Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje
online te raadplegen...
Uw instructieboekje is te vinden op de website van PEUGEOT, in
de rubriek "MyPEUGEOT".
Scan deze code voor directe toegang tot uw instructieboekje.
de taal,
het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering,
de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met de
eerste registratiedatum van uw auto.
Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie
over het onderhoud van uw auto.
Selecteer:
Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te
herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit pictogram:
Als de rubriek "MyPEUGEOT" niet beschikbaar is op de website van PEUGEOT
voor uw land, kunt u uw instructieboekje op het volgende internetadres raadplegen:
http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/
508_nl_Chap00_Couv-debut_ed01-2016
502.6
502.6502.6
502.6
502.6
502.4
502.6
502.6
Symbolen
Dit boekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model.
Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de
specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is,
slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.
Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet
aanvaard. Automobiles PEUGEOT behoudt zich het recht voor tussentijds
wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende
uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit boekje aan te passen.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet
dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.
Welkom
Wij danken u voor uw keuze voor de 508.
veiligheidswaarschuwingaanvullende informatie
adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu.
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u
in de gelegenheid te stellen onder alle
omstandigheden optimaal gebruik te
maken van de mogelijkheden van uw auto.
.
.
Inhoud
508_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2016
Instrumentenpaneel 13
Verklikkerlampjes 14
Meters 29
Kilometerteller en dagteller 29
Boordcomputer 39
Touchscreen 43
Datum en tijd instellen 47
Sleutel met afstandsbediening 49
Noodprocedure - Sleutels met
afstandbediening 53
Elektronische sleutel "Keyless entry
and start"-systeem 55
Noodprocedure - Elektronische sleutels 62
Bagageruimte 65
Elektrisch bedienbare achterklep
(SW en RXH BlueHDi) 66
Alarm 70
Elektrisch bedienbare ruiten 73
Voorstoelen 75
Stuurwielverstelling 79
Spiegels 80
Verwarming en ventilatie 83
Handbediende airconditioning 86
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling 88
Automatische airconditioning quadrizone 91
Ontwasemen - Ontdooien vóór 96
Achterruitverwarming 96
Programmeerbaar verwarmings-/
ventilatiesysteem 97
Voorzieningen vóór 99
Plafonniers 102
Sfeerverlichting 103
Schuif-/kanteldak 104
Panoramadak (SW en RXH BlueHDi) 106
Middenconsole 107
Achterbank 109
Voorzieningen achter 111
Indeling van de bagageruimte (Berline) 112
Voorzieningen bagageruimte
(SW en RXH BlueHDi) 113
Lichtschakelaar 117
Richtingaanwijzers 120
Dagrijverlichting 120
Automatische verlichting 121
Grootlichtassistent 122
Statische bochtverlichting 123
Follow me home-verlichting 124
Koplampen in hoogte verstellen 126
Ruitenwisserschakelaar 127
Automatische ruitenwissers 129
Algemene aanbevelingen met
betrekking tot de veiligheid 131
Alarmknipperlichten 132
Claxon 132
Urgence-oproep of Assistance-oproep 132
Elektronische stabiliteitscontrole (ESP) 133
Veiligheidsgordels 136
Airbags 139
Kinderzitjes 143
Uitschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde 146
ISOFIX-kinderzitjes 152
Kinderbeveiliging 158
Overzicht
Eco-rijden
Instrumentenpaneel
Toegang tot de auto
Ergonomie en comfortVerlichting en zicht
Veiligheid
.
Inhoud
508_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2016
Rijadviezen 159
Starten - afzetten van de motor met
de sleutel met afstandsbediening 161
Starten - afzetten van de motor met de
elektronische sleutel
(Keyless entry and start) 165
Handbediende parkeerrem 167
Elektrische parkeerrem 168
Handgeschakelde versnellingsbak 174
Schakelindicator 175
Automatische transmissie 176
Stop & Start 180
Hill Start Assist 183
Head-up display 184
Controlesysteem bandenspanning 186
Snelheidsbegrenzer 188
Snelheidsregelaar 190
Snelheden opslaan 192
Parkeerhulp 193
Dodehoekbewaking 196
Achteruitrijcamera 199
Brandstof 200
Sneeuwkettingen 203
Sneeuwscherm 204
Trekken van een aanhanger 205
Trekhaak met afneembare kogel 206
Wisserbladen vervangen 211
Allesdragers monteren 212
Openen van de motorkap 214
Benzinemotoren 215
Dieselmotoren 216
BlueHDi-dieselmotoren 217
Niveaus controleren 218
Controles 221
Additief AdBlue
®
en SCR-systeem
(BlueHDi-dieselmotor) 223
Gevarendriehoek 227
Brandstoftank leeg (diesel) 228
Bandenreparatieset 229
Reservewiel 235
Een lamp vervangen 242
Zekeringen vervangen 249
12V-accu 253
Accu verwijderen - plaatsen 257
Eco-mode 261
Slepen van uw auto 262
Benzinemotoren 264
Gewichten (benzine) 265
Dieselmotoren 266
Gewichten (diesel) 268
Afmetingen 271
Identicatie273
Noodoproep of Pechhulp 274
JBLHi-systeem276
7 inch touchscreen 277
Autoradio 337
RijdenPraktische informatie
Storingen verhelpen
Technische gegevens
Audio en telematica
Index
4
Overzicht
508_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Exterieur
Sleutel met afstandsbediening/
elektronische sleutel 49-63
- openen/sluiten
- diefstalbeveiliging
- starten
- batterij
Instapverlichting 125
Verlichting buitenspiegels 125
Aanvullende verlichting 123
Statische
bochtverlichting 123
Koplamphoogteverstelling 126
Lampen vóór
vervangen 242-244
Ruitenwissers 127-130
Ruitenwisserbladen vervangen 130, 211
Portieren 49-63
- Keyless entry and start
- openen/sluiten
- centrale vergrendeling
- noodbediening
Alarmsysteem 70-72
Ruitbediening 73-74
Brandstoftank,
tankbeveiliging 200-202
Schuif-/kanteldak 104-105
Allesdragers 212
Bandenspanningscontrolesysteem
186-187
ESP: ABS-REF, AFU,
ASR, CDS 133-135
Wiel verwisselen 235-241
- gereedschap
- demonteren/monteren
Sneeuwkettingen 203
Bandenspanning 277
Kofferdeksel 50, 57, 65, 68
- openen/sluiten
- noodbediening
Bandenreparatieset 229-234
Achteruitrijcamera 199
Lampen vervangen 242, 248
- achterlichten
- derde remlicht
- kentekenplaatverlichting
Parkeerhulp 193-195
Trekhaak 205-210
Slepen 262-263
Buitenspiegels 80-81
Dodehoekbewaking 196-198
Berline
5
.Overzicht
508_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Exterieur
Sleutel met afstandsbediening/
elektronische sleutel 49-63
- openen/sluiten
- diefstalbeveiliging
- starten
- batterij
Instapverlichting 125
Verlichting
buitenspiegels 125
Aanvullende verlichting 123
Statische bochtverlichting 123
Koplamphoogteverstelling 126
Lampen vóór
vervangen 242-244
Ruitenwissers 127-130
Ruitenwisserbladen vervangen 130, 211
Buitenspiegels 80-81
Dodehoekbewaking 196-198
Portieren 49-63
- Keyless entry and start
- openen/sluiten
- centrale vergrendeling
- noodbediening
Alarmsysteem 70-72
Ruitbediening 73-74
Brandstoftank,
tankbeveiliging 200-202
Achterklep 50, 57, 65, 68
- openen/sluiten
- noodbediening
Elektrisch bedienbare
achterklep 66-68
Bandenreparatieset 229-234
Achteruitrijcamera 199
Lampen vervangen 246-248
- achterlichten
- derde remlicht
- kentekenplaatverlichting
Parkeerhulp 193-195
Trekhaak 205-210
Slepen 262-263
Schuif-/kanteldak 104-105
Panoramadak 106
Allesdragers 212
Bandenspanningscontrolesysteem
186-187
ESP: ABS-REF, AFU,
ASR, CDS 133-135
Wiel verwisselen 235-241
- gereedschap
- demonteren/monteren
Sneeuwkettingen 203
Bandenspanning 273
SW en RXH BlueHDi
6
Overzicht
508_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Interieur
Voorzieningen bagageruimte (Berline)
112
- sjorogen, haken, riemen
- opbergbak
- schotten, opbergvakken
- verlichting
- vloer
Voorzieningen bagageruimte
(SW en RXH BlueHDi) 113
- sjorogen, haken
- verlichting
- vloer
- 12V-aansluiting
- opbergvakken
Bagage-afdekking
(SW en RXH BlueHDi) 114
Bagagenet voor hoge belading
(SW en RXH BlueHDi) 115-116
Gevarendriehoek 227
Additiefreservoir AdBlue
®
223-226
Voorzieningen achter 111
- middenarmsteun achter
- skiluik
Voorstoelen 75-78
- handmatig verstelbaar
- elektrisch verstelbaar
- in-/uitstapfunctie
- hoofdsteunen
- stoelverwarming
- massage
Conventionele kinderzitjes 143-151, 157
Elektrische kinderbeveiliging 158
Matten 100
Airbags 139-152
Voorzieningen vóór 99-101
- zonneklep
- verlicht dashboardkastje
- 12V-accessoireaansluiting
Middenconsole 107-108
- middenarmsteun vóór
- 12V-accessoireaansluiting
- WIP-plug
Uitschakeling
passagiersairbag 140, 146
Veiligheidsgordels 136-138
Achterzitplaatsen 109-110
ISOFIX-kinderzitjes 152-156, 157
7
.Overzicht
508_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Cockpit
Plafonniers 102
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels/airbag aan
passagierszijde 137, 140
Binnenspiegel 82
Schuif-/kanteldak 104-105
Panoramadak (SW en RXH BlueHDi) 106
Noodoproep of pechhulpoproep 274
Buitenspiegels 80-81
Ruitbediening, blokkering 73-74
Handbediende parkeerrem 167
Verwarming, ventilatie 83-85
Handbediende airconditioning 86-87
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling 88-90
Airconditioning quadrizone voor 91-93
Ontwasemen/ontdooien 96
PEUGEOT Connect USB 108
Elektrische
parkeerrem 168-173
Handgeschakelde
zesversnellingsbak 174
Opschakelindicator 175
Automatische transmissie 176-179
Stop & Start-systeem 180-182
Hill Start Assist 172, 183
Zekeringen achter
dashboardkastje 249, 251
Airconditioning quadrizone
achter 94-95
Touchscreen 277-335
Datum/tijd instellen 48
Autoradio 337-352
Datum/tijd instellen 47
Motorkapontgrendeling 214
Zekeringen dashboard 249-250
8
Overzicht
508_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Alarmknipperlichten 132
Contactslot, Keyless entry and
start, motor starten/afzetten 161-166
Stop & Start-systeem 180-182
Elektrische
parkeerrem 168-173
Instrumentenpaneel 13, 28-29, 32-34
- check/onderhoudsindicator/dagteller
- dimmer dashboardverlichting
Verklikkerlampjes 14-27
Meters 29-38
- koelvloeistoftemperatuur/
motorolietemperatuur
- motoroliepeil
- actieradius additief AdBlue
®
Schakelindicator 175
Ruitenwisserschakelaar 127-130
Boordcomputer 39-42
Koplamphoogteverstelling 126
Head-up display 184-185
Touchscreen 43-46, 48, 277-335
Display C 47, 337-352
Cockpit (vervolg)
Lichtschakelaar 117-125
Richtingaanwijzers,
parkeerverlichting 120, 125
Rijen drukschakelaars, knoppen 9
Programmeerbare verwarming 97-98
Opslaan van snelheden 192
Snelheidsbegrenzer 188-189
Snelheidsregelaar 190-191
Stuurwiel verstellen 79
Claxon 132
9
.Overzicht
508_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Schakelaars*
Cockpit (vervolg)
Openen van het kofferdeksel/de
achterklep.
Openen van de brandstofvulklep.
Massagefunctie.
Inbraakalarm.
Verklikkerlampje programmeerbare verwarming.
Elektrische parkeerrem.
Motor starten/afzetten met de
elektronische sleutel.
Uitschakelen van het Stop & Start-
systeem.
Head-up display
(aan/uit, instellingen).
Uitschakelen parkeerhulp.
Dodehoekbewaking.
Elektrische kinderbeveiliging.
Uitschakelen van het ASR-systeem.
Grootlichtassistent.
Het branden van een verklikkerlampje geeft aan
of de bijbehorende functie is in- of uitgeschakeld.
* Volgens uitvoering.
70
79
122
196
200
168
165
50, 57, 65, 68
184
97
193
182
135
158
10
Overzicht
508_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Onderhoud - Gegevens
Identificatie 273
Afmetingen 271-272
Brandstoftank leeg (diesel) 228
Niveaus controleren 218-220
- olie
- remvloeistof
- stuurbekrachtigingsvloeistof
- koelvloeistof
-
ruitensproeier-/koplampsproeiervloeistof
- brandstofadditief (diesel)
Additief AdBlue
®
35-38, 223-226
Controle van onderdelen 221-222
- 12V-accu
- luchtfilter
- interieurfilter
- oliefilter
- roetfilter (diesel)
- versnellingsbak
- remblokken/-schijven
- parkeerrem
- elektrische parkeerrem
Lampen vervangen 242-248
- voor
- achter
12V-accu 253-256
12V-accu verwijderen/
plaatsen 257-260
Spaarfase accu, eco-mode 261
Zekeringen motorruimte 249, 252
Motorkapontgrendeling 214
Onder de motorkap (benzine) 215
Onder de motorkap (diesel) 216-217
Benzinemotoren 264
Dieselmotoren 266-267
Gewichten (benzine) 265
Gewichten (diesel) 268-269
11
.Eco-rijden
508_nl_Chap00c_eco-conduite_ed01-2016
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan
rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij
het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een
elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Gebruik op slimme wijze de elektrische
voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open
dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters
geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen
beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve
bij auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer
nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op
als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-
speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het
elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw auto verminderen.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in
plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk
in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en
de CO
2
-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van
ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die het best geschikt
is voor de rijomstandigheden: volg het op het instrumentenpaneel weergegeven
schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische
transmissie wordt de schakelindicator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven.
12
Eco-rijden
508_nl_Chap00c_eco-conduite_ed01-2016
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste
voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal,
fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een
dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door
zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u
daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de
portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen
van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter,
luchtfilter en interieurfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het
aan uw situatie aangepaste onderhoudsschema van de fabrikant.
Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een storing in het SCR-
systeem stoot de auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig mogelijk naar
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de uitstoot
van stikstofoxiden terug te brengen tot onder de wettelijke normen.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
13
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Instrumentenpaneel
1.Toerenteller (x 1000 t/min of rpm),
schaalverdeling afhankelijk van de
motoruitvoering (benzine of diesel).
2. Motorolietemperatuurmeter.
3. Brandstofniveaumeter.
4. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
5.Snelheidsmeter (km/h of mph).
6.Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of
de snelheidsbegrenzer.
7.Schakelindicator (handgeschakelde
versnellingsbak) of weergave positie
selectiehendel (automatische transmissie).
A.Dimmer verlichting.
B.Weergave logboek
waarschuwingsmeldingen.
Informatie over:
●hetonderhoud,
●deactieradiusvanhetadditiefAdBlue
®
.
C.Resetten van de dagteller.
8.Display: waarschuwingsmeldingen,
meldingen over de status van functies,
boordcomputer.
9.Dagteller (km of miles).
10.Automatische ruitenwissers
Onderhoudsindicator
(km of miles) vervolgens,
kilometerteller.
Beide functies worden achtereenvolgend
weergegeven na het aanzetten van het
contact.
Meters en displaysBedieningstoetsen
14
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Verklikkerlampjes
De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder
in het geval van een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan
bepaalde waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel en/of op het display van
het instrumentenpaneel enkele seconden
branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan
branden in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Verklikkerlampjes kunnen permanent branden
of knipperen.
Een aantal verklikkerlampjes heeft
beide mogelijkheden: permanent
branden of knipperen.
Of het permanent branden of knipperen
van een verklikkerlampje duidt op
een storing, is afhankelijk van de
werkingsfase van de auto. Bij een
storing kan het branden van een
verklikkerlampje worden gecombineerd
met de weergave van een melding.
Raadpleeg de volgende tabellen voor
meer informatie.
15
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Parkeerlichtenpermanent.De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten".
Dimlichtpermanent.De lichtschakelaar staat in de stand
"Dimlicht".
Grootlichtpermanent.Als u de lichtschakelaar naar u toe
trekt.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen
naar dimlicht.
Mistlampen vóórpermanent.De mistlampen vóór zijn ingeschakeld
met de ring van de lichtschakelaar.
Draai de ring van de lichtschakelaar twee standen
naar achteren om de mistlampen vóór uit te
schakelen.
Mistachterlichtenpermanent.De mistachterlichten zijn
ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten
uit te schakelen.
Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de desbetreffende rubriek.
16
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Voorgloeien
dieselmotor
permanent.Het contact staat in de 2e stand
(contact) of de knop "START/STOP"
is ingedrukt.
Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat.
Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor
onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat:
- het koppelingspedaal is ingetrapt bij een auto met
een handgeschakelde versnellingsbak,
- het rempedaal ingetrapt wordt gehouden bij auto's
met een automatische transmissie.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden (in extreme gevallen
30 seconden).
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af.
Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw
tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Handrempermanent.De handrem is aangetrokken of niet
goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het verklikkerlampje uitgaat;
trap het rempedaal in.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de handrem.
Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
permanent.De functies "automatisch aantrekken"
(bij het afzetten van de motor)
en "automatisch vrijzetten" zijn
uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van bestemming)
via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
als de parkeerrem niet meer automatisch wordt
aangetrokken of vrijgezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
17
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Automatische
ruitenwissers
permanent.De ruitenwisserschakelaar is naar
beneden bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers vóór is
geactiveerd.
Beweeg om de automatische stand van de
ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet
de hendel in een andere stand.
Airbag aan
passagierszijde
permanent op het
display van de
verklikkerlampjes voor
de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand "ON".
De passagiersairbag vóór is
geactiveerd.
Plaats in dit geval geen kinderzitje met
de rug in de rijrichting op deze zitplaats.
Zet de schakelaar in de stand "OFF" om de
passagiersairbag vóór uit te schakelen.
U kunt een kinderzitje met de "rug in de rijrichting"
plaatsen, behalve in het geval van een storing in het
airbagsysteem (brandend waarschuwingslampje
Airbags).
Stop & Startpermanent.
Het Stop & Start-systeem heeft de motor
in de STOP-stand gezet (verkeerslicht,
stopbord, opstopping, enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u wilt wegrijden.
knippert enkele
seconden en gaat
dan uit.
De STOP-stand is nu niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in de
START-stand gezet.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start-systeem.
18
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display van het instrumentenpaneel.
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Passagiersairbagpermanent, op
het display van de
verklikkerlampjes voor
de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand "OFF".
De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
U kunt een kinderzitje met de "rug
in de rijrichting" plaatsen, behalve
in het geval van een storing in
het airbagsysteem (brandend
verklikkerlampje Airbags).
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór
aan passagierszijde in te schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje
met de "rug in de rijrichting".
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP /ASR)
permanent.De toets is ingedrukt en het
verklikkerlampje brandt.
De functie ESP/ASR is uitgeschakeld.
ESP: dynamische stabiliteitscontrole.
ASR: antislipregeling.
Druk op de toets om de functie ESP/ASR in te schakelen. Het
verklikkerlampje dooft.
De functie ESP/ASR wordt automatisch ingeschakeld als de
motor wordt gestart.
Na uitschakelen van het systeem wordt het automatisch opnieuw
ingeschakeld bij snelheden hoger dan ongeveer 50 km/h.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over
het ESP-systeem (ESP/ASR).
19
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem
en moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display van
het instrumentenpaneel wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
STOP
permanent, in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje,
een geluidssignaal en
een melding op het
display.
Dit waarschuwingslampje gaat branden
bij een ernstige storing met betrekking tot
het remsysteem, de stuurbekrachtiging,
een te lage motoroliedruk, een te hoge
koelvloeistoftemperatuur of bij een
ernstige elektrische storing.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats, omdat u anders het risico loopt op ernstige
motorschade.
Zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
20
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Servicebrandt tijdelijk.Er is een kleine storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de
bijbehorende melding, bijvoorbeeld:
- een te laag motorolieniveau,
- een te laag niveau van de ruiten-/
koplampsproeiervloeistof,
- een bijna lege batterij van de afstandsbediening,
- een te lage bandenspanning,
- een vervuild roetfilter bij auto's met dieselmotor.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de controle van het roetfilter.
Raadpleeg in andere gevallen het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.Er is een ernstige storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding
en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
permanent, waarbij de sleutel
van de onderhoudsindicator
eerst knippert en vervolgens
permanent brandt.
Het interval voor de
onderhoudsbeurt is overschreden.
Uitsluitend bij uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor.
Laat de onderhoudsbeurt van uw auto zo snel
mogelijk uitvoeren.
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
21
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Elektrische
parkeerrem
knippert.Het aantrekken van de elektrische
parkeerrem is onderbroken.
Het aantrekken/vrijzetten werkt niet.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto op een vlakke, horizontale ondergrond,
schakel een versnelling in (auto met automatische
transmissie: zet de selectiehendel in de stand P), zet
het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
elektrische
parkeerrem
permanent.Storing in de elektrische parkeerrem.Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
permanent.De functies "automatisch
aantrekken" (bij het afzetten van de
motor) en "automatisch vrijzetten"
zijn uitgeschakeld of werken niet.
Bij een storing gaat het branden van
dit verklikkerlampje vergezeld van
een waarschuwingsmelding.
Raadpleeg de rubriek "Elektrische parkeerrem" om de
automatische functies weer in te schakelen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als de parkeerrem niet
meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet.
De parkeerrem kan handmatig worden vrijgezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
22
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Dynamische
stabiliteitscontrole
(ESP/ASR)
knippert.De ESP-/ASR-regeling is actief.Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor
een betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip
hebben of de auto uit de koers dreigt te raken.
permanent.Storing in het ESP-/ASR-systeem.Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent.Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Remsysteempermanent.Het remvloeistofniveau is te laag.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer
van PEUGEOT.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
+
permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS.
Er is een storing in de elektronische
remdrukregelaar (REF).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
23
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Zelfdiagnose
motor
knippert.Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.Er is een storing in de
emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats als dit niet het geval is.
Laag
brandstofniveau
permanent, met de
wijzer in het rode
gebied.
Als het lampje gaat branden zit er
nog ongeveer 7 liter brandstof in de
tank.
Vanaf dit moment worden de
laatste liters brandstof in de tank
aangesproken.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten
van het contact branden zolang er niet voldoende
brandstof getankt is.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
24
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Pictogram in het display
van het instrumentenpaneel
StatusOorzaakActies / Opmerkingen
Additief AdBlue
®
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding van het aantal
kilometers dat u nog kunt
rijden.
De actieradius ligt tussen de 600 en
2400 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir snel bijvullen: neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
+
knippert, in combinatie
met het branden van het
verklikkerlampje SERVICE,
een geluidssignaal en een
melding van het aantal
kilometers dat u nog kunt
rijden.
De actieradius ligt tussen de 0 en
600 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir zo snel mogelijk bijvullen
om storingen te voorkomen: neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
knippert, in combinatie
met het branden van
het verklikkerlampje
SERVICE, een
geluidssignaal en een
melding dat starten
niet is toegestaan.
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg:
het starten van de motor wordt
geblokkeerd door het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem.
Om de motor te kunnen starten moet u het AdBlue
®
-
reservoir (laten) bijvullen: neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
of vul zelf het reservoir bij.
U moet het additiefreservoir bijvullen met minimaal
3,8 liter AdBlue
®
.
Raadpleeg voor het bijvullen of voor meer informatie over het additief AdBlue
®
de desbetreffende rubriek.
25
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Pictogram in het display
van het instrumentenpaneel
StatusOorzaakActies / Opmerkingen
+
+
SCR-
emissieregelsysteem
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van het
verklikkerlampje SERVICE
en het verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding.
Er is een storing in het SCR-
emissieregelsysteem.
Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van
uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.
knippert zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van
het verklikkerlampje
SERVICE en het
verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding met betrekking
tot de actieradius.
Na bevestiging van de storing in
het emissieregelsysteem kunt u
maximaal 1100 km afleggen voordat
het systeem het starten van de motor
blokkeert.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om storingen te
voorkomen.
knippert zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van het
verklikkerlampje SERVICE
en het verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding.
U hebt de actieradius overschreden
die is toegestaan na de
bevestiging van de storing in het
emissieregelsysteem: het starten van
de motor wordt geblokkeerd door het
startblokkeringssysteem.
Neem verplicht contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de
motor weer te kunnen starten.
26
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Pictogram in het display
van het instrumentenpaneel
StatusOorzaakActies / Opmerkingen
Motoroliedrukpermanent.Er is een storing in de motorsmering.Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laadstroom
accu
permanent.Er is een storing in het laadstroomcircuit
van de accu (vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Een of meer
portieren
geopend
permanent, in combinatie
met een melding die het
desbetreffende carrosseriedeel
aangeeft, bij een snelheid lager
dan 10 km/h.
Een portier of de achterklep is niet
goed gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
permanent, in combinatie
met een melding die
het desbetreffende
carrosseriedeel aangeeft en
een geluidssignaal, bij een
snelheid hoger dan 10 km/h.
27
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Airbagstijdelijk.Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent.Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bochtverlichtingknippert.Er is een storing in de
bochtverlichting.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordel(s)
niet vastgemaakt of
weer losgemaakt
permanent, en
knippert vervolgens
in combinatie met een
in volume toenemend
geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet
vastgemaakt of weer losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de
gesphouder.
Bandenspanning
te laag
permanent.De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
+
knipperend en
vervolgens permanent,
in combinatie met het
verklikkerlampje Service.
Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen wordt
niet gedetecteerd.
De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
28
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
1
2
2
2
2
3
3
3
3
3
3
3
Display van het instrumentenpaneel
Gebruik, als de auto stilstaat, de linker
rolknop van het stuurwiel om door de menu's
te scrollen en de parameters van de auto in te
stellen (comfort- en rijsystemen, ...).
- Indrukken: toegang tot het Hoofdmenu,
bevestigen van uw keuze.
- Draaien (buiten menu om): scrollen door de
diverse beschikbare actieve functies.
- Draaien (in het menu): verplaatsen naar
boven of naar beneden in het menu.
Hoofdmenu*
Parameters van de autoDisplay instellen
Voorverwarming / voorventilatie
Instel. bestuurdersplaats
Toegang tot de auto
Alleen ontgrendelen kofferdeksel
Hulp bij het rijden
Geprogrammeerde snelheden
Ruitenw. aan bij achteruit
Automatische parkeerrem
Verlichting
Instapverlichting
Follow-me-home verlichting
Bochtverlichting
Instellingen
Keuze van de kleurstelling
Keuze van de taal
Keuze van de eenheden
Verbruik
1
2
2
2
3
3
1
2
* Volgens uitvoering.
Temperatuur
29
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Kilometerteller
Op het display wordt in het gedeelte A de
totale kilometerstand en in het gedeelte B de
dagteller weergegeven.
Nulstelling dagteller
Druk, als de dagteller wordt weergegeven,
enkele seconden op de knop.
Meters
Kilometerteller en dagteller
Voor reizen in het buitenland kan
de eenheid van de afstand worden
aangepast: de snelheid moet namelijk
worden weergegeven in de officiële
eenheid van het land (km of mijl). De
eenheid kan bij stilstaande auto worden
gewijzigd via het configuratiemenu van
het display.
30
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Als bij draaiende motor de wijzer zich
bevindt in:
- zone A, is de temperatuur in orde,
- zone B, is de temperatuur te hoog. Het
waarschuwingslampje STOP gaat branden,
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de motor
afzet.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De temperatuur en de druk in het koelcircuit
beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen:
Fwacht tot de motor is afgekoeld,
Fdraai de dop twee omwentelingen los om
de druk te laten dalen,
Fverwijder vervolgens de dop,
Fvul bij tot aan het merkteken "MAXI".
Deze geeft bij aangezet contact en tijdens het
rijden de temperatuur van de motorolie aan.
Als de wijzer in gebied C staat, is de
temperatuur in orde.
Als de wijzer in gebied D staat, is de
temperatuur te hoog.
Verlaag de rijsnelheid om de temperatuur
te verlagen.
Motorolietemperatuurmeter
Wees voorzichtig bij het bijvullen
van de koelvloeistof: kans op
brandwonden. Vul niet bij tot boven het
maximumniveau (aangegeven op het
reservoir).
31
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Motorolieniveaumeter*
Te weinig olie
Storing van de motorolieniveaumeter
Als de motorolieniveaumeter niet werkt, wordt
het motoroliepeil niet meer gecontroleerd.
Zolang het systeem niet werkt, moet u het
motoroliepeil controleren met de peilstok in de
motorruimte.
Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten van het contact eerst de
onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
* Volgens uitvoering.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
controleren van de niveaus.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
controleren van de niveaus.
Als het motorolieniveau te laag is, wordt de melding
"Te laag olieniveau" op het instrumentenpaneel
weergegeven in combinatie met het branden van
het verklikkerlampje Service en een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Als de melding "Ongeldige meting olieniveau" wordt
weergegeven, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
32
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
* Volgens land van bestemming.
CHECK (automatische controle van de auto)
Automatische CHECK
Contact aan: alle pictogrammen van de
gecontroleerde functies worden weergegeven.
Na enkele seconden doven ze.
Gelijktijdig wordt automatisch een CHECK
(automatische controle van de auto) uitgevoerd.
In het geval van een storing
Er is een "kleine" storing gesignaleerd: de
desbetreffende waarschuwingslampjes gaan
branden en vervolgens weer uit.
U kunt de auto starten, maar raadpleeg zo
snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Er is een "grote" storing gesignaleerd: de
desbetreffende waarschuwingslampjes
blijven branden, in combinatie met het lampje
STOP of SERVICE.
Start de auto niet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Handmatige CHECK
Druk op de knop "CHECK" van het instrumentenpaneel om de
CHECK (automatische controle van de auto) handmatig te activeren.
Met behulp van deze functie kunnen op elk gewenst
moment (contact aan of bij draaiende motor) de aanwezige
waarschuwingsmeldingen worden weergegeven.
Zolang de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld*,
wordt het desbetreffende pictogram constant weergegeven.
Het display van het instrumentenpaneel geeft bij
draaiende motor en tijdens het rijden de pictogrammen
weer die een storing aangeven (in geval van een storing).
Als er geen storing wordt gesignaleerd, kunt u
de motor starten.
Dimmer verlichting
Hiermee kan de lichtsterkte van de
dashboardverlichting en de sfeerverlichting
worden ingesteld.
Bij auto's met een BlueHDi-motor:
door op de knop "CHECK" te drukken
wordt het geschatte aantal kilometers
weergegeven dat u kunt afleggen tot het
moment dat het starten van de motor
automatisch wordt geblokkeerd.
Raadpleeg voor meer informatie over
het additief AdBlue
®
de desbetreffende
rubriek.
Werkt alleen als de verlichting van de
auto is ingeschakeld.
Druk, als de verlichting brandt, op de
knop B om de dashboardverlichting en de
sfeerverlichting sterker te laten branden of op
de knop A om de verlichting te dimmen.
Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte
is bereikt.
33
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Onderhoudsindicator
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er
geen onderhoudsinformatie op het display.
De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer
u nog verwijderd bent van de eerstvolgende
onderhoudsbeurt volgens het onderhoudsschema van
de fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling
van de onderhoudsindicator op basis van het aantal
afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de
laatste onderhoudsbeurt.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor
(volgens land van bestemming) heeft de mate van
vervuiling van de motorolie ook invloed op de berekening.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende enkele seconden de
onderhoudssleutel branden. De kilometerteller
geeft de resterende kilometers tot de
eerstvolgende onderhoudsbeurt aan.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt bedraagt 2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het
display gedurende enkele seconden het
volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact verdwijnt de sleutel; de teller geeft
weer de kilometerstand en de stand van de
dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende enkele seconden het volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer in werking
en blijft de sleutel branden om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
Het pictogram van de sleutel brandt
in combinatie met een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor gaat bij
het aanzetten van het contact ook het verklikkerlampje
Service branden.
34
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
enkele seconden de sleutel knipperen om aan
te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo
spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende enkele seconden het volgende aan:
Afhankelijk van het gebruik van de auto
kan naast de hoeveelheid afgelegde
kilometers ook de tijd bepalend zijn
voor het moment waarop de auto een
onderhoudsbeurt nodig heeft.
De sleutel kan gaan branden als
het interval in tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt, zoals vermeld in het
onderhoudsschema van de fabrikant, is
overschreden.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor kan de sleutel afhankelijk van
de mate van vervuiling van de motorolie
ook eerder gaan branden, wat afhankelijk
is van de rijomstandigheden van de auto.
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal 5 minuten. Het
op 0 zetten van de onderhoudsindicator
zal anders niet worden opgeslagen.
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer in
werking en blijft de sleutel branden.
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
FDruk op de knop voor nulstelling van de
dagteller.
De onderhoudsinformatie wordt
enkele seconden weergegeven en
verdwijnt vervolgens weer.
Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert:
Fzet het contact af,
Fdruk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
Fzet het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
Flaat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
35
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Actieradiusindicatoren additief AdBlue
®
Het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem wordt
automatisch geactiveerd zodra het
AdBlue
®
-reservoir leeg is.
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue
®
-
reservoir is aangesproken of een storing in het
SCR-systeem is gesignaleerd, verschijnt bij
het aanzetten van het contact een indicator die
aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer
kunt rijden voordat het opnieuw starten van de
motor automatisch wordt geblokkeerd.
Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd
en het AdBlue
®
-niveau laag is, wordt de laagste
actieradius weergegeven.
Actieradius groter dan 2400 km
Als het contact wordt aangezet, wordt er niet
automatisch een melding over de actieradius
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Druk op deze knop om
de actieradius tijdelijk
weer te geven.
Bij een actieradius van
meer dan 5000 km
is de waarde minder
nauwkeurig.
Als de motor mogelijk niet opnieuw kan worden gestart door een te laag AdBlue
®
-niveau
36
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Actieradius tussen 600 en 2400 km
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje UREA branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten
geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
300 km weergegeven zolang er geen additief
is bijgevuld.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
additief AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het bijvullen van het
additief AdBlue
®
.
Actieradius tussen 0 en 600 km
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten
geblokkeerd binnen 600 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang er geen
additief is bijgevuld.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
additief AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Als niet op tijd additief wordt bijgevuld, kan de
motor niet meer worden gestart.
Storing in verband met een te laag AdBlue
®
-niveau
Als het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Vul
brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd".
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg: het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem voorkomt
dat de motor opnieuw wordt gestart.
Om de motor weer opnieuw te kunnen
starten, raden wij u aan contact op te
nemen met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om de
benodigde hoeveelheid additief te laten
bijvullen.
Als u zelf additief bijvult, moet het
reservoir met minimaal 3,8 liter AdBlue
®
worden gevuld.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het bijvullen van het
additief AdBlue
®
.
37
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Als een storing in het SCR-systeem wordt gesignaleerd
Er wordt automatisch een
startblokkeringssysteem geactiveerd
als meer dan 1100 km is gereden
nadat de storing in het SCR-systeem
is gesignaleerd. Laat het systeem
zo snel mogelijk controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als een storing wordt gesignaleerd
De verklikkerlampjes UREA, SERVICE en
zelfdiagnose motor gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Storing
emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven als de storing voor de eerste keer
wordt gesignaleerd en vervolgens steeds bij
het aanzetten van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
In het geval van een tijdelijke storing
verdwijnt de waarschuwing tijdens
de volgende rit na controle van de
zelfdiagnose van het SCR-systeem.
Tijdens de geautoriseerde rijfase
(tussen 1100 km en 0 km)
Als een storing in het SCR-systeem is
bevestigd (nadat 50 km is gereden terwijl
de melding van de storing permanent wordt
weergegeven), gaan de verklikkerlampjes
SERVICE en zelfdiagnose motor branden
en knippert het verklikkerlampje UREA in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding (bijvoorbeeld "Storing emissieregeling:
Starten geblokkeerd binnen 300 km") die
aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog met de
resterende hoeveelheid additief kunt rijden.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang de storing in
het SCR-systeem niet is verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven
zodra het contact wordt aangezet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet meer
worden gestart.
38
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
U hebt de limiet van de geautoriseerde
rijfase overschreden: het
startblokkerringssysteem voorkomt dat
de motor opnieuw wordt gestart.
Starten geblokkeerd
Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan
de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose
motor branden en knippert het verklikkerlampje
UREA in combinatie met een geluidssignaal en
de melding "Storing emissieregeling: Starten
geblokkeerd".
Om de motor weer te kunnen starten, is het
noodzakelijk dat u contact opneemt met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
39
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Instrumentenpaneel
De boordcomputer geeft tijdens het rijden
verschillende informatie (actieradius,
brandstofverbruik...).
Boordcomputer
Weergave van informatie op
het instrumentenpaneel
FDruk op de toets op het stuurwiel om
achtereenvolgens de verschillende functies
van de boordcomputer weer te geven.
- Actuele informatie:
●actieradius,
●huidigbrandstofverbruik,
●detellervanhetStop&Start-
systeem.
- Traject "1":
●gemiddeldesnelheid,
voor het eerste traject,
●gemiddeldbrandstofverbruik,
●afgelegdeafstand.
- Traject "2":
●gemiddeldesnelheid,
voor het tweede traject,
●gemiddeldbrandstofverbruik,
●afgelegdeafstand.
FOf op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar.
40
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Traject resetten
FDruk de toets langer dan twee seconden
in zodra het gewenste traject wordt
aangegeven of houd de linker draaiknop op
het stuurwiel ingedrukt.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
41
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Boordcomputer
De gegevens zijn toegankelijk via het menu "Rijden".
Permanente weergave:
FSelecteer het menu "Rijden".
De informatie van de boordcomputer wordt
weergegeven op de hoofdpagina van het menu.
FDruk op een van de toetsen om het
gewenste tabblad te bekijken.
Tijdelijke weergave in een specifiek venster:
FDruk op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar om de informatie
te bekijken en de verschillende tabbladen
weer te geven.
Actuele informatie:
- actieradius,
- huidig brandstofverbruik,
- de teller van het Stop & Start-
systeem.
Traject "1":
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
- gemiddelde snelheid,
voor het eerste traject.
Traject "2":
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
- gemiddelde snelheid,
voor het tweede traject.
Traject resetten
FDruk, zodra het gewenste traject
wordt weergegeven, op de toets voor
het resetten of op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
Touchscreen
De boordcomputer geeft actuele informatie over het afgelegde traject (actieradius,
brandstofverbruik...).
Weergave van informatie op het touchscreen
42
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats als
tijdens het rijden de streepjes continu
worden weergegeven.
Deze functie wordt alleen weergegeven
bij snelheden vanaf 30 km/h.
Deze waarde kan variëren door een
gewijzigde rijstijl of het rijden op een
helling, waardoor het momentele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Boordcomputer, enkele definities...
Actieradius
(km of miles)
De actieradius geeft aan
hoeveel kilometer u nog met
de resterende hoeveelheid
brandstof kunt rijden, berekend
op basis van het gemiddelde
verbruik over de laatste
afgelegde kilometers.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display. Na het
tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en weergegeven
als deze meer dan 100 km bedraagt.
Huidig verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde
brandstofverbruik over de laatste
seconden.
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde verbruik
sinds de laatste nulstelling van
de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Dit is de gemiddelde snelheid
sinds de laatste nulstelling van de
boordcomputer (contact aan).
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of
uren/minuten)
Als uw auto is uitgerust met
Stop & Start, registreert een
teller hoelang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt, elke keer als
u het contact met de sleutel
aanzet, weer op nul gezet.
43
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Touchscreen
Het heeft de volgende functies:
- toegang tot de configuratiemenu's van de
functies en de systemen van de auto,
- toegang tot de configuratiemenu's van het
audiosysteem en de weergave,
- bediening van het audiosysteem, de
telefoon en weergave van de bijbehorende
informatie.
En bovendien, volgens uitvoering:
- de weergave van de
waarschuwingsmeldingen en de grafische
weergave van de parkeerhulp,
- de bediening van het navigatiesysteem en
de internetdiensten en weergave van de
bijbehorende informatie.
Uit veiligheidsoverwegingen moet
de bestuurder handelingen die veel
aandacht vergen altijd bij stilstaande
auto uitvoeren.
Bepaalde functies zijn niet beschikbaar
als de auto rijdt.
Algemene werking
Adviezen
Het scherm moet voelbaar worden aangeraakt,
met name bij bewegingen (door lijsten
bladeren, over de kaart scrollen, enz.).
Lichtjes aanraken is niet voldoende.
Als u het scherm met meerdere vingers
aanraakt, worden de commando's niet
uitgevoerd.
Deze technologie werkt bij elke temperatuur en
werkt ook wanneer u handschoenen draagt.
Houd geen puntige voorwerpen tegen het
touchscreen.
Raak het touchscreen niet aan met vochtige
vingers.
Gebruik een schone en zachte doek om het
touchscreen te reinigen.
Status van de verklikkerlampjes
Bepaalde toetsen zijn voorzien van een
verklikkerlampje dat de status van de
desbetreffende functie aangeeft.
Groen verklikkerlampje: u hebt de
desbetreffende functie geactiveerd.
Oranje verklikkerlampje: u hebt de
desbetreffende functie uitgeschakeld.
44
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Gebruik deze toets om de secundaire
pagina te openen.
Gebruik deze toets om terug te gaan
naar de hoofdpagina.
Gebruik deze toets om toegang te
krijgen tot extra informatie en de
instellingen van bepaalde functies.
Gebruik deze toets om uw keuze te bevestigen.
Gebruik deze toets om de pagina te
verlaten.
Principes
Druk op de toetsen die op het touchscreen worden
weergegeven.
Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's
(hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven.
Menu's
Rijden.
Hiermee kan de informatie van de
boordcomputer worden weergegeven
en kunnen, volgens uitvoering, bepaalde
functies worden geconfigureerd.
Zie de desbetreffende rubriek.
Internet.
Deze functie is optioneel of
standaard.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Telefoon.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
RadioMedia.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Navigatie.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
is het navigatiesysteem niet
leverbaar, optioneel of standaard.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Instellingen.
Hiermee kunnen de weergave en het
systeem worden geconfigureerd.
Als gedurende enkele seconden geen handelingen
op de secundaire pagina worden uitgevoerd, wordt
automatisch de hoofdpagina weer weergegeven.
Druk op deze toets om het hoofdmenu
te openen of druk op een van de
toetsen van het bedieningspaneel om
het desbetreffende menu direct te
openen.
1.Instellen van het geluidsvolume/
onderbreken van het geluid.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
45
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Menu "Instellingen"
De via dit menu toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven.
ToetsDesbetreffende functieAanwijzingen
Audio- instellingenInstellen van het geluidsvolume, de balans enz.
SferenKeuze van het grafische thema.
Scherm uitUitschakelen van de weergave op het touchscreen (zwart scherm). De weergave wordt weer
ingeschakeld als u op het zwarte scherm of op een van de menutoetsen drukt.
SysteeminstellingKeuze van de eenheden:
- temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit)
- afstand en verbruik (l/100 km, mpg of km/l).
Tijd/datumInstellen van datum en tijd.
TalenKeuze van de op het scherm weergegeven taal: Frans, Engels, Italiaans, Spaans, Duits,
Nederlands, Portugees, Pools, Turks, Russisch.
ScherminstellingConfigureren van de scherminstellingen (weergavewijze van teksten, animaties, ...)
RekenmachineWeergave van de rekenmachine.
KalenderWeergave van de kalender.
46
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Menu "Rijden"
ToetsDesbetreffende functieAanwijzingen
ParkeerhulpUitschakelen van de functie.
DodehoekdetectieInschakelen van de functie.
De te configureren functies (volgens uitvoering) zijn in de volgende tabel weergegeven.
47
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Datum en tijd instellen
Autoradio zonder Touchscreen
Druk op MENU.
Selecteer met de pijltjestoetsen "Persoonlijke
instellingen - Configuratie" en bevestig uw
keuze.
Selecteer met de pijltjestoetsen "Configuratie
display" en bevestig uw keuze.
Selecteer met de pijltjestoetsen "Datum en tijd
instellen" en bevestig uw keuze.
Selecteer de parameter die u wilt wijzigen.
Bevestig uw keuze door op de toets OK te
drukken, verander dan de waarde en bevestig dit
nogmaals om de nieuwe instelling op te slaan.
Stel de parameters één voor één in en bevestig
dit steeds door op de toets "OK" te drukken.
Selecteer dan de tab "OK" op het display en
bevestig uw keuze om het menu "Datum en
tijd instellen" te verlaten.
48
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Autoradio met Touchscreen
FSelecteer het menu
"Instellingen".
FDruk op de secundaire pagina op
"Tijd/datum".
FSelecteer "Tijd instellen" of "Datum
instellen" en wijzig de instellingen met
behulp van het numerieke toetsenbord en
bevestig uw keuzes.
FDruk op "Bevestigen" om het
menu te verlaten.
49
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
U kunt de auto centraal vergrendelen en ontgrendelen
met de sleutel in het portierslot of met de
afstandsbediening.
De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor het
openen en sluiten van de tankdop, en voor de lokalisatie
en het starten van de auto. Bovendien heeft de sleutel
met afstandsbediening in functie in de diefstalbeveiliging.
Sleutel met afstandsbediening
Uitklappen/inklappen van de sleutel
FDruk op deze knop om de sleutel uit te
klappen/in te klappen.
Volledig ontgrendelen
Met de sleutel
FDraai de sleutel in de richting van de voorzijde
van de auto om de auto te ontgrendelen.
Wanneer u deze knop niet indrukt,
kan de afstandsbediening beschadigd
raken.
FDruk op het geopende hangslot
om de auto te ontgrendelen.
Met de afstandsbediening
Als deze knop ingedrukt wordt
gehouden, worden de ruiten
automatisch geopend.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels uitgeklapt.
50
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Selectieve ontgrendeling
Ontgrendelen van de bagageruimte
Met de afstandsbediening
Selectieve ontgrendeling bagageruimte geactiveerd
Vergeet niet de bagageruimte weer te
vergrendelen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels uitgeklapt.
FDruk op deze knop om de
auto te ontgrendelen en de
bagageruimte te openen.
Het selectief ontgrendelen van de
bagageruimte kunt u instellen met
behulp van het configuratiemenu op het
display van het instrumentenpaneel.
Standaard is deze functie uitgeschakeld.
FMet de afstandsbediening wordt dan
alleen de bagageruimte ontgrendeld en/of
geopend.
Normale vergrendeling
Met de sleutel
F
Draai de sleutel in de richting van de achterzijde
van de auto om de auto volledig te vergrendelen.
FDruk op het gesloten hangslot
om de auto volledig te
vergrendelen.
Met de afstandsbediening
De selectieve ontgrendeling kan worden
ingesteld met behulp van het configuratiemenu
op het display van het instrumentenpaneel.
Standaard is de volledige ontgrendeling
geactiveerd.
Met de afstandsbediening
FAlleen het bestuurdersportier
ontgrendelen: druk één keer op
het geopende hangslot.
FDe overige portieren en de achterklep
ontgrendelen: druk nogmaals op het
geopende hangslot.
51
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Wanneer u de sleutel in de
vergrendelstand gedraaid houdt,
de knop van de afstandsbediening
ingedrukt houdt of uw vinger op de
portiergreep houdt, worden ook de
ruiten en het schuifdak gesloten.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
om deze functie te laten deactiveren.
Het vergrendelen wordt bevestigd door
het gedurende ongeveer 2 seconden
branden van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels ingeklapt.
Supervergrendeling
De supervergrendeling blokkeert het van
buitenaf en van binnenuit openen van de
portieren.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
is ook de vergrendelingsschakelaar in het
interieur buiten werking.
Schakel daarom nooit de supervergrendeling
in als er zich iemand in de auto bevindt.
Met de sleutel
FDraai de sleutel richting de achterzijde
van de auto om de auto volledig te
vergrendelen.
FDraai binnen 5 seconden de sleutel
nogmaals richting de achterzijde van de
auto om de supervergrendeling van de
auto in te schakelen.
Met de afstandsbediening
De supervergrendeling wordt
bevestigd door het gedurende
ongeveer 2 seconden branden van de
richtingaanwijzers.
FDruk op het gesloten hangslot
om de auto volledig te
vergrendelen of druk langer dan
2 seconden op het gesloten
hangslot om ook de ruiten te
sluiten.
FDruk binnen 5 seconden nogmaals op het
gesloten hangslot om de supervergrendeling
van de auto in te schakelen.
52
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
FDruk op het symbooltje van het
gesloten hangslot om de eerder
vergrendelde auto te lokaliseren
op een parkeerplaats.
Lokaliseren van de auto
De plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende
enkele seconden.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over
een specifieke code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
53
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Noodprocedure - Sleutels met afstandbediening
Vergrendelen/ontgrendelen
van het bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot om het portier te
vergrendelen of ontgrendelen.
Vergrendelen/ontgrendelen
van de overige portieren
Vergrendelen
FControleer bij de achterportieren of de
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
FVerwijder met de sleutel het zwarte
afdekkapje op de zijkant van het portier.
FSteek de sleutel zonder te forceren in de
opening en duw vervolgens, zonder te
draaien, de nok het portier in.
FVerwijder de sleutel en plaats het
afdekkapje terug.
Ontgrendelen
Trek aan de binnenportiergreep.
Het inbraakalarm (indien aanwezig)
wordt niet uit-/ingeschakeld tijdens het
openen/sluiten van de auto.
Bij het openen van een portier zal het
alarm afgaan. Door het contact aan te
zetten wordt het alarm uitgeschakeld.
54
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Batterij ref.: CR2032 / 3 V.
Deze batterij is via het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar.
Als de batterij van de afstandsbediening
vervangen moet worden, wordt u
gewaarschuwd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
FWip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de uitsparing los.
FVerwijder het deksel.
FVerwijder de lege batterij.
FPlaats een nieuwe batterij in de juiste
richting in de houder.
FDruk het deksel op de afstandbediening vast.
Storing van de
afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in de
afstandsbediening kan de auto niet meer met
de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld
en gelokaliseerd worden.
FOntgrendel of vergrendel de auto eerst met
de sleutel in het slot.
FSynchroniseer vervolgens de
afstandsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als
de storing niet is verholpen.
Synchroniseren
FZet het contact aan.
FDruk zo snel mogelijk gedurende enkele
seconden op een van de knoppen van de
afstandsbediening.
FZet het contact af.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
Batterij van de sleutel vervangen
55
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Systeem waarmee de auto geopend,
gesloten en gestart kan worden zonder
dat u de elektronische sleutel tevoorschijn
hoeft te halen. Kan ook worden gebruikt als
afstandsbediening.
Elektronische sleutel "Keyless entry and start"-systeem
Volledig ontgrendelen
Met de afstandsbediening
FDruk op het geopende hangslot
om de auto te ontgrendelen.
Met de sleutel op zak
FAls u de elektronische sleutel op zak
hebt binnen het detectiegebied, kunt u de
auto ontgrendelen door uw hand op de
achterzijde van de portiergreep te leggen.
Trek vervolgens aan de portiergreep om
het portier te openen.
Ook uw passagiers kunnen de portieren (maar
niet de achterklep) openen als de elektronische
sleutel zich in het detectiegebied bevindt.
Als deze knop ingedrukt wordt
gehouden, worden alle ruiten
op afstand geopend.
Omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal: laat nooit de
elektronische sleutel in de auto achter, ook
niet wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels uitgeklapt.
56
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Selectieve ontgrendeling
FAlleen het bestuurdersportier
ontgrendelen: druk één keer op
het geopende hangslot.
Met de afstandsbediening
De selectieve ontgrendeling kan worden
ingesteld met behulp van het configuratiemenu
op het display van het instrumentenpaneel.
Standaard is de volledige ontgrendeling
geactiveerd.
Met de sleutel op zak
FSteek om alleen het bestuurdersportier te
ontgrendelen, terwijl u de elektronische
sleutel op zak hebt, uw hand achter de
portiergreep van het bestuurdersportier en
trek het portier open.
FSteek om de auto volledig te ontgrendelen
uw hand achter de portiergreep van een
van de andere portieren, aan de zijde waar
de elektronische sleutel zich bevindt, en
trek het portier open.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels uitgeklapt.
FDe overige portieren en de achterklep
ontgrendelen: druk nogmaals op het
geopende hangslot.
Vuil (vocht, stof, modder, zout, ...) op de
binnenzijde van de portiergreep kan de
detectie negatief beïnvloeden.
Als na het reinigen van de binnenzijde
van de portiergreep met een doek
de detectie niet verbetert, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Plotseling contact met water
(waterstraal, hogedrukspuit, ...) kan
door het systeem worden beschouwd
als een verzoek om ontgrendelen van
de auto.
57
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Ontgrendelen van de bagageruimte
Met de afstandsbediening
FDruk op deze knop om de
auto te ontgrendelen en de
bagageruimte te openen.
Met de sleutel op zak
FDruk als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt op de
knop 1 (Berline) of op de knop 2 (SW en
RXH BlueHDi) om de auto te ontgrendelen
en de bagageruimte te openen.
Selectieve ontgrendeling bagageruimte geactiveerd
Het selectief ontgrendelen van de
bagageruimte kunt u instellen met
behulp van het configuratiemenu op het
display van het instrumentenpaneel.
Standaard is deze functie uitgeschakeld.
FMet de afstandsbediening of de
elektronische sleutel wordt dan alleen de
bagageruimte ontgrendeld en/of geopend.
Vergeet niet de bagageruimte weer te
vergrendelen.
58
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Normale vergrendeling
Met de afstandsbediening
FDruk op het gesloten hangslot
om de auto volledig te
vergrendelen.
Met de sleutel op zak
Wanneer u de sleutel in de
vergrendelstand gedraaid houdt,
de knop van de afstandsbediening
ingedrukt houdt of uw vinger op de
portiergreep houdt, worden ook de
ruiten en het schuifdak gesloten.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
om deze functie te laten deactiveren.
Het vergrendelen wordt bevestigd door
het gedurende ongeveer 2 seconden
branden van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels ingeklapt.
FDruk, als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt, bij
de achterklep (alleen bij de SW en RXH
BlueHDi) op de rechter knop van de
achterklep om de auto te vergrendelen.
FDruk, als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt, met een
van uw vingers op de portiergreep (bij de
merktekens) om de auto te vergrendelen.
59
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Als een van de portieren of de
achterklep geopend is, als een van
de sleutels van het Keyless entry and
start-systeem zich in de auto bevindt
of als het contact is aangezet, werkt de
centrale vergrendeling niet.
Als de auto is vergrendeld en per
ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat
binnen ongeveer 30 seconden een van
de portieren wordt geopend, wordt de
auto automatisch weer vergrendeld.
Als het alarmsysteem al was
ingeschakeld, wordt dit niet automatisch
weer ingeschakeld.
Het in- en uitklappen van
de buitenspiegels met de
afstandsbediening kan worden
uitgeschakeld door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Verlaat om veiligheidsredenen
(kinderen in de auto) de auto nooit,
zelfs niet voor een korte tijd, zonder de
sleutel van het Keyless entry and start-
systeem mee te nemen.
Wees bedacht op diefstal als de sleutel
van het Keyless entry and start-systeem
zich binnen het detectiebereik bevindt
terwijl uw auto ontgrendeld is.
Om te voorkomen dat de batterij van
de elektronische sleutel ontladen raakt,
gaan de "Keyless entry"-functies over
in de waakfase als de auto langer
dan 21 dagen niet is gebruikt. Om
de functies weer te activeren, dient
u op een van de knoppen van de
afstandsbediening te drukken of de
motor te starten met de elektronische
sleutel in de lezer.
60
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Supervergrendeling
De supervergrendeling blokkeert het van
buitenaf en van binnenuit openen van de
portieren.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
is ook de vergrendelingsschakelaar in het
interieur buiten werking.
Schakel daarom nooit de supervergrendeling
in als er zich iemand in de auto bevindt.
Met de afstandsbediening
FDruk op het gesloten hangslot
om de auto volledig te
vergrendelen of druk langer dan
2 seconden op het gesloten
hangslot om ook de ruiten te
sluiten.
Met de sleutel op zak
Via de portieren:
FDruk, als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt, met
een vinger op de portiergreep (bij de
merktekens) om de auto te vergrendelen.
FDruk binnen vijf seconden nogmaals op de
portiergreep om de supervergrendeling in
te schakelen.
Via de achterklep (uitsluitend SW en RXH
BlueHDi):
FDruk, als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt, op de
rechter knop van de achterklep om de auto
te vergrendelen.
FDruk binnen vijf seconden nogmaals op
de rechter knop van de achterklep om de
supervergrendeling in te schakelen.
FDruk binnen 5 seconden nogmaals op het
gesloten hangslot om de supervergrendeling
van de auto in te schakelen.
De supervergrendeling wordt
bevestigd door het gedurende
ongeveer 2 seconden branden van de
richtingaanwijzers.
61
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
FDruk op het symbooltje van het
gesloten hangslot om de eerder
vergrendelde auto te lokaliseren
op een parkeerplaats.
Lokaliseren van de auto
De plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele
seconden.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over
een specifieke code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto.
62
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Vergrendelen/ontgrendelen
met de geïntegreerde sleutel
Vergrendelen/ontgrendelen
van het bestuurdersportier
Steek de geïntegreerde sleutel in het slot om
het portier te vergrendelen of ontgrendelen.
Vergrendelen/ontgrendelen
van de overige portieren
Noodprocedure - Elektronische sleutels
Met de geïntegreerde sleutel kan de auto
vergrendeld en ontgrendeld worden als de
elektronische sleutel niet werkt:
- lege batterij, accu ontladen of
losgekoppeld, ...
- auto bevindt zich in een omgeving met veel
elektromagnetische straling.
FTrek aan de knop 1 om de geïntegreerde
sleutel 2 uit de houder te halen.
FOpen of sluit de auto met de sleutel.
Vergrendelen
FControleer bij de achterportieren of de
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
FVerwijder met de geïntegreerde sleutel het
zwarte afdekkapje op de zijkant van het
portier.
FSteek de geïntegreerde sleutel zonder te
forceren in de opening en duw vervolgens,
zonder te draaien, de nok het portier in.
FVerwijder de geïntegreerde sleutel en
plaats het afdekkapje terug.
Ontgrendelen
Trek aan de binnenportiergreep.
Het inbraakalarm (indien aanwezig)
wordt niet uit-/ingeschakeld tijdens het
openen/sluiten van de auto.
Bij het openen van een portier zal het
alarm afgaan. Door het contact aan te
zetten wordt het alarm uitgeschakeld.
63
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
Batterij van de elektronische
sleutel vervangen
Batterij ref.: CR2032 / 3 V.
Deze batterij is via het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar.
Als de batterij vervangen moet worden, wordt u
gewaarschuwd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
FWip het deksel met een spits voorwerp bij
de sleutelhanger los.
FVerwijder de lege batterij.
FSchuif de nieuwe batterij in de juiste
richting op zijn plaats.
FZet het deksel aan de voorzijde vast en klik
het dicht.
FSynchroniseer de elektronische sleutel.
Storing van de
elektronische sleutel
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in de
afstandsbediening kan de auto niet meer met
de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld
en gelokaliseerd worden.
FOntgrendel of vergrendel de auto eerst met
de sleutel in het slot.
F
Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als
de storing niet is verholpen.
Synchroniseren
FZet het contact af.
FDruk zo snel mogelijk gedurende enkele
seconden op een van de knoppen van de
afstandsbediening.
FZet het contact aan.
De elektronische sleutel werkt nu weer.
64
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit
Het rijden met vergrendelde portieren
kan bij een noodgeval de toegang tot de
auto voor de hulpdiensten belemmeren.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld of als
de auto is vergrendeld met de afstandsbediening
of de portiergrepen, is de knop buiten
werking. Gebruik in dat geval de sleutel of de
afstandsbediening om de auto te ontgrendelen.
FDruk op de knop om de portieren en de
achterklep te ver- of ontgrendelen.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is
de knop buiten werking.
Als u vanwege het vervoer van een
groot voorwerp met de achterklep
geopend rijdt, kunt u op de knop
drukken om uitsluitend de portieren te
vergrendelen.
Bij het van binnenuit vergrendelen
worden de buitenspiegels niet ingeklapt.
Automatische centrale
vergrendeling van de portieren
De portieren kunnen tijdens het rijden
automatisch worden vergrendeld (bij een
snelheid hoger dan 10 km/h).
Houd om deze functie in of uit te schakelen de
knop ingedrukt tot een melding op het display
wordt weergegeven.
Als binnen 30 seconden na het
ontgrendelen geen enkel portier
is geopend, worden de portieren
automatisch weer vergrendeld.
65
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Bagageruimte
Berline
FOntgrendel de auto volledig of druk op de
knop voor het openen van de achterklep
van de sleutel met afstandsbediening, en
druk op deze knop.
SW en RXH BlueHDi
FOntgrendel de auto volledig of druk op de
knop voor het openen van de achterklep
van de sleutel met afstandsbediening, druk
op de hendel A en open de achterklep.
Openen vanuit het interieur
Openen
Houd deze knop ingedrukt tot u aan het geluid
hoort dat de achterklep ontgrendeld is.
-
bij draaiende motor gaat dit
verklikkerlampje gedurende
enkele seconden branden in
combinatie met een melding op het
display van het instrumentenpaneel,
- tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h) gaat dit verklikkerlampje
gedurende enkele seconden branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Sluiten
FTrek de achterklep omlaag met behulp van
de handgreep aan de binnenzijde.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
66
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Elektrisch bedienbare achterklep (SW en RXH BlueHDi)
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kgGroep 1: van 9 tot 18 kg
L1
"RÖMER/BRITAX Baby-Safe Plus".
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L2
"RÖMER Duo Plus ISOFIX".
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L5
"KLIPPAN Optima".
Vanaf ongeveer 6 jaar (22 kg): gebruik
alleen de zitverhoging.
L6
"RÖMER KIDFIX".
Kan op de ISOFIX-bevestigingspunten van
de auto worden bevestigd. Het kind wordt
beschermd door de veiligheidsgordel.
PEUGEOT levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt.
150
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Bevestiging kinderzitjes met veiligheidsgordel
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een
universeel gehomologeerd kinderzitje (a), gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
Plaats
Minder dan 13 kg
(Categorie 0 (b) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Categorie 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Categorie 2)
Van 3 tot ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Categorie 3)
Van 6 tot ongeveer 10 jaar
Passagiersstoel vóór (c)
met hoogteverstelling
U (R)U (R)U (R)U (R)
Passagiersstoel vóór (c)
zonder hoogteverstelling
UUUU
Berline
Buitenste zitplaatsen
achter
UUUU
Middelste zitplaats achterXXXX
SW en RXH BlueHDi
Buitenste zitplaatsen
achter
UUUU
Middelste zitplaats achterXXXX
151
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
a: universeel kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel.
b: categorie 0, vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voor worden vervoerd. Als ze op een
zitplaats van de 2
e
zitrij worden geplaatst, zijn de andere zitplaatsen mogelijk niet meer bruikbaar.
c: raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting"
als met het "gezicht in de rijrichting".
U (R): als U, waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan.
X: zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie.
Verwijder de hoofdsteun en berg deze op als u een kinderzitje met rugleuning op een passagiersstoel plaatst. Monteer de hoofdsteun weer
zodra u het kinderzitje hebt verwijderd.
152
!
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-
normen.
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust
met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
ISOFIX-bevestigingen
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
- Twee bevestigingsringen A, die zich tussen
de rugleuning en de zitting van de zitplaats
bevinden, aangegeven met een etiket.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige,
degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten
die eenvoudig aan de twee bevestigingsringen A kunnen
worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van
een bovenste bevestigingsriem die kan worden
vastgemaakt aan de bevestigingsring B.
Berline
SW en RXH BlueHDi
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan
het kind bij een aanrijding ernstig letsel
oplopen.
Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging
van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin
staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto
zijn gehomologeerd.
- Eén bevestigingsring B achter de stoel, TOP
TETHER genoemd, voor de bevestiging van de
bovenste riem.
Aan de TOP TETHER kan de bovenste bevestigingsriem
van het kinderzitje (indien aanwezig) worden bevestigd.
Dit systeem beperkt bij een frontale aanrijding het naar
voren kantelen van het kinderzitje.
Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te
maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog
en steek de haak tussen de hoofdsteun en
de rugleuning door. Bevestig de haak aan de
bevestigingsring B en trek de riem aan.
Houd u nauwkeurig aan de
montagevoorschriften van de fabrikant
van het kinderzitje.
153
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Door PEUGEOT aanbevolen ISOFIX-kinderzitjes
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Het wordt verankerd aan de ringen A en, met de bovenste riem, aan de ring B, de TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
We raden u aan de ligstand te gebruiken.
Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-
bevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto
worden bevestigd. Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken.
Het PEUGEOT-netwerk levert een gamma ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes, die zijn voorzien van een onderdeelnummer, zijn goedgekeurd voor gebruik in uw auto.
Raadpleeg ook de montagehandleiding van de fabrikant van het kinderzitje voor meer informatie over het plaatsen en verwijderen van het zitje.
154
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
"Baby P2C Mini" met ISOFIX-basis
(lengtecategorie: C, D, E)
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis,
die wordt bevestigd aan de ringen A.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje
zonder basis gebruikt.
"Baby P2C Midi" met ISOFIX-basis (lengtecategorie: D, C, A, B, B1)
Groep 1: 9 tot 18 kg
Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis,
die wordt bevestigd aan de ringen A.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit zitje kan ook met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst.
Dit zitje kan niet worden bevestigd met een veiligheidsgordel.
We adviseren u het zitje voor kinderen tot 3 jaar met de rug in de rijrichting te plaatsen.
Volg bij het plaatsen van de kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
De basis ISOFIX BABY P2C moet zo zijn geplaatst dat op de ISOFIX-bevestigingen de nummers 3, 4 en 5 zichtbaar zijn. En bij de steun moeten
6 gaten zichtbaar zijn.
155
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een
letter (A t/m G).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot 13 kg
(categorie 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (categorie 1)
Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitjeReiswieg"rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting"
"gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maatFGCDECDABB1
Passagiersstoel voorGeen Isofix
Berline
Buitenste zitplaatsen achterXIL-SUIL-SU
IUF
IL-SU
Middelste zitplaats achterGeen Isofix
SW en RXH BlueHDi
Buitenste zitplaatsen achterXIL-SUIL-SU
IUF
IL-SU
Middelste zitplaats achterGeen Isofix
156
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem.
IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem.
X: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje of een reiswieg uit de aangegeven gewichtsklasse.
157
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Kinderzitjes
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel het
kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif
de passagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
- het kinderzitje "met de rug in de
rijrichting",
- de voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en
zet de rugleuning ervan, indien nodig, meer
rechtop.
Adviezen
Plaatsen van een
zitverhoger
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de achterportieren per ongeluk geopend
worden.
Zorg er voor dat de achterportierruiten niet
verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om jonge kinderen
tegen de zon te beschermen.
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een zitverhoger met
rugleuning te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting"
is het noodzakelijk dat de afstand tussen de
rugleuning van het kinderzitje en de rugleuning
van de stoel van de auto zo klein mogelijk is.
Voordat u een kinderzitje met rugleuning
op een passagiersstoel plaatst, moet u
de hoofdsteun van de desbetreffende
passagiersstoel verwijderen.
Zorg ervoor dat de hoofdsteun goed
is opgeborgen of vastgemaakt om te
voorkomen dat de hoofdsteun bij plotseling
remmen een gevaarlijk projectiel wordt.
Vergeet niet de hoofdsteun weer aan te brengen
nadat u het kinderzitje weer hebt verwijderd.
Kinderen voorin
De regelgeving met betrekking tot
het vervoer van kinderen op de
voorpassagiersstoel verschilt per land. Houd
u aan de regels die gelden in het land waar u
zich bevindt.
Schakel de passagiersairbag vóór uit zodra
een kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
158
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Elektrische kinderbeveiliging
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten.
Inschakelen
FDruk bij ingeschakeld contact op deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
branden in combinatie met een melding die het
inschakelen bevestigt.
Het lampje blijft branden zolang de elektrische
kinderbeveiliging is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te
openen en de elektrisch bedienbare achterste
zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel.
Uitschakelen
FDruk nogmaals bij ingeschakeld contact op
deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
uit in combinatie met een melding die het
uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit
op een storing in de elektrische kinderbeveiliging.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de
centrale vergrendeling; gebruik het nooit in
plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contact
altijd de stand van de kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto altijd
de sleutel uit het contact, zelfs voor korte
periodes.
Bij een ernstige aanrijding wordt de
elektrische kinderbeveiliging automatisch
uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers
de auto ongehinderd kunnen verlaten.
159
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijd nooit met aangetrokken handrem -
Kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto
niet met draaiende motor stil op een
plaats waar brandbaar materiaal (droog
gras, afgevallen blad, ...) in contact kan
komen met het warme uitlaatsysteem -
Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
- kijk of het water niet meer dan 15 cm
diep is, houd daarbij rekening met golven
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
- schakel het Stop & Start-systeem uit,
- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10 km/h,
- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
160
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij het trekken van een aanhanger
Gewichtsverdeling
FVerdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men op
grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
Trek boven de 1000 m 10% van het maximale
aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke
volgende 1000 m.
Zijwind
FHoud er rekening mee dat de
zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
FPas uw snelheid aan om het toerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht is
afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
FAls het waarschuwingslampje
van de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje STOP,
stop dan zo snel mogelijk en zet
de motor af.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen oververhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
FControleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
FControleer de verlichting van de aanhanger
en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de hoogteverstelling van
de koplampen.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld als bij het aankoppelen
van een aanhanger een originele
PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de gewichten
van uw auto (en aanhangergewichten
indien van toepassing voor uw auto).
161
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Starten - afzetten van de motor met de sleutel met afstandsbediening
De parkeerrem moet zijn
aangetrokken.
StartenContactslot
Laat bij temperaturen onder de -23°C
de motor vier minuten stationair
draaien. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de motor
en de versnellingsbak van uw auto.
Zet de versnellingshendel in de neutraalstand.
1. Stand Stop.
2. Stand Contact.
3. Stand Starten.
FZet bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak de
versnellingshendel in de neutraalstand en
trap het koppelingspedaal volledig in.
FZet bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de
stand N of P en trap het rempedaal volledig
in.
162
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
In bepaalde gevallen moet u veel kracht
uitoefenen om het stuurwiel te kunnen
draaien (bijvoorbeeld als de wielen
tegen het trottoir aan liggen).
FSteek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van de
startblokkering.
FOntgrendel het stuurslot door gelijktijdig
aan het stuurwiel en de sleutel te draaien.
FDraai bij een auto met een benzinemotor
de sleutel in de stand 3 om de startmotor
te activeren; geef daarbij geen gas. Laat de
sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
FDraai bij een auto meet een dieselmotor de
sleutel in de stand 2, Contact, om de motor
te laten voorgloeien.
FZet, zodra dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel is
gedoofd, de sleutel in de stand 3
om de startmotor te activeren;
geef daarbij geen gas. Laat de
sleutel los zodra de motor is
aangeslagen.
163
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet
dan het contact uit.
Wacht enige tijd alvorens opnieuw te
starten. Als na enkele startpogingen de
motor nog steeds niet is aangeslagen,
probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor zouden
beschadigd kunnen raken.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Onder winterse omstandigheden kan
het voorgloeien langer duren.
Als de motor warm is, gaat het
verklikkerlampje niet branden.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten
giftige uitlaatgassen uit, zoals
koolmonoxide. Kans op (dodelijke)
vergiftiging.
Om de goede werking en de levensduur
van de mechanische onderdelen van
de motor en de versnellingsbak van uw
auto te garanderen moet u bij zeer koud
weer (temperaturen lager dan -23°C) de
motor gedurende 4 minuten stationair
laten draaien alvorens weg te rijden.
Laat bij gematigde temperaturen de
motor niet stationair warmdraaien, maar
rijd direct weg zonder de motor veel
toeren te laten maken.
164
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Afzetten
Zet het contact pas uit als de auto
volledig stilstaat.
Zet de wielen voor het afzetten van
de motor in de rechtuitstand om het
ontgrendelen van het stuurslot te
vergemakkelijken.
Neem bij het verlaten van de auto de
sleutel mee en vergrendel de portieren.
FControleer of de parkeerrem goed is
aangetrokken, zeker als de auto op een
helling staat.
●
Bij een handbediende parkeerrem
moet de hendel zijn aangetrokken.
● Bijeenelektrischeparkeerrem
moet het verklikkerlampje van de
hendel branden.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Vergeten van de sleutel
Als de sleutel niet uit het contactslot wordt
gehaald, klinkt een geluidssignaal bij het
openen van het bestuurdersportier.
Hang geen zware voorwerpen aan de
sleutel: dit kan namelijk storingen aan
het contactslot veroorzaken.
FZet de auto stil.
FDraai de sleutel linksom in de stand 1
(Stop).
FVerwijder de sleutel uit het contactslot.
FDraai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuurwiel tot het blokkeert.
165
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij zeer lage temperaturen wordt
bij auto's met een dieselmotor de
motor pas na het doven van het
verklikkerlampje "Voorgloeien" gestart.
Als dit verklikkerlampje gaat branden
nadat u op de knop "START/STOP"
hebt gedrukt, moet u het rempedaal of
het koppelingspedaal ingetrapt houden
tot het verklikkerlampje dooft en mag
u niet nogmaals op de knop "START/
STOP" drukken voordat de motor is
aangeslagen.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Afzetten
FZet de auto stil.
F
Druk op de knop "START/STOP"
terwijl de elektronische sleutel zich
in het interieur van de auto bevindt.
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld.
Stand Contact (accessoires)
De elektronische sleutel bevindt zich in het
interieur van de auto. Druk, zonder een pedaal
in te trappen, op de knop "START/STOP"
om het contact aan of af te zetten en zo de
verschillende uitrustingselementen te activeren.
Als aan een van de voorwaarden voor het starten
niet wordt voldaan, wordt ter herinnering een
melding op het display van het instrumentenpaneel
weergegeven. In sommige gevallen moet het
stuurwiel heen en weer worden bewogen terwijl
de knop "START/STOP" wordt ingedrukt om het
stuurslot te ontgrendelen; u wordt hiervan via een
melding op de hoogte gebracht.
FDe elektronische sleutel bevindt zich
in het interieur van de auto. Trap het
rempedaal in (auto's met automatische
transmissie) of trap het koppelingspedaal
volledig in (auto's met handgeschakelde
versnellingsbak) en houd het pedaal
ingetrapt tot de motor is gestart.
Starten
FDruk op de knop "START/STOP".
Starten - afzetten van de motor met de
elektronische sleutel (Keyless entry and start)
FHet stuurslot wordt ontgrendeld en de
motor wordt bijna direct gestart.
Wanneer u de accessoirestand te lang
gebruikt, wordt automatisch de eco-
mode ingeschakeld om te voorkomen
dat de accu ontladen raakt.
166
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Noodprocedure voor het starten
met de elektronische sleutel
Als de elektronische sleutel zich in het
detectiegebied bevindt en uw auto niet start als
u op de knop "START/STOP" drukt:
F
Open het klepje onder de knop "START/STOP".
F
Steek de elektronische sleutel in de houder A.
FDruk op de knop "START/STOP".
Als de motor draait, kunt u de
elektronische sleutel verwijderen en het
klepje sluiten.
Noodprocedure voor het afzetten van
de motor met de elektronische sleutel
In noodgevallen kan de motor geforceerd
worden afgezet door de knop "START/STOP"
ongeveer drie seconden ingedrukt te houden.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
Als de elektronische sleutel zich niet meer
in het detectiegebied bevindt op het moment
dat de motor moet worden afgezet, wordt een
melding weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
FHoud de knop "START/STOP" ongeveer
drie seconden ingedrukt als u de motor
geforceerd wilt afzetten (let op: zonder
de sleutel kan de motor niet meer gestart
worden).
Tijdens het gebruik van de auto moet
de elektronische sleutel zich in het
interieur bevinden.
Als de elektronische sleutel niet
wordt herkend
Als de elektronische sleutel zich niet meer in
het detectiegebied bevindt als u een portier
sluit of wanneer u (op een later moment)
de motor wilt afzetten, wordt een melding
weergegeven op het instrumentenpaneel.
FHoud de knop "START/STOP"
ongeveer drie seconden
ingedrukt als u de motor
geforceerd wilt afzetten.
167
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Handbediende parkeerrem
Aantrekken
FTrap het rempedaal in en trek de hefboom
van de parkeerrem aan om uw auto stil te
zetten.
Vrijzetten
FTrap het rempedaal in, trek vervolgens de
hefboom van de parkeerrem licht omhoog,
druk de ontgrendelknop in en duw de
hefboom geheel omlaag.
Draai bij het parkeren van de auto op
een helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel
een versnelling in bij auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak of zet
de selectiehendel in de stand P bij auto's
met een automatische transmissie, en
zet het contact uit.
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding, geeft dit aan
dat de parkeerrem nog (iets) is
aangetrokken.
Als het rempedaal is ingetrapt, verloopt
het aantrekken en vrijzetten van de
handbediende parkeerrem gemakkelijker.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startbeveiliging
In de sleutels is een chip aangebracht die over
een geheime code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startbeveiliging.
Deze elektronische startbeveiliging blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
Omwille van de veiligheid en ter voorkoming
van diefstal: laat nooit de elektronische
sleutel in de auto achter, ook niet wanneer u
in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
168
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Wij raden u aan de parkeerrem niet te
gebruiken bij zeer lage temperaturen
(vorst) en bij het trekken van een
aanhanger (slepen, caravan, enz.).
Schakel in dergelijke gevallen de
automatische parkeerrem uit of zet
deze met de hand vrij.
Controleer voordat u de auto verlaat of
de verklikkerlampjes van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel en op de
hendel A constant branden.
De elektrische parkeerrem kan op twee manieren
worden bediend:
-
Automatisch aantrekken/vrijzetten
De parkeerrem wordt automatisch
aangetrokken bij het afzetten van de motor
en automatisch vrijgezet bij het wegrijden
(standaard geactiveerde functies),
-
Handmatig aantrekken/vrijzetten
De parkeerrem kan handmatig worden
aangetrokken door aan de hendel A te trekken.
U kunt de parkeerrem handmatig weer
vrijzetten door het rempedaal ingetrapt te
houden en gelijktijdig de hendel in te drukken
en vervolgens los te laten.
Als de parkeerrem nog niet is aangetrokken en het
bestuurdersportier wordt geopend, klinkt er een
geluidssignaal en verschijnt er een melding op het
display.
Programmeren van de werking
Afhankelijk van het land van bestemming kan
de functie voor het automatisch aantrekken van
de parkeerrem bij het afzetten van de motor en
het automatisch vrijzetten van de parkeerrem
bij het wegrijden worden uitgeschakeld.
Wanneer de auto stilstaat en u bij draaiende of
afgezette motor de parkeerrem wilt aantrekken,
trekt u aan de hendel A.
Handmatig aantrekken
Deze functie kan worden ingeschakeld/
uitgeschakeld via het menu op het
display van het instrumentenpaneel.
Als de functie is uitgeschakeld, dient u de
parkeerrem dus handmatig te bedienen.
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
-
het branden van het
verklikkerlampje parkeerrem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Wanneer u het bestuurdersportier opent bij
draaiende motor terwijl de parkeerrem niet is
aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een melding op het display (behalve
bij auto's met automatische transmissie, als de
selectiehendel in de stand P (Park) staat).
Elektrische parkeerrem
Als dit verklikkerlampje brandt
op het instrumentenpaneel, is de
automatische functie uitgeschakeld.
169
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Om bij aangezet contact of draaiende motor
de parkeerrem vrij te zetten, trapt u het
rempedaal in, drukt u de hendel A in en laat u
deze vervolgens weer los.
De vrijgezette toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
Handmatig vrijzetten
-
het uitgaan van het
verklikkerlampje parkeerrem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
Als u aan de hendel A trekt zonder het
rempedaal in te trappen, wordt de parkeerrem
niet vrijgezet en verschijnt een melding op het
instrumentenpaneel.
U kunt, indien nodig, de parkeerrem extra
stevig aantrekken. Dit gebeurt door de
hendel A langer te bedienen, tot de melding
"Parkeerrem maximaal aangetrokken" op het
display verschijnt en er een geluidsignaal klinkt.
Het extra stevig aantrekken van de
parkeerrem is noodzakelijk in de volgende
omstandigheden:
- wanneer een caravan of aanhanger aan
de auto is gekoppeld en de automatische
bediening is geactiveerd, terwijl u de
parkeerrem handmatig bedient,
- wanneer de hellingcondities vermoedelijk
zullen variëren terwijl de auto stilstaat
(bijvoorbeeld wanneer de auto vervoerd
wordt op een boot of trailer, of bij slepen).
Extra stevig aantrekken
Controleer voordat u de auto verlaat of
de verklikkerlampjes van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel en op de
hendel A constant branden.
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet:
ze zouden de parkeerrem kunnen
vrijzetten.
Automatisch aantrekken,
motor afgezet
-
het branden van het
verklikkerlampje remsysteem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Wanneer de auto stilstaat en u de motor
afzet, wordt de parkeerrem automatisch
aangetrokken.
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
In het geval van een aangekoppelde aanhanger,
wanneer de auto beladen is of op een steile helling
staat, dient u de parkeerrem extra stevig aan te
trekken, bij het parkeren de voorwielen naar de
stoeprand te sturen en een versnelling in te schakelen.
Na het extra stevig aantrekken van de parkeerrem
duurt het langer voordat de parkeerrem weer is
vrijgezet.
170
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Automatisch vrijzetten
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden:
FHandgeschakelde versnellingsbak:
houd het koppelingspedaal geheel
ingetrapt en schakel de 1
e
versnelling of de
achteruitversnelling in. Trap vervolgens het
gaspedaal in terwijl u het koppelingspedaal
laat opkomen.
FAutomatische transmissie: zet de
selectiehendel in de stand D, M of R en
geef gas.
De vrijgezette toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
-
het doven van het verklikkerlampje
handrem en het verklikkerlampje P
op de hendel A,
- de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
Geef, wanneer de auto stilstaat met draaiende
motor, niet onnodig gas, omdat u dan het risico
loopt dat de parkeerrem wordt vrijgezet.
Controleer voordat u de auto verlaat of
de verklikkerlampjes van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel en op de
hendel A constant branden.
Parkeerrem aantrekken,
bij draaiende motor
Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor,
dient u de auto tegen wegrollen te beveiligen
door de parkeerrem handmatig aan te trekken.
Trek daarvoor aan de hendel A.
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
-
het branden van het
verklikkerlampje parkeerrem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "parkeerrem
aangetrokken".
Wanneer u het bestuurdersportier opent om
uit te stappen terwijl de parkeerrem niet is
aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een melding op het display (behalve
bij auto's met automatische versnellingsbak, als de
selectiehendel in de stand P (Park) staat).
Bijzondere omstandigheden
In bepaalde situaties (starten van de motor...)
bepaalt de parkeerrem zelf zijn aantrekkracht.
Dit is normaal.
Wilt u de auto enkele centimeters verplaatsen
zonder de motor te starten, trap dan met
aangezet contact het rempedaal in en zet
de parkeerrem vrij door de hendel A eerst
in te drukken en vervolgens los te laten.
De vrijgezette toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door het doven van het
verklikkerlampje op de hendel A en van het
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
in combinatie met de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
Wanneer de parkeerrem is aangetrokken
en u deze vanwege een defect of accupech
niet kunt vrijzetten, kunt u gebruik maken van
de functie voor de noodontgrendeling van de
parkeerrem.
Om de goede werking van de parkeerrem
en dus uw veiligheid te garanderen, mag de
parkeerrem niet vaker dan acht keer achter
elkaar worden aangetrokken en vrijgezet.
Als dit toch gebeurt, wordt u gewaarschuwd
door de melding "Storing parkeerrem" en het
knipperen van een verklikkerlampje.
171
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Noodremfunctie
Wanneer het rempedaal niet werkt, kan de auto worden
gestopt door aan de hendel A te trekken en deze vast te
houden.
De dynamische stabiliteitsregeling zorgt ervoor dat de auto
stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem van de
noodremfunctie verschijnt de melding "Parkeerrem defect".
Bij een defect aan het CDS,
aangegeven door het branden van dit
verklikkerlampje, kan de stabiliteit bij het
remmen niet worden gegarandeerd.
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Als de accu ontladen is, werkt de
automatische parkeerrem niet.
Blokkeer, als de parkeerrem niet is
aangetrokken, uit veiligheidsoverwegingen
de auto door een versnelling in te
schakelen of een wielblok bij een van de
wielen te plaatsen.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
In dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft door
afwisselend aan de hendel A te trekken en
deze weer los te laten.
172
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Storingen
Als het storingslampje van de elektrische parkeerrem gaat branden in combinatie met één of meer verklikkerlampjes uit de onderstaande tabel, zet de
auto dan op een veilige plaats stil (vlakke ondergrond, met ingeschakelde versnelling) en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
SituatiesGevolgen
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en
branden van de volgende verklikkerlampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De hill holder is niet beschikbaar.
- De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en
branden van de volgende verklikkerlampjes:
- De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden vrijgezet door het
rempedaal in te trappen en de hendel los te laten.
- De hill holder is niet beschikbaar.
- De automatische bediening en het handmatig aantrekken van de parkeerrem
blijven mogelijk.
173
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
SituatiesGevolgen
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en
branden van de volgende verklikkerlampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De hill holder is niet beschikbaar.
Om de elektrische parkeerrem aan te trekken:
Fparkeer de auto en zet het contact uit,
Ftrek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de parkeerrem is aangetrokken,
Fzet het contact aan en controleer of de verklikkerlampjes van de elektrische
parkeerrem gaan branden.
Het aantrekken van de parkeerrem duurt langer dan normaal.
Om de elektrische parkeerrem vrij te zetten:
Fzet het contact aan,
Fhoud de hendel ongeveer 3 seconden ingedrukt en laat de hendel weer los.
Als het controlelampje van de elektrische parkeerrem knippert of als de
verklikkerlampjes niet gaan branden als het contact wordt aangezet, werken deze
procedures niet. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond en laat het systeem
controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
en/of
knipperend.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en
branden van de volgende verklikkerlampjes:
- Alleen de functies automatisch aantrekken bij het afzetten van de motor en
automatisch vrijzetten bij het wegrijden zijn beschikbaar.
- Het handmatig aantrekken/vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet
mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet beschikbaar.
en/of
knipperend.
Weergave van de melding "Storing accu".-
Zet de auto zo snel mogelijk stil (rekening houdend met het overige verkeer) en
beveilig de auto tegen wegrollen (plaats indien nodig een wielblok achter een wiel).
- Trek de elektrische parkeerrem aan alvorens de motor af te zetten.
174
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Schakel de achteruitversnelling alleen
in als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5
e
of de
6
e
versnelling
FBeweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5
e
of de
6
e
versnelling in te schakelen.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
FTrek de ring onder de pookknop omhoog
en beweeg de versnellingshendel eerst
naar links en dan naar voren.
Als dit advies niet wordt nageleefd,
kan de versnellingsbak onherstelbaar
beschadigd raken (per ongeluk
inschakelen van de 3
e
of 4
e
versnelling).
Rijd altijd stapvoets als de weg onder
water staat of bij het oversteken van
een wed.
175
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Schakelindicator*
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren
één of meer versnellingen op te schakelen.
U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder
de tussenliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen
ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van
de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van
een schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
- U rijdt in de derde versnelling.
Voorbeeld:
- U trapt het gaspedaal in.
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren.
Bij een automatische transmissie is
dit systeem uitsluitend actief in de
handgeschakelde stand.
* Volgens motoruitvoering.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto, ...) en de rijstijl van
de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
de eerste versnelling in te schakelen,
-
de achteruitversnelling in te
schakelen.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi
150-dieselmotor en een handgeschakelde
versnellingsbak kan het systeem u onder
bepaalde rijomstandigheden verzoeken om de
versnellingsbak in de neutraalstand te zetten,
om het tijdelijk afzetten van de motor mogelijk
te maken (STOP-fase van het Stop & Start-
systeem). In dat geval wordt de aanduiding N
weergegeven op het instrumentenpaneel.
- Het systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
176
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij deze automatische transmissie met
6 versnellingen kunt u kiezen voor automatisch
schakelen, aangevuld met de programma's
Sport en Sneeuw, of voor handmatig
schakelen.
Deze transmissie heeft dus vier
gebruiksmogelijkheden:
- automatisch schakelen: het schakelen
wordt elektronisch aangestuurd,
- programma Sport: dit schakelprogramma
maakt een meer dynamische rijstijl
mogelijk,
- programma Sneeuw: dit
schakelprogramma vereenvoudigt het
rijden op een ondergrond met weinig grip,
- handmatig schakelen: deze stand maakt
het zelf schakelen met de selectiehendel
mogelijk.
Automatische transmissie "TipTronic - System Porsche"
1.Toets programma "S"(Sport).
2.Toets programma "T" (Sneeuw).
Selectiehendel
Schakelpatroon
P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zonder
aangetrokken parkeerrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair
toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aangetrokken
parkeerrem.
- Starten van de motor.
D. Automatische werking.
Flippers aan de stuurkolom
+. Flipper om op te schakelen, rechts achter het
stuurwiel.
FBeweeg de flipper "+" naar u toe om op te
schakelen.
-. Flipper om terug te schakelen, links achter
het stuurwiel.
FBeweeg de flipper "-" naar u toe om terug
te schakelen.
Met de flippers is het niet
mogelijk de neutraalstand en de
achteruitversnelling in te schakelen of
uit de achteruitversnelling te schakelen.
M.+ / - Zelf schakelen tussen de zes
versnellingen.
FBeweeg de selectiehendel kort naar
achteren om op te schakelen.
of
FBeweeg de selectiehendel kort naar voren
om terug te schakelen.
177
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon
beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op
het instrumentenpaneel.
P.Parking (parkeerstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
N.Neutral (neutraalstand)
D.Drive (automatisch schakelen)
S. Programma Sport
T. Programma Sneeuw
1 t/m 6.
Ingeschakelde versnelling bij handmatig
schakelen
-. Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen
FTrap het rempedaal in en selecteer de
stand P of N.
FStart de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
FTrap bij draaiende motor het rempedaal in.
FZet de parkeerrem vrij als deze niet in de
automatische stand staat.
FSelecteer de stand R, D of M.
FLaat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Wegrijden
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich
zelfs al in beweging als het gaspedaal
niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand N wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
178
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Zet de selectiehendel nooit in de
stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand P of R als de auto niet volledig
stilstaat.
Automatisch
schakelprogramma
FSelecteer de stand D om automatisch
te laten schakelen tussen de zes
versnellingen.
De versnellingsbak werkt dan in de auto-
adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg
en de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de
stand van de selectiehendel te wijzigen,
moet het gaspedaal volledig worden
ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak
schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het
maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnellingsbak
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
versnellingbak niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Programma's Sport en Sneeuw
Sport "S"
FDruk op de toets "S" als de motor is gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding S.
Sneeuw "T"
FDruk op de toets "T" als de motor is
gestart.
De transmissie past zich aan voor het rijden op
gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond
met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding T.
Terugkeren naar het
automatische programma
FOm terug te keren naar het automatische
programma kunt u het programma Sport
of Sneeuw op elk gewenst moment
uitschakelen door opnieuw op de
desbetreffende toets (S of "T") te drukken.
Deze twee specifieke programma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
Kruipfunctie
(rijden zonder gasgeven)
Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage
snelheid soepeler (inparkeren, filerijden, ...).
Als de motor draait, de parkeerrem is vrijgezet
en de stand D, M of R is geselecteerd, zet de
auto zich langzaam in beweging zodra u
het rempedaal loslaat (zelfs zonder dat u het
gaspedaal bedient).
Uit veiligheidsoverwegingen wordt deze functie
alleen geactiveerd als u het rempedaal intrapt
tijdens het inschakelen van een versnelling
vooruit of de achteruitversnelling.
Deze functie wordt uitgeschakeld zodra het
bestuurdersportier wordt geopend. Sluit om de
functie weer in te schakelen het portier en trap
het rempedaal of gaspedaal in.
Laat bij draaiende motor nooit kinderen
alleen in de auto achter.
179
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Handmatig schakelen
FSelecteer de stand M om sequentieel te
schakelen in de zes versnellingen.
FTrek de selectiehendel naar het symbool +
om één versnelling op te schakelen.
FDuw de selectiehendel naar het symbool -
om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt de
aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellingen.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N bewegen om
de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om
de auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in
de automatische stand staat).
Storing
Bij aangezet contact wordt een melding
op het display van het instrumentenpaneel
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
automatische transmissie automatisch de
stand M1.
De programma's Sport en Sneeuw kunnen
niet worden ingeschakeld in de handbediende
stand.
De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
- als u het gaspedaal en het
rempedaal gelijktijdig intrapt,
- als u, indien de accu geen stroom
levert, de selectiehendel vanuit
de stand P geforceerd naar een
andere stand schakelt.
Als de selectiehendel niet in de stand P
staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer
45 seconden een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display.
FZet de selectiehendel in de stand P;
het geluidssignaal stopt en de
melding verdwijnt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende motor
(file...) te beperken, de selectiehendel in
de stand N en trek de parkeerrem aan,
behalve als deze in de automatische
stand staat.
weergegeven die duidt op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3
e
versnelling ingeschakeld.
U kunt dan een hevige schok waarnemen bij het
selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de
stand N. Dit is niet gevaarlijk voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
180
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Stop & Start
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Het verklikkerlampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt in de STOP-stand gezet:
- auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als u bij een snelheid
lager dan 20 km/h (of bij stilstaande
auto in het geval van een auto met een
e-THP 165-motor) de versnellingshendel
in de neutraalstand zet en het
koppelingspedaal loslaat,
- auto met een automatische transmissie:
als u bij stilstaande auto het rempedaal
intrapt of de selectiehendel in de stand N
zet.
Als uw auto is uitgerust met een teller, wordt de
duur van de momenten dat de motor afgezet is,
opgeteld en weergegeven. Elke keer als u het
contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op
0 gezet.
Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand is
gezet. Zet in dat geval altijd het contact
af en neem de sleutel uit het contactslot.
Het systeem werkt de eerste
10 seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Als de motor door het systeem in de
STOP-stand wordt gezet, blijven alle
andere componenten zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging normaal
functioneren.
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
181
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Overgang naar de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en
de motor wordt automatisch gestart:
- auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als u het
koppelingspedaal volledig intrapt,
- auto met een automatische transmissie:
●alsuhetrempedaalloslaatterwijlde
selectiehendel in de stand D of M staat,
●ofalsu,terwijldeselectiehendelin
de stand N staat en het rempedaal is
losgelaten, de selectiehendel in de
stand D of M zet,
●ofalsudeachteruitversnelling
inschakelt.
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd als:
- het bestuurderportier wordt geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
- de snelheid van de auto hoger is
dan 25 km/h (handgeschakelde
versnellingsbak, 3 km/h bij een auto met de
THP 165-motor), of 3 km/h (automatische
transmissie),
- de elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...).
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat dan uit.
Dat onder deze omstandigheden de START-
stand wordt geactiveerd, is volkomen
normaal.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
- de auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10 km/h heeft gereden,
- de auto stilstaat op een steile helling
(stijgend of dalend),
- de elektrische parkeerrem wordt/is
aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
- de voorruitontwaseming is ingeschakeld,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
In dit geval knippert het
verklikkerlampje "ECO" een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
182
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact
opnieuw aanzet.
Inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF".
Het systeem is dan weer ingeschakeld; het
verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding op het display weergegeven.
Storingen
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF"
knipperen en vervolgens constant branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet
meer wil aanslaan of direct afslaat: alle
verklikkerlampjes branden. Zet in dat geval het
contact af en start de auto dan met behulp van
de sleutel.
Als het systeem in de STOP-stand
wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor direct weer gestart.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in
te drukken.
Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat
branden en er verschijnt een melding op het
display.
Uitschakelen
183
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Hill Start Assist
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een
helling uw auto ongeveer 2 seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat met het
rempedaal ingedrukt,
- als aan bepaalde hellingcondities wordt
voldaan,
- als het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u het rempedaal loslaat:
- als bij de handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand is
ingeschakeld,
- als bij de automatische transmissie de
stand D of M is ingeschakeld.
Werking
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden
wanneer u het rempedaal loslaat.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, trek de parkeerrem dan
handmatig aan en controleer of het
verklikkerlampje van de parkeerrem en
het lampje P op de hendel permanent
branden.
Storing
Bij een storing in de Hill Start Assist gaan deze
verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
184
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een getint
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet
van de weg hoeft af te wenden.
1.Inschakelen head-up display.
2.Uitschakelen head-up display (lang
indrukken).
3.Regeling lichtsterkte.
4.Hoogteverstelling weergave.
Schakelaars
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer:
A.De snelheid van uw auto.
B.De informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.
C.De informatie van het navigatiesysteem
(afhankelijk van de uitvoering).
Informatie op het head-up
display
Zie voor meer informatie over het
navigatiesysteem de rubriek "Audio en
telematica".
Dit systeem werkt bij draaiende motor en de
instellingen worden opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
185
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
FDruk bij draaiende motor op de toets 1 om
het systeem in te schakelen en het scherm
uit te klappen.
F
Houd de toets 2 ingedrukt om het systeem uit
te schakelen en het scherm in te klappen.
De ingeschakelde/uitgeschakelde status van
het head-up display blijft behouden als de
motor opnieuw wordt gestart.
Inschakelen/uitschakelen
FStel bij draaiende motor de lichtsterkte van
het display in met de toetsen 3:
- "zon" om de lichtsterkte te verhogen,
- "maan" om de lichtsterkte te verlagen.
Regelen van de lichtsterkte
Het is raadzaam de toetsen uitsluitend
bij stilstaande auto te bedienen.
Leg nooit voorwerpen rondom het
scherm (of in de uitsparing) zodat het
uitklappen en de goede werking van het
scherm niet verhinderd worden.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig
weer, ...) kan de informatie op het head-up
display tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen
van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microfiberdoekje) om het projectiescherm
te reinigen. Gebruik nooit een droge doek,
een schuurspons, of een schoonmaak-
of oplosmiddel om te voorkomen dat er
krassen ontstaan op het scherm of de
anti-reflecterende laag beschadigd raakt.
Hoogteverstelling
FStel het display bij draaiende motor op de
gewenste hoogte af met de toetsen 4:
- omhoog om het display hoger af te
stellen,
- omlaag om het display lager af te stellen.
186
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Controlesysteem bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van de vier banden.
Het controlesysteem van de
bandenspanning is een hulpsysteem;
de bestuurder moet waakzaam blijven.
In het ventiel van elke band (met uitzondering
van het reservewiel) is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra
het een daling van de spanning van een of
meer banden detecteert.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning (ook
die van het reservewiel) handmatig te
controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1 uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10 km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3 bar.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie-elementen, waaronder de
bandenspanningssticker.
187
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Een lagere bandenspanning is niet altijd
zichtbaar aan een vervorming van de
band.
Beperk u daarom niet alleen tot een
visuele controle.
De waarschuwing wordt weergegeven
zolang de desbetreffende band(en) niet
op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn)
gerepareerd of is (zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreservewiel of
wiel met stalen velg) is niet voorzien
van een sensor.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning brandt dit
verklikkerlampje in combinatie met een
geluidssignaal en, afhankelijk van de uitrusting,
in combinatie met de weergave van een melding.
Als er een afwijking in de bandenspanning van
één band wordt geconstateerd, kan deze band
worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk
van de uitvoering, de weergegeven melding.
F
Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
F
Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie dit
toelaat.
FControleer de spanning van de vier
banden (bij koude banden) als u over een
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset.
Rijd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.
of
FGebruik in geval van een lekke band
de noodreparatieset of het reservewiel
(volgens uitrusting).
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage
bandenspanning" knippert en vervolgens
permanent brandt in combinatie met het
verklikkerlampje "service", duidt dit op
een storing in het systeem.
Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als
een of meerdere wielen niet zijn voorzien van
een sensor (bijvoorbeeld een noodreservewiel
of een reservewiel met stalen velg).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren of monteer na
een lekke band het wiel met de originele
velg, dat is voorzien van een sensor.
Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem
is uitgerust en het vervangen van een band
moeten worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel is
gemonteerd dat niet door uw auto wordt
gedetecteerd (voorbeeld: montage van
winterbanden), dient het systeem door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden.
In dat geval wordt de bandenspanning niet
meer gecontroleerd.
188
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
wagensnelheid de door de bestuurder
ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect. Alleen door het gaspedaal
tot voorbij het zware punt in te trappen,
kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
1.Toets voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer
2.Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid
3.Toets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid
4.Toets voor het onderbreken/hervatten van
de snelheidsbegrenzing (Pause)
5.Toets voor het uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
Bediening op het stuurwiel
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt
weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
Weergave op het instrumentenpaneel
A.Snelheidsbegrenzing ingeschakeld/
onderbroken
B.Snelheidsbegrenzer geselecteerd
C.Ingestelde snelheid
189
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
FDruk op 1: de snelheidsbegrenzer
is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
FStel de snelheid in door op de toets
2 of 3 te drukken (bijv.: 90 km/h).
Programmeren
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd, wel als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt tot voorbij
het zware punt.
De begrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de ingestelde snelheid
op het display gaat knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als
het gas wordt losgelaten en de ingestelde snelheid weer wordt
aangehouden.
Uitschakelen van de functie
FDruk op 5: de snelheidsbegrenzer is
uitgeschakeld.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kan de bediening
van het gaspedaal worden gehinderd
en daarmee de werking van de
snelheidsbegrenzer worden beïnvloed.
De door PEUGEOT goedgekeurde
matten zijn voorzien van een derde
bevestigingspunt bij de pedalen,
waarmee wordt voorkomen dat de mat
en de pedalen met elkaar in contact
kunnen komen.
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
FInschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4.
FOnderbreken van de snelheidsbegrenzing: druk nogmaals op de
toets 4: het onderbreken wordt bevestigd op het display via de
melding "Pause".
FWeer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op
de toets 4.
190
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de
bestuurder met een constante ingestelde snelheid
rijden zonder gas te hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig. Om de snelheidsregelaar te
kunnen inschakelen, moet de ingestelde snelheid
minimaal 40 km/h bedragen en moet aan een van
de onderstaande voorwaarden worden voldaan:
-
bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
4e versnelling zijn ingeschakeld,
-
bij auto's met automatische transmissie moet
minimaal de 2e versnelling zijn ingeschakeld,
-
de stand D van de automatische transmissie
moet zijn geselecteerd.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen door activering van het
ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid
is het voldoende het gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist.
1.
Toets voor het selecteren van de snelheidsregelaar
2.
Toets voor het programmeren van een snelheid
en het verlagen van de ingestelde snelheid
3.
Toets voor het programmeren van een snelheid
en het verhogen van de ingestelde snelheid
4.
Toets voor het onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling (Pause)
5.
Toets voor het uitschakelen van de
snelheidsregelaar
Bediening op het stuurwiel
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
Weergave op het display
A.Snelheidsregelaar ingeschakeld/
onderbroken
B.Snelheidsregelaar geselecteerd
C.Ingestelde snelheid
191
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
FDruk op 1: de snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (Pause).
FStel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets 2
of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).
Programmeren
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2
en 3:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
FOnderbreken van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het
onderbreken wordt bevestigd door de melding "Pause".
FWeer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de
snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
In het geval van een storing in de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Uitschakelen van de functie
FDruk op 5: de snelheidsregelaar is uitgeschakeld. Op het display
wordt weer de kilometerteller weergegeven.
192
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheden opslaan
U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen
van het systeem.
Standaard zijn er al enkele snelheden
opgeslagen.
FGa naar het "Hoofdmenu" van het display
van het instrumentenpaneel door op de
toets "CONFIG" te drukken.
FSelecteer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze.
FSelecteer "Hulp bij het rijden" en bevestig
uw keuze.
FSelecteer "Geprogrammeerde
snelheden" en bevestig uw keuze.
Selecteren van een opgeslagen
snelheid:
Fdruk op de toets "+" of "-" en
houd de toets even ingedrukt;
het systeem stopt bij de
dichtstbijzijnde opgeslagen
snelheid,
Voer deze handelingen omwille van de
veiligheid alleen uit als de auto stilstaat
en gebruik hierbij het display van het
instrumentenpaneel.
Deze handelingen kunnen alleen
uitgevoerd worden als de auto stilstaat.
Werking
FSelecteer "Activeren" om de opgeslagen
snelheden te kunnen gebruiken.
FVink de snelheden M1 tot en met M5 aan
die u wilt gebruiken.
FVerplaats de cursor naar de gekozen
waarde en druk vervolgens op "CONFIG"
om de waarde te kunnen wijzigen.
FSelecteer "OK" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Selecteren
Fdruk nog eens op de toets "+" of "-" en
houd de toets ingedrukt om een andere
opgeslagen snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de
snelheid en de status van het systeem (in-/
uitgeschakeld) weergegeven.
Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
193
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze
zich in de dode hoek van het detectiebereik van
de sensoren bevinden.
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
Grasche weergave
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het scherm worden blokken
weergegeven die het pictogram van de auto
steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
194
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Parkeerhulp vóór
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het controlelampje in de knop
gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd. Het controlelampje dooft.
Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker
(voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen
of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Met Autoradio ofbijHYbrid4-uitvoering
Met Touchscreen
195
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Als er een storing optreedt, gaat bij het
inschakelen van de achteruitversnelling
dit verklikkerlampje op het
Storing
instrumentenpaneel branden en/of wordt er een
bericht op het display weergegeven, in combinatie
met een geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
196
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Dodehoekbewaking
Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel
gevaar betekent.
In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, brandt dan permanent een
lampje:
- direct, wanneer u wordt ingehaald,
- na circa een seconde, wanneer u te traag
een andere auto inhaalt.
Het systeem dient als hulp voor
de bestuurder maar kan nooit een
vervanging zijn voor de spiegels.
De bestuurder blijft te allen tijde
verantwoordelijk voor het op tijd
waarnemen wat er zich achter hem
bevindt, het inschatten van de snelheid
en afstand van achteropkomend
verkeer en de beslissing of hij al dan
niet veilig van rijstrook kan wisselen.
Het systeem dient als een hulp
voor de bestuurder en geeft alleen
waarschuwingen.
197
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
- nabij stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, veiligheidsrails, lantaarnpalen,
borden...),
- bij tegemoetkomende voertuigen,
- bij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
Sensoren in de voor- en achterbumper
controleren de dode hoek van de auto.
Indien een persoon, een fietser of een voertuig
zich in de dode hoek van het voertuig bevindt,
zal er een waarschuwingslampje gaan
branden in de linker- of rechterbuitenspiegel
(afhankelijk van de situatie) onder de volgende
voorwaarden.
Dit gebeurt als aan de volgende voorwaarden
is voldaan:
- alle voertuigen gaan dezelfde kant op,
- de snelheid van uw auto ligt tussen
12 km/h en 140 km/h,
- het snelheidsverschil met de auto die u aan
het inhalen bent, is kleiner dan 10 km/h,
- het snelheidsverschil met de auto waardoor
u wordt ingehaald, is kleiner dan 25 km/h,
- de verkeersstroom is vloeiend,
- de inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal en het ingehaalde voertuig blijft
zich ophouden in de dode hoek,
- u rijdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
- uw auto trekt geen aanhanger of caravan...
Inschakelen
FDruk op deze knop: het
verklikkerlampje gaat branden.
Met Autoradio ofbijHYbrid4-uitvoering
Met Touchscreen
198
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
- bij het inhalen van of ingehaald worden
door een extreem lang voertuig
(vrachtauto, autobus...) die én in de dode
hoek achter wordt gedetecteerd én zich in
het gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
- bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
- bij snelle inhaalmanoeuvres.
FOm deze functie uit te schakelen
drukt u nog een keer op de knop:
het verklikkerlampje gaat uit.
Storingen
Bij slechte weersomstandigheden
(zware regen, hagel enz.) kan het
systeem tijdelijk minder nauwkeurig
werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek
of van een droog wegdek op een nat
wegdek terechtkomen kan tot een
vals alarm leiden (zo kan een wolk
waterdruppels in de dode hoek worden
aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op
het gedeelte onder de buitenspiegels
waar de waarschuwingslampjes zitten,
omdat de de dodehoekbewaking dan
mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook
voor de detectiezones op de voor- en
achterbumper.
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar enkele
seconden knipperen; vervolgens gaat het uit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij het afzetten van het contact wordt de status
van het systeem opgeslagen.
De dodehoekbewaking wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door het PEUGEOT-netwerk
gehomologeeerde trekhaak.
199
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de
achteruit staat.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto
worden de beelden op het touchscreen of in het
instrumentenpaneel weergegeven.
De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor
de bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven en verantwoordelijk is.
De achteruitrijcamera vormt een aanvulling op
het parkeerhulpsysteem.
De op de beelden weergegeven strepen
kunnen u helpen bij de manoeuvre.
Ze worden weergegeven als strepen "op
de weg" en geven geen indicatie van de
positie van de auto ten opzichte van hoge
obstakels (bijvoorbeeld andere auto's).
De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer (de afstand tussen de strepen komt
overeen met de breedte van uw auto zonder de
buitenspiegels).
De rode steep geeft een ruimte van 30 cm
direct achter de achterbumper van uw auto
weer.
De groene strepen geven een afstand
van circa 1 en 2 meter weer achter de
achterbumper van uw auto.
Als de achterklep wordt geopend, verdwijnen
de beelden van de camera.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Wassen met een hogedrukspuit
Bewaar een afstand van minimaal 30 cm
tussen de lans van de hogedrukreiniger en de
lens van de camera.
Het is normaal dat onder aan het
scherm een deel van de kentekenplaat
zichtbaar is.
200
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Brandstof
Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een geluid
van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt
veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door
de afdichting van het brandstofcircuit. Dit geluid is
normaal.
F
Kies bij het tankstation de juiste brandstof (deze
staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde
van de brandstofvulklep van uw auto).
F
Open de vuldop door deze een kwart
omwenteling linksom te draaien.
F
Verwijder de vuldop en plaats deze op de steun
(aan de klep).
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 72 liter (of 55 liter, afhankelijk van de uitvoering).
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet
de tank beslist worden afgetapt
voordat de motor kan worden
gestart.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem in de STOP-
stand is geschakeld; zet in dat geval
altijd het contact af met de sleutel of
met de knop "START/STOP" indien uw
auto is voorzien van het Keyless entry
and start-systeem.
Openen
- Druk op de toets.
Dit is gedurende enkele minuten na het
afzetten van het contact mogelijk. Zet het
contact nog een keer aan om deze functie
opnieuw te activeren (indien nodig).
Tanken
FSteek het vulpistool zo ver mogelijk in de
vulopening en druk hierbij de metalen
klep A in.
FVul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er
anders storingen kunnen optreden.
FPlaats de vuldop terug en sluit deze door
de dop een kwart omwenteling rechtsom te
draaien.
FDruk de klep van de tankdop dicht.
Uw auto is voorzien van een katalysator, die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend
loodvrije benzine worden gebruikt.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen benzine
worden getankt.
201
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Minimumbrandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau is
bereikt, gaat dit waarschuwingslampje
branden, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Onderbreking brandstoftoevoer
Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij
een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer
afsluit.
Het vullen van de brandstoftank met behulp van een
jerrycan is wel mogelijk, maar doe dit met beleid.
Houd de tuit van de jerrycan recht en druk deze niet
tegen de klep van de tankbeveiliging, om ervoor
te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening
stroomt.
Tankbeveiliging diesel
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken van
Diesel per land kunnen verschillen, kan de
aanwezigheid van een tankbeveiliging op de
auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor zijn
voorzien van een tankbeveiliging. Daarom
adviseren wij u voordat u naar het buitenland
afreist bij het PEUGEOT-netwerk te informeren
of uw auto geschikt is om in het desbetreffende
land te kunnen tanken.
Als dit lampje gaat branden, zit er nog
ongeveer 7 liter brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan.
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken.
Hiermee wordt schade aan de motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, wordt geactiveerd zodra u de brandstoftankdop verwijdert.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
202
DIESEL
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Brandstof voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen van het type E10 (deze
bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de
Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten
tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor
auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn
EN 15293.
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden:
- Diesel die voldoet aan de richtlijn EN590
gemengd met biobrandstof die voldoet aan
de richtlijn EN14214,
- Diesel die voldoet aan de richtlijn EN16734
gemengd met biobrandstof die voldoet aan
de richtlijn EN14214 (met een gehalte aan
methyl-estervetzuren van 0 tot 10%),
- Paraffinehoudende diesel die voldoet
aan de richtlijn EN15940 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN14214 (met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
De brandstof B20 of B30 die voldoet aan
de richtlijn EN16709 is ook geschikt voor
de dieselmotor van uw auto. Maar als deze
brandstof, ook al is het slechts incidenteel,
wordt gebruikt, moeten de bijzondere
onderhoudsvoorschriften (voor "Zware
rijomstandigheden") strikt worden nageleefd.
Raadpleeg voor meer informatie het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven die
voldoen aan de norm B715000 is toegestaan.
203
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto.
Montagetips
FAls u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
FTrek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
FMonteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
FRijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50 km/h.
FZet de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het
monteren van de sneeuwkettingen te oefenen;
doe dit op een vlakke en droge ondergrond.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Type ketting
215/60R16
215/55R17
225/55 R17
Maximale afmeting
van de schakel:
9 mm
135/80R18
235/45R18
235/40R19
245/45 R18
Bandenmaat niet
geschikt voor
sneeuwkettingen
204
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Sneeuwscherm
Zorg dat de motor is afgezet en de ventilateur stil staat
als er handelingen aan het sneeuwscherm worden
uitgevoerd. Voor het plaatsen en verwijderen wordt
geadviseerd contact op te nemen met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet het sneeuwscherm te
verwijderen:
- als de buitentemperatuur hoger is
dan 10°C (bijvoorbeeld 's zomers),
- als de auto moet worden gesleept,
- bij snelheden hoger dan 120 km/h.
Het afneembare sneeuwscherm wordt op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilateur van de radiateur te voorkomen.
Plaatsen
FBreng het scherm aan op het bovenste
gedeelte van het luchtrooster in de
voorbumper.
FDruk op het scherm om de
bevestigingsclips vast te zetten.
Verwijderen
FGebruik een schroevendraaier als hefboom
om de bevestigingsclips één voor één los
te maken.
205
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Trekken van een aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft
veel invloed op het rijgedrag van de
auto en vergt daarom extra aandacht
van de bestuurder.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer rijtips voor het trekken van
een aanhanger.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
vervoer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.
Sneeuwscherm
Bij het trekken van een aanhanger dient het
sneeuwscherm te zijn verwijderd, indien uw
auto hiermee is uitgerust.
Raadpleeg daarvoor het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de gewichten
(en aanhangergewichten indien van
toepassing voor uw auto).
Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door PEUGEOT geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het PEUGEOT-
netwerk behoort, moet de montage
altijd volgens de voorschriften van de
fabrikant worden uitgevoerd.
206
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Trekhaak met afneembare kogel
Presentatie
De kogel van deze af fabriek gemonteerde
trekhaak kan gemakkelijk en snel worden
gemonteerd en verwijderd. Hiervoor is geen
gereedschap nodig. De achter de bumper
gemonteerde trekhaak is volledig aan het oog
onttrokken als de kogel is verwijderd en de
steun van de trekhaakaansluiting is weggeklapt.
1. Bevestigingssteun.
2. Afdekkap.
3. Veiligheidsoog.
4.Wegklapbare trekhaakaansluiting.
5.Afneembare kogel.
6.Hendel voor vergrendeling/ontgrendeling.
7.Veiligheidsslot met sleutel.
8.Beschermdop voor de hendel.
9.Beschermkap voor de kogel.
10. Opbergtas.
A. Vergrendelde stand
De hendel maakt geen contact met de kogel
(vrije ruimte van ongeveer 5 mm).
De groene markering is zichtbaar.
Het slot van de hendel is naar achteren gericht.
De vergrendelingspal is zichtbaar en steekt uit
de kogel.
B. Ontgrendelde stand
De hendel maakt contact met de kogel.
De groene markering is niet zichtbaar.
Het slot van de hendel is naar voren gericht.
De vergrendelingspal is niet zichtbaar.
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Zie de rubriek "Technische gegevens"
voor de maximale kogeldruk en de
maximale aanhangergewichten.
Zie de rubriek "Trekken van een
aanhanger" voor de veiligheidsadviezen
bij het trekken van een aanhanger.
207
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Vóór het gebruik
Verzeker u ervan dat de kogel correct gemonteerd is. Doe dit door het volgende te controleren:
- de kogel is correct vergrendeld (stand A),
- het veiligheidsslot is afgesloten en de sleutel is verwijderd; de hendel kan niet meer
worden bediend,
- de kogel mag absoluut niet in de steun kunnen bewegen: duw en trek eraan om dit te
controleren.
Tijdens het gebruik
Ontgrendel nooit het systeem terwijl een aanhanger is aangekoppeld of een bagageplateau
op de kogel is gemonteerd.
Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare treingewicht van de auto.
Controleer voordat u gaat rijden de afstelling van de koplampen.
Raadpleeg voor meer informatie over de afstelling van de koplampen de desbetreffende
rubriek.
Na het gebruik
Als gereden wordt zonder aanhanger of bagageplateau, moet de trekhaakaansluiting
zijn weggeklapt, moet de kogel zijn verwijderd en moet de afdekkap op de steun zijn
aangebracht. Dit is met name van belang als de kogel het zicht op de kentekenplaat of de
verlichting van de auto belemmert.
208
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Monteren van de kogel
Verwijder de afdekkap van de bevestigingssteun
en controleer of het bevestigingssysteem in
goede staat is. Reinig indien nodig de steun met
een borstel of een schone doek.
Houd de kogel met beide handen vast; steek
het uiteinde van de kogel in de steun. Duw
de kogel vervolgens stevig omlaag om het
systeem te vergrendelen.
Controleer of de kogel correct is vergrendeld
(stand A).
Draai de sleutel linksom om het
bevestigingsmechanisme van de kogel te
vergrendelen.
Verwijder altijd de sleutel en bewaar hem op
een veilige plaats.
Als de sleutel niet gedraaid of verwijderd kan
worden, is de kogel niet goed bevestigd: herhaal de
procedure.
Als niet aan alle voorwaarden voor het vergrendelen
is voldaan, moet de procedure worden herhaald.
Gebruik de trekhaak nooit als de rode markering
zichtbaar blijft: neem dan contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Haal de kogel uit de opbergtas.
Verwijder de beschermkap van de kogel en de
beschermdop van de hendel.
Berg de afdekkap, de beschermkap en de
beschermdop op in de opbergtas.
Controleer of de kogel correct is ontgrendeld
(stand B). Zo niet, steek de sleutel dan in het
slot en draai hem linksom om het mechanisme
te ontgrendelen. Druk de hendel vervolgens in
en draai hem rechtsom tot aan de aanslag.
De hendel draait dan automatisch linksom en
maakt een hoorbaar klikgeluid; houd uw hand
uit de buurt van de hendel.
209
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Maak de aanhanger vast aan de trekhaakkogel.
Maak de kabel van de aanhanger vast aan het
veiligheidsoog op de steun van de kogel.
Beweeg de steun van de trekhaakaansluiting
omlaag door het oog, dat onder de bumper
zichtbaar is, omlaag te trekken.
Beweeg de afdekkap van de
trekhaakaansluiting omhoog en sluit de stekker
van de aanhanger aan.
Verwijderen van de kogel
Neem de stekker van de aanhanger los van de
trekhaakaansluiting op de steun.
Maak de kabel van de aanhanger los van het
veiligheidsoog van de steun.
Maak de aanhanger los van de trekhaakkogel.
Klap de steun van de trekhaakaansluiting terug.
Steek de sleutel in het slot.
Draai de sleutel rechtsom om het
bevestigingsmechanisme van de kogel te
ontgrendelen.
210
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon blijven.
Alvorens de auto met een hogedrukreiniger schoon te
maken moet de trekhaakaansluiting zijn weggeklapt,
moet de kogel zijn verwijderd en moet de afdekkap op
de steun zijn gemonteerd.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats voor
werkzaamheden aan het trekhaaksysteem.
Bevestig de beschermkap op de kogel en de
beschermdop op de hendel.
Berg de kogel op in de tas.
Monteer de afdekkap op de bevestigingssteun.
Houd de kogel stevig met één hand vast; druk
met de andere hand op de hendel en draai hem
rechtsom tot de aanslag.
Verwijder de kogel uit de steun.
Houd rekening met het gewicht van de
kogel (ongeveer 3,5 kg). Kans op letsel!
Opbergen
Het is raadzaam de verwijderde kogel
te bewaren in de daarvoor bestemde
opbergruimte onder de vloer van de
bagageruimte.
Zet de kogel vast met het koord van de hoes.
Laat de kogel nooit los in de
bagageruimte liggen. Bij hard remmen
kan de kogel dan verwondingen bij de
passagiers van de auto veroorzaken.
Bovendien kunnen de kogel en de
bagageruimte daarbij beschadigd
raken.
211
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Wisserbladen vervangen
Voordat u een wisserblad
demonteert
FBedien de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut na het afzetten van het contact
om de ruitenwissers naar het midden van
de voorruit te verplaatsen.
Demonteren
FTil de desbetreffende ruitenwisserarm op.
FMaak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren
FBreng het nieuwe wisserblad aan en klik
het vast.
FZet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een
wisserblad vóór
FZet het contact aan.
FBedien nogmaals de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers in de ruststand te zetten.
212
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Allesdragers monteren
Max. toegestane daklast op de
allesdragers, bij een maximale
laadhoogte van 40 cm (m.u.v.
fietsendrager):
- Berline: 70 kg
- SW en RXH BlueHDi: 100 kg
Berline
- Deze zijn herkenbaar aan
de bevestigingspennen in de
portiersponningen.
Houd u bij het monteren van de allesdragers
aan hun montageplaats.
SW en RXH BlueHDi
- Deze zijn herkenbaar aan de merktekens
op beide dakrails.
Gebruik door PEUGEOT goedgekeurde
accessoires en houd u aan de aanwijzingen en
instructies in de montagehandleiding van de
fabrikant om beschadiging van de carrosserie
(vervorming, krassen, ...) te voorkomen.
Pas bij een belading hoger dan 40 cm
de rijsnelheid aan de rijomstandigheden
aan om schade aan de allesdragers en
de bevestigingsplaatsen op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het vervoeren van
voorwerpen die langer zijn dan de auto.
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
PEUGEOT & TOTAL
EEN SAMENWERKING
IN HET TEKEN VAN PRESTATIES!
Sinds 2015 neemt PEUGEOT weer officieel deel
aan rallyraids, een van de zwaarste vormen van
autosport ter wereld. Voor optimale prestaties in deze
monsterrally's voorzien de equipes van PEUGEOT Sport
hun PEUGEOT 2008 DKR van TOTAL QUARTZ, een
hoogwaardig smeermiddel dat onder de meest extreme
omstandigheden de motor optimaal beschermt.
TOTAL QUARTZ beschermt uw motor tegen de tand
des tijds.
TOTAL QUARTZ Ineo First is een uiterst hoogwaardig
smeermiddel dat door de R&D-teams van PEUGEOT en
TOTAL gezamenlijk is ontwikkeld.
De innovatieve technologie van deze speciaal voor
PEUGEOT-motoren ontwikkelde motorolie draagt in
belangrijke mate bij tot het terugdringen van de CO
2
-
uitstoot en beschermt de motor effectief tegen vervuiling.
ADVISEERT
214
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Openen van de motorkap
Openen
Schakel het Stop&Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren, om letsel door
het automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.
Sluiten
F
Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot
vallen.
F
Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.
FAan de buitenzijde: beweeg de hendel
omhoog en til de motorkap op.
Een gasdemper opent de motorkap en houdt
deze omhoog.
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voorwerpen en kleding
uit de buurt van de ventilator.
In verband met de aanwezigheid van
elektrische uitrustingen in de motorruimte
wordt geadviseerd om blootstelling aan
water (regen, wassen, ...) te beperken.
FIn het interieur: trek de handgreep links
onder het dashboard naar u toe.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak
en de motorkapsteun (kans op
brandwonden).
215
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
1.Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
2.Reservoir ruiten- en
koplampsproeiervloeistof.
3.Reservoir koelvloeistof.
4.Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7.Afzonderlijk massapunt (-).
8. Luchtfilter.
9. Oliepeilstok.
10.Motorolie (bij)vullen.
Benzinemotoren
1.6 THP 150
1.6 THP 156
1.6 l e-THP 165 S&S
216
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
1.Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
2.Reservoir ruiten- en
koplampsproeiervloeistof.
3.Reservoir koelvloeistof.
4.Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7.Massapunt (aansluiting "-").
8. Luchtfilter.
9. Oliepeilstok.
10.Motorolie (bij)vullen.
11. Handopvoerpomp*.
12. Ontluchtnippel*.
* Volgens motoruitvoering.
Dieselmotoren
2.0 HDi 140
2.0 HDi 136
2.0 HDi 163
217
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
BlueHDi-
dieselmotoren
1.Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
2.Reservoir ruiten- en
koplampsproeiervloeistof.
3.Reservoir koelvloeistof.
4.Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7.Massapunt (aansluiting "-").
8. Luchtfilter.
9. Oliepeilstok.
10.Motorolie (bij)vullen.
2.0 BlueHDi 136 S&S
2.0 BlueHDi 150 S&S
2.0 BlueHDi 180 S&S
1.6 BlueHDi 120 S&S
218
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Niveaus controleren
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde
delen van de motor kunnen zeer heet
zijn (kans op brandwonden) en de
motorventilateur kan ieder moment
aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd
via de motorolieniveaumeter op
het instrumentenpaneel (volgens
uitvoering) of met de oliepeilstok.
De controle van het motorolieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
horizontale ondergrond staat en de motor
ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controle met de oliepeilstok
De plaats van de oliepeilstok is aangegeven
op de desbetreffende afbeelding van de
motorruimte.
FTrek aan het gekleurde uiteinde om de
oliepeilstok volledig uit de schacht te
trekken.
FVeeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
FSteek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt.
A = MAXI
B = MINI
Als u ziet dat het oliepeil boven het
merkteken A of onder het merkteken B ligt,
start de motor dan niet.
- Als het oliepeil boven het merkteken MAXI
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met het PEUGEOT-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het merkteken
MINI, vul dan altijd motorolie bij.
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ververst of
de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt
met de door de fabrikant aanbevolen motorolie
voor uw auto en motoruitvoering.
219
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden. Draai
bij koude motor de dop open om het
niveau te controleren.
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MAXI" te
bevinden. Controleer indien dit niet het geval is
of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Remvloeistofniveau
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van
de fabrikant voor het voorgeschreven
verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof.
Motorolie bijvullen
De plaats van de vulopening voor de motorolie
is aangegeven op de desbetreffende
afbeelding van de motorruimte.
FDraai de dop van de vulopening.
FGiet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
FWacht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
FVul indien nodig nog olie bij.
FDraai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het
dashboard bij het aanzetten van het contact na
30 minuten de juiste waarde aangeven.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant voor het verversingsinterval voor uw
auto.
Maak om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen nooit gebruik van additieven in de
motorolie.
220
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MAXI" te
bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.
Wacht bovendien alvorens werkzaamheden
aan het koelsysteem uit te voeren ten minste
1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het
koelsysteem onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen de dop
eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten
dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald
is, de dop en vul koelvloeistof bij.
Aftappen van het systeem
Deze koelvloeistof hoeft niet ververst te worden.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Type ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Voor een optimale reiniging en om het
bevriezen van de sproeiers te voorkomen is
het (bij)vullen van het reservoir met water niet
toegestaan.
Niveau ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Wanneer uw auto is voorzien van
koplampsproeiers, wordt een te laag
vloeistofniveau van de ruiten- en koplampsproeiers
aangegeven door een geluidssignaal en een
melding op het display van het instrumentenpaneel.
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers
bij het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Afgewerkte producten
Een te laag additiefniveau wordt aangegeven
door dit verklikkerlampje in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het
reservoir bij.
Onder winterse omstandigheden is het
raadzaam ruitensproeiervloeistof op basis
van ethanol of methanol te gebruiken.
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voorwerpen en kleding
uit de buurt van de ventilator.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
221
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Controles
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig
te controleren of de accupoolklemmen
goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder
snelsluiting voor de accupoolklemmen)
en of de aansluitingen schoon zijn.
Laat de filters periodiek
vervangen volgens de in het
onderhoudsschema van de
fabrikant aangegeven intervallen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat bij het olie verversen tevens
het oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit
onderdeel.
Oliefilter
Uitvoeringen met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Roetfilter (diesel)
Als het roetfilter vervuild is, wordt u
hierop geattendeerd door het tijdelijk
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra
de omstandigheden het toelaten, met een
snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot
het lampje dooft.
Als het lampje blijft branden, is het
minimum brandstofadditiefniveau bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het controleren
van niveaus.
Bij een nieuwe auto kunt u de
eerste paar keer dat het roetfilter
geregenereerd wordt een brandlucht
ruiken; dit is volkomen normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden uitvoert
aan de 12V-accu de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de te nemen
voorzorgsmaatregelen.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik
(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moeten de filters twee keer zo vaak
worden vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
branden van dit lampje in combinatie met een
melding op het multifunctionele display.
222
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor de periodieke
onderhoudscontrole.
Automatische transmissie
De automatische transmissie is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het interval
van de niveaucontrole.
De slijtage van de remblokken
is sterk afhankelijk van de rijstijl,
vooral bij stadsverkeer en veel korte
ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk
blijken om de remblokken vaker, tussen twee
onderhoudscontroles door, te laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Remblokken
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
voor informatie over het controleren
van de slijtage van de remschijven.
Staat van remschijven
Elektrische parkeerrem
Dit systeem hoeft niet apart
gecontroleerd te worden. Als er
zich toch een probleem voordoet,
laat het systeem dan controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt PEUGEOT
specifieke producten aan.
Na het wassen kan er zich een
laagje vocht of onder winterse
omstandigheden ijs vormen op de
remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen.
Rem een paar keer lichtjes om de
remmen vocht- en ijsvrij te maken.
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder
goed werkt, moet de handrem, zelfs
tussen twee onderhoudsbeurten
door, worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem.
223
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Additief AdBlue
®
en SCR-systeem
voor BlueHDi-dieselmotoren
Om het milieu zo min mogelijk te belasten en
om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen,
heeft PEUGEOT ervoor gekozen zijn auto's
met dieselmotor te voorzien van een systeem
waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd
met een SCR-systeem (Selective Catalytic
Reduction) voor de behandeling van de
uitlaatgassen zonder dat de prestaties
veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van het additief AdBlue
®,
dat
ureum bevat, zet een katalysator tot 85%
van de stikstofoxides (NOx) om in stikstof en
water, stoffen die onschadelijk zijn voor de
gezondheid en het milieu.
Het additief AdBlue
®
bevindt zich in een
specifiek reservoir onder de bagageruimte,
aan de achterzijde van de auto. Het reservoir
heeft een inhoud van 17 liter, goed voor een
actieradius van ongeveer 20.000 km voordat
een waarschuwingssysteem u meldt dat u
met de resterende hoeveelheid additief nog
maximaal 2400 km kunt rijden.
Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem
goed blijft werken, wordt bij elke periodieke
onderhoudscontrole aan uw auto in het
PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde
werkplaats het reservoir van het additief
AdBlue
®
bijgevuld.
Als u verwacht tussen twee periodieke
onderhoudscontroles meer dan 20.000 km te
rijden, raden wij u aan het reservoir tussentijds
te laten bijvullen door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Als het AdBlue
®
-reservoir leeg is, zorgt
een wettelijk verplicht systeem ervoor
dat de motor niet opnieuw kan worden
gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt,
stoot uw auto te veel schadelijke stoffen
uit, waardoor hij niet meer aan de
Euro 6-emissienorm voldoet.
Neem bij een storing in het SCR-
systeem zo snel mogelijk contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats: na 1100 km
wordt een systeem geactiveerd dat
het opnieuw starten van de motor
blokkeert.
224
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Bijvullen van het additief AdBlue
®
Het AdBlue
®
-reservoir moet bij elke periodieke
onderhoudscontrole worden gevuld door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vanwege de inhoud van het reservoir kan
het echter noodzakelijk zijn om het reservoir
tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door
een waarschuwing (verklikkerlampjes en
melding) op wordt geattendeerd.
Dit kunt u laten uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u zelf het reservoir wilt bijvullen, lees dan
eerst aandachtig de volgende waarschuwingen.
Gebruiksvoorschriften
Bewaar AdBlue
®
buiten het bereik van
kinderen, in de originele flacon.
Als het AdBlue
®
niet in de originele
flacon wordt bewaard, verliest het zijn
zuiverheid.
Gebruik uitsluitend additief AdBlue
®
dat aan de
norm ISO 22241 voldoet.
Het additief AdBlue
®
is een oplossing op
ureumbasis. Deze vloeistof is onontvlambaar,
kleurloos en geurloos (indien koel bewaard).
Als het additief in contact komt met de huid,
moet u de huid wassen met kraanwater en met
zeep. Als additief in de ogen komt, spoel de
ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende
ten minste 15 minuten met kraanwater of met
een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij
een branderig gevoel of blijvende irritatie.
Als additief AdBlue wordt ingeslikt, spoel
de mond dan met schoon water en drink
vervolgens een ruime hoeveelheid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld
bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het
risico van het vrijkomen van ammoniakdampen
niet worden uitgesloten: adem deze niet in.
Deze ammoniakdampen werken irriterend op
de slijmvliezen (ogen, neus en keel).
Verdun het additief nooit met water.
Giet nooit additief in de brandstoftank.
De verpakking in flacons met een
antidruppelsysteem vergemakkelijkt het
bijvullen. De flacons met een inhoud van
1,89 liter (1/2 gallon) zijn verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vul nooit AdBlue
®
bij vanuit een
vulsysteem dat is bedoeld voor
vrachtwagens.
Bevriezing van het additief AdBlue
®
Het additief AdBlue
®
bevriest bij
temperaturen lager dan ongeveer -11°C.
Het SCR-systeem is voorzien van een
voorverwarmingssysteem voor het
AdBlue
®
-reservoir waardoor u ook
in zeer koude omstandigheden kunt
blijven rijden.
225
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Bewaar de flacons AdBlue
®
niet in uw
auto.
Voorschriften voor opslag
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij
temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam
de flacons koel en buiten direct zonlicht te
bewaren.
Onder deze omstandigheden is het additief ten
minste één jaar houdbaar.
Additief dat bevroren is geweest, kan
weer worden gebruikt nadat het bij
kamertemperatuur volledig is ontdooid.
Procedure voor bijvullen
Controleer voor het bijvullen of de auto op een
vlakke en horizontale ondergrond staat.
Controleer 's winters of de
omgevingstemperatuur van de auto hoger
is dan -11°C. Als het kouder is, bevriest het
AdBlue
®
waardoor u het niet in het reservoir
kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een
warmere plaats staan en vul vervolgens het
reservoir bij.
FZet het contact af en verwijder de sleutel of
druk, als uw auto daarmee is uitgerust, op
de START/STOP-knop om de motor af te
zetten.
FTil voor toegang tot het AdBlue
®
-reservoir
de vloerbekleding van de bagageruimte op
en verwijder vervolgens het reservewiel of
de opbergbak (volgens uitvoering).
FDraai de zwarte dop een kwart
omwenteling linksom zonder er druk op uit
te oefenen en trek hem omhoog om hem te
verwijderen.
FDraai de blauwe dop een zesde
omwenteling linksom.
FTrek de knop omhoog om hem te
verwijderen.
226
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
FPak een flacon AdBlue
®
. Controleer de
houdbaarheidsdatum en lees vervolgens
aandachtig de gebruiksaanwijzing op het
etiket voordat u de inhoud van de flacon in
het AdBlue
®
-reservoir van uw auto giet.
Belangrijk: als het AdBlue
®
- reservoir
van uw auto helemaal leeg is -
dit wordt aangegeven door de
waarschuwingsmeldingen en u kunt in
dat geval de motor niet meer starten -
moet u het reservoir vullen met
minimaal 3,8 liter additief (twee flacons
van 1,89 liter).
FVeeg nadat u de flacon leeg hebt gegoten
met behulp van een vochtige doek
eventuele vloeistofsporen van de rand van
de vulopening van het reservoir.
Spoel gemorst additief onmiddellijk weg
met koud water of veeg het weg met
een vochtige doek.
Als het additief is gekristalliseerd,
verwijder het dan met een spons en
warm water.
FBreng de blauwe dop aan op de vulopening
van het reservoir en draai de dop een
zesde omwenteling rechtsom tot hij stuit.
FBreng de zwarte dop aan en draai hem
een kwart omwenteling rechtsom zonder
er druk op uit te oefenen. Zorg ervoor dat
het merkteken op de dop in lijn staat met
merkteken op de steun.
FLeg het reservewiel en/of de opbergbak
(volgens uitvoering) terug op de bodem van
de bagageruimte.
FPlaats de vloerbekleding van de
bagageruimte terug en sluit de achterklep.
Belangrijk: als u additief hebt
bijgevuld nadat het reservoir leeg
is geraakt, aangegeven door de
melding "Vul brandstof- additief bij:
Starten geblokkeerd", dient u ongeveer
5 minuten te wachten voordat u het
contact weer aanzet, zonder het
bestuurdersportier te openen, de
auto te ontgrendelen, de sleutel met
afstandsbediening in het contactslot
te steken of de elektronische sleutel
van het "Keyless entry and start"-
systeem in het interieur te leggen.
Zet vervolgens het contact aan en start
na 10 seconden wachten de motor.
Voer de lege AdBlue
®
-flacons niet als
huisvuil af, maar deponeer ze in de
daartoe bestemde containers of breng
de flacons naar uw verkooppunt.
227
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Gevarendriehoek
Voordat u uit de auto stapt om de
gevarendriehoek uit te vouwen en te
plaatsen moet u de alarmknipperlichten
inschakelen en uw reflecterende
veiligheidsvest aantrekken.
De opgevouwen gevarendriehoek (of de koker)
moet de volgende afmetingen hebben:
- A: lengte = 438 mm,
- B: hoogte = 56 mm,
- C: breedte = 38 mm.
Berline
FDruk op de nok 1 en trek het geheel naar u
toe.
SW en RXH BlueHDi
FDraai aan de knop 2 om het deksel te
verwijderen.
FHoud het deksel en de gevarendriehoek
tegen om te voorkomen dat ze vallen.
FPlaats de gevarendriehoek achter de auto,
houd u daarbij aan de ter plaatse geldende
regels.
De gevarendriehoek is als accessoire leverbaar.
Neem hiervoor contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Op de weg plaatsen van de
gevarendriehoek
Deze veiligheidsuitrusting vormt een aanvulling
op de alarmknipperlichten.
Elke auto moet zijn voorzien van een
gevarendriehoek.
In de binnenbekleding van het
kofferdeksel/de achterklep is plaats
voor een opgevouwen gevarendriehoek,
al dan niet in een koker.
Raadpleeg voor het uit- en invouwen
van de gevarendriehoek de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
228
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Bij auto's met dieselmotor is het in het geval
van een lege brandstoftank noodzakelijk om
het brandstofsysteem te ontluchten.
Raadpleeg voor alle uitvoeringen, uitgezonderd
die met een BlueHDi-motor, de afbeelding van
de desbetreffende motorruimte.
Brandstoftank leeg (diesel)
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
dieseltankbeveiliging.
FVul de brandstoftank met minimaal
5 liter diesel.
FOpen de motorkap.
FMaak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
FBedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).
FBedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht
dan ongeveer 15 seconden en start de
motor opnieuw).
FAls de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
FPlaats de sierkap terug en klem deze vast.
FSluit de motorkap.
1.6 liter HDi-motor
FVul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
FOpen de motorkap.
FVerwijder indien nodig de sierkap van de
motor om de handopvoerpomp te kunnen
bereiken.
FBedien de handopvoerpomp tot u brandstof
door de transparante slang ziet stromen.
FBedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht
dan ongeveer 15 seconden en start de
motor opnieuw).
FAls de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
FBreng de afdekkap van de motor aan en
klem deze vast.
FSluit de motorkap.
2.0 HDi-motor
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpoging en herhaal
de procedure.
BlueHDi-motoren
FVul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
FZet het contact aan (zonder de motor te
starten).
FWacht ongeveer 6 seconden en zet het
contact af.
FHerhaal de handelingen 10 keer.
FBedien de startmotor om de motor te
starten.
229
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de
vloerplaat van de bagageruimte.
Deze set bestaat uit een compressor en een
flacon met afdichtmiddel.
Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren.
U kunt vervolgens naar de dichtstbijzijnde
garage rijden.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Met de compressor kunt u de bandenspanning
controleren en aanpassen.
Bandenreparatieset
Toegang tot de set
Overzicht gereedschap
Al het gereedschap is specifiek bestemd voor uw auto,
gebruik het niet voor andere doeleinden. Afhankelijk van de
uitvoering is uw auto voorzien van het volgende gereedschap.
1.
12V-compressor.
De compressor bevat een afdichtingsproduct
voor het tijdelijk repareren van een band.
Bovendien kan met de compressor de
bandenspanning worden geregeld.
2.
Een wielblok* voor een van de voorwielen,
zodat de auto niet weg kan rollen.
3.
Afneembaar sleepoog.
Zie voor meer informatie over het slepen de
desbetreffende rubriek.
* Volgens land van bestemming of uitvoering.
De elektrische installatie van de auto biedt
de mogelijkheid een compressor aan te
sluiten en te gebruiken voor de duur die
nodig is om een gerepareerde lekke band
op spanning te brengen of om een klein
opblaasartikel op te blazen.
230
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
A.Schakelaar stand "Reparatie" of "Op
spanning brengen".
B.Aan/uit schakelaar "I/O".
C.Knop voor leeg laten lopen.
D.Manometer (bar en psi).
E.Opbergvak met:
- kabel + adapter voor 12V-aansluiting,
- diverse opblaasnippels voor accessoires
als ballonnen, fietsbanden, ...
Beschrijving van de set
F.Flacon met afdichtmiddel.
G.Witte slang met dop voor de reparatie.
H.Zwarte slang voor het op spanning
brengen.
I.Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet I moet
op het stuurwiel worden geplakt om u
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
Rijd na het repareren met behulp van
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
231
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Reparatiemethode
1. Afdichting van het lek
FRol de witte slang G volledig uit.
FDraai de dop van de witte slang los.
FSluit de witte slang aan op het ventiel van
de lekke band.
FSluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
FStart de motor en laat deze draaien.
Let op: dit product is schadelijk bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
Verwijder het voorwerp dat de lekkage
heeft veroorzaakt niet uit de band.
Schakel de compressor niet in voordat
de witte slang is aangesloten op het
ventiel van de band: het afdichtmiddel
wordt anders buiten de band gespoten.
FZet het contact af.
FZet de schakelaar A in de stand
"Reparatie".
FControleer of de schakelaar B in
de stand "O" staat.
232
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Als na vijf tot zeven minuten de
gewenste bandenspanning niet is
bereikt, is de band niet te repareren met
de bandenreparatieset; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te helpen.
FActiveer de compressor door de
schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot
de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in
de band gespoten; neem gedurende
deze handeling de slang niet los van de
aansluiting (kans op spatten).
FVerwijder de set en draai de dop van de
witte slang vast.
Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof
niet op of in de auto terecht kunnen komen.
Houd de set binnen handbereik.
FMaak direct een rit van ongeveer
vijf kilometer met matige snelheid
(tussen 20 en 60 km/h), zodat het
afdichtmiddel het lek kan dichten.
FZet de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
Controlesysteem bandenspanning
Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem
voor de bandenspanning, zal het
verklikkerlampje voor te lage bandenspanning
na het repareren van een wiel blijven branden tot
u het systeem laat resetten door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
233
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
2. Op spanning brengen
FSluit de stekker van de compressor weer
aan op de 12V-aansluiting in de auto.
FStart de motor opnieuw en laat de motor
draaien.
FBreng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschreven
spanning (spanning verhogen:
schakelaar B in stand "I"; spanning
verlagen: schakelaar B in stand "O"
en knop C indrukken), zoals vermeld
op de bandenspanningssticker in de
portieropening aan bestuurderszijde.
Als de bandenspanning sterk daalt, is
het lek niet goed gedicht; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder te
helpen.
FVerwijder de set en berg deze op.
FRijd niet harder dan 80 km/h en niet verder
dan 200 km.
Ga zo snel mogelijk naar een
servicepunt van het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet de technicus te vertellen
dat u de set hebt gebruikt. Na nadere
inspectie kan de technicus u vertellen
of de band gerepareerd kan worden of
moet worden vervangen.
FZet de schakelaar A in de stand
"Bandenspanning".
FRol de zwarte slang H volledig
uit.
FSluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de gerepareerde band.
234
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Uitnemen van de flacon
F
Berg de zwarte slang op.
F
Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los.
F
Houd de compressor rechtop.
F
Draai de flacon aan de onderzijde los.
Let op dat er geen afdichtmiddel uit de
flacon stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de
patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan slechts
één keer gebruikt worden en moet daarna
worden vervangen, ook als hij niet leeg is.
Werp de patroon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij het PEUGEOT-
netwerk of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats een nieuwe patroon met
afdichtmiddel te kopen.
Controle / aanpassen bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting van
het afdichtmiddel, ook gebruiken om:
- uw bandenspanning te controleren of uw
banden op spanning te brengen,
- andere opblaasbare voorwerpen op te
pompen (ballen, fietsbanden...).
FDraai de schakelaar A in de
stand "Op spanning brengen".
FRol de zwarte slang H volledig
uit.
FSluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de band of van de accessoire.
Breng indien nodig eerst een van de
meegeleverde verloopstukken aan.
FSluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
FStart de auto en laat de motor draaien.
FBreng de band op spanning met behulp
van de compressor (op spanning brengen:
schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen:
schakelaar B in stand "O" en druk op de
knop C), zoals staat aangegeven op de
bandenspanningssticker van de auto of het
opblaasbare voorwerp.
FVerwijder de set en berg deze op.
235
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Reservewiel
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer.
Van de bagageruimte:
Fopen het kofferdeksel/de achterklep,
Fzet de vloerplaat rechtop (SW en RXH
BlueHDi: in de geleider) om toegang te
krijgen tot het gereedschap.
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Beschikbaar gereedschap
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en
kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto,
verschillen. Gebruik het niet voor andere doeleinden.
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en
kunnen de wielbouten worden losgedraaid.
2.Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3.Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen van wielbouten.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
4.Dop voor het verwijderen van slotbouten
(in het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
5.Wielblok om het wegrollen van de auto te
voorkomen*.
6. Sleepoog.
Zie de paragraaf "Slepen van de auto".
Toegang tot het gereedschap
* Volgens land van bestemming.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het verwisselen van een wiel met
een beschadigde band.
De krik voldoet aan de Europese
regelgeving zoals deze is vastgelegd in
de Richtlijn 2006/42/EG over machines.
De krik is onderhoudsvrij.
236
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Wiel met wieldop
Monteren: plaats de wieldop, begin bij
de ventielopening en druk de wieldop
rondom met de hand vast.
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Afhankelijk van het land van bestemming, is
er een stalen reservewiel, een lichtmetalen
reservewiel of noodreservewiel aanwezig.
Toegang tot het reservewiel
Verwijderen van het wiel
Het reservewiel van uw auto is, afhankelijk van
de uitvoering, bevestigd met een riem of met
een systeem bestaande uit een moer A en een
bout B. Volg bij de uitvoeringen met een moer
de volgende procedure.
FDraai de gekleurde centrale moer los.
FTil het reservewiel aan de achterzijde op
en trek het naar u toe.
FVerwijder het wiel uit de bagageruimte.
237
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Terugplaatsen van het wiel
FPlaats de houder met het gereedschap in
het hart van het wiel en maak de houder
vast.
FPlaats de polystyreen opbergbak terug.
FLeg het wiel in de reservewielbak.
FDraai de gekleurde centrale moer een
aantal omwentelingen los en plaats de
moer in het hart van het wiel.
FDraai de centrale bout vast tot deze klikt en
het wiel goed vastzit.
Detectie te lage bandenspanning
Het reservewiel (noodreservewiel of wiel
met stalen velg) is niet voorzien van een
bandenspanningssensor.
Laat de lekke band altijd repareren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
238
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
FPlaats het voetstuk van de krik 2 op de
grond en zorg ervoor dat het voetstuk
loodrecht onder één van de twee
steunpunten A (voor) of B (achter) is
geplaatst. Gebruik het steunpunt dat zich
het dichtste bij het te verwisselen wiel
bevindt.
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Zet de auto stil op een plaats waar het verkeer
niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de
auto op een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond staat.
Trek de parkeerrem aan, tenzij deze
geprogrammeerd is in de automatische stand.
Zet het contact af.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel de de eerste
versnelling in om de wielen te blokkeren.
Bij een auto met een automatische
transmissie: zet de selectiehendel in de
stand P om de wielen te blokkeren.
Controleer of het verklikkerlampje
remsysteem en het verklikkerlampje P op de
parkeerremhendel branden.
FVerwijder de sierdop van de wielbouten
met het gereedschap 3 (volgens
uitvoering).
FBevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en
draai de slotbout een omwenteling los
(volgens uitvoering).
F
Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wielsleutel 1.
Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats
bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.
Als uw auto niet is voorzien van een krik, neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats voor de onderdeelnummers van de gereedschappen -
krik en wielmoersleutel - die nodig zijn bij het verwisselen van een wiel.
Gebruik niet:
-
de krik voor andere werkzaamheden
dan het opkrikken van de auto,
-
een andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
239
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
FKrik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
FVerwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
FVerwijder het wiel.
FDraai de krik 2 uit tot de kop van de krik
het steunpunt A of B raakt; het contactvlak
van het steunpunt A of B moet goed in
het middelste deel van de kop van de krik
steken.
Zorg ervoor dat de krik stevig staat. Op
een gladde of zachte ondergrond kan
de krik wegschuiven of wegzakken -
Risico van letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de
steunpunten A of B van de auto en
controleer of het contactvlak van het
steunpunt goed in het middelste deel
van de kop van de krik steekt. Zo niet,
dan kan de auto beschadigd raken en/of
de krik wegzakken - Risico van letsel!
240
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Monteren van het wiel
Bevestiging van het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal
dat bij het monteren van het
noodreservewiel de ringen van de
bouten de velg niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid,
zorgt het conische draagvlak van de
bouten voor de bevestiging van het
reservewiel.
Na het verwisselen van het wiel
Verwijder de naafdop van het wiel om het
op de juiste manier in de bagageruimte op
te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet sneller
dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspanning
van het reservewiel controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
FPlaats het wiel op de naaf.
FDraai de wielbouten met de hand vast.
FDraai de slotbout met de wielsleutel 1 en
de dop 4 enigszins vast.
FDraai de overige wielbouten enigszins vast
met alleen de wielsleutel 1.
241
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
FLaat de auto volledig zakken.
FVouw de krik 2 op en verwijder hem.
FDraai de slotbout vast met de wielsleutel 1
en de dop 4.
FDraai de overige wielbouten vast met
alleen de wielsleutel 1.
FBevestig de sierdoppen op de wielbouten
(volgens uitvoering).
FBerg het gereedschap op in de houder.
242
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Een lamp vervangen
Verlichting vóór
Uitvoering met "Full LED"-
verlichting
1.Aanvullende verlichting.
2.Dimlicht.
3.Grootlicht.
4.Dagrijverlichting.
5.Richtingaanwijzers / parkeerlicht.
6.Mistlampen.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Neem voor het vervangen van de LED-
lampen contact op met het PEUGEOT-
netwerk of met een gekwalificeerde
werkplaats.
Alle verlichtingsfuncties worden door
LED's (Light-emitting Diodes) verzorgd.
Uitvoering met halogeenlampen
1.Dimlicht (H7-55W).
2.Grootlicht (H7-55W).
3.Dagrijverlichting (LED's).
4.Richtingaanwijzers / parkeerlicht
(LED's).
5.Mistlampen (LED's).
Let er bij het monteren van H7-lampen met nokjes
op dat deze nokjes goed in de uitsparingen
komen, zodat het licht in de juiste richting schijnt.
243
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
RXH met uitsluitend
verbrandingsmotor (onderste
gedeelte)
1.Dagrijverlichting/parkeerlicht (LED's).
2.Richtingaanwijzers (LED's).
De koplampunits zijn voorzien van glas van
polycarbonaat met een speciale vernislaag:
F
reinig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik
geen oplosmiddelen,
F
gebruik een spons met zeepwater of
een pH-neutraal product,
F
wanneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te
verwijderen, houd de straal dan
nooit langdurig op de koplampen,
de achterlichten en de randen ervan
gericht, om beschadiging van de
vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
FRaak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-
pluizende doek.
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp met dezelfde
specificaties.
244
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Grootlicht
FTrek aan de borglip om de plastic
beschermkap te verwijderen.
FMaak de lamphouder los.
FTrek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Geïntegreerde
zijknipperlichten
Instapverlichting in de
buitenspiegels
Voor het vervangen van de LED dient u het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te raadplegen.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Dimlicht
Uitvoering met halogeenlampen
FTrek aan de borglip om de plastic
beschermkap te verwijderen.
FMaak de lamphouder los.
FTrek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Voor het vervangen van de lamp van
de linker koplamp moet eerst de accu
worden verwijderd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek.
Voor het vervangen van deze lampen dient u
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te raadplegen.
245
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
1.Remlicht
(LED's).
2.Parkeerlicht
(LED's).
3.Richtingaanwijzers
(PY21W amberkleurig).
4.Mistachterlichtlicht
(LED's)/
Achteruitrijlicht (W16W).
Achterlichten (Berline)
Richtingaanwijzers en achteruitrijlicht
RichtingaanwijzersAchteruitrijlicht
Leds
Neem voor het vervangen van leds
contact op met het PEUGEOT-netwerk
of met een gekwalificeerde werkplaats.
F
Open het kofferdeksel/de achterklep en vervolgens
de kunststof klep.
F
Verwijder de twee bevestigingsschroeven van de
lichtunit.
F
Verwijder voorzichtig de lichtunit via de buitenzijde.
F
Neem de stekker van de lichtunit los.
F
Beweeg de borglippen opzij en verwijder de
lamphouder.
F
Draai de lamp een kwartslag en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
- Verwijder de lamphouder van de
richtingaanwijzer, zoals hierboven
beschreven.
- Draai de lamp een kwartslag en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
246
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
1.Remlicht (LED's).
2.Achteruitrijlicht (W19W).
3.Richtingaanwijzers (PY21W
amberkleurig).
4.Parkeerlicht (LED's).
5.Mistachterlichten (LED's).
Achterlichten (SW en RXH BlueHDi)
FOpen de achterklep en verwijder
vervolgens het afdekplaatje.
FVerwijder het afdichtschuim.
FNeem de stekker van de lamp los.
FVerwijder de bevestigingsmoer van de
lamp.
Richtingaanwijzers
(op de schermen)
FVerwijder de lamp voorzichtig via de
buitenzijde van de auto.
FVerwijder het afdichtschuim.
FMaak de lamphouder los.
FDraai de lamp een kwart omwenteling en
vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Leds
Neem voor het vervangen van leds
contact op met het PEUGEOT-netwerk
of met een gekwalificeerde werkplaats.
247
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Achteruitrijlicht (achterklep)
FOpen de achterklep en verwijder
vervolgens het afdekplaatje.
FNeem de stekker van de lamp los.
FVerwijder de bevestigingsmoer van de
lamp.
FVerwijder de lamp voorzichtig via de
buitenzijde van de auto.
FVerwijder het afdichtschuim.
FDraai de lamphouder een kwart
omwenteling en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
248
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Derde remlicht (LED's)
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Kentekenplaatverlichting
FSteek een kleine schroevendraaier in een
van de buitenste gaten van het lampglas.
FDuw de schroevendraaier naar buiten om
het lampglas los te maken.
FNeem de stekker van de lamp los.
FVerwijder het lampglas.
FTrek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
249
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Zekeringen vervangen
In het geval van een storing in een bepaalde functie kunt u de desbetreffende defecte zekering vervangen volgens de onderstaande procedure.
De tang voor het verwijderen van zekeringen
bevindt zich in het dashboardkastje.
Toegang tot het gereedschap
Voordat u een zekering vervangt, dient u de
oorzaak van de storing op te sporen en te
(laten) verhelpen.
FU kunt aan de draad van een zekering zien
of deze defect is.
Vervangen van een zekering
GoedDefect
FGebruik de speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te verwijderen.
FVervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte.
FSelecteer de zekering aan de hand van
het nummer op de zekeringkast, de op de
zekering aangegeven stroomsterkte en het
onderstaande overzicht.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren
van extra accessoires die niet door
aanbevolen en geleverd worden,
en niet volgens de voorschriften
van PEUGEOT zijn gemonteerd. Dit
geldt met name als het gezamenlijke
stroomverbruik van de extra
accessoires meer dan 10 milliampère
bedraagt.
Montage van elektrische
accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds rekening
gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in
de auto monteert of laat monteren.
250
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Zekeringen
dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen
FOpen het uitklapbare paneel; u moet
daarbij een zekere weerstand overwinnen.
Zekering
nr.
Ampère
(A)
Functies
F6 A of B15Autoradio.
F83Inbraakalarm.
F1310Aansteker vóór.
F141012V-aansluiting vóór.
F163Plafonnier achter, kaartleeslampen achter.
F173Plafonnier vóór, make-upspiegel.
F28 A of B15Autoradio.
F3020Ruitenwisser achter.
F3210Audioversterker.
251
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Zekering
N°
Ampère
(A)
Functies
F315
Paneel ruitbediening in bestuurdersportier, 12V-aansluiting achterzitplaatsen.
F41512V-aansluiting bagageruimte.
F530Elektrisch bedienbare ruiten achter met eentrapsbediening.
F630Elektrisch bedienbare ruiten vóór met eentrapsbediening.
F1120Servicecentrale trekhaakaansluiting.
F1220Audioversterker.
F1520Blinderingspaneel panoramadak (SW en RXH BlueHDi).
F165Paneel ruitbediening in bestuurdersportier.
Zekeringen achter het
dashboardkastje
252
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Zekeringen motorruimte
Toegang tot de zekeringen
FMaak het deksel los.
FVervang de zekering (zie de
desbetreffende paragraaf).
FSluit na het vervangen van de zekering
zorgvuldig het deksel voor een goede
afdichting van de zekeringkast.
Zekering
N°
Ampère
(A)
Functies
F2015Ruitensproeierpomp voor en achter.
F2120Pomp koplampsproeiers.
F2215Claxon.
F2315Grootlicht rechts.
F2415Grootlicht links.
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu.
253
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
12V-accu
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
De accu bevindt zich in de motorruimte.
Toegang tot de accu:
Fopen de motorkap via de hendel in
het interieur en gebruik vervolgens de
veiligheidshaak aan de buitenzijde,
Fverwijder de kunststof afdekkap voor
toegang tot de pluspool,
Fmaak indien nodig de zekeringkast los om
de accu te kunnen verwijderen.
Toegang tot de accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u
handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend uit in een
goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of
vonken veroorzakende bronnen, om elk risico
van brand- of explosiegevaar uit te sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden verwerkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Breng de gebruikte batterijen en accu's
naar een speciaal inzamelpunt.
Algemeen
12V-loodaccu
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
254
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Een aantal functies, waaronder
het Stop & Start-systeem, is niet
beschikbaar als de laadtoestand van de
accu onvoldoende is.
FSluit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van
de auto met de lege accu.
FStart de motor van de auto met de
hulpaccu en laat deze gedurende enkele
minuten draaien.
FStel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een
nieuwe poging te doen.
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster.
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Start de motor nooit door een acculader
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V
of hoger.
Controleer eerst of de nominale
spanning van de hulpaccu 12 V
bedraagt en of de capaciteit van de
hulpaccu minimaal gelijk is aan die van
de ontladen accu.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(autoradio, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich
niet in de buurt van bewegende delen
van de motor (ventilateur, riem enz.)
bevinden.
Koppel de pluspool (+) van de accu niet
los terwijl de motor draait.
FBeweeg, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog.
FSluit de rode kabel aan op de pluspool (+)
van de ontladen accu A (bij het gebogen
metalen gedeelte) en vervolgens op de
pluspool (+) van de hulpaccu B of de
startbooster.
FSluit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van de hulpaccu B of de
startbooster (of op het massapunt van de
auto met de hulpaccu).
FWacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels in omgekeerde
volgorde los.
FBreng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
FLaat de motor minimaal 30 minuten
draaien, rijdend of stilstaand, om het
laadniveau van de accu op een correct peil
te krijgen.
255
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Volg de door de fabrikant van de lader geleverde
instructies.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op een voldoende peil te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
- als u voornamelijk korte ritten maakt,
- voordat de auto meerdere weken niet wordt
gebruikt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
12V-accu opladen met een
acculader
Als u zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een
lader die geschikt is voor loodaccu's en
die een nominale spanning van 12 V
heeft.
Als deze sticker is aangebracht, mag
uitsluitend een 12V-lader worden
gebruikt. Anders kan de elektrische
uitrusting van het Stop & Start-systeem
ernstig beschadigd raken.
Probeer niet een bevroren accu op te
laden. Risico van explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig
en corrosief zuur).
De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld.
FZet het contact uit.
FSchakel alle stroomverbruikers (autoradio,
verlichting, ruitenwissers enz.) uit.
FSchakel om gevaarlijke vonken te
voorkomen de lader B uit alvorens de
kabels op de accu aan te sluiten.
FControleer of de kabels van de lader in
goede staat zijn.
FBeweeg het kunststof kapje van de
pluspool omhoog (indien aanwezig).
FSluit de kabels van de lader B als volgt
aan:
- de rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van de accu A,
- de zwarte minkabel (-) op het
massapunt C van de auto.
FSchakel na het laden de lader B uit
alvorens de kabels los te maken van de
accu A.
256
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Forceer de hendel niet door erop te
duwen, aangezien de accupoolklem
niet kan worden vergrendeld als deze
niet correct is geplaatst; herhaal de
procedure.
Loskoppelen van de accu
Als u de auto gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken, koppel dan de 12V-accu los. Op
deze manier blijft het laadniveau van de accu
voldoende om de motor weer te starten.
Voer de volgende handelingen uit alvorens de
accu los te koppelen:
Fsluit alle te openen carrosseriedelen
(portieren, achterklep, ruiten, dak),
Fschakel alle stroomverbruikers (autoradio,
ruitenwissers, verlichting enz.) uit,
Fzet het contact uit en wacht vier minuten.
U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los
te nemen.
Na het weer aansluiten van de accukabels
Zet na het weer aansluiten van de accu het contact aan
en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de
elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden.
Mochten er zich na deze handeling kleine storingen
blijven voordoen, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het zelf
opnieuw initialiseren van de elektronische systemen
zoals:
-
de sleutel met afstandsbediening of de
elektronische sleutel (volgens uitvoering),
-
het elektrische zonnescherm/de elektrische
zonneschermen,
-
de elektrische ruitbediening,
-
de datum en de tijd,
-
de voorkeuzezenders.
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)
FTrek de hendel A zo ver mogelijk omhoog
om de accupoolklem B te ontgrendelen.
Weer aansluiten van de plusklem (+)
FPlaats de geopende accupoolklem B op de
pluspool (+) van de accu.
FDruk verticaal op de accupoolklem om
deze goed tegen de accu aan te drukken.
FZet de accupoolklem vast door de hendel A
omlaag te bewegen.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het
Stop & Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt de functie pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal
8 uur), niet is gebruikt.
257
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Accu verwijderen - plaatsen*
* Uitsluitend voor de Berline, SW en
RXH BlueHDi.
Met deze procedure kunt u de accu veilig
verwijderen zodat u de gloeilampen van de
desbetreffende koplamp kunt vervangen.
U kunt het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats vragen
deze procedure uit te voeren.
Vóór het verwijderen van de accu
- Parkeer de auto in een vrij toegankelijke en
geventileerde ruimte, bij voorkeur op een
vlakke ondergrond.
- Trek de parkeerrem aan.
- Zet de versnellingshendel in de
neutraalstand (stand N van de
automatische transmissie).
- Als de auto is voorzien van een
inbraakalarm, laat de motorkap dan open
om te voorkomen dat het alarm afgaat.
- Laat als u de auto op een beveiligde plaats
hebt geparkeerd minimaal één ruit iets
open. Zo niet, vergrendel dan alle portieren
en de achterklep/het kofferdeksel.
- Als uw auto is voorzien van een
elektrisch bedienbare achterklep, kan
deze niet geopend worden als de accu is
losgekoppeld.
- Zet het contact uit en haal de sleutel uit het
contactslot.
- Houd bij een auto met het Keyless entry
and start-systeem de afstandsbediening op
minimaal ongeveer 3 meter van de auto.
- Wacht ongeveer 4 minuten (of 12 minuten
bij een auto met een automatische
transmissie) alvorens de accu los te
koppelen.
258
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Verwijderen
- Koppel de pluspool (+) van de accu los.- Verwijder de afdekkap 1 van de accu.- Draai 2 los en koppel vervolgens de
minpool (-) van de accu los.
- Maak de draadbundels 3 los.
- Maak de draadbundel 4 los en leg deze
opzij.
- Verwijder de moer 5 van de pluskabel (+).
- Leg de draadbundel 6 opzij.
259
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
- Maak met een schroevendraaier de
klemmen 7 en 8 los.
- Kantel de eenheid bescherming elektrische
voedingen 9 omhoog.
- Kantel de eenheid naar voren en leg hem
opzij.
- Maak de klemmen los.
- Verwijder de afdekkap 10 van de accu.
- Gebruik de schroevendraaier als hefboom
om de bevestiging 11 opzij te bewegen en
verwijder de accu.
260
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Plaatsen
Voer bij het plaatsen de handelingen voor het
verwijderen in tegenovergestelde richting uit en
sluit als laatste de pluspool (+) aan.
Na het plaatsen
- Controleer de accupolen.
-
Zet het contact aan, maar start de motor niet.
- Controleer of er geen storingsmeldingen
worden weergegeven en er geen
verklikkerlampjes gaan branden. Is dit wel
het geval, neem dan contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te resetten.
- Controleer of de portieren en ruiten
normaal functioneren.
- Wacht na het plaatsen ongeveer 1 minuut
(of 2 minuten bij een auto met een
automatische transmissie).
- Start de motor.
- Controleer of de antiklemvoorzieningen
van de ruiten, het schuif-/kanteldak en
het zonnescherm van het panoramadak
correct werken.
- Als de auto is voorzien van een elektrische
parkeerrem, controleer dan of deze goed
werkt door de parkeerrem aan te trekken
en vervolgens vrij te zetten.
- Zet het contact uit.
- Verlaat de auto en controleer of de
afstandsbediening correct werkt.
- Stel de tijd en de radiozenders in en
configureer de autoradio.
Na het loskoppelen van de accu kunnen
bepaalde functies - Stop-stand van het
Stop & Start-systeem, airconditioning,
navigatie - tijdelijk zijn uitgeschakeld.
Neem in geval van een storing altijd
contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
261
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audio- en
telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal maximaal 40 minuten
gebruiken.
Eco-mode
Inschakelen van de eco-mode
Vervolgens geeft een melding op het display
van het instrumentenpaneel aan dat de eco-
mode is ingeschakeld en worden de actieve
functies in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten
worden voortgezet via de handsfree set van uw
autoradio.
Uitschakelen van de eco-mode
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
- minder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken,
- meer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de accu.
Spaarfase
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
262
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Slepen van uw auto
U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.
Slepen van uw auto
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat
van de bagageruimte:
Fopen de achterklep,
Fplaats de vloerplaat rechtop,
Fpak het sleepoog.
FMaak het klepje in de voorbumper los door
op de onderkant ervan te drukken.
FDraai het sleepoog vast tot de aanslag.
FBevestig de sleepstang.
FSchakel de alarmknipperlichten van uw
auto in.
Zet de versnellingshendel in de
neutraalstand (stand N bij een
automatische transmissie).
Het niet opvolgen van dit voorschrift kan
er toe leiden dat bepaalde componenten
(remsysteem, transmissie...) beschadigd
raken en dat de rembekrachtiger na het
starten mogelijk niet meer werkt.
263
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet
beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden.
Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf:
- als de auto is gestrand op de autosnelweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te
ontgrendelen of de handrem los te zetten,
- bij takelen met slechts twee wielen op de grond,
- bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.
Product:
Spelregels forum
Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:
lees eerst de handleiding door;
controleer of uw vraag al eerder door iemand anders is gesteld;
probeer uw vraag zo duidelijk mogelijk te stellen;
heeft u een probleem en al geprobeerd om dit op te lossen, vermeld dit erbij aub;
heeft u een oplossing gekregen van een bezoeker dan horen wij dat graag in dit forum;
wilt u een reactie geven op een vraag of antwoord, gebruik dan niet dit formulier maar klik op de knop 'reageer op deze vraag';
uw vraag wordt direct op de website gezet; vermijd daarom persoonlijke gegevens in te vullen;
Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.
Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.
Abonneren
Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Peugeot 508 - 2016 bij:
nieuwe vragen en antwoorden
nieuwe handleidingen
U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.
Ontvang uw handleiding per email
Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Peugeot 508 - 2016 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.
De handleiding is 12,73 mb groot.
U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.
Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email
Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.
Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.
Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken
U heeft geen emailadres opgegeven
Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.
Uw vraag is op deze pagina toegevoegd
Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.