zitrij 2 en 3
Druk op de blokkeerschakelaar van de
elektrische bediening van de achterste
schuif-/kanteldaken.
Het zonnescherm wordt handmatig
bediend.
Open het zonnescherm door aan de
handgreep te trekken en het scherm naar
achteren te schuiven.
Sluit het zonnescherm door het naar voren
te trekken tot de handgreep is vergrendeld.
Gebruiksvoorschrift
Open de schuif-/kanteldaken
niet direct na een regenbui of na het
wassen van de auto.
Controleer bij het verlaten van de auto
altijd of de schuif-/kanteldaken goed
zijn gesloten.
Wanneer het dak tijdens het bedienen
bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend of gesloten. Druk
daarvoor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder het dak
bedient, moet deze ervan verzekerd
zijn dat niets het correcte sluiten van
het dak verhindert. Let op de kinderen
tijdens het bedienen van het dak.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de
elektrische dakbediening.
Beveiliging tegen beknellen
Als het schuifdak bij het sluiten tegen
een obstakel stuit, stopt het dak
automatisch en gaat het gedeeltelijk
weer open.
Cockpit
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
27
COCKPIT
CONTROLEDISPLAY
Display
Cockpit
28
INSTRUMENTENPANELEN
Met monochroom display Met kleurendisplay
1. Toerenteller.
2. Snelheidsmeter.
3. Brandstofniveau en
koelvloeistoftemperatuur.
4. Display.
Cockpit
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
29
V
ERKLIKKERLAMPJES
Bij het starten van de motor wordt een automatische controle van een aantal verklikkerlampjes uitgevoerd. Deze
verklikkerlampjes blijven kort branden. Als een lampje bij draaiende motor blijft branden of gaat knipperen, is dit
een waarschuwing. Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display. "Negeer deze waarschuwingen niet."
Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen
STOP
brandt in combinatie
met een ander
verklikkerlampje en
een melding op het
display.
ernstige storingen
met betrekking tot
"Remvloeistofniveau",
"Motoroliedruk",
"Koelvloeistoftemperatuur",
"Elektronische
remdrukregelaar",
"Stuurbekrachtiging", "Lekke
band".
Stop onmiddellijk, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk.
Handrem/
oeistofniveau/
elektronische
drukregelaar
(REF)
brandt.
handrem (nog iets)
aangetrokken.
Zet de handrem los; het verklikkerlampje zal uitgaan.
Zie in rubriek 2 het gedeelte "Starten en stoppen".
brandt.
remvloeistofniveau te laag.
Vul de door PEUGEOT voorgeschreven remvloeistof
bij.
blijft branden, terwijl
het niveau correct
is, in combinatie met
het verklikkerlampje
ABS.
een storing in de elektronische
remdrukregelaar.
Stop onmiddellijk, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk.
Motoroliedruk
brandt tijdens het
rijden.
een te lage druk.
Zet de auto stil, zet het contact af en laat de motorolie
afkoelen. Controleer het motorolieniveau met de
peilstok. Zie in rubriek 6 het gedeelte "Niveaus".
blijft branden, terwijl
het niveau correct is.
een ernstige storing. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Cockpit
30
Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen
Koelvloeistoftemperatuur
en -niveau
brandt.
een abnormale verhoging van
de temperatuur.
Zet de auto stil, zet het contact af en laat de
koelvloeistof afkoelen. Controleer visueel het niveau.
Zie in rubriek 2 het gedeelte "Cockpit".
knippert.
een te laag
koelvloeistofniveau.
Zie in de rubriek 6 het gedeelte "Niveaus". Raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk.
Service
blijft kort
branden.
lichte storingen of
waarschuwingen.
Raadpleeg het waarschuwingenlogboek op het
display. Zie rubriek 9 "Technologie aan boord",
gedeelte "Autoradio - Boordcomputer", afhankelijk van
de ernst van de storing. Raapleeg het PEUGEOT-
netwerk.
Zie rubriek 6, gedeelte "Niveaus" voor het
minimumniveau dieseladditief.
blijft branden. ernstige storingen.
Veiligheidsgordel
zitrij 1 niet
vastgemaakt
brandt.
dat de bestuurder en/
of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Doe de gordel om en steek de gesp in de
gordelsluiting.
knippert in
combinatie met
een steeds
luider wordend
geluidssignaal.
tijdens het rijden is
de veiligheidsgordel
van de bestuurder of
de voorpassagier niet
vastgemaakt.
Trek aan de gordel om de vergrendeling van de
gesp te controleren. Zie in rubriek 4 het gedeelte
"Veiligheidsgordels".
De bestuurder dient te controleren of alle inzittenden
hun veiligheidsgordel dragen en deze correct hebben
vastgemaakt.
Airbag vóór/
zij-airbag/
window-airbag
knippert of blijft
branden.
een defecte airbag.
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door
het PEUGEOT-netwerk. Zie rubriek 4, gedeelte
"Airbags".
Uitschakeling
airbag vóór aan
passagierszijde
brandt.
dat deze airbag handmatig is
uitgeschakeld op het moment dat
een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze plaats is bevestigd.
Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Airbags - kinderen
aan boord".
Cockpit
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
31
Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen
Laag
andstofniveau
brandt.
een bijna lege brandstoftank
(er is nog ongeveer 5 liter).
Inhoud ongeveer 80 liter.
U kunt nog ongeveer 50 km rijden.
Wacht niet met tanken. De actieradius met de
resterende hoeveelheid brandstof is afhankelijk van
de rijstijl, het profiel van de weg, de verstreken tijd
en het aantal gereden kilometers sinds het lampje
brandt.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
knippert.
een storing in de brandstofniveaumeter
of onderbreking van de
brandstoftoevoer ten gevolge van een
ernstige aanrijding.
Herstel de brandstoftoevoer. Zie in de rubriek 6 het
gedeelte "Brandstof".
Emissieregeling
EOBD
knippert of blijft
branden.
een storing in het injectie- of
ontstekingssysteem of de
emissieregeling.
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door
het PEUGEOT-netwerk.
Laden accu
brandt. een storing in het laadcircuit.
Controleer de accupolen. Zie in rubriek 7 het gedeelte
"Accu".
knippert.
het overgaan naar de
waakfase van de actieve
functies (eco-mode).
Zie in rubriek 7 het gedeelte "Accu".
blijft branden, terwijl
de controles zijn
uitgevoerd.
een storing in een elektrisch
circuit, de ontsteking of het
brandstofsysteem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
ABS
blijft branden of
gaat branden bij
een snelheid hoger
dan 12 km/h.
een storing in het
antiblokkeersysteem.
De conventionele werking van het remsysteem,
zonder bekrachtiging, blijft behouden. Wij adviseren
u echter te stoppen en het PEUGEOT-netwerk te
raadplegen.
Cockpit
32
Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen
ESP/ASR
knippert.
dat het slippen van de auto is
voorkomen.
Dit systeem verdeelt de aandrijfkracht optimaal over
de wielen en verbetert zo de richtingsstabiliteit van de
auto. Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Veilig rijden".
blijft branden.
een storing in het
systeem. Bijv.: een te lage
bandenspanning.
Controleer de bandenspanning. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
blijft branden als de
knop (links onder het
stuurwiel) is ingedrukt.
dat het systeem is
uitgeschakeld.
Het systeem is uitgeschakeld. Zie in rubriek 4 het
gedeelte "Veilig rijden".
Voorgloeien
dieselmotor
brandt.
dat voorgloeien van de
dieselmotor noodzakelijk is
(koude omstandigheden).
Wacht tot het lampje uit is alvorens de motor te
starten.
Dimlicht/
verlichting
overdag
brandt.
een handmatig geselecteerde stand of het
automatisch inschakelen van de verlichting.
Draai de ring van de lichtschakelaar in de tweede
stand.
het inschakelen van de
verlichting zodra het contact
wordt aangezet. Volgens land
van bestemming.
Zie in rubriek 3 het gedeelte "Stuurkolomschakelaars".
Grootlicht
dat u de hendel naar u toe
trekt.
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen naar
dimlicht.
en in combinatie met
een geluidssignaal als
het contact is afgezet.
dat het bestuurdersportier
wordt geopend terwijl de
lichten nog branden.
Draai de lichtschakelaar in de stand 0.
Richtingaanwijzers
knippert in combinatie
met geluidssignaal.
het inschakelen van de
richtingaanwijzers met de
lichtschakelaar links van het
stuurwiel.
Rechts: beweeg de hendel omhoog.
Links: beweeg de hendel omlaag.
Cockpit
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
33
Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen
Mistlampen
vóór
brandt.
dat de functie handmatig is
geselecteerd.
De mistlampen werken uitsluitend als het parkeerlicht
of dimlicht is ingeschakeld.
Mistachterlicht brandt.
dat de functie handmatig is
geselecteerd.
Het mistachterlicht werkt uitsluitend als het
parkeerlicht of dimlicht is ingeschakeld. Schakel
het mistachterlicht uit als het zicht meer dan
50 m bedraagt. Laat u het branden, dan kunt u
medeweggebruikers verblinden en het risico lopen te
worden bekeurd.
Verklikkerlampje display status signaleert Wat te doen
Snelheidsregelaar
brandt.
dat de snelheidsregelaar is
geselecteerd.
Handmatig selecteren. Zie in rubriek 3 het gedeelte
"Stuurkolomschakelaars".
Snelheidsbegrenzer
brandt.
dat de snelheidsbegrenzer is
geselecteerd.
Handmatig selecteren. Zie in rubriek 3 het gedeelte
"Stuurkolomschakelaars".
Onderhoudssleutel
brandt.
een bijna verstreken
onderhoudsinterval.
Zie het overzicht van controlepunten in het
onderhoudsboekje. Laat onderhoud uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk.
Automatische
transmissie
wordt
weergegeven.
de geselecteerde stand van de
selectiehendel.
Raadpleeg in rubriek 2 het gedeelte "Cockpit".
Waarschuwing
vervuild
roetfilter
wordt weergegeven
in combinatie met
het branden van het
verklikkerlampje service.
een storing van het roetfilter
(niveau brandstofadditief,
dreigt verstopt te raken, ...).
Laat het filter controleren door het PEUGEOT-
netwerk. Rubriek 6, gedeelte "Niveaus".
Cockpit
34
Wacht tot de motor is afgekoeld
om indien nodig koelvloeistof bij te
vullen.
Het koelcircuit staat onder druk.
Draai om verwondingen te voorkomen,
de vuldop twee omwentelingen los om
de druk te laten dalen.
Verwijder, als de druk gedaald is, de
vuldop en vul koelvloeistof bij.
Raadpleeg het PEUGEOT netwerk .
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER
Zone A : de temperatuur is in orde.
Zone B : de temperatuur is te
hoog. Het verklikkerlampje STOP
en het verklikkerlampje te hoge
koelvloeistoftemperatuur 1 gaan
branden, in combinatie met een
geluidssignaal en de melding " Te hoge
koelvloeistoftemperatuur motor " op
het display.
Stop onmiddellijk.
Met monochroom display
Met kleurendisplay
DI
S
PLAY OP HET
C
ONTROLEDI
S
PLAY
Dit heeft na het aanzetten van het
contact 3 verschillende functies:
- onderhoudsindicator,
- motorolieniveaumeter
(zie het desbetreffende hoofdstuk),
- kilometerteller
(totale kilometerstand en dagteller).
Op dit display worden tevens de
stand van de selectiehendel en het
rijprogramma van de automatische
transmissie weergegeven
(zie hiernaast).
De totale kilometerstand en
dagteller worden gedurende
dertig seconden na het uitzetten
van het contact, bij het openen van
het bestuurdersportier en bij het
vergrendelen en ontgrendelen van de
auto weergegeven.
Cockpit
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
35
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator wordt
weergegeven op het controledisplay
en geeft de afstand tot de volgende
onderhoudscontrole aan volgens het
onderhoudsschema van de constructeur
(zie het onderhoudsboekje). Deze
afstand wordt bepaald op basis van
de afgelegde afstand sinds de vorige
onderhoudscontrole.
Enkele seconden na het aanzetten
van het contact geeft de teller eerst het
oliepeil en vervolgens weer de normale
kilometerstand en de stand van de
dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km.
Elke keer dat het contact wordt
aangezet knippert de sleutel en
de resterende kilometers worden
aangegeven:
Enkele seconden na het aanzetten
van het contact, wordt het oliepeil
aangegeven, geeft de teller vervolgens
weer de normale kilometerstand
en de stand van de dagteller aan
en blijft de sleutel branden. Dit om
aan te geven dat er binnenkort
onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden.
Elke keer als het contact wordt
aangezet, gaat de sleutel gedurende
enkele seconden knipperen en geeft
de teller het aantal kilometers aan dat
er te veel gereden is.
Bij draaiende motor blijft de
sleutel branden totdat de
onderhoudscontrole is uitgevoerd.
Voorbeeld: de afstand tot de
eerstvolgende onderhoudscontrole
bedraagt 4800 km. Als het contact wordt
aangezet, geeft het display gedurende
enkele seconden het volgende aan:
Raadpleeg het overzicht van
de onderhoudscontroles in het
onderhoudsboekje dat u bij de
aflevering van de auto is overhandigd.
Werking
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende enkele seconden de sleutel
branden. De kilometerteller geeft de
resterende kilometers (afgerond) tot de
eerstvolgende onderhoudscontrole aan.
Het onderhoudsinterval wordt
berekend vanaf de laatste nulstelling
van de onderhoudsindicator.
Deze interval wordt bepaald door het
aantal afgelegde kilometers.
Raadpleeg voor meer informatie
de volgende internetsite:
http://public.servicebox.peugeot.com
Cockpit
36
Op 0 zetten
Het PEUGEOT -netwerk zet de
onderhoudsindicator na elke
onderhoudscontrole weer op 0.
Als u zelf de onderhoudscontrole
van uw auto hebt uitgevoerd, kan de
onderhoudsindicator op de volgende
wijze op 0 gezet worden:
- zet het contact af.
- druk op de resetknop van de
dagteller en houd deze ingedrukt.
- zet het contact aan.
De kilometerteller begint terug te tellen.
Laat de knop los als de
onderhoudsindicator "= 0 " aangeeft; de
sleutel verdwijnt.
Motorolieniveaumeter
Bij het aanzetten van het contact
wordt eerst de onderhoudsindicator
weergegeven en vervolgens
gedurende enkele seconden het
motorolieniveau.
Olieniveau
correct
Te weinig olie
Als de aanduiding
"OIL" knippert in
combinatie met het
verklikkerlampje
service, een geluidssignaal en
een melding op het display, is het
motorolieniveau te laag, waardoor
ernstige motorschade kan ontstaan.
Controleer het olieniveau met de
peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te
laag is, moet olie worden bijgevuld.
Storing
motorolieniveaumeter
Als de aanduiding
"OIL --" knippert,
duidt dit op een
storing in de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Oliepeilstok
A = maxi, het oliepeil mag
nooit boven dit niveau
uitkomen. Een te hoog
oliepeil kan schade aan de
motor veroorzaken.
Raadpleeg in dat geval zo
snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk .
B = mini, als het oliepeil niet
boven dit niveau uitkomt, moet
het voor de motor van uw auto
voorgeschreven type motorolie
worden bijgevuld via de vuldop.
Nulstelling dagteller
Druk, terwijl het contact
aan is, de knop in tot de
nullen verschijnen.
Dimmer
dashboardverlichting
Druk, tijdens het branden
van de verlichting, op de
knop om de sterkte van de
dashboardverlichting te veranderen.
Als de verlichting de zwakste (of felste)
stand heeft bereikt, laat dan de
knop los en druk deze vervolgens
opnieuw in om de verlichting weer
feller (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Een controle van het olieniveau
is alleen betrouwbaar als de
auto op een vlakke, horizontale
ondergrond staat en de motor
minstens 15 minuten niet heeft
gedraaid.
Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel
dan de auto en wacht minimaal
vijf minuten. Het resetten van de
onderhoudsindicator zal anders niet
worden opgeslagen.
Versnellingsbakken en stuurwiel
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
37
V
ER
S
NELLING
S
BAKKEN EN
S
TUURWIEL
Park: parkeerstand van de
selectiehendel.
Voor het stilzetten van de auto
en het starten van de motor.
Voor het parkeren van de auto
(met aangetrokken handrem)
en het starten van de motor.
Drive: rijstand van de
selectiehendel.
Reverse: achteruitstand van
de selectiehendel.
Voor achteruitrijden.
Neutral: neutraalstand van de
selectiehendel.
Voor vooruitrijden en
automatisch schakelen.
Manual: selecteren van
de versnelling met de
selectiehendel (1 t/m 6).
Voor rijden in de handbediende stand.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
Bij de automatische transmissie
"Tiptronic-system Porsche" met zes
versnellingen (dieselmotor) kunt u
kiezen uit:
- automatische bediening ,
aangevuld met het programma
sneeuw,
- of handmatige bediening .
Schakelpatroon
- Kies de gewenste stand
door de selectiehendel in het
schakelpatroon te verplaatsen.
De gekozen stand wordt
met een pictogram in het
instrumentenpaneel aangegeven.
Versnellingsbakken en stuurwiel
38
Automatisch schakelen in de zes
versnellingen .
Starten van de auto
- Trap altijd het rempedaal
in om uit de stand P te
kunnen schakelen,
- selecteer de stand R of D ,
U kunt ook wegrijden vanuit de stand N :
- laat langzaam het
rempedaal los; de auto
begint meteen te rijden.
- Trap het
rempedaal in en
zet de handrem
los,
- selecteer de stand
R , D of M ,
- laat langzaam het
rempedaal los; de auto
begint meteen te rijden.
De versnellingsbak kiest voortdurend
de meest geschikte versnelling
afhankelijk van de volgende
parameters:
- de rijstijl,
- het profiel van de weg,
- de belading van de auto.
De versnellingsbak werkt dan
automatisch, zonder dat u zelf hoeft te
schakelen.
Voor een maximale acceleratie
zonder de stand van de
selectiehendel te wijzigen, moet het
gaspedaal volledig worden ingetrapt tot
voorbij het zware punt (kick down). De
versnellingsbak schakelt automatisch
terug of handhaaft de ingeschakelde
versnelling totdat de motor het maximum
toerental bereikt.
Bij draaiende motor wegrijden in de
stand P :
Automatische stand
Bij een afdaling schakelt de
versnellingsbak automatisch terug om
sterker op de motor af te remmen en
voor een optimale acceleratie zodra
het gaspedaal weer wordt ingetrapt.
Om de veiligheid te verbeteren
schakelt de versnellingsbak niet naar
een hogere versnelling als u het
gaspedaal plotseling loslaat.
Bij stilstand met de selectiehendel
in stand D (drive), treedt een
trillingsdempend systeem in werking
zodra het rempedaal ingetrapt wordt.
- Selecteer de stand D .
Versnellingsbakken en stuurwiel
VOORDAT u GAAT RIJDEN
2
39
- beweeg de selectiehendel
naar het symbool + om op
te schakelen, van 1 t/m 6,
- beweeg de selectiehendel
naar het symbool - om
terug te schakelen.
Er kan elk moment van de stand D
(automatische stand) naar de
stand M (handbediende stand)
worden geschakeld.
Stilzetten van de auto, starten
van de motor
Achteruit
- Selecteer de stand R als
de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
Als de accu geen stroom levert en
de selectiehendel in de stand P
staat, is het onmogelijk om naar
een andere stand te schakelen.
- Selecteer de stand P om
de auto stil te zetten en
te starten , met of zonder
gebruik van de handrem.
- U kunt ook de stand N
selecteren om de auto te
parkeren of de motor te
starten , met gebruik van
de handrem.
Laat, als bij het wegrijden per
ongeluk de selectiehendel in de
stand N staat, het motortoerental
terugvallen tot stationair voordat
de stand D wordt geselecteerd om
vervolgens weer gas te geven.
Handbediende stand
Handmatig schakelen met de
selectiehendel.
- Selecteer de stand M van
de selectiehendel,
In de handbediende stand kan alleen
worden geschakeld als de snelheid van
de auto en het toerental van de motor
dit toestaan, anders wordt er tijdelijk
overgegaan op de automatische
bediening.
Als de auto stopt of langzaam rijdt,
kiest de automatische transmissie
automatisch de stand 1.
Het programma
(sneeuw) kan
niet worden ingeschakeld in de
handbediende stand.
Versnellingsbakken en stuurwiel
40
Gebruiksvoorschrift
Zet de selectiehendel nooit in de
stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand P of R als de auto niet volledig
stilstaat.
Zet de selectiehendel nooit in een
andere stand om af te remmen op een
glad wegdek.
In de volgende gevallen is er kans op
grote schade aan de versnellingsbak:
- als u het gaspedaal en het
rempedaal gelijktijdig intrapt,
- als u in geval van een lege accu de
selectiehendel vanuit de stand P
in een andere stand probeert te
zetten.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R ,
D of M is geselecteerd, zet de auto
zich al in beweging, zelfs als het
gaspedaal niet wordt ingetrapt.
Laat daarom geen kinderen alleen in
de auto achter als de motor draait .
Storing
Een storing wordt aangegeven door
een geluidssignaal, de melding
"Storing automatische transmissie"
op het display en het knipperen van
de sneeuwvlok van het programma
Sneeuw op het instrumentenpaneel.
In dit geval werkt de versnellingsbak
met een noodprogramma (blokkering
in de 3e versnelling). U kunt dan
een hevige schok waarnemen bij het
selecteren van R vanuit de stand P , of
R vanuit de stand N , (zonder gevaar
voor de versnellingsbak).
Rijd niet harder dan 100 km/h
(afhankelijk van de geldende
snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk.
U kunt op elk moment terugkeren
naar het automatische
programma.
- Druk nogmaals op de toets
om het huidige programma uit te
schakelen.
Programma Sneeuw
Naast het automatische programma
hebt u de beschikking over het
specifieke programma Sneeuw.
Dit programma zorgt ervoor dat
u gemakkelijker kunt rijden op
een ondergrond met weinig grip. Als deze
stand is geselecteerd, wordt dit aangegeven
door de sneeuwvlok op het display van het
instrumentenpaneel.
- Druk op de toets
als
de auto is gestart en de
stand D is geselecteerd.
De versnellingsbak past zich
aan voor het rijden op glad
wegdek.
Versnellingsbakken en stuurwiel
VOORDAT u GAAT RIJDEN
41
STUURWIEL IN HOOGTE EN
D
IEPTE VERSTELLEN
Ontgrendel het stuurwiel, alleen bij
stilstaande auto, door de hendel
omlaag te bewegen.
Stel het stuurwiel in de gewenste stand
en zet dan de hendel weer goed vast.
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Vijfversnellingsbak Zesversnellingsbak
Trap om soepel te kunnen schakelen
het koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van
het pedaal wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Laat tijdens het rijden uw hand niet
op de versnellingspook rusten. Zelfs
een lichte belasting op de pook kan
na verloop van tijd slijtage aan de
onderdelen in de versnellingsbak
veroorzaken.
Achteruit (zesversnellingsbak)
Trek de ring onder de pookknop
omhoog om de achteruit in te
schakelen.
Schakel de achteruit pas in als de auto
volledig stilstaat.
Zet de pook met beleid in de
achteruitversnelling om bijgeluiden te
beperken.
42
Starten en stoppen
STARTEN EN STOPPEN
Stand STOP: stuurslot.
Het contact is afgezet.
Gebruiksvoorschrift: starten
Handrem
Bij uitvoeringen waarvan de voorstoelen
omgedraaid kunnen worden, kan de
handremhefboom worden ontkoppeld. Als de
handrem wordt aangetrokken om de auto stil
te zetten en vervolgens de handremhefboom
wordt ontkoppeld, blijft de handrem geactiveerd
en kan de bestuurdersstoel worden
omgedraaid.
Trek de knop aan het uiteinde van de handrem
naar voren.
De hefboom van de handrem beweegt omlaag.
Hierna kan de bestuurdersstoel worden
omgedraaid.
Trek de hefboom van de handrem weer
omhoog tot deze klikt, om de handrem weer
normaal te laten werken.
Een handrem die aangetrokken
blijft of niet goed los wil, is te
herkennen aan:
-
een brandend verklikkerlampje
op de controle-eenheid,
- een geluidssignaal,
- een melding op het display.
Sleutel
Zorg ervoor dat de sleutel niet
in contact komt met vet, stof of
regenwater en laat deze niet in een
vochtige omgeving liggen.
Als er zware voorwerpen zoals een
sleutelhanger aan de sleutel hangen
terwijl deze in het contactslot zit,
kunnen er storingen ontstaan.
Stand "AAN" en "Accessoires".
Verschillende accessoires kunnen
functioneren.
Stand "Starten".
De startmotor wordt in werking gezet.
Verklikkerlampje
voorgloeien dieselmotor
Zet het contact in de stand
"AAN".
Wacht bij koud weer tot dit lampje
uitgaat en zet vervolgens de startmotor
in werking (stand "Starten") tot de
motor aanslaat.
Als de motor voldoende op
temperatuur is, gaat het lampje na
minder dan 1 seconde uit en kunt u de
motor direct starten.
Gebruiksvoorschrift: stoppen
Ontzien van de motor en de
versnellingsbak
Laat de motor voordat u het contact
afzet enkele seconden draaien om het
toerental van de turbocompressor te
laten dalen.
Geef geen gas bij het afzetten van het
contact.
Het inschakelen van alleen een
versnelling bij het parkeren van de
auto is niet afdoende.
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
43
Automatische
verlichting
Indien uw auto is
voorzimen van een
lichtsensor.
Lichten uit
Dimlicht (groen)
Grootlicht (blauw)
RICHTINGAANWIJZERS
(knipperen groen)
STUURKOLOMSCHAKELAARS
Zie in rubriek 2 het gedeelte
"Cockpit" voor meer informatie
over de verklikkerlampjes.
Parkeerlichten
LICHTSCHAKELAAR
Links : omlaag duwen.
Rechts : omhoog duwen.
Verlichting vóór en achter
Draai de ring A om de verlichting in te
schakelen.
Stuurkolomschakelaars
44
Mistlampen
vóór (groen) en
mistachterlicht
(amberkleurig, draai
de ring 2 standen naar
voren).
Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen
vóór te doven.
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door de ring B
naar voren te draaien en uitgeschakeld
door de ring naar achteren te draaien.
Het branden van de mistlampen wordt
aangegeven door een verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met
parkeer- en dimlicht.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, is het
mistachterlicht verblindend voor
medeweggebruikers en daarom
niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra het niet meer nodig is.
De automatische verlichting schakelt
het mistachterlicht uit, maar de
mistlampen vóór blijven branden.
Verlichting overdag
Afhankelijk van het land van
bestemming, kan de auto zijn uitgerust
met verlichting overdag. Als de auto
wordt gestart, wordt het dimlicht
ingeschakeld.
De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting
wordt ingeschakeld of wanneer de
verlichting handmatig wordt ingeschakeld.
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
Trek de hendel, voorbij het zware punt,
naar u toe.
Mistlampen vóór (groen, draai
de ring 1 stand naar voren).
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en er wordt
een voorportier geopend, klinkt een
geluidssignaal.
Dit verklikkerlampje
gaat branden op het
instrumentenpaneel.
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
45
Follow me home (automatisch)
Als het contact is afgezet en de
functie automatisch inschakelen
van de verlichting actief is, blijven de
parkeer- en dimlichten gedurende een
geselecteerde tijdsduur branden als u
de auto verlaat.
Deze functie kan worden
in- en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van het
display.
De tijdsduur kan eveneens worden
ingesteld (15, 30 of 60 s) via het
configuratiemenu van het display.
Voer deze handelingen bij stilstaande
auto uit.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de
auto kan het noodzakelijk zijn om de
koplampen in hoogte te verstellen.
0 - 1 of 2 personen voorin.
1 - 5 personen.
2 - 6 - 8 personen.
3 - Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Stand 0: basisinstelling.
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht
waarnemen en zullen de
lichten niet automatisch worden
ingeschakeld.
Automatisch inschakelen van de verlichting
Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar
achteren. Bij het uitschakelen van de
functie verschijnt een melding op het
display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld
als de verlichting met de
lichtschakelaar wordt bediend.
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden en wordt
het pictogram service weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT netwerk .
Dek de lichtsensor, die zich in
het midden van het dashboard
bevindt, niet af. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische
verlichting en ruitenwissers.
Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO . Bij het
inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
AUTOMATI
S
CHE
K
OPLAMPVER
S
TELLING
(
XENON
)
Bij auto’s met xenonlampen stelt het
systeem automatisch de hoogte van
de lichtbundel af, ongeacht de belading
van de auto. De bestuurder is dus
verzekerd van een optimale verlichting
en kan andere weggebruikers niet
verblinden.
Uitschakelen:
- geef een "lichtsignaal",
- verlaat en vergrendel de auto.
Als uw auto is
voorzien van een
lichtsensor, worden
het parkeerlicht en het
dimlicht automatisch
ingeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving
onvoldoende is en als de ruitenwissers
zijn ingeschakeld. De verlichting wordt
uitgeschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving weer voldoende is of het wissen
is gestopt. Deze functie is niet mogelijk in
combinatie met verlichting overdag.
Stuurkolomschakelaars
46
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Handbediende ruitenwisser vóór
Onderhoudsstand ruitenwissers
vóór
Als de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut nadat het contact is
afgezet wordt bediend, bewegen de
ruitenwissers naar de voorruitstijlen.
Deze stand moet worden gebruikt
voor 's winters parkeren en het
vervangen of reinigen van de
ruitenwisserbladen.
Automatische
ruitenwissers
(volgens uitvoering)
Dek de regensensor, die zich in het
midden van het dashboard bevindt,
niet af.
Bij auto’s met deze schakelaar werken
de ruitenwissers automatisch in de
stand AUTO , waarbij de snelheid
van de wissers aan de hoeveelheid
neerslag wordt aangepast .
De werking van de ruitenwissers
in andere standen dan de stand
AUTO komt overeen met die van de
handbediende ruitenwissers.
Langer dan één minuut nadat het
contact is afgezet dient de schakelaar
weer geactiveerd te worden:
- zet de schakelaar in een
willekeurige stand,
- zet de schakelaar vervolgens in de
gewenste stand.
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
Een keer wissen
(omlaag duwen).
Zie in de rubriek 7 het gedeelte
"Ruitenwisserbladen vervangen".
Ruiten- en koplampsproeiers
Trek de hendel naar u toe, de
ruitensproeiers treden in werking, waarna
gedurende enige tijd de ruitenwissers
worden ingeschakeld.
De koplampsproeiers (volgens uitvoering)
treden gelijktijdig met de ruitensproeiers in
werking als de dimlichten zijn ingeschakeld.
Zet het contact aan en bedien
de ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers na de werkzaamheden
weer in de ruststand te zetten.
Raadpleeg voor het bijvullen van
het reservoir in de rubriek 6 het
gedeelte "Niveaus".
In de I ntervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de
rijsnelheid.
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
47
Inschakelen
Duw de hendel omlaag. Bij het
inschakelen van de automatische
ruitenwissers verschijnt een melding
op het display.
Als het contact meer dan 1 minuut
afgezet is geweest, moet de
automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de schakelaar één
keer omlaag te bewegen .
Ruitenwisser achter
Draai de ring in de eerste
stand. Het interval wordt
aangepast aan de rijsnelheid.
Ruitensproeier achter
Draai de ring voorbij de
eerste stand, zodat de
ruitensproeier in werking
treedt en vervolgens de ruitenwisser
enige tijd wordt ingeschakeld.
Gebruiksvoorschrift
Zet bij het wassen van de auto
in een autowasstraat het contact af
zonder het alarm in te schakelen.
Wacht ‘s winters tot de voorruit volledig
is ontdooid alvorens de automatische
ruitenwissers te activeren.
Zet als de ruit met sneeuw of ijs bedekt
is, eerst de achterruitverwarming aan,
wacht tot de sneeuw of het ijs begint te
smelten en veeg de ruitenwisser achter
schoon. Zet dan pas de ruitenwisser
achter aan.
Schakel bij gebruik van
een op de achterklep
bevestigde fietsendrager de
ruitenwisser achter uit via
het configuratiemenu van het
display.
Deactiveren/Uitschakelen
Zet de schakelaar in de stand I , 1 of 2 .
Als de functie wordt uitgeschakeld,
verschijnt er een melding op het
display.
In het geval van een storing in
de werking van de automatische
ruitenwissers werken de ruitenwissers
in de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT netwerk om
het systeem te laten controleren.
Automatisch wissen - achteruitversnelling
- zet de schakelaar van de
ruitenwisser voor in een andere
positie dan 0 .
- schakel de achteruitversnelling in.
- de ruitenwisser achter werkt in de
intervalstand.
Zet het contact af als de auto in
een wasstraat gewassen wordt.
Wacht ‘s winters met het
inschakelen van het automatisch
wissen tot de voorruit ontdooid is.
Stuurkolomschakelaars
48
SNELHEIDSREGELAAR "CRUISE"
Bij auto's met automatische transmissie werkt
de voorziening alleen met de selectiehendel
in de stand D (Drive) of vanaf de 2e
versnelling in de handgeschakelde stand.
Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie uitgeschakeld,
OFF (bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid
hoger dan ingestelde
snelheid (bijvoorbeeld
118 km/h),
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen.
Op het controledisplay wordt
aangegeven of de functie is
geselecteerd en wordt de ingestelde
snelheid weergegeven:
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij
normaal doorstromend verkeer, met
een constante zelf ingestelde snelheid
rijden, behalve op steile hellingen.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven 40 km/h vanaf
de 4e versnelling bij auto's met
handgeschakelde versnellingsbak.
Als uw auto is voorzien van een snelheidsregelaar
en een snelheidsbegrenzer (volgens land
van bestemming en motoruitvoering), dan kunnen
beide systemen echter niet gelijktijdig worden
gebruikt.
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
49
Selecteren van de functie
- Zet de draaiknop in de stand
CRUISE . De snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet
geactiveerd en er is nog geen
snelheid ingesteld.
Eerste keer
activeren/instellen
van een snelheid
- Breng uw auto met
het gaspedaal op de
gewenste snelheid.
- Druk op de toets
SET- of SET+ .
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen/geactiveerd en deze
snelheid wordt door de auto
gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het is mogelijk gas te geven en
tijdelijk met een hogere snelheid dan
de ingestelde snelheid te rijden. De
ingestelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen.
Opnieuw activeren
- Druk na het onderbreken van de
snelheidsregelaar op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde
snelheid weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer
activeren" herhalen.
Uitschakelen (OFF)
- Druk op deze toets
of trap op het rem- of
koppelingspedaal.
Stuurkolomschakelaars
50
Uitschakelen van de functie
- Draai de knop in de stand 0 of
zet het contact af om het systeem
volledig uit te schakelen.
Gebruiksvoorschrift
Let bij het wijzigen van de
ingestelde snelheid door het ingedrukt
houden van de toets goed op omdat
de snelheid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Bij het gebruik van de
snelheidsregelaar moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Het is verstandig uw voeten in de
nabijheid van de pedalen te houden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat en de
bevestigingen goed geplaatst zijn,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Ingestelde snelheid
wijzigen
De ingestelde snelheid
kunt u op twee
manieren verhogen:
Zonder het gaspedaal:
- druk op de toets Set + .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid
in stappen van 5 km/h te verhogen.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en
gedurende enkele seconden knipperen
de streepjes op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren.
Met het gaspedaal:
- trap het gaspedaal in tot de
gewenste snelheid is bereikt,
- druk op de toets Set + of Set - .
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set - .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid
in stappen van 5 km/h te verlagen.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact
wordt afgezet, wordt de ingestelde
snelheid uit het geheugen gewist.
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
51
SNELHEIDSBEGRENZER "LIMIT"
Als het gaspedaal vervolgens
geleidelijk weer wordt losgelaten en
de wagensnelheid onder de ingestelde
maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Als uw auto is voorzien van
een snelheidsbegrenzer en een
snelheidsregelaar (volgens land van
bestemming en motoruitvoering), dan
kunnen beide systemen echter niet
gelijktijdig worden gebruikt.
Het systeem kan worden bediend
bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden.
Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie
uitgeschakeld, laatst
ingestelde snelheid -
OFF (bijvoorbeeld
bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid
hoger dan de
ingestelde snelheid
(bijvoorbeeld 118 km/
h),
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen.
Op het controledisplay wordt
aangegeven of de functie is
geselecteerd en wordt de ingestelde
snelheid weergegeven:
"Dit is de gekozen snelheid die de
bestuurder niet wil overschrijden".
Het instellen van de maximumsnelheid
is mogelijk bij stilstaande auto met
draaiende motor, of tijdens het rijden.
De ingestelde snelheid dient minimaal
30 km/h te bedragen.
De snelheid wordt verhoogd naarmate
het gaspedaal dieper wordt ingetrapt
tot aan het zware punt van het
gaspedaal, waarbij de ingestelde
snelheid is bereikt.
Als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt, wordt
de ingestelde snelheid echter
overschreden.
Stuurkolomschakelaars
52
Selecteren van de functie
- Draai de knop in de stand LIMIT .
De begrenzer is dan geselecteerd,
maar nog niet actief. Het display
geeft de laatst ingestelde snelheid
weer.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een
snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Verhogen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set + .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid
in stappen van 5 km/h te verhogen.
Inschakelen/uitschakelen (OFF)
Druk één keer op deze toets om
de begrenzer in te schakelen, druk
nogmaals om de begrenzer uit te
schakelen (OFF).
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set - .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h te
verlagen.
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
53
Uitschakelen van de functie
- Draai de knop in de stand 0 of zet
het contact af om het systeem uit
te schakelen. De laatst ingestelde
snelheid blijft in het geheugen
opgeslagen.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal echter
met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij
het zware punt , wordt de begrenzer
tijdelijk uitgeschakeld en knippert de
ingestelde snelheid.
Laat om de begrenzer weer in te
schakelen de snelheid zakken tot
een snelheid lager dan de ingestelde
snelheid.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en
gedurende enkele seconden knipperen
de streepjes op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren.
Knipperen van de snelheidsweergave
De snelheid knippert:
- als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt,
- als de begrenzer door het profiel
van de weg of bij een steile
afdaling niet kan voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt
overschreden,
- tijdens snel accelereren.
Gebruiksvoorschrift
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de
bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen,
zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Let erop dat door het profiel van de weg of door snel
accelereren de ingestelde snelheid kan worden overschreden
en zorg ervoor dat u altijd de controle over de auto houdt.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat en
bevestigingen goed geplaatst zijn,
- leg nooit meerdere matten boven
op elkaar.
54
Ventilatie
VENTI
L
ATIE
GEBRUIKSVOORSCHRIFT
V
OOR DE VENTILATIE EN DE
AIRCONDITIONING
Ventilatieroosters
Houd de ventilatieroosters altijd
open
Voor een optimale verdeling van de warme
of koude lucht over het interieur hebt u de
beschikking over ventilatieroosters in het
midden en opzij, die gekanteld en naar links
of rechts en naar het bovenlichaam van
de voorste inzittenden gedraaid kunnen
worden. Sluit de ventilatieroosters niet,
maar richt de luchtstroom voor een optimaal
comfort tijdens het rijden naar de zijruiten.
Uitstroomopeningen naar de beenruimte in
de auto completeren het geheel.
Interieurfilter, koolstoffilter
Zorg ervoor dat dit filter in goede staat
verkeert en laat de filterelementen
regelmatig vervangen.
Zie in rubriek 6 het gedeelte
"Controles".
Airconditioning
Voor een doeltreffende
werking van de airconditioning
moeten de ruiten onder alle
weersomstandigheden gesloten zijn.
Als de auto echter langdurig in de zon
heeft gestaan en de temperatuur in het
interieur zeer hoog blijft, kunnen de
ruiten wel even geopend worden om
de ventilatie te bevorderen.
Het is raadzaam de stand AUTO
zo veel mogelijk te gebruiken: het
systeem regelt de luchtopbrengst, de
comforttemperatuur in het interieur, de
luchtverdeling, de luchttoevoer of -
recirculatie automatisch en optimaal
aan de hand van de door u ingestelde
waarde.
Laat de airconditioning minimaal
één keer per maand 5 à 10 minuten
functioneren om het systeem in
perfecte staat te houden.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat er zich een klein
plasje water onder de auto vormt, dit is
een normaal verschijnsel.
Gebruik de airconditioning niet als
deze niet koelt en laat het systeem in
dat geval door het PEUGEOT netwerk
controleren.
ERGONOMIE en COMFORT
3
55
Ventilatie
Achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Ontwasemen, programma
"zicht"
ACHTERRUITVERWARMING EN ONTWA
S
EMING
In sommige gevallen (bijv.
regen, veel inzittenden, vorst)
is het programma "comfort"
niet toereikend om de ruiten
condens- en ijsvrij te houden.
Selecteer in dat geval de toets van het
programma "zicht". Het verklikkerlampje
gaat branden.
Het systeem regelt de luchtopbrengst
en stuurt de optimale luchtstroom naar
de voorruit en de voorportierruiten.
De luchtrecirculatie in het interieur
wordt hierbij uitgeschakeld.
Druk bij draaiende motor op
de toets om de achterruit- en
buitenspiegelverwarming in te
schakelen.
Het verklikkerlampje gaat
branden. De tijdsduur van de achterruit-
en buitenspiegelverwarming is
afhankelijk van de buitentemperatuur.
Druk opnieuw op de toets om de
achterruit- en buitenspiegelverwarming
opnieuw in te schakelen.
Druk tijdens de
verwarmingscyclus nogmaals
op de toets om de achterruit- en
buitenspiegelverwarming eerder uit te
schakelen.
EXTRA VERWARMING
Ter verhoging van het comfort kunnen
alle auto’s met HDI-dieselmotoren
worden uitgerust met automatische
extra verwarming.
Bij stilstaande auto of lage toerentallen
kan het voorkomen dat een lichte
fluittoon hoorbaar is, of enige rook en
geur vrijkomt.
56
Ventilatie
A
UTOMATI
S
CHE AIRCONDITIONING MET GE
S
CHEIDEN REGELING
Dek de zonnesensor in het midden
van het dashboard niet af. Deze
sensor regelt de airconditioning.
Het bedieningspaneel bevindt zich
op de middenconsole, rechts van de
versnellingshendel.
1 - Stand AUTO
Dit is de normale stand van
de airconditioning.
Zie in rubriek 6 het begin van het
gedeelte "Ventilatie".
De regeling van de temperatuur voor
bestuurders- en passagierszijde is
gescheiden.
Het is bovendien mogelijk om de
bediening voor de ventilatie achter in of
uit te schakelen.
Voor uw comfort worden de instellingen
tussen twee startmomenten opgeslagen,
mits de temperatuur in het interieur
nauwelijks is veranderd. Is dit wel het
geval, dan treedt het automatische
programma weer in werking.
- Druk op de toets "AUTO" .
Afhankelijk van de gekozen instellingen
regelt het systeem de luchtverdeling,
luchtopbrengst en luchttoevoer om ervoor
te zorgen dat de lucht in het interieur
voldoende ververst wordt voor een
optimaal comfort. Bijstellen is niet meer
nodig.
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
ventilatie geleidelijk op het optimale niveau
gebracht.
Het symbool "AUTO" wordt weergegeven.
ERGONOMIE en COMFORT
3
57
Ventilatie
2 - Temperatuurregeling
bestuurderszijde
4 - Regeling luchtverdeling
Druk op de toets(en) 4 om de
luchtstroom te sturen naar:
- de voorruit.
- de linker, rechter
en middelste
ventilatieroosters.
- de linker, rechter
en middelste
ventilatieroosters en de
beenruimte.
- de voorruit en de
beenruimte.
- de beenruimte.
Het bij de gekozen luchtverdeling
4 behorende verklikkerlampje gaat
branden.
5 - Regeling ventilatie
achter (uitvoering
"REAR")
Druk op de toets REAR om
de ventilatie achter apart te
kunnen regelen.
Het symbool voor de ventilatie achter
wordt weergegeven.
3 - Temperatuurregeling
passagierszijde
De gekozen waarde wordt
weergegeven (van 14 tot 28:
comfortwaarde = 21).
Het maximale verschil tussen de
waarde aan bestuurderszijde en de
waarde aan passagierszijde bedraagt 5.
Bij deze handmatige instellingen
verdwijnt het symbool "AUTO".
Druk op de toetsen + en - om de
waarde te wijzigen.
Om de gescheiden regeling voor
bestuurder en passagier op te heffen:
- airconditioning in de uitvoering
"MONO", druk op de toets MONO .
- airconditioning in de uitvoering
"REAR", druk meer dan
2 seconden op de toets + .
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor een optimale
temperatuur de ingestelde waarde te
wijzigen.
Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Uitvoering MONO
Door op deze toets te
drukken kan een gelijkmatige
temperatuur in het interieur
worden verkregen. De
referentiewaarde wordt door
de bestuurder geselecteerd.
Dek de ventilatieroosters
opzij en de
uitstroomopeningen in
de vloer niet af.
De knoppen voor
het regelen van de
luchtopbrengst en de
ventilatieroosters opzij
van zitrij 2 kunnen nu
worden gebruikt.
Druk nogmaals op
de toets REAR om
de bediening van de
ventilatie achter uit te
schakelen.
Het symbool voor
de ventilatie achter
verdwijnt.
58
Ventilatie
6 - Regeling luchtopbrengst
- De luchtopbrengst kan
worden vergroot of verkleind
door de knop 6 rechtsom of
linksom te draaien.
Op het display wordt het symbool
van de luchtopbrengst, de
ventilateur, steeds voller naarmate de
luchtopbrengst wordt vergroot.
8 - Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie interieur
- Druk op deze toets om
de lucht in het interieur te
recirculeren.
Het symbool en het verklikkerlampje 8
worden weergegeven.
De recirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af
te sluiten.
9 - Airconditioning in-/
uitschakelen
- Druk op deze toets om
de airconditioning in te
schakelen.
Het symbool en het verklikkerlampje 9
worden weergegeven.
- Druk nogmaals op de toets om de
airconditioning uit te schakelen.
Het symbool en het verklikkerlampje 9
gaan uit.
Gebruik de luchtrecirculatie alleen
als dit echt nodig is (de ruiten
zullen eerder beslaan en de
luchtkwaliteit gaat achteruit).
- Als de toets nogmaals wordt
ingedrukt, zal de automatische
luchttoevoer weer worden
ingeschakeld.
7 - Uitschakelen van het systeem
- Draai de knop voor de
luchtopbrengst 6 naar links tot het
display wordt gedoofd.
Hierdoor worden alle functies
van het systeem uitgeschakeld,
met uitzondering van de
achterruitverwarming. De instellingen
ten behoeve van het comfort worden
niet meer geregeld.
Het is raadzaam om niet langdurig met
uitgeschakelde airconditioning te rijden.
- Als de knop 6 , de toets "Zicht" of de
toets "AUTO" nogmaals wordt bediend,
zal het systeem opnieuw met dezelfde
instellingen worden ingeschakeld.
Als de punten in de waarde-instellingen
gaan knipperen, duidt dit op een
storing in de airconditioning.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
ERGONOMIE en COMFORT
3
59
Stoelen
HANDMATIG VER
S
TELBARE
V
OOR
S
TOELEN
1 - Verstelling in lengterichting
Til de beugel op en schuif de stoel in
de gewenste stand.
STOELEN
2 - Rugleuningverstelling
Trek de hendel omhoog en zet de
rugleuning in de gewenste stand.
60
Stoelen
3 - Hoogteverstelling van de
bestuurdersstoel
Pomp de stoel omhoog of omlaag om
de gewenste stand te verkrijgen.
4 - Verstelling lendensteun
bestuurdersstoel
Zet de hendel omhoog of omlaag om
de gewenste stand te verkrijgen.
5 - Hoogte- en hoekverstelling van
de hoofdsteun
Trek de hoofdsteun naar voren en schuif hem
om hem omhoog of omlaag te zetten.
De juiste stand van de hoofdsteun is als de
bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte
van de bovenzijde van het hoofd bevindt.
Zet, om de hoofdsteun te verwijderen, deze
in de hoogste stand, druk de lip met behulp
van een munststuk omhoog en trek de
hoofdsteun gelijktijdig naar voren en omhoog.
Steek om de hoofdsteun terug te zetten de
pennen in de openingen van de rugleuning
tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft.
Ga nooit rijden als de
hoofdsteunen zijn verwijderd;
de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en correct zijn afgesteld.
ERGONOMIE en COMFORT
3
61
Stoelen
ELEKTRISCH VERSTELBAR
RE
V
OORSTOELEN
2 - Hoogteverstelling zitting
bestuurdersstoel
Duw de achterzijde van de schakelaar
naar boven of naar beneden om de
gewenste hoogte te verkrijgen.
1 - Verstelling in lengterichting
Druk de schakelaar naar voren of naar
achteren om de gewenste stand te
verkrijgen.
62
Stoelen
3 - Rugleuningverstelling
Druk de schakelaar naar voren of naar
achteren om de gewenste hoek te
verkrijgen.
De elektrische instellingen kunnen
tot 1 minuut na het uitschakelen
van het contact worden uitgevoerd.
4 - Verstelling lendensteun
bestuurdersstoel (handmatig)
Beweeg de hendel omhoog of omlaag
om de gewenste stand te verkrijgen.
5 - Hoogte- en hoekverstelling
hoofdsteunen (handmatig)
Trek de hoofdsteun naar voren en
schuif hem om hem omhoog of omlaag
te zetten.
Ga nooit rijden als de
hoofdsteunen zijn verwijderd;
de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en correct zijn afgesteld.
6 - Omdraaien van de stoelen
(handmatig)
Zet de rugleuning volledig rechtop.
Schuif de stoel in de middenstand en
zet de zitting in de hoogste stand.
Bestuurdersstoel: zet het stuurwiel
naar voren en trek de handrem aan.
Trek de knop aan het uiteinde van de
handremhendel uit en laat de hendel
zakken om het omdraaien van de stoel
te vergemakkelijken.
Trek de hendel van de stoel omhoog
en draai de stoel naar binnen toe om.
Het omdraaien van de stoelen is
alleen toegestaan bij stilstaande
auto. De handremhefboom is dan
omlaag gezet, maar de handrem blijft
aangetrokken.
Vergeet voordat u wegrijdt niet de
handremhefboom weer omhoog te
zetten en vervolgens de handrem los
te zetten. Het is niet toegestaan om te
rijden met een passagier die met de
rug in de rijrichting zit.
Raadpleeg in rubriek 4 het gedeelte
"Veiligheid tijdens het rijden" voor
meer informatie over het ontkoppelen
van de handremhefboom.
De stand van de hoofdsteun is juist als
de bovenzijde van de hoofdsteun zich
ter hoogte van de bovenzijde van het
hoofd bevindt.
Zet, om de hoofdsteun te verwijderen,
deze in de hoogste stand, druk de lip met
behulp van een muntstuk omhoog en trek
de hoofdsteun gelijktijdig naar voren en
omhoog.
Steek, om de hoofdsteun terug te zetten, de
pennen in de openingen van de rugleuning
tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft.
ERGONOMIE en COMFORT
3
63
Stoelen
Opslaan van de stand van
de bestuurdersstoel in het
geheugen
U kunt twee verschillende standen
opslaan in het geheugen met behulp
van de toetsen M/1 en M/2 .
Deze toetsen bevinden zich aan de
zijkant van de stoel:
- zet de contactsleutel in de stand
contact aan (2e stand),
- verstel de stoel,
- druk op de toets M en vervolgens
binnen 4 seconden op de toets
1 voor een eerste opgeslagen
stand.
Druk op de toets M en vervolgens
binnen 4 seconden op de toets 2 voor
een tweede opgeslagen stand.
Het opslaan in het geheugen wordt
bevestigd door een geluidssignaal.
Het opslaan van een andere stand
overschrijft de vorige in het geheugen
opgeslagen stand.
Oproepen van een opgeslagen
stand van de bestuurdersstoel
Schakelaars stoelverwarming
Bij draaiende motor is de
stoelverwarming voor elke voorstoel
apart regelbaar.
Gebruik de draaiknoppen naast de
voorstoelen om de verwarming in te
schakelen en de gewenste stand te
selecteren:
1: Laag.
2: Gemiddeld.
3: Hoog.
0: Uit.
Als een opgeslagen stand vijf keer
achter elkaar is opgeroepen, zal
de functie worden uitgeschakeld
totdat de motor wordt gestart.
Bij draaiende motor
- Houd de toets 1 of 2 ingedrukt totdat
de opgeslagen stand is bereikt.
Bij stilstaande motor
- Druk kort op de toets 1 of 2 om de
opgeslagen stand op te roepen.
64
Stoelen
Achterbank
Een bank met 3 zitplaatsen, op zitrij 3.
Buitenste achterstoelen
Twee stoelen, links en rechts op zitrij 2 en 3.
Middelste stoel achter
Eén stoel in het midden van zitrij 2 en links op zitrij 3.
Geïntegreerde veiligheidsgordel. Kunststof stoelframe.
Rugleuning kan worden neergeklapt om als tafeltje te
gebruiken.
ERGONOMIE en COMFORT
3
65
Stoelen
BUITENSTE ACHTERSTOELEN
Verstellen in de lengterichting
Til de beugel A op en schuif de stoel
naar voren of naar achteren.
Hanteren van de buitenste achterstoelen:
Verstellen van de rugleuning
Trek de hendel B omhoog om de
rugleuning in de gewenste hoek te zetten.
Laat de hendel los om de rugleuning te
vergrendelen.
Toegang tot zitrij 3
1. Zet de hoofdsteun in de laagste
stand.
2. Trek de hendel B geheel omhoog.
Uitstappen vanuit zitrij 3:
1.
Zet de hoofdsteun in de laagste stand.
2. Trek de hendel C geheel omhoog.
3. Kantel de rugleuning op de zitting
zodat de achterste verankeringen
worden ontgrendeld. Gebruik de rode
hendel van de noodbediening voor het
ontgrendelen van de verankeringen
als deze niet automatisch loskomen.
4. Zet de stoel in de stand "portefeuille".
Zet de stoel na het het in- of
uitstappen rechtop tot de achterste
verankeringen in de rails zijn
vergrendeld.
3. Kantel de rugleuning op de zitting
zodat de achterste verankeringen
worden ontgrendeld. Gebruik
de noodbediening voor het
ontgrendelen van de verankeringen
als deze niet automatisch
loskomen.
4. Zet de stoel in de stand "portefeuille".
66
Stoelen
Buitenste achterstoelen naar voren
schuiven vanaf zitrij 3 of vanuit de
bagageruimte
Trek aan de riem (aangegeven door
de pijl) om de stoel naar voren te
schuiven.
Verwijderen van de buitenste
achterstoel
1. Klap de rugleuning van de
desbetreffende stoel naar voren om de
achterste verankeringen te ontgrendelen.
2. Trek de rode riem omhoog, zodat
de voorste verankeringen worden
ontgrendeld .
3. Til de stoel uit de auto met behulp
van de riem.
Plaatsen van de buitenste achterstoel
Controleer of er geen voorwerpen
op of in de rails liggen die de
goede verankering van de stoel
verhinderen.
1. Plaats de voorste verankeringen in
het voorste uiteinde van de rails.
Houd de riem goed vast om het
plaatsen te vergemakkelijken.
2. Kantel de neergeklapte stoel naar
achteren. De achterste
verankeringen worden vergrendeld.
3. Zet de rugleuning van de stoel rechtop.
4. Schuif de stoel in de gewenste stand .
ERGONOMIE en COMFORT
3
67
Stoelen
MIDDEL
S
TE
S
TOEL ZITRIJ 2
Deze kan tevens links op zitrij 3 worden
geplaatst.
Tafeltje
1. Zet de hoofdsteun in de laagste
stand.
2. Trek aan de bovenzijde van de
rugleuning de met het pictogram
aangegeven hendel omhoog en
kantel de rugleuning op de zitting.
3. U hebt nu de beschikking over een
"tafeltje". Trek aan de hendel en zet
de rugleuning rechtop om de stoel
weer te gebruiken.
Verwijderen van de middelste stoel
1. Zet de stoel in de stand "tafeltje".
2. Kantel de rugleuning met behulp
van de hendel naar voren, zodat
de achterste verankeringen van de
stoel uit de rails loskomen.
3. Trek de rode riem omhoog, zodat
de voorste verankeringen worden
ontgrendeld .
4. Til de stoel uit de auto met behulp
van de riem.
68
Stoelen
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen achter zijn
afneembaar en kunnen in twee
standen worden gezet:
- omhoog, om ze te gebruiken.
- omlaag, als ze niet worden gebruikt.
Trek de hoofdsteun naar voren en
kantel hem gelijktijdig om hem omhoog
of omlaag te zetten.
U kunt de hoofdsteun verwijderen
door hem omhoog te zetten, op
de blokkeerpal te drukken en de
hoofdsteun gelijktijdig naar voren en
omhoog te trekken.
Steek om de hoofdsteun te plaatsen de
pennen recht in de openingen.
Ga nooit rijden als de
hoofdsteunen zijn verwijderd;
de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en correct zijn afgesteld.
Plaatsen van de middelste stoel
Controleer of er geen voorwerpen
op of in de rails liggen die de
goede verankering van de stoel
verhinderen.
1. Plaats de voorste verankeringen in
het voorste uiteinde van de rails.
Houd de riem goed vast om het
plaatsen te vergemakkelijken.
2. Kantel de neergeklapte stoel naar
achteren. De achterste verankeringen
worden vergrendeld.
3. Zet de rugleuning van de stoel rechtop
en schuif de stoel in de gewenste stand.
Omdraaien van een achterstoel
De achterstoelen kunnen met de rug in
de rijrichting worden geplaatst.
Volg hiervoor de aanwijzingen met
betrekking tot het verwijderen , draai de
stoel om en volg de aanwijzingen met
betrekking tot het plaatsen van de stoel .
Het omdraaien van de stoelen is
alleen toegestaan bij stilstaande
auto.
Het is tijdens het rijden niet toegestaan
met de rug in de rijrichting te zitten.
Laat tijdens het rijden beslist niemand
op zitrij 3 zitten als een stoel van
zitrij 2 in de stand "portefeuille" is gezet.
ERGONOMIE en COMFORT
3
69
Stoelen
AC
HTERBANK
Trek vanuit de bagageruimte aan
de riem B om de bank verder naar
voren te schuiven waardoor de
laadruimte wordt vergroot.
De achterbank kan uitsluitend op
zitrij 3 worden bevestigd.
Neerklappen van de rugleuning
1. Zet de hoofdsteunen in de laagste
stand.
2. Trek, vanuit de bagageruimte, de
riem C omhoog.
3. Klap de rugleuning neer op de
zitting.
Naar voren klappen van de achterbank
1. Zet de hoofdsteunen in de laagste
stand.
2. Trek, vanuit de bagageruimte, de
riem C omhoog.
3. Klap de rugleuning neer op de zitting.
4.
T
rek aan de hendel D om de
achterste verankeringen te
ontgrendelen.
5. Klap de bank naar voren in de
stand "portefeuille".
Bevestig voor het rijden de
bevestigingsriemen aan de
handgrepen.
Verstellen in de lengterichting
Til, gezeten op de achterbank, de
beugel A op en schuif de bank naar
voren of naar achteren.
70
Stoelen
Verwijderen van de achterbank
1. Klap de achterbank naar voren.
2. Til de twee beugels E onder de
bank op.
3.
De voorste verankeringen worden ontgrendeld.
Plaatsen van de achterbank
Verwijder en plaats de achterbank
in de stand "portefeuille" via de
schuifdeuren.
Controleer of er geen voorwerpen
op of in de rails liggen die de
goede verankering van de
achterbank verhinderen.
1. Plaats de voorste verankeringen in
het voorste uiteinde van de rails.
2. Kantel de neergeklapte achterbank
naar achteren.
3. De achterste verankeringen worden
vergrendeld.
4. Ontgrendel de rugleuning en til de
rugleuning op met de riem C .
Gebruiksvoorschrift
Er mogen geen passagiers vervoerd
worden:
- op zitrij 3 als de rugleuning ervoor
(zitrij 2) in de tafelstand staat.
- op zitrij 3 als de stoel/bank ervoor
(zitrij 2) in de stand "portefeuille"
staat.
- op de middelste zitplaats als de
stoel rechts ernaast in de stand
"portefeuille" staat.
ERGONOMIE en COMFORT
3
71
Stoelen
De middelste stoel kan zowel
in het midden van zitrij 2 als
links aan de buitenzijde in zitrij
3 worden geplaatst.
MODULARITEIT EN OPSTELLING VAN DE STOELEN
Voorbeelden van
mogelijkheden om het
interieur aan te passen aan de
gebruiksomstandigheden:
Verricht handelingen met
betrekking tot de indeling van het
interieur uitsluitend bij stilstaande
auto. Zie het hoofdstuk "Stoelen".
Het is tijdens het rijden niet toegestaan
met de rug in de rijrichting te zitten.
De mogelijkheid om stoelen om te
draaien is afhankelijk van de uitvoering
en het land van bestemming.
5 plaatsen in de stand "picknick" bij
stilstand
Indelingen met 5 plaatsen
72
Stoelen
7 plaatsen met toegang tot zitrij 3 8 plaatsen met bank
ERGONOMIE en COMFORT
3
73
Stoelen
Configuratie "Cargo"/Vervoer van lange voorwerpen
ERGONOMIE en COMFORT
3
75
Praktische voorzieningen
INDELING VAN DE VOORSTOELEN
Opbergladen
Onder de voorstoelen hebt u de
beschikking over een opberglade.
- Til de opberglade iets op en trek hem
naar voren om de lade te openen.
- Trek, om de opberglade te
verwijderen, de lade geheel open, til
de twee lipjes aan beide zijden van de
la op en trek hem vervolgens geheel
naar buiten.
A
AN BOORD
Vliegtuigtafeltje
Aan de achterkant van de voorstoelen
bevindt zich een inklapbaar
vliegtuigtafeltje met opstaande rand en
bekerhouder.
Vergeet niet het tafeltje in te klappen
alvorens de stoel te draaien.
12 V-aansluiting
Bij de bevestiging van de
bestuurdersstoel bevindt zich een 12 V-
aansluiting (120 W), die bereikbaar is
voor passagiers op zitrij 2.
Armsteunen voor en achter
Armsteun opklappen:
- klap de armsteun omhoog
totdat deze zich parallel aan de
rugleuning bevindt.
In de rugleuning van de
voorstoelen bevindt zich tevens
een kaartentas.
Armsteun gebruiken:
- druk de armsteun naar achteren,
- draai de armsteun volledig omlaag,
- breng de armsteun langzaam
omhoog totdat deze in de gewenste
positie staat,
- herhaal deze procedure als de
armsteun te ver omhoog is gezet.
76
Praktische voorzieningen
ERGONOMIE en COMFORT
3
77
Praktische voorzieningen
1. Bovenste dashboardkastje
bestuurder
INDELING VOORCOMPARTIMENT
Dit dashboardkastje is afsluitbaar.
Trek aan de handgreep om het
dashboardkastje te openen.
De verlichting van het dashboardkastje
treedt in werking zodra het wordt geopend.
Het dashboardkastje bevat drie
aansluitingen voor een videorecorder
(volgens uitvoering) en biedt toegang tot
de zekeringkast in het dashboard.
Er zijn in het dashboardkastje ruimtes
gecreëerd voor wegenkaarten, een pakje
sigaretten, een document in A4-formaat,
enz.
RCA-aansluitingen.
U kunt hierop o.a. een oplader voor de
mobiele telefoon of een flessenwarmer
aansluiten.
Druk op de knop om het te openen.
Druk op het deksel om het te sluiten.
Er zijn in het dashboardkastje ruimtes
gecreëerd voor een pen, een mobiele
telefoon, munten en creditcards.
2. Radioafdekklep
Schuif de klep geheel omlaag om hem
te vergrendelen.
Druk op de klep om hem open te
schuiven.
3. Centraal opbergvakje
4.
Bovenste dashboardkastje passagier
Druk op de knop om het te openen.
Druk op het deksel om het te sluiten.
Er zijn in het dashboardkastje
ruimtes gecreëerd voor een
(zonne)bril, sleutels, vijf CD's en vier
muziekcassettes of negen CD's.
5. Onderste dashboardkastje passagier
6. Aansteker of 12 V (120 W)-
aansluiting
12. Vloermat aanbrengen/verwijderen
Als de vloermat aan de voorzijde
verwijderd moet worden, schuif dan
de stoelen in de achterste stand en
verwijder de bevestigingen.
Leg de vloermat weer terug op de
pennen en klem de bevestigingen vast.
Controleer of de mat goed is bevestigd.
Om te voorkomen dat de mat onder de
pedalen schuift:
- maak uitsluitend gebruik van
matten die op de reeds in de auto
aanwezige bevestigingen passen.
Het gebruik van deze bevestigingen
is verplicht.
- leg nooit matten boven op elkaar.
7. Gekoelde opbergruimte
Hierin kunnen maximaal drie blikjes worden geplaatst.
Schuif de afsluiter van de luchttoevoer aan de
rechterzijde omhoog om de ruimte te voorzien van
koele lucht en omlaag om de luchttoevoer af te sluiten.
8. Bekerhouder en asbak
Deze inklapbare en verlichte houder
bevat maximaal twee bekerhouders,
een uitneembare asbak en een
ruimte voor de aansteker als de
desbetreffende aansluiting als 12 V
(120 W)-aansluiting wordt gebruikt.
9. Opbergruimte of apart
bedieningspaneel telematica
De opbergruimte mag niet worden
gebruikt als asbak.
Het aparte bedieningspaneel van de
telematica (volgens uitvoering) bevindt
zich op de middenconsole.
10. Open opbergruimte
11. Portiervak met plaats voor een
fles water
Peugeot Connect Bluetooth.
78
Praktische voorzieningen
ERGONOMIE en COMFORT
3
79
Praktische voorzieningen
INDELING ACHTERCOMPARTIMENT
5. Opbergruimte
11. Bagagenet in de positie
"octopus"
Bevestig de vier haken van het net in
de daarvoor bestemde sjorogen op de
vloer.
1. Portiergreep
2. Handgreep en kledinghanger
3. Portiervak met
opbergmogelijkheden voor een
blikje en een fles water of een
afvalbak met uitneembare asbak
4. Bevestigingen bagagenet voor
hoge belading
Open de afdekplaatjes van de bovenste
bevestigingen bij zitrij 3.
Plaats de uiteinden van de metalen staaf in
deze bevestigingen.
Bevestig de haken van de riemen van de
bagageafdekking aan de sjorogen op de vloer.
Trek de twee riemen aan.
Bevestig de twee haken van de elastieken
van de bagageafdekking aan dezelfde
sjorogen.
De sjorogen bevinden zich loodrecht onder de
desbetreffende bovenste bevestigingen.
6. Bekerhouder
7. Open opbergruimte
8. Flessenhouder of afvalbak met
uitneembare asbak
9. Bevestigingen bagagenet voor de
positie "hangmat"
Vouw het bagagenet één keer op.
Bevestig de twee haken in het midden
aan de sjorogen op de vloer.
Bevestig de overige vier haken aan de
stijlen van de achterklepopening.
10. 12 V-aansluiting (120 W)
U kunt hierop o.a. een oplader voor de
mobiele telefoon of een flessenwarmer
aansluiten.
12. Bagageafdekking (uitvoering
met 5 zitplaatsen)
Plaatsen:
- plaats één uiteinde van het
oprolmechanisme van de
bagageafdekking in de steun bij zitrij 2,
- plaats het uiteinde aan de andere
zijde door dit in te drukken,
- laat het los om het te bevestigen,
- rol de bagageafdekking uit tot aan
de stijlen,
- bevestig de twee haken aan de stijlen.
Verwijderen:
- trek de bagageafdekking naar u
toe om hem uit de bevestigingen te
halen,
- rol de bagageafdekking op,
- druk het uiteinde in en verwijder
de bagageafdekking uit de steun
achter zitrij 2.
13. Hoedenplank met paraplubak
(uitvoering met 7-8 zitplaatsen)
Verwijderen van de hoedenplank:
- trek de hoedenplank naar achteren,
- til hem iets op en verwijder hem.
Plaatsen van de hoedenplank:
- kantel de hoedenplank iets naar
voren,
- druk de hoedenplank in de
bevestigingen.
80
Praktische voorzieningen
Plafonnier vóór
Automatisch inschakelen/
uitschakelen
De plafonnier vóór gaat automatisch
branden als de sleutel uit het
contact wordt gehaald, bij het
ontgrendelen van de auto, zodra
een voorportier wordt geopend of als
de auto wordt gelokaliseerd met de
afstandsbediening.
De plafonnier gaat geleidelijk uit nadat
het contact is aangezet en nadat de
auto is vergrendeld.
Blijft branden, bij aangezet
contact.
Voorstoelen: de plafonniers
gaan branden zodra een van
de voor- of achterportieren
wordt geopend.
Uit.
Leeslampje
Plafonnier achter, zitrij 2 en 3
Deze kunnen worden in- en
uitgeschakeld met behulp van een
schakelaar.
PLAFONNIERS
Zitrij 2 en 3: de plafonnier
gaat branden zodra een van
de achterportieren wordt
geopend.
Plafonnier achter
ERGONOMIE en COMFORT
3
81
Praktische voorzieningen
V
ENSTERS VOOR
T
OL-/PARKEERKAARTEN
De athermische voorruit bevat twee
niet-reflecterende gedeelten aan
weerskanten van de binnenspiegel.
Hier kunnen de tol- en/of
parkeerkaarten worden bevestigd.
ZONNEKLEP MET VERLICHTE
M
AKE-UPSPIEGEL
Bij aangezet contact gaat de verlichting
van de make-upspiegel automatisch
branden zodra het afdekklepje
geopend wordt.
ZONWERING ZIJRUITEN
Voor de ruiten van zitrij 2 en/of 3 is
zonwering leverbaar.
Trek aan de lip(pen) van de zonwering.
Bevestig de zonwering aan de daarvoor
bestemde ha(a)k(en).
Controleer of de lippen goed zijn
bevestigd om te voorkomen dat
het zonnescherm beschadigd
raakt bij het openen van de
desbetreffende schuifdeur.
82
Spiegels en ruiten
Binnenspiegel
De binnenspiegel kent 2 standen:
- dagstand (normaal),
- nachtstand (antiverblinding).
De spiegel kan in de dag- en
nachtstand gezet worden met behulp
van het hendeltje aan de onderzijde.
Automatische binnenspiegel
De binnenspiegel verstelt geleidelijk
en automatisch van de dag- in
de nachtstand. Om verblinding te
voorkomen, wordt de spiegel auto-
matisch donker, afhankelijk van
de hoeveelheid licht die vanaf de
achterzijde van de auto op de spiegel
valt. Zodra de hoeveelheid licht
(bijvoorbeeld zonneschijn, verlichting
van achteropkomend verkeer)
vermindert, wordt het spiegelbeeld
weer helder voor een optimaal zicht.
Bijzonderheden
Zodra de achteruit wordt ingeschakeld,
wordt de spiegel in de dagstand
gezet voor een maximaal zicht naar
achteren.
S
PIEGEL
S
SPIEGELS EN RUITEN
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels
- Zet de knop A naar links of rechts
om de desbetreffende spiegel te
selecteren.
- Duw de knop B in de vier richtingen
om de spiegel af te stellen.
- Zet de knop A weer in het midden.
Tijdens het parkeren kunnen de
buitenspiegels handmatig worden
ingeklapt of elektrisch door de knop A
naar achteren te trekken.
De spiegels worden elektrisch weer
uitgeklapt als de auto met de sleutel
ontgrendeld wordt.
ERGONOMIE en COMFORT
3
83
Spiegels en ruiten
ELEKTRI
S
CH BEDIENBARE RUITEN
4. Schakelaar ruitbediening links
achter.
5. Blokkeerschakelaar elektrisch
bedienbare ruiten achter
(kinderslot).
- rode band zichtbaar: bediening
achter ingeschakeld.
- rode band verborgen: bediening
achter uitgeschakeld.
U beschikt over twee mogelijkheden:
De elektrische ruitbediening wordt
1 minuut nadat het contact is
afgezet, uitgeschakeld.
Blokkeren van de ruitbediening
achter
Druk, voor de veiligheid van uw
kinderen, op de schakelaar 5 om de
elektrische bediening van de volgende
systemen vanaf de zitplaatsen achterin
uit te schakelen:
- ruiten.
- schuifdeuren.
- schuif-/kanteldaken.
1. Schakelaar ruitbediening
bestuurderszijde.
2. Schakelaar ruitbediening
passagierszijde.
3. Schakelaar ruitbediening rechts
achter.
Handbediening:
- duw of trek de schakelaar 1 tot het
zware punt. De ruit stopt zodra de
schakelaar wordt losgelaten.
Automatische bediening:
- duw of trek de schakelaar 1 voorbij
het zware punt: de ruit gaat
volledig open of dicht wanneer u
de schakelaar hebt losgelaten.
Wanneer u de schakelaar opnieuw
indrukt, stopt de ruit.
84
Spiegels en ruiten
ZIJRUITEN ACHTER
Kantel de hendel en druk deze
helemaal naar buiten om de geopende
ruit vast te zetten.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit sluit en tegen een obstakel
stuit, stopt de ruit en gaat deze
gedeeltelijk weer open.
Wanneer tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Resetten van de ruit
Als de ruit, bijvoorbeeld bij vorst, bij
een storing of nadat de accukabels
los zijn geweest, bij het sluiten weer
opengaat, moet de ruit gereset worden:
- druk op de schakelaar tot de ruit
volledig is geopend,
- trek daarna de schakelaar opnieuw
omhoog tot de ruit volledig is
gesloten,
- houd de schakelaar daarna nog
1 seconde omhoog.
Tijdens deze handelingen is
de beveiliging tegen beknellen
uitgeschakeld.
Neem bij het verlaten van de auto,
zelfs voor een korte periode, altijd
de sleutel uit het contact.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn:
- dat niemand het correcte sluiten
van de ruit verhindert,
- dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de
elektrische ruitbediening,
- dat kinderen zich tijdens het
bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
V
EILIGHEI
D
85
Veiligheid
4
V
EILIGHEID
Bij een frontale aanrijding beperkt de
intrekbare stuurkolom de terugstoot
van het stuur, en het risico van het
binnendringen van de motor- en
versnellingsbakcomponenten in het
interieur wordt sterk gereduceerd.
In het geval van een zijdelingse
aanrijding worden u en uw passagiers
beschermd door een kooiconstructie
met zeer solide beschermingen aan de
zijkant.
Met 5 sterren in
de EuroNCAP-
test in de categorie
bescherming van
volwassen inzittenden
(ADULT OCCUPANT
PROTECTION),
biedt de 807 op diverse manieren
bescherming. Zo absorbeert z'n
structuur het grootste gedeelte van de
energie die vrijkomt bij een ongeval.
Deze tests zijn uitgevoerd bij de 807
met 2.0 HDi-motor.
De overige veiligheidssystemen komen
op de volgende bladzijden van deze
rubriek aan bod.
86
Veiligheid tijdens het rijden
HANDREM
ALARMKNIPPERLI
C
HTEN
Druk de knop in, de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is afgezet.
Automatische ontsteking van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop schakelen de
alarmknipperlichten, afhankelijk
van de remvertraging die optreedt,
automatisch in (volgens land van
bestemming). De alarmknipperlichten
blijven knipperen totdat er opnieuw gas
wordt gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop in te
drukken.
V
EILIGHEID TIJDENS HET RIJDEN
Aantrekken
Trek aan de hefboom om de auto op
de handrem te zetten. Als de auto
stilstaat op een helling, draai dan
de wielen richting trottoir en trek de
handrem aan.
Loszetten
Trek aan de hefboom, druk de knop in
en duw de handrem geheel omlaag.
Trek de knop in het uiteinde van de
handrem naar voren.
Laat de hefboom zakken.
Nu is het mogelijk de stoel te draaien.
Om de handrem weer gewoon te laten
functioneren: trek de hefboom omhoog
tot een klik hoorbaar is.
Als de handrem nog (iets) is
aangetrokken, wordt dit aangegeven
door:
Ontkoppelen
Trek de handrem aan als uw auto is
voorzien van een voorstoel die kan
worden omgedraaid.
een verklikkerlampje op het
controledisplay,
een geluidssignaal,
een melding op het display.
V
EILIGHEI
D
87
Parkeerhulp
4
PARKEERHULP VOOR EN/OF ACHTER
Dit systeem (volgens uitvoering)
werkt met geluidssignalen en/of
grafische weergave en bestaat uit vier
ultrasoonsensoren die zijn aangebracht in
de voor- en/of achterbumper. Het systeem
waarschuwt de bestuurder voor elk
obstakel (persoon, auto, boom, hek, …)
binnen het detectiebereik, dat zich tijdens
het rijden voor of achter de auto bevindt.
Sommige voorwerpen die worden
waargenomen bij aanvang van de
aanrijmanoeuvre, komen buiten het bereik
van de ultrasoonsensoren wanneer de
auto te dicht genaderd is en kunnen
dan niet meer worden waargenomen.
Bijvoorbeeld: paaltjes, pionnen bij
wegwerkzaamheden of trottoirranden.
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven en verantwoordelijk is.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld zodra:
- de versnellingspook in de achteruit
wordt gezet,
- de auto vooruitrijdt met een
snelheid lager dan 10 km/h.
Dit wordt aangegeven door een
geluidssignaal en de weergave van de
auto afhankelijk van het display.
De afstand tot het obstakel wordt
aangegeven door:
- geluidssignalen, die elkaar sneller
opvolgen naarmate de auto dichter
bij het obstakel komt,
- een grafische weergave op het
display, met blokjes die steeds
dichter bij de auto komen.
De aanwezigheid van een obstakel
wordt aangegeven door middel van
een geluidssignaal via de luidspreker
aan die kant: dat wil zeggen voor of
achter, en rechts of links.
Deactiveren van het systeem
Druk nogmaals op de knop om het
systeem opnieuw in te schakelen. Het
lampje op de knop gaat uit.
Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt
zijn met modder, ijs of sneeuw.
Wanneer dat wel het geval is (bijvoorbeeld
vuile sensoren) zal, bij het inschakelen van
de achteruit, het lampje gaan knipperen in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Uitschakelen
Druk op de knop op het
dashboard om het systeem uit
te schakelen, het lampje op de
knop gaat branden (om kinderen
niet wakker te maken...).
Het systeem wordt gedeactiveerd als:
- een andere versnelling dan de
achteruit wordt geselecteerd,
- de auto vooruitrijdt met een
snelheid hoger dan 10 km/h,
- de auto na het parkeren stilstaat
(uitsluitend bij de parkeerhulp voor).
Opnieuw inschakelen
Als de auto minder dan ongeveer
30 centimeter van het obstakel verwijderd
is, is het geluidssignaal continu hoorbaar
en verschijnt het symbool "Gevaar"
afhankelijk van het display.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld, of wanneer
een fietsendrager wordt geplaatst
(auto uitgerust met een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
88
Veiligheid tijdens het rijden
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(
ABS
)
EN ELEKTRONISCHE
R
EMDRUKREGELAAR
(
REF
)
Het antiblokkeersysteem zorgt samen
met de elektronische remdrukregelaar
tijdens het remmen voor een betere
stabiliteit en handelbaarheid van uw
auto, vooral op slecht of glad wegdek.
CLAXON
Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Zorg er bij het vervangen van de
wielen (banden en velgen) voor
dat er gehomologeerde wielen
worden gemonteerd.
Het antiblokkeersysteem treedt
automatisch in werking als één van de
wielen dreigt te blokkeren.
Als dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding, duidt
dit op een storing in het
antiblokkeersysteem, waardoor u
tijdens het remmen de controle over de
auto zou kunnen verliezen.
Als dit verklikkerlampje en
het verklikkerlampje STOP
gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding, duidt dit op
een storing van de elektronische
remdrukregelaar, waardoor u tijdens
het remmen de controle over de auto
zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
In beide gevallen, raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door trillingen in het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
zo krachtig mogelijk in en laat het
niet los.
NOODREMASSISTENTIE
(
BAS
)
Dit systeem zorgt ervoor dat in
noodgevallen de optimale remdruk
sneller wordt bereikt: trap het
rempedaal volledig in zonder het los
te laten.
Het systeem wordt ingeschakeld als
de snelheid waarmee het rempedaal
wordt ingetrapt groot is en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht
verandert.
Houd het rempedaal ingetrapt om de
werking van het brake assist system
voort te zetten.
V
EILIGHEI
D
89
Veiligheid tijdens het rijden
4
ANTISPINREGELING
(
ASR
)
EN ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA
(
ESP
)
Inschakelen van het ASR- en
ESP-systeem
Als het contact is aangezet, zijn het ASR-
en ESP-systeem altijd ingeschakeld.
Uitschakelen ASR/ESP
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn het
ASR/ESP uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen slippen en weer grip
kunnen krijgen.
- Druk op de schakelaar die zich
onder het stuurwiel aan de
linkerkant van het dashboard
bevindt.
Het verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een melding: het ASR en
ESP hebben geen invloed
meer op de werking van de
motor, maar blijven wel actief
via het remsysteem.
Controle van werking
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor
meer veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich echter
nooit laten verleiden tot het nemen van
meer risico’s en het te hard rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd onder voorwaarde dat
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem en elektronische
onderdelen worden nageleefd en
dat de procedures voor montage en
het uitvoeren van werkzaamheden
door het PEUGEOT netwerk worden
opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT
netwerk .
De systemen worden opnieuw:
- automatisch ingeschakeld als de
rijsnelheid hoger wordt dan 50 km/h,
-
handmatig ingeschakeld door
nogmaals op de schakelaar te drukken.
Werking van het ASR- en
ESP-systeem
Als het ASR- of ESP-
systeem ingrijpt, knippert het
desbetreffende pictogram.
Deze systemen staan in verbinding met
het ABS en zijn hier een aanvulling op.
Het ASR-systeem past de
aandrijfkracht aan om het doorspinnen
van de wielen te voorkomen via
de remmen van de aangedreven
wielen en de motor. De ASR zorgt
ook voor meer koersstabiliteit bij het
accelereren.
Het ESP-systeem grijpt automatisch
in via het remsysteem en de motor als
de koers van de auto afwijkt van de
door de bestuurder gewenste richting.
In extreme situaties kan het systeem
de auto echter niet altijd onder controle
houden.
Bij een storing in de systemen
zal het verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT netwerk om
het systeem na te laten kijken.
90
Veiligheid tijdens het rijden
DETECTIESYSTEEM TE LAGE
B
ANDENSPANNING
Sensoren controleren tijdens het
rijden de bandenspanning en zenden
een waarschuwingssignaal uit als de
bandenspanning te laag is (bij een snelheid
hoger dan 25 km/h) of een band lek is.
Op het display wordt met een of meer
knipperende wielen in de afbeelding van de
auto aangegeven welke band(en) het betreft.
Te lage bandenspanning
Het verklikkerlampje
SERVICE gaat branden in
combinatie met de melding
"Te lage bandenspanning" , een
afbeelding op het display en een
geluidssignaal.
Controleer dan zo snel mogelijk de
bandenspanning.
Als de beschadigde band in de
bagageruimte wordt gelegd, zal
deze de melding opnieuw uitzenden,
om u eraan te herinneren de band
te laten repareren. Hierdoor kan een
eventuele andere waarschuwingsmelding
over de bandenspanning niet worden
weergegeven.
Sensor(en) niet
gedetecteerd
Het verklikkerlampje
SERVICE gaat branden
in combinatie met de melding
"X sensor(en) niet gedetecteerd" ,
een afbeelding op het display en een
geluidssignaal.
Dit betekent dat de bandenspanning
van één of meerdere wielen niet meer
gecontroleerd wordt. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk om de defecte
sensor(en) te vervangen.
Deze melding wordt ook
weergegeven als één van de
wielen niet op de auto aanwezig is
(bij reparatie) of als er een wiel zonder
sensor op de auto wordt gemonteerd.
Alle reparaties aan een wiel dat
met dit systeem is uitgerust en het
vervangen van een band moeten
worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk.
Het detectiesysteem voor te lage
bandenspanning is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.
Ondanks dit systeem moet de
bandenspanning nog regelmatig
worden gecontroleerd (ook van
het reservewiel) voor een optimale
wegligging en een langere levensduur
van de banden, zeker wanneer er
vaak onder zware omstandigheden
wordt gereden (zware belading, hoge
snelheden).
Het systeem kan tijdelijk worden
verstoord door radiogolven in hetzelfde
frequentiegebied.
Lekke band
Het verklikkerlampje
STOP gaat branden
in combinatie met
de melding "Lekke band(en)
gedetecteerd" , een afbeelding op het
display en een geluidssignaal.
Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte
manoeuvres met het stuur en de remmen.
Vervang de beschadigde band (lekke
band of veel te lage bandenspanning)
en laat de bandenspanning zo snel
mogelijk controleren.
Zie in rubriek 7 het gedeelte "Wiel
verwisselen".
V
EILIGHEI
D
91
Veiligheidsgordels
4
V
EILIGHEIDSGORDELS VÓÓR
E
N BUITENSTE
V
EILIGHEIDSGORDELS ACHTER
De veiligheidsgordels van de voorstoelen
en de buitenste veiligheidsgordels van
zitrij 2 zijn voorzien van gordelspanners
en gordelkrachtbegrenzers.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst. De
schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Trek aan de gordel om te controleren of
deze goed vastzit.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen de
borst van de inzittenden getrokken
wordt. Het systeem biedt hierdoor een
betere bescherming.
Het lampje kan ook gaan branden
als bijv. een tas of huisdier op de
stoel is geplaatst.
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel vóór
Als de bestuurder en/
of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt,
gaat het verklikkerlampje branden.
Vervolgens knippert het verklikkerlampje
bij snelheden hoger dan 25 km/h in
combinatie met een steeds sterker wordend
geluidssignaal (gedurende ongeveer
90 seconden) en een melding op het display.
Buitenste veiligheidsgordels
zitrij 2
Als de desbetreffende zitplaats
niet wordt gebruikt, schuif dan de
gordelgeleider zo ver mogelijk omhoog
om bijgeluiden te voorkomen.
Hoogteverstelling
- Knijp de knop in en schuif het
bovenste bevestigingspunt omlaag.
- Schuif de knop omhoog om het
bovenste bevestigingspunt omhoog
te schuiven.
Omdoen
- Trek aan de gordel en steek de
gesp in de gordelsluiting.
- Trek aan de gordel om de
vergrendeling van de gesp te
controleren.
Veiligheidsgordels met
oprolautomaat
Deze zijn voorzien van een automatische
blokkeerinrichting die in werking treedt bij
een aanrijding of een noodstop.
Dankzij de toepassing van
veiligheidsgordels met gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers is de veiligheid
van de inzittenden bij frontale aanrijdingen
nog verder verbeterd. De gordelspanners
dienen om, afhankelijk van de kracht van
de aanrijding, de veiligheidsgordels stevig
tegen de lichamen van de inzittenden te
trekken.
De veiligheidsgordels met gordelspanners
werken alleen als het contact is aangezet.
Buitenste veiligheidsgordels
zitrij 3
De zitplaatsen op de zitrij 3 zijn
voorzien van twee driepuntsgordels met
oprolautomaat en gordelkrachtbegrenzer.
92
Veiligheidsgordels
De gordelspanners van de
veiligheidsgordels vóór kunnen,
afhankelijk van de aard en de kracht
van de aanrijding, onafhankelijk van
de airbags afgaan. De gordelspanners
trekken de veiligheidsgordels direct stevig
tegen het lichaam van de inzittenden.
Het afgaan van de gordels gaat gepaard
met een lichte onschadelijke rookvorming
en een geluid als gevolg van de
pyrotechnische lading in het systeem.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittenden getrokken
wordt.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van de
auto.
De veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners werken alleen als het
contact aan staat.
U kunt de gordel losmaken door de rode
knop op de gesphouder in te drukken.
Geleid de gordel tijdens het oprollen.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
Draai de gespen van de
veiligheidsgordels niet om; de gordels
zijn dan niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen, moet de heupgordel altijd
onder de armsteun door worden geleid.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Gebruiksvoorschrift
De bestuurder dient er vóór het
wegrijden zeker van te zijn dat alle
inzittenden hun veiligheidsgordels op
de juiste manier hebben vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dragen,
ook al betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan uw
lichaamsbouw.
Gebruik geen accessoires om de
veiligheidsgordels minder strak te
laten aansluiten (zoals wasknijpers,
klemmen, veiligheidsspelden, ...).
Controleer zowel voor als na het
gebruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
Controleer na het neerklappen of
verplaatsen van een stoel of de
achterbank of de gordel goed is
opgerold en de gordelsluiting zich op
de juiste plaats bevindt.
Breng om de veiligheidsgordel om te
doen de gesp in de juiste positie en steek
deze vervolgens in de gordelsluiting.
Middelste veiligheidsgordel
zitrij 2 en 3
De middelste zitplaats van de zitrij 2 en
3 is voorzien van een geïntegreerde
driepuntsgordel met oprolautomaat.
Als de gordelspanners zijn geactiveerd,
gaat het verklikkerlampje airbag branden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- moet worden voorkomen dat de
gordel gedraaid raakt en moet de
gordel in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken,
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen.
Voorschriften voor kinderen:
- maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
- laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden. De veiligheidsgordel
mag door niet meer dan één persoon
gedragen worden.
Raadpleeg voor meer informatie over
kinderzitjes in rubriek 4 het gedeelte
"Kinderen in de auto".
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het PEUGEOT-netwerk, dat tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig (ook na een kleine aanrijding)
controleren door het PEUGEOT-netwerk:
de gordels mogen geen slijtagesporen
en scheuren vertonen en er mogen geen
wijzigingen aan de gordels zijn aangebracht.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
V
EILIGHEI
D
93
Airbags
4
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden (behalve op de middelste
zitplaatsen van zitrij 2 en 3) bij
ernstige aanrijdingen; ze vormen
een aanvulling op de werking
van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren
registreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de
registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto.
Direct na de aanrijding ontsnapt het
gas zodat noch het zicht, noch het
eventueel verlaten van de auto door de
inzittenden wordt belemmerd:
- bij een minder ernstige aanrijding
of een aanrijding van achteren en
in bepaalde gevallen waarin de
auto over de kop slaat, treden de
airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels zorgen in
deze situaties voor een afdoende
bescherming.
De kracht van de aanrijding is
afhankelijk van het soort obstakel
en de snelheid van de auto op dat
moment.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), werken de airbags
niet meer.
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en
een knal, als gevolg van de activering
van de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die daar gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
AIRBAGS
Wanneer een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de
passagiersstoel is geplaatst,
moet de airbag aan passagierszijde
zijn uitgeschakeld. Zie in rubriek 4 het
gedeelte "Kinderen aan boord".
94
Airbags
Gebruiksvoorschrift
Houd u aan dit gebruiksvoorschrift als
uw auto is uitgerust met een airbag
vóór aan passagierszijde, zij-airbags
en/of window-airbags.
Maak er een gewoonte van om
normaal rechtop in de voorstoelen te
zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, voorwerpen...). Dit kan
de goede werking van de airbag
belemmeren en/of de inzittende bij het
opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren aan
airbagsystemen, alleen het PEUGEOT
netwerk heeft hiervoor gekwalificeerd
personeel.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten
niet op het dashboard rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak
geen gaten in de stuurwielbekleding en
sla er niet op.
Zij-airbags
Bedek de stoelen uitsluitend met de
goedgekeurde stoelhoezen. Deze
belemmeren het activeren van de zij-
airbags niet. Raadpleeg het PEUGEOT
netwerk .
Bevestig nooit iets aan de rugleuning
van de stoelen, dit zou bij het afgaan
van de airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de
hemelbekleding, dit zou bij het afgaan
van de window-airbags kunnen leiden
tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van
het dak; deze maken deel uit van de
bevestiging van de window-airbags.
Zelfs als alle bovenstaande
voorschriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airbag wordt
geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de warme
gassen via de daarvoor bestemde
openingen naar buiten stromen.
V
EILIGHEI
D
95
Airbags
4
Zij-airbags
De zij-airbags (volgens uitvoering)
beschermen de bestuurder en
voorpassagier bij een ernstige
zijdelingse aanrijding, om de kans op
borstletsel te verkleinen.
De zij-airbags zijn aan de zijde van de
portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
De window-airbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór of achter in
de auto en de ruiten.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Bij een lichte zijdelingse
aanrijding of bij over de kop
slaan, kan het zijn dat de airbag
niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding wordt de airbag niet
geactiveerd.
Storing
Window-airbags
De window-airbags (volgens
uitvoering) beschermen de bestuurder
en passagiers (uitgezonderd de
middelste zitplaatsen van zitrij
2 en 3) bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op hoofdletsel
te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in
de stijlen en het bovenste gedeelte van
het interieur.
Activering
De zij-airbags worden aan de
desbetreffende zijde opgeblazen bij
een ernstige zijdelingse aanrijding
binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij ( B ), loodrecht op
de lengteas van de auto en vanaf de
buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De zij-airbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en het
desbetreffende portierpaneel.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zij-airbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van)
de impactzone opzij ( B ), loodrecht op
de lengterichting van de auto, op een
horizontaal vlak en vanaf de buitenzijde
richting de binnenzijde van de auto.
Als dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het display,
raadpleeg dan het PEUGEOT
netwerk om het systeem te laten
controleren. De kans bestaat dat de
airbags bij een ernstige aanrijding niet
worden geactiveerd.
96
Airbags
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:
- Zet het contact af , steek de sleutel
in de schakelaar voor uitschakelen
van de airbag aan passagierszijde,
- draai deze in de stand "OFF" ,
- verwijder de sleutel zonder de
stand van de sleutel te veranderen.
Airbags vóór
Deze zijn voor de bestuurder in
het midden van het stuurwiel en
voor de passagier in het dashboard
aangebracht.
Storing airbag vóór
Inschakelen
In de stand "OFF" werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventuele
aanrijding niet.
Als u het kinderzitje hebt verwijderd,
zet dan de schakelaar weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier
te garanderen.
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voorstoel
plaatst. Anders kan een kind bij het
afgaan van de airbag levensgevaarlijk
gewond raken.
Het verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel
brandt zolang de airbag is
uitgeschakeld.
Als de twee verklikkerlampjes
airbag permanent branden, plaats
dan geen kinderzitje met de rug
in de rijrichting. Raadpleeg het
PEUGEOT netwerk .
Activering
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd,
behalve als de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld, bij
een ernstige frontale aanrijding binnen
de impactzone A , in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde
richting de achterzijde van de auto, die
zich op een horizontale ondergrond
moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en het
dashboard om te voorkomen dat de
inzittende naar voren wordt geworpen.
Als dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display, laat
het systeem dan controleren
door het PEUGEOT netwerk .
V
EILIGHEID
97
Kinderen aan boord
4
KINDEREN AAN BOORD
ALGEMENE INFORMATIE MET
B
ETREKKING TOT KINDERZITJE
S
"Met de rug in de rijrichting"
Aanbevolen op de zitplaatsen achter
tot 2 jaar.
Wanneer een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de passagiersstoel
vóór wordt geplaatst, moet de airbag
aan passagierszijde zijn uitgeschakeld.
Anders kan het kind bij het afgaan van
de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
"Met het gezicht in de rijrichting"
Aanbevolen op de zitplaatsen achter
vanaf 2 jaar.
Wanneer een kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting op de
passagiersstoel vóór wordt geplaatst,
mag de airbag aan passagierszijde niet
worden uitgeschakeld.
KINDERZITJE VÓÓR
De regels voor het vervoeren van
kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg hiervoor de wetgeving in
uw land.
Raadpleeg de lijst met de voor uw
land goedgekeurde kinderzitjes.
De aanwezigheid van ISOFIX-
bevestigingen, achterzitplaatsen en
een (uitschakelbare) passagiersairbag
is afhankelijk van de uitvoering.
De procedure voor kinderzitjes en de
functie uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde zijn gelijk voor het hele
PEUGEOT-gamma.
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van
uw auto veel aandacht heeft besteed
aan veiligheidsvoorzieningen voor uw
kinderen, is hun veiligheid natuurlijk
ook afhankelijk van uzelf.
Volg voor een optimale veiligheid de
volgende adviezen op:
- kinderen jonger dan 12 jaar
of kleiner dan 1,50 meter
dienen in goedgekeurde,
aan het lichaamsgewicht
aangepaste kinderzitjes op met
veiligheidsgordels of ISOFIX-
bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd,
- de veiligste plaats voor het
vervoeren van een kind is volgens
de statistieken een plaats op de
achterbank van uw auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel
voor- als achterin met de rug in de
rijrichting worden vervoerd,
- een kind mag nooit op de schoot
van een passagier worden
vervoerd.
Zie rubriek 4, gedeelte "Airbags".
Als de airbag aan passagierszijde
niet kan worden uitgeschakeld,
is het absoluut verboden een
kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
op de zitplaatsen voor te bevestigen.
98
Kinderen aan boord
ISOFIX-BEVESTIGINGEN
Deze zitplaatsen zijn uitgerust met
ISOFIX-bevestigingen.
Het betreft 2 ringen die zijn geplaatst
tussen de rug en de zitting van de stoel .
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken
over 2 sloten die eenvoudig aan deze
ringen kunnen worden verankerd.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor
een betrouwbare, degelijke en snelle
montage van het kinderzitje in uw auto.
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de voorschriften op de
sticker die zich aan beide zijden van
de zonneklep aan passagierszijde
bevindt:
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voorstoel
plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
V
EILIGHEID
99
Kinderen aan boord
4
DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN EN GOEDGEKEURDE ISOFIX KINDERZITJES
Deze kinderzitjes kunnen ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in
dat geval verplicht het zitje te bevestigen met de driepunts veiligheidsgordels.
Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
KIDDY ISOFIX RÖMER Duo Plus ISOFIX
Groep 0+: pasgeboren tot 13 kg Groep 1: van 9 tot 18kg Groep 1: van 9 tot 18 kg
Plaatsing met de rug in de rijrichting. Plaatsing met het gezicht in de rijrichting.
Plaatsing uitsluitend met het gezicht in de rijrichting.
Het frame van het kinderzitje dient
stevig tegen de rugleuning van de
voorstoel te worden geplaatst.
De voorstoel moet in de lengterichting
in de middelste stand worden gezet.
Bevestiging met het bovenste deel van
de gordel.
Het frame van het kinderzitje heeft drie
standen: zit-, rust- en ligstand.
Stel de rugleuning van de stoel zo
in dat de voeten van het kind de
rugleuning niet raken.
Het KIDDY ISOFIX kinderzitje mag uitsluitend op zitrij 2 worden geplaatst.
100
Kinderen aan boord
DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES
PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met een artikelnummer van
Peugeot die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
BEVESTIGING KINDERZITJES
M
ET DE VEILIGHEIDSGORDEL
Het overzicht op de volgende bladzijde
geeft de mogelijkheden weer met
betrekking tot het bevestigen, met
een veiligheidsgordel, van een
universeel gehomologeerd kinderzitje,
gerangschikt naar het gewicht van het
kind en de plaats in de auto.
Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting
geplaatst.
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L2
"KIDDY Life"
Bij het vervoeren van jonge kinderen
(van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de
gordelbeschermer verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3
"RECARO Start".
L4
"KLIPPAN
Optima"
Vanaf 6 jaar
(ongeveer 22 kg):
gebruik alleen de
zitverhoging.
V
EILIGHEI
D
101
Kinderen aan boord
4
a : Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en speciaal voor de auto bedoelde kinderbedjes kunnen niet op de
passagiersplaats voor worden bevestigd.
b : raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel
met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".
L- : alleen de vermelde kinderzitjes kunnen op de desbetreffende plaats worden bevestigd (volgens land van bestemming).
X : zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje voor de desbetreffende gewichtsgroep.
Plaats
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
Minder dan 13 kg
(Groep 0 ( a ) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Groep 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Groep 2)
Van 3 tot ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Groep 3)
Van 6 tot ongeveer 10 jaar
Passagiersstoel
vóór ( b )
U U U U
Buitenste stoelen
zitrij 2
U U U U
Middelste stoel,
zitrij 2
U U U U
Buitenste stoelen
zitrij 2 op zitrij 3
L1 L2 L2, L3, L4 L2, L3, L4
Middelste stoel
zitrij 2 op zitrij 3
U U U U
Bank met 3 zitplaatsen
op zitrij 3
L1 L2 L2, L3, L4 L2, L3, L4
X L2 L2, L3, L4 L2, L3, L4
102
Kinderen aan boord
A
DVIEZEN VOOR KINDERZITJES
De onjuiste bevestiging van een
kinderzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar in geval van een botsing.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs
bij korte ritten, worden vastgemaakt
waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt .
Plaats zonneschermen om uw
jonge kinderen tegen de zon te
beschermen.
SPIEGEL
NAAR ACHTERPASSAGIERS
Deze spiegel biedt de bestuurder of
de voorpassagier de mogelijkheid om
de zitplaatsen achterin in de gaten te
houden.
De spiegel die versteld en in de
hemelbekleding ingeklapt kan worden,
biedt een goed zicht op de ruimte
achterin.
Zorg er voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje “met het gezicht in de rijrichting”
voor dat de rugleuning van het zitje tegen de
rugleuning van de stoel van de auto aandrukt
en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet
worden, berg deze dan zorgvuldig op om
te voorkomen dat de hoofdsteun door de
auto vliegt bij krachtig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar
mogen niet met het gezicht in de
rijrichting op de passagiersstoel voor
worden vervoerd, behalve als de
achterzitplaatsen al bezet zijn door
andere kinderen of als de achterbank
niet bruikbaar, neergeklapt of niet
aanwezig is.
Schakel de airbag aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de voorstoel wordt
geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van
de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht
achter in een auto,
- nooit een kind of een dier in een
auto achter wanneer alle ruiten
gesloten zijn en de auto in de zon
staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van
de kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te
voorkomen dat de portieren per
ongeluk worden geopend.
Zorg er voor dat de achterzijruiten
niet verder dan voor 1/3 deel worden
geopend.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de
schouder van het kind liggen zonder
de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over
de bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een
stoelverhoger met rugleuning
te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
103
Trekken van een aanhanger
ACCESSOIRES
5
TREKKEN VAN EEN AANHANGER, EEN CARAVAN, EEN BOOT...
Raadpleeg voor meer informatie
over de aanhangergewichten
de documenten van de auto
(kentekenbewijs, ...) of in rubriek 8 het
gedeelte "Afmetingen, gewichten en
aanhangergewichten" diesel.
Verdeling gewicht: verdeel het
gewicht in de aanhanger gelijkmatig,
zodat de zwaarste voorwerpen zich
zo dicht mogelijk bij de as van de
aanhanger bevinden. Houd u aan de
toegestane kogeldruk.
Koeling: het trekken van een
aanhanger op een helling veroorzaakt
een hogere koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch
bediend en is niet afhankelijk van het
motortoerental.
Afmetingen in meter A = 0,96
Adviezen
Bij het slepen van een auto dienen de wielen
van de gesleepte auto vrij rond te draaien; de
versnellingsbak moet in de neutraalstand staan.
104
Trekken van een aanhanger
Gebruik daarom een zo hoog
mogelijke versnelling om het toerental
te beperken en pas uw snelheid aan.
Let in elk geval goed op de aanwijzing
van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
Remmen: het trekken van een
aanhanger vergroot de remweg. Rijd
met matige snelheid, schakel tijdig
terug, rem geleidelijk.
Raadpleeg eerst het PEUGEOT-
netwerk.
Automatisch afstellen
Bij de modellen met Xenon-lampen
stelt het systeem, als de veranderende
belading van de auto dat vereist,
automatisch na ongeveer 2 minuten
de hoogte van de lichtbundel af. De
bestuurder is dus verzekerd van een
optimale verlichting en kan andere
weggebruikers niet verblinden.
Bij zeer zware
gebruiksomstandigheden (het
trekken van het maximale
aanhangergewicht op een steile helling
bij hoge temperatuur), kunnen de
prestaties van de motor weer worden
verhoogd door de airconditioning uit
te schakelen, zodat de wagensnelheid
weer kan worden verhoogd met
ongeveer 20 km/h. Het is mogelijk
dat onder deze omstandigheden
de sequentiële bediening van de
versnellingsbak niet werkt.
Verlichting
Fietsendrager
Raadpleeg in rubriek 8 het
gedeelte "Identificatie van uw
auto".
Raadpleeg in
rubriek 3 het gedeelte
"Stuurkolomschakelaars".
Bij het gebruik van een trekhaak
moet een extra zekering worden
aangebracht. Raadpleeg
hiervoor in rubriek 7 het gedeelte
"Zekeringen vervangen".
Als het verklikkerlampje van de
koelvloeistoftemperatuur gaat branden,
stop dan zo snel mogelijk en zet de
motor af.
Banden: controleer de
bandenspanning van de auto en de
aanhanger en breng deze indien nodig
op de juiste waarde.
Zijwind: de zijwindgevoeligheid van de
auto is groter. Rijd daarom soepel en
met matige snelheid.
Trekhaak
Wij raden u aan gebruik te maken van
een originele PEUGEOT-trekhaak, die
tijdens de ontwikkeling van uw auto
uitgebreid is getest.
De trekhaak moet worden gemonteerd
volgens de aanwijzingen van de
fabrikant, waarbij rekening moet
worden gehouden met het maximum
toegestane trein- en getrokken
gewicht, de kogeldruk en de
elektrische aansluitingen. Het is
daarom raadzaam de trekhaak te laten
monteren bij het PEUGEOT-netwerk.
Met betrekking tot het bovenstaande
wijzen wij u op het risico een trekhaak
met kabelset of een elektrisch
accessoire te laten monteren dat niet
is voorzien van een artikelnummer
van het PEUGEOT-netwerk. Hierdoor
kunnen storingen in de elektrische
installatie van uw auto ontstaan.
Handmatig afstellen
Stel de koplampen af om het
verblinden van andere weggebruikers
te voorkomen. Controleer de verlichting
van de aanhanger.
Schakel bij het gebruik
van een op de achterklep
gemonteerde fietsendrager de
ruitenwisser achter uit via het
configuratiemenu van het display.
105
Allesdragers
ACCESSOIRES
5
ALLE
S
DRAGER
S
GEBRUIKEN
Maak de vier vergrendelingen aan de
onderzijde van de steun van iedere
dwarsstang los.
Houd de steun van de stang met twee
handen vast om de dwarsstangen
vanaf de linker zijde correct in de
gewenste positie te schuiven.
Zet de dwarsstangen vast met
behulp van de vergrendelingen.
Het is raadzaam deze handelingen met
twee personen uit te voeren.
Als de allesdrager niet wordt gebruikt,
kunt u de dwarsstangen het beste in
de achterste stand zetten om brandstof
te besparen.
Gebruik uitsluitend accessoires met
een artikelnummer van PEUGEOT en
houd u aan de montagevoorschriften
zoals omschreven in de handleiding
van de fabrikant van de allesdragers.
- Verwijder de bouten, de aanslag en
de twee ringen bij A .
- Plaats de dwarsstangen bij A .
- Til de twee dwarsstangen op om ze
te verwijderen.
- Plaats altijd de bouten, de aanslag
en de twee ringen terug bij A .
Voer het plaatsen in de omgekeerde
volgorde uit.
Verwijderen en plaatsen van de
allesdragers
Max. toegestane daklast op
imperiaal: 100 kg
106
Sneeuwscherm
SNEEUWSCHERM
Het sneeuwscherm (volgens
uitvoering) is een afneembare
afdekplaat die gedeeltelijk of in
zijn geheel op de grille kan worden
bevestigd, zodat de motor bij een zeer
lage buitentemperatuur sneller op
temperatuur komt en wordt voorkomen
dat sneeuw in de motorruimte
terechtkomt.
PLAATSEN
- Breng het scherm aan in de
richting van de centreerstift A op de
voorbumper.
- Zet het scherm vast door de vier
hoeken aan te drukken ter hoogte
van de clips B .
VERWIJDEREN
- Steek een schroevendraaier in de
opening ter hoogte van de clips.
- Wip de vier clips B één voor één los.
Vergeet niet het sneeuwscherm te
verwijderen als er geen sneeuw meer is.
107
Overige accessoires
ACCESSOIRES
5
OVERIGE ACCESSOIRES
Deze accessoires en onderdelen
zijn getest en goedgekeurd ten
aanzien van bedrijfszekerheid en
veiligheid en volledig aangepast
aan uw auto. PEUGEOT biedt u een
ruime keuze aan accessoires en
originele onderdelen voorzien van een
artikelnummer.
Om te voorkomen dat de werking
van de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat en de
bevestigingen goed geplaatst zijn,
- leg nooit meerdere matten op één
plaats.
Draagbare apparatuur
Voor de autoradio met handsfree-
set is een speciale extra aansluiting
(RCA) leverbaar, die bij het PEUGEOT -
netwerk kan worden gemonteerd.
De audiokabel van de extra aansluiting
(de geel-rode RCA-aansluiting in het
dashboardkastje) wordt eveneens door
het PEUGEOT -netwerk geleverd.
Na het aansluiten van de draagbare
apparatuur en het selecteren van de
functie AUX met de desbetreffende toets
van het audiosysteem is de draagbare
apparatuur klaar voor gebruik.
Stel het volume van de draagbare
apparatuur niet te hoog in om
overbelasting van de luidsprekers van de
autoradio te voorkomen. Stel het volume
vervolgens in met de volumeknop van de
autoradio.
Autoradio's, audio-/
telefoonsysteem,
handsfree-set, luidsprekers,
CD-wisselaar, navigatie,
DVD-speler, ...
Lichtmetalen velgen,
wieldoppen, aluminiumset
voor het interieur,
spatlappen, ...
Stoelhoezen geschikt
voor stoelen met zij-
airbags, matten, kunststof
bak bagageruimte,
schuifdak, bagagenet,
portierwindschermen,
op de rails bevestigde
isothermische opbergruimte,
uitneembare armsteun, allesdragers,
dakkoffer, sneeuwkettingen, skidragers,
fietsendrager op achterklep, fietsdrager
interieur, zitverhogingen en kinderzitjes,
Isofix-kinderzitjes, zonneschermen opzij
en achter, ...
Trekhaak. Deze moet bij het PEUGEOT-
netwerk worden gemonteerd.
Het monteren van elektrische
uitrustingen of accessoires die
niet onder een artikelnummer
in het assortiment van Automobiles
PEUGEOT voorkomen, kan storingen
in het elektronisch systeem van uw auto
veroorzaken.
Houdt u rekening met deze bijzonderheid
en wij raden u aan contact op te nemen
met een vertegenwoordiger van het merk
PEUGEOT om u te laten informeren
over het assortiment uitrustingen
en accessoires voorzien van een
artikelnummer van PEUGEOT .
Afhankelijk van het land van
bestemming zijn veiligheidsvesten,
een gevarendriehoek en een set
reservelampen verplicht aan boord van
de auto.
Ruitensproeiervloeistof,
reinigings-/
onderhoudsmiddelen voor
interieur en exterieur,
lampenset, ...
Wanneer een fietsendrager op
de achterklep wordt gebruikt,
moet de automatische werking
van de ruitenwisser achter
worden uitgeschakeld via het
configuratiemenu van het multifunctionele
display.
Neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk voordat u
communicatieapparatuur met een externe
antenne laat inbouwen. Het netwerk kan
u vervolgens informeren over de eisen
waaraan deze apparatuur moet voldoen
volgens de Richtlijn Elektromagnetische
Compatibiliteit 2004/104/CE.
Een ander aanbod van accessoires
is gegroepeerd onder de thema's
comfort, vrije tijd en onderhoud:
Inbraakalarm, ruiten
graveren, verbanddoos,
veiligheidsvest, parkeerhulp
achter, gevarendriehoek, ...
108
Onderhoud met Total
Innovatie voor optimale prestaties
De afdelingen Research & Development
van TOTAL ontwikkelen voor PEUGEOT
smeermiddelen die geschikt zijn voor de
nieuwste technologieën die in auto's van het
merk PEUGEOT worden toegepast.
U bent op die manier verzekerd van optimale
prestaties van de motor van uw auto.
Een optimale bescherming van uw motor
Wanneer u het onderhoud van uw
PEUGEOT laat uitvoeren met TOTAL
smeermiddelen, zorgt u voor betere
prestaties en een langere levensduur
van de motor waarbij het milieu wordt
gerespecteerd.
AANBEVOLEN
109
Brandstof
ONDERHOUD
6
TE LAAG BRANDSTOFNIVEAU
Tanken
Het tanken dient met afgezette motor
te geschieden.
- Open de brandstofvulklep.
- Steek de sleutel in het slot en draai
deze linksom.
- Trek de tankdop uit de vulopening
en bevestig deze aan de haak aan
de binnenzijde van de vulklep.
Het is normaal dat bij het openen van
de tankdop een geluid van aanzuigende
lucht hoorbaar is, aangezien er
een vacuüm ontstaat dat wordt
veroorzaakt door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Op een label staat de voorgeschreven
soort brandstof aangegeven.
Er moet minimaal 5 liter brandstof worden
getankt om er voor te zorgen dat de
brandstofmeter het niveau weer aangeeft.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit wel
gebeurt, kunnen er storingen optreden.
BRANDSTOF TANKEN
Als het verklikkerlampje knippert, geeft
dit aan dat de brandstofmeter niet
werkt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Als het brandstofniveau te laag
is, gaat dit verklikkerlampje
branden in combinatie met de
melding "Brandstofniveau
laag" op het display. Zodra
dit lampje gaat branden is er, afhankelijk
van de rijomstandigheden en de
motoruitvoering, nog ongeveer 8 liter
brandstof aanwezig.
Ga zo snel mogelijk tanken om te
voorkomen dat de auto stil valt.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem
en het injectiesysteem beschadigd raken.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 80 liter.
- Vergrendel na het tanken de vuldop
en sluit de vulklep.
Als de brandstofvulklep geopend
is, wordt de linker schuifdeur
automatisch tegengehouden.
Zolang de tankdop niet op de tank is
teruggeplaatst, kan de sleutel niet uit
het slot worden uitgehaald.
DIESEL
110
Brandstof
BRANDSTOFTOEVOER
U
ITGESCHAKELD
Bij een zware aanrijding wordt de
brandstoftoevoer automatisch door de
brandstofafsluiter onderbroken.
Als dit verklikkerlampje gaat
knipperen, verschijnt een
melding op het display.
HANDOPVOERPOMP
D
IESEL
In het geval van een lege
brandstoftank is het noodzakelijk het
brandstofsysteem te ontluchten:
- vul de brandstoftank met minimaal
vijf liter diesel,
- bedien de handopvoerpomp van de
ontluchting (onder de beschermkap
in de motorruimte) tot u brandstof in
de transparante slang ziet komen,
- houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
Controleer buiten de auto of u
geen brandstof ruikt en of er geen
brandstoflekkage is en herstel de
brandstoftoevoer als volgt:
- zet het contact af (stand STOP).
- neem de sleutel uit het contactslot.
- plaats de sleutel in het contactslot.
- zet het contact aan en start de
motor.
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen
die aan de huidige en toekomstige
Europese richtlijnen voldoen (diesel die
voldoet aan de richtlijn
EN 590 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn EN 14214)
en die aan de pomp getankt kunnen
worden (met een gehalte aan
methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren
op voorwaarde dat de bijzondere
onderhoudsvoorschriften strikt worden
nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie...)
is nadrukkelijk verboden (kans op schade
aan de motor en het brandstofcircuit).
111
ONDERHOUD
6
Motorkap openen
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde:
- open het afdekkapje aan de
linkerzijde in de beenruimte voor de
bestuurder.
- trek de handgreep omhoog.
Waarschuwing "Motorkap open"
Deze waarschuwing is alleen
beschikbaar in combinatie met de
optie alarm .
Als de motorkap niet goed gesloten
is terwijl de motor draait of de auto
rijdt, wordt u hiervoor gewaarschuwd
door een afbeelding op het display in
combinatie met een geluidssignaal.
Buitenzijde:
- druk de veiligheidshaak omhoog en
til de motorkap op.
Motorkapsteun
Plaats de stang in de uitsparing om de
motorkap te ondersteunen.
Druk de stang in de houder alvorens
de motorkap te sluiten.
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de
slag in het slot vallen. Controleer of de
motorkap goed vergrendeld is.
112
Onder de motorkap
ONDER DE MOTORKAP
D
IE
S
ELMOTOREN
1. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
2. Zekeringkast.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Wielsleutel.
5. Reservoir rem- en
koppelingsvloeistof.
6. Krikhouder.
7. Luchtfilter.
8. Afneembaar sleepoog.
9. Motorolie (bij)vullen.
10. Motoroliepeilstok
( a : 2.0 HDi).
11. Reservoir stuurbekrachtiging.
12. Handopvoerpomp.
113
Niveaus
ONDERHOUD
6
Voer de onderstaande controles
regelmatig uit om uw auto in
goede staat te houden. Raadpleeg
de voorschriften van het PEUGEOT-
netwerk of het onderhoudsboekje dat
bij dit instructieboekje zit.
Voor het behoud van de
bedrijfszekerheid van de motoren en
de emissieregelsystemen mogen in
geen geval additieven aan de motorolie
worden toegevoegd.
Olie verversen
Dit dient volgens het onderhoudsschema
van de constructeur te worden
uitgevoerd. Het is verplicht uitsluitend
olieën te gebruiken met de door de
constructeur voorgeschreven viscositeit.
Raadpleeg de voorschriften van het
PEUGEOT-netwerk.
Neem voordat u olie bijvult de peilstok uit
de houder.
Controleer na het bijvullen het
motorolieniveau (het niveau mag
niet boven het bovenste merkteken
uitkomen).
Draai de olievuldop vast alvorens de
motorkap te sluiten.
NIVEAUS
Let erop dat u bij het eventueel
verwijderen en monteren van
de afdekkap van de motor, de
bevestigingsclips niet beschadigt.
Oliepeilstok
Verklikkerlampjes
Motorolieniveau
Regelmatig controleren en tussen twee
verversingen eventueel olie bijvullen
(maximum olieverbruik: 0,5 liter per
1 000 km).
De controle dient bij koude motor
en horizontaal geplaatste auto te
geschieden, met behulp van de
oliepeilstok.
Keuze van de viscositeitsgraad
De olie dient in ieder geval aan de
door de constructeur voorgeschreven
normen te voldoen.
Zie in rubriek 2 het gedeelte
"Cockpit" voor meer informatie
over de verklikkerlampjes.
Remvloeistofniveau
De remvloeistof dient volgens de
door de constructeur voorgeschreven
intervallen te worden ververst.
Gebruik remvloeistof die door de
constructeur wordt aanbevolen en aan
de DOT4-normen voldoet.
Het niveau dient steeds tussen de
merktekens MINI en MAXI van het
reservoir te staan.
Raadpleeg als het reservoir vaak
bijgevuld moet worden zo snel mogelijk
het PEUGEOT-netwerk.
2 merktekens op de
peilstok:
A = maxi.
Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk
als het oliepeil boven
dit merkteken uitkomt.
B = mini.
Laat het oliepeil nooit
onder dit merkteken
uitkomen.
114
Niveaus
Koelvloeistofniveau
Gebruik om ernstige motorschade
te voorkomen uitsluitend door de
constructeur aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de
temperatuur van de koelvloeistof
geregeld door de koelventilator.
Wacht voor werkzaamheden aan het
koelsysteem ten minste 1 uur nadat
de motor gedraaid heeft, omdat de
koelventilator nog kan (gaan) werken
als de sleutel uit het contactslot is
verwijderd en het koelsysteem onder
druk staat.
Draai de dop eerst een kwart
omwenteling los om de druk te laten
dalen en te voorkomen dat de hete
koelvloeistof uit het koelsysteem spuit.
Trek, als de druk eenmaal gedaald is,
de dop los en vul koelvloeistof bij.
Laat het koelsysteem, als vaak
koelvloeistof moet worden bijgevuld,
zo snel mogelijk controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Vloeistofniveau stuurbekrachtiging
Controleer het niveau van de
stuurbekrachtigingsvloeistof als de auto op
een vlakke ondergrond staat en de motor
koud is. Draai de dop met geïntegreerde
peilstok los en controleer of het niveau
tussen de merktekens MINI en MAXI staat.
Tijdens de regeneratie van het roetfilter
kan onder het dashboard het geluid
van een relais waargenomen worden.
Wanneer de melding niet verdwijnt
en het verklikkerlampje blijft branden,
raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk.
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Als dit lampje tijdens het draaien van
de motor brandt, geeft dit aan dat het
roetfilter vervuild raakt (als gevolg van
langdurige ritten in stedelijke gebieden:
lage snelheid, lange files,...).
Om het filter te regenereren, raden
wij u aan zo snel mogelijk, waar de
verkeersomstandigheden dat toelaten,
ten minste 5 minuten met een snelheid
van 60 km/h of meer te gaan rijden
(totdat de melding verdwijnt en het
verklikkerlampje service uitgaat).
Bijvullen
Het niveau dient steeds tussen
de merktekens MINI en MAXI van
het expansievat te staan. Laat het
koelsysteem, als meer dan 1 liter moet
worden bijgevuld, controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Vloeistofniveau ruiten- en
koplampsproeiers
Wij adviseren u voor een optimale
reiniging en voor uw eigen veiligheid
PEUGEOT-producten te gebruiken.
Gebruik, om bevriezing te voorkomen,
geen water.
Bijvullen
Laat het additiefreservoir zo snel
mogelijk bijvullen door het
PEUGEOT-netwerk.
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie.
Remvloeistof is schadelijk voor de
gezondheid en is een erg bijtend
middel.
Gooi afgewerkte olie, remvloeistof en
koelvloeistof niet in het riool, in het
water of op de grond, maar deponeer
deze in de daarvoor bestemde
containers bij het PEUGEOT-netwerk.
Een te laag additiefniveau
wordt aangegeven door het
verklikkerlampje service
in combinatie met een
geluidssignaal en een
melding op het display.
115
Controles
ONDERHOUD
6
CONTROLES
Raadpleeg de bladzijden in het
onderhoudsboekje, die betrekking
hebben op de motoruitvoering van
uw auto, voor het laten controleren
van de belangrijkste niveaus en
bepaalde onderdelen volgens
het onderhoudsschema van de
constructeur.
Gebruik uitsluitend door
PEUGEOT aanbevolen
producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke
organen zoals het remsysteem te
optimaliseren, worden door PEUGEOT
specifieke producten geselecteerd en
aangeboden.
Vanwege de kans op beschadiging
van het elektrisch systeem is het
reinigen van de motorruimte met een
hogedrukreiniger niet toegestaan.
Oliefilter
Vervang het oliefilterelement regelmatig,
volgens het onderhoudsschema.
Raadpleeg het onderhoudsboekje
voor informatie over het
vervangingsinterval van de
filterelementen.
Als de omgeving (veel stof) en de
gebruiksomstandigheden van de auto
(veel stadsverkeer) daartoe aanleiding
geven, moeten de filters twee keer zo
vaak worden vervangen.
Raadpleeg in rubriek 6 het gedeelte
"Onder de motorkap".
Roetfilter (diesel)
Onderhoudswerkzaamheden aan het
roetfilter moeten worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties van de auto en heeft geen
gevolgen voor het milieu.
Accu
Laat uw accu voor de winter door het
PEUGEOT-netwerk controleren.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen twee
onderhoudscontroles door, te laten
controleren.
Als het remvloeistofniveau te laag is,
kan dit behalve door lekkage van het
remsysteem ook veroorzaakt worden door
slijtage van de remblokken.
Slijtage remschijven/-trommels
Raadpleeg voor meer informatie over
de controle van uw remschijven/-
trommels het PEUGEOT-netwerk.
Handrem
Als de handrem een te grote slag heeft
of als het systeem minder goed werkt,
moet de handrem zelfs tussen twee
onderhoudscontroles worden afgesteld.
Laat het systeem door het PEUGEOT-
netwerk controleren.
Koolstoffilter en interieurfilter
Het koolstoffilter zorgt voor een
constante en krachtige filtering van
stofdeeltjes.
Een verstopt interieurfilter vermindert
de prestaties van de airconditioning
en kan stankoverlast in het interieur
veroorzaken.
Het is raadzaam gebruik te maken
van een gecombineerd interieurfilter.
Het tweede actieve filter zuivert de
luchttoevoer naar het interieur, zodat
de inzittenden schone lucht inademen
en het interieur langer vrij blijft van vuil
(minder kans op allergische reacties,
stankoverlast en vettige aanslag).
Handgeschakelde versnellingsbak
Laat het niveau controleren volgens
het onderhoudsschema van de
constructeur.
116
Accu
ECO-MODE
Nadat de motor is afgezet wordt bij
aangezet contact na een half uur
een aantal elektrische voorzieningen
(ruitenwissers, ruitbediening,
plafonniers, autoradio, enz.)
automatisch uitgeschakeld om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Op dat moment verschijnt de melding
"Eco-mode actief" op het display.
Start de motor en laat deze
enkele seconden draaien om de
bovengenoemde voorzieningen weer
te kunnen gebruiken.
Als de accu ontladen is, kan de motor
niet gestart worden.
Laden met behulp van een
acculader
- maak de accupoolklemmen los,
- volg de aanwijzingen van de
fabrikant van de acculader,
- sluit de accukabels weer aan, te
beginnen met de (-) kabel,
- controleer of de accupolen en
de klemmen schoon zijn. Indien
ze bedekt zijn met een (witte of
groene) oxidatielaag, neem dan
de accukabels los en reinig de
polen en de klemmen.
CU
ACCU
De accu bevindt zich in een
ruimte onder de vloer, vóór de
passagiersstoel.
Wacht 2 minuten na het uitzetten van
het contact alvorens de accu los te
koppelen.
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de
accukabels los te nemen.
Sluit het schuif-/kanteldak en de ruiten
voordat de accupoolklemmen worden
losgemaakt.
Als de ruiten of het schuif-/kanteldak na
het weer aansluiten niet goed werken,
dienen deze te worden gereset.
Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan
een maand buiten gebruik is.
Zet, elke keer nadat de accukabels
weer zijn aangesloten, het contact aan
en wacht 1 minuut alvorens de motor
te starten, zodat de elektronische
systemen geïnitialiseerd kunnen
worden. Raadpleeg het PEUGEOT -
netwerk als er zich na deze handeling
toch nog problemen voordoen.
Als de schuifdeuren zijn geopend,
is het elektrische systeem van de
schuifdeuren in de waakfase, waarbij
het energieverbruik relatief hoog
is. Zorg ervoor dat de schuifdeuren
gesloten zijn wanneer de auto
gedurende langere tijd stilstaat.
Starten met een hulpaccu
- sluit eerst de rode kabel aan op de
(+) polen van de beide accu's,
- sluit de groene of zwarte kabel aan
op de (-) pool van de hulpaccu,
- sluit het andere uiteinde van de
groene of zwarte kabel aan op
een zo ver mogelijk van de accu
verwijderd massapunt van de te
starten auto,
- stel de startmotor in werking en laat
de motor draaien,
- wacht tot de motor stationair draait
en neem dan de kabels los.
Raadpleeg voor meer informatie
over de beveiliging tegen
beknellen van het schuif-/
kanteldak het gedeelte "Toegang
tot de auto" van rubriek 2.
Raadpleeg voor meer informatie
over de beveiliging tegen
beknellen van de elektrisch
bedienbare ruiten het gedeelte
"Spiegels en ruiten" van rubriek 3.
117
SNEL WEER OP WEG
7
Wiel verwisselen
WIEL VERWISSELEN
1. PLAATSEN VAN DE AUTO
- Zet de auto voor zover mogelijk op
een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond.
- Zorg ervoor dat alle inzittenden
de auto hebben verlaten en zich
op een veilige plek bevinden.
Draag, afhankelijk van het land van
bestemming en voor uw veiligheid,
tijdens het verwisselen van het wiel
een reflecterend veiligheidsvest en
plaats een gevarendriehoek.
- Zet de handrem vast, zet het contact
af en schakel de eerste versnelling
of de achteruit (bij automatische
transmissie de stand P ) in.
- Blokkeer indien mogelijk het wiel
schuin tegenover het te verwisselen
wiel met een wielblok.
1. Wielsleutel.
2. Krikhouder.
3. Gereedschap om sierdop van
lichtmetalen velgen te verwijderen.
4. Afneembaar sleepoog.
De krik en de gereedschapsset zijn
speciaal bestemd voor uw auto.
Gebruik deze daarom niet voor andere
doeleinden.
Raadpleeg in rubriek 6 het
gedeelte "Onder de motorkap"
voor een overzicht van de
plaatsing van het gereedschap.
2. GEREEDSCHAP
3. RESERVEWIEL
- Het reservewiel is bereikbaar vanuit
de bagageruimte.
- Open het deksel om de lier te
ontgrendelen en bij de bout te
komen.
U kunt de plafonnier van de zitrij
3 inschakelen voor extra licht in de
bagageruimte.
118
Wiel verwisselen
- Rol met de wielsleutel de kabel van
de haspel uit.
- Verwijder het reservewiel via de
achterzijde van de auto en plaats
het bij het te verwisselen wiel.
4. VERWISSELEN
- Verwijder de wieldop door de
wieldop los te trekken ter hoogte
van de ventielopening. Gebruik het
platte uiteinde van het sleepoog als
hefboom.
- Draai de wielbouten iets los.
119
SNEL WEER OP WEG
7
Wiel verwisselen
Draai de krik niet uit voordat de
wielbouten van het te verwisselen
wiel iets zijn losgedraaid en
het wiel dat zich schuin tegenover
het te verwisselen wiel bevindt, is
geblokkeerd met een wielblok.
- Plaats de kop van de krik in het
steunpunt bij het te verwisselen
wiel. Zorg ervoor dat het voetstuk
van de krik op een stevige
ondergrond staat en zich loodrecht
onder het steunpunt bevindt.
- Draai de krik uit tot het wiel loskomt
van de grond.
- Draai alle wielbouten geheel los.
- Verwijder de wielbouten en het
wiel.
5. MONTEREN VAN HET
RESERVEWIEL
- Plaats het wiel op de naaf en draai
de wielbouten met de hand vast.
- Draai de wielbouten met de
wielsleutel enigszins vast.
120
Wiel verwisselen
- Laat de auto volledig zakken
door de krik omlaag te draaien en
verwijder de krik vervolgens.
- Draai de wielbouten met de
wielsleutel volledig vast, zonder te
forceren.
- Plaats het wiel met de lekke
band met het ventiel naar boven
en met de pasnok op zijn plaats
in de reservewielbak onder de
bagageruimte.
- Draai de kabel van de haspel
met de wielsleutel zo ver mogelijk
omhoog. Controleer of het wiel
goed horizontaal geplaatst is en
vast tegen de bodem geklemd zit,
zodat het tijdens het rijden niet kan
bewegen.
- Let erop dat u het deksel sluit om
ervoor te zorgen dat de haspel is
vergrendeld.
- Berg de sierdop op in de
bagageruimte.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt (gebruik
bokken). Gebruik nooit ander
gereedschap dan de wielsleutel om de
haspel te bedienen.
6. MONTEREN VAN HET
GEREPAREERDE WIEL
Het wiel dient op dezelfde manier te
worden gemonteerd als bij stap 5.
Vergeet bovendien niet de sierdop te
monteren.
Het noodreservewiel is niet
geschikt voor het afleggen van
lange afstanden, laat zo snel
mogelijk het aanhaalmoment van de
wielbouten en de bandenspanning
van het noodreservewiel controleren
door het PEUGEOT-netwerk.
Laat bovendien de lekke band zo
spoedig mogelijk repareren en het
oorspronkelijke wiel in de plaats van
het reservewiel monteren door het
PEUGEOT-netwerk.
121
SNEL WEER OP WEG
7
Lamp vervangen
LAMPEN VERVANGEN
Raak de lampen uitsluitend met
een droge doek aan.
Verwijder om beter bij de lampen te
kunnen komen aan de rechterkant
de slang van de ruitensproeier en het
deksel van de zekeringkast.
Probeer vuil niet van de koplampen
en omgeving te verwijderen met een
hogedrukreiniger, om te voorkomen
dat de vernislaag en de afdichtrubbers
beschadigd raken.
2 - Grootlicht
H7-55 W of xenonlamp.
- Draai de beschermkap van
de defecte lamp een kwart
omwenteling naar links en verwijder
hem.
- Neem de stekker los.
- Druk op het uiteinde van de borglip
om deze los te maken. Vervang de
lamp.
Let bij het monteren op de goede stand
van de nokjes en controleer of de
borglip goed vastzit.
- Sluit de stekker weer aan.
- Plaats de beschermkap weer en
draai deze een kwart omwenteling
naar rechts.
3 - Mistlampen
H1-55 3W.
KOPLAMPEN
1. Dimlicht
2. Grootlicht
3. Mistlampen
4. Parkeerlicht
5. Richtingaanwijzer s
1 - Dimlicht
H7-55 W of xenonlamp.
4 - Parkeerlicht
W 5 W.
- Duw de lampunit van de
binnenzijde naar de buitenzijde
van de bumper.
- Trek de lampunit naar voren.
- Draai de lamphouder een kwart
omwenteling naar links en verwijder
hem.
- Draai de lamp een kwart
omwenteling naar links, verwijder
hem en vervang hem.
Breng de lampunit bij het terugplaatsen
van buitenaf aan en duw hem in de
bumper.
LET OP:
ELECTROCUTIEGEVAAR
Het vervangen van een xenonlamp
moet worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk .
122
Lamp vervangen
Achterlichten
1. Richtingaanwijzers
PY 21 W (amberkleurig).
2. Remlichten/achterlichten
P 21 W/5 W.
3. Achteruitrijlichten
P 21 W.
4. Mistachterlichten
P 21 W.
5 - Richtingaanwijzers
PY 21 W (amberkleurig).
- Draai de lamphouder een kwart
omwenteling naar links en verwijder
hem.
- Vervang de lamp.
De koplampen zijn uitgerust met
polycarbonaatglazen voorzien
van een beschermlaag. Gebruik
voor het schoonmaken van de lampen
nooit een droge doek of een schuur-,
schoonmaak- of oplosmiddel. Gebruik
een spons en zeepwater.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(lage temperaturen, vochtig weer)
kan aan de binnenzijde van de
koplampglazen enige condensvorming
ontstaan. Dit is normaal en het zal
zodra de lampen enkele minuten
branden, verdwenen zijn.
Zijknipperlichten
WY 5 W (amberkleurig).
- Druk het zijknipperlicht naar
achteren en maak het los van de
buitenspiegel.
- Houd de stekker vast en draai de
lamphouder een kwart omwenteling
naar links.
- Draai de lamp een kwart
omwenteling naar links, verwijder
hem en vervang hem.
Steek bij het terugplaatsen het
zijknipperlicht naar achteren in het
buitenspiegelhuis en breng het
vervolgens naar voren.
De amberkleurige lampen
(richtingaanwijzers en
zijknipperlichten) moeten
vervangen worden door dezelfde soort
lampen met dezelfde kleur.
Deze 4 lampen worden vanuit het
interieur van de auto vervangen:
- open de achterklep,
- verwijder het ventilatierooster aan
de desbetreffende zijde,
- maak de bedrading van de
achterlichtunit los,
123
SNEL WEER OP WEG
7
Lamp vervangen
DERDE REMLICHT
5 lampen W 5 W.
- Verwijder de bovenste bekleding
van de achterklep door deze aan
beide zijden los te maken.
- Druk de twee borglippen 1 in om de
lamphouder los te nemen.
- Vervang de defecte lamp.
- Let er bij het terugplaatsen op dat
de bovenste bekleding van de
achterklep juist gemonteerd wordt.
- draai de twee moeren aan de
binnenzijde los en verwijder de
achterlichtunit,
- draai de desbetreffende lamphouder
een achtste omwenteling naar links
en verwijder hem,
- draai de defecte lamp een achtste
omwenteling naar links en vervang
hem.
Als er twee of meer lampen defect
zijn, moet u deze onmiddellijk
vervangen.
Plaatsen:
- let erop de lamp goed te
plaatsen en druk erop om hem te
bevestigen,
- let erop de lamphouder goed te
plaatsen en draai hem een achtste
omwenteling naar rechts,
- let erop de achterlichtunit goed te
plaatsen en te bevestigen.
KENTEKENPLAATVERLICHTING
W 5 W.
- Verwijder het lampglas.
- Vervang de defecte lamp.
124
Zekering vervangen
ZEKERINGEN VERVANGEN
De zekeringkasten bevinden zich:
- in het onderste dashboardkastje
(rechterzijde),
- bij de accu (vloer aan rechterzijde),
- in de motorruimte.
De reservezekeringen en de tang A
zijn aangebracht aan de binnenkant
van het deksel van de zekeringkast
onder het dashboard.
Voordat u een zekering vervangt, dient
u eerst de oorzaak van de storing
op te sporen en te (laten) verhelpen.
De nummers van de zekeringen zijn
aangegeven op de zekeringkast.
- Gebruik de tang A .
Vervang een defecte zekering altijd
door een zekering met dezelfde
stroomsterkte.
Vervangen van een zekering
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren
van extra accessoires die niet door
PEUGEOT aanbevolen en geleverd
worden, of door voorzieningen die
niet volgens de voorschriften van zijn
gemonteerd. Dit geldt met name voor
apparatuur met een stroomverbruik
van meer dan 10 milliampère.
125
SNEL WEER OP WEG
7
Zekering vervangen
ZEKERINGEN DASHBOARD
- Open het onderste dashboardkastje aan de rechterzijde.
- Trek aan de handgreep om het deksel te openen en bij de zekeringen te komen.
Nr.
Stroomsterkte
(Ampère)
Functies
1 15 Ruitenwisser achter.
2 - Niet gebruikt.
3 5 Elektronische eenheid airbag.
4 10
Sensor verdraaiing stuurwiel, diagnoseaansluiting, ESP-sensor, handbediende airconditioning,
contactschakelaar koppelingspedaal, koplampverstelling, pomp roetfilter, elektrochrome
binnenspiegel.
5 30 Elektrisch verstelbare buitenspiegels, motor ruitbediening passagierszijde, schuifdak zitrij 1.
6 30 Voeding ruitbediening vóór.
7 5 Plafonniers, verlichting dashboardkastje, verlichting make-upspiegels, verlichting videoscherm zitrij 2.
8 20
Multifunctioneel display, sirene inbraakalarm, autoradio, CD-wisselaar, audio-/telefoonsysteem,
elektronische eenheid brandstofadditief, elektronische eenheid detectie te lage bandenspanning,
elektronische eenheid module schuifdeuren.
9 30 Aansteker.
10 15 Stuurkolomschakelaars, servicecentrale trekhaakaansluiting.
11 15 Diagnoseaansluiting, contact-/stuurslot, automatische transmissie (4 versnellingen).
12 15
Eenheid geheugen stand bestuurdersstoel, elektrische verstelling passagiersstoel, elektronische eenheid airbag,
elektronische eenheid parkeerhulp, schakelaars schuifdeuren, handsfree-set, automatische transmissie (6 versnellingen).
13 5 Servicecentrale motor, Servicecentrale trekhaakaansluiting.
14 15
Regensensor, automatische airconditioning, instrumentenpaneel, schuifdaken, eenheid
verklikkerlampjes/kilometerteller, bediening audio-/telefoonsysteem.
15 30 Vergrendeling slot aan passagierszijde.
16 30 Vergrendeling/ontgrendeling te openen carrosseriedelen.
17 40 Achterruitverwarming
126
Zekering vervangen
ERINGEN BIJ DE ACCU
ZEKE
Zekeringkast
De zekeringen bevinden zich bij
de accu onder de vloer voor de
rechterstoel.
- Maak het deksel los.
Sluit na de werkzaamheden het
deksel zorgvuldig.
127
SNEL WEER OP WEG
Zekering vervangen
Nr.
Stroomsterkte
(Ampère)
Functies
1 * 40 Elektrische schuifdeur.
2 * 40 Elektrische schuifdeur.
3 * - Niet gebruikt.
4 * 40 Servicecentrale trekhaakaansluiting.
31 5 Rempedaalschakelaar.
32 25 Geheugen bestuurdersstoel.
33 25 Geheugen passagiersstoel.
34 20 Schuifdak zitrij 3.
35 20 Schuifdak zitrij 2.
36 10 Stoelverwarming passagiersstoel.
37 10 Stoelverwarming bestuurdersstoel.
38 15 Niet gebruikt.
39 20 12 V-aansluiting zitrij 3.
40 20 12 V-aansluiting zitrij 2.
* De hoofdzekeringen zorgen voor een extra beveiliging van de elektrische installatie. Werkzaamheden aan de zekeringen
dienen door het PEUGEOT-netwerk te worden uitgevoerd.
128
Zekering vervangen
Zekeringkast
Openen zekeringkast in de
motorruimte (links van het
koelvloeistofreservoir):
- Maak het deksel los.
ERINGEN IN DE
ZEKE
OTORRUIMTE
MOT
De aanwijzingen in dit boekje
hebben uitsluitend betrekking
op zekeringen die door de
gebruiker kunnen worden vervangen
met behulp van de tang en de
reservezekeringen, die zich bevinden
in het dashboardkastje achter de
zekeringkast aan de rechterzijde
van het dashboard. Raadpleeg
voor overige werkzaamheden het
PEUGEOT-netwerk.
Sluit na werkzaamheden het deksel
zorgvuldig.
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds rekening
gehouden met de montage van zowel
de standaarduitrusting als eventuele
opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerkvoordat u andere elektrische
voorzieningen of accessoires in de
auto monteert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk
voor kosten die voortvloeien uit het
verhelpen van storingen veroorzaakt
door het monteren van extra
accessoires die niet door PEUGEOT
aanbevolen en geleverd worden, of
door voorzieningen die niet volgens
de voorschriften van zijn gemonteerd.
Dit geldt met name voor apparatuur
met een stroomverbruik van meer dan
10 milliampère.
Voor technische medewerkers:
raadpleeg voor alle informatie met
betrekking tot zekeringen en relais
de elektrische schema's van de
"Reparatiemethoden" die verkrijgbaar
zijn via het PEUGEOT-netwerk.
129
SNEL WEER OP WEG
7
Zekering vervangen
Nr.
Stroomsterkte
(Ampère)
Functies
1 20 Elektronische eenheid motor, brandstof- en luchtinlaatsysteem, motorventilateurgroep.
2 15 Claxon.
3 10 Ruitensproeierpomp vóór en achter.
4 20 Koplampsproeierpomp.
5 15 Brandstofsysteem.
6 10
Stuurbekrachtiging, extra rempedaalschakelaar, elektronische eenheid automatische transmissie,
luchthoeveelheidmeter, automatische koplampverstelling met xenonverlichting.
7 10 Remsysteem (ABS/ESP).
8 20 Bediening startmotor.
9 10 Hoofdremlichtschakelaar.
10 30 Brandstofsysteem, luchtinlaatsysteem, emissieregeling.
11 40 Airconditioning vóór.
12 30 Ruitenwissers vóór.
13 40 Intelligente servicecentrale (BSI).
14 30 Niet gebruikt.
15 30 Schakelaar vergrendeling/ontgrendeling/supervergrendeling kinderslot.
130
Ruitenwisserblad vervangen
WISSERBLADEN
V
ERVANGEN
- Monteer de slang van de
ruitensproeier en zet de
ruitenwisserarm terug.
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers in de ruststand te zetten.
De ruitenwissers vóór in een
speciale stand zetten
- Bedien de ruitenwisserschakelaar
binnen een minuut na het
afzetten van het contact om de
ruitenwissers naar de voorruitstijlen
te bewegen (speciale stand).
Vervangen van een wisserblad vóór
- Til de ruitenwisserarm op en maak
de slang van de ruitensproeier los.
- Maak het wisserblad los en
verwijder het.
- Monteer het nieuwe wisserblad.
Vervangen van het wisserblad achter
- Til de ruitenwisserarm op, maak het
wisserblad los en verwijder het.
- Monteer het nieuwe wisserblad en
zet de ruitenwisserarm terug.
131
SNEL WEER OP WEG
7
Slepen van uw auto
Aan de achterzijde
- maak het klepje aan de bovenkant
los met behulp van een muntstuk,
- draai het demonteerbare sleepoog
vast tot aan de aanslag.
SLEPEN VAN UW AUTO
Bijzonderheden van de
automatische transmissie
Neem bij het slepen met de vier wielen
op de grond de volgende voorschriften
in acht:
- zet de selectiehendel in de stand N ,
- sleep de auto met een snelheid van
maximaal 50 km/h over een afstand
van maximaal 50 km,
- voeg geen olie toe aan de
transmissie.
Bij het slepen van de auto met
stilstaande motor zijn de rem- en
stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Zonder takelen (vier wielen op de grond)
Gebruik hiervoor altijd een sleepstang.
Het demonteerbare sleepoog is
opgeborgen in de motorruimte.
Aan de voorzijde
- maak het klepje los door op de
onderkant ervan te drukken,
- draai het demonteerbare sleepoog
vast tot aan de aanslag.
Getakeld (2 wielen op de grond)
Het takelen van de auto met
professioneel gereedschap verdient
de voorkeur.
AUTO'S MET HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
(dieseluitvoering)
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet de versnellingshendel
altijd in de neutraalstand staan omdat
anders bepaalde onderdelen van het
remsysteem beschadigd kunnen raken of
de rembekrachtiging mogelijk niet meer
zal werken na het opnieuw starten van de
motor.
Zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand, anders kunnen
sommige organen beschadigd
raken.
Technische
g
e
g
evens Dieselmotoren
132
Deze tabel geeft een overzicht van de codes voor het type,
de variant en de uitvoering
Motor, __xxx__ Diesel 2.0 HDi FAP __RHR__
Aantal zitplaatsen, xx _____ maximaal 7 zitplaatsen EA_____
Basisuitvoering: 5 separate stoelen maximaal 8 zitplaatsen EB_____
Versnellingsbak, _____ xx Handgeschakeld
(6 versnellingen) _____H
Automatisch
(6 versnellingen) _____ J
Koppelingsklasse en type trekhaak A 50 X
Referentie typegoedkeuring R 06-0049
133
Technische gegevens Dieselmotoren
TECHNISCHE GEGEVENS
8
DIESELMOTOR
Type variant uitvoering E_RHRH E____H E____J
Motor 2.0 HDi FAP 2.0 HDi FAP
Handgeschakeld Handgeschakeld Automaat
(6 versnellingen) (6 versnellingen) (6 versnellingen)
Vermogen (pk) 140 163
Maximaal vermogen: ECE-norm (kW) 100 120
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 997 1 997
Boring x slag (mm) 85 x 88 85 x 88
Aantal kleppen 16 16
Toerental bij maximaal vermogen (/min) 4 000 4 000
Maximaal koppel: ECE-norm (Nm) 320 320
Toerental bij maximaal koppel (/min) 2 000 2 000
Brandstof Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja
Roetfilter (FAP) Ja Ja
Elektronische inspuiting Ja Ja
Inhoud olie (in liter)
Motoren (met filter) 5 5
Technische
g
e
g
evens Dieselmotoren
134
AFMETINGEN, GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN DIESEL
(in mm - in kg)
Type variant uitvoering EARHRH EBRHRH
EA___H
EA___J
EB___H
EB___J
7 zitplaatsen 8 zitplaatsen 7 zitplaatsen 8 zitplaatsen
Motor 2.0 HDi FAP 2.0 HDi FAP
Wielbasis (bij maximale belasting) 2 823 - -
Spoorbreedte vóór 1 570 - -
Spoorbreedte achter 1 548 - -
Lengte 4 727
Breedte 1 850
Hoogte rijklaar
zonder allesdragers 1 745 - 1 759
met niet-afneembare dakstangen 1 854 - 1 863
Gewicht rijklaar 1 854 - 1 957 1 818 - 1 983 - -
op vooras 1 121 - 1 157 1 117 - 1 161
- -
op achteras 733 - 800 701 - 822 - -
135
Technische gegevens Dieselmotoren
TECHNISCHE GEGEVENS
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1 000 meter; het
opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1 000 meter met 10 % te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger wordt aangeraden niet harder te rijden dan 100 km/h of de geldende snelheidslimiet in
bepaalde landen in acht te nemen (in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 45 °C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Type variant uitvoering EARHRH EBRHRH
EA___H
EA___J
EB___H
EB___J
7 zitplaatsen 8 zitplaatsen 7 zitplaatsen 8 zitplaatsen
Motor 2.0 HDi FAP 2.0 HDi FAP
Maximaal technisch toegestaan
treingewicht
3 945 - -
Maximaal toegestaan totaalgewicht 2 530 - -
op vooras 1 256 1 263 - -
op achteras 1 274 1 267 - -
Maximaal technisch toegestaan
gewicht
op vooras 1 270 - -
op achteras 1 300 - -
Maximaal technisch toegestaan
aanhangergewicht geremd
1 850 - -
Maximaal aanhangergewicht ongeremd 750 - -
Maximaal toegestane kogeldruk 76 - -
136
Afmetingen
Raadpleeg voor meer informatie over de afmetingen in rubriek 8 het gedeelte
"Afmetingen, gewichten en aanhangergewichten" Diesel.
137
8
Afmetingen
TECHNISCHE GEGEVENS
138
Afmetingen
9
.
1
Dit s
y
steem is zodani
g
g
ecodeerd dat het uitsluitend in
u
w
au
t
o
f
u
n
c
ti
o
n
ee
rt.
01 Basisfunctie - Bedienin
g
spaneel
O
m veili
g
heidsredenen ma
g
de bestuurder handelin
g
en
di
e z
ij
n vo
ll
e
dig
e aan
d
ac
h
t vra
g
en u
i
ts
l
u
i
ten
d
u
i
tvoeren
bij stilstaande auto.
Wanneer de eco-modus is
g
eactiveerd schakelt
h
et s
y
steem zichzelf na het afzetten van de moto
r
au
t
o
m
a
ti
sc
h
u
it
o
m t
e
v
oo
rk
o
m
e
n
da
t
de
accu
o
ntl
ade
n
raa
kt.
INHOUD
02 Al
g
emene werkin
g
03 Bedienin
g
op stuur
04 Audio-instellin
g
en
05 Navi
g
atie
06 Verkeersinformatie
07 Telefoneren
0
8
Radio
09 Multimedias
p
elers
10 Confi
g
uratie
11 Boordcom
p
uter
b
lz.
bl
z.
b
lz.
b
lz.
bl
z.
b
lz.
b
lz.
bl
z.
b
lz.
b
lz.
b
lz.
9
.
2
9
.
4
9
.
6
9
.
7
9
.
8
9
.2
1
9.25
9.
3
6
9
.
4
0
9.
4
6
9.
4
9
PEUGEOT CONNECT NAV+
12 Menustructuur displa
y
b
lz.
9.
5
0
V
eel
g
estelde vra
g
en
b
lz.
9.
5
4
GPS-NAVIGATIE
MULTIMEDIA-AUTORADIO/BLUETOOTH-
T
ELEFOON
9
.
2
01
BASISFUNCTIES
T
oe
g
an
g
tot
h
et menu
" Navigati
e
"
e
n
w
eer
g
ave van de laatste
bestemmin
g
en.
Kort indrukken
(
motor
a
f
g
ezet
)
: aan/uit.
Kort indrukken
(
draaiende
motor
)
: uit-
/
inschakelen
van geluidsbron.
Ko
rt
i
n
d
r
ukke
n:
selec
t
e
r
e
n
van een opgeslagen
rad
i
o
z
e
n
de
r.
Lan
g
indrukken: in het
g
eheu
g
en opslaan van de
h
uidi
g
e radiozender.
Toe
t
s
M
OD
E
:
S
electeren
van het type permanente
weerga
v
e
.
Lan
g
indrukken: Black panel-
functie
(
DARK
)
.
Toe
g
an
g
tot het Menu "
MUSIC
M
" en weer
g
ave
van de tracks o
f
de a
f
speelli
j
sten van de
C
D
/
MP3
/
A
pp
le
®
-a
pp
aratuur.
Lan
g
indrukken: weer
g
ave van het paneel met
audio-re
g
elknoppen voor de
g
eluidsbron "MEDIA"
(
CD/USB/iPod/Streamin
g
/AUX
)
.
L
an
g
i
n
d
ru
kk
en: toe
g
an
g
tot
d
e
"
A
u
di
o-
i
nste
lli
n
g
en ": klankkleur, la
g
e-/ho
g
e-tonenre
g
elin
g
,
l
ou
d
ness, ver
d
e
li
n
g
,
b
a
l
ans
li
n
k
s-rec
h
ts,
b
a
l
ans voor-ac
h
ter, automat
i
sc
h
e vo
l
umecorrect
i
e.
Toe
g
an
g
tot het menu " RADIO "
e
n
weer
g
ave van de zenderli
j
st.
Lan
g
indrukken: weer
g
ave van het
paneel met audio-re
g
elknoppen voor de
g
e
l
u
id
s
b
ron tuner.
Draaiknop
j
e voor selecteren en bevesti
g
en:
Selecteren van een item op het displa
y
en
b
evest
ig
en van uw
k
euze
d
oor
h
et
k
nop
j
e
ko
rt
i
n t
e
d
r
ukke
n.
Als er
g
een menu o
f
li
j
st wordt
weer
g
e
g
even: druk het knop
j
e kort in om
een contextmenu op te vra
g
en, afhankeli
j
k
van de weer
g
ave op het scherm.
Draaien bi
j
weer
g
ave van de kaart: in/-
u
i
tzoomen op
d
e
k
aart.
I
nste
ll
en
g
e
l
u
id
svo
l
ume
(
het
g
eluidsvolume van
e
lke geluidsbron wordt
af
zonderli
j
k in
g
esteld, ook dat
v
a
n
de
v
e
rk
ee
r
s
in
fo
rm
a
ti
e
e
n
de navi
g
atie-aanwi
j
zin
g
en
)
.
9
.
3
01
S
electeren:
- vori
g
e/vol
g
ende radiozender
(
automatisch
)
.
- vori
g
e
/
vol
g
ende nummer van een
C
D o
f
mediaspeler.
- linker o
f
rechter
g
edeelte van het scherm als er een menu
w
ordt weergegeven.
Link
s/
r
ec
ht
s
v
oo
r
de
fu
n
c
ti
e
"
D
e kaart ver
p
laatsen ".
Huidi
g
e bewerkin
g
afbreken, teru
g
naar
vor
ig
e map.
L
an
g
i
n
d
ru
kk
en: teru
g
n
aar vorige weergave.
Lan
g
indrukken: resetten
van het s
y
steem.
Toe
g
an
g
tot het
me
n
u
"
T
elefoon"
e
n
weer
g
ave van de
l
aatste
g
esprekken
of inkomend
g
esprek
accepteren.
Toe
g
an
g
tot het menu
"
Confi
g
urati
e
".
L
an
g
indrukken:
toe
g
an
g
tot het GPS-
be
r
e
ik
e
n
de
de
m
o
-
m
odus
.
Toe
g
an
g
tot het menu
"
V
erkeersinformatie
T
M
C
"
en weer
g
ave
v
a
n
de
ac
t
uele
v
e
rk
ee
r
s
in
fo
rm
a
ti
e
.
S
electeren:
- vori
g
e
/
vol
g
ende item in een li
j
st o
f
een menu.
- vori
g
e
/
vol
g
ende mediabestand.
- vori
g
e/vol
g
ende radiofrequentie
(
stap voor stap
)
.
- vori
g
e/vol
g
ende MP3-bestand.
O
mhoo
g
/omlaa
g
voor de functie "
D
e
k
aart ver
pl
aatsen
".
BASISFUNCTIES
9
.4
02
Raadplee
g
de rubriek "Menustructuur displa
y
" voor een
g
edetailleerd overzicht van de keuzemo
g
eli
j
kheden binnen de
m
e
n
u
'
s
.
G
ebruik voor het schoonmaken van het displa
y
een zacht,
n
iet-schurend doek
j
e
(
bi
j
voorbeeld een brillendoek
j
e
)
zonder
sc
h
oo
nm
aa
kmi
dde
l.
"
RADIO"
"
T
ELEFOO
N
"
(
ti
j
dens communicatie
)
SETUP
:
IN
S
TELLIN
G
EN:
datum en tijd, con
f
iguratie weergave, geluid.
G
eluidsbron veranderen:
R
ADI
O
:
RADI
O
als geluidsbron.
M
U
S
I
C
: MU
S
I
C
als
g
eluidsbron.
Druk een paar keer achter elkaar op de toets
M
ODE om naar de vol
g
ende menu's te
g
aan:
ALGEMENE WERKING
" KAART OP VOLLEDIG
SCHER
M
"
"KAART OP VERKLEIND
SCHER
M
"
(
ti
j
dens navi
g
atie
)
9
.
5
02
D
oor
d
e
d
raa
ik
nop
i
n te
d
ru
kk
en
k
r
ijg
t u toe
g
an
g
tot
d
e
s
n
elkeu
z
e
m
e
n
u's
.
ALGEMENE WERKING
WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT
RADIO:
TA in-/uitschakelen
RDS in-/uitschakelen
MULTIMEDIASPELERS, CD
OF USB
(
afhankeli
j
k van
m
edia
)
:
A
f
speelwi
j
ze:
Normaal
Willekeuri
g
Will
e
k
eur
ig
op e
lk
me
di
um
H
er
h
a
l
en
TELEFOON
(
ti
j
dens
c
ommunicatie
)
:
Privémodus
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG
OF VERKLEIND SCHERM:
Navi
g
atie stoppen
/
hervatten
Bestemmin
g
kiezen
Ad
res
i
nvoeren
A
dresboe
k
G
PS-coördinaten
A
lternatieve route
K
aart ver
pl
aatsen
Info plaats
Al
s
b
estemm
i
n
g
ki
ezen
Al
s eta
pp
e
ki
ezen
D
eze plaats opslaan
(
contacten
)
K
aartmo
d
us ver
l
aten
Navi
g
atiecriteria
In de wacht zetten
DTMF
-tonen
Ophangen
1
1
1
1
1
1
1
1
2
2
2
2
2
1
2
2
2
1
1
1
1
1
1
V
eranderen van fre
q
uentieband
F
M
AM
2
2
1
V
erkeersbericht
(
TA
)
1
9
.
6
03 STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADI
O
: selecteren van de vori
g
e/vol
g
ende
v
oo
r
keu
z
e
z
e
n
de
r.
S
electeren van het volgende item uit het
ad
r
esboe
k.
Wi
j
zi
g
en van de
g
eluidsbron.
B
e
ll
e
n v
a
n
u
it h
e
t
ad
r
esboe
k.
Tele
f
oon opnemen
/
ophan
g
en.
Lan
g
er dan 2 seconden indrukken:
toegang tot het adresboek.
RADI
O
: selecteren van de vori
g
e
r
adiozender in de li
j
st.
Lan
g
indrukken: automatisch zoeken
n
aar zenders in aflopende vol
g
orde.
C
D: selecteren van het vori
g
e nummer.
C
D: ingedrukt houden: snel terugspoelen.
RADI
O
: selecteren van de vol
g
ende
r
adiozender in de li
j
st.
Lan
g
indrukken: automatisch zoeken naa
r
z
en
d
ers
i
n op
l
open
d
e vo
lg
or
d
e.
C
D: selecteren van het vol
g
ende nummer.
C
D: ingedrukt houden: snel
vooruitspoelen.
Volume verho
g
en.
Volume verla
g
en .
Mute;
g
eluid onderbreken:
g
e
lijk
t
ijdig
i
n
d
ru
kk
en
v
a
n
de
t
oe
t
se
n v
a
n
de
vo
l
umere
g
e
li
n
g
.
G
eluid weer inschakelen:
in
d
r
u
kk
e
n v
a
n
ee
n v
a
n
de
tw
ee
t
oe
t
se
n v
a
n
de
volumere
g
elin
g
.
9
.
7
04
A
UDIO-INSTELLINGEN
Deze zi
j
n op te vra
g
en met de toets
M
USI
C
op het bedienin
g
spaneel o
f
door
de
t
oe
t
s
RADI
O
(
afhankeli
j
k van de
g
eluidsbron
)
even in
g
edrukt te houden.
-"
K
lankkleu
r
" (6 verschillende opties)
r
-
"
B
assen
"
-
"
H
o
g
e tonen
"
- " Loudness "
(
In-
/
uitschakelen
)
- "Verdelin
g
"
(
"
Bestuurder
", "
r
A
lle passa
g
iers "
)
- " Balans "
(
Links
/
Rechts
)
-"Fade
r
" (Voor/Achter)
r
-"
A
utom. volum
e
" afhankeli
j
k van de ri
j
snelheid
(
In-/
uitschakelen
)
De
(
Klankkleur
,
r
B
assen
,
Ho
g
e tonen
e
n
L
oudnes
s
)
zi
j
n voor elke
g
eluidsbron apart in te stellen.
D
e
i
nste
lli
n
g
en van
d
e ver
d
e
li
n
g
van
h
et
g
e
l
u
id
en
d
e
b
a
l
ans z
ij
n voor
all
e
g
e
l
u
id
s
b
ronnen
g
e
lijk
.
De verdelin
g
van het
g
eluid
(
of de ruimteli
j
ke verdelin
g
dankzi
j
het
A
r
k
am
y
s
©
-s
y
steem
)
in de auto is belan
g
ri
j
k voor de kwaliteit van de
weer
g
ave en kan worden a
fg
estemd op het aantal inzittenden.
9
.
8
05
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
g
g
g
g
g
Navigatie
Navigatie
Navigatie
Navigatie
Navigatie
Navigatie
Navigatie
Navigatie
Navigatie
Navigatie
Navigatie
Navigatie
Navigatie
Niti
Niti
Niti
Niti
Niti
Niti
Niti
Niti
Niti
Ni i
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
"
S
electeer " O
p
tie
s
"
i
n
h
et nav
ig
at
i
emenu en vervo
lg
ens
"
L
aatste bestemmingen wissen " en bevestig uw keuze
om de laatste bestemmin
g
en te wissen.
S
electeer " J
a
"
e
n
bevesti
g
uw keuze.
Het is niet mo
g
eli
j
k om
éé
n enkele bestemmin
g
te wissen.
Wissel tussen het menu en de li
j
st
(
links/rechts
)
.
NAVIGATIE
Naar het menu "NAVIGATIE"
Druk o
p
NAV
.
o
f
Raadplee
g
het
PE
UG
E
O
T-netwerk
o
m up
d
ates voor
d
e
k
aart
g
e
g
evens te
verkrijgen.
D
ru
k
k
ort op
h
et u
i
te
i
n
d
e van
de
lich
t
schakelaa
r
o
m
de
l
aatste
g
espro
k
en
i
nstruct
i
e te
he
r
hale
n.
9
.
9
05
NAV
v
oo
r h
e
t m
e
n
u
"
N
av
ig
at
ie
".
EEN NIEUWE BESTEMMING KIEZEN
NAVIGATIE
EEN BESTEMMING KIEZEN
S
electeer "
E
en
b
estemm
i
n
g
ki
ezen
"
e
n
b
evest
ig
uw
k
euze, se
l
ecteer
d
an
"
A
dres invoeren " en bevestig uw
k
eu
z
e
.
S
electeer " Lan
d
"
en
b
evest
ig
uw
k
eu
z
e
.
S
electeer "
Pl
aats
"
en
b
evest
ig
uw
k
euze om
d
e p
l
aats van
b
estemm
i
n
g
op
t
e
s
l
aa
n.
S
electeer één voor één de letters van de
pl
aats en
b
evest
ig
e
lk
e
l
etter stee
d
s met
h
et
d
raa
ik
nop
j
e.
S
electeer een plaats uit de li
j
st en bevesti
g
uw keuze.
U kunt ook een lijst met plaatsen in het opgegeven land opvragen
door een paar letters op te
g
even en dit te bevesti
g
en met
"
Li
j
st"
.
D
raa
i
aan
d
e
d
raa
ik
nop en se
l
ecteer OK
om uw
k
euze te
b
evest
ig
en.
Vul de gegevens zoals " Weg "
e
n
"Nummer
/
Kruisin
g
" op dezel
f
de manier
in.
Se
l
ec
t
ee
r " O
p
slaan " om de adreskaart op te slaan.
U kunt maximaal 4
00
kaarten opslaan.
Bevesti
g
met "OK" om het navi
g
eren te
s
t
a
rt
e
n.
S
electeer een navi
g
atiecriterium:
"
Snelste rout
e
", "
K
ortste rout
e
"
o
f
bes
t
e
r
ou
t
e
"
A
fstand/Ti
j
d ", en
selecteer indien
g
ewenst, aanvullende
c
r
i
t
e
r
ia
z
oals
:
"
M
et to
l
we
g
en
",
"
M
et
v
eer
p
on
t
", o
f
"
V
erkeersinformati
e
"
e
n
b
evest
ig
uw
k
euze met
"
O
K
"
.
9
.1
0
05
EEN BESTEMMING KIEZEN
NAVIGATIE
NAAR EEN VAN DE LAATSTE BESTEMMINGEN
D
ru
k
op
NAV
v
oo
r
he
t m
e
n
u
"
N
av
ig
at
ie
"
.
S
electeer de
g
ewenste bestemmin
g
en
b
evest
ig
uw
k
euze om
h
et nav
ig
eren te
sta
r
te
n.
NAAR EEN CONTACT UIT HET ADRESBOEK
Selecteer en bevesti
g
" Bestemmin
g
ki
ezen
"
, se
l
ecteer vervo
lg
ens
"
Ad
res
b
oe
k
"
en
b
evest
ig
uw
k
euze.
S
electeer de
g
ewenste bestemmin
g
en
bevesti
g
uw keuze met "OK "
o
m h
e
t
n
avi
g
eren te starten.
Druk op NAV v
oo
r h
e
t m
e
n
u
"
Navi
g
ati
e
".
Navi
g
eren naar een uit het adresboek van de telefoon
g
e
ï
mporteerd adres is alleen mo
g
eli
j
k als het adresbestand
c
ompatibel is met het s
y
steem.
9
.1
1
05
S
electeer en bevesti
g
" Bestemmin
g
k
iezen ", selecteer "
G
PS-coördinaten
"
en bevesti
g
uw keuze.
Voer de
G
P
S
-coördinaten in en bevesti
g
u
w inv
oe
r m
e
t " O
K
" om het navi
g
eren
t
e
s
t
a
rt
e
n.
Druk op NAV v
oo
r h
e
t m
e
n
u
" Navi
g
ati
e
".
NAVIGATIE
GPS-COÖRDINATEN ALS BESTEMMING INVOEREN NAAR EEN PUNT OP DE KAART
Druk, als de kaart op het scherm wordt
w
eergege
v
en
,
op
O
K
o
m n
aa
r h
e
t
c
ontextmenu te
g
aan.
S
electeer dan
"
K
aart verplaatsen " en bevesti
g
uw
keu
z
e
.
Druk op OK v
oo
r h
e
t
co
nt
e
xtm
e
n
u
v
a
n
de
fu
n
c
ti
e
" Kaart ver
p
laatsen ".
S
electeer " Als bestemming kiezen "
of
"
Als tussensto
p
kiezen " en bevesti
g
u
w k
eu
z
e
.
V
erp
l
aats
d
e cursor op
h
et sc
h
erm
met
d
e nav
ig
at
i
etoets om een
bestemmingspunt te kiezen.
9
.1
2
05
NAAR POINTS OF INTEREST
(
POI
)
NAVIGATIE
Points o
f
interest
(
P
O
I
)
zi
j
n openbare
g
ebouwen en diensten in de
om
g
evin
g
(
hotels, bedri
j
ven, vlie
g
velden...
)
.
S
electeer "Een bestemmin
g
kiezen" en
b
evest
ig
di
t, se
l
ecteer vervo
lg
ens
"E
en
adres invoeren" en bevestig dit.
Selecteer en bevesti
g
"
P
OI "
e
n
s
electeer en bevesti
g
dan "
R
ondom
huidi
g
e plaat
s
" om een P
O
I in de buurt
t
e
z
oeke
n.
S
electeer en bevesti
g
"
P
OI
"
o
m
e
en P
O
I in een etappe op te nemen,
s
electeer vervolgens " O
p
de rout
e
"
e
n
bevesti
g
uw keuze.
O
m een P
O
I als bestemmin
g
op te
g
even moet u eerst het land en de
p
laats op
g
even
(
zie "Naar nieuwe
bestemmin
g
"
)
, vervol
g
ens "
P
OI
"
s
e
l
ecteren en
b
evest
ig
en en
d
an
"
Di
c
h
t
bij
"
se
l
ecteren en
b
evest
ig
en.
Zoek een P
O
I in één van de rubrieken
op
d
e vo
lg
en
d
e pa
gi
na
'
s.
S
electeer " Zoeken op Naam " om P
O
I's o
p
naam in
p
laats van o
p
a
f
s
t
a
n
d
t
e
z
oe
k
e
n.
Selecteer de
g
ewenste P
O
I en bevesti
g
u
w
keu
z
e
m
e
t
"
OK
"
om
h
et nav
ig
eren
t
e
s
t
a
rt
e
n.
Druk op NAV v
oo
r h
e
t m
e
n
u
" Navi
g
ati
e
".
9
.1
3
05
POI-LIJST
NAVIGATIE
Di
t p
i
cto
g
ram versc
hij
nt a
l
s er z
i
c
h
meer
d
ere
P
o
i
nts
of
Interest in hetzel
f
de gebied bevinden. Door op dit
p
icto
g
ram in te zoomen kunt u de verschillende Points
of
Interest beki
j
ken.
*
A
f
hankeli
j
k van
besc
hik
baa
rh
e
i
d
in h
e
t l
a
n
d
.
De exacte procedure voor het updaten van P
O
I's is beschikbaar op de website "http:
//
peu
g
eot.navi
g
ation.com".
9
.1
4
05 NAVIGATIE
INSTELLEN WAARSCHUWINGSMELDINGEN
R
ISICOGEBIEDEN
U
kunt nu kiezen uit:
- "Zichtbare meldin
g
en"
-
"M
e
ldi
n
g
en met
g
e
l
u
id
ss
ig
na
l
en
"
-
"All
een me
ldi
n
g
en weer
g
even
bij
h
et nav
ig
eren
"
- "Alleen meldingen geven bij een te hoge
s
n
e
lh
e
i
d
".
U kunt de ti
j
d tussen het moment van de
waarschuwin
g
voor een Risico
g
ebied en het
p
asseren van het risico
g
ebied instellen.
S
electeer "
OK
" om de instellingen te bevestigen.
K
S
electeer " O
p
ties " en bevestig uw keuze;
selecteer vervol
g
ens "
R
isico
g
ebieden
i
nstellen " en bevesti
g
uw keuze.
Deze
f
uncties zi
j
n alleen beschikbaar als de risico
g
ebieden zi
j
n
g
edownload en in het s
y
steem zi
j
n
g
e
ï
nstalleerd.
De
g
edetailleerde procedure voor het updaten van de risico
g
ebieden
is beschikbaar op de website www.peu
g
eot.com.
D
ru
k
op
NAV
v
oo
r
he
t m
e
n
u
"
N
av
ig
at
ie
".
9
.1
5
05 NAVIGATIE
EEN ETAPPE TOEVOEGEN
Druk o
p
NAV
v
oo
r h
e
t m
e
n
u
"
Navi
g
ati
e
"
.
Se
l
ec
t
ee
r " Eta
pp
es en route
s
"
e
n
bevesti
g
uw keuze.
S
electeer "
D
ichtbi
j
"
o
m in
de
buu
rt v
a
n
de etappe te komen of " Strik
t
"
o
m
de
e
tappe
h
ee
l
prec
i
es te r
ijd
en.
B
evest
ig
met
"
OK
"
om
h
et nav
ig
eren
te starten en
gl
o
b
aa
l
d
e r
i
c
h
t
i
n
g
aan te
ge
v
en
.
S
electeer "
E
tappe toevoe
g
en "
e
n
bevesti
g
uw keuze.
Het adres van de etappe
g
eeft u als
b
estemm
i
n
g
op v
i
a
"
Ad
res
i
nvoeren
"
,
ee
n
kaa
rt
ui
t
he
t
"
Ad
res
b
oe
k
", o
f
uit
"
L
aatste bestemmingen ".
ETAPPES BEHEREN
Herhaal de handelin
g
en 1 en 2,
selec
t
ee
r
"
E
ta
pp
es Ordenen/Wissen
"
e
n
b
evest
ig
uw
k
euzes om etappes te
be
h
e
r
e
n.
Selecteer en bevesti
g
uw keuze om de
wi
j
zi
g
in
g
en op te slaan.
S
electeer de etappe die u wilt
ver
p
laatsen.
Se
l
ec
t
ee
r "
V
erwi
j
deren " om een etappe te verwi
j
deren.
9
.1
6
05 NAVIGATIE
NAVIGATIEOPTIES
CRITERIA VOOR DE BEREKENING
S
electeer "
Op
ties " en bevestig uw
keu
z
e
.
S
electeer " O
K
" en bevesti
g
uw keuze
om
d
e
i
nste
lli
n
g
en op te s
l
aan.
S
electeer " Rekencriteria definiëren
"
e
n
bevestig uw keuze.
M
e
t
de
z
e
fu
n
c
ti
e
k
u
nt
u
de
v
e
r
sc
hill
e
n
de
c
rit
e
ri
a
v
oo
r h
e
t
be
r
e
k
e
n
e
n v
a
n
de
r
ou
t
e
in
s
t
e
ll
e
n:
- de soort route
(
" Snelste rout
e
", "
K
ortste
r
out
e
", " Afstand/Ti
j
d "
)
,
- aanvullende criteria zoals
(
"
M
et to
l
we
g
en
"
of
"
M
et veer
p
on
t
"),
t
- al o
f
niet rekenin
g
houden met de
verkeersin
f
ormatie
(
"
V
erkeersinformati
e
"
)
.
D
ru
k
op
NAV
v
oo
r
he
t m
e
n
u
"
N
av
ig
at
ie
".
A
ls u op
g
eeft dat het s
y
steem rekenin
g
moet houden met de
verkeersin
f
ormatie, wordt er automatisch een nieuwe route
berekend als de verkeerssituatie daar aanleidin
g
toe
g
ee
f
t.
9
.1
7
05 NAVIGATIE
Druk op NAV v
oo
r h
e
t m
e
n
u
" Navi
g
ati
e
".
KAARTEN BEHEREN
POINTS OF INTEREST OP DE KAART KIEZEN
S
electeer "
Kaartbeheer
" en bevestig
r
u
w k
eu
z
e
.
S
electeer één o
f
meer cate
g
orieën die u
op
h
et sc
h
erm w
il
t z
i
en.
S
electeer "
G
e
g
evens van de kaar
t
"
e
n
b
evest
ig
uw
k
euze.
S
electeer " Standaard "
o
m
a
ll
ee
n "
T
ankstations,
g
ara
g
e
s
"
e
n " Risico
g
ebieden "
(
indien
g
edownload
)
weer te
g
even op
de
kaa
rt.
S
electeer " O
K
" en bevestig uw keuze,
selecteer no
g
maals "OK" en bevesti
g
dit
opnieuw om de instellin
g
en op te slaan.
9
.1
8
05 NAVIGATIE
S
electeer "
Kaartbeheer
" en bevestig
r
u
w k
eu
z
e
.
Se
l
ec
t
ee
r:
- " Op auto
g
eoriënteerd "
o
m
de
k
aart o
p
de auto te richten,
-"Op noorden
g
eoriënteerd "
o
m
d
e
k
aart a
l
t
ijd
naar
h
et noor
d
en te
ri
c
h
ten,
-
"Perspectief
"
o
m
de
kaa
rt
i
n
f
p
erspectie
f
te zien.
S
electeer " Oriënterin
g
van de kaar
t
"
e
n
b
evest
ig
uw
k
euze.
In h
e
t m
e
n
u
"
S
ETUP " k
u
nt
u
de
kl
eu
r v
a
n
de
k
aa
rt v
e
r
a
n
de
r
e
n
door weer
g
ave bi
j
"Da
g
" o
f
"Nacht" te kiezen.
ORIËNTERING VAN DE KAART
Druk op NAV v
oo
r h
e
t m
e
n
u
" Navi
g
ati
e
".
De straatnamen worden op de kaart weer
g
e
g
even bi
j
een schaal
van 1
00
m of kleiner.
9
.1
9
05 NAVIGATIE
D
ru
k
op
NAV
v
oo
r
he
t m
e
n
u
"
N
av
ig
at
ie
".
GESPROKEN NAVIGATIEBERICHTEN INSTELLEN
Se
l
ec
t
ee
r "
Op
ties " en bevesti
g
uw
keu
z
e
.
V
OLUMEREGELING/UITSCHAKELEN
S
electeer " Instellen gesproken
berichten " en bevesti
g
uw keuze.
Selecteer de volumeweer
g
ave en
bevesti
g
uw keuze.
Se
l
ec
t
ee
r "
U
itschakelen " om de
g
esproken instructies uit te
sc
h
a
k
e
l
e
n.
S
electeer " OK" en bevesti
g
uw keuze.
S
tel het
g
ewenste volume in en bevesti
g
u
w k
eu
z
e
.
Het instellen van het volume is mogelijk door de volumeknop te
bedienen ti
j
dens de weer
g
ave van een route-aanwi
j
zin
g
.
He
t v
olu
m
e
v
a
n
de
i
n
s
tr
uc
t
ies
ku
nt
u
ook
i
n
s
t
elle
n v
ia
he
t m
e
n
u
"
SETUP "
/
"
Spraaksynthes
e
".
9
.2
0
05 NAVIGATIE
MANNENSTEM/VROUWENSTEM
D
ru
k
op SETUP v
oo
r
he
t
c
on
f
i
g
uratiemenu.
Se
l
ec
t
ee
r "
M
annenstem kiezen "
of
"
V
rouwenstem kiezen " en bevesti
g
u
w k
eu
z
e
m
e
t "
Ja
". Het s
y
steem wordt
vervol
g
ens opnieuw op
g
estart.
S
electeer " Spraaks
y
nthes
e
"
e
n
bevesti
g
uw keuze.
9
.2
1
06
V
ERKEERSINFORMATIE
Naar het menu "VERKEERSINFORMATIE"
Wissel tussen het menu en de li
j
st
(
links
/
rechts
)
.
"
"
"
"
"
"
"
eees o ate C
Verkeersinformatie
TMC
Verkeersinformatie TMC
Verkeersinformatie TMC
Verkeersinformatie TMC
Verkeersinformatie TMC
Verkeersinformatie TMC
Verkeersinformatie TMC
Verkeersinformatie TMC
Verkeersinformatie TMC
Verkeersinformatie TMC
Verkeersinformatie TMC
Verkeersinformatie TMC
Verkeersinformatie TMC
Verkeersinformatie TMC
V k i f ti TMC
V k i f ti TMC
V k i f ti TMC
V k i f ti TMC
"
"
"
"
"
"
"
of
D
ru
k
op
"
T
RAFFIC
".
9
.2
2
06
V
ERKEERSINFORMATIE
INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN
Een TM
C
-bericht
(
Tra
f
ic Messa
g
e
C
hannel
)
is in
f
ormatie met betrekkin
g
tot het verkeer en het weer die in real time wordt ontvan
g
en en
door
g
estuurd naar de bestuurder in de vorm van
g
esproken berichten en visuele waarschuwin
g
en op de navi
g
atiekaart.
Het navi
g
aties
y
steem kan in dat
g
eval een alternatieve route voorstellen.
Druk o
p
T
RAFFI
C
voor weer
g
ave van
h
e
t m
e
n
u
"
Verkeersinformatie TMC"
.
Se
l
ec
t
ee
r
de
fu
n
c
ti
e
"Geo
g
rafisch
filter" en bevesti
g
uw keuze.
Het s
y
steem biedt de keuze:
-
"
B
ewaar a
ll
e
b
er
i
c
h
ten :
",
of
- " Bewaar de berichten
:
"
" Rondom de aut
o
",
(
bevesti
g
de op
g
e
g
even kilometers om
dit te wi
j
zi
g
en en de afstand te
kiezen
)
,
" O
p
de rout
e
"
.
B
evest
ig
met
"
O
K
"
om
d
e w
ij
z
igi
n
g
en op
t
e
s
l
aa
n.
Wij
a
d
v
i
seren:
- een
f
ilter op de route en
-
ee
n
f
ilt
e
r r
o
n
do
m
de
au
t
o
v
a
n:
-
20
km in de stad,
- 50 km op de snelwe
g
.
9
.2
3
06
V
ERKEERSINFORMATIE
B
ELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC
Rood-
g
ele driehoek: verkeersberichten, bi
j
voorbeeld:
Zwart-blauwe driehoek: al
g
emene informatie, bi
j
voorbeeld:
V
ERKEERSBERICHTEN BELUISTEREN
De
f
unctie TA
(
Tra
ff
ic Announcement
)
g
ee
f
t voorran
g
aan het luisteren
n
aar verkeersberichten.
O
m te worden geactiveerd moet deze
f
unctie
e
en radiozender die deze berichten uitzendt,
g
oed kunnen ontvan
g
en.
Zodra een verkeersbericht wordt uit
g
ezonden, wordt de
g
eluidsbron
die op dat moment wordt weer
g
e
g
even
(
Radio, CD, USB, ...
)
automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weer
g
e
g
even.
Zodra het verkeersbericht is af
g
elopen, wordt de weer
g
ave van de
o
orspron
k
e
lijk
e
g
e
l
u
id
s
b
ron
h
ervat.
Druk op RADIO om het menu "FM
/
AM-
b
an
d"
weer te
g
even.
S
electeer " O
p
ties " en bevesti
g
uw
keu
z
e
.
S
chakel "
V
er
k
eers
b
er
i
c
ht
"
in
of
u
it
e
n
b
evest
ig
uw
k
euze.
Het
g
eluidsvolume van de verkeersberichten kunt u alleen instellen
ti
j
dens de weer
g
ave van een der
g
eli
j
k bericht.
U kunt de
f
unctie op elk moment in- o
f
uitschakelen door op de toets
t
e
d
r
u
kk
e
n.
Druk ti
j
dens een verkeersbericht op de toets wanneer u het bericht
wilt
o
n
de
r
b
r
e
k
e
n.
9
.2
4
9
.2
5
07
TELEFONEREN
Naar het menu "TELEFOON"
"
"
"
"
"
"
"
eeoo
Telefoon
Telefoon
Telefoon
Telefoon
Telefoon
Telefoon
Telefoon
Telefoon
Telefoon
Telefoon
Telefoon
Telefoon
Telefoon
Telefoon
Tlf
Tlf
Tlf
Tlf
f
"
"
"
"
"
"
"
Wissel tussen het menu en de lijst
(
links
/
rechts
)
.
o
f
D
ru
k
op PHONE
.
S
electeer een nummer in de li
j
st en bevesti
g
uw keuze met
" OK " om een gesprek te starten.
A
ls u verbinding met een andere tele
f
oon maakt, wordt
de li
j
st met de laatste
g
esprekken
g
ewist.
Geen verbindin
g
met een
t
e
l
e
f
oo
n.
Verbindin
g
met een Telefoon.
Binnenkomend
g
esprek.
Ui
t
g
aan
d
g
espre
k
.
B
ez
ig
met
Sy
nchroniseren van
ad
r
esboek
.
C
ommunicatie met
telefoon bezi
g
.
In de bovenbalk wordt steeds
aan
g
e
g
even
9
.2
6
07
BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN
EERSTE KOPPELING
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set ma
g
om veili
g
heidsredenen en vanwe
g
e het
f
eit dat deze handelin
g
de
vo
ll
e
dig
e aan
d
ac
h
t van
d
e
b
estuur
d
er vraa
g
t, u
i
ts
l
u
i
ten
d
wor
d
en
u
itgevoerd als de
a
uto stilstaa
t
.
A
c
tiv
ee
r
de
Bl
ue
t
oo
th-
fu
n
c
ti
e
v
a
n
u
w
t
e
l
efoo
n
e
n
s
t
e
l
de
z
e
z
o
in
da
t
de
tele
f
oon "gezien" wordt.
Druk o
p
deze toets.
Selecteer het
g
ewenste apparaat in de
l
i
j
st, kies dan "
V
erbinden " en bevesti
g
u
w
keu
z
e
.
Het s
y
steem stelt voor:
- het
p
rofiel " Handsfree functi
e
"
(
alleen telefoon
)
,
- het profiel "
A
u
di
o "
(
streamin
g
:
le
z
e
n v
a
n m
u
z
iekbes
t
a
n
de
n v
a
n
de
tele
f
oon
)
,
- o
f
beide pro
f
ielen "
A
ll
e
".
Se
l
ec
t
ee
r m
e
t "OK" en bevesti
g
uw
keu
z
e
.
S
electeer " Bluetooth-functies
"
e
n
bevesti
g
uw keuze.
S
electeer " Randapparatuur zoeken "
en bevesti
g
uw keuze.
Er verschi
j
nt een overzicht van de
a
pparatuur
di
e waar
g
enomen
i
s.
W
ac
h
t
tot
d
e
k
nop
"
V
er
bi
n
d
en
"
versc
hij
nt.
TELEFONEREN
G
a voor meer in
f
ormatie
(
compatibiliteit, extra hulp, enz.
)
naar
www.peu
g
eot.nl.
9
.2
7
07
Voer dezelfde pincode als die van de telefoon in om
d
e ver
bi
n
di
n
g
tot stan
d
te
b
ren
g
en.
Accepteer een automatische verbindin
g
met de telefoon als u wilt
dat de telefoon automatisch aan
g
esloten wordt bi
j
het starten van
de
au
t
o
.
Het s
y
steem kan maar één profiel kiezen als de telefoon
g
een extra functies heeft. U kunt allebei de profielen als
s
tandaardinstellin
g
kiezen.
TELEFONEREN
Kies het pro
f
iel " Handsfree functi
e
" als u geen muziek wilt
be
l
u
i
s
t
e
r
e
n.
De beschikbaarheid van diensten hangt a
f
van het
GS
M-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.
C
ontroleer in de
g
ebruiksaanwi
j
zin
g
van uw tele
f
oon en in
f
ormeer bi
j
uw provider welke diensten voor u toe
g
ankeli
j
k zi
j
n.
Kies een code voor de verbindin
g
en
b
evest
ig
uw
i
nvoer met
"
OK
".
Het is afhankeli
j
k van het t
y
pe telefoon of het s
y
steem u vraa
g
t
o
m toestemmin
g
voor de overdracht van uw telefoonboek.
Bij terugkomst in de auto wordt de verbinding met de laatst
aangesloten telefoon binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten
jg g
van het contact, automatisch weer tot stand gebracht (Bluetooth actief
e
n apparatuur "zichtbaar"
)
.
O
m het profiel van de automatische verbindin
g
te veranderen, moet u
de koppeling met de desbetreffende telefoon ongedaan maken en de
telefoon daarna met het nieuwe profiel opnieuw koppelen.
gg
g
9
.2
8
07 TELEFONEREN
ADRESBOEK / SYNCHRONISEREN CONTACTEN
Druk o
p
P
HON
E
e
n
se
l
ec
t
ee
r
"
C
ontacten beheren " en bevesti
g
uw
k
eu
z
e
.
S
electeer " Nieuw contac
t
"
o
m
ee
n
ni
euw contact op te s
l
aan.
S
electeer "Sorteren op achternaam
/
v
oornaam
"
o
m
de
co
nt
ac
t
e
n in
de
g
ewenste vo
lg
or
d
e weer te
g
even.
Se
l
ec
t
ee
r " Alle contacten wissen "
o
m de op
g
esla
g
en contacten uit het
g
eheu
g
en te verwi
j
deren.
S
electeer " S
y
nchronisatie-optie
s
":
- Geen s
y
nchronisatie: alleen de in het
g
eheu
g
en van het s
y
steem op
g
esla
g
en
c
ontacten
(
alti
j
d aanwezi
g)
.
-
C
ontacten van tele
f
oon weer
g
even:
a
lleen de contacten die in het geheugen
van de tele
f
oon zi
j
n op
g
esla
g
en.
-
C
ontacten van simkaart weer
g
even:
a
lleen de contacten die o
p
de simkaart
van de telefoon zi
j
n op
g
esla
g
en.
- Alle contacten weer
g
even: de contacten
die in het
g
eheu
g
en van de telefoon én
op
d
e s
i
m
k
aart z
ij
n op
g
es
l
a
g
en.
S
electeer "
A
lles importeren "
o
m
a
ll
e
c
ontacten van de telefoon te importeren
e
n op te s
l
aan.
Al
s een contact eenmaa
l
g
e
ï
mporteer
d
is, bli
jf
t het zichtbaar, ook als u een
a
n
de
r
e
t
e
l
efoo
n
aa
n
s
l
u
it.
S
electeer " Status van
c
ontacten
g
e
h
eu
g
en
"
als
u
w
il
t w
e
t
e
n
h
oevee
l
contacten er
i
n
h
et
g
e
h
eu
g
en
z
ijn opgeslagen en hoeveel ruimte er nog
o
v
e
r i
s
.
9
.2
9
07
CONTACTEN BEHEREN
Druk op
P
HONE , selecteer dan
" Contacten " en bevesti
g
uw keuze.
S
electeer het
g
ewenste contact en
bevestig uw keuze.
S
electeer " Im
p
orteren "
o
m
éé
n
co
nt
ac
t
naar
h
et s
y
steem te
k
op
ren.
S
electeer "
B
e
ll
en
"
o
m
he
t n
u
mm
e
r t
e
be
ll
e
n.
S
electeer " O
p
enen "
o
m
ee
n
e
xt
e
rn
c
ontact weer te
g
even o
f
een op
g
esla
g
en
c
ontact te wi
j
zi
g
en.
S
electeer OK
of
S
electeer "
V
erw
ijd
eren
"
o
m
ee
n
opgeslagen contact uit het systeem te
verwi
j
deren.
E
en extern contact moet a
l
t
ijd
eerst
g
e
ï
mporteer
d
wor
d
en voor
d
at
u
h
et
k
unt w
ij
z
ig
en.
H
et contact wor
d
t
i
n
h
et
g
e
h
eu
g
en van
h
et
sy
steem op
g
esla
g
en.
C
ontacten in het adresboek van de tele
f
oon o
f
o
p de simkaart kunnen niet verwijderd o
f
gewijzigd worden.
TELEFONEREN
d
r
u
k
op
d
e
R
eturn-toets om
di
t menu te
v
e
r
la
t
e
n.
9
.
30
07 TELEFONEREN
Druk
2
keer op PHON
E
.
Se
l
ec
t
ee
r " Bellen " en bevesti
g
uw
keu
z
e
.
S
electeer " Contacten " en bevestig uw
keu
z
e
.
T
oets
h
et nummer
i
n op
h
et v
i
rtue
l
e
toetsenbord door de ci
jf
ers te selecteren
e
n daarna te bevesti
g
en
Bevesti
g
met "OK" om het in
g
evoerde
t
e
l
e
f
oo
nn
u
mm
e
r t
e
be
ll
e
n.
Druk o
p
TEL
of 2 keer o
p
PHON
E
.
EEN NUMMER BELLEN EEN CONTACT BELLEN
Selecteer het
g
ewenste contact en
b
evest
ig
uw
i
nvoer.
Als
u
he
t
co
nt
ac
t v
ia
de
t
oe
t
s
PHON
E
hebt opgevraagd, selecteert u " Bellen "
e
n bevesti
g
t u uw keuze.
S
electeer het nummer en bevestig uw
keu
z
e
o
m h
e
t
be
ll
e
n t
e
s
t
a
rt
e
n
BELLEN
G
ebruik de tele
f
oon liever niet onder het ri
j
den.
S
top op een veili
g
e
pl
aats om te
b
e
ll
en a
l
s u
g
e
l
e
g
en
h
e
id
h
e
b
t en
g
e
b
ru
ik
bij
voor
k
eur
de toetsen op het stuur.
9
.
31
07 TELEFONEREN
LAATSTE NUMMERS BELLEN
Druk o
p
TEL
, selecteer " Li
j
st
g
esprekken " en bevesti
g
uw keuze,
Selecteer het
g
ewenste nummer en
bevesti
g
uw keuze.
Druk 2 keer o
p
P
HONE , selecteer en bevesti
g
"
T
elefoonfuncties "
e
n
da
n "
D
e
g
esprekkenli
j
st wisse
n
"
a
l
s
u
de li
j
st met de laatste
g
esprekken wilt wissen.
EEN GESPREK BEËINDIGEN
D
ru
k
op
P
HONE
e
n
selec
t
ee
r
"
OK
"
o
m
e
en
g
espre
k
te
b
e
ëi
n
dig
en.
U
kunt ook de toets
T
EL even in
g
edrukt
h
oude
n.
U kunt ook 2 keer kort achter elkaar o
p
de
t
oe
t
s
TEL
o
p
het stuur drukken.
U
kunt ook de toets
M
ODE in
d
r
u
kk
e
n t
o
t
het telefoonscherm verschi
j
nt.
D
ru
k
op
P
HONE v
oo
r
ee
n
o
v
e
rz
ich
t v
a
n
d
e
l
aatste
g
espre
kk
en.
of
D
ru
k
vervo
lg
ens op
"
OK
" voor het contextmenu,
K
selec
t
ee
r
"
V
er
b
re
k
en
"
en
b
evest
ig
uw
k
euze
om het
g
esprek te be
ë
indi
g
en.
9
.
32
07 TELEFONEREN
EEN INKOMEND GESPREK
A
ls u
g
ebeld wordt, klinkt een beltoon en verschi
j
nt een pop-
up
venster o
p
het scherm.
Standaard is het s
y
steem in
g
esteld op
J
a" om het
g
esprek aan te nemen.
D
ru
k
op
"
OK
"
om
h
et
g
espre
k
aan te
nemen
.
S
electeer "
N
e
e
"
en
b
evest
ig
uw
k
euze
om het tele
f
oontje te weigeren.
Dr
u
k
de
t
oe
t
s
T
EL
e
v
e
n in
o
m
ee
n
g
esprek aan te nemen.
H
oud
de
t
oe
t
s
T
EL lan
g
er in
g
edrukt om
e
en
g
esprek te wei
g
eren.
9
.
33
07
OPTIES TIJDENS EEN GESPREK *
Druk ti
j
dens het
g
esprek een paar keer
op
d
e toets MODE
o
m h
e
t t
e
l
e
f
oo
nm
e
n
u
te se
l
ecteren en
d
ru
k
vervo
lg
ens op
"
O
K
"
om naar
h
et contextmenu te
g
aan.
S
electeer "
P
rivé-modus " en bevesti
g
uw
k
euze om
h
et
g
espre
k
rec
h
tstree
k
s v
i
a
d
e
t
e
l
efoo
n t
e
v
oe
r
e
n.
Of
selecteer " Hands-freefuncti
e
"
en
b
evest
ig
u
w keuze om het gesprek via de luidsprekers
van de audio-installatie weer te
g
even.
S
electeer en bevesti
g
" In de wacht
zetten " om het
g
esprek in de wacht te
z
e
tt
e
n.
O
f selecteer "
G
esprek hervatten "
e
n
bevesti
g
uw keuze om een
g
esprek dat
i
n
d
e wac
h
t
i
s
g
ezet, voort te zetten.
S
electeer "
DTMF
-tonen
"
o
m
he
t
n
u
m
e
r
ieke
t
oe
t
se
n
bo
r
d
t
e
ku
nn
e
n
g
e
b
ru
ik
en voor
h
et
ki
ezen van eventue
l
e
opties die u in een gesprek worden
aangege
v
en
.
Se
l
ec
t
ee
r "
V
erbreken " om het
g
esprek
te be
ë
indi
g
en.
*
A
f
hankeli
j
k van het t
y
pe tele
f
oon en het abonnement.
U kunt ook een con
f
erence-call met
3
deelnemers houden.
S
tart daarvoor
e
erst 2 a
f
zonderlijke gesprekken
*
en
se
l
ec
t
ee
r
da
n " Conferenc
e
" in h
e
t
c
ontextmenu dat verschi
j
nt als u deze
t
oe
t
s
in
d
r
u
kt.
O
f druk deze toets even in.
9
.
34
07
Druk twee keer o
p
P
HON
E
.
S
electeer "
L
i
j
st met
g
ekoppelde
randapparatuur
" en bevestig uw
r
keu
z
e
.
U
k
unt nu:
- ver
bi
n
di
n
g
ma
k
en met
d
e
g
ese
l
ecteer
d
e
t
e
l
efoo
n vi
a
" Verbinden "
of
de
verbindin
g
"
V
erbreken ",
- de koppelin
g
met de
g
eselecteerde
t
e
l
e
f
oo
n v
e
r
b
r
e
k
e
n.
U kunt ook alle koppelin
g
en te
g
eli
j
k verbreken.
TELEFONEREN
BEHEER VAN TELEFOONVERBINDINGEN
BELTONEN INSTELLEN
Druk 2 keer o
p
PHON
E
.
S
electeer "
T
elefoonfunctie
s
"
e
n
b
evest
ig
uw
k
euze.
S
electeer " O
p
ties beltonen
"
e
n
b
evest
ig
uw
k
euze.
U kunt het volume en het t
y
pe beltoon
in
s
t
e
ll
e
n.
S
electeer " Bluetooth-functies
".
S
electeer "O
K
"
en
b
evest
ig
uw
k
euze
om
d
e w
ij
z
igi
n
g
en op te s
l
aan.
9
.
35
9
.
36
08
RADIO
Naar het menu "RADIO"
"
"
"
"
"
"
"
"
FM
/
AM band
FM / AM band
FM / AM band
FM / AM band
FM / AM band
FM / AM-band
FM / AM-band
FM / AM-band
FM / AM-band
FM / AM band
FM / AM band
FM / AM band
FM / AM band
FM / AM band
FM / AM b d
FM / AM b d
FM / AM b d
FM / AM b d
FM / AM b d
"
"
"
"
"
"
"
"
Druk o
p
of
o
f
g
ebruik de draaiknop om de
vori
g
e of vol
g
ende zender van de li
j
st te kiezen.
Wissel tussen het menu en de li
j
st
(
links
/
rechts
)
.
of
D
ru
k
op RADI
O
.
9
.
37
08 RADIO
Alfabetisch
Druk op
R
ADIO
,
kies de
g
ewenste
z
ender en bevesti
g
uw keuze.
A
utomat
i
sc
h
zoe
k
en
Druk op
of
f
o
m
au
t
o
m
a
ti
sc
h n
aa
r
la
g
ere o
f
ho
g
ere
f
requenties te zoeken.
Of
draai het knop
j
e van de bedienin
g
op
he
t
s
t
uu
r.
Handmati
g
zoeken
Druk op
o
f om staps
g
ewi
j
s naa
r
e
en andere frequentie te zoeken.
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving
(
bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.
)
, ook als de
R
D
S
-
f
unctie is in
g
eschakeld. Dit is een normaal verschi
j
nsel en hee
f
t niets te maken met een storin
g
in de autoradio.
De kwaliteit van de ontvan
g
st wordt aan
g
e
g
even door
het aantal actieve
g
olven in dit s
y
mbool.
Druk op RADI
O
o
f
druk op "
O
K"
o
m h
e
t
c
ontextmenu weer te
g
even.
V
ERANDEREN VAN FREQUENTIEBAND
S
electeer "
V
eranderen van
f
requentieband"
.
S
electeer "AM
/
FM" en bevesti
g
uw
keu
z
e
.
9
.
38
08
Druk op een van de toetsen van het numerieke
toetsenbord om de onder dat nummer op
g
esla
g
en
zender op te vra
g
en.
O
f druk en draai aan het knop
j
e op het stuur.
EEN ZENDER OPSLAAN
Houd, nadat u een zender hebt
g
eselecteerd, een
v
a
n
de
t
oe
t
se
n v
a
n h
e
t n
u
m
e
ri
e
k
e
t
oe
t
se
n
bo
r
d
g
edurende
2
seconden in
g
edrukt om deze zender
o
p te slaan in het
g
eheu
g
en.
Er klinkt een piep
j
e ter bevesti
g
in
g
.
Druk op
R
ADIO
.
RDS INSCHAKELEN EN
U
ITSCHAKELEN
Als de RD
S
-
f
unctie is in
g
eschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste
f
requentie van een zender, zodat u ernaar kunt bli
j
ven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wi
j
zi
g
en. Sommi
g
e
R
DS-zenders zi
j
n echter niet in het hele land te ontvan
g
en, omdat
de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit
ver
kl
aart
d
at
d
e zen
d
er t
ijd
ens
h
et r
ijd
en
k
an we
g
va
ll
en.
Se
l
ec
t
ee
r " O
p
tie
s
" en bevesti
g
uw
keu
z
e
.
S
chakel "RDS-vol
g
s
y
steem" in
of
u
it
e
n
bevestig uw keuze.
RADIO
9
.
39
9
.4
0
09
Naar het menu "MUZIEK-MEDIA"
"
"
"
"
"
"
"
"
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
MEDIA
"
"
"
"
"
"
"
"
Wisselen van de li
j
st in het menu
(
links
/
rechts
)
.
of
D
ru
k
op
M
USI
C
.
9
.4
1
09 MULTIMEDIASPELERS
CD, MP3-CD, USB-SPELER
De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma, .aac, .flac, .ogg,
.
mp
3"
me
t
een
bit
ra
t
e van
32
kb
ps
t
o
t
320
kb
ps a
f
.
p
p
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden
a
fg
espee
ld
.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u, ...) kunnen niet
wor
d
en a
fg
espee
ld
.
WMA-bestanden moeten van het t
y
pe WMA9
S
tandaard zi
j
n.
De bemonsterin
g
sfrequenties
(
samplin
g
rates
)
zi
j
n 11, 22, 44 en 48 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermi
j
d
s
peciale tekens
(
bi
j
v.: " ", ?, ù
)
om problemen met het afspelen of de
weer
g
ave te voor
k
omen.
Selecteer bi
j
het branden van een CD-R of CD-RW de standaard IS
O
9
660 niveau 1, 2 of bi
j
voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
A
ls de
C
D in een ander
f
ormaat is
g
ebrand, kan het zi
j
n dat deze niet
g
oed wordt a
fg
espeeld.
H
e
t i
s
r
aad
z
aa
m v
oo
r
éé
n
C
D ni
e
t m
ee
r
da
n
éé
n
s
t
a
n
daa
r
d
v
oo
r h
e
t
branden te
g
ebruiken.
S
tel de laa
g
st mo
g
eli
j
ke snelheid in
(
maximaal
4 x
)
voor een optimale
g
eluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-
C
D is het raadzaam de
s
tandaard Joliet te
g
ebruiken.
INFORMATIE EN ADVIEZEN
Het s
y
steem is
g
eschikt voor externe
g
eluidsdra
g
ers
(
USB of iPod via USB-kabel - niet mee
g
eleverd
)
.
Indien een USB-stick die verscheidene
p
artities bevat
wordt aan
g
esloten op het s
y
steem, wordt alleen de
e
erste part
i
t
i
e
h
er
k
en
d
.
U
k
unt
d
eze apparatuur
b
e
di
enen v
i
a
d
e au
di
o-
i
n
s
t
alla
t
ie
v
a
n
de
au
t
o
.
Het aantal tracks is beperkt tot een maximum van
2000
,
999
tracks per map.
A
ls het stroomverbruik o
p
de USB-
p
oort boven
de 500 mA uitkomt, wordt het s
y
steem in de
beschermmodus
g
eschakeld en uit
g
ezet.
A
n
d
ere ran
d
apparatuur,
di
e
bij
h
et aans
l
u
i
ten n
i
et
d
oor
h
et s
y
steem wordt herkend, moet met een kabel
(
niet
m
ee
g
eleverd
)
op de Jack-plu
g
worden aan
g
esloten.
Een U
S
B-stick moet ge
f
ormatteerd zijn naar FAT 16 o
f
32 om te
kunnen worden a
fg
espeeld.
Als te
g
eli
j
kerti
j
d een Apple
®
-speler en een USB-stick zijn aangesloten,
®
werkt het s
y
steem niet.
G
ebruik voor een
g
oede werkin
g
bi
j
voorkeur ori
g
inele Apple
®
U
S
B-
kabels
.
9
.4
2
09 MULTIMEDIASPELERS
Plaats de CD in de s
p
eler, steek de USB-stick
in de USB-
p
oort of sluit de USB-a
pp
aratuur via
e
en kabel
(
niet mee
g
eleverd
)
op de USB-poort
aan
.
Het s
y
steem maakt
g
ebruik van a
f
speelli
j
sten
(
in het ti
j
deli
j
ke
g
eheu
g
en
)
. Het maken van
deze lijsten kan enkele seconden o
f
soms
e
nkele minuten duren nadat het apparaat voor
de eerste keer is aan
g
esloten.
Het verwi
j
deren van alle andere dan
mu
zi
e
k
bes
t
a
n
de
n
e
n h
e
t v
e
rmin
de
r
e
n v
a
n h
e
t
aantal afspeelli
j
sten zal het aanmaken van deze
a
f
speelli
j
sten versnellen.
De a
f
speelli
j
sten worden iedere keer na het
o
pnieuw aanzetten van het contact o
f
het
aa
n
s
l
u
it
e
n v
a
n
ee
n
US
B-
s
ti
c
k v
e
rni
eu
w
d
. D
e
autoradio slaat de li
j
sten echter wel op en als
z
e niet zi
j
n
g
ewi
j
zi
g
d, is de laadti
j
d korter. Het
afspelen vol
g
t na een korte ti
j
d, afhankeli
j
k van
de capaciteit van de USB-stick.
GELUIDSBRON KIEZEN
Vi
a
de
t
oe
t
s
SOURCE o
p
het stuur kunt u van de ene naar de
andere
g
eluidsbron overschakelen.
" CD/CD MP
3
"
"
U
SB, IPod"
"
AUX
"
"
STREAMIN
G
"
"
RADIO
"
D
ru
k
op
M
USIC v
oo
r
he
t m
e
n
u
"
MEDIA ".
S
electeer "
V
o
lg
en
d
e me
di
u
m
"
e
n
b
evest
ig
uw
k
euze.
Herhaal deze handelin
g
en tot u de
g
ewenste
g
eluidsbron
te
g
enkomt
(
de radio kan
g
eselecteerd worden met SOURCE
of
RADI
O
)
.
A
UDIOBRONNEN
9
.4
3
09
/
/
/
/
/
/
/
+
/
/
/
MULTIMEDIASPELERS
EEN TRACK SELECTEREN
V
or
ig
e trac
k
.
V
o
lg
en
d
e trac
k
.
Vori
g
e a
f
speelli
j
st.
Vol
g
ende afspeelli
j
st.
S
nel vooruit.
S
n
e
l
ac
ht
e
r
u
it.
Pau
z
e
: SR
C
even
i
n
g
e
d
ru
k
t
houde
n.
MUSIC: Overzicht van tracks en
a
fspeellijsten op USB of CD
O
mhoo
g
en omlaa
g
in de li
j
st.
Bevesti
g
en, verder in de menustructuur.
T
eru
g
i
n
d
e menustructuur.
E
ven
i
n
g
e
d
ru
k
t
h
oude
n
Even in
g
edrukt
houde
n
9
.4
4
09
STREAMING AUDIO
S
treaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de
tele
f
oon via de audio-installatie in de auto a
f
te spelen.
Maak een verbindin
g
met de tele
f
oon: zie het hoo
f
dstuk
"
TELEF
O
NEREN".
Kies het profiel " Audi
o
"
o
f " All
e
"
.
Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de
a
udioweer
g
ave moet starten via de tele
f
oon.
Het bedienen is mo
g
eli
j
k via de randapparatuur of met de toetsen van
de
au
t
o
r
ad
i
o
.
Als de streamin
g
audio eenmaal is
g
estart, wordt uw telefoon als een
g
e
l
u
id
s
b
ron
b
esc
h
ouw
d
.
Wij adviseren de
f
unctie "
H
erhalen " voor Bluetooth-apparatuur in te
sc
h
a
k
e
l
e
n.
MULTIMEDIASPELERS
APPLE
®
-
SPELER AANSLUITEN
S
luit een A
pp
l
e
®
-speler met behulp van een
g
eschikte kabel
(
niet
mee
g
eleverd
)
aan op de USB-aansluitin
g
.
Het afspelen be
g
int automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.
De beschikbare indelin
g
is die van het aan
g
esloten apparaat
(
artiesten / albums /
g
enres / pla
y
lists / audiobooks / podcasts
)
.
De standaardindelin
g
is de indelin
g
per artiest.
O
m dit te veranderen
moet u teru
g
naar
h
et eerste n
i
veau
i
n
d
e structuur om vervo
lg
ens
e
en andere indeling te selecteren
(
bijvoorbeeld playlists
)
. Bevestig uw
k
euze voordat u in de structuur weer a
f
zakt naar de
g
ewenste track.
De modus "
S
hu
ff
le tracks" bi
j
de iPod
®
correspondeert met de modus
®
"
Random" bi
j
de autoradio.
De modus "Shuffle album" bi
j
de iPod
®
correspondeert met de modus
®
"
Random all" bi
j
de autoradio.
De modus "
S
hu
ff
le tracks" wordt standaard weer
g
e
g
even bi
j
aans
l
u
i
ten van
h
et apparaat.
De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zi
j
n met de
g
eneratie van uw Appl
e
®
-s
p
eler.
De li
j
st van compatibele uitrustin
g
en een update voor de software zi
j
n
verkri
jg
baar bi
j
het PEUGE
O
T-netwerk.
9
.4
5
09 MULTIMEDIASPELERS
AUX-INGANG GEBRUIKEN
AUDIOKABEL
(
JACK/USB
)
NIET
M
EEGELEVERD
S
luit het externe apparaat
(
MP3-
/
WMA-speler
)
met een
g
eschikte
audiokabel aan op de AUX-ingang
(
JA
C
K o
f
U
S
B
)
.
Druk o
p
M
USIC voor weer
g
ave van het
m
e
n
u
"
M
USI
C
".
Se
l
ec
t
ee
r
"
AUX-in
g
an
g
inschakelen
/
u
itschakelen" en bevesti
g
uw keuze.
S
tel eerst het volume van het externe
apparaat in
(
luid
)
. Re
g
el daarna het
v
olu
m
e
v
a
n
de
audio
-
i
n
s
t
alla
t
ie
i
n
de
au
t
o
.
D
e
b
e
di
en
i
n
g
g
e
b
eurt v
i
a
h
et externe apparaat.
9
.4
6
10 CONFIGURATIE
Druk op SETUP v
oo
r h
e
t m
e
n
u
"
Confi
g
urati
e
".
S
electeer "
Kies de kleur
" en bevestig
r
u
w keuze om de weer
g
ave van de
k
leuren en de kaart op het scherm in te
s
t
e
ll
e
n:
- stand "Da
g
",
- stand "Nacht",
- automatische da
g
/nacht-stand,
op
b
as
i
s van
h
et
b
ran
d
en van
d
e
ver
li
c
h
t
i
n
g
.
S
electeer "
Li
c
h
tster
k
te
i
nste
ll
en
"
e
n
b
evest
ig
uw
k
euze om
d
e
li
c
h
tster
k
te
i
n
t
e
s
t
elle
n.
Druk op " OK " om de wi
j
zi
g
in
g
en op te
s
l
aa
n.
De instellin
g
en voor da
g
en nacht zi
j
n
onafhankeli
j
k van elkaar.
S
electeer " Confi
g
uratie weer
g
av
e
"
e
n
b
evest
ig
uw
k
euze.
WEERGAVE INSTELLEN
9
.4
7
10 CONFIGURATIE
DATUM EN TIJD INSTELLEN
S
electeer het item dat u wilt wi
j
zi
g
en.
D
ru
k
op
d
e toets
O
K
o
m
de
selec
t
ie
t
e
bevestigen, verander de instelling en
bevesti
g
de wi
j
zi
g
in
g
no
g
maals om de
n
ieuwe
g
e
g
evens op te slaan.
Druk o
p
SETUP v
oo
r h
e
t m
e
n
u
"
Confi
g
urati
e
"
.
Verander de instellin
g
en één voor één.
Selecteer vervol
g
ens "O
K
" o
p
het
s
cherm en bevesti
g
de wi
j
zi
g
in
g
en om
z
e in het
g
eheu
g
en op te slaan.
Se
l
ec
t
ee
r "Minuten s
y
nchroniseren via GP
S
" om de instellin
g
van
de minuten automatisch te laten doen door het s
y
steem.
S
electeer " Confi
g
uratie displa
y
"
e
n
b
evest
ig
uw
k
euze.
S
electeer "
D
atum en t
ijd
i
nste
ll
en
"
e
n
b
evest
ig
uw
k
euze.
9
.4
8
9
.4
9
11 BOORDCOMPUTER
BOORDCOMPUTER
Druk meerdere keren o
p
de toets
MO
DE tot de boordcom
p
uter wordt
w
eergege
v
en
.
Actieradius: in deze stand
g
eeft de computer aan hoeveel kilometer u
nog met de resterende hoeveelheid brandsto
f
kunt rijden, berekend op
basis van het
g
emiddelde verbruik over de laatste af
g
ele
g
de kilometers.
De weer
g
e
g
even waarde kan sterk vari
ë
ren door een veranderin
g
in de
wa
g
ensnelheid of het landschap.
Als de actieradius minder dan
30
km bedraa
g
t, verschi
j
nen streep
j
es
o
p het displa
y
. Na het tanken van minimaal 10 liter brandsto
f
wordt de
actieradius opnieuw berekend en weer
g
e
g
even zodra deze meer dan
100 km bedraa
g
t.
Raadplee
g
het PEUGE
O
T-netwerk als ti
j
dens het ri
j
den voortdurend
s
treepjes worden weergegeven in plaats van cij
f
ers.
Druk op de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om
de vol
g
ende in
f
ormatie van de boordcomputer op het displa
y
wee
r
te
g
even.
ENKELE DEFINITIES
- H
e
t t
abb
l
ad
"
au
t
o
" m
e
t:
d
e act
i
era
di
us,
h
et
h
u
idig
e
verbruik en de no
g
a
f
te le
gg
en
afs
t
a
n
d
.
- Het tabblad "1"
(
traject 1
)
met:
de
g
emiddelde snelheid, het
g
emiddelde verbruik en de
af
g
ele
g
de afstand berekend over
h
et tra
j
ect "1".
- Het tabblad "2"
(
tra
j
ect 2
)
met
dezel
f
de
g
e
g
evens voor een
twee
d
e tra
j
ect.
M
omentee
l
ver
b
ru
ik:
di
t ver
b
ru
ik
wor
d
t
b
ere
k
en
d
en weer
g
e
g
even
vanaf
30
km
/
h.
G
emiddeld verbruik
:
di
t
i
s
h
et
g
em
idd
e
ld
e ver
b
ru
ik
s
i
n
d
s
d
e
l
aatste
nulstellin
g
van de boordcomputer.
Af
g
ele
g
de afstand:
de
z
e
a
f
s
t
a
n
d
w
o
r
d
t
be
r
e
k
e
n
d
s
in
ds
de
l
aa
t
s
t
e
nulstelling van de boordcomputer.
No
g
af te le
gg
en afstand
:
dit is de a
f
stand tot de door de
g
ebruiker
in
g
evoerde eindbestemmin
g
. Als het navi
g
aties
y
steem in
g
ebruik
is, wordt deze a
f
stand op elk moment tijdens het rijden opnieuw
be
r
e
k
e
n
d
.
G
emiddelde snelheid: dit is de gemiddelde snelheid sinds de
laatste nulstellin
g
van de boordcomputer
(
contact aan
)
.
9
.
50
12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY
MENU
"N
av
ig
at
i
e
"
Adres invoeren
Een bestemmin
g
kiezen
Adresboek
GP
S
-coördinaten
E
ta
pp
es en route
Etappe toevoe
g
en
A
dres invoeren
A
dresboek
L
aatste bestemmin
g
en
Eta
pp
es ordenen
/
wissen
Al
ternat
i
eve route
Gekozen bestemmin
g
O
p
ties
Definiëren rekencriteria
Laatste bestemmin
g
en wissen
Kaartbehee
r
Oriëntering van de kaart
BASISFUNCTIE
k
euze A
1
k
euze A2
KEUZE A
KEUZE
B
...
Ge
g
evens van de kaart
D
e
k
aart ver
pl
aatsen
Carto
g
rafie en update
B
esc
h
r
ij
v
i
n
g
van
b
estan
d
met r
i
s
i
co
g
e
bi
e
d
en
Navi
g
atie stoppen/hervatten
1
2
3
1
3
3
2
2
2
2
1
3
1
1
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
1
1
Risicozones instellen
2
Snelste rout
e
2
K
ortste rout
e
Afstand / Ti
j
d
M
et to
l
we
g
en
2
2
2
Met veerpon
t
2
V
erkeersinformati
e
2
Ges
p
roken berichten instellen
S
nelste rout
e
K
ortste rout
e
3
3
2
Afstand / Ti
j
d
M
et tolwe
g
en
3
3
M
et veer
p
on
t
Verkeersinformati
e
3
3
3
3
3
Op noorden
g
eoriënteerd
O
p auto
g
eoriënteerd
P
ers
p
ectief
9
.
51
12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY
TMC-zender kiezen
TMC automatisch vol
g
en
TMC handmati
g
vol
g
en
Li
j
st van TMC-zenders
V
erkeersinformatie aan/uit
MENU "TRAFFIC"
Geo
g
rafisch filter
Bewaar alle berichten
Bewaar de berichten
Rondom de aut
o
O
p
de rout
e
1
2
2
2
1
2
2
3
3
1
Nummer kiezen
Contacten
B
e
ll
en
O
p
enen
I
m
p
orteren
MENU "Telefoon"
1
2
2
2
1
2
2
2
2
1
2
3
3
3
2
2
2
1
1
1
3
3
3
2
3
2
2
3
L
ij
st met
g
e
k
oppe
ld
e ran
d
apparatuu
r
Verbinden
Verbreken
Wissen
Alles wisen
Staat van de contacten
Telefoonfuncties
O
p
ties beltonen
D
e
g
espre
kk
en
lij
st w
i
ssen
Bluetooth-functies
Randa
pp
aratuur zoeken
Naam van radiotelefoon wi
j
zi
g
en
V
er
b
re
k
en
Alle contacten weergeven
V
erw
ijd
eren
Contacten beheren
Nieuw contact
A
lle contacten wissen
A
lles im
p
orteren
S
y
nchronisatie-opties
Contacten van telefoon weer
g
even
G
een s
y
nchronisati
e
Contacten van simkaart weer
g
even
2
A
nnuleren
2
Sorteren o
p
voornaam/achternaam
3
A
nnu
l
eren
9
.
52
12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY
1
1
2
1
1
2
2
2
2
2
2
2
3
3
2
2
2
1
Will
e
k
eur
ig
op
h
e
l
e me
di
um
H
er
h
a
l
en
A
udio-instellin
g
en
A
UX-in
g
an
g
inschakelen
/
u
itschakelen
MENU "MUSIC"
V
eranderen van medium
A
fs
p
eelmodus
N
ormaa
l
Will
e
k
eur
ig
All
e passa
gi
ers
B
a
l
ans L-
R
F
a
d
e
r
A
utom. vo
l
ume
Zenderli
j
st updaten
Bassen
Hoge tonen
Volume
V
er
d
e
li
n
g
B
estuur
d
er
1
2
2
1
1
3
3
3
3
3
3
2
Klankkleur
MENU "RADIO"
V
eranderen van fre
q
uentieband
O
p
ties
V
erkeersbericht
RDS-vol
g
s
y
steem
A
u
di
o-
i
nste
lli
n
g
en
G
een
K
lassie
k
Jaz
z
Roc
k
T
echn
o
Spraak
2
2
2
2
USB/iPod
A
UX
C
D
BT Streamin
g
2
AM
/
FM
3
In
g
eschakeld / Uit
g
eschakeld
3
In
g
eschakeld / Uit
g
eschakeld
9
.
53
12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY
2
3
3
1
4
2
2
1
4
4
2
2
N
ac
ht
s
t
a
n
d
Da
g
/Nacht auto.
Lichtsterkte instellen
Datum en ti
j
d instellen
MENU "SETUP"
Instellin
g
en weer
g
ave
Kleur kiezen
Harmoni
e
Carto
g
rafi
e
Da
g
stand
Ges
p
roken berichten
i
nste
ll
en
V
olume van de instructies
Mannenstem kiezen
/
Vrouwenstem kiezen
2
E
en
h
e
d
en
ki
ezen
2
3
3
2
Confi
g
uratie verlichtin
g
Parkeerhul
p
Inschakelen van de ruitenwisser achter bi
j
het
i
nschakelen van de ACHTERUITVERSNELLIN
G
D
uur van de follow me home-verlichtin
g
1
Parameters auto *
2
Werkin
g
van de ruitenwissers
3
Bochtverlichtin
g
3
Sfeerverlichtin
g
3
Functie da
g
ri
j
verlichtin
g
*
De parameters zi
j
n a
f
hankeli
j
k van de uitvoerin
g
van de auto.
2
Lo
gb
oe
k
waarsc
h
uw
i
n
g
en
1
B
oor
d
com
p
uter
2
Status van functies
2
Fran
ç
ais
1
Taalkeuze
2
En
g
lish
2
Italiano
2
Portu
g
uese
2
Es
p
añol
2
Deutsch
2
N
e
d
er
l
an
d
s
2
T
ü
rk
ç
e
2
Polski
2
Р
у
сски
й
9
.
54
In de vol
g
ende tabel vindt u de antwoorden op de meest
g
estelde vra
g
en over uw radio.
V
EELGESTELDE VRAGEN
V
RAA
G
A
NTWOORD OPLOSSING
D
e
r
ou
t
e
w
o
r
d
t ni
e
t
be
r
eke
n
d
.
De criteria kunnen te
g
enstri
j
di
g
zi
j
n met de huidi
g
e plaatsbepalin
g
(
bi
j
v.
g
een tolwe
g
en terwi
j
l de auto zich op een autosnelwe
g
met tol bevindt
)
.
Controleer de criteria in het Menu "Navi
g
atie"\
"O
pties"\"Rekencriteria definiëren".
D
e
P
O
I'
s
w
o
r
de
n ni
e
t
aangege
v
en
.
De P
O
I's zi
j
n niet
g
eselecteerd.
S
electeer de P
O
I's in de li
j
st met P
O
I's.
De P
O
I's zi
j
n niet
g
edownload. Download de P
O
I's van de website:
"http://peu
g
eot.navi
g
ation.com".
H
et
g
e
l
u
id
ss
ig
naa
l
van
de "Risicogebieden"
fu
n
c
ti
o
n
ee
rt ni
e
t.
H
et
g
e
l
u
id
ss
ig
naa
l
i
s n
i
et
g
eact
i
veer
d
.
A
ct
i
veer
h
et
g
e
l
u
id
ss
ig
naa
l
i
n
h
et menu
"
Navigatie"
\
"
O
pties"
\
"Risicogebieden instellen".
Het s
y
steem stelt bi
j
belemmerin
g
en
g
een
al
t
e
rn
a
t
ie
v
e
r
ou
t
es
v
oo
r.
Er wordt
g
een rekenin
g
g
ehouden met de actuele verkeersinformatie.
S
electeer de functie "Verkeersinformatie" in het
o
v
e
rzi
c
ht m
e
t
c
rit
e
ri
a
.
O
ntvan
g
st van een
m
eldin
g
van een
"
Risico
g
ebied" dat niet op
m
i
j
n route li
g
t.
Het s
y
steem meldt alle "Risico
g
ebieden" die zich buiten de route in
e
en bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook
"
Risico
g
ebieden"
g
esi
g
naleerd die zich op nabi
j
g
ele
g
en routes of op
p
arallelbanen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van het
"Risico
g
ebied" te kunnen bepalen. Selecteer "
O
p de route"
o
m de waarschuwin
g
en buiten de route uit te schakelen o
f
o
m
d
e t
ijd
s
d
uur tussen
h
et moment van
d
e me
ldi
n
g
en
h
et
passeren van het risicogebied te verkorten.
9
.
55
V
EELGESTELDE VRAGEN
V
RAA
G
A
NTWOORD OPLO
SS
ING
S
ommi
g
e
f
iles op de
rou
t
e
w
o
r
de
n ni
e
t
d
ir
ec
t
g
emeld.
Bi
j
het opstarten hee
f
t het s
y
steem enkele minuten nodi
g
om de
verkeersin
f
ormatie te ontvan
g
en.
Wacht tot de verkeersin
f
ormatie
g
oed wordt
ontvan
g
en
(
weer
g
ave van de icoont
j
es van de
verkeersin
f
ormatie op de kaart
)
.
Het filter is te krap in
g
esteld. Verander de instellin
g
en via "Geo
g
rafisch filter".
In bepaalde landen is alleen voor de hoo
f
dwe
g
en
(
autosnelwe
g
en...
)
v
e
rk
ee
r
s
in
fo
rm
a
ti
e
besc
hik
baa
r.
Di
t
i
s een normaa
l
versc
hij
nse
l
.
H
et s
y
steem
i
s
a
f
hankelijk van de beschikbare verkeersin
f
ormatie.
De hoo
g
te wordt niet
weer
g
e
g
even.
Bi
j
het opstarten kan de initialisatie van het
G
P
S
tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvan
g
en.
Wacht tot het s
y
steem volledi
g
is op
g
estart.
C
ontroleer of het
G
P
S
van ten minste 4 satellieten
e
en si
g
naal ontvan
g
t
(
druk lan
g
op de toets
S
ETUP, selecteer vervol
g
ens "GPS-bereik"
)
.
De kwaliteit van de
G
P
S
-ontvan
g
st kan worden beïnvloed door de
omgeving
(
tunnel...
)
en het weer.
Di
t
i
s een normaa
l
versc
hij
nse
l
.
D
e wer
ki
n
g
van
h
et systeem is a
f
hankelijk van de ontvangst van
h
et
G
P
S
-si
g
naal.
Het lukt me niet om mi
j
n
Bl
ue
t
oo
th-t
e
l
e
f
oo
n t
e
koppelen.
Het is mo
g
eli
j
k dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uit
g
eschakeld
of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het s
y
steem.
-
C
ontroleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is in
g
eschakeld.
- Controleer bi
j
de instellin
g
en van uw telefoon
of deze op "Vind mi
j
" staat.
De Bluetooth-tele
f
oon is niet compatibel met het systeem. Een overzicht van compatibele Bluetooth-
tele
f
oons is verkri
jg
baar bi
j
het netwerk.
Het si
g
naal van de
aan
g
esloten Bluetooth-
t
e
l
e
f
oo
n i
s
ni
e
t h
oo
r
baa
r.
Het
g
eluid is afhankeli
j
k van zowel het s
y
steem als de telefoon. Verhoo
g
het volume van de radio eventueel tot het
m
aximum en verhoo
g
het
g
eluidsniveau van de
telefoon indien nodi
g
.
H
et
g
e
l
u
id
wor
d
t verstoor
d
d
oor om
g
ev
i
n
g
s
g
e
l
u
id
en. Beperk het om
g
evin
g
s
g
eluid
(
ramen sluiten,
aan
j
a
g
er la
g
er zetten, snelheid verminderen enz.
)
.
9
.
56
V
RAA
G
A
NTWOORD OPLOSSING
Sommi
g
e contacten
ko
m
e
n
dubbel
v
oo
r
i
n
d
e
lij
st.
Bi
j
het s
y
nchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die
in het
g
eheu
g
en van de tele
f
oon over
g
enomen. Als beide
g
eheu
g
ens
wor
d
en
g
es
y
nc
h
ron
i
seer
d
k
an
h
et voor
k
omen
d
at somm
ig
e contacten
dubbel worden overgenomen.
Kies "Contacten van simkaart weer
g
even" o
f
"C
ontacten van tele
f
oon weer
g
even".
D
e
co
nt
ac
t
e
n w
o
r
de
n ni
e
t
in alfabetische vol
g
orde
weer
g
e
g
even.
S
ommi
g
e tele
f
oons hebben speciale weer
g
ave-opties. A
f
hankeli
j
k van
de instellin
g
en kunnen contacten in een bepaalde vol
g
orde worden
over
g
enomen.
Verander de instellin
g
en voor de weer
g
ave van
co
nt
ac
t
e
n in
de
t
e
l
e
f
oo
n.
H
et s
y
steem ontvan
g
t
g
een
S
M
S
-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt
g
een SMS-berichten door naar het s
y
steem.
De
C
D wordt steeds
uit
g
eworpen o
f
kan niet
worden a
fg
espeeld doo
r
de CD-s
p
eler.
De
C
D is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
b
evat
g
een audiobestanden o
f
bevat audiobestanden die niet door de
a
utoradio
g
elezen kunnen worden.
- Controleer of de CD op de
j
uiste wi
j
ze in de
spe
l
er
i
s
g
ep
l
aatst.
-
C
ontroleer de staat van de
C
D: de
C
D kan niet
wor
d
en
g
e
l
ezen a
l
s
d
eze te vee
l
i
s
b
esc
h
a
digd
.
-
C
ontroleer de inhoud van de
C
D als deze zel
f
is
g
ebrand: raadplee
g
de rubriek "AUDI
O
".
- De
C
D-speler van de autoradio kan
g
een
DVD's afs
p
elen.
- De kwaliteit van sommi
g
e zelf
g
ebrande CD's
is
o
nv
oldoe
n
de
o
m
de
z
e
doo
r
de
au
t
o
r
adio
t
e
l
aten a
f
spelen.
De
g
ebrande CD is niet compatibel met de CD-speler.
De
C
D is voorzien van een beveili
g
in
g
ss
y
steem dat niet door de audio-
i
n
s
t
alla
t
ie
w
o
r
d
t
he
r
ke
n
d
.
Na het laden van een
C
D
o
f h
e
t
aa
n
s
l
u
it
e
n v
a
n
ee
n
USB-stick moet u eni
g
e
t
ijd
wac
h
ten.
Bi
j
het plaatsen van een nieuwe
g
e
g
evensdra
g
er leest het s
y
steem een
a
antal
g
e
g
evens uit
(
index, titel, artiest, enz.
)
. Dit kan enkele seconden
t
o
t
e
n
kele
m
i
n
u
t
e
n
du
r
e
n.
Dit is een normaal verschi
j
nsel.
De
C
D-speler levert een
s
lechte
g
eluidskwaliteit.
De gebruikte
C
D is gekrast o
f
van slechte kwaliteit.
G
ebruik alleen
C
D's van goede kwaliteit en berg
ze zor
g
vuldi
g
op.
De audio-instellin
g
en
(
bassen, ho
g
e tonen, klankkleur
)
zi
j
n niet op de
CD-speler af
g
estemd.
Zet het niveau van de bassen of de ho
g
e tonen op
0
en kies
g
een klankkleur.
9
.
57
V
EELGESTELDE VRAGEN
V
RAA
G
A
NTWOORD OPLO
SS
ING
So
m
s
w
o
r
d
t
de
in
fo
rm
a
ti
e
ti
j
dens de weer
g
ave van
e
en medias
p
eler niet
c
orrect weer
g
e
g
even.
De audio-installatie kan sommi
g
e karakters niet weer
g
even.
G
ebruik standaard karakters voor de benamin
g
van nummers en a
f
speelli
j
sten.
Bij
stream
i
n
g
au
di
o start
he
t l
e
z
e
n v
a
n
bes
t
a
n
de
n
n
i
e
t.
D
e aan
g
es
l
oten ran
d
apparatuur
bi
e
d
t
g
een mo
g
e
lijkh
e
id
om
h
et
l
ezen
au
t
o
m
a
ti
sc
h t
e
s
t
a
rt
e
n.
S
tart het a
f
spelen via de aan
g
esloten
r
andapparatuur.
De
n
a
m
e
n v
a
n
de
nu
mm
e
r
s
e
n
de
s
peelduur verschi
j
nen
ni
et op
h
et sc
h
erm
bij
s
treamin
g
audio.
De Bluetooth-verbindin
g
biedt deze mo
g
eli
j
kheid niet.
D
e ontvan
g
st
k
wa
li
te
i
t
v
a
n
de
be
l
u
i
s
t
e
r
de
rad
i
o
z
e
n
de
r n
ee
mt
g
eleideli
j
k a
f
o
f
de
v
oo
rk
eu
z
e
z
e
n
de
r
s
k
u
nn
e
n ni
e
t w
o
r
de
n
ontvan
g
en
(g
een
g
eluid, 87,5 Mhz wordt
weer
g
e
g
even...
)
.
De
au
t
o
be
v
i
n
d
t z
ich
t
e
v
e
r v
a
n
de
z
e
n
de
r v
a
n
he
t
beluis
t
e
r
de
r
adios
t
a
t
io
n
o
f
er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
A
ctiveer de
f
unctie "RD
S
" via het snelmenu om
h
et systeem te laten controleren o
f
er een sterkere
zender in het
g
ebied aanwezi
g
is.
De omgeving waarin u rijdt
(
bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.
)
k
an leiden tot een slechte ontvan
g
st, ook als de RD
S
-
f
unctie is in
g
eschakeld.
Dit is een normaal verschi
j
nsel en heeft niets te
m
a
k
en met een stor
i
n
g
i
n
d
e ra
di
o.
De antenne is niet aanwezi
g
o
f
beschadi
g
d
(
bi
j
voorbeeld in een wasstraat
o
f
een parkeergarage
)
.
Laat de antenne controleren door het PEU
G
E
O
T-
ne
tw
e
rk.
Ik kan sommi
g
e
op
g
esla
g
en zenders uit
de li
j
st niet ontvan
g
en.
De zender wordt niet meer ontvan
g
en o
f
de naam van de zender in de
l
i
j
st is veranderd.
Sommi
g
e zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee
(
titel van het actuele nummer enz.
)
.
Het s
y
steem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.
D
e
n
aa
m v
a
n
de
z
e
n
de
r
v
e
r
a
n
de
rt.
9
.
58
V
EELGESTELDE VRAGEN
V
RAA
G
A
NTWOORD OPLO
SS
ING
N
a
h
e
t in
s
t
e
ll
e
n v
a
n
de
bassen en ho
g
e tonen is
de
g
eluidss
f
eer niet mee
r
g
eselecteerd.
De
g
eluidss
f
eer is
g
ekoppeld aan de bassen en ho
g
e tonen.
Het is niet mo
g
eli
j
k deze a
f
zonderli
j
k van elkaar in te stellen.
Wi
j
zi
g
de instellin
g
van de bassen en de ho
g
e
tonen o
f
de
g
eluidss
f
eer om de
g
ewenste
g
eluidskwaliteit te verkri
jg
en.
Na
he
t
selec
t
e
r
e
n v
a
n
e
en
g
eluidss
f
eer staan
d
e
b
assen en
h
o
g
e tonen
weer op
0
.
Bi
j
het veranderen van
de
ba
l
a
n
s
w
o
r
d
t
de
g
ekozen
g
eluidsverdelin
g
uit
g
eschakeld.
De
g
eluidsverdelin
g
is
g
ekoppeld aan de balans.
Het is niet mo
g
eli
j
k deze afzonderli
j
k van elkaar in te stellen.
Wi
j
zi
g
de instellin
g
van de balans o
f
de
g
eluidsverdelin
g
om de
g
ewenste
g
eluidskwaliteit
te verkri
jg
en.
Bij
h
et veran
d
eren van
d
e
g
e
l
u
id
sver
d
e
li
n
g
wor
d
en
de instellingen van de
balans uit
g
eschakeld.
Er i
s
ee
n v
e
r
sc
hil in
g
eluidskwaliteit tussen
de
v
e
r
schille
n
de
g
eluidsbronnen
(
radio,
C
D...
)
.
Voor een optimaal luister
g
enot kunt u de audio-instellin
g
en
(
Volume,
B
assen, Ho
g
e tonen, Klankkleur, Loudness
)
voor elke
g
eluidsbron
a
fzonderli
j
k instellen. Hierdoor kunnen bi
j
het selecteren van een andere
g
eluidsbron
(
radio,
C
D...
)
verschillen in de
g
eluidskwaliteit hoorbaar zi
j
n.
Controleer of de audio-instellin
g
en
(
Volume,
Bassen, Ho
g
e tonen, Klankkleur, Loudness
)
zi
j
n
af
g
estemd op de verschillende
g
eluidsbronnen.
H
et is raadzaam de AUDI
O
-
f
uncties
(
Bassen,
H
o
g
e tonen, Fader, Balans
)
in de middelste stand
te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren
e
n
de
fu
n
c
ti
e
L
oud
n
ess
AAN t
e
z
e
tt
e
n
a
l
s
de
C
D-speler is
g
eselecteerd en UIT te zetten als de
r
adio is
g
eselecteerd.
9
.
59
V
EELGESTELDE VRAGEN
V
RAA
G
A
NTWOORD OPLOSSING
N
a
h
e
t
af
z
e
tt
e
n v
a
n
de
m
o
t
o
r w
o
r
d
t h
e
t
sy
steem na enkele
m
in
u
t
e
n
au
t
o
m
a
ti
sc
h
uit
g
eschakeld.
Als de motor is a
fg
ezet, bli
jf
t het s
y
steem no
g
werken zolan
g
de
laad
t
oes
t
a
n
d
v
a
n
de
accu
da
t t
oes
t
aa
t.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het
s
y
steem is
g
eactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
o
ntl
ade
n r
aa
kt.
S
tart de motor om de accu op te laden.
Het afspelen van de
m
uziek op mi
j
n U
S
B-
s
t
i
c
k
b
e
gi
nt pas na
l
an
g
wachten
(
on
g
eveer 2 tot
3 minuten
)
.
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan
k
an het er
g
lan
g
duren tot de muziek op de U
S
B-stick wordt a
fg
espeeld
(
tot 10 keer de
f
abrieksop
g
ave
)
.
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick
s
taan en
b
eper
k
h
et aanta
l
su
b
mappen
i
n
d
e
m
appenstructuur van de U
S
B-stick.
A
ls ik met mi
j
n iPhone
ver
bi
n
di
n
g
maa
k
met
d
e
t
e
l
efoo
n
fu
n
c
ti
e
e
n ik h
e
m
g
eli
j
kti
j
di
g
op de U
S
B-
p
oort aans
l
u
i
t,
k
an
ik
d
e
mu
zi
e
k
bes
t
a
n
de
n ni
e
t
a
f
spelen.
Als de iPhone automatisch verbindin
g
maakt met de telefoonfunctie,
forceert deze de streamin
g
functie. De streamin
g
functie kri
jg
t voorran
g
b
oven de U
S
B-
f
unctie die daardoor niet
g
ebruikt kan worden. Bi
j
a
pparatuur van Apple
®
wordt in dat
g
eval een
g
edeelte van de track niet
af
gespeeld.
Koppel de USB-aansluitin
g
los en sluit deze wee
r
aan
(
de USB-functie kri
jg
t dan voorran
g
boven de
s
treamin
gf
unctie
)
.
9
.
60
9
.
61
PEUGEOT CONNECT SOUND
Uw Peu
g
eot
C
onnect
S
ound is zodani
g
g
ecodeerd dat
de
z
e
u
it
s
l
u
it
e
n
d
in
u
w
au
t
o
fu
n
c
ti
o
n
ee
rt.
O
m veili
g
heidsredenen ma
g
de bestuurder handelin
g
en
die zi
j
n volledi
g
e aandacht vra
g
en uitsluitend uitvoeren
bi
j
stilstaande auto.
Enk
e
l
e
min
u
t
e
n n
a
h
e
t
a
fz
e
tt
e
n v
a
n
de
m
o
t
o
r k
a
n
de
au
t
o
r
ad
i
o
zi
c
hz
e
l
f
u
it
sc
h
a
k
e
l
e
n
o
m t
e
v
oo
rk
o
m
e
n
da
t
de
accu
o
nt
lade
n r
aak
t.
A
UTORADIO / BLUETOOTH
01 Basisfuncties
02 Stuurkolomschakelaars
03 Hoofdmenu
04 Audio
05 Peu
g
eot Connect USB
06 Peu
g
eot Connect Bluetooth
07 Confi
g
uratie
08 Boordcom
p
uter
INHOUD
09 Menustructuur displa
y
s
V
eel
g
estelde vra
g
en
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
bl
z.
blz.
9.
6
2
9.
6
3
9.
6
4
9.
6
5
9.
6
8
9.7
1
9.7
4
9.75
9.7
6
9.8
1
9
.
62
01
BASISFUNCTIES
Uitwerpen van de
C
D.
S
electeren van de
g
eluidsbron:
r
adio, audio-
C
D-
/
MP3-
C
D-speler,
U
S
B, Jack-aansluiting, streaming
audio, AUX-in
g
an
g
.
S
electeren van de weergave
op het displa
y
:
D
atum, audio
f
uncties,
boordcom
p
uter en telefoon.
Au
t
o
m
a
ti
sc
h z
oe
k
e
n n
aa
r
zenders in aflopende/
op
l
open
d
e vo
lg
or
d
e.
S
electeren van het vori
g
e
/
volgende nummer van de
C
D,
M
P
3
of
US
B.
In
s
t
e
ll
e
n v
a
n
de
g
e
l
u
id
sweer
g
ave:
g
e
l
u
id
sver
d
e
li
n
g
voor
/
achter, links
/
r
echts, loudness,
g
eluidss
f
eren.
Weer
g
ave van de li
j
st
radio
z
e
n
de
r
s
.
L
an
g
i
n
d
ru
kk
en:
nummers van de
C
D o
f
de MP3-a
f
speellijsten
(C
D
/
U
S
B
)
.
Fu
n
c
t
ie
TA
(
verkeersin
f
ormatie
)
AAN
/
UIT.
Lang indrukken: toegang
t
o
t
de
PTY-
fu
n
c
ti
e
*
(
pro
g
rammat
y
pen radio
)
.
Weergave van het
a
l
g
emene menu.
Met de toets DARK kan de weergave van het display
worden
g
ewi
j
zi
g
d voor extra ri
j
com
f
ort 's nachts.
1
e
keer indrukken: alleen verlichtin
g
van het
bovenste
g
edeelte.
2
e
keer indrukken: displa
y
volledi
g
u
it
sc
h
a
k
e
l
e
n.
3
e
k
eer
i
n
d
ru
kk
en: teru
gk
eren naar
d
e
n
orma
l
e weer
g
ave.
A
an/uit en volumere
g
elin
g
.
Toetsen 1 t
/
m 6:
S
electeren van een op
g
esla
g
en
v
oo
rk
eu
z
e
z
e
n
de
r.
Lan
g
indrukken: opslaan van een
ze
n
de
r
a
l
s
v
oo
rk
eu
z
e
z
e
n
de
r.
S
electeren van een lagere
/
hogere
r
adio
f
requentie.
S
electeren van de vori
g
e
/
vol
g
ende
M
P3-afspeelli
j
st.
S
electeren van bestandenli
j
st /
m
uzieksti
j
l / artiest / vori
g
e of vol
g
ende
afspeelli
j
st van het USB-apparaat.
B
evest
ig
en.
S
electeren van het
gol
f
bereik FM1, FM2,
F
M
as
t
e
n AM.
Huidige bewerking
v
e
rl
a
t
e
n.
*
Beschikbaar a
f
hankelijk van uitvoering.
9
.
63
02
STUURKOLOMSCHAKELAARS
Radio: selecteren van de vori
g
e/vol
g
ende
v
oo
rk
eu
z
e
z
e
n
de
r.
USB : selecteren van het
g
enre / artiest /
i
n
d
ex van
d
e
lij
st.
S
electeren van het vorige
/
volgende item
v
an
een
menu
.
Wi
j
zi
g
en van de
g
eluidsbron.
Bevesti
g
en van een selectie.
Telefoon opnemen/ophan
g
en.
Lan
g
er dan 2 seconden indrukken:
toegang tot het tele
f
oonmenu.
R
ad
i
o
:
au
t
o
m
a
ti
sc
h z
oe
k
e
n n
aa
r
z
enders in aflopende vol
g
orde.
CD/MP3/USB: selecteren van het vori
g
e
nummer
.
C
D
/
U
S
B: continu indrukken: versneld
teru
g
spoe
l
en.
Naar een ander item van de li
j
st.
R
ad
i
o
:
au
t
o
m
a
ti
sc
h z
oe
k
e
n n
aa
r
z
enders in oplopende vol
g
orde.
C
D
/
MP
3/US
B: selecteren van het
vo
lg
en
d
e nummer.
C
D
/
U
S
B: continu indrukken: versneld
vooru
i
tspoe
l
en.
Naar een ander item van de li
j
st.
Volume verho
g
en.
Volume verla
g
en.
Mute:
g
eluid onderbreken
door het
g
eli
j
kti
j
di
g
in
d
r
u
kk
e
n v
a
n
de
v
o
l
u
m
e
t
oe
t
se
n.
G
eluid weer inschakelen:
d
ru
k
op een van
d
e twee
v
olu
m
e
t
oe
t
se
n.
9
.
64
03
G
ELUID
S
BRO
N
: radio,
C
D, U
S
B, externe
apparatuur.
> MONOCHROOM DISPLAY C
Raadplee
g
voor een
c
om
p
leet overzicht van de
besc
hik
ba
r
e
m
e
n
u
'
s
de
r
ub
ri
e
k
"M
e
n
us
tr
uc
t
u
r
e
n" v
a
n
d
it
h
oo
f
ds
t
u
k.
T
ELEFOON :
hands
f
ree set,
k
oppelin
g
en,
g
espreksbeheer.
P
ERSOONLIJKE
INSTELLING -
CONFIGURATIE
:
p
arameters van de auto,
weer
g
ave, ta
l
en.
BOORDCOMPUTER :
afstanden invoeren,
waarschuwin
g
smeldin
g
en,
s
t
a
t
us
v
a
n f
u
n
c
ti
es
.
> MONOCHROOM DI
S
PLAY
A
9
.
65
04 AUDIO
Druk herhaalde malen o
p
de toets
SOU
R
C
E om de radiofunctie te
se
l
ec
t
e
r
e
n.
Druk op de toets BAND A
S
T om het
g
ol
f
bereik te selecteren: FM1, FM2,
FM
as
t
of
AM.
Druk kort op een van de toetsen om
au
t
o
m
a
ti
sc
h n
aa
r z
e
n
de
r
s
t
e
z
oe
k
e
n.
D
ru
k
op een van
d
e toetsen om
h
andmati
g
naar ho
g
ere
/
la
g
ere
f
requenties te zoeken.
Druk op de toets LI
S
T REFRE
S
H
voor een
lij
st van
d
e
b
esc
hikb
are
z
enders in het gebied waar u zich
bevindt
(
maximaal 30 zenders
)
.
Druk lan
g
er dan
2
seconden op de
toets om deze li
j
st bi
j
te werken.
E
r
k
unnen stor
i
n
g
en
i
n
d
e ontvan
g
st optre
d
en
d
oor o
b
sta
k
e
l
s
i
n
d
e
o
m
g
evin
g
(
ber
g
en,
g
ebouwen, tunnels, parkeer
g
ara
g
es, enz.
)
, ook als de
RD
S
-
f
unctie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en hee
f
t niets
te maken met een storin
g
in de autoradio.
RDS
RADIO
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
Druk op de toets MENU.
S
electeer A
U
DI
O
F
U
N
C
TIE
S
en druk
op
O
K.
S
electeer de
f
unctie V
OO
RKEUZE
FM-BAND en druk op
O
K.
S
electeer RD
S
V
O
L
G
EN
AC
TIVEREN en druk op
O
K.
O
p
h
et displa
y
verschi
j
nt de aanduidin
g
RD
S
.
A
ls de radiofunctie is in
g
eschakeld, druk dan direct op
O
K om de
RD
S
-
f
unctie in o
f
uit te schakelen.
A
ls de RDS-functie is in
g
eschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt bli
j
ven luisteren. Sommi
g
e RDS-
zenders zi
j
n echter niet in het hele land te ontvan
g
en, omdat de frequenties van
d
e zen
d
er n
i
et
h
et
h
e
l
e
l
an
d
d
e
kk
en.
Bij
s
l
ec
h
te ontvan
g
st
kk
an
h
et
d
aarom z
ij
n
d
at
d
e ra
di
o t
ijd
ens
h
et r
ijd
en oversc
h
a
k
e
l
t op een re
gi
ona
l
e zen
d
er.
9
.
66
04
G
ebruik alleen
C
D's met een ronde vorm.
Bepaalde beveili
g
in
g
ss
y
stemen op de ori
g
inele CD of zelf
g
ebrande
C
D's kunnen storin
g
en veroorzaken, on
g
eacht de kwaliteit van de
C
D-brander.
Plaats zonder op de toets EJE
C
T te drukken een
C
D in de
C
D-
s
peler; deze zal de
C
D automatisch a
f
spelen.
C
D
EEN CD AFSPELEN
Als er al een CD in het a
pp
araat zit die
u wilt beluisteren, druk dan herhaalde
malen op de toets S
O
URCE om de
C
D-functie te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de
C
D te selecteren.
Druk op de toets LI
S
T REFRE
S
H om de tracklist van de
C
D weer te
ge
v
en
.
Houd een van toetsen in
g
edrukt om
s
nel vooruit of achteruit te s
p
oelen.
V
ERKEERSINFORMATIE
BELUISTEREN
D
ru
k
op
d
e toets
TA
om
d
e weer
g
ave
v
a
n v
e
rk
ee
r
s
in
fo
rm
a
ti
e
t
e
ac
tiv
e
r
e
n
of
u
it t
e
sc
h
a
k
e
l
e
n.
De
f
unctie TA
(
Tra
ff
ic Announcement
)
g
ee
f
t voorran
g
aan het
luisteren naar de verkeersin
f
ormatie.
O
m te worden
g
eactiveerd
m
oet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt,
g
oed kunnen ontvan
g
en. Zodra er een bericht wordt uit
g
ezonden,
w
ordt de
g
eluidsbron die op dat moment wordt weer
g
e
g
even
(
Radio, CD, ...
)
automatisch onderbroken en wordt de
verkeersin
f
ormatie door
g
e
g
even. Zodra het bericht is a
fg
elopen,
w
or
d
t
d
e weer
g
ave van
d
e oorspron
k
e
lijk
e
g
e
l
u
id
s
b
ron
h
ervat.
9
.
67
04
Het
f
ormaat MP3
(
a
f
korting van MPE
G
1,2
&
2.5 Audio Layer
3
)
is een standaard voor het comprimeren van
g
eluid die de
m
o
g
eli
j
kheid biedt enkele tientallen speelli
j
sten op één
C
D te
p
laatsen.
S
electeer voor het branden van een
C
D-R o
f
C
D-RW de standaard
ISO
9660 niveau 1,2 o
f
bi
j
voorkeur Joliet om deze te kunnen
a
f
spelen.
A
ls de CD in een ander formaat is
g
ebrand, kan het zi
j
n dat deze
n
iet
g
oed wordt af
g
espeeld.
Het is raadzaam voor één
C
D niet meer dan één standaard voor
h
et branden te
g
ebruiken.
S
tel de laa
g
st mo
g
eli
j
ke snelheid
(
maximaal 4x
)
in voor een optimale
g
eluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-
C
D is het raadzaam de
s
tandaard Joliet te
g
ebruiken.
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie
"
.mp3" en een samplin
gf
requentie van 22,05 kHz o
f
44,1 kHz a
f
.
Geluidsbestanden met een andere extensie
(
.wma, .mp4, .m3u...
)
kunnen niet worden af
g
espeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwi
j
der
s
peciale tekens
(
bi
j
v.: ", ?, ù
)
om problemen met het afspelen of de
weer
g
ave te voorkomen.
MP3-CD
INFORMATIE EN TIPS
AUDIO
Le
g
e
C
D's worden niet herkend en kunnen het audios
y
steem
beschadi
g
en.
Plaats een MP3-
C
D in de speler.
De
C
D-speler scant vervolgens de
C
D tot alle nummers zijn
g
evonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden
duren voordat het a
f
spelen be
g
int.
MP3-CD
EEN MP3-CD AFSPELEN
De
C
D-speler kan
C
D's met maximaal 255 MP3-bestanden, verdeeld
over 8 speelli
j
sten, afspelen. Het is echter raadzaam het aantal
afspeelli
j
sten tot twee te beperken om een lan
g
e laadti
j
d van de CD te
v
oo
rk
o
m
e
n.
Bi
j
het afspelen wordt
g
een rekenin
g
g
ehouden met de mappenstructuur.
A
lle bestanden worden op hetzel
f
de niveau weer
g
e
g
even.
Als er al een
C
D in het apparaat
z
it die u wilt beluisteren, druk
dan herhaalde malen o
p
de toets
SOU
R
C
E om de
C
D-functie te
selec
t
e
r
e
n.
Druk op een van de toetsen om een
map van de
C
D te selecteren.
Druk op de toets LI
S
T REFRE
S
H om de speelli
j
sten van de MP3-
C
D weer te
g
even.
Houd een van de toetsen in
g
edrukt
om snel vooruit o
f
teru
g
te spoelen.
D
ru
k
op een van
d
e toetsen om een
track van de
C
D te kiezen.
9
.
68
05
Het s
y
steem stelt pla
y
lists samen
(
ti
j
deli
j
k
g
eheu
g
en
)
. De ti
j
d die
hiervoor nodig is, hangt a
f
van de capaciteit van de U
S
B-uitrusting.
G
edurende deze ti
j
d zi
j
n andere bronnen beschikbaar.
De pla
y
lists worden iedere keer dat het contact wordt af
g
ezet of
e
en USB-stick wordt aan
g
esloten,
g
eactualiseerd.
Bi
j
een eerste aansluitin
g
wordt een indelin
g
in mappen als indelin
g
aan
g
e
b
o
d
en.
Bij
een vo
lg
en
d
g
e
b
ru
ik
wor
d
t
d
e
l
aatst
g
e
k
ozen
mappenstructuur aan
g
e
h
ou
d
en.
S
luit de U
S
B-stick direct o
f
via een snoer aan op de
U
SB-poort. Als de autoradio is in
g
eschakeld, wordt de
U
SB-bron
g
edetecteerd zodra deze wordt aan
g
esloten.
H
et lezen be
g
int automatisch na een bepaalde ti
j
d,
afhankeli
j
k van de capaciteit van de USB-stick.
De herkende bestands
f
ormaten zi
j
n .mp3
(
uitsluitend
mpe
g
1 la
y
er 3
)
en .wma
(
uitsluitend standaard 9,
c
omprimeren met 128 kbit
/
s
)
.
Bepaalde
f
ormaten pla
y
lists
(
m3u, ...
)
worden
g
eaccepteerd.
Wanneer de laatst
g
ebruikte stick opnieuw wordt
aan
g
esloten,
g
aat het afspelen automatisch verder bi
j
de
l
aa
t
s
t
be
l
u
i
s
t
e
r
de
tr
ac
k v
a
n
de
desbe
tr
e
ff
e
n
de
s
ti
c
k.
Deze module bestaat uit een USB-poort en
e
en Jack-aansluitin
g
*
. De bestanden van een
draa
g
bare MP3-speler o
f
een U
S
B-stick worden
overgebracht op uw Peugeot
C
onnect
S
ound
zodat de muziek via de luidsprekers van de auto
k
a
n w
o
r
de
n
be
l
u
i
s
t
e
r
d
.
U
S
B-stick
(
1.1, 1.2 en 2.0
)
o
f
Apple
®
speler van
de vi
jf
de
g
eneratie o
f
ho
g
er:
- de
US
B-stick moet in FAT of FAT
32
g
eformateerd zi
j
n
(
niet compatibel met
NTFS-formaat
)
,
-
h
et snoer van
d
e
A
pp
l
e
®
speler is
®
noo
d
za
k
e
lijk
,
- navigatie door de bestanden is ook mogelijk
via de bedienin
g
op het stuurwiel.
Een lijst met geschikte uitrustingen en compatible compressies is
beschikbaar bi
j
het PEU
G
E
O
T-netwerk.
GEBRUIK VAN DE USB-BOX - PEUGEOT
C
ONNECT USB
A
ANSLUITEN VAN EEN USB-STICK
De Apple
®
speler van oudere
g
eneraties en
s
pelers die
g
ebruik maken van het MTP-
p
rotocol * :
- afs
p
elen uitsluitend via een Jack-Jack-snoer
(
niet mee
g
eleverd
)
,
- nav
ig
at
i
e
d
oor
d
e
b
estan
d
en
i
s mo
g
e
lijk
v
i
a
h
et externe apparaat.
* Afhankeli
j
k van de uitvoerin
g
.
9
.
69
05
GEBRUIK VAN DE U
S
B-BOX - PEUGEOT
C
ONNECT USB
Druk LI
S
T kort in voor de indelin
g
die u
d
e vor
ig
e
k
eer
h
e
b
t
g
e
k
ozen.
Navi
g
eer in de li
j
st met behulp van de
toetsen links
/
rechts en omhoo
g/
omlaa
g
.
Bevesti
g
de selectie door op
O
K te
d
r
u
kk
e
n.
De beschikbare li
j
sten zi
j
n Artiest,
G
enre en Pla
y
list
(
zoals
weergegeven via de Apple
®
spelers
)
.
S
electie en Navi
g
atie zi
j
n hierboven beschreven in de stappen
1 t
/
m 4.
S
luit
g
een harde schi
jf
o
f
een niet-audio U
S
B-apparaat aan op de
US
B-poort, aangezien hierdoor uw installatie beschadigd kan raken.
AANSLUITEN VAN APPLE SPELERS
®
-VIA DE USB-POORT
®
D
ru
k
op een van
d
eze toetsen om
ti
j
dens het lezen naar de vori
g
e
/
volgende track te gaan volgens de
weer
g
e
g
even indelin
g
.
Houd een van de toetsen in
g
edrukt
voor snel vooruit
/
achteruit
ver
p
laatsen.
Druk o
p
een van deze toetsen om te
g
aan naar vol
g
ende/vori
g
e Genre,
M
ap, Artiest of Pla
y
list, afhankeli
j
k
van
d
e weer
g
e
g
even
i
n
d
e
li
n
g
t
ijd
ens
he
t
le
z
e
n.
Druk LIST lan
g
in voor het weer
g
even
van
d
e
i
n
d
e
li
n
g
en.
Kies per Map
/
Artiest
/
G
enre
/
Pla
y
list,
druk op
O
K om de
g
ekozen indelin
g
te
bevestigen en vervolgens opnieuw op
O
K
om de keuze vast te le
gg
en.
-
p
er Ma
p
: alle ma
pp
en met audio-
b
estanden die door het s
y
steem
w
o
r
de
n
he
r
ke
n
d
.
- per
A
rt
i
est: a
ll
e art
i
estennamen
worden weergegeven in ID
3
Tag en
in al
f
abetische vol
g
orde.
- per
G
enre : alle
g
enres worden
weer
g
e
g
even in ID3 Ta
g
.
- per Pla
y
list : zoals weer
g
e
g
even in
de pla
y
list van de USB-stick of het
U
SB-apparaat aan
g
esloten op de
US
B-poort.
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
9
.7
0
05
De weer
g
ave- en bedienin
g
sfuncties verlopen via
de externe apparatuur zelf.
S
tel eerst het volume van uw draa
g
bare
apparatuur a
f
.
S
tel vervol
g
ens het volume van de
au
t
o
r
ad
i
o
af
.
AUX-INGANG GEBRUIKEN
V
OLUMEREGELING EXTERNE
APPARATUUR
JACK- of USB-aansluitin
g
(
afhankeli
j
k van de uitvoerin
g
van
d
e auto
)
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
Sluit eenzelfde extern apparaat niet te
g
eli
j
kerti
j
d aan via de
J
ACK-aansluitin
g
en de USB-aansluitin
g
.
S
luit het externe apparaat
(
mp3-speler...
)
m
et behulp van een adapterkabel
(
niet
m
ee
g
eleverd
)
op de JACK- of USB-
aansluitin
g
aan.
Druk herhaalde malen o
p
de toets
SOU
R
C
E om A
U
X te selecteren.
De AUX-aansluitin
g
JA
C
K o
f
U
S
B dient om een extern apparaat
(
mp3-speler…
)
aan te sluiten.
9
.7
1
06 PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-s
y
steem
van uw autoradio ma
g
om veili
g
heidsredenen en vanwe
g
e het
feit dat deze handelin
g
de volledi
g
e aandacht van de bestuurder
vraa
g
t, u
i
ts
l
u
i
ten
d
wor
d
en u
i
t
g
evoer
d
bij
st
il
staan
d
e auto en met
aan
g
ezet contact.
Druk op de toets MENU.
Er wordt een venster weer
g
e
g
even met de meldin
g
dat het
s
y
steem bezi
g
is met zoeken.
A
c
tiv
ee
r
de
fu
n
c
ti
e
Bl
ue
t
oo
th v
a
n
u
w t
e
l
efoo
n
e
n zor
g
ervoor dat deze "waarneembaar is voor
iedereen"
(
con
f
i
g
uratie van de tele
f
oon
)
.
Ki
es
in h
e
t m
e
n
u
:
- Bl
ue
t
oo
th-t
e
l
efoo
n - A
ud
i
o
- Bluetooth con
f
i
g
uratie
- Z
oe
k
e
n vi
a
Bl
ue
t
oo
th
De beschikbare
f
uncties zi
j
n a
f
hankeli
j
k van het netwerk, de simkaart en de
c
ompatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.
Raadplee
g
de
g
ebruiksaanwi
j
zin
g
van uw tele
f
oon o
f
neem contact op met
u
w provider voor meer in
f
ormatie over de beschikbare
f
uncties.
BLUETOOTH-TELEFOON
DI
S
PLAY C
Met het menu TELEF
OO
N kri
jg
t u onder andere toe
g
an
g
tot de
volgende
f
uncties: Adresboek
*
, Logboek gesprekken, Beheer van
de koppelin
g
en.
D
e
ee
r
s
t
e
vi
e
r h
e
rk
e
n
de
t
e
l
e
f
oo
n
s
w
o
r
de
n in
d
it v
e
n
s
t
e
r
w
eergege
v
en
.
O
p het scherm wordt een toetsenbord weer
g
e
g
even:
voer een code van minimaal 4 ci
j
fers in.
Bevesti
g
met
O
K.
O
p het scherm verschi
j
nt de meldin
g
dat de koppelin
g
is
g
eslaa
g
d.
Selecteer in de li
j
st de te koppelen telefoon. U kunt slechts één
tele
f
oon per keer koppelen.
O
p het scherm van de
g
eselecteerde tele
f
oon wordt een
b
er
i
c
h
t weer
g
e
g
even.
V
oer, om
d
e
k
oppe
li
n
g
te accepteren,
i
n
de tele
f
oon dezel
f
de code in en bevestig vervolgens met
O
K.
D
e toe
g
estane automat
i
sc
h
e ver
bi
n
di
n
g
wor
d
t
g
eact
i
veer
d
na
d
at
de tele
f
oon is
g
econ
f
i
g
ureerd.
Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de
sy
nchronisatie beschikbaar.
(
Afhankeli
j
k van model en uitvoerin
g)
*
Als uw tele
f
oon volledi
g
compatibel is.
Mocht de koppelin
g
niet
g
elukt zi
j
n dan kunt u het, een
onbeperkt aantal keren, no
g
maals proberen.
Raadplee
g
de site www.peu
g
eot.nl voor meer informatie
(
compatibiliteit, extra informatie, ...
)
.
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON / EERSTE
V
ERBINDING
9
.7
2
06
EEN GE
S
PREK ONTVANGEN
Een inkomend
g
esprek wordt aan
g
e
g
even door een beltoon en het
verschi
j
nen van een venster op het displa
y
van de auto.
S
electeer met behulp van de
toetsen de kno
p
JA o
p
het scherm
e
n bevesti
g
met
O
K.
Druk op deze toets om het
g
esprek te accepteren.
BE
LL
EN
S
electeer in het menu Bluetooth-telefoon - Audio "Beheer van het
telefoon
g
esprek" en vervol
g
ens "Bellen", "Lo
g
boek
g
esprekken" o
f
"Ad
r
esboek"
.
D
ru
k
g
e
d
uren
d
e meer
d
an twee secon
d
en op
d
eze
toets om toe
g
an
g
te
k
r
ijg
en tot uw a
d
res
b
oe
k
.
G
ebruik vervol
g
ens de rolknop om het nummer te
se
l
ec
t
e
r
e
n.
Of
G
ebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van
u
w t
e
l
e
f
oo
n
o
m
ee
n n
u
mm
e
r in t
e
v
oe
r
e
n.
D
ru
k
g
e
d
uren
d
e
h
et
g
espre
k
meer
d
an twee
s
econden op deze toets.
Bevesti
g
met
O
K om het
g
esprek te beëindi
g
en.
PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH
EEN GESPREK BEËINDIGEN
9
.7
3
06
Start de koppelin
g
sprocedure tussen de telefoon
e
n de auto. Deze procedure kan
g
estart worden
vi
a
h
e
t t
e
l
e
f
oo
nm
e
n
u
v
a
n
de
au
t
o
o
f vi
a
h
e
t
toetsenbord van de tele
f
oon; zie hiervoor de
e
erder beschreven stappen 1 t
/
m 9. Ti
j
dens de
koppeling moet de auto stilstaan en het contact
aa
n
s
t
aa
n.
Selecteer in het telefoonmenu de te koppelen telefoon.
H
et au
di
os
y
steem wor
d
t automat
i
sc
h
ver
b
on
d
en met
d
e zo
j
u
i
st
g
ekoppelde tele
f
oon.
BLUETOOTH STREAMING AUDIO *
Dr
aad
l
o
z
e
o
v
e
r
d
r
ac
ht v
a
n m
u
zi
e
k
bes
t
a
n
de
n v
a
n
de
t
e
l
efoo
n n
aar
h
et audios
y
steem van de auto. De telefoon moet de desbetreffende
Bluetooth-profielen
(
A2DP/AVRCP
)
kunnen ondersteunen.
*
Volgens de compatibiliteit van de tele
f
oon.
**
In sommi
g
e
g
evallen moet het a
f
spelen van audiobestanden via het
toetsenbord worden
g
eactiveerd.
*** Al
s
de
t
e
l
e
f
oo
n
de
z
e
f
u
n
c
ti
e
o
n
de
r
s
t
eu
nt.
Activeer de bron Streamin
g
door op
de toets
SOU
R
C
E ** te drukken. Via
d
e toetsen op
h
et
b
e
di
en
i
n
g
spanee
l
van
d
e ra
di
o en
d
e
b
e
di
en
i
n
g
op
h
et stuurw
i
e
l
k
unt u op
d
e
gebruikelijke wijze de muziekstukken
aa
n
s
t
u
r
e
n
***
. D
e
in
fo
rm
a
ti
e
o
v
e
r
de
muziekstukken kan op het displa
y
worden weer
g
e
g
even.
PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH
9
.7
4
07
CONFIGURATIE
Druk o
p
de toets MENU.
Selecteer met de pi
j
ltoetsen
de functie PER
SOO
NLI
J
KE
IN
S
TELLIN
G
-
CO
NFI
GU
RATIE.
Druk o
p
de toets om de selectie te
bevesti
g
en.
S
electeer met de pi
j
ltoetsen
de
f
unctie
CO
NFI
G
URATIE
BEELD
SC
HERM.
Druk op de toets om de selectie te
bevesti
g
en.
Druk op de toets om de selectie te
bevesti
g
en.
S
electeer met de pi
j
ltoetsen
de
f
unctie DATUM EN TIJD
IN
S
TELLEN.
Stel de
p
arameters één voor één in
door deze te bevesti
g
en met de toets
O
K. Selecteer vervol
g
ens de knop
O
K op het scherm om de instellin
g
en
te
b
evest
ig
en.
DATUM EN TIJD INSTELLEN
DISPLAY C
9
.7
5
08
13
BOORDCOMPUTER
A
ls de kno
p
o
p
het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar
meermaals wordt ingedrukt,
r
worden de verschillende functies van de boordcompute
r
ac
h
tereenvo
lg
en
d
weer
g
e
g
even op
h
et
di
sp
l
a
y
.
-
he
t t
abblad
"
au
t
o
"
m
e
t:
de actieradius, het huidi
g
e verbruik en de no
g
a
f
te le
gg
en a
f
stand,
-
de
s
t
a
n
d
"
1
"
(
tra
j
ect 1
)
met:
de
g
emiddelde snelheid, het
g
emiddelde verbruik en de af
g
ele
g
de
a
fstand berekend over het tra
j
ect
"1
"
,
-
de
s
t
a
n
d
"
2
"
(
tra
j
ect 2
)
met dezelfde
g
e
g
evens voor een tweede
tra
j
ect.
ENKELE DEFINITIES
Actieradius
:
in deze stand
g
ee
f
t de computer aan hoeveel kilometer u
n
o
g
met de resterende hoeveelheid brandstof kunt ri
j
den, berekend op
basis van het
g
emiddelde verbruik over de laatste a
fg
ele
g
de kilometers.
D
e weer
g
e
g
even waar
d
e
k
an ster
k
var
ren
d
oor een veran
d
er
i
n
g
i
n
d
e
wa
g
ensnelheid of het landschap.
A
ls de actieradius minder dan 30 km bedraa
g
t, verschi
j
nen streep
j
es
op het displa
y
. Na het tanken van minimaal 10 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan
100 km bedraa
g
t.
Raadplee
g
het PEU
G
E
O
T-netwerk als ti
j
dens het ri
j
den voortdurend
s
treep
j
es worden weer
g
e
g
even in plaats van ci
j
fers.
Momenteel verbruik: dit verbruik wordt berekend en weer
g
e
g
even vana
f
3
0 km
/
h.
G
emiddeld verbruik
:
dit is het
g
emiddelde verbruik sinds de laatste
n
ulstellin
g
van de boordcomputer.
Af
g
ele
g
de afstand
:
de
z
e
a
f
s
t
a
n
d
w
o
r
d
t
be
r
e
k
e
n
d
s
in
ds
de
l
aa
t
s
t
e
n
ulstellin
g
van de boordcomputer.
No
g
af te le
gg
en afstand: dit is de a
f
stand tot de door de
g
ebruike
r
in
g
evoerde eindbestemmin
g
. Als het navi
g
aties
y
steem in
g
ebruik is, wordt
deze a
f
stand op elk moment tijdens het rijden opnieuw berekend.
G
emiddelde snelheid:
di
t
i
s
d
e
g
em
idd
e
ld
e sne
lh
e
id
s
i
n
d
s
d
e
l
aatste
n
ulstellin
g
van de boordcomputer
(
contact aan
)
.
Op
0 zetten
Druk de knop lan
g
er dan twee seconden in zodra het
g
ewenste
tra
j
ect wor
d
t aan
g
e
g
even.
DIAGNOSE AUTO
9
.7
6
09 MENUSTRUCTUUR DISPLAY
RADIO-CD
BASISFUNCTIE
* De parameters variëren afhankeli
j
k van de auto.
KEUZE
A
KEUZE B....
MONOCHROOM
A
K
EUZE A
1
K
EUZE A2
MODE REG
CD HERHALEN
RANDOM PLAY
CONFIG AUTO *
RW A
C
HTER AAN
OPTIES
FOLLOW-ME-HOME
DIAGNO
S
E
RDS VOLGEN
RAADPLEGEN
BEËINDIGEN
1
2
3
3
1
2
2
2
2
1
2
3
2
3
1
2
2
9
.7
7
09
TEMPERATUUR: °CELSIUS/°FAHRENHEIT
BRAND
S
TOFVERBRUIK:
KM/L - L/100 - MPG
1
2
2
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
IN
S
T. WEERG
MAAND
DAG
UREN
MINUTEN
JAAR
12 H/24 H WEERGAVE
TALEN
ITALIANO
NEDERLANDS
PORTUGUES
PORTUGUES-BRASIL
FRANCAIS
DEUTSCH
ENGLISH
ESPANOL
1
2
2
2
2
2
2
1
2
2
2
2
2
2
2
2
9
.7
8
09
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
Wanneer u op de toets
O
K drukt, komt u in de verkorte menu's terecht,
af
hankeli
j
k van de weer
g
ave op het scherm:
MONOCHROOM
D
ISPLAY C
a
anzetten/uitzetten RD
S
a
anzetten/uitzetten modus REG
a
anzetten
/
uitzetten radiotex
t
RADIO
a
anzetten/uitzetten Intro
CD/MP3-CD
a
anzetten
/
uitzetten herhalen tracks
(
de
hele huidi
g
e CD voor CD, de hele huidi
g
e
m
ap voor MP3-CD
)
a
anzetten
/
uitzetten random pla
y
(
de hele
huidi
g
e CD voor CD, de hele huidi
g
e map
v
oor MP3-CD
)
a
anzetten/uitzetten herhalen van tracks
(
van de map / artiest /
g
enre / huidi
g
e
a
fspeelli
j
st
)
USB
a
anzetten/uitzetten random pla
y
(
shuffle
)
(
van de map
/
artiest
/
g
enre
/
huidi
g
e
a
fspeelli
j
st
)
1
1
1
1
1
1
1
1
9
.7
9
09
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
MONOCHROOM
D
ISPLAY C
AUDIOFUNCTIE
S
R
DS-functi
e
inschakelen
/
uitschakelen
V
OORKEUZE FM
R
EG-functi
e
inschakelen
/
uitschakelen
weergave radiotext
(
RDTXT
)
in
sc
h
a
k
e
l
e
n
/u
it
sc
h
a
k
e
l
e
n
1
2
3
4
3
4
3
4
AFSPEELMOGELIJKHEDEN
RPT-functie
(
CD herhalen
)
inschakelen
/
uitschakelen
RDM-functie (random
)
inschakelen
/
uitschakelen
2
3
4
3
4
BOORDCOMPUTER
Afstand
:
x
km
INVOEREN AF
S
TAND TOT EINDBE
S
TEMMING
D
ia
g
nos
e
LOGBOEK WAAR
S
CHUWINGEN
Functies in- of uit
g
eschakeld
S
TATU
S
VAN DE FUNCTIE
S
*
1
2
3
3
2
3
2
D
oor
h
et
i
n
d
ru
kk
en van
d
e toets
MENU
i
s
d
e
vo
lg
en
d
e weer
g
ave mo
g
e
lijk
:
*
De parameters variëren a
f
hankelijk van de auto.
9
.
80
09
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
BLUETOOTH-TELEFOON
T
oestel aansluiten/afko
pp
elen
Raadple
g
en
g
ekoppelde toestellen
Confi
g
uratie Bluetooth
T
elefoonfuncti
e
Streamin
g
audio functi
e
Verwi
j
deren
g
ekoppeld toeste
l
Z
oe
k
en v
i
a
Bl
uetoot
h
G
esprekkenli
j
s
t
Bellen
C
ontactenli
j
st
Huidige gesprek be
ë
indigen
B
e
h
eer van een
g
espre
k
I
nschakelen mutefuncti
e
1
2
3
3
3
4
4
4
2
3
4
2
3
3
r
e
g
elin
g
weer
g
av
e
CONFIGURATIE BEELDSCHERM
PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN *
PER
S
OONLIJKE IN
S
TELLING - CONFIGURATIE
norma
l
e weer
g
ave
om
g
e
k
eer
d
e weer
g
ave
re
g
elin
g
helderheid
(
- +
)
d
atum en t
ijd
i
nste
ll
en
dag
/
maand
/
jaar instellen
u
r
e
n
/
min
u
t
e
n in
s
t
e
ll
e
n
keuze c
y
clus 12u
/
24u
k
euze van eenheden
l/100 km - mp
g
- km/l
°
C
elsius
/
°Fahrenheit
TAALKEUZE
1
2
4
3
2
4
4
3
4
4
2
3
4
4
4
*
De parameters variëren a
f
hankeli
j
k van de auto.
9
.
81
V
EELGESTELDE VRAGEN
V
RAAG
A
NTWOORD OPLO
SS
ING
Er i
s
ee
n v
e
r
sc
hil in
g
eluidskwaliteit tussen
de
v
e
r
sc
hill
e
n
de
g
eluidsbronnen
(
radio,
C
D...
)
.
Voor een optimaal luister
g
enot kunt u de audio-instellin
g
en
(
volume,
b
assen, ho
g
e tonen,
g
eluidssfeer, loudness
)
voor elke
g
eluidsbron
a
fzonderli
j
k instellen. Hierdoor kunnen bi
j
het selecteren van een andere
g
eluidsbron
(
radio, CD...
)
verschillen in de
g
eluidskwaliteit hoorbaar zi
j
n.
C
ontroleer o
f
de audio-instellin
g
en
(
volume, bassen,
h
o
g
e tonen,
g
eluidss
f
eer, loudness
)
zi
j
n a
fg
estemd
op de verschillende geluidsbronnen. Het is
r
aadzaam de AUDI
O
-
f
uncties
(
bassen, ho
g
e tonen,
balans V-A, balans L-R
)
in de middelste stand te
z
etten, de
g
eluidssfeer "Geen" te selecteren en
de
f
u
n
c
ti
e
L
oud
n
ess
in
de
s
t
a
n
d
"A
c
ti
e
f" t
e
z
e
tt
e
n
als de CD-speler is
g
eselecteerd en in de stand
"
Inactief" te zetten als de radio is
g
eselecteerd.
De
C
D wordt steeds
uit
g
eworpen of kan niet
worden af
g
espeeld doo
r
de
C
D-speler.
De CD is ondersteboven in de speler
g
eplaatst, kan niet worden
g
elezen,
b
evat
g
een audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
a
utora
di
o
g
e
l
ezen
k
unnen wor
d
en.
De
C
D is voorzien van een beveili
g
in
g
ss
y
steem dat niet door de
au
t
o
r
adio
w
o
r
d
t
he
r
ke
n
d
.
-
C
ontroleer o
f
de
C
D met de
j
uiste zi
j
de boven in
de speler is geplaatst.
-
Co
ntr
o
l
ee
r
de
s
t
aa
t v
a
n
de
C
D:
de
C
D k
a
n ni
e
t
worden
g
elezen als deze te veel is beschadi
g
d.
-
C
ontroleer de inhoud van de
C
D als deze zelf is
g
ebrand: raadplee
g
de tips in het hoofdstuk Audio.
- De CD-speler van de autoradio kan
g
een DVD's
a
f
spelen.
- De kwaliteit van sommi
g
e zel
fg
ebrande
C
D's is
o
nv
o
l
doe
n
de
o
m
de
z
e
doo
r
de
au
t
o
r
ad
i
o
t
e
l
a
t
e
n
a
f
spelen.
O
p het displa
y
wordt de
m
eldin
g
"Storin
g
USB-
randapparatuur" weer
g
e
g
even.
D
e
Bl
uetoot
h
-ver
bi
n
di
n
g
wor
d
t
o
n
de
r
b
r
oke
n.
D
e
b
atter
ij
spann
i
n
g
van
d
e ran
d
apparatuur
i
s m
i
ssc
hi
en te
l
aa
g
.
L
aa
d
d
e
b
atter
ij
van
d
e ran
d
apparatuur op.
D
e
US
B-
s
ti
c
k w
o
r
d
t ni
e
t h
e
rk
e
n
d
.
D
e
s
ti
c
k i
s
mi
ssc
hi
e
n
de
f
ec
t.
Formateer de stick opnieuw.
De CD-speler levert een
sl
ec
h
te
g
e
l
u
id
s
k
wa
li
te
i
t.
De
g
ebruikte CD is
g
ekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van
g
oede kwaliteit en ber
g
ze zor
g
vu
ldig
op.
De audio-instellin
g
en
(
bassen, ho
g
e tonen,
g
eluidss
f
eer
)
zi
j
n niet op de
C
D-speler a
f
gestemd.
Zet het niveau van de bassen of de ho
g
e tonen op
0
, zonder een
g
eluidssfeer te selecteren.
9
.
82
VRAAG
A
NTWOORD OPLOSSING
D
e
v
oo
rk
eu
z
e
z
e
n
de
r
s
k
u
nn
e
n
n
iet worden ontvan
g
en
(g
een
g
eluid, 87,5 Mhz wordt
weer
g
e
g
even...
)
.
Het verkeerde gol
f
bereik is geselecteerd. Druk op de toets BAND A
S
T om het gol
f
bereik
(
AM, FM1, FM2, FMA
S
T
)
teru
g
te vinden waarin
de voorkeuzezenders zi
j
n op
g
esla
g
en.
D
e
fu
n
c
ti
e
TA
(
verkeersin
f
ormatie
)
is
in
g
eschakeld, maar ik kri
jg
g
een verkeersinformatie
t
e
h
o
r
e
n.
D
e
g
ese
l
ecteer
d
e ra
di
ozen
d
er maa
k
t
g
een
d
ee
l
u
i
t van
h
et re
gi
ona
l
e
n
e
tw
e
rk v
a
n z
e
n
de
r
s
d
i
e
v
e
rk
ee
r
s
in
fo
rm
a
ti
e
u
itz
e
n
de
n.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
ui
tz
e
n
d
t.
De ontvan
g
stkwaliteit
v
a
n
de
be
l
u
i
s
t
e
r
de
rad
i
o
z
e
n
de
r n
ee
mt
g
eleideli
j
k af of de
v
oo
r
keu
z
e
z
e
n
de
r
s
ku
nn
e
n n
ie
t w
o
r
de
n
ontvan
g
en
(g
een
geluid,
8
7,5 Mhz wordt
weer
g
e
g
even...
)
.
D
e
au
t
o
be
vin
d
t zi
c
h t
e
v
e
r v
a
n
de
z
e
n
de
r v
a
n h
e
t
be
l
u
i
s
t
e
r
de
r
ad
i
os
t
a
ti
o
n
of er bevindt zich
g
een zender in het
g
ebied waarin de auto zich bevindt.
A
ctiveer de
f
unctie RD
S
om het s
y
steem te laten
co
ntr
o
l
e
r
e
n
o
f
e
r
ee
n
s
t
e
rk
e
r
e
z
e
n
de
r in h
e
t
g
ebied aanwezi
g
is.
De om
g
evin
g
(
ber
g
en,
g
ebouwen, tunnels, parkeer
g
ara
g
es, enz.
)
veroorzaakt storin
g
en in de ontvan
g
st, ook als de RD
S
-
f
unctie is
i
n
g
esc
h
a
k
e
ld
.
Dit is een normaal verschi
j
nsel en heeft niets te
m
a
k
en met een stor
i
n
g
i
n
d
e autora
di
o.
De antenne is niet aanwezi
g
o
f
beschadi
g
d
(
bi
j
voorbeeld in een wasstraat
o
f
onder
g
rondse parkeer
g
ara
g
e
)
.
L
aa
t
de
a
nt
e
nn
e
co
ntr
o
l
e
r
e
n
doo
r h
e
t
PE
UG
E
O
T -n
e
tw
e
rk.
Het
g
eluid van de radio
v
a
lt 1 t
o
t 2
seco
n
de
n
w
eg
.
Het RDS zoekt ti
j
dens deze korte onderbrekin
g
van het
g
eluid naar een
e
ventue
l
e ster
k
ere zen
d
er voor een
b
etere ontvan
g
st van
h
et stat
i
on.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschi
j
nsel zich
te vaak en steeds op hetzelfde tra
j
ect voordoet.
N
a
h
e
t
af
z
e
tt
e
n v
a
n
de
m
o
t
o
r w
o
r
d
t
de
rad
i
o
n
a
e
nk
e
l
e
m
in
u
t
e
n
au
t
o
m
a
ti
sc
h
uit
g
eschakeld.
Als de motor is a
fg
ezet, bli
jf
t de radio no
g
werken zolan
g
de laadtoestand
v
a
n
de
accu
da
t t
oes
t
aa
t.
Het automatisch uitschakelen duidt ero
p
dat de eco-modus van de
a
utoradio is
g
eactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
o
nt
lade
n r
aak
t.
S
tart de motor om de accu op te laden.
D
e me
ldi
n
g
"h
et
audiosysteem is
oververhit" verschi
j
nt op
h
et displa
y
.
O
m het audios
y
steem te beschermen te
g
en een te ho
g
e
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een
thermische beveili
g
in
g
die het
g
eluidsvolume verlaa
g
t o
f
de
C
D-speler
u
it
sc
h
a
k
e
lt.
S
chakel het audios
y
steem enkele minuten uit om
h
et systeem te laten a
f
koelen.
139
WEGWIJZE
R
10
Exterieur
Reservewiel, krik, wiel
verwisselen 117-120
Achterlichten, alarmknipperlichten,
derde remlicht 43-45, 123
Lampen achter
vervangen 122-123
Accessoires 107
Schuif-/kanteldak 26
Allesdragers 105
Brandstofvuldop 109
Brandstoftank 31, 109
Onderbreken brandstoftoevoer/
ontluchten brandstofsysteem 110
Bagageruimte, achterklep 25
Parkeerhulp 87
Slepen, takelen 131
Trekhaak 103-104
Remmen 86, 88-89
ABS, elektronische
remdrukregelaar 88
ASR, ESP 89
Detectie te lage
bandenspanning 90
Portieren openen/sluiten 23-24
Sloten 18
Motorkap openen/sluiten 111
Elektrisch kinderslot 25
Ruitenwisserbladen 46, 130
Buitenspiegels 82
Koplampen/mistlampen,
richtingaanwijzers 43-45
Koplampverstelling 45
Koplampsproeiers 46, 114
Lampen vóór vervangen 121-122
Sneeuwscherm 106
Sleutels, starten, batterij
afstandsbediening 18-21, 42
Centrale vergrendeling 18, 23
Alarmsysteem 22
EXTERIEUR
Bandenspanning 17
Bandenspanning 17
140
Interieur
Indelingen achter 78-79
- sjorogen,
- opbergvak,
- bagageafdekking,
- haken,
- bagagenet,
- handgreep,
- kledinghanger,
- flessen-/bekerhouder,
- 12V-aansluiting.
Bagageruimte, achterklep 25
Zijruiten achter 84
Zonwering zijruiten 81
Voorstoelen 59-63, 75
- hoofdsteunen,
- elektrische verstelling,
- handmatige verstelling.
Plafonnier, interieurverlichting 80
Veiligheidsgordels 91-92
Airbags 93-96
Accu 116
Zekeringen bij accu 126-127
Eco-mode 116
Indeling voorcompartiment 76-77
- opbergvak,
- dashboardkastje,
- gekoeld opbergvak,
- flessen-/bekerhouder,
- 12V-aansluiting,
- matten,
- portiervakken.
Isofix-bevestigingen 98-99
Elektrisch kinderslot 25
Achterstoelen/-bank 64-70
- hoofdsteunen,
- schrijftafeltje.
Kinderzitjes 97-102
Stoelopstellingen,
modulariteit 71-73
INTERIEUR
141
WEGWIJZE
R
10
Interieur vóór
Instrumentenpanelen, tellers 27-28
Pictogrammen,
verklikkerlampjes 29-33
Meters, displays 34-36
Dimmer dashboardverlichting,
nulstellen dagteller 36
Handrem 86
Verwarming, ventilatie 54-58
- ontdooien, ontwasemen,
- airconditioning A/C,
- airconditioning,
- luchtrecirculatie.
Alarmknipperlichten 86
Technologie aan
boord Rubriek 9
- Peugeot Connect Nav+
- Peugeot Connect Sound
Indelingen 76-77
- aansteker,
- dashboardkastje,
- gekoeld opbergvak,
- asbak.
Zekeringen interieur 124-125
Binnenspiegel, parkeer- en
tolkaarten 81-82
Zonnekleppen, spiegel naar
achterpassagiers 81, 102
Plafonnier, interieurverlichting 80
Datum/tijd instellen
Rubriek 9
INTERIEUR VÓÓR
142
Cockpit
Verlichting, lichtschakelaar 43-45
- automatisch,
- richtingaanwijzers,
- dimlicht,
- grootlicht.
Bediening ruiten/
buitenspiegels 82-84
Alarmsysteem 22
ASR, ESP 89
Koplampverstelling 45
Parkeerhulp 87
Snelheidsregelaar 48-50
Snelheidsbegrenzer 51-53
Stuurwiel, verstellen, claxon 41, 88
Ruitenwissers vóór/achter 46-47
Ruitensproeiers 46, 47, 114
Boordcomputer Rubriek 9
Versnellingsbak 37-41
- automatische transmissie,
- handgeschakeld.
In het mapje bevindt
zich de volgende
boorddocumentatie:
Instructieboekje
Onderhoudsboekje
...
COCKPIT
143
WEGWIJZE
R
10
Gegevens - onderhoud
TECHNISCHE GEGEVENS - ONDERHOUD
Zekeringen motorruimte 128-129
Ruiten-/
koplampsproeiers 46, 47, 114
Lampen, vervangen 121-123
Accu 116
Zekeringen bij accu 126-127
Controles 112, 115
- luchtfilter/oliefilter,
- roetfilter,
- remblokken/-schijven.
Niveaus 113-114
- brandstofadditief,
- brandstoftoevoer,
- oliepeilstok,
- stuurbekrachtigingsvloeistof,
- remvloeistof,
- koelvloeistof.
Diesel 112, 132, 135
Brandstoftoevoer/ontluchten
brandstofsysteem 110
Motoren (gegevens) 112, 133
Gewichten en
aanhangergewichten 134-135
Afmetingen 136-138
Identificatiegegevens 17
Motorkap openen, steun 111
Onder de motorkap 112
144
Milieu
ECO-RIJDEN
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van
uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde
versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel
mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij voorkeur
relatief snel over naar een hogere versnelling. Volg de
aanwijzingen van de schakelindicator (indien aanwezig) die
op het instrumentenpaneel worden weergegeven.
Als uw auto is voorzien van een automatische versnellingsbak
of een elektronische gestuurde versnellingsbak, laat de
selectiehendel dan in de stand Drive "D" of Auto "A"
(afhankelijk van het type versnellingsbak) staan en trap het
gaspedaal niet bruusk of diep in.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de
motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het
gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft,
neemt het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot af en wordt
de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een
snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar
(indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische
voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog
is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters
alvorens de airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de
ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstij-
ging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panorama-
dak, zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is
bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit
zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch
worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht
voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt
sneller op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur
(DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan
om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik,
te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
145
WEGWIJZE
R
10
Milieu
Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de
zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk
bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers,
imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto.
Gebruik liever een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden
door zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude
banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die
staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan
bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van
de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen,
oliefilter en luchtfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij
aan het door de fabrikant voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer
afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het
gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.
146
Voorzorgsmaatregelen
VOORZORGSMAATREGELEN...
AR
BG
НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това можеда причини
СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.
CS
NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí
nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ.
DA
Brug aldrig en bagudvendt barnestol på et sæde der er beskyttet af en aktiv airbag. Død eller alvorlig skade på barnet kan forekomme.
DE
Verwenden Sie NIEMALS einen Kindersitz oder Babyschale gegen die Fahrtrichtung bei AKTIVIERTEM Airbag, TOD oder ERNSTHAFTE
VERLETZUNGEN können die Folge sein.
EL
Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από
ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ
EN
NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the
CHILD can occur
ES
NO INSTALAR NUNCA EL SISTEMA DE RETENCIÓN PARA NIÑOS DE ESPALDAS AL SENTIDO DE LA CIRCULACIÓN SOBRE UN
ASIENTO PROTEGIDO CON UN COJÍN INFLABLE FRONTAL ( AIRBAG ) ACTIVADO. ESTO PUEDE CAUSAR LA MUERTE DEL BEBE O
HERIRLO GRAVEMENTE.
ET
Ärge kasutage kunagi lapse turvatooli seljaga sõidusuunas sõiduki istmel mis on kaitstud AKTIVEERITUD TURVAPADJAGA. See võib
põhjustada lapsele RASKEID VIGASTUSI või SURMA.
FI
ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen
laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.
FR
NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal
ACTIVÉ.
Cela peut provoquer la MORT de l’ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT
HR
NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi
moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU
SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést olyan ülésen, amely AKTIVÁLT ÁLLAPOTÚ (BEKAPCSOLT)
FRONTLÉGZSÁKKAL van védve. Ez a gyermek halálát vagy súlyos sérülését okozhatja.
IT
NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale
ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de voorschriften op de sticker die zich aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde bevindt:
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
LT
NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO PAGALVĖS.
Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.
LV
NAV PIEĻAUJAMS uzstādīt uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera vietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA
SPILVENS.
Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.
MT
Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla
NL
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag
kan het KIND ERNSTIG OF DODELIJK GEWOND raken.
NO
Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE,
BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.
PL
NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji «tyłem do kierunku jazdy»na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ
POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM.W przeciwnym razie dziecko narażone będzie na ŚMIERĆ lub BARDZO POWAŻNE OBRAŻENIA CIAŁA
w momenicie wyzwolenia poduszki powietrznej
PT
NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada, num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO. Esta
instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.
RO
Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG frontal
ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.
RU
ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье, защищенном
ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем.
Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ
SK
NIKDY nepoužívajte na prednom sedadle chránenom AKTÍVNYM AIRBAGOM detské zadržiavacie zariadenie umiestnené v proti smere jazdy.
Môže to spôsobiť SMRŤ, alebo VÁŽNE ZRANENIE DIEŤAŤA.
SL
NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem
AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE.
SR
NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu
nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.
SV
Använd ALDRIG en bakåtvänd barnstol i ett säte skyddat av en AKTIV AIRBAG framför det. Det kan orsaka ALLVARLIGA eller DÖDLIGA
skador på barnet.
TR
KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya
ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir.
12-12
Dit instructieboekje behandelt alle
beschikbare uitrustingen.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk
deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje
bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe
eigenaar te geven.
Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk,
is verboden zonder schriftelijke toestemming
van Automobiles PEUGEOT.
Gedrukt in de EU
Elk geleverd model is, afhankelijk van
het uitrustingsniveau en de specifieke
kenmerken voor het land waarvoor de auto
bestemd is, slechts van een deel van de
vermelde uitrustingen voorzien.
Aansprakelijkheid voor de gegeven
beschrijvingen en illustraties wordt niet
aanvaard. Automobiles PEUGEOT behoudt
zich het recht voor tussentijds wijzigingen
aan te brengen in de door haar gevoerde
modellen en de bijbehorende uitrusting
en accessoires, zonder verplicht te zijn dit
instructieboekje aan te passen.
Automobiles PEUGEOT verklaart dat,
door toepassing van de voorschriften in de
Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met
betrekking tot autowrakken, wordt voldaan
aan de in deze richtlijn gestelde doelen en
dat recycleerbare materialen worden gebruikt
voor de fabricage van producten die door
haar worden verkocht.
Néerlandais
N
ée
rl
a
n
da
i
s
NE. 1
380
7.
00
7
0
www.peu
g
eot.com
14

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

Peugeot-807---2013

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Peugeot 807 - 2013 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Peugeot 807 - 2013 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 10,65 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Peugeot 807 - 2013

Peugeot 807 - 2013 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 234 pagina's

Peugeot 807 - 2013 Gebruiksaanwijzing - English - 234 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info