665883
5
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/371
Pagina verder
InstructIeboekje
508_nl_Chap00_Couv-debut_ed01-2016
103.1
Het online-instructieboekje
Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje
online te raadplegen...
Uw instructieboekje is te vinden op de website van PEUGEOT, in
de rubriek "MyPEUGEOT".
Scan deze code voor directe toegang tot uw instructieboekje.
de taal,
het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering,
de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met de
eerste registratiedatum van uw auto.
Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie
over het onderhoud van uw auto.
Selecteer:
Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te
herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit pictogram:
Als de rubriek "MyPEUGEOT" niet beschikbaar is op de website van PEUGEOT
voor uw land, kunt u uw instructieboekje op het volgende internetadres raadplegen:
http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/
508_nl_Chap00_Couv-debut_ed01-2016
502.6
502.6502.6
502.6
502.6
502.4
502.6
502.6
Symbolen
Dit boekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model.
Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de
specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is,
slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.
Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet
aanvaard. Automobiles PEUGEOT behoudt zich het recht voor tussentijds
wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende
uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit boekje aan te passen.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet
dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.
Welkom
Wij danken u voor uw keuze voor de 508.
veiligheidswaarschuwing aanvullende informatie
adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu.
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u
in de gelegenheid te stellen onder alle
omstandigheden optimaal gebruik te
maken van de mogelijkheden van uw auto.
.
.
Inhoud
508_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2016
Instrumentenpaneel 13
Verklikkerlampjes 14
Meters 29
Kilometerteller en dagteller 29
Boordcomputer 39
Touchscreen 43
Datum en tijd instellen 47
Sleutel met afstandsbediening 49
Noodprocedure - Sleutels met
afstandbediening 53
Elektronische sleutel "Keyless entry
and start"-systeem 55
Noodprocedure - Elektronische sleutels 62
Bagageruimte 65
Elektrisch bedienbare achterklep
(SW en RXH BlueHDi) 66
Alarm 70
Elektrisch bedienbare ruiten 73
Voorstoelen 75
Stuurwielverstelling 79
Spiegels 80
Verwarming en ventilatie 83
Handbediende airconditioning 86
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling 88
Automatische airconditioning quadrizone 91
Ontwasemen - Ontdooien vóór 96
Achterruitverwarming 96
Programmeerbaar verwarmings-/
ventilatiesysteem 97
Voorzieningen vóór 99
Plafonniers 102
Sfeerverlichting 103
Schuif-/kanteldak 104
Panoramadak (SW en RXH BlueHDi) 106
Middenconsole 107
Achterbank 109
Voorzieningen achter 111
Indeling van de bagageruimte (Berline) 112
Voorzieningen bagageruimte
(SW en RXH BlueHDi) 113
Lichtschakelaar 117
Richtingaanwijzers 120
Dagrijverlichting 120
Automatische verlichting 121
Grootlichtassistent 122
Statische bochtverlichting 123
Follow me home-verlichting 124
Koplampen in hoogte verstellen 126
Ruitenwisserschakelaar 127
Automatische ruitenwissers 129
Algemene aanbevelingen met
betrekking tot de veiligheid 131
Alarmknipperlichten 132
Claxon 132
Urgence-oproep of Assistance-oproep 132
Elektronische stabiliteitscontrole (ESP) 133
Veiligheidsgordels 136
Airbags 139
Kinderzitjes 143
Uitschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde 146
ISOFIX-kinderzitjes 152
Kinderbeveiliging 158
Overzicht
Eco-rijden
Instrumentenpaneel
Toegang tot de auto
Ergonomie en comfort Verlichting en zicht
Veiligheid
.
Inhoud
508_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2016
Rijadviezen 159
Starten - afzetten van de motor met
de sleutel met afstandsbediening 161
Starten - afzetten van de motor met de
elektronische sleutel
(Keyless entry and start) 165
Handbediende parkeerrem 167
Elektrische parkeerrem 168
Handgeschakelde versnellingsbak 174
Schakelindicator 175
Automatische transmissie 176
Stop & Start 180
Hill Start Assist 183
Head-up display 184
Controlesysteem bandenspanning 186
Snelheidsbegrenzer 188
Snelheidsregelaar 190
Snelheden opslaan 192
Parkeerhulp 193
Dodehoekbewaking 196
Achteruitrijcamera 199
Brandstof 200
Sneeuwkettingen 203
Sneeuwscherm 204
Trekken van een aanhanger 205
Trekhaak met afneembare kogel 206
Wisserbladen vervangen 211
Allesdragers monteren 212
Openen van de motorkap 214
Benzinemotoren 215
Dieselmotoren 216
BlueHDi-dieselmotoren 217
Niveaus controleren 218
Controles 221
Additief AdBlue
®
en SCR-systeem
(BlueHDi-dieselmotor) 223
Gevarendriehoek 227
Brandstoftank leeg (diesel) 228
Bandenreparatieset 229
Reservewiel 235
Een lamp vervangen 242
Zekeringen vervangen 249
12V-accu 253
Accu verwijderen - plaatsen 257
Eco-mode 261
Slepen van uw auto 262
Benzinemotoren 264
Gewichten (benzine) 265
Dieselmotoren 266
Gewichten (diesel) 268
Afmetingen 271
Identicatie 273
Noodoproep of Pechhulp 274
JBLHi-systeem 276
7 inch touchscreen 277
Autoradio 337
Rijden Praktische informatie
Storingen verhelpen
Technische gegevens
Audio en telematica
Index
4
Overzicht
508_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Exterieur
Sleutel met afstandsbediening/
elektronische sleutel 49-63
- openen/sluiten
- diefstalbeveiliging
- starten
- batterij
Instapverlichting 125
Verlichting buitenspiegels 125
Aanvullende verlichting 123
Statische
bochtverlichting 123
Koplamphoogteverstelling 126
Lampen vóór
vervangen 242-244
Ruitenwissers 127-130
Ruitenwisserbladen vervangen 130, 211
Portieren 49-63
- Keyless entry and start
- openen/sluiten
- centrale vergrendeling
- noodbediening
Alarmsysteem 70-72
Ruitbediening 73-74
Brandstoftank,
tankbeveiliging 200-202
Schuif-/kanteldak 104-105
Allesdragers 212
Bandenspanningscontrolesysteem
186-187
ESP: ABS-REF, AFU,
ASR, CDS 133-135
Wiel verwisselen 235-241
- gereedschap
- demonteren/monteren
Sneeuwkettingen 203
Bandenspanning 277
Kofferdeksel 50, 57, 65, 68
- openen/sluiten
- noodbediening
Bandenreparatieset 229-234
Achteruitrijcamera 199
Lampen vervangen 242, 248
- achterlichten
- derde remlicht
- kentekenplaatverlichting
Parkeerhulp 193-195
Trekhaak 205-210
Slepen 262-263
Buitenspiegels 80-81
Dodehoekbewaking 196-198
Berline
5
.Overzicht
508_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Exterieur
Sleutel met afstandsbediening/
elektronische sleutel 49-63
- openen/sluiten
- diefstalbeveiliging
- starten
- batterij
Instapverlichting 125
Verlichting
buitenspiegels 125
Aanvullende verlichting 123
Statische bochtverlichting 123
Koplamphoogteverstelling 126
Lampen vóór
vervangen 242-244
Ruitenwissers 127-130
Ruitenwisserbladen vervangen 130, 211
Buitenspiegels 80-81
Dodehoekbewaking 196-198
Portieren 49-63
- Keyless entry and start
- openen/sluiten
- centrale vergrendeling
- noodbediening
Alarmsysteem 70-72
Ruitbediening 73-74
Brandstoftank,
tankbeveiliging 200-202
Achterklep 50, 57, 65, 68
- openen/sluiten
- noodbediening
Elektrisch bedienbare
achterklep 66-68
Bandenreparatieset 229-234
Achteruitrijcamera 199
Lampen vervangen 246-248
- achterlichten
- derde remlicht
- kentekenplaatverlichting
Parkeerhulp 193-195
Trekhaak 205-210
Slepen 262-263
Schuif-/kanteldak 104-105
Panoramadak 106
Allesdragers 212
Bandenspanningscontrolesysteem
186-187
ESP: ABS-REF, AFU,
ASR, CDS 133-135
Wiel verwisselen 235-241
- gereedschap
- demonteren/monteren
Sneeuwkettingen 203
Bandenspanning 273
SW en RXH BlueHDi
6
Overzicht
508_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Interieur
Voorzieningen bagageruimte (Berline)
112
- sjorogen, haken, riemen
- opbergbak
- schotten, opbergvakken
- verlichting
- vloer
Voorzieningen bagageruimte
(SW en RXH BlueHDi) 113
- sjorogen, haken
- verlichting
- vloer
- 12V-aansluiting
- opbergvakken
Bagage-afdekking
(SW en RXH BlueHDi) 114
Bagagenet voor hoge belading
(SW en RXH BlueHDi) 115-116
Gevarendriehoek 227
Additiefreservoir AdBlue
®
223-226
Voorzieningen achter 111
- middenarmsteun achter
- skiluik
Voorstoelen 75-78
- handmatig verstelbaar
- elektrisch verstelbaar
- in-/uitstapfunctie
- hoofdsteunen
- stoelverwarming
- massage
Conventionele kinderzitjes 143-151, 157
Elektrische kinderbeveiliging 158
Matten 100
Airbags 139-152
Voorzieningen vóór 99-101
- zonneklep
- verlicht dashboardkastje
- 12V-accessoireaansluiting
Middenconsole 107-108
- middenarmsteun vóór
- 12V-accessoireaansluiting
- WIP-plug
Uitschakeling
passagiersairbag 140, 146
Veiligheidsgordels 136-138
Achterzitplaatsen 109-110
ISOFIX-kinderzitjes 152-156, 157
7
.Overzicht
508_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Cockpit
Plafonniers 102
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels/airbag aan
passagierszijde 137, 140
Binnenspiegel 82
Schuif-/kanteldak 104-105
Panoramadak (SW en RXH BlueHDi) 106
Noodoproep of pechhulpoproep 274
Buitenspiegels 80-81
Ruitbediening, blokkering 73-74
Handbediende parkeerrem 167
Verwarming, ventilatie 83-85
Handbediende airconditioning 86-87
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling 88-90
Airconditioning quadrizone voor 91-93
Ontwasemen/ontdooien 96
PEUGEOT Connect USB 108
Elektrische
parkeerrem 168-173
Handgeschakelde
zesversnellingsbak 174
Opschakelindicator 175
Automatische transmissie 176-179
Stop & Start-systeem 180-182
Hill Start Assist 172, 183
Zekeringen achter
dashboardkastje 249, 251
Airconditioning quadrizone
achter 94-95
Touchscreen 277-335
Datum/tijd instellen 48
Autoradio 337-352
Datum/tijd instellen 47
Motorkapontgrendeling 214
Zekeringen dashboard 249-250
8
Overzicht
508_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Alarmknipperlichten 132
Contactslot, Keyless entry and
start, motor starten/afzetten 161-166
Stop & Start-systeem 180-182
Elektrische
parkeerrem 168-173
Instrumentenpaneel 13, 28-29, 32-34
- check/onderhoudsindicator/dagteller
- dimmer dashboardverlichting
Verklikkerlampjes 14-27
Meters 29-38
- koelvloeistoftemperatuur/
motorolietemperatuur
- motoroliepeil
- actieradius additief AdBlue
®
Schakelindicator 175
Ruitenwisserschakelaar 127-130
Boordcomputer 39-42
Koplamphoogteverstelling 126
Head-up display 184-185
Touchscreen 43-46, 48, 277-335
Display C 47, 337-352
Cockpit (vervolg)
Lichtschakelaar 117-125
Richtingaanwijzers,
parkeerverlichting 120, 125
Rijen drukschakelaars, knoppen 9
Programmeerbare verwarming 97-98
Opslaan van snelheden 192
Snelheidsbegrenzer 188-189
Snelheidsregelaar 190-191
Stuurwiel verstellen 79
Claxon 132
9
.Overzicht
508_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Schakelaars*
Cockpit (vervolg)
Openen van het kofferdeksel/de
achterklep.
Openen van de brandstofvulklep.
Massagefunctie.
Inbraakalarm.
Verklikkerlampje programmeerbare verwarming.
Elektrische parkeerrem.
Motor starten/afzetten met de
elektronische sleutel.
Uitschakelen van het Stop & Start-
systeem.
Head-up display
(aan/uit, instellingen).
Uitschakelen parkeerhulp.
Dodehoekbewaking.
Elektrische kinderbeveiliging.
Uitschakelen van het ASR-systeem.
Grootlichtassistent.
Het branden van een verklikkerlampje geeft aan
of de bijbehorende functie is in- of uitgeschakeld.
* Volgens uitvoering.
70
79
122
196
200
168
165
50, 57, 65, 68
184
97
193
182
135
158
10
Overzicht
508_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2016
Onderhoud - Gegevens
Identificatie 273
Afmetingen 271-272
Brandstoftank leeg (diesel) 228
Niveaus controleren 218-220
- olie
- remvloeistof
- stuurbekrachtigingsvloeistof
- koelvloeistof
-
ruitensproeier-/koplampsproeiervloeistof
- brandstofadditief (diesel)
Additief AdBlue
®
35-38, 223-226
Controle van onderdelen 221-222
- 12V-accu
- luchtfilter
- interieurfilter
- oliefilter
- roetfilter (diesel)
- versnellingsbak
- remblokken/-schijven
- parkeerrem
- elektrische parkeerrem
Lampen vervangen 242-248
- voor
- achter
12V-accu 253-256
12V-accu verwijderen/
plaatsen 257-260
Spaarfase accu, eco-mode 261
Zekeringen motorruimte 249, 252
Motorkapontgrendeling 214
Onder de motorkap (benzine) 215
Onder de motorkap (diesel) 216-217
Benzinemotoren 264
Dieselmotoren 266-267
Gewichten (benzine) 265
Gewichten (diesel) 268-269
11
.Eco-rijden
508_nl_Chap00c_eco-conduite_ed01-2016
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan
rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij
het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een
elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Gebruik op slimme wijze de elektrische
voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open
dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters
geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen
beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve
bij auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer
nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op
als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-
speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het
elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw auto verminderen.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in
plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk
in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en
de CO
2
-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van
ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die het best geschikt
is voor de rijomstandigheden: volg het op het instrumentenpaneel weergegeven
schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische
transmissie wordt de schakelindicator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven.
12
Eco-rijden
508_nl_Chap00c_eco-conduite_ed01-2016
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste
voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal,
fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een
dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door
zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u
daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de
portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen
van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter,
luchtfilter en interieurfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het
aan uw situatie aangepaste onderhoudsschema van de fabrikant.
Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een storing in het SCR-
systeem stoot de auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig mogelijk naar
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de uitstoot
van stikstofoxiden terug te brengen tot onder de wettelijke normen.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
13
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Instrumentenpaneel
1. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm),
schaalverdeling afhankelijk van de
motoruitvoering (benzine of diesel).
2. Motorolietemperatuurmeter.
3. Brandstofniveaumeter.
4. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
5. Snelheidsmeter (km/h of mph).
6. Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of
de snelheidsbegrenzer.
7. Schakelindicator (handgeschakelde
versnellingsbak) of weergave positie
selectiehendel (automatische transmissie).
A. Dimmer verlichting.
B. Weergave logboek
waarschuwingsmeldingen.
Informatie over:
● hetonderhoud,
● deactieradiusvanhetadditiefAdBlue
®
.
C. Resetten van de dagteller.
8. Display: waarschuwingsmeldingen,
meldingen over de status van functies,
boordcomputer.
9. Dagteller (km of miles).
10. Automatische ruitenwissers
Onderhoudsindicator
(km of miles) vervolgens,
kilometerteller.
Beide functies worden achtereenvolgend
weergegeven na het aanzetten van het
contact.
Meters en displays Bedieningstoetsen
14
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Verklikkerlampjes
De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder
in het geval van een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan
bepaalde waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel en/of op het display van
het instrumentenpaneel enkele seconden
branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan
branden in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Verklikkerlampjes kunnen permanent branden
of knipperen.
Een aantal verklikkerlampjes heeft
beide mogelijkheden: permanent
branden of knipperen.
Of het permanent branden of knipperen
van een verklikkerlampje duidt op
een storing, is afhankelijk van de
werkingsfase van de auto. Bij een
storing kan het branden van een
verklikkerlampje worden gecombineerd
met de weergave van een melding.
Raadpleeg de volgende tabellen voor
meer informatie.
15
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Parkeerlichten permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten".
Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Dimlicht".
Grootlicht permanent. Als u de lichtschakelaar naar u toe
trekt.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen
naar dimlicht.
Mistlampen vóór permanent. De mistlampen vóór zijn ingeschakeld
met de ring van de lichtschakelaar.
Draai de ring van de lichtschakelaar twee standen
naar achteren om de mistlampen vóór uit te
schakelen.
Mistachterlichten permanent. De mistachterlichten zijn
ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten
uit te schakelen.
Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de desbetreffende rubriek.
16
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Voorgloeien
dieselmotor
permanent. Het contact staat in de 2e stand
(contact) of de knop "START/STOP"
is ingedrukt.
Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat.
Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor
onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat:
- het koppelingspedaal is ingetrapt bij een auto met
een handgeschakelde versnellingsbak,
- het rempedaal ingetrapt wordt gehouden bij auto's
met een automatische transmissie.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden (in extreme gevallen
30 seconden).
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af.
Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw
tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Handrem permanent. De handrem is aangetrokken of niet
goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het verklikkerlampje uitgaat;
trap het rempedaal in.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de handrem.
Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
permanent. De functies "automatisch aantrekken"
(bij het afzetten van de motor)
en "automatisch vrijzetten" zijn
uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van bestemming)
via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
als de parkeerrem niet meer automatisch wordt
aangetrokken of vrijgezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
17
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Automatische
ruitenwissers
permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar
beneden bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers vóór is
geactiveerd.
Beweeg om de automatische stand van de
ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet
de hendel in een andere stand.
Airbag aan
passagierszijde
permanent op het
display van de
verklikkerlampjes voor
de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand "ON".
De passagiersairbag vóór is
geactiveerd.
Plaats in dit geval geen kinderzitje met
de rug in de rijrichting op deze zitplaats.
Zet de schakelaar in de stand "OFF" om de
passagiersairbag vóór uit te schakelen.
U kunt een kinderzitje met de "rug in de rijrichting"
plaatsen, behalve in het geval van een storing in het
airbagsysteem (brandend waarschuwingslampje
Airbags).
Stop & Start permanent.
Het Stop & Start-systeem heeft de motor
in de STOP-stand gezet (verkeerslicht,
stopbord, opstopping, enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u wilt wegrijden.
knippert enkele
seconden en gaat
dan uit.
De STOP-stand is nu niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in de
START-stand gezet.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start-systeem.
18
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display van het instrumentenpaneel.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag permanent, op
het display van de
verklikkerlampjes voor
de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand "OFF".
De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
U kunt een kinderzitje met de "rug
in de rijrichting" plaatsen, behalve
in het geval van een storing in
het airbagsysteem (brandend
verklikkerlampje Airbags).
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór
aan passagierszijde in te schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje
met de "rug in de rijrichting".
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP /ASR)
permanent. De toets is ingedrukt en het
verklikkerlampje brandt.
De functie ESP/ASR is uitgeschakeld.
ESP: dynamische stabiliteitscontrole.
ASR: antislipregeling.
Druk op de toets om de functie ESP/ASR in te schakelen. Het
verklikkerlampje dooft.
De functie ESP/ASR wordt automatisch ingeschakeld als de
motor wordt gestart.
Na uitschakelen van het systeem wordt het automatisch opnieuw
ingeschakeld bij snelheden hoger dan ongeveer 50 km/h.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over
het ESP-systeem (ESP/ASR).
19
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem
en moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display van
het instrumentenpaneel wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
STOP
permanent, in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje,
een geluidssignaal en
een melding op het
display.
Dit waarschuwingslampje gaat branden
bij een ernstige storing met betrekking tot
het remsysteem, de stuurbekrachtiging,
een te lage motoroliedruk, een te hoge
koelvloeistoftemperatuur of bij een
ernstige elektrische storing.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats, omdat u anders het risico loopt op ernstige
motorschade.
Zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
20
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Service brandt tijdelijk. Er is een kleine storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de
bijbehorende melding, bijvoorbeeld:
- een te laag motorolieniveau,
- een te laag niveau van de ruiten-/
koplampsproeiervloeistof,
- een bijna lege batterij van de afstandsbediening,
- een te lage bandenspanning,
- een vervuild roetfilter bij auto's met dieselmotor.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de controle van het roetfilter.
Raadpleeg in andere gevallen het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent. Er is een ernstige storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding
en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
permanent, waarbij de sleutel
van de onderhoudsindicator
eerst knippert en vervolgens
permanent brandt.
Het interval voor de
onderhoudsbeurt is overschreden.
Uitsluitend bij uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor.
Laat de onderhoudsbeurt van uw auto zo snel
mogelijk uitvoeren.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
21
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Elektrische
parkeerrem
knippert. Het aantrekken van de elektrische
parkeerrem is onderbroken.
Het aantrekken/vrijzetten werkt niet.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto op een vlakke, horizontale ondergrond,
schakel een versnelling in (auto met automatische
transmissie: zet de selectiehendel in de stand P), zet
het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
elektrische
parkeerrem
permanent. Storing in de elektrische parkeerrem. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
permanent. De functies "automatisch
aantrekken" (bij het afzetten van de
motor) en "automatisch vrijzetten"
zijn uitgeschakeld of werken niet.
Bij een storing gaat het branden van
dit verklikkerlampje vergezeld van
een waarschuwingsmelding.
Raadpleeg de rubriek "Elektrische parkeerrem" om de
automatische functies weer in te schakelen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als de parkeerrem niet
meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet.
De parkeerrem kan handmatig worden vrijgezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
22
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Dynamische
stabiliteitscontrole
(ESP/ASR)
knippert. De ESP-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor
een betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip
hebben of de auto uit de koers dreigt te raken.
permanent. Storing in het ESP-/ASR-systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent. Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Remsysteem permanent. Het remvloeistofniveau is te laag.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer
van PEUGEOT.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
+
permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS.
Er is een storing in de elektronische
remdrukregelaar (REF).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
23
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Zelfdiagnose
motor
knippert. Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent. Er is een storing in de
emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats als dit niet het geval is.
Laag
brandstofniveau
permanent, met de
wijzer in het rode
gebied.
Als het lampje gaat branden zit er
nog ongeveer 7 liter brandstof in de
tank.
Vanaf dit moment worden de
laatste liters brandstof in de tank
aangesproken.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten
van het contact branden zolang er niet voldoende
brandstof getankt is.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
24
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Pictogram in het display
van het instrumentenpaneel
Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Additief AdBlue
®
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding van het aantal
kilometers dat u nog kunt
rijden.
De actieradius ligt tussen de 600 en
2400 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir snel bijvullen: neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
+
knippert, in combinatie
met het branden van het
verklikkerlampje SERVICE,
een geluidssignaal en een
melding van het aantal
kilometers dat u nog kunt
rijden.
De actieradius ligt tussen de 0 en
600 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir zo snel mogelijk bijvullen
om storingen te voorkomen: neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
knippert, in combinatie
met het branden van
het verklikkerlampje
SERVICE, een
geluidssignaal en een
melding dat starten
niet is toegestaan.
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg:
het starten van de motor wordt
geblokkeerd door het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem.
Om de motor te kunnen starten moet u het AdBlue
®
-
reservoir (laten) bijvullen: neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
of vul zelf het reservoir bij.
U moet het additiefreservoir bijvullen met minimaal
3,8 liter AdBlue
®
.
Raadpleeg voor het bijvullen of voor meer informatie over het additief AdBlue
®
de desbetreffende rubriek.
25
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Pictogram in het display
van het instrumentenpaneel
Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
+
+
SCR-
emissieregelsysteem
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van het
verklikkerlampje SERVICE
en het verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding.
Er is een storing in het SCR-
emissieregelsysteem.
Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van
uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.
knippert zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van
het verklikkerlampje
SERVICE en het
verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding met betrekking
tot de actieradius.
Na bevestiging van de storing in
het emissieregelsysteem kunt u
maximaal 1100 km afleggen voordat
het systeem het starten van de motor
blokkeert.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om storingen te
voorkomen.
knippert zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van het
verklikkerlampje SERVICE
en het verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding.
U hebt de actieradius overschreden
die is toegestaan na de
bevestiging van de storing in het
emissieregelsysteem: het starten van
de motor wordt geblokkeerd door het
startblokkeringssysteem.
Neem verplicht contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de
motor weer te kunnen starten.
26
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Pictogram in het display
van het instrumentenpaneel
Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laadstroom
accu
permanent. Er is een storing in het laadstroomcircuit
van de accu (vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Een of meer
portieren
geopend
permanent, in combinatie
met een melding die het
desbetreffende carrosseriedeel
aangeeft, bij een snelheid lager
dan 10 km/h.
Een portier of de achterklep is niet
goed gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
permanent, in combinatie
met een melding die
het desbetreffende
carrosseriedeel aangeeft en
een geluidssignaal, bij een
snelheid hoger dan 10 km/h.
27
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen
Airbags tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bochtverlichting knippert. Er is een storing in de
bochtverlichting.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordel(s)
niet vastgemaakt of
weer losgemaakt
permanent, en
knippert vervolgens
in combinatie met een
in volume toenemend
geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet
vastgemaakt of weer losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de
gesphouder.
Bandenspanning
te laag
permanent. De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
+
knipperend en
vervolgens permanent,
in combinatie met het
verklikkerlampje Service.
Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen wordt
niet gedetecteerd.
De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
28
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
1
2
2
2
2
3
3
3
3
3
3
3
Display van het instrumentenpaneel
Gebruik, als de auto stilstaat, de linker
rolknop van het stuurwiel om door de menu's
te scrollen en de parameters van de auto in te
stellen (comfort- en rijsystemen, ...).
- Indrukken: toegang tot het Hoofdmenu,
bevestigen van uw keuze.
- Draaien (buiten menu om): scrollen door de
diverse beschikbare actieve functies.
- Draaien (in het menu): verplaatsen naar
boven of naar beneden in het menu.
Hoofdmenu*
Parameters van de auto Display instellen
Voorverwarming / voorventilatie
Instel. bestuurdersplaats
Toegang tot de auto
Alleen ontgrendelen kofferdeksel
Hulp bij het rijden
Geprogrammeerde snelheden
Ruitenw. aan bij achteruit
Automatische parkeerrem
Verlichting
Instapverlichting
Follow-me-home verlichting
Bochtverlichting
Instellingen
Keuze van de kleurstelling
Keuze van de taal
Keuze van de eenheden
Verbruik
1
2
2
2
3
3
1
2
* Volgens uitvoering.
Temperatuur
29
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Kilometerteller
Op het display wordt in het gedeelte A de
totale kilometerstand en in het gedeelte B de
dagteller weergegeven.
Nulstelling dagteller
Druk, als de dagteller wordt weergegeven,
enkele seconden op de knop.
Meters
Kilometerteller en dagteller
Voor reizen in het buitenland kan
de eenheid van de afstand worden
aangepast: de snelheid moet namelijk
worden weergegeven in de officiële
eenheid van het land (km of mijl). De
eenheid kan bij stilstaande auto worden
gewijzigd via het configuratiemenu van
het display.
30
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Als bij draaiende motor de wijzer zich
bevindt in:
- zone A, is de temperatuur in orde,
- zone B, is de temperatuur te hoog. Het
waarschuwingslampje STOP gaat branden,
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de motor
afzet.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De temperatuur en de druk in het koelcircuit
beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen:
F wacht tot de motor is afgekoeld,
F draai de dop twee omwentelingen los om
de druk te laten dalen,
F verwijder vervolgens de dop,
F vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
Deze geeft bij aangezet contact en tijdens het
rijden de temperatuur van de motorolie aan.
Als de wijzer in gebied C staat, is de
temperatuur in orde.
Als de wijzer in gebied D staat, is de
temperatuur te hoog.
Verlaag de rijsnelheid om de temperatuur
te verlagen.
Motorolietemperatuurmeter
Wees voorzichtig bij het bijvullen
van de koelvloeistof: kans op
brandwonden. Vul niet bij tot boven het
maximumniveau (aangegeven op het
reservoir).
31
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Motorolieniveaumeter*
Te weinig olie
Storing van de motorolieniveaumeter
Als de motorolieniveaumeter niet werkt, wordt
het motoroliepeil niet meer gecontroleerd.
Zolang het systeem niet werkt, moet u het
motoroliepeil controleren met de peilstok in de
motorruimte.
Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten van het contact eerst de
onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
* Volgens uitvoering.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
controleren van de niveaus.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
controleren van de niveaus.
Als het motorolieniveau te laag is, wordt de melding
"Te laag olieniveau" op het instrumentenpaneel
weergegeven in combinatie met het branden van
het verklikkerlampje Service en een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Als de melding "Ongeldige meting olieniveau" wordt
weergegeven, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
32
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
* Volgens land van bestemming.
CHECK (automatische controle van de auto)
Automatische CHECK
Contact aan: alle pictogrammen van de
gecontroleerde functies worden weergegeven.
Na enkele seconden doven ze.
Gelijktijdig wordt automatisch een CHECK
(automatische controle van de auto) uitgevoerd.
In het geval van een storing
Er is een "kleine" storing gesignaleerd: de
desbetreffende waarschuwingslampjes gaan
branden en vervolgens weer uit.
U kunt de auto starten, maar raadpleeg zo
snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Er is een "grote" storing gesignaleerd: de
desbetreffende waarschuwingslampjes
blijven branden, in combinatie met het lampje
STOP of SERVICE.
Start de auto niet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Handmatige CHECK
Druk op de knop "CHECK" van het instrumentenpaneel om de
CHECK (automatische controle van de auto) handmatig te activeren.
Met behulp van deze functie kunnen op elk gewenst
moment (contact aan of bij draaiende motor) de aanwezige
waarschuwingsmeldingen worden weergegeven.
Zolang de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld*,
wordt het desbetreffende pictogram constant weergegeven.
Het display van het instrumentenpaneel geeft bij
draaiende motor en tijdens het rijden de pictogrammen
weer die een storing aangeven (in geval van een storing).
Als er geen storing wordt gesignaleerd, kunt u
de motor starten.
Dimmer verlichting
Hiermee kan de lichtsterkte van de
dashboardverlichting en de sfeerverlichting
worden ingesteld.
Bij auto's met een BlueHDi-motor:
door op de knop "CHECK" te drukken
wordt het geschatte aantal kilometers
weergegeven dat u kunt afleggen tot het
moment dat het starten van de motor
automatisch wordt geblokkeerd.
Raadpleeg voor meer informatie over
het additief AdBlue
®
de desbetreffende
rubriek.
Werkt alleen als de verlichting van de
auto is ingeschakeld.
Druk, als de verlichting brandt, op de
knop B om de dashboardverlichting en de
sfeerverlichting sterker te laten branden of op
de knop A om de verlichting te dimmen.
Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte
is bereikt.
33
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Onderhoudsindicator
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er
geen onderhoudsinformatie op het display.
De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer
u nog verwijderd bent van de eerstvolgende
onderhoudsbeurt volgens het onderhoudsschema van
de fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling
van de onderhoudsindicator op basis van het aantal
afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de
laatste onderhoudsbeurt.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor
(volgens land van bestemming) heeft de mate van
vervuiling van de motorolie ook invloed op de berekening.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende enkele seconden de
onderhoudssleutel branden. De kilometerteller
geeft de resterende kilometers tot de
eerstvolgende onderhoudsbeurt aan.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt bedraagt 2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het
display gedurende enkele seconden het
volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact verdwijnt de sleutel; de teller geeft
weer de kilometerstand en de stand van de
dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende enkele seconden het volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer in werking
en blijft de sleutel branden om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
Het pictogram van de sleutel brandt
in combinatie met een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor gaat bij
het aanzetten van het contact ook het verklikkerlampje
Service branden.
34
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
enkele seconden de sleutel knipperen om aan
te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo
spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende enkele seconden het volgende aan:
Afhankelijk van het gebruik van de auto
kan naast de hoeveelheid afgelegde
kilometers ook de tijd bepalend zijn
voor het moment waarop de auto een
onderhoudsbeurt nodig heeft.
De sleutel kan gaan branden als
het interval in tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt, zoals vermeld in het
onderhoudsschema van de fabrikant, is
overschreden.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor kan de sleutel afhankelijk van
de mate van vervuiling van de motorolie
ook eerder gaan branden, wat afhankelijk
is van de rijomstandigheden van de auto.
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal 5 minuten. Het
op 0 zetten van de onderhoudsindicator
zal anders niet worden opgeslagen.
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer in
werking en blijft de sleutel branden.
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
F Druk op de knop voor nulstelling van de
dagteller.
De onderhoudsinformatie wordt
enkele seconden weergegeven en
verdwijnt vervolgens weer.
Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert:
F zet het contact af,
F druk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
F zet het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
F laat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
35
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Actieradiusindicatoren additief AdBlue
®
Het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem wordt
automatisch geactiveerd zodra het
AdBlue
®
-reservoir leeg is.
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue
®
-
reservoir is aangesproken of een storing in het
SCR-systeem is gesignaleerd, verschijnt bij
het aanzetten van het contact een indicator die
aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer
kunt rijden voordat het opnieuw starten van de
motor automatisch wordt geblokkeerd.
Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd
en het AdBlue
®
-niveau laag is, wordt de laagste
actieradius weergegeven.
Actieradius groter dan 2400 km
Als het contact wordt aangezet, wordt er niet
automatisch een melding over de actieradius
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Druk op deze knop om
de actieradius tijdelijk
weer te geven.
Bij een actieradius van
meer dan 5000 km
is de waarde minder
nauwkeurig.
Als de motor mogelijk niet opnieuw kan worden gestart door een te laag AdBlue
®
-niveau
36
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Actieradius tussen 600 en 2400 km
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje UREA branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten
geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
300 km weergegeven zolang er geen additief
is bijgevuld.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
additief AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het bijvullen van het
additief AdBlue
®
.
Actieradius tussen 0 en 600 km
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten
geblokkeerd binnen 600 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang er geen
additief is bijgevuld.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
additief AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Als niet op tijd additief wordt bijgevuld, kan de
motor niet meer worden gestart.
Storing in verband met een te laag AdBlue
®
-niveau
Als het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Vul
brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd".
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg: het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem voorkomt
dat de motor opnieuw wordt gestart.
Om de motor weer opnieuw te kunnen
starten, raden wij u aan contact op te
nemen met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om de
benodigde hoeveelheid additief te laten
bijvullen.
Als u zelf additief bijvult, moet het
reservoir met minimaal 3,8 liter AdBlue
®
worden gevuld.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het bijvullen van het
additief AdBlue
®
.
37
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Als een storing in het SCR-systeem wordt gesignaleerd
Er wordt automatisch een
startblokkeringssysteem geactiveerd
als meer dan 1100 km is gereden
nadat de storing in het SCR-systeem
is gesignaleerd. Laat het systeem
zo snel mogelijk controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als een storing wordt gesignaleerd
De verklikkerlampjes UREA, SERVICE en
zelfdiagnose motor gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Storing
emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven als de storing voor de eerste keer
wordt gesignaleerd en vervolgens steeds bij
het aanzetten van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
In het geval van een tijdelijke storing
verdwijnt de waarschuwing tijdens
de volgende rit na controle van de
zelfdiagnose van het SCR-systeem.
Tijdens de geautoriseerde rijfase
(tussen 1100 km en 0 km)
Als een storing in het SCR-systeem is
bevestigd (nadat 50 km is gereden terwijl
de melding van de storing permanent wordt
weergegeven), gaan de verklikkerlampjes
SERVICE en zelfdiagnose motor branden
en knippert het verklikkerlampje UREA in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding (bijvoorbeeld "Storing emissieregeling:
Starten geblokkeerd binnen 300 km") die
aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog met de
resterende hoeveelheid additief kunt rijden.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang de storing in
het SCR-systeem niet is verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven
zodra het contact wordt aangezet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet meer
worden gestart.
38
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
U hebt de limiet van de geautoriseerde
rijfase overschreden: het
startblokkerringssysteem voorkomt dat
de motor opnieuw wordt gestart.
Starten geblokkeerd
Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan
de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose
motor branden en knippert het verklikkerlampje
UREA in combinatie met een geluidssignaal en
de melding "Storing emissieregeling: Starten
geblokkeerd".
Om de motor weer te kunnen starten, is het
noodzakelijk dat u contact opneemt met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
39
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Instrumentenpaneel
De boordcomputer geeft tijdens het rijden
verschillende informatie (actieradius,
brandstofverbruik...).
Boordcomputer
Weergave van informatie op
het instrumentenpaneel
F Druk op de toets op het stuurwiel om
achtereenvolgens de verschillende functies
van de boordcomputer weer te geven.
- Actuele informatie:
● actieradius,
● huidigbrandstofverbruik,
● detellervanhetStop&Start-
systeem.
- Traject "1":
● gemiddeldesnelheid,
voor het eerste traject,
● gemiddeldbrandstofverbruik,
● afgelegdeafstand.
- Traject "2":
● gemiddeldesnelheid,
voor het tweede traject,
● gemiddeldbrandstofverbruik,
● afgelegdeafstand.
F Of op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar.
40
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Traject resetten
F Druk de toets langer dan twee seconden
in zodra het gewenste traject wordt
aangegeven of houd de linker draaiknop op
het stuurwiel ingedrukt.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
41
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Boordcomputer
De gegevens zijn toegankelijk via het menu "Rijden".
Permanente weergave:
F Selecteer het menu "Rijden".
De informatie van de boordcomputer wordt
weergegeven op de hoofdpagina van het menu.
F Druk op een van de toetsen om het
gewenste tabblad te bekijken.
Tijdelijke weergave in een specifiek venster:
F Druk op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar om de informatie
te bekijken en de verschillende tabbladen
weer te geven.
Actuele informatie:
- actieradius,
- huidig brandstofverbruik,
- de teller van het Stop & Start-
systeem.
Traject "1":
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
- gemiddelde snelheid,
voor het eerste traject.
Traject "2":
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
- gemiddelde snelheid,
voor het tweede traject.
Traject resetten
F Druk, zodra het gewenste traject
wordt weergegeven, op de toets voor
het resetten of op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
Touchscreen
De boordcomputer geeft actuele informatie over het afgelegde traject (actieradius,
brandstofverbruik...).
Weergave van informatie op het touchscreen
42
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats als
tijdens het rijden de streepjes continu
worden weergegeven.
Deze functie wordt alleen weergegeven
bij snelheden vanaf 30 km/h.
Deze waarde kan variëren door een
gewijzigde rijstijl of het rijden op een
helling, waardoor het momentele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Boordcomputer, enkele definities...
Actieradius
(km of miles)
De actieradius geeft aan
hoeveel kilometer u nog met
de resterende hoeveelheid
brandstof kunt rijden, berekend
op basis van het gemiddelde
verbruik over de laatste
afgelegde kilometers.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display. Na het
tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en weergegeven
als deze meer dan 100 km bedraagt.
Huidig verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde
brandstofverbruik over de laatste
seconden.
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde verbruik
sinds de laatste nulstelling van
de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Dit is de gemiddelde snelheid
sinds de laatste nulstelling van de
boordcomputer (contact aan).
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of
uren/minuten)
Als uw auto is uitgerust met
Stop & Start, registreert een
teller hoelang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt, elke keer als
u het contact met de sleutel
aanzet, weer op nul gezet.
43
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Touchscreen
Het heeft de volgende functies:
- toegang tot de configuratiemenu's van de
functies en de systemen van de auto,
- toegang tot de configuratiemenu's van het
audiosysteem en de weergave,
- bediening van het audiosysteem, de
telefoon en weergave van de bijbehorende
informatie.
En bovendien, volgens uitvoering:
- de weergave van de
waarschuwingsmeldingen en de grafische
weergave van de parkeerhulp,
- de bediening van het navigatiesysteem en
de internetdiensten en weergave van de
bijbehorende informatie.
Uit veiligheidsoverwegingen moet
de bestuurder handelingen die veel
aandacht vergen altijd bij stilstaande
auto uitvoeren.
Bepaalde functies zijn niet beschikbaar
als de auto rijdt.
Algemene werking
Adviezen
Het scherm moet voelbaar worden aangeraakt,
met name bij bewegingen (door lijsten
bladeren, over de kaart scrollen, enz.).
Lichtjes aanraken is niet voldoende.
Als u het scherm met meerdere vingers
aanraakt, worden de commando's niet
uitgevoerd.
Deze technologie werkt bij elke temperatuur en
werkt ook wanneer u handschoenen draagt.
Houd geen puntige voorwerpen tegen het
touchscreen.
Raak het touchscreen niet aan met vochtige
vingers.
Gebruik een schone en zachte doek om het
touchscreen te reinigen.
Status van de verklikkerlampjes
Bepaalde toetsen zijn voorzien van een
verklikkerlampje dat de status van de
desbetreffende functie aangeeft.
Groen verklikkerlampje: u hebt de
desbetreffende functie geactiveerd.
Oranje verklikkerlampje: u hebt de
desbetreffende functie uitgeschakeld.
44
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Gebruik deze toets om de secundaire
pagina te openen.
Gebruik deze toets om terug te gaan
naar de hoofdpagina.
Gebruik deze toets om toegang te
krijgen tot extra informatie en de
instellingen van bepaalde functies.
Gebruik deze toets om uw keuze te bevestigen.
Gebruik deze toets om de pagina te
verlaten.
Principes
Druk op de toetsen die op het touchscreen worden
weergegeven.
Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's
(hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven.
Menu's
Rijden.
Hiermee kan de informatie van de
boordcomputer worden weergegeven
en kunnen, volgens uitvoering, bepaalde
functies worden geconfigureerd.
Zie de desbetreffende rubriek.
Internet.
Deze functie is optioneel of
standaard.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Telefoon.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Radio Media.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Navigatie.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
is het navigatiesysteem niet
leverbaar, optioneel of standaard.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Instellingen.
Hiermee kunnen de weergave en het
systeem worden geconfigureerd.
Als gedurende enkele seconden geen handelingen
op de secundaire pagina worden uitgevoerd, wordt
automatisch de hoofdpagina weer weergegeven.
Druk op deze toets om het hoofdmenu
te openen of druk op een van de
toetsen van het bedieningspaneel om
het desbetreffende menu direct te
openen.
1. Instellen van het geluidsvolume/
onderbreken van het geluid.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
45
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Menu "Instellingen"
De via dit menu toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven.
Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen
Audio- instellingen Instellen van het geluidsvolume, de balans enz.
Sferen Keuze van het grafische thema.
Scherm uit Uitschakelen van de weergave op het touchscreen (zwart scherm). De weergave wordt weer
ingeschakeld als u op het zwarte scherm of op een van de menutoetsen drukt.
Systeeminstelling Keuze van de eenheden:
- temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit)
- afstand en verbruik (l/100 km, mpg of km/l).
Tijd/datum Instellen van datum en tijd.
Talen Keuze van de op het scherm weergegeven taal: Frans, Engels, Italiaans, Spaans, Duits,
Nederlands, Portugees, Pools, Turks, Russisch.
Scherminstelling Configureren van de scherminstellingen (weergavewijze van teksten, animaties, ...)
Rekenmachine Weergave van de rekenmachine.
Kalender Weergave van de kalender.
46
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Menu "Rijden"
Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen
Parkeerhulp Uitschakelen van de functie.
Dodehoekdetectie Inschakelen van de functie.
De te configureren functies (volgens uitvoering) zijn in de volgende tabel weergegeven.
47
1
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Datum en tijd instellen
Autoradio zonder Touchscreen
Druk op MENU.
Selecteer met de pijltjestoetsen "Persoonlijke
instellingen - Configuratie" en bevestig uw
keuze.
Selecteer met de pijltjestoetsen "Configuratie
display" en bevestig uw keuze.
Selecteer met de pijltjestoetsen "Datum en tijd
instellen" en bevestig uw keuze.
Selecteer de parameter die u wilt wijzigen.
Bevestig uw keuze door op de toets OK te
drukken, verander dan de waarde en bevestig dit
nogmaals om de nieuwe instelling op te slaan.
Stel de parameters één voor één in en bevestig
dit steeds door op de toets "OK" te drukken.
Selecteer dan de tab "OK" op het display en
bevestig uw keuze om het menu "Datum en
tijd instellen" te verlaten.
48
Instrumentenpaneel
508_nl_Chap01_instrument-bord_ed01-2016
Autoradio met Touchscreen
F Selecteer het menu
"Instellingen".
F Druk op de secundaire pagina op
"Tijd/datum".
F Selecteer "Tijd instellen" of "Datum
instellen" en wijzig de instellingen met
behulp van het numerieke toetsenbord en
bevestig uw keuzes.
F Druk op "Bevestigen" om het
menu te verlaten.
49
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
U kunt de auto centraal vergrendelen en ontgrendelen
met de sleutel in het portierslot of met de
afstandsbediening.
De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor het
openen en sluiten van de tankdop, en voor de lokalisatie
en het starten van de auto. Bovendien heeft de sleutel
met afstandsbediening in functie in de diefstalbeveiliging.
Sleutel met afstandsbediening
Uitklappen/inklappen van de sleutel
F Druk op deze knop om de sleutel uit te
klappen/in te klappen.
Volledig ontgrendelen
Met de sleutel
F Draai de sleutel in de richting van de voorzijde
van de auto om de auto te ontgrendelen.
Wanneer u deze knop niet indrukt,
kan de afstandsbediening beschadigd
raken.
F Druk op het geopende hangslot
om de auto te ontgrendelen.
Met de afstandsbediening
Als deze knop ingedrukt wordt
gehouden, worden de ruiten
automatisch geopend.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels uitgeklapt.
50
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Selectieve ontgrendeling
Ontgrendelen van de bagageruimte
Met de afstandsbediening
Selectieve ontgrendeling bagageruimte geactiveerd
Vergeet niet de bagageruimte weer te
vergrendelen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels uitgeklapt.
F Druk op deze knop om de
auto te ontgrendelen en de
bagageruimte te openen.
Het selectief ontgrendelen van de
bagageruimte kunt u instellen met
behulp van het configuratiemenu op het
display van het instrumentenpaneel.
Standaard is deze functie uitgeschakeld.
F Met de afstandsbediening wordt dan
alleen de bagageruimte ontgrendeld en/of
geopend.
Normale vergrendeling
Met de sleutel
F
Draai de sleutel in de richting van de achterzijde
van de auto om de auto volledig te vergrendelen.
F Druk op het gesloten hangslot
om de auto volledig te
vergrendelen.
Met de afstandsbediening
De selectieve ontgrendeling kan worden
ingesteld met behulp van het configuratiemenu
op het display van het instrumentenpaneel.
Standaard is de volledige ontgrendeling
geactiveerd.
Met de afstandsbediening
F Alleen het bestuurdersportier
ontgrendelen: druk één keer op
het geopende hangslot.
F De overige portieren en de achterklep
ontgrendelen: druk nogmaals op het
geopende hangslot.
51
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Wanneer u de sleutel in de
vergrendelstand gedraaid houdt,
de knop van de afstandsbediening
ingedrukt houdt of uw vinger op de
portiergreep houdt, worden ook de
ruiten en het schuifdak gesloten.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
om deze functie te laten deactiveren.
Het vergrendelen wordt bevestigd door
het gedurende ongeveer 2 seconden
branden van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels ingeklapt.
Supervergrendeling
De supervergrendeling blokkeert het van
buitenaf en van binnenuit openen van de
portieren.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
is ook de vergrendelingsschakelaar in het
interieur buiten werking.
Schakel daarom nooit de supervergrendeling
in als er zich iemand in de auto bevindt.
Met de sleutel
F Draai de sleutel richting de achterzijde
van de auto om de auto volledig te
vergrendelen.
F Draai binnen 5 seconden de sleutel
nogmaals richting de achterzijde van de
auto om de supervergrendeling van de
auto in te schakelen.
Met de afstandsbediening
De supervergrendeling wordt
bevestigd door het gedurende
ongeveer 2 seconden branden van de
richtingaanwijzers.
F Druk op het gesloten hangslot
om de auto volledig te
vergrendelen of druk langer dan
2 seconden op het gesloten
hangslot om ook de ruiten te
sluiten.
F Druk binnen 5 seconden nogmaals op het
gesloten hangslot om de supervergrendeling
van de auto in te schakelen.
52
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
F Druk op het symbooltje van het
gesloten hangslot om de eerder
vergrendelde auto te lokaliseren
op een parkeerplaats.
Lokaliseren van de auto
De plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende
enkele seconden.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over
een specifieke code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
53
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Noodprocedure - Sleutels met afstandbediening
Vergrendelen/ontgrendelen
van het bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot om het portier te
vergrendelen of ontgrendelen.
Vergrendelen/ontgrendelen
van de overige portieren
Vergrendelen
F Controleer bij de achterportieren of de
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
F Verwijder met de sleutel het zwarte
afdekkapje op de zijkant van het portier.
F Steek de sleutel zonder te forceren in de
opening en duw vervolgens, zonder te
draaien, de nok het portier in.
F Verwijder de sleutel en plaats het
afdekkapje terug.
Ontgrendelen
Trek aan de binnenportiergreep.
Het inbraakalarm (indien aanwezig)
wordt niet uit-/ingeschakeld tijdens het
openen/sluiten van de auto.
Bij het openen van een portier zal het
alarm afgaan. Door het contact aan te
zetten wordt het alarm uitgeschakeld.
54
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Batterij ref.: CR2032 / 3 V.
Deze batterij is via het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar.
Als de batterij van de afstandsbediening
vervangen moet worden, wordt u
gewaarschuwd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
F Wip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de uitsparing los.
F Verwijder het deksel.
F Verwijder de lege batterij.
F Plaats een nieuwe batterij in de juiste
richting in de houder.
F Druk het deksel op de afstandbediening vast.
Storing van de
afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in de
afstandsbediening kan de auto niet meer met
de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld
en gelokaliseerd worden.
F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met
de sleutel in het slot.
F Synchroniseer vervolgens de
afstandsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als
de storing niet is verholpen.
Synchroniseren
F Zet het contact aan.
F Druk zo snel mogelijk gedurende enkele
seconden op een van de knoppen van de
afstandsbediening.
F Zet het contact af.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
Batterij van de sleutel vervangen
55
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Systeem waarmee de auto geopend,
gesloten en gestart kan worden zonder
dat u de elektronische sleutel tevoorschijn
hoeft te halen. Kan ook worden gebruikt als
afstandsbediening.
Elektronische sleutel "Keyless entry and start"-systeem
Volledig ontgrendelen
Met de afstandsbediening
F Druk op het geopende hangslot
om de auto te ontgrendelen.
Met de sleutel op zak
F Als u de elektronische sleutel op zak
hebt binnen het detectiegebied, kunt u de
auto ontgrendelen door uw hand op de
achterzijde van de portiergreep te leggen.
Trek vervolgens aan de portiergreep om
het portier te openen.
Ook uw passagiers kunnen de portieren (maar
niet de achterklep) openen als de elektronische
sleutel zich in het detectiegebied bevindt.
Als deze knop ingedrukt wordt
gehouden, worden alle ruiten
op afstand geopend.
Omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal: laat nooit de
elektronische sleutel in de auto achter, ook
niet wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels uitgeklapt.
56
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Selectieve ontgrendeling
F Alleen het bestuurdersportier
ontgrendelen: druk één keer op
het geopende hangslot.
Met de afstandsbediening
De selectieve ontgrendeling kan worden
ingesteld met behulp van het configuratiemenu
op het display van het instrumentenpaneel.
Standaard is de volledige ontgrendeling
geactiveerd.
Met de sleutel op zak
F Steek om alleen het bestuurdersportier te
ontgrendelen, terwijl u de elektronische
sleutel op zak hebt, uw hand achter de
portiergreep van het bestuurdersportier en
trek het portier open.
F Steek om de auto volledig te ontgrendelen
uw hand achter de portiergreep van een
van de andere portieren, aan de zijde waar
de elektronische sleutel zich bevindt, en
trek het portier open.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels uitgeklapt.
F De overige portieren en de achterklep
ontgrendelen: druk nogmaals op het
geopende hangslot.
Vuil (vocht, stof, modder, zout, ...) op de
binnenzijde van de portiergreep kan de
detectie negatief beïnvloeden.
Als na het reinigen van de binnenzijde
van de portiergreep met een doek
de detectie niet verbetert, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Plotseling contact met water
(waterstraal, hogedrukspuit, ...) kan
door het systeem worden beschouwd
als een verzoek om ontgrendelen van
de auto.
57
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Ontgrendelen van de bagageruimte
Met de afstandsbediening
F Druk op deze knop om de
auto te ontgrendelen en de
bagageruimte te openen.
Met de sleutel op zak
F Druk als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt op de
knop 1 (Berline) of op de knop 2 (SW en
RXH BlueHDi) om de auto te ontgrendelen
en de bagageruimte te openen.
Selectieve ontgrendeling bagageruimte geactiveerd
Het selectief ontgrendelen van de
bagageruimte kunt u instellen met
behulp van het configuratiemenu op het
display van het instrumentenpaneel.
Standaard is deze functie uitgeschakeld.
F Met de afstandsbediening of de
elektronische sleutel wordt dan alleen de
bagageruimte ontgrendeld en/of geopend.
Vergeet niet de bagageruimte weer te
vergrendelen.
58
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Normale vergrendeling
Met de afstandsbediening
F Druk op het gesloten hangslot
om de auto volledig te
vergrendelen.
Met de sleutel op zak
Wanneer u de sleutel in de
vergrendelstand gedraaid houdt,
de knop van de afstandsbediening
ingedrukt houdt of uw vinger op de
portiergreep houdt, worden ook de
ruiten en het schuifdak gesloten.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
om deze functie te laten deactiveren.
Het vergrendelen wordt bevestigd door
het gedurende ongeveer 2 seconden
branden van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels ingeklapt.
F Druk, als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt, bij
de achterklep (alleen bij de SW en RXH
BlueHDi) op de rechter knop van de
achterklep om de auto te vergrendelen.
F Druk, als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt, met een
van uw vingers op de portiergreep (bij de
merktekens) om de auto te vergrendelen.
59
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Als een van de portieren of de
achterklep geopend is, als een van
de sleutels van het Keyless entry and
start-systeem zich in de auto bevindt
of als het contact is aangezet, werkt de
centrale vergrendeling niet.
Als de auto is vergrendeld en per
ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat
binnen ongeveer 30 seconden een van
de portieren wordt geopend, wordt de
auto automatisch weer vergrendeld.
Als het alarmsysteem al was
ingeschakeld, wordt dit niet automatisch
weer ingeschakeld.
Het in- en uitklappen van
de buitenspiegels met de
afstandsbediening kan worden
uitgeschakeld door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Verlaat om veiligheidsredenen
(kinderen in de auto) de auto nooit,
zelfs niet voor een korte tijd, zonder de
sleutel van het Keyless entry and start-
systeem mee te nemen.
Wees bedacht op diefstal als de sleutel
van het Keyless entry and start-systeem
zich binnen het detectiebereik bevindt
terwijl uw auto ontgrendeld is.
Om te voorkomen dat de batterij van
de elektronische sleutel ontladen raakt,
gaan de "Keyless entry"-functies over
in de waakfase als de auto langer
dan 21 dagen niet is gebruikt. Om
de functies weer te activeren, dient
u op een van de knoppen van de
afstandsbediening te drukken of de
motor te starten met de elektronische
sleutel in de lezer.
60
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Supervergrendeling
De supervergrendeling blokkeert het van
buitenaf en van binnenuit openen van de
portieren.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
is ook de vergrendelingsschakelaar in het
interieur buiten werking.
Schakel daarom nooit de supervergrendeling
in als er zich iemand in de auto bevindt.
Met de afstandsbediening
F Druk op het gesloten hangslot
om de auto volledig te
vergrendelen of druk langer dan
2 seconden op het gesloten
hangslot om ook de ruiten te
sluiten.
Met de sleutel op zak
Via de portieren:
F Druk, als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt, met
een vinger op de portiergreep (bij de
merktekens) om de auto te vergrendelen.
F Druk binnen vijf seconden nogmaals op de
portiergreep om de supervergrendeling in
te schakelen.
Via de achterklep (uitsluitend SW en RXH
BlueHDi):
F Druk, als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt, op de
rechter knop van de achterklep om de auto
te vergrendelen.
F Druk binnen vijf seconden nogmaals op
de rechter knop van de achterklep om de
supervergrendeling in te schakelen.
F Druk binnen 5 seconden nogmaals op het
gesloten hangslot om de supervergrendeling
van de auto in te schakelen.
De supervergrendeling wordt
bevestigd door het gedurende
ongeveer 2 seconden branden van de
richtingaanwijzers.
61
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
F Druk op het symbooltje van het
gesloten hangslot om de eerder
vergrendelde auto te lokaliseren
op een parkeerplaats.
Lokaliseren van de auto
De plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele
seconden.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over
een specifieke code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto.
62
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Vergrendelen/ontgrendelen
met de geïntegreerde sleutel
Vergrendelen/ontgrendelen
van het bestuurdersportier
Steek de geïntegreerde sleutel in het slot om
het portier te vergrendelen of ontgrendelen.
Vergrendelen/ontgrendelen
van de overige portieren
Noodprocedure - Elektronische sleutels
Met de geïntegreerde sleutel kan de auto
vergrendeld en ontgrendeld worden als de
elektronische sleutel niet werkt:
- lege batterij, accu ontladen of
losgekoppeld, ...
- auto bevindt zich in een omgeving met veel
elektromagnetische straling.
F Trek aan de knop 1 om de geïntegreerde
sleutel 2 uit de houder te halen.
F Open of sluit de auto met de sleutel.
Vergrendelen
F Controleer bij de achterportieren of de
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
F Verwijder met de geïntegreerde sleutel het
zwarte afdekkapje op de zijkant van het
portier.
F Steek de geïntegreerde sleutel zonder te
forceren in de opening en duw vervolgens,
zonder te draaien, de nok het portier in.
F Verwijder de geïntegreerde sleutel en
plaats het afdekkapje terug.
Ontgrendelen
Trek aan de binnenportiergreep.
Het inbraakalarm (indien aanwezig)
wordt niet uit-/ingeschakeld tijdens het
openen/sluiten van de auto.
Bij het openen van een portier zal het
alarm afgaan. Door het contact aan te
zetten wordt het alarm uitgeschakeld.
63
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
Batterij van de elektronische
sleutel vervangen
Batterij ref.: CR2032 / 3 V.
Deze batterij is via het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar.
Als de batterij vervangen moet worden, wordt u
gewaarschuwd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
F Wip het deksel met een spits voorwerp bij
de sleutelhanger los.
F Verwijder de lege batterij.
F Schuif de nieuwe batterij in de juiste
richting op zijn plaats.
F Zet het deksel aan de voorzijde vast en klik
het dicht.
F Synchroniseer de elektronische sleutel.
Storing van de
elektronische sleutel
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in de
afstandsbediening kan de auto niet meer met
de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld
en gelokaliseerd worden.
F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met
de sleutel in het slot.
F
Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als
de storing niet is verholpen.
Synchroniseren
F Zet het contact af.
F Druk zo snel mogelijk gedurende enkele
seconden op een van de knoppen van de
afstandsbediening.
F Zet het contact aan.
De elektronische sleutel werkt nu weer.
64
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit
Het rijden met vergrendelde portieren
kan bij een noodgeval de toegang tot de
auto voor de hulpdiensten belemmeren.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld of als
de auto is vergrendeld met de afstandsbediening
of de portiergrepen, is de knop buiten
werking. Gebruik in dat geval de sleutel of de
afstandsbediening om de auto te ontgrendelen.
F Druk op de knop om de portieren en de
achterklep te ver- of ontgrendelen.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is
de knop buiten werking.
Als u vanwege het vervoer van een
groot voorwerp met de achterklep
geopend rijdt, kunt u op de knop
drukken om uitsluitend de portieren te
vergrendelen.
Bij het van binnenuit vergrendelen
worden de buitenspiegels niet ingeklapt.
Automatische centrale
vergrendeling van de portieren
De portieren kunnen tijdens het rijden
automatisch worden vergrendeld (bij een
snelheid hoger dan 10 km/h).
Houd om deze functie in of uit te schakelen de
knop ingedrukt tot een melding op het display
wordt weergegeven.
Als binnen 30 seconden na het
ontgrendelen geen enkel portier
is geopend, worden de portieren
automatisch weer vergrendeld.
65
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Bagageruimte
Berline
F Ontgrendel de auto volledig of druk op de
knop voor het openen van de achterklep
van de sleutel met afstandsbediening, en
druk op deze knop.
SW en RXH BlueHDi
F Ontgrendel de auto volledig of druk op de
knop voor het openen van de achterklep
van de sleutel met afstandsbediening, druk
op de hendel A en open de achterklep.
Openen vanuit het interieur
Openen
Houd deze knop ingedrukt tot u aan het geluid
hoort dat de achterklep ontgrendeld is.
-
bij draaiende motor gaat dit
verklikkerlampje gedurende
enkele seconden branden in
combinatie met een melding op het
display van het instrumentenpaneel,
- tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h) gaat dit verklikkerlampje
gedurende enkele seconden branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Sluiten
F Trek de achterklep omlaag met behulp van
de handgreep aan de binnenzijde.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
66
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Elektrisch bedienbare achterklep (SW en RXH BlueHDi)
Openen met de
elektronische sleutel
Auto vergrendeld/
supervergrendeld
F Houd, wanneer u zich buiten de
detectiezone bevindt, de knop A
van de elektronische sleutel
ingedrukt. De auto wordt dan
eerst ontgrendeld waarna de
achterklep wordt geopend.
Auto ontgrendeld
F Houd de knop A van de elektronische
sleutel ingedrukt of druk op de knop B van
de achterklep om de achterklep te openen.
Openen vanuit het interieur
F Druk op deze knop om de auto te
ontgrendelen en de achterklep te openen.
Wanneer u de achterklep op afstand
opent, controleer dan of niets de beweging
van de achterklep kan hinderen.
F Druk, wanneer u zich met de elektronische
sleutel op zak binnen de detectiezone
bevindt, op de knop B van de achterklep.
De auto wordt dan eerst ontgrendeld
waarna de achterklep wordt geopend.
67
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Elektrisch sluiten
F Druk op deze knop C om de
achterklep elektrisch te sluiten.
Probeer de achterklep bij het sluiten niet
tegen te houden; hierdoor stopt de achterklep
met sluiten en gaat deze vervolgens enkele
centimeters omhoog.
Handmatig sluiten: beweeg de achterklep een
klein eindje omhoog en omlaag, zodat deze
ontgrendeld wordt, en sluit vervolgens de
achterklep.
Zorg ervoor dat tijdens het openen
of sluiten van de achterklep niemand
in de buurt staat om verwondingen
te voorkomen.
Tijdens het elektrisch openen of sluiten van
de achterklep is het op elk gewenst moment
mogelijk de beweging stil te zetten:
F druk op de knop in het interieur, op de
knop A van de afstandsbediening of op de
knop B of C van de achterklep.
Openen of sluiten
onderbreken
Steek nooit een vinger in het
vergrendelingssysteem van de
achterklep: risico van zwaar letsel!
68
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Noodbediening
(Berline, SW en RXH
BlueHDi)
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele
storing in de centrale vergrendeling de
achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
F Klap de achterbank naar voren om bij het
slot in de bagageruimte te komen,
F Steek een kleine schroevendraaier in
de opening A van het slot en kantel
vervolgens de hendel naar links om de
achterklep te ontgrendelen.
Waarschuwing "achterklep open"
Als de achterklep niet goed gesloten is, zal, als
de motor draait of de auto rijdt, een melding
op het display van het instrumentenpaneel
worden weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal (vanaf 10 km/h).
Opnieuw vergrendelen na het
sluiten
Wanneer de achterklep wordt gesloten, wordt
deze weer vergrendeld als het probleem niet is
verholpen.
Instellen van de
openingshoogte
De maximale openingshoogte van de achterklep kan
worden opgeslagen (laag plafond, ...).
Deze hoogte kan in twee stappen worden opgeslagen
door meerdere keren op de knop C te drukken:
- als tijdens het openen, op het moment dat de
achterklep de gewenste stand heeft bereikt,
de knop wordt ingedrukt, blijft de achterklep
in de desbetreffende stand staan,
- als de knop nogmaals wordt ingedrukt, wordt
de stand van de achterklep opgeslagen. Dit
wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Om deze opgeslagen stand te wissen moet
de knop opnieuw ingedrukt worden gehouden
tot een geluidssignaal hoorbaar is.
De achterklep is niet geschikt voor de
bevestiging van een fietsendrager.
Als een fietsendrager op de trekhaak
is bevestigd, moet de automatische
werking worden uitgeschakeld.
Gebruiksvoorschriften
Als er sneeuw op de achterklep ligt, moet
de sneeuw worden verwijderd voordat de
achterklep automatisch wordt geopend.
Bij vorst kan de achterklep vastvriezen
waardoor het automatisch openen niet
werkt: ontdooi de achterklep door het
interieur te verwarmen en probeer het
daarna opnieuw.
Als u de auto in een automatische
wasstraat laat wassen, vergeet dan
niet om de auto eerst te vergrendelen
om te voorkomen dat de achterklep per
ongeluk wordt geopend.
Als de achterklep in korte tijd meerdere
keren wordt geopend en gesloten, kan
de elektromotor oververhit raken; de
achterklep kan dan niet meer worden
geopend of gesloten.
Laat de elektromotor afkoelen door de
achterklep gedurende 10 minuten niet
te bedienen.
69
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Sleutels, afstandsbediening, elektronische sleutel verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe sleutel bestellen.
Afstandsbediening
De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te
spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar
worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening of de elektronische sleutel mee als u de auto verlaat,
zelfs al is dit voor korte duur.
Elektrische storingen
De elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem werkt in sommige gevallen niet correct in de nabijheid van elektronische
apparatuur: telefoon, laptop, sterke magnetische velden, ...
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Vergeet niet aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te activeren.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw
bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
70
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende
typen beveiliging:
Alarm
- Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen
carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
achterklep of de motorkap probeert te openen.
- Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen
in het interieur worden waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen,
als iets of iemand de auto binnendringt of als iets
of iemand in de auto beweegt.
- Wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er veranderingen
in de wagenhoogte worden waargenomen.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild,
verplaatst of aangestoten.
Automatische
beveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert
de accu, de bedieningseenheid of de
kabels van de sirene uit te schakelen of
te beschadigen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
alvorens wijzigingen aan het
alarmsysteem aan te brengen.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Inschakelen
F Zet het contact af en verlaat de auto.
F Druk op de vergrendelknop
van de afstandsbediening of
vergrendel de auto met het
"Keyless entry and start"-
systeem.
Het alarmsysteem is geactiveerd: het
verklikkerlampje van de knop zal één keer per
seconde knipperen.
De inbraakbeveiliging wordt 5 seconden nadat
de vergrendelknop van de afstandsbediening
is ingedrukt of nadat de auto met het "Keyless
entry and start"-systeem vergrendeld is,
geactiveerd. De interieurbeveiliging wordt
45 seconden en de wegsleepbeveiliging
90 seconden nadat de vergrendelknop van de
afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd.
Indien een portier of de achterklep niet goed is
gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar
wordt de omtrekbeveiliging na 45 seconden wel
ingeschakeld.
71
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Vergrendelen van de
auto met alleen de
omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieur- en wegsleepbeveiliging uit
om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt
ingeschakeld als bijvoorbeeld:
- een ruit op een kier blijft staan,
- de auto wordt gewassen,
- een wiel wordt verwisseld,
- de auto wordt gesleept,
- de auto op een boot wordt vervoerd.
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
F Zet het contact af en druk binnen
10 seconden op deze knop
tot het verklikkerlampje blijft
branden.
F Verlaat de auto.
F Druk onmiddellijk op de
vergrendelknop van de
afstandsbediening of vergrendel
de auto met het "Keyless entry
and start"-systeem.
De interieur- en wegsleepbeveiliging worden
uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke
keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de
interieur- en wegsleepbeveiliging
F Druk op de ontgrendelknop
van de afstandsbediening of
ontgrendel de auto met het
"Keyless entry and start"-
systeem om de omtrekbeveiliging
uit te schakelen.
F Druk op de vergrendelknop van de
afstandsbediening of vergrendel
de auto met het "Keyless entry
and start"-systeem om alle
alarmsystemen in te schakelen.
Het verklikkerlampje van de knop
zal opnieuw één keer per seconde
knipperen.
F Druk op de ontgrendelknop
van de afstandsbediening of
ontgrendel de auto met het
"Keyless entry and start"-
systeem.
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
De interieurbeveiliging wordt
uitgeschakeld; het verklikkerlampje
van de knop gaat uit.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt
ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop
zal één keer per seconde knipperen.
72
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende dertig seconden.
Als het alarm voor de 11
e
keer afgaat, worden
de alarmsystemen uitgeschakeld.
Als het verklikkerlampje van de knop
snel knippert bij het ontgrendelen van
de auto met de afstandsbediening of
met het "Keyless entry and start"-
systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje
stopt met knipperen als het contact
wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
F Ontgrendel de auto met de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
F Open het portier; het alarm gaat af.
F Zet het contact aan, het alarm stopt. Het
verklikkerlampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het
verklikkerlampje van de knop blijft branden,
duidt dit op een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
* Volgens land van bestemming.
Automatisch inschakelen*
Het systeem wordt 2 minuten nadat het
laatste portier of de achterklep is gesloten,
automatisch ingeschakeld.
F Om het afgaan van het alarm bij het
openen van een portier of de achterklep te
voorkomen, moet eerst op de ontgrendelknop
van de afstandsbediening worden gedrukt
of moet de auto ontgrendeld worden met het
"Keyless entry and start"-systeem.
73
2
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Elektrisch bedienbare ruiten
1. Schakelaar ruitbediening links voor.
2. Schakelaar ruitbediening rechts voor.
3. Schakelaar ruitbediening rechts achter.
4. Schakelaar ruitbediening links achter.
5. Blokkeerschakelaar elektrisch
bedienbare ruiten achter,
vergrendeling van de achterportieren
(kinderbeveiliging).
Handbediening
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Automatische bediening
(volgens uitvoering)
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt om de ruit te openen of sluiten. Als u de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar
om het openen of sluiten te stoppen.
Ongeveer 1 minuut nadat de sleutel uit
het contact is genomen, kunnen de ruiten
niet meer worden bediend.
Zet het contact aan om de ruiten weer te
kunnen bedienen.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de
schakelaar om de ruit helemaal te openen en
trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de
ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na
het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld.
Blokkering van de ruitbediening
achter
Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op
de schakelaar 5 om de ruitbediening achter,
ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.
De binnenportiergrepen van de achterportieren
worden in dat geval ook geblokkeerd.
Als de schakelaar is ingedrukt (het lampje
brandt), is de ruitbediening geblokkeerd. Als
de schakelaar niet is ingedrukt (het lampje is
gedoofd), is de ruitbediening niet geblokkeerd.
74
Toegang tot de auto
508_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Resetten van de
ruitbediening
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze
ervan verzekerd zijn dat niets het
correcte sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de
elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
Als de accu is losgekoppeld geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld:
- open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens
als de schakelaar omhoog wordt getrokken,
sluit de ruit enkele centimeters. Laat
de schakelaar los en trek hem opnieuw
omhoog totdat de ruit volledig is gesloten,
- houd de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1 seconde vast.
75
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Voorstoelen
Handmatig verstellen
1. Hoofdsteun in hoogte verstellen en
kantelen
Trek de hoofdsteun omhoog om deze
hoger te stellen.
Houd de knop ingedrukt om de hoofdsteun
lager te stellen en duw de hoofdsteun
omlaag (druk de knop in tot voorbij het
zware punt).
2. Kantelen van de rugleuning
Zet met de daarvoor bestemde bediening
de rugleuning in de gewenste hellingshoek.
3. Instellen van de zithoogte
Beweeg de hendel net zo lang omhoog
of omlaag tot de gewenste instelling is
bereikt.
4. Lendensteun verstellen
Hiermee kunt u onafhankelijk van elkaar de
hoogte en de diepte van de lendensteun
instellen.
F Naar voren of naar achteren om
de lendensteun te vergroten of te
verkleinen.
F Omhoog of omlaag om het gedeelte
waar de lendensteun het lichaam
ondersteunt te verplaatsen.
5. Verstellen van de stoel in lengterichting
Til de beugel op en schuif de stoel naar
voren of naar achteren.
6. Verstellen van de zitting
Trek aan de handgreep om de lengte van
de zitting in te stellen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet
wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te
voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen
als dit het geval is.
76
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Elektrisch verstellen
1. Zitting kantelen en in hoogte en in
lengterichting verstellen
F Licht de schakelaar aan de voorzijde op
of druk deze neer om het zitgedeelte van
de stoel te kantelen.
F Licht de schakelaar aan de achterzijde
op of druk deze neer om het zitgedeelte
te verhogen of te verlagen.
F Beweeg de schakelaar naar voren of
naar achteren om de stoel naar voren of
naar achteren te bewegen.
2. Kantelen van de rugleuning
Beweeg de schakelaar naar voren of
naar achteren om de hellingshoek van de
rugleuning in te stellen.
3. Lendensteun verstellen
Dit systeem biedt de mogelijkheid om
onafhankelijk van elkaar de hoogte en de
diepte van de lendensteun in te stellen.
Bedien de schakelaar:
F Naar voren of naar achteren voor meer of
minder steun in de lendenen.
F Omhoog of omlaag om de drukzone van
de lendensteun omhoog of omlaag te
bewegen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet
wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te
voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen
als dit het geval is.
Zet, om de stoelen elektrisch te verstellen, het contact aan of start de motor als de
eco-modus is ingeschakeld.
Na het openen van het voorportier kan de bediening van de elektrische verstelling van de
bestuurdersstoel nog ongeveer een minuut worden gebruikt. Ongeveer een minuut na het uitzetten van
het contact en in de eco-mode, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling uitgeschakeld.
Als het contact wordt aangezet, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling weer ingeschakeld.
77
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Opslaan van zitposities in
het geheugen
Dit systeem slaat de elektrische instellingen
van de bestuurdersstoel, de buitenspiegels en
het head-up display op. U kunt twee standen
opslaan met de toetsen aan de zijkant van de
bestuurdersstoel.
Opslaan van een zitpositie
met de toetsen M / 1 / 2
F Zet het contact aan.
F Zet uw stoel, de buitenspiegels en het
head-up display in de gewenste stand.
F Druk op de toets M en vervolgens binnen
4 seconden op de toets 1 of 2.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
zitpositie is opgeslagen.
Het opslaan van een andere stand annuleert de
vorige, in het geheugen opgeslagen stand.
Oproepen van een opgeslagen zitpositie
Contact aan of draaiende motor
F Druk kort op de toets 1 of 2 om de
desbetreffende zitpositie op te roepen.
Een geluidssignaal geeft aan dat de opgeslagen
zitpositie is ingenomen.
U kunt de beweging onderbreken door op de
toets M, 1 of 2 te drukken of door één van de
schakelaars van de stoelverstelling te bedienen.
U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens het
rijden.
Het opvragen van een opgeslagen zitpositie is
tot 45 s na het afzetten van het contact mogelijk.
In-/uitstapfunctie
Deze functie vergemakkelijkt het in- en
uitstappen.
Zo schuift de stoel automatisch naar achteren
bij het afzetten van het contact of bij het
openen van het bestuurdersportier; de stoel
blijft in deze stand staan tot u weer instapt.
Bij aanzetten van het contact schuift de stoel
weer naar voren in de geprogrammeerde
stand.
Zorg ervoor dat het verplaatsen van de stoel
niet gehinderd wordt door voorwerpen of
personen.
Deze functie kan worden in-
of uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de
auto.
78
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Hoogte- en hoekverstelling hoofdsteun
F Hoofdsteun omlaag bewegen: druk de
knop A in tot voorbij het zware punt en
beweeg de hoofdsteun naar beneden tot de
gewenste positie is bereikt; laat vervolgens
de knop los.
F Hoofdsteun omhoog bewegen: beweeg
de hoofdsteun omhoog tot de gewenste
positie is bereikt.
F Hoofdsteun verwijderen: druk op de twee
pallen B en trek de hoofdsteun omhoog.
F Hoofdsteun terugplaatsen: zet de pennen
van de hoofdsteun recht in de openingen
van de rugleuning. Controleer of de
hoofdsteun goed vastzit door deze naar
boven te trekken.
Voor de veiligheid is het frame van
de hoofdsteun voorzien van een
blokkeersysteem om te voorkomen dat
de hoofdsteun zakt in het geval van een
aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is
als de bovenzijde van de hoofdsteun
zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Bediening stoelverwarming
F
Met de draaiknop kan de stoelverwarming ingeschakeld
worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd:
Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor
beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.
0: Uit.
1: Laag.
2: Gemiddeld.
3: Hoog.
79
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Massagefunctie
Deze functie zorgt voor een massage ter
hoogte van de lendenen van de bestuurder. De
functie werkt alleen bij draaiende motor en als
de STOP-stand van het Stop & Start-systeem
is geactiveerd.
Inschakelen
F Druk op deze knop.
Het verklikkerlampje gaat branden en de
massagefunctie wordt voor een tijdsduur van 1 uur
ingeschakeld. Gedurende deze tijdsduur wordt
de massage in cycli van 6 minuten uitgevoerd
(4 minuten massage worden gevolgd door 2 minuten
rust). Het systeem voert in totaal 10 cycli uit.
Na een uur wordt de functie uitgeschakeld, het
verklikkerlampje gaat dan uit.
Uitschakelen
U kunt de massagefunctie op elk
gewenst moment uitschakelen door
op deze knop te drukken.
Stuurwielverstelling
F Zorg dat de auto stilstaat en duw
de hendel omlaag om het stuurwiel te
ontgrendelen.
F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
F Trek aan de hendel om het stuurwiel te
vergrendelen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
80
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Spiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor
het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto.
De buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een smalle
straat.
Buitenspiegels
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp
van de schakelaar A, worden ze niet automatisch
uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek
nogmaals de schakelaar A naar achteren om de
buitenspiegels uit te klappen.
Het automatisch in- en uitklappen van de
buitenspiegels kan worden gedeactiveerd
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Klap de buitenspiegels in als u uw auto
in een automatische autowasstraat laat
wassen.
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden
gehouden om de afstand ten opzichte van
achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Deze functie kunt u inschakelen door
bij draaiende motor op de toets van
de achterruitverwarming te drukken.
Verstellen
F Zet de knop A naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
F Duw de knop B in de 4 richtingen om de
spiegel af te stellen.
F Zet de knop A weer in het midden.
Inklappen
- Automatisch: vergrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
- Handmatig: trek bij aangezet contact de
schakelaar A naar achteren.
Uitklappen
- Automatisch: ontgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
- Handmatig: trek bij aangezet contact de
schakelaar A naar achteren.
Stel om veiligheidsredenen de spiegels
zo af dat de dode hoek zo klein
mogelijk is.
Indien nodig kunt u de buitenspiegels
handmatig inklappen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het ontwasemen en
ontdooien van de achterruit.
Ontwaseming - ontdooiing
81
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Automatisch kantelen
buitenspiegels bij het
achteruitrijden
De buitenspiegels kunnen bij het achteruit
inparkeren naar de grond worden gericht.
Programmeren
F Schakel bij draaiende motor de
achteruitversnelling in.
F Selecteer en verstel achtereenvolgens de
linker en rechter buitenspiegel.
De ingestelde standen worden direct
opgeslagen.
Inschakelen
F Schakel bij draaiende motor de
achteruitversnelling in.
F Beweeg de schakelaar A naar rechts of
links om de desbetreffende buitenspiegel
te selecteren.
De geselecteerde buitenspiegel wordt in de
geprogrammeerde stand gericht.
Uitschakelen
F Haal de versnellingsbak uit de
achteruitversnelling en wacht
tien seconden.
of
F Zet de schakelaar A in de middelste stand.
De buitenspiegel keert terug naar de
oorspronkelijke stand.
De buitenspiegel keert ook terug naar de
oorspronkelijke stand:
- zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h,
- als de motor wordt afgezet.
82
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder
ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de
koplampen van achteropkomend verkeer.
Binnenspiegel
Handmatige binnenspiegel
Verstellen
F Stel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F Duw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
83
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Verwarming en ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gefilterd
en wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur
gerecirculeerd.
Bedieningspaneel
De lucht kan afhankelijk van de instellingen
van de bestuurder, voorpassagier of
achterpassagiers (afhankelijk van het
uitrustingsniveau) via verschillende circuits
worden toegevoerd.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de
verschillende circuits wordt gemengd om het
gewenste comfortniveau te bereiken.
Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende
(combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de
gewenste uitstroomopeningen verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid
wordt verhoogd of verlaagd.
De bedieningsschakelaars bevinden zich op
het paneel A van de middenconsole.
1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten.
3. Afsluitbare en verstelbare
zijventilatieroosters.
4. Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers.
6. Afsluitbare en verstelbare ventilatieroosters
voor de achterpassagiers.
7. Uitstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
Luchtverdeling
84
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Automatische airconditioning: het is raadzaam het automatische programma van de airconditioning te gebruiken door op de toets "AUTO" te drukken.
Tips voor instellingen in het interieur
Gewenste werking
Verwarming of handbediende airconditioning
Luchtverdeling Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie/ Toevoer
van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende
airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN
ONTDOOIEN
85
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht:
F Als de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan, kunt u het passagierscompartiment kort ventileren.
Zet de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieurlucht goed ververst wordt.
F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende
luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.
F Kies onder normale omstandigheden altijd voor de toevoer van buitenlucht; bij langdurig gebruik van de luchtrecirculatie in het interieur
kunnen de voorruit en de zijruiten beslaan.
F Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische
airconditioning.
F Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden.
F Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk "Controles").
Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het speciale toegevoegde actieve filter draagt het bij tot een gezuiverde lucht
voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F Als de airconditioning werkt, gebruikt deze een klein deel van het motorvermogen. Dit heeft een hoger brandstofverbruik tot gevolg.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.
Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal
verschijnsel.
F Laat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in perfecte staat te houden.
F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
86
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Handbediende airconditioning
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
1. Temperatuurregeling
F Draai de knop van links (koel)
naar rechts (warm) om de
temperatuur naar behoefte in te
stellen.
2. Luchtopbrengstregeling
F Druk op deze toets
"gevulde ventilator" om de
luchtopbrengst te verhogen.
Afhankelijk van de gevraagde
waarde wordt de desbetreffende
rij LED's geleidelijk gevuld.
F Druk op deze toets
"lege ventilator" om de
luchtopbrengst te verlagen.
3. Luchtverdeling
F Druk op de desbetreffende toets voor:
Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Beenruimte.
Afhankelijk van uw behoeften kunt
u twee instellingen combineren of
de drie instellingen gezamenlijk
selecteren.
87
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
4. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
F
Druk op deze toets om de lucht in
het interieur te laten recirculeren. Het
lampje brandt om aan te geven dat
de luchtrecirculatie is ingeschakeld.
F Druk nogmaals op de toets
om de toevoer van buitenlucht
weer in te schakelen. Het lampje
gaat uit.
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en zijruiten.
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en
de ruiten beslaan.
5. Airconditioning aan/uit
De airconditioning werkt doeltreffend
in elk jaargetijde, mits de ruiten zijn
gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
-
de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen,
-
in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen
ruiten snel te ontwasemen.
Aan
F Druk op de toets "A/C". Het desbetreffende
verklikkerlampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de regeling
voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.
6. Automatisch programma
"Zicht"
Zie de paragraaf "Ontdooiing -
Ontwaseming vóór".
Uit
F
Druk nogmaals op de toets "A/C". Het desbetreffende
verklikkerlampje gaat uit.
Als de airconditioning is uitgeschakeld, kunnen onaangename
verschijnselen optreden (vocht, beslagen ruiten).
Om sneller koele lucht te verkrijgen
kunt u gedurende enige tijd de
recirculatiestand inschakelen. Schakel
daarna de toevoer van buitenlucht
weer in.
88
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Automatische werking
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
aanjagerregeling geleidelijk op het
optimale niveau gebracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht
uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten
en de beenruimte van de passagiers
verdeeld.
F Druk op deze toets "AUTO".
Het lampje gaat branden.
1. Automatisch programma
"Comfort"
Het is raadzaam deze stand te gebruiken:
het systeem regelt de temperatuur, de
luchtopbrengst, de luchtverdeling naar
de luchtroosters en de luchtrecirculatie
automatisch en optimaal aan de hand van de
door u ingestelde waarde.
Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief
gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
2 - 3. Regeling bestuurders-/
passagierszijde
De bestuurder en de voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op de werkelijke temperatuur in graden
Celsius of Fahrenheit.
F Draai de knop 2 of 3 naar links
(blauw) of naar rechts (rood) om
deze waarde te verlagen of te
verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de waarde
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk
van uw wensen een afstelling tussen 18 en
24 gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raadzaam
dat het verschil in instelling links en rechts niet
meer dan 3 bedraagt.
89
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt
dat zolang de voorruitontwaseming in werking
is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor het gewenste
comfort de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Om het interieur maximaal te verkoelen
of te verwarmen is het mogelijk de
minimale waarde 14 of de maximale
waarde 28 te overschrijden.
F Draai de knop 2 of 3 naar links
totdat "LO" verschijnt of naar
rechts totdat "HI" verschijnt.
4. Automatisch programma
"Zicht"
Zie paragraaf "Ontwaseming -
ontdooiing vóór".
F
Druk op deze toets om de instellingen
van de passagierszijde af te stemmen
op die van de bestuurderszijde
(centrale regeling). Het lampje van de
toets gaat branden.
5. Centrale regeling/gescheiden
regeling
De airconditioning functioneert, als
de ruiten gesloten zijn, optimaal in
elk seizoen.
6. Airconditioning aan/uit
Dit systeem maakt het mogelijk om:
-
in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen,
-
in de winter, bij temperaturen hoger dan 3°C, de ruiten
sneller te ontwasemen.
Inschakelen
F
Druk op de toets "A/C", het desbetreffende lampje
gaat groen branden.
De airconditioning werkt niet als de regeling voor de
luchtopbrengst is uitgeschakeld.
Uitschakelen
F
Druk nogmaals op de toets "A/C", het groene lampje
dooft.
Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve
effecten hebben (vocht, condens).
Als u de temperatuur van de lucht
in het interieur tijdelijk wilt verlagen,
drukt u op deze toets; de aanduiding
"LO" wordt weergegeven.
7. Maximale werking
airconditioning
Druk nogmaals op de toets om terug te gaan
naar de vorige instellingen.
Handmatig instellen
Al naar gelang uw wensen kunt u de
automatische bediening van het systeem
handmatig aanpassen. De overige functies
worden automatisch geregeld.
F Druk op de toets "AUTO" om het systeem
weer volledig automatisch te laten
functioneren.
90
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
8. Regeling luchtverdeling
F Druk op de desbetreffende toets voor de
stand:
Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Beenruimte.
Afhankelijk van uw behoeften kunt
u twee instellingen combineren of
de drie instellingen gezamenlijk
selecteren.
9. Regeling luchtopbrengst
F Druk op deze toets
"gevulde ventilator" om de
luchtopbrengst te verhogen.
F Druk op deze toets
"lege ventilator" om de
luchtopbrengst te verlagen.
10. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
F Druk op deze toets
"lege ventilator" van de
luchtopbrengst tot het symbool
van de ventilator verdwijnt
en "--" wordt weergegeven.
Uitschakelen van het systeem
F
Druk op deze toets om de lucht in
het interieur te laten recirculeren. Het
lampje van de toets gaat branden.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De
luchtrecirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers worden geactiveerd.
Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld
systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan
of de luchtkwaliteit vermindert.
Als u op de toets "gevulde ventilator" drukt,
wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij
de instellingen van vóór de uitschakeling
worden toegepast.
Afhankelijk van de gevraagde waarde wordt het
pictogram van de luchtopbrengst, de ventilator,
geleidelijk gevuld.
Alle functies van de airconditioning
worden dan uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer
geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
F Druk de toets, zodra de luchtrecirculatie
niet meer nodig is, nogmaals in om de
toevoer van buitenlucht te hervatten en het
beslaan van de ruiten te voorkomen. Het
lampje van de toets gaat uit.
91
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Automatische airconditioning quadrizone
Automatische werking
1. Automatisch programma
"Confort"
Met de standen Soft/Auto/Fast kunnen de
bestuurder en de voorpassagier het door hen
gewenste comfortniveau instellen:
2. Inschakelen / uitschakelen van
de airconditioning achter
3 - 4. Regeling aan bestuurders-/
passagierszijde
De bestuurder en de voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op de werkelijke temperatuur in graden
Celsius of Fahrenheit.
Voor een aangenaam comfort en een zo
laag mogelijk geluidsniveau, aangezien
de aanjagersnelheid beperkt wordt.
Voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag
geluidsniveau.
Voor een doeltreffende en
dynamische luchttoevoer.
Druk op deze toets om de
airconditioning achter uit te
schakelen en het systeem te
blokkeren. Op het LCD-display
wordt een hangslot weergegeven.
Als de airconditioning achter weer
wordt ingeschakeld, wordt de
automatische stand geactiveerd en
de laatst ingestelde waarden voor de
temperatuur toegepast.
F Draai de knop 3 of 4 naar links
(blauw) of naar rechts (rood) om
deze waarde te verlagen of te
verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de waarde
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk
van uw wensen een afstelling tussen 18 en
24 gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raadzaam
dat het verschil in instelling links en rechts niet
meer dan 3 bedraagt.
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
92
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.
5. Automatisch programma
"Zicht"
6. Centrale regeling / Quadrizone
7. In-/uitschakelen van de
airconditioning
Handmatige instellingen
Al naar gelang uw wensen kunt u de
automatische bediening van het systeem
handmatig aanpassen. De overige functies
worden automatisch geregeld.
Druk op een van de toetsen Soft/Auto/Fast om
de automatische stand weer in te schakelen.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor het gewenste
comfort de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Zie de paragraaf
"Ontwaseming - ontdooiing vóór".
Druk op deze toets om de instellingen
van de passagierszijde voor en
achter af te stemmen op die van de
bestuurderszijde (centrale regeling).
Het lampje in de toets gaat branden.
De airconditioning functioneert, als
de ruiten gesloten zijn, optimaal in
elk seizoen.
Dit systeem maakt het mogelijk om:
-
in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen,
-
in de winter, bij temperaturen hoger dan 3°C, de ruiten
sneller te ontwasemen.
Inschakelen
F Druk op de toets "A/C", het desbetreffende
lampje gaat groen branden.
De airconditioning werkt niet als de regeling
voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op de toets "A/C", het
desbetreffende groene lampje dooft.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, condens).
Om het interieur maximaal te verkoelen of
te verwarmen is het mogelijk de minimale
waarde 14 of de maximale waarde 28 te
overschrijden.
F Draai de knop 3 of 4 linksom tot "LO"
wordt weergegeven of rechtsom tot
"HI" wordt weergegeven.
93
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
8. Regeling luchtverdeling
F Druk op deze toets
"gevulde ventilator" om de
luchtopbrengst te verhogen.
F Druk op de desbetreffende toets voor de
stand:
Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters.
Beenruimte.
Afhankelijk van uw wensen kunt
u twee instellingen combineren of
de drie instellingen gezamenlijk
selecteren.
F Druk op deze toets
"lege ventilator" om de
luchtopbrengst te verlagen.
F Druk op deze toets
"lege ventilator" van de
luchtopbrengst tot het symbool
van de ventilator verdwijnt en "--"
wordt weergegeven.
Automatische stand luchttoevoer
Deze stand wordt bij het programma
"Comfort" standaard geactiveerd.
9. Regeling luchtopbrengst
Afhankelijk van de gevraagde waarde wordt het
pictogram van de luchtopbrengst, de ventilator,
geleidelijk gevuld.
Uitschakelen van het systeem
Alle functies van de airconditioning worden dan
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer geregeld,
maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd.
Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld
systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan
of de luchtkwaliteit vermindert. Als u op de toets
"gevulde ventilator" drukt, wordt het systeem
weer ingeschakeld waarbij de instellingen van vóór
de uitschakeling worden toegepast.
10. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te
sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch
ingeschakeld als de ruitensproeiers worden
geactiveerd. De luchtrecirculatie wordt bij
temperaturen lager dan 5°C niet ingeschakeld
om te voorkomen dat de ruiten van de auto
beslaan.
F Druk deze toets, zodra de luchtrecirculatie
niet meer nodig is, nogmaals in om de
toevoer van buitenlucht te hervatten en het
beslaan van de ruiten te voorkomen. Het
lampje van de toets gaat uit.
94
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Comfortregeling achterpassagiers
1. Automatisch programma
Comfort
F Druk op de toets "AUTO". Het
verklikkerlampje in de toets gaat
branden.
Wij raden u aan deze stand te gebruiken. In
deze stand worden automatisch op optimale
wijze alle functies - de interieurtemperatuur,
de luchthoeveelheid, de luchtverdeling -
geregeld overeenkomstig het door u ingestelde
comfortniveau.
Dit systeem werkt, als de ruiten gesloten zijn, in
alle seizoenen doeltreffend.
2. Regeling van de luchtverdeling 3. Temperatuurregeling links of
rechts
Druk meerdere keren op de desbetreffende
toets om de luchtverdeling als volgt te wijzigen:
De linker en rechter passagier kunnen afzonderlijk
de door hun gewenste temperatuur instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een comfortniveau en niet op een
temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
F
Draai de draaiknop linksom om de
temperatuur te verlagen en rechtsom
om de temperatuur te verhogen.
- Beenruimte en centraal
ventilatierooster.
- Centraal ventilatierooster.
- Automatische regeling
luchtverdeling.
De bediening van de airconditioning achter
werkt uitsluitend als vanaf de zitplaatsen vóór:
- de toets REAR is geactiveerd,
- het automatische programma Zicht niet is
ingeschakeld.
Een ingestelde waarde van ongeveer 21 biedt
een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een
andere waarde instellen; een waarde tussen
18 en 24 is gebruikelijk.
Bovendien raden wij u af om een instelling te
kiezen waarbij het verschil tussen de waarden
links en rechts groter is dan 3.
Zorg ervoor dat de ventilatieroosters en
de luchtafvoerkanalen in de vloer niet zijn
afgedekt.
95
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
4. Regeling van de luchtopbrengst
F Druk op deze toets "gevulde
ventilator" om de luchtopbrengst
te verhogen.
F Druk op deze toets "lege
ventilator" om de luchtopbrengst
te verlagen.
Het symbool voor de aanjagersnelheid, de
ventilator, wordt geleidelijk afhankelijk van de
gevraagde waarde gevuld.
Uitschakelen van het systeem
F Druk op deze toets "lege ventilator"
van de luchtopbrengst tot het
symbool van de ventilator verdwijnt
en "- -" wordt weergegeven.
Hiermee worden alle functies van het
airconditioningsysteem uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Een lichte luchtstroom die
wordt veroorzaakt doordat de auto zich
voortbeweegt, blijft echter voelbaar.
96
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
F Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit omdat
minder stroomverbruik leidt tot een
lager brandstofverbruik.
Ontwasemen -
Ontdooien vóór
Achterruitverwarming
De achterruitverwarming kan worden
ingeschakeld met de toets op het
bedieningspaneel van de airconditioning.
Met handbediende
airconditioning
F Selecteer dit programma om de
voorruit en de zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
Met automatische
airconditioning met gescheiden
regeling of quadrizone
Automatisch programma "Zicht"
Aan
F Druk op deze toets om de achterruit
en, afhankelijk van de uitvoering, de
buitenspiegels te ontwasemen. Het
verklikkerlampje van de toets gaat branden.
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.
Uit
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig brandstofverbruik te
voorkomen.
F U kunt de achterruitverwarming ook eerder
uitschakelen door nogmaals op de toets te
drukken. Het verklikkerlampje van de toets
gaat uit.
Het systeem werkt volledig automatisch
en regelt de luchttemperatuur, de
aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de
luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de
zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
Stel de temperatuurregeling in om de ruiten
sneller te ontwasemen/ontdooien.
Druk om het programma uit te schakelen
nogmaals op de toets "Zicht". Het lampje van
de toets gaat uit en het systeem wordt weer
ingeschakeld met de instellingen van vóór de
inschakeling van het programma.
F Selecteer dit programma om de
voorruit en de zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de
luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer
en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
Als bij de airconditioning quadrizone op deze
toets wordt gedrukt, wordt de airconditioning
achter uitgeschakeld en wordt de bediening ervan
geblokkeerd.
F
Druk nogmaals op de toets "Zicht" of op "AUTO"
om deze functie uit te schakelen; het lampje in de
toets gaat uit en dat van de toets "AUTO" gaat
branden.
Het systeem keert terug naar dezelfde instellingen als
die van vóór het uitschakelen.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
97
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Stand "Programmeerbare
verwarming"
Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem dat
het koelvloeistofcircuit van de motor opwarmt,
zodat de ruiten sneller ontdooid kunnen worden
en het interieur voorverwarmd kan worden.
Dit verklikkerlampje gaat uitsluitend branden
als het systeem in de stand "programmeerbare
verwarming" wordt geprogrammeerd.
Druk met aangezet contact op de linker rolknop van
het stuurwiel om toegang te krijgen tot het hoofdmenu.
Programmeren
F Selecteer in het "Hoofdmenu" de optie
"Voorverwarming/ventilatie",
F Vink "Activeren" aan en selecteer voor het
programmeren indien nodig "Parameters",
F Selecteer "Verwarming" om de motor
en het interieur voor te verwarmen of
"Ventilatie" om het interieur te ventileren,
Programmeerbaar verwarmings-/ventilatiesysteem
Stand "Programmeerbare
ventilatie"
In deze stand wordt het interieur geventileerd
met buitenlucht, zodat onder zomerse
omstandigheden bij het instappen een
aangenamere temperatuur in het interieur
heerst.
F Selecteer:
- "onmiddellijk" om de verwarming of
ventilatie te starten (als de keuze via
"OK" is bevestigd),
- het eerste klokje om uw vertrektijd te
programmeren/op te slaan,
- het tweede klokje om een tweede
vertrektijd te programmeren/op te slaan.
Afhankelijk van de ingestelde vertrektijd
berekent het systeem automatisch het optimale
inschakeltijdstip.
De werking van de stand "Ventilatie" bij het
onmiddellijk of geprogrammeerd inschakelen van
deze stand is afhankelijk van de temperatuur in
het interieur van de auto en de buitentemperatuur.
Met de twee klokjes kunt u, bijvoorbeeld
afhankelijk van het seizoen, een keuze
maken uit twee starttijden.
Via een melding op het display van het
instrumentenpaneel wordt uw keuze
bevestigd.
98
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Zorg ervoor dat de programmeerbare
verwarming altijd is uitgeschakeld
tijdens het bijvullen van brandstof,
om brand- en explosiegevaar te
voorkomen.
Gebruik om koolmonoxidevergiftiging
te voorkomen de programmeerbare
verwarming nooit, zelfs niet voor korte
tijd, in een afgesloten ruimte zoals
een garage of werkplaats zonder
afzuiginstallatie.
Parkeer om brandgevaar te voorkomen
de auto niet op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren,
papier...).
Tussen twee keer starten van de auto kan er
slechts één stand voor het geprogrammeerd
of onmiddellijk voorverwarmen/ventileren
worden ingeschakeld.
Het onmiddellijk of geprogrammeerd
inschakelen van de verwarming en de
ventilatie werkt niet als:
- het brandstofniveau te laag is,
- de accuspanning te laag is.
Voordat de verwarming of de ventilatie
wordt geprogrammeerd, moeten eerst
de interieur- en wegsleepbeveiliging
van het inbraakalarm worden
uitgeschakeld.
Zie de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het inbraakalarm.
99
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Voorzieningen vóór
1. Gekoeld dashboardkastje
Het dashboardkastje is voorzien van een
ventilatieopening* die met een draaiknop
kan worden afgesloten. Via deze opening
wordt koude lucht toegevoerd.
2. Opbergvakken
3. Wegklapbare bekerhouders
Druk op het deksel om de bekerhouder te
openen.
4. Uitneembare asbak
Druk op het deksel om de asbak te openen.
Asbak legen: trek de asbak omhoog om
deze te verwijderen.
5. Schakelaars*
Massagefunctie, Grootlichtassistent,
dodehoekbewaking, inbraakalarm,
PEUGEOT Connect SOS, PEUGEOT
Connect Assistance.
6. Opbergvak met schuifdeksel
7. Middenarmsteun vóór
8. 12V-aansluitingen vóór (120 W)*
Houd u aan het maximaal toegestane
vermogen om schade aan uw apparatuur
te voorkomen.
9. PEUGEOT Connect USB - USB-box
* Volgens uitvoering.
100
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Matten
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat
bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de
bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Bevestigen
Verwijderen
Terugplaatsen
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen is
verplicht.
-
gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kan de bediening van de
pedalen worden gehinderd en kan de werking
van de snelheidsregelaar/-begrenzer negatief
worden beïnvloed.
De door PEUGEOT goedgekeurde matten
zijn voorzien van twee bevestigingen onder de
stoel.
Verwijderen van de mat aan de
bestuurderszijde:
F zet de stoel in de achterste stand,
F maak de bevestigingen los,
F verwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen van de mat aan de
bestuurderszijde:
F leg de mat goed op zijn plaats,
F druk de bevestigingen vast,
F controleer of de mat goed vastzit.
101
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Zonneklep
De zonnekleppen zijn voorzien van een make-
upspiegel met verlichting en een afdekkapje
en, aan bestuurderszijde, van een mogelijkheid
voor het opbergen van pasjes of kaartjes.
F Open als het contact aan is het afdekkapje.
De verlichting van de make-upspiegel gaat
automatisch branden.
Dashboardkastje met verlichting
12V-aansluiting
Houd u aan het maximaal toegestane vermogen
om schade aan uw apparatuur te voorkomen.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door PEUGEOT is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen
in de werking van de elektrische
componenten van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in
de weergave van de displays.
In het dashboardkastje kan een fles
mineraalwater, de boorddocumentatie enz.
worden opgeborgen.
In het deksel zijn voorgevormde houders
aangebracht voor een pen, een bril, munten,
kaarten, een blikje enz.
F Trek de handgreep omhoog om het te
openen.
De verlichting van het dashboardkastje treedt
in werking zodra het wordt geopend.
In het dashboardkastje bevindt zich de
schakelaar voor het uitschakelen van de
frontairbag aan passagierszijde A.
Het bevat ook een afsluitbare
ventilatieopening B. Via deze opening wordt
dezelfde gekoelde lucht als die voor het
interieur aangevoerd.
F Open, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt
aansluiten, het kapje en sluit een geschikte
adapter aan.
102
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
1. Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes vóór
3. Kaartleeslampjes achter
4. Sfeerverlichting
Plafonniers
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk branden:
Plafonnier vóór
Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in
contact zijn met de plafonniers.
In de stand "interieurverlichting permanent
ingeschakeld", blijft de interieurverlichting
afhankelijk van de omstandigheden
gedurende een bepaalde tijd branden:
-
bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,
-
in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,
-
bij draaiende motor: onbeperkt.
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,
- als een portier wordt geopend,
- als op de vergrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de auto
te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het
laatste portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
Kaartleeslampjes vóór en
achter
F Druk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
Als plafonnier vóór in de stand
"interieurverlichting permanent ingeschakeld"
staat, branden ook de kaartleeslampjes achter,
behalve als deze in de stand "Permanent uit"
staan.
U kunt de kaartleeslampjes achter vanaf de
zitplaatsen vóór uitschakelen om bijvoorbeeld
slapende passagiers niet te storen. De
achterpassagiers kunnen echter altijd zelf de
kaartleeslampjes inschakelen.
103
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Sfeerverlichting
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
Inschakelen
Als het buiten donker is, gaan de leds van de
sfeerverlichting automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld.
Uitschakelen
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.
De sfeerverlichting kan handmatig worden
uitgeschakeld door de dimmer van de
verlichting van het instrumentenpaneel op het
zwakste niveau te zetten.
104
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Schuif-/kanteldak
Openen
Draai de knop naar links om het dak te open te
schuiven (meerdere standen zijn mogelijk).
Zonnescherm
Het zonnescherm zorgt voor een nog beter
thermisch en akoestisch comfort in het
interieur.
Het wordt automatisch meegetrokken bij het
openen van het dak. Bij het weer sluiten van
het dak moet het zonnescherm handmatig
worden teruggeplaatst.
Kantelen
U hebt de beschikking over een schuif-/kanteldak met getint glas, waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot.
Draai de knop terug in zijn oorspronkelijke
stand.
Als de stand van het glazen paneel niet
overeenkomt met de stand op de draaiknop,
druk dan de knop in tot het wel de juiste stand
heeft bereikt.
Sluiten
Draai de knop naar rechts om het dak open te
kantelen.
105
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Beveiliging tegen beknellen
Een beveiliging tegen beknellen zorgt ervoor
dat het sluiten van het dak wordt onderbroken,
zowel bij het schuiven als het kantelen. Als het
tegen een obstakel stuit, gaat het gedeeltelijk
weer open.
Als het na een tweede poging nog niet lukt het
dak te sluiten, kan het noodzakelijk zijn het
systeem te resetten.
Systeem resetten
Na het opnieuw aansluiten van de accukabels
of bij een storing in het zonnescherm tijdens
het openen of sluiten, moet u het systeem
soms resetten:
F draai de knop naar rechts om het dak te
kantelen,
F wacht tot het dak volledig open gekanteld is,
F druk de draaiknop direct in en houd
deze gedurende minimaal drie seconden
ingedrukt.
Als het dak bij het sluiten ongewild opengaat,
voer dan, zodra het dak ophoudt te bewegen,
de volgende handelingen uit:
- draai de knop in de stand "volledig sluiten",
- druk de draaiknop direct in,
- houd de draaiknop ingedrukt tot het dak
volledig is gesloten.
Tijdens deze handelingen werkt de
beveiliging tegen het beknellen niet.
De bestuurder moet er voor zorgen dat
de inzittenden het dak correct gebruiken.
Let goed op de kinderen tijdens het
openen en sluiten van het dak.
106
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
U hebt de beschikking over een panoramadak
met getint glas, waardoor de lichtinval en het
zicht in het interieur worden vergroot. Het
elektrisch bedienbare zonnescherm zorgt voor
een nog beter thermisch en akoestisch comfort
in het interieur.
Dit is elektrisch te bedienen met behulp van
een draaiknop.
Openen
Draai de knop linksom
(meerdere standen zijn mogelijk).
Beveiliging tegen beknellen
Als het zonnescherm bij het sluiten tegen een
obstakel stuit, stopt het automatisch en gaat
het gedeeltelijk, tot de 2e stand, weer open.
Als het na een tweede keer nog niet lukt, moet
het systeem wellicht gereset worden.
Sluiten
Draai de knop terug in zijn oorspronkelijke
stand.
Als de stand van het scherm niet overeenkomt
met de stand op de draaiknop, druk dan de
knop in tot het scherm wel de juiste stand heeft
bereikt.
Elektrisch bedienbaar
zonnescherm
Als er iets bekneld raakt tijdens het
bedienen van het zonnescherm, moet u
de beweging van het scherm omkeren.
Draai hiervoor de draaiknop in de juiste
richting.
Let er bij het bedienen van het
zonnescherm op dat niets het correcte
sluiten van het scherm kan verhinderen.
Zorg ervoor dat de inzittenden het
zonnescherm correct gebruiken.
Let goed op de kinderen tijdens het
openen en sluiten van het scherm.
Systeem resetten
Na het opnieuw aansluiten van de accukabels
of bij een storing in het zonnescherm tijdens
het openen of sluiten, moet u het systeem
soms resetten:
F draai de draaiknop in de stand
"volledig openen",
F wacht tot het zonnescherm volledig is
geopend,
F druk de draaiknop direct in en houd deze
gedurende minimaal drie seconden ingedrukt.
Als het zonnescherm bij het sluiten ongewild
opengaat, voer dan, zodra het zonnescherm
ophoudt te bewegen, de volgende
handelingen uit:
- draai de draaiknop in de stand "volledig
sluiten",
- druk de draaiknop direct in,
- houd de draaiknop ingedrukt tot het
zonnescherm volledig is gesloten.
Tijdens deze handelingen werkt de
beveiliging tegen het beknellen niet.
Panoramadak (SW en RXH BlueHDi)
107
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
MiddenconsoIe
Middenarmsteun vóór
Het deksel van de armsteun is in hoogte- en
lengterichting verstelbaar voor een optimaal
zitcomfort.
Opbergvak
Onder het deksel van de armsteun is een
opbergruimte aangebracht. Hierin bevinden
zich een 12V-aansluiting (max. vermogen:
120 W), een USB-aansluiting en een Jack-
aansluiting.
F Druk op de knop voor het openen.
F Trek het deksel helemaal open.
Verstelling in lengterichting
F Schuif de armsteun tot de aanslag naar
voren of naar achteren.
108
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
12V-aansluiting
Houd u aan het maximaal toegestane vermogen
om schade aan uw apparatuur te voorkomen.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door PEUGEOT is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen
in de werking van de elektrische
componenten van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in
de weergave van de displays.
PEUGEOT Connect USB - USB-box
Deze aansluitmodule bestaat uit een USB-aansluiting en een Jack-aansluiting.
USB-aansluiting
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een iPod
®
of een USB-stick.
Dankzij de aansluitmodule kunt u de
audiobestanden op uw draagbare apparaat
beluisteren via de luidsprekers van uw
autoradio.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuurwiel of het bedieningspaneel van
de autoradio.
Jack-aansluiting
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een digitale muziekspeler. U kunt de
audiobestanden op de draagbare apparatuur
beluisteren via de luidsprekers van de
autoradio.
U kunt deze bestanden beheren via het
draagbare apparaat.
Raadpleeg voor meer informatie het
desbetreffende audiogedeelte van de
rubriek "Audio en telematica".
Als de draagbare apparatuur op de USB-aansluiting is
aangesloten, kan de apparatuur automatisch worden opgeladen.
Tijdens het opladen wordt een melding weergegeven als het
stroomverbruik van het apparaat hoger is dan de door de auto
geleverde stroomsterkte.
F Open, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt
aansluiten, het kapje en sluit een geschikte
adapter aan.
109
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Achterbank
U kunt het linkerdeel (1/3) en/of het rechterdeel (2/3) van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten.
Hoofdsteunen buitenste zitplaatsen achter
De hoofdsteunen hebben twee standen, een hoge stand
(comfort en veiligheid) en een lage stand (zicht naar
achteren). De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F
trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag,
F
druk vervolgens de pal
A
in.
Ga nooit rijden met passagiers op de
achterbank als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en in de hoge stand staan.
Neerklappen van de achterbank
vanuit de bagageruimte
F Zorg ervoor dat de rugleuning ongehinderd
kan worden neergeklapt (hoofdsteunen,
veiligheidsgordels, ...),
F zorg er ook voor dat de beweging van
de bank niet kan worden gehinderd door
voorwerpen die zich op of onder de bank
bevinden,
F trek vanuit de bagageruimte aan de
ontgrendeling en duw tegen de rugleuning.
(SW en RXH BlueHDi)
Elk gedeelte van de achterbank (1/3 of 2/3) is voorzien van een
afzonderlijk ontgrendelingsmechanisme om de rugleuning en
de zitting vanuit de bagageruimte neer te klappen.
110
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Neerklappen van de
achterbank via de achterzijde
Zorg ervoor dat de beweging van de bank niet
kan worden gehinderd door voorwerpen die
zich op of onder de bank bevinden.
Terugplaatsen van de achterbank
Let erop dat bij het terugplaatsen van de
achterbank de veiligheidsgordels en de gespen
niet klem komen te zitten.
F Schuif de voorstoel indien nodig naar
voren,
F controleer of de veiligheidsgordel langs de
rand van de rugleuning loopt,
F zet de hoofdsteunen in de laagste stand of
verwijder deze indien nodig,
F trek de hendel 1 naar voren om de
rugleuning 2 te ontgrendelen en klap deze
vervolgens naar voren.
F Zet de rugleuning rechtop en vergrendel
deze, de zitting komt dan vanzelf op zijn
plaats,
F controleer of het rode vlak ter hoogte van
ontgrendeling 1 niet meer zichtbaar is,
F zet de hoofdsteunen weer in de hoogste
stand of plaats deze terug.
111
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Skiluik
Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoeren van lange voorwerpen.
Openen
F Klap de middenarmsteun omlaag.
F Druk op de ontgrendelingsknop van het
luik.
F Laat het skiluik zakken.
F Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte
door het skiluik.
Sluit het luik wanneer u het niet meer
gebruikt.
F Klap de middenarmsteun achter omlaag
voor een optimaal zitcomfort.
De armsteun is voorzien van bekerhouders.
Tevens hebt u, als de armsteun is neergeklapt,
toegang tot het skiluik.
Middenarmsteun achter12V-aansluiting
Houd u aan het maximaal toegestane vermogen
om schade aan uw apparatuur te voorkomen.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door PEUGEOT is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen
in de werking van de elektrische
componenten van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in
de weergave van de displays.
Voorzieningen achter
F Open, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt
aansluiten, het kapje en sluit een geschikte
adapter aan.
112
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Indeling van de bagageruimte (Berline)
1. Inklapbare haken
2. Opbergvakken
Hierin zijn het sleepoog, het wielblok
(om te voorkomen dat de auto wegrolt)
en de bandenreparatieset opgeborgen
(volgens uitvoering en land van
bestemming).
3. Sjorogen
4. Riemen
5. Bagageruimteverlichting
6. Vloerplaat
Til de vloerplaat op om toegang te krijgen
tot de opbergvakken of het reservewiel
(volgens land van bestemming).
7. Uitneembaar schot
113
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Voorzieningen bagageruimte (SW en RXH BlueHDi)
1. Bagageruimteverlichting
2. Schakelaars voor neerklappen
zitplaatsen achter
3. Inklapbare haken
4. 12V-aansluiting (maximaal 120 W)
5. Opbergvakken
Hierin zijn het sleepoog, het wielblok (om
te voorkomen dat de auto wegrolt) en de
bandenreparatieset opgeborgen (volgens
uitvoering en land van bestemming).
6. Sjorogen
7. Bagageafdekking
(zie volgende pagina)
8. Vloerplaat
Zet de vloerplaat rechtop, in de geleider,
om toegang te krijgen tot de opbergvakken
of het reservewiel (volgens land van
bestemming).
114
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Bagageafdekscherm
Oprollen Verwijderen Plaatsen
F Druk voorzichtig de vergrendeling
(PRESS) in, het bagageafdekscherm wordt
automatisch opgerold.
De flap A kan langs de leuning van de
achterbank worden neergeklapt.
F Knijp de bediening 1 in en licht het
bagageafdekscherm eerst aan het rechter
uiteinde op, daarna aan het linker uiteinde
en verwijder het.
F Plaats het linker uiteinde van het
oprolmechanisme in de uitsparing B
achter de achterbank.
F Knijp de bediening 1 van het
oprolmechanisme in en bevestig het in de
uitsparing C rechts.
F Laat de bediening los om het
bagageafdekscherm te bevestigen.
F Rol het bagageafdekscherm af tot het vast
kan worden gezet aan de achterstijl.
(SW en RXH BlueHDi)
115
3
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Bagagenet voor hoge belading
Het net, dat aan de specifieke bovenste en
onderste bevestigingen wordt vastgemaakt,
zorgt ervoor dat de auto tot aan het dak kan
worden beladen:
- achter de voorstoelen (1e zitrij) wanneer de
achterbank is neergeklapt,
- achter de achterbank (2e zitrij).
Klap de achterbank niet op wanneer de
oprolautomaat van het net op de rugleuning
van de neergeklapte achterbank is bevestigd.
F plaats de oprolautomaat van het net boven
de twee rails (op de achterzijde van de
neergeklapte achterbank),
F de twee inkepingen A moeten boven de
twee rails B zijn geplaatst. Schuif de twee
rails B in de inkepingen A en druk de
oprolautomaat (in lengterichting) van rechts
naar links om deze te blokkeren,
F controleer of het net goed is vastgemaakt
en goed gespannen is,
F klap de achterbank neer,
F rol het bagagenet voor hoge belading uit
zonder het strak te spannen,
F plaats een van de uiteinden van de metalen
stang van het net in de desbetreffende
bovenste bevestiging 1,
F trek aan de metalen stang van het net om
het andere uiteinde in de andere bovenste
bevestiging 1 te plaatsen.
1e zitrij
(SW en RXH BlueHDi)
116
Ergonomie en comfort
508_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
F rol de bagageafdekking op en verwijder
deze vervolgens,
F plaats het linker uiteinde van de
oprolautomaat 2 in de steun van de
bagageafdekking,
F plaats het rechter uiteinde van de
oprolautomaat 2 in de steun van de
bagageafdekking, vergrendel deze
vervolgens (rode markering),
F rol het bagagenet voor hoge belading
vanaf de achterbank uit, duw er daarbij
tegenaan om het net los te maken uit de
bevestigingshaken,
F plaats een van de uiteinden van de metalen
stang van het net in de desbetreffende
bovenste bevestiging 3,
F trek aan de metalen stang van het net en
plaats het andere uiteinde in de andere
bovenste bevestiging 3,
F controleer of het net goed is vastgemaakt
en goed gespannen is.
2e zitrij
117
4
Verlichting en zicht
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Lichtschakelaar
Met deze schakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
Uw auto is voorzien van verschillende
verlichtingsfuncties:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht op
wegen zonder ander verkeer,
- meedraaiende koplampen: voor een
optimaal zicht in bochten.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke rijomstandigheden:
- mistachterlicht: voor een betere
zichtbaarheid van achteren bij mist,
- mistlampen vóór: voor extra zicht bij mist
en voor een optimale verlichting van
kruispunten en tijdens parkeermanoeuvres,
- dagrijverlichting vóór: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag,
- extra lampen vóór: voor een betere
verlichting van de binnenzijde van de
bocht.
Instelbare functies
U kunt de volgende verlichtingsfuncties
activeren en deactiveren:
- follow me home-verlichting,
- aanvullende verlichting vóór,
- statische bochtverlichting,
- instapverlichting,
- automatische verlichting,
- "Grootlichtassistent".
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
118
Verlichting en zicht
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Uitvoering zonder automatische inschakeling
Uitvoering met automatische inschakeling
Ring voor de selectie van de
stand van de hoofdverlichting
Draai aan de ring om het symbool van de gewenste
stand tegenover het merkteken te zetten.
Lichten uit (afgezet contact) /
dagrijverlichting vóór (draaiende motor).
Automatische verlichting.
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Verklikkerlampje
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Grootlichtschakelaar
119
4
Verlichting en zicht
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Ring voor de selectie van de
mistverlichting
De mistverlichting werkt in combinatie met het
dimlicht en het grootlicht.
Mistlampen vóór en
mistachterlichten
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische
verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt
uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de
parkeerlichten branden.
F
Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te
schakelen. De parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts,
zijn de mistlampen vóór en de
mistachterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan. Gebruik de mistlampen
vóór en de mistachterlichten uitsluitend
bij mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden
dient u de mistlampen en het dimlicht
handmatig in te schakelen, omdat
de lichtsensor voldoende licht kan
waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
Verdraai de ring:
F één stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
F twee standen naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen,
F één stand naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen,
F twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet, de verlichting
handmatig is ingeschakeld en een van
de voorportieren wordt geopend, klinkt
een geluidssignaal om aan te geven dat
de verlichting nog brandt.
Het geluidssignaal stopt zodra de
verlichting wordt uitgeschakeld.
Als de dimlichten bij afgezet contact
blijven branden, gaat de auto over in
de ECO-mode om het ontladen van de
accu te voorkomen.
Als het contact wordt afgezet, wordt
de verlichting gedoofd, maar kunt u de
verlichting altijd weer inschakelen met
de lichtschakelaar.
120
Verlichting en zicht
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Deze verlichting wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart, zodat
de auto overdag beter zichtbaar is voor de
overige weggebruikers.
DagrijverlichtingRichtingaanwijzers
F Links: duw de hendel helemaal omlaag.
F Rechts: duw de hendel helemaal omhoog.
Drie keer knipperen
Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen
vervolgens drie keer.
Wanneer de richtingaanwijzers na
meer dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt bij een snelheid
van meer dan 60 km/h automatisch het
knippergeluid versterkt.
121
4
Verlichting en zicht
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor die zich in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De aan
de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer bediend.
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is of in
bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Automatische verlichting
Inschakelen
F Draai de ring in de stand "AUTO". Het
inschakelen wordt bevestigd door een melding
op het display van het instrumentenpaneel.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand. Het
uitschakelen wordt bevestigd door
een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Koppeling met de automatische
follow me home-verlichting
De koppeling van de automatische follow
me home-verlichting aan de automatische
verlichting biedt de volgende extra
mogelijkheden:
- instellen van de duur van de follow me
home-verlichting (15, 30 of 60 seconden),
- automatische inschakeling van de follow
me home-verlichting als de automatische
verlichting is ingeschakeld.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden, wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt
een melding op het display van het
instrumentenpaneel, in combinatie
met een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
122
Verlichting en zicht
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Grootlichtassistent
Inschakelen
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf ingrijpen:
Dit systeem schakelt automatisch om
tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van de
aanwezigheid van overig verkeer op de weg
dat wordt geregistreerd door een sensor op de
binnenspiegel.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf 25 km/h
en wordt weer gedeactiveerd bij 15 km/h.
F Zet de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
of "Dimlicht/grootlicht".
Uitschakelen
Bij het geven van een lichtsignaal wordt het
systeem niet uitgeschakeld.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Het automatische omschakelsysteem is een
hulpsysteem bij het rijden. De bestuurder blijft
zelf verantwoordelijk voor de verlichting van
zijn auto en de aanpassing van de verlichting
aan de lichtsterkte van de omgeving, het zicht
en het verkeer.
Er kunnen storingen in de werking van
het systeem optreden:
- als het zicht slecht is (bijvoorbeeld
bij sneeuwval, zware regenval of
dichte mist, ...),
- als het gedeelte van de voorruit voor
de sensor vuil, beslagen of bedekt is
(bijvoorbeeld met een sticker),
- als de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of
reflecterende panelen (bijvoorbeeld
verkeersborden).
Het systeem signaleert geen:
- weggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers,
- weggebruikers van wie de
verlichting wordt afgeschermd
(bijvoorbeeld door een vangrail op
de snelweg),
- weggebruikers die zich aan de top
of de voet van een steile helling,
in een bocht of op een zijweg
bevinden.
F Druk op deze toets; het
lampje gaat uit.
of
F Schakel om met de
lichtschakelaar terwijl deze
in de stand "AUTO" of
"Dimlicht/grootlicht" staat.
F Druk op deze toets; het
lampje gaat branden.
123
4
Verlichting en zicht
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Statische bochtverlichting
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht
wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de
binnenkant van de bocht extra te verlichten bij
snelheden tot 40 km/h.
Het gebruik van de statische bochtverlichting
is vooral handig in de stad, op kruispunten,
op bijzonder bochtige wegen, bij
parkeermanoeuvres, ...
Statische bochtverlichting ingeschakeld
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een
richtingaanwijzer (de mistlamp aan de
desbetreffende zijde gaat branden),
of
- vanaf een bepaalde stuuruitslag.
Statische bochtverlichting werkt niet
Programmeren
De verlichting werkt in de volgende gevallen
niet:
- bij een geringe stuuruitslag,
- als de richtingaanwijzer wordt
uitgeschakeld.
U kunt de functie in- of uitschakelen via het
display van het instrumentenpaneel. Selecteer
in het Hoofdmenu de opties "Parameters
auto" en "Verlichting" en kies vervolgens
inschakelen of uitschakelen.
Standaard is de functie ingeschakeld.
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht
verlichten LED's (Light-emitting Diodes) in de
koplamp de binnenkant van de bocht.
De wagensnelheid moet lager zijn dan
120 km/h.
Deze functie is uitsluitend beschikbaar in
combinatie met de "Full LED"-koplampen.
Extra lampen vóór
Aanvullende verlichting ingeschakeld
Deze functie wordt ingeschakeld vanaf een
bepaalde stuuruitslag.
Aanvullende verlichting werkt niet
Deze functie werkt in de volgende gevallen niet:
- bij een geringe stuuruitslag,
- bij snelheden boven 120 km/h,
- als de achteruit is ingeschakeld.
Statische bochtverlichting
124
Verlichting en zicht
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Handbediende follow me
home-verlichting
Inschakelen
F Geef binnen 30 seconden of 1 minuut na
het afzetten van het contact (afhankelijk
van de in het Hoofdmenu van het display
van het instrumentenpaneel ingestelde tijd
van de verlichting) een "lichtsignaal" met
de lichtschakelaar.
F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting na
ongeveer 30 seconden automatisch uitgeschakeld.
Instellen
De duur van de follow me
home-verlichting kan worden
ingesteld via het display van het
instrumentenpaneel. Open het
Hoofdmenu, selecteer "Parameters
auto" en vervolgens "Verlichting",
en wijzig de duur van de verlichting.
Follow me home-verlichting
Automatische follow me
home-verlichting
Bij een geringe lichtsterkte van de omgeving
gaat, als de functie "automatische verlichting"
is geactiveerd, het dimlicht automatisch
branden na het afzetten van het contact.
De duur van de follow me
home-verlichting kan worden
ingesteld via het display van het
instrumentenpaneel. Open het
Hoofdmenu, selecteer "Parameters
auto" en vervolgens "Verlichting",
en wijzig de duur van de verlichting.
125
4
Verlichting en zicht
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Instapverlichting
buitenzijde
De instapverlichting wordt afhankelijk van de
door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid
licht geactiveerd om op donkere plaatsen het
lokaliseren van de auto en het instappen te
vergemakkelijken.
Uitschakelen
De instapverlichting aan de
buitenzijde gaat na een bepaalde
tijd automatisch uit, of gaat uit na
het aanzetten van het contact of het
vergrendelen van de auto.
Verlichting buitenspiegels
Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken,
worden de volgende delen verlicht:
Inschakelen
De instapverlichting wordt ingeschakeld:
- bij het ontgrendelen,
- bij het verwijderen van de contactsleutel,
- bij het openen van een portier,
- bij het lokaliseren van de auto via de
afstandsbediening.
Uitschakelen
De verlichting dooft na een bepaalde tijd automatisch.
- het oppervlak naast het bestuurders- en
het passagiersportier,
- het oppervlak voor de buitenspiegels en
achter de voorportieren.
Inschakelen
F Druk op het geopende hangslot van de
afstandsbediening.
Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en
uw auto wordt ontgrendeld.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
F Duw de lichtschakelaar binnen één
minuut na het afzetten van het contact
omhoog of omlaag om de parkeerlichten
aan de kant van het verkeer in te
schakelen (voorbeeld: rechts van de weg
parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door
een geluidssignaal en het branden van
het controlelampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middenstand of zet het
contact aan.
Programmeren
Via het display van het instrumentenpaneel
kan de functie worden in- en uitgeschakeld
en kan de duur van het branden van de
instapverlichting worden gewijzigd. Open
het Hoofdmenu, selecteer "Parameters
auto" en vervolgens "Verlichting", en wijzig
vervolgens de duur van de verlichting.
126
Verlichting en zicht
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Handmatige verstelling van
de halogeenkoplampen
Automatische verstelling
van de "full led"-koplampen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
0 Bestuurder of bestuurder + voorpassagier.
-
Bestuurder + voorpassagier + achterpassagiers.
1 5 personen.
- 5 personen + belading in de bagageruimte.
2 Bestuurder + belading in de bagageruimte.
In het geval van een storing
verschijnt dit pictogram op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een geluidssignaal en een melding.
Om verblinding van andere weggebruikers te
voorkomen corrigeert dit systeem automatisch
de hoogte van de lichtbundel van de "full led"-
lampen, afhankelijk van de belading van de auto.
Raak in het geval van een storing de "full led"-
lampen niet aan. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Stand "0": basisinstelling.
Reizen naar het buitenland
De dimlichten van uw auto zijn zo
ontworpen dat de afstelling niet
gewijzigd hoeft te worden als u de auto
gaat gebruiken in een land waarin het
verkeer aan de andere kant van de weg
rijdt.
Het systeem zet in dat geval de koplampen in
de lage stand.
Koplampen in hoogte verstellen
127
4
Verlichting en zicht
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Ruitenwisserschakelaar
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende
automatische functies van de ruitenwissers
mogelijk:
- automatische werking van de ruitenwissers
vóór,
- automatisch inschakelen van de
ruitenwisser achter bij het inschakelen van
de achteruitversnelling.
Handmatige functies
De bestuurder schakelt de ruitenwissers
handmatig in.
De ruitenwissers voor en achter zorgen
voor een optimaal zicht voor de bestuurder,
ongeacht de weersomstandigheden.
Ruitenwissers vóór
Wissnelheid:
Uitvoering met handbediende
ruitenwissers (interval)
Uitvoering met automatische ruitenwissers
hoge snelheid (hevige neerslag),
normale snelheid (matige regenval),
interval (wissnelheid aangepast aan
de wagensnelheid),
uit,
één keer wissen (duw de hendel even
omlaag),
automatisch (omlaag duwen
en loslaten),
één wisslag (de hendel even
naar u toe trekken).
128
Verlichting en zicht
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Ruitenwisser achter
Schakel de automatische werking van
de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval
of strenge vorst en bij montage van
een fietsendrager op de achterklep.
Dit kan worden uitgevoerd via het
configuratiemenu van het display van
het instrumentenpaneel.
Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:
uit,
interval,
wissen en sproeien
(gedurende enige tijd).
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser
achter ingeschakeld.
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd via het
configuratiemenu van het display van
het instrumentenpaneel.
Deze functie is standaard
geactiveerd.
Instellen
F Trek de ruitenwisserschakelaar enkele
seconden naar u toe. De ruitensproeiers
treden in werking, waarna enige tijd de
ruitenwissers worden ingeschakeld om de
ruit schoon te wissen.
De koplampsproeiers worden alleen
geactiveerd als de dimlichten branden en de
auto rijdt.
Ruitensproeiers vóór en
koplampsproeiers
129
4
Verlichting en zicht
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Te laag niveau ruiten-/
koplampsproeiervloeistof
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers en het niveau van het
reservoir te laag is, verschijnt dit pictogram
op het instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en een melding op
het display van het instrumentenpaneel.
Automatische ruitenwissers
ór
Inschakelen
Duw de hendel één keer omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om
het inschakelen te bevestigen.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en
er verschijnt een melding.
Duw de hendel nog een keer omlaag
of zet de hendel in een andere stand
(Int., 1 of 2).
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en er
verschijnt een melding.
Uitschakelen
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren door
de hendel één keer omlaag te duwen.
De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen
detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Het pictogram verschijnt als het contact wordt
aangezet of als de schakelaar wordt bediend,
zolang het reservoir niet gevuld is.
Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of
laat het bijvullen.
130
Verlichting en zicht
508_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in de
intervalstand.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los
te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden
gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. In
de winter kan deze stand tevens worden gebruikt
om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit.
Om een goede werking van de
ruitenwissers te behouden adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwissers
om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebruiken
om een stuk karton tegen de
voorruit te houden,
- de ruitenwissers te vervangen zodra
ze tekenen van slijtage vertonen.
F Als de ruitenwisserschakelaar binnen een
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, worden de ruitenwissers in de
verticale stand gezet.
F Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers na de werkzaamheden weer
in de ruststand te zetten.
131
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Op verschillende plaatsen in uw
auto zijn stickers aangebracht. Ze
bevatten veiligheidswaarschuwingen
en informatie over de identificatie van
uw auto. Verwijder ze niet: ze horen
namelijk bij de auto.
Neem voor alle werkzaamheden
aan uw auto contact op met een
gekwalificeerde werkplaats die
beschikt over de juiste technische
informatie, vakkennis en apparatuur.
Het PEUGEOT-netwerk is in staat u dit
te bieden.
Belangrijke informatie:
- Het monteren van elektrische
uitrustingen of accessoires die
niet onder een artikelnummer in
het assortiment van Automobiles
PEUGEOT voorkomen, kan
storingen in het elektronische
systeem van uw auto veroorzaken.
Ga naar het PEUGEOT-netwerk voor
meer informatie over het aanbod aan
accessoires met een artikelnummer.
-
Uit veiligheidsoverwegingen is
toegang tot de diagnose-aansluiting,
die is gekoppeld aan de elektronische
systemen in de auto, uitsluitend
voorbehouden aan het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats waar de beschikking is
over geschikt gereedschap (kans op
storingen in de elektronische systemen
die kunnen leiden tot pech of ernstige
ongevallen). De fabrikant kan niet
aansprakelijk worden gesteld als deze
aanwijzing niet wordt opgevolgd.
- Wijzigingen of aanpassingen die niet
door Automobiles PEUGEOT zijn
voorzien of toegestaan, of die niet
volgens de technische voorschriften
van de fabrikant zijn uitgevoerd,
leiden tot het vervallen van de
wettelijke en contractuele garanties.
Monteren van als
accessoire geleverde
radiocommunicatiezenders
Voordat u een
radiocommunicatiezender met
buitenantenne monteert, moet u bij
het PEUGEOT-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften)
van de voor montage geschikte
zenders opvragen, conform de
Richtlijn Elektromagnetische
Compatibiliteit (2004/104/EG).
Afhankelijk van de lokale wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan de
achterzijde van de auto.
Het monteren van elektrische apparatuur of
accessoires die niet onder een artikelnummer
in het assortiment van PEUGEOT
voorkomen, kan leiden tot storingen in het
elektronisch systeem van uw auto en een
verhoogd stroomverbruik veroorzaken.
Houd hier rekening mee en neem contact
op met een vertegenwoordiger van het merk
PEUGEOT om u te laten informeren over
het assortiment uitrustingen en accessoires
voorzien van een artikelnummer.
Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid
132
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Alarmknipperlichten
Druk de knop in, de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop - afhankelijk van de mate
van remvertraging, als het ABS ingrijpt, maar
ook als er een aanrijding wordt gesignaleerd,
worden de alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F U kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Claxon
F Druk op het middelste gedeelte van het
stuurwiel met bedieningstoetsen.
Systeem om uw medeweggebruikers met een
geluidssignaal te waarschuwen voor direct
gevaar.
Maak geen overmatig gebruik van de
claxon en houd u bij het gebruik aan de
ter plaatse geldende wetten en regels.
Urgence-oproep of
Assistance-oproep
Hiermee kunt u een noodoproep of
hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende PEUGEOT-helpdesk.
Raadpleeg de rubriek "Audio en
telematica" voor meer informatie over
het gebruik van deze voorziening.
133
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP:
Electronic Stability Program) dat de volgende
systemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (REF),
- de noodremassistentie (NRA),
- de antispinregeling (ASR),
- de dynamische stabiliteitscontrole.
Elektronische stabiliteitscontrole (ESP)
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en dragen bij tot een betere
controle in bochten, vooral op een slecht of
glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar verdeelt de
remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (NRA)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te beperken via
de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
De dynamische stabiliteitscontrole houdt de
vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers
van de auto afwijkt van de door de bestuurder
gewenste richting, automatisch in via de
remmen van een of meerdere wielen en het
motorkoppel om de auto voor zover mogelijk
weer in de juiste koers te brengen.
134
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Tractiecontrole op
besneeuwde wegen
(Intelligent Traction Control)
Deze auto is uitgerust met een systeem dat
zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen:
Intelligent Traction Control.
Deze automatische functie is permanent
geactiveerd om situaties met weinig grip
op te sporen, zoals het wegrijden en het
voortbewegen van de auto in verse en diepe
sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden beperkt de
Intelligent Traction Control het doorslippen
van de wielen om voor een optimale grip
te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de
bestuurbaarheid verbeterd.
In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw,
modder, enz.) kan het nuttig zijn de
antispinregeling tijdelijk uit te schakelen,
zodat de wielen kunnen slippen, waardoor ze
meer grip zouden kunnen vinden.
Het is raadzaam om het systeem zodra het kan
weer in te schakelen.
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam
te rijden op winterbanden.
Antiblokkeersysteem (ABS)
en elektronische
remdrukregelaar (REF)
Werking
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS-systeem.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met de verklikkerlampjes
STOP en ABS, een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt
dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar.
De normale remwerking van uw auto blijft
behouden. Rijd wel voorzichtig en matig uw
snelheid.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil.
Laat in beide gevallen zo snel mogelijk uw auto
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
135
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen
te weinig grip hebben.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond, ...) kan het nuttig zijn het ASR-systeem
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen
spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van
het instrumentenpaneel, duidt dit op
een storing in het systeem.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 20 km/h.
F Druk nogmaals op de knop "ASR OFF" om
het systeem handmatig weer in te schakelen.
F Druk op de knop "ASR OFF".
Het lampje op de knop gaat
branden en het volgende bericht
verschijnt op het display van het
instrumentenpaneel "Antispinregeling
uitgeschakeld*: het ASR-systeem
grijpt niet meer in op de werking van
de motor.
Antispinregeling (ASR)
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
* Volgens uitvoering.
136
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór Veiligheidsgordels achter
De achterzitplaatsen zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat
en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van
de middelste zitplaats achter).
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de
gordelsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming
van de bestuurder en passagier bij frontale en
zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor
dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van de
inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee
de veiligheid.
137
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Hoogteverstelling vóór
F Knijp, om het bevestigingspunt te vinden,
de knop in en schuif deze in één van de
standen.
Als de wagensnelheid hoger is
dan 20 km/h, knippert (knipperen)
het pictogram (de pictogrammen)
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt
1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of
achter losgemaakt/niet vastgemaakt, op
het instrumentenpaneel.
2. Pictogram veiligheidsgordel links voor.
3. Pictogram veiligheidsgordel rechts voor.
4. Pictogram veiligheidsgordel rechts achter.
5. Pictogram veiligheidsgordel midden achter.
6. Pictogram veiligheidsgordel links achter.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s)
voor en achter
Bij het aanzetten van het contact
gaat het pictogram 1 op het
instrumentenpaneel en de
gedurende twee minuten in combinatie met een
geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft (blijven)
het pictogram (de pictogrammen) branden
zolang de bestuurder of passagier(s) zijn gordel
(hun gordels) niet heeft (hebben) vastgemaakt.
desbetreffende pictogrammen (2 t/m 6) op het
pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels
en passagiersairbag rood branden als de
desbetreffende veiligheidsgordel niet is
vastgemaakt of weer is losgemaakt.
138
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Adviezen
139
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Airbags
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met spanbegrenzers
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren de frontale
en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de
auto (uitgezonderd de middelste passagier
achter) te helpen beschermen. Direct
na de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
Het activeren van (een van) de airbags
gaat gepaard met wat rook en een
knal, als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Registratiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Frontairbags
Activering
De airbags worden opgeblazen, met
uitzondering van de airbag aan passagierszijde
als deze is uitgeschakeld, bij een ernstige
frontale aanrijding binnen (een gedeelte van)
de impactzone vóór (A), in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De frontairbag wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
De frontairbags beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), worden de airbags niet meer
opgeblazen.
140
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld:
F
steek de sleutel in de schakelaar voor
uitschakelen van de airbag aan passagierszijde,
F draai deze in de stand "OFF",
F verwijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
Afhankelijk van de uitvoering van uw
auto brandt dit waarschuwingslampje
hetzij op het instrumentenpaneel,
hetzij op het display voor de
waarschuwingslampjes van de
autogordels en de airbag aan
passagierszijde, bij aangezet contact
en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd uit
als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan
met afgezet contact de schakelaar weer op
"ON" om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier te
garanderen.
Als het contact is aangezet en
de airbag aan passagierszijde
opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit
waarschuwingslampje op het display
van de waarschuwingslampjes van
de autogordels en de airbag aan
passagierszijde gedurende ongeveer
1 minuut branden.
Storing
Als dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel, laat het systeem dan
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat
dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet
worden geactiveerd.
141
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel.
De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Detectiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Windowairbags
De windowairbags beschermen de bestuurder
en passagiers (uitgezonderd de middelste
passagier achter) bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen
en in de hemelbekleding.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan kan het zijn dat de
airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of
een frontale aanrijding worden de
zij-airbags en windowairbags niet
geactiveerd.
Activering
De windowairbag wordt gelijktijdig met de
zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen
bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone opzij (B), waarbij
de krachten loodrecht op de lengterichting van
de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto worden uitgeoefend.
De windowairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
Storing
op het display van het instrumentenpaneel,
raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren. De kans bestaat dat de airbags
bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
142
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...) en bevestig niets in
de buurt van de airbags of in het gebied waar
de airbags afgaan. Dit kan de inzittende bij
het afgaan van de airbag verwonden.
Verander niets aan de oorspronkelijke
uitvoering van uw auto, voer met name geen
wijzigingen door aan de onderdelen in de
directe nabijheid van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan op
letsel of lichte brandwonden aan het hoofd,
de borst of de armen als de airbag wordt
geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer
snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden)
en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij
de warme gassen via de daarvoor bestemde
openingen naar buiten stromen.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met actieve zijairbags gebruikt kunnen
worden. Voor informatie over de stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich
wenden tot het PEUGEOT-netwerk.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de accessoires.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Adviezen
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van
de bevestiging van de window-airbags.
Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:
143
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
- conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd*,
- de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor-
als achterin met de rug in de rijrichting
worden vervoerd.
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op
de buitenste achterzitplaatsen van
uw auto te vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot 3 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting
vanaf 3 jaar.
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
* De regelgeving met betrekking tot het vervoer
van kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
144
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Kinderzitje achterin
"Rug in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar
voren en zet de rugleuning van de voorstoel
rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet
raakt.
"Gezicht in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht
in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel
naar voren en zet de rugleuning van de
voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind
de voorstoel niet raken.
Controleer of de veiligheidsgordel goed
is aangetrokken.
Controleer bij kinderzitjes met een
steun of deze steun stabiel op de vloer
staat. Verzet indien nodig de voorstoel
van de auto.
Middelste zitplaats achter
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is de
bescherming van het kind bij een aanrijding
niet meer gewaarborgd.
Een kinderzitje met steun mag nooit op de
middelste zitplaats achter worden bevestigd.
145
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
"Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in
de rijrichting op de passagiersstoel voor
wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk
naar achteren worden geschoven, en in de
hoogste stand en met de rugleuning rechtop
worden gezet en mag de frontairbag aan
passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
Kinderzitje op de passagiersstoel voor*
Let erop dat de veiligheidsgordel goed
aansgespannen is.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun
voor dat de steun goed contact maakt
met de vloer. Verstel de passagiersstoel
als dit niet het geval is.
Passagiersstoel in de hoogste stand en zo
ver mogelijk naar achteren.
Wanneer een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de passagiersstoel voor wordt
geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar
achteren worden geschoven, en in de hoogste
stand en met de rugleuning rechtop worden
gezet.
De frontairbag aan passagierszijde moet
zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan
kan het kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
* Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens
u een kinderzitje op deze zitplaats bevestigt.
146
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde
Raadpleeg de rubriek "Airbags" voor
meer informatie over het uitschakelen
van de airbag vóór aan passagierszijde.
Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de
waarschuwingssticker aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde. Conform de
wettelijke voorschriften vindt u op de volgende
tabellen deze waarschuwing in alle benodigde
talen.
Plaats nooit een kind in een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel als de airbag vóór
aan passagierszijde is ingeschakeld.
Het kind kan in dat geval bij een
aanrijding ernstig en zelfs dodelijk
gewond raken.
Airbag aan passagierszijde OFF
147
5
AR
BG
НИКОГАНЕинсталирайтедетскостолченаседалкасАКТИВИРАНАпреднаВЪЗДУШНАВЪЗГЛАВНИЦА.Товаможедапричини
СМЪРТилиСЕРИОЗНОНАРАНЯВАНЕнадетето.
CS
NIKDYneumisťujtedětskézádržnézízeníorientovanésremdozadunasedadlochránéAKTIVOVANÝMčelnímAIRBAGEM.Hrozí
nebezpíSMRTIDÍTĚTEneboVÁŽNÉHOZRANĚNÍ.
DA
Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT
KVÆSTET eller DRÆBT.
DE
Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der
Fahrtrichtung, das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.
EL
ΜηχρησιμοποιείτεΠΟΤΕπαιδικόκάθισμαμετηνπλάτητουπροςτοεμπρόςμέροςτουαυτοκινήτου,σεμιαθέσηπουπροστατεύεταιαπό
ΜΕΤΩΠΙΚΟαερόσακοπουείναιΕΝΕΡΓΟΣ.ΑυτόμπορείναέχεισανσυνέπειατοΘΑΝΑΤΟήτοΣΟΒΑΡΟΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟτουΠΑΙΔΙΟΥ
EN
NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the
CHILD can occur
ES
NO INSTALAR NUNCA un sistema de retencn para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un
AIRBAGfrontalACTIVADO,yaquepodríacausarlesionesGRAVESoinclusolaMUERTEdelniño.
ET
Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD.
Turvapadja avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.
FI
ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen
laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.
FR
NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un sge protégé par un COUSSIN GONFLABLE
frontalACTI.
Cela peut provoquer la MORT de l’ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT
HR
NIKADAnepostavljatidječjusjedaliculimausmjeruvožnjenasjedaloztićenoUKLJUČENIMprednjimZRAČNIMJASTUKOM.Tobi
moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU
SOHAnehasználjonmenetiránynakháttalbeszereltgyermeküléstAKTIVÁLT(BEKAPCSOLT)FRONTLÉGZSÁKKALvédettülésen.Eza
gyermekHALÁLÁTvagySÚLYOSSÉRÜLÉSÉTokozhatja.
IT
NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale
ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
148
LT
NIEKADAneįrenkitevaikoprilaikymopriemonėssuatgalatgręžtuvaikuantsėdynės,kurisaugomaVEIKIAIOSpriekinėsORO
PAGALVĖS.IšsiskleidusoropagalveivaikasgalibūtiMIRTINAIarbaSUNKIAITRAUMUOTAS.
LV
NEKADNEuzstādietuzaizmugurivērstubērnusēdeklītipriekšējāpasažierasēdvietā,kurāirAKTIVITSpriekšējaisDROŠĪBASGAISA
SPILVENS.
TasvarizraisītBĒRNANĀVIvairatNOPIETNUSIEVAINOJUMUS.
MT
Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla
NL
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de
airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN
NO
Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE,
BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.
PL
NIGDYnieinstalowaćfotelikadziecięcegowpozycji"tyłemdokierunkujazdy"nasiedzeniuwyposażonymwCZOŁOWĄPODUSZKĘ
POWIETRZNĄwstanieAKTYWNYM.MożetodoprowadzićdoŚMIERCIDZIECKAlubspowodowaćuniegoPOWAŻNEOBRAŻENIA
CIAŁA.
PT
NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.
EstainstalaçãopoderáprovocarFERIMENTOSGRAVESouaMORTEdaCRIANÇA.
RO
Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG
frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.
RU
ВОВСЕХСЛУЧАЯХЗАПРЕЩАЕТСЯиспользоватьобращенноеназаддетскоеудерживающееустройствонасиденье,
защищенномФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙПОДУШКОЙБЕЗОПАСНОСТИ,установленнойпередэтимсиденьем.
ЭтоможетпривестикГИБЕЛИРЕБЕНКАилиНАНЕСЕНИЮЕМУСЕРЬЕЗНЫХТЕЛЕСНЫХПОВРЕЖДЕНИЙ
SK
NIKDYneinštalujtedetskézádržnézariadenieorientovanésmeromdozadunasedadlochránenéAKTIVOVANÝMčelnýmAIRBAGOM.
MohlobydôjsťkSMRTEĽNÉMUaleboVÁŽNEMUPORANENIUDIEŤA.
SL
NIKOLInenameščajteotroškegasedežashrbtomvsmerivožnje,čejeVARNOSTNABLAZINApredsprednjimsopotnikovimsedežem
AKTIVIRANA.TakšnanamestitevlahkopovzročiSMRTOTROKAaliHUDEPKODBE.
SR
NIKADAnekoristitedečjesedištekojeseokreunazadnasedištuztićenimAKTIVNIMVAZDUŠNIMJASTUKOMisprednjega,jer
mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.
SV
Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att
DAS eller SKADAS ALLVARLIGT.
TR
KESİNLKLEHAVAYASTIĞIAKTİFolanönkoltayüzüarkayadönükbirçocukkoltuyerleştirmeyiniz.BuÇOCUNÖLMESİNEveya
ÇOKAĞIRYARALANMASINAsebepolabilir.
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
149
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Door PEUGEOT aanbevolen kinderzitjes
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Groep 1: van 9 tot 18 kg
L1
"RÖMER/BRITAX Baby-Safe Plus".
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L2
"RÖMER Duo Plus ISOFIX".
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L5
"KLIPPAN Optima".
Vanaf ongeveer 6 jaar (22 kg): gebruik
alleen de zitverhoging.
L6
"RÖMER KIDFIX".
Kan op de ISOFIX-bevestigingspunten van
de auto worden bevestigd. Het kind wordt
beschermd door de veiligheidsgordel.
PEUGEOT levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt.
150
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Bevestiging kinderzitjes met veiligheidsgordel
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een
universeel gehomologeerd kinderzitje (a), gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
Plaats
Minder dan 13 kg
(Categorie 0 (b) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Categorie 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Categorie 2)
Van 3 tot ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Categorie 3)
Van 6 tot ongeveer 10 jaar
Passagiersstoel vóór (c)
met hoogteverstelling
U (R) U (R) U (R) U (R)
Passagiersstoel vóór (c)
zonder hoogteverstelling
U U U U
Berline
Buitenste zitplaatsen
achter
U U U U
Middelste zitplaats achter X X X X
SW en RXH BlueHDi
Buitenste zitplaatsen
achter
U U U U
Middelste zitplaats achter X X X X
151
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
a: universeel kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel.
b: categorie 0, vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voor worden vervoerd. Als ze op een
zitplaats van de 2
e
zitrij worden geplaatst, zijn de andere zitplaatsen mogelijk niet meer bruikbaar.
c: raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting"
als met het "gezicht in de rijrichting".
U (R): als U, waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan.
X: zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie.
Verwijder de hoofdsteun en berg deze op als u een kinderzitje met rugleuning op een passagiersstoel plaatst. Monteer de hoofdsteun weer
zodra u het kinderzitje hebt verwijderd.
152
!
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-
normen.
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust
met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
ISOFIX-bevestigingen
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
- Twee bevestigingsringen A, die zich tussen
de rugleuning en de zitting van de zitplaats
bevinden, aangegeven met een etiket.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige,
degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten
die eenvoudig aan de twee bevestigingsringen A kunnen
worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van
een bovenste bevestigingsriem die kan worden
vastgemaakt aan de bevestigingsring B.
Berline
SW en RXH BlueHDi
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan
het kind bij een aanrijding ernstig letsel
oplopen.
Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging
van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin
staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto
zijn gehomologeerd.
- Eén bevestigingsring B achter de stoel, TOP
TETHER genoemd, voor de bevestiging van de
bovenste riem.
Aan de TOP TETHER kan de bovenste bevestigingsriem
van het kinderzitje (indien aanwezig) worden bevestigd.
Dit systeem beperkt bij een frontale aanrijding het naar
voren kantelen van het kinderzitje.
Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te
maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog
en steek de haak tussen de hoofdsteun en
de rugleuning door. Bevestig de haak aan de
bevestigingsring B en trek de riem aan.
Houd u nauwkeurig aan de
montagevoorschriften van de fabrikant
van het kinderzitje.
153
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Door PEUGEOT aanbevolen ISOFIX-kinderzitjes
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Het wordt verankerd aan de ringen A en, met de bovenste riem, aan de ring B, de TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
We raden u aan de ligstand te gebruiken.
Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-
bevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto
worden bevestigd. Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken.
Het PEUGEOT-netwerk levert een gamma ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes, die zijn voorzien van een onderdeelnummer, zijn goedgekeurd voor gebruik in uw auto.
Raadpleeg ook de montagehandleiding van de fabrikant van het kinderzitje voor meer informatie over het plaatsen en verwijderen van het zitje.
154
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
"Baby P2C Mini" met ISOFIX-basis
(lengtecategorie: C, D, E)
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis,
die wordt bevestigd aan de ringen A.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje
zonder basis gebruikt.
"Baby P2C Midi" met ISOFIX-basis (lengtecategorie: D, C, A, B, B1)
Groep 1: 9 tot 18 kg
Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis,
die wordt bevestigd aan de ringen A.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit zitje kan ook met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst.
Dit zitje kan niet worden bevestigd met een veiligheidsgordel.
We adviseren u het zitje voor kinderen tot 3 jaar met de rug in de rijrichting te plaatsen.
Volg bij het plaatsen van de kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
De basis ISOFIX BABY P2C moet zo zijn geplaatst dat op de ISOFIX-bevestigingen de nummers 3, 4 en 5 zichtbaar zijn. En bij de steun moeten
6 gaten zichtbaar zijn.
155
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een
letter (A t/m G).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot 13 kg
(categorie 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (categorie 1)
Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg "rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting"
"gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
Passagiersstoel voor Geen Isofix
Berline
Buitenste zitplaatsen achter X IL-SU IL-SU
IUF
IL-SU
Middelste zitplaats achter Geen Isofix
SW en RXH BlueHDi
Buitenste zitplaatsen achter X IL-SU IL-SU
IUF
IL-SU
Middelste zitplaats achter Geen Isofix
156
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem.
IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem.
X: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje of een reiswieg uit de aangegeven gewichtsklasse.
157
5
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Kinderzitjes
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel het
kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif
de passagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
- het kinderzitje "met de rug in de
rijrichting",
- de voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en
zet de rugleuning ervan, indien nodig, meer
rechtop.
Adviezen
Plaatsen van een
zitverhoger
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de achterportieren per ongeluk geopend
worden.
Zorg er voor dat de achterportierruiten niet
verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om jonge kinderen
tegen de zon te beschermen.
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een zitverhoger met
rugleuning te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting"
is het noodzakelijk dat de afstand tussen de
rugleuning van het kinderzitje en de rugleuning
van de stoel van de auto zo klein mogelijk is.
Voordat u een kinderzitje met rugleuning
op een passagiersstoel plaatst, moet u
de hoofdsteun van de desbetreffende
passagiersstoel verwijderen.
Zorg ervoor dat de hoofdsteun goed
is opgeborgen of vastgemaakt om te
voorkomen dat de hoofdsteun bij plotseling
remmen een gevaarlijk projectiel wordt.
Vergeet niet de hoofdsteun weer aan te brengen
nadat u het kinderzitje weer hebt verwijderd.
Kinderen voorin
De regelgeving met betrekking tot
het vervoer van kinderen op de
voorpassagiersstoel verschilt per land. Houd
u aan de regels die gelden in het land waar u
zich bevindt.
Schakel de passagiersairbag vóór uit zodra
een kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
158
Veiligheid
508_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Elektrische kinderbeveiliging
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten.
Inschakelen
F Druk bij ingeschakeld contact op deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
branden in combinatie met een melding die het
inschakelen bevestigt.
Het lampje blijft branden zolang de elektrische
kinderbeveiliging is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te
openen en de elektrisch bedienbare achterste
zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel.
Uitschakelen
F Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op
deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
uit in combinatie met een melding die het
uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit
op een storing in de elektrische kinderbeveiliging.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de
centrale vergrendeling; gebruik het nooit in
plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contact
altijd de stand van de kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto altijd
de sleutel uit het contact, zelfs voor korte
periodes.
Bij een ernstige aanrijding wordt de
elektrische kinderbeveiliging automatisch
uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers
de auto ongehinderd kunnen verlaten.
159
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijd nooit met aangetrokken handrem -
Kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto
niet met draaiende motor stil op een
plaats waar brandbaar materiaal (droog
gras, afgevallen blad, ...) in contact kan
komen met het warme uitlaatsysteem -
Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
- kijk of het water niet meer dan 15 cm
diep is, houd daarbij rekening met golven
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
- schakel het Stop & Start-systeem uit,
- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10 km/h,
- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
160
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij het trekken van een aanhanger
Gewichtsverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men op
grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
Trek boven de 1000 m 10% van het maximale
aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke
volgende 1000 m.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de
zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F Pas uw snelheid aan om het toerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht is
afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
F Als het waarschuwingslampje
van de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje STOP,
stop dan zo snel mogelijk en zet
de motor af.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen oververhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger
en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de hoogteverstelling van
de koplampen.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld als bij het aankoppelen
van een aanhanger een originele
PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de gewichten
van uw auto (en aanhangergewichten
indien van toepassing voor uw auto).
161
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Starten - afzetten van de motor met de sleutel met afstandsbediening
De parkeerrem moet zijn
aangetrokken.
StartenContactslot
Laat bij temperaturen onder de -23°C
de motor vier minuten stationair
draaien. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de motor
en de versnellingsbak van uw auto.
Zet de versnellingshendel in de neutraalstand.
1. Stand Stop.
2. Stand Contact.
3. Stand Starten.
F Zet bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak de
versnellingshendel in de neutraalstand en
trap het koppelingspedaal volledig in.
F Zet bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de
stand N of P en trap het rempedaal volledig
in.
162
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
In bepaalde gevallen moet u veel kracht
uitoefenen om het stuurwiel te kunnen
draaien (bijvoorbeeld als de wielen
tegen het trottoir aan liggen).
F Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van de
startblokkering.
F Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig
aan het stuurwiel en de sleutel te draaien.
F Draai bij een auto met een benzinemotor
de sleutel in de stand 3 om de startmotor
te activeren; geef daarbij geen gas. Laat de
sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
F Draai bij een auto meet een dieselmotor de
sleutel in de stand 2, Contact, om de motor
te laten voorgloeien.
F Zet, zodra dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel is
gedoofd, de sleutel in de stand 3
om de startmotor te activeren;
geef daarbij geen gas. Laat de
sleutel los zodra de motor is
aangeslagen.
163
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet
dan het contact uit.
Wacht enige tijd alvorens opnieuw te
starten. Als na enkele startpogingen de
motor nog steeds niet is aangeslagen,
probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor zouden
beschadigd kunnen raken.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Onder winterse omstandigheden kan
het voorgloeien langer duren.
Als de motor warm is, gaat het
verklikkerlampje niet branden.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten
giftige uitlaatgassen uit, zoals
koolmonoxide. Kans op (dodelijke)
vergiftiging.
Om de goede werking en de levensduur
van de mechanische onderdelen van
de motor en de versnellingsbak van uw
auto te garanderen moet u bij zeer koud
weer (temperaturen lager dan -23°C) de
motor gedurende 4 minuten stationair
laten draaien alvorens weg te rijden.
Laat bij gematigde temperaturen de
motor niet stationair warmdraaien, maar
rijd direct weg zonder de motor veel
toeren te laten maken.
164
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Afzetten
Zet het contact pas uit als de auto
volledig stilstaat.
Zet de wielen voor het afzetten van
de motor in de rechtuitstand om het
ontgrendelen van het stuurslot te
vergemakkelijken.
Neem bij het verlaten van de auto de
sleutel mee en vergrendel de portieren.
F Controleer of de parkeerrem goed is
aangetrokken, zeker als de auto op een
helling staat.
●
Bij een handbediende parkeerrem
moet de hendel zijn aangetrokken.
● Bijeenelektrischeparkeerrem
moet het verklikkerlampje van de
hendel branden.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Vergeten van de sleutel
Als de sleutel niet uit het contactslot wordt
gehaald, klinkt een geluidssignaal bij het
openen van het bestuurdersportier.
Hang geen zware voorwerpen aan de
sleutel: dit kan namelijk storingen aan
het contactslot veroorzaken.
F Zet de auto stil.
F Draai de sleutel linksom in de stand 1
(Stop).
F Verwijder de sleutel uit het contactslot.
F Draai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuurwiel tot het blokkeert.
165
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij zeer lage temperaturen wordt
bij auto's met een dieselmotor de
motor pas na het doven van het
verklikkerlampje "Voorgloeien" gestart.
Als dit verklikkerlampje gaat branden
nadat u op de knop "START/STOP"
hebt gedrukt, moet u het rempedaal of
het koppelingspedaal ingetrapt houden
tot het verklikkerlampje dooft en mag
u niet nogmaals op de knop "START/
STOP" drukken voordat de motor is
aangeslagen.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Afzetten
F Zet de auto stil.
F
Druk op de knop "START/STOP"
terwijl de elektronische sleutel zich
in het interieur van de auto bevindt.
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld.
Stand Contact (accessoires)
De elektronische sleutel bevindt zich in het
interieur van de auto. Druk, zonder een pedaal
in te trappen, op de knop "START/STOP"
om het contact aan of af te zetten en zo de
verschillende uitrustingselementen te activeren.
Als aan een van de voorwaarden voor het starten
niet wordt voldaan, wordt ter herinnering een
melding op het display van het instrumentenpaneel
weergegeven. In sommige gevallen moet het
stuurwiel heen en weer worden bewogen terwijl
de knop "START/STOP" wordt ingedrukt om het
stuurslot te ontgrendelen; u wordt hiervan via een
melding op de hoogte gebracht.
F De elektronische sleutel bevindt zich
in het interieur van de auto. Trap het
rempedaal in (auto's met automatische
transmissie) of trap het koppelingspedaal
volledig in (auto's met handgeschakelde
versnellingsbak) en houd het pedaal
ingetrapt tot de motor is gestart.
Starten
F Druk op de knop "START/STOP".
Starten - afzetten van de motor met de
elektronische sleutel (Keyless entry and start)
F Het stuurslot wordt ontgrendeld en de
motor wordt bijna direct gestart.
Wanneer u de accessoirestand te lang
gebruikt, wordt automatisch de eco-
mode ingeschakeld om te voorkomen
dat de accu ontladen raakt.
166
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Noodprocedure voor het starten
met de elektronische sleutel
Als de elektronische sleutel zich in het
detectiegebied bevindt en uw auto niet start als
u op de knop "START/STOP" drukt:
F
Open het klepje onder de knop "START/STOP".
F
Steek de elektronische sleutel in de houder A.
F Druk op de knop "START/STOP".
Als de motor draait, kunt u de
elektronische sleutel verwijderen en het
klepje sluiten.
Noodprocedure voor het afzetten van
de motor met de elektronische sleutel
In noodgevallen kan de motor geforceerd
worden afgezet door de knop "START/STOP"
ongeveer drie seconden ingedrukt te houden.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
Als de elektronische sleutel zich niet meer
in het detectiegebied bevindt op het moment
dat de motor moet worden afgezet, wordt een
melding weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
F Houd de knop "START/STOP" ongeveer
drie seconden ingedrukt als u de motor
geforceerd wilt afzetten (let op: zonder
de sleutel kan de motor niet meer gestart
worden).
Tijdens het gebruik van de auto moet
de elektronische sleutel zich in het
interieur bevinden.
Als de elektronische sleutel niet
wordt herkend
Als de elektronische sleutel zich niet meer in
het detectiegebied bevindt als u een portier
sluit of wanneer u (op een later moment)
de motor wilt afzetten, wordt een melding
weergegeven op het instrumentenpaneel.
F Houd de knop "START/STOP"
ongeveer drie seconden
ingedrukt als u de motor
geforceerd wilt afzetten.
167
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Handbediende parkeerrem
Aantrekken
F Trap het rempedaal in en trek de hefboom
van de parkeerrem aan om uw auto stil te
zetten.
Vrijzetten
F Trap het rempedaal in, trek vervolgens de
hefboom van de parkeerrem licht omhoog,
druk de ontgrendelknop in en duw de
hefboom geheel omlaag.
Draai bij het parkeren van de auto op
een helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel
een versnelling in bij auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak of zet
de selectiehendel in de stand P bij auto's
met een automatische transmissie, en
zet het contact uit.
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding, geeft dit aan
dat de parkeerrem nog (iets) is
aangetrokken.
Als het rempedaal is ingetrapt, verloopt
het aantrekken en vrijzetten van de
handbediende parkeerrem gemakkelijker.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startbeveiliging
In de sleutels is een chip aangebracht die over
een geheime code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startbeveiliging.
Deze elektronische startbeveiliging blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
Omwille van de veiligheid en ter voorkoming
van diefstal: laat nooit de elektronische
sleutel in de auto achter, ook niet wanneer u
in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
168
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Wij raden u aan de parkeerrem niet te
gebruiken bij zeer lage temperaturen
(vorst) en bij het trekken van een
aanhanger (slepen, caravan, enz.).
Schakel in dergelijke gevallen de
automatische parkeerrem uit of zet
deze met de hand vrij.
Controleer voordat u de auto verlaat of
de verklikkerlampjes van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel en op de
hendel A constant branden.
De elektrische parkeerrem kan op twee manieren
worden bediend:
-
Automatisch aantrekken/vrijzetten
De parkeerrem wordt automatisch
aangetrokken bij het afzetten van de motor
en automatisch vrijgezet bij het wegrijden
(standaard geactiveerde functies),
-
Handmatig aantrekken/vrijzetten
De parkeerrem kan handmatig worden
aangetrokken door aan de hendel A te trekken.
U kunt de parkeerrem handmatig weer
vrijzetten door het rempedaal ingetrapt te
houden en gelijktijdig de hendel in te drukken
en vervolgens los te laten.
Als de parkeerrem nog niet is aangetrokken en het
bestuurdersportier wordt geopend, klinkt er een
geluidssignaal en verschijnt er een melding op het
display.
Programmeren van de werking
Afhankelijk van het land van bestemming kan
de functie voor het automatisch aantrekken van
de parkeerrem bij het afzetten van de motor en
het automatisch vrijzetten van de parkeerrem
bij het wegrijden worden uitgeschakeld.
Wanneer de auto stilstaat en u bij draaiende of
afgezette motor de parkeerrem wilt aantrekken,
trekt u aan de hendel A.
Handmatig aantrekken
Deze functie kan worden ingeschakeld/
uitgeschakeld via het menu op het
display van het instrumentenpaneel.
Als de functie is uitgeschakeld, dient u de
parkeerrem dus handmatig te bedienen.
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
-
het branden van het
verklikkerlampje parkeerrem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Wanneer u het bestuurdersportier opent bij
draaiende motor terwijl de parkeerrem niet is
aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een melding op het display (behalve
bij auto's met automatische transmissie, als de
selectiehendel in de stand P (Park) staat).
Elektrische parkeerrem
Als dit verklikkerlampje brandt
op het instrumentenpaneel, is de
automatische functie uitgeschakeld.
169
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Om bij aangezet contact of draaiende motor
de parkeerrem vrij te zetten, trapt u het
rempedaal in, drukt u de hendel A in en laat u
deze vervolgens weer los.
De vrijgezette toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
Handmatig vrijzetten
-
het uitgaan van het
verklikkerlampje parkeerrem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
Als u aan de hendel A trekt zonder het
rempedaal in te trappen, wordt de parkeerrem
niet vrijgezet en verschijnt een melding op het
instrumentenpaneel.
U kunt, indien nodig, de parkeerrem extra
stevig aantrekken. Dit gebeurt door de
hendel A langer te bedienen, tot de melding
"Parkeerrem maximaal aangetrokken" op het
display verschijnt en er een geluidsignaal klinkt.
Het extra stevig aantrekken van de
parkeerrem is noodzakelijk in de volgende
omstandigheden:
- wanneer een caravan of aanhanger aan
de auto is gekoppeld en de automatische
bediening is geactiveerd, terwijl u de
parkeerrem handmatig bedient,
- wanneer de hellingcondities vermoedelijk
zullen varren terwijl de auto stilstaat
(bijvoorbeeld wanneer de auto vervoerd
wordt op een boot of trailer, of bij slepen).
Extra stevig aantrekken
Controleer voordat u de auto verlaat of
de verklikkerlampjes van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel en op de
hendel A constant branden.
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet:
ze zouden de parkeerrem kunnen
vrijzetten.
Automatisch aantrekken,
motor afgezet
-
het branden van het
verklikkerlampje remsysteem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Wanneer de auto stilstaat en u de motor
afzet, wordt de parkeerrem automatisch
aangetrokken.
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
In het geval van een aangekoppelde aanhanger,
wanneer de auto beladen is of op een steile helling
staat, dient u de parkeerrem extra stevig aan te
trekken, bij het parkeren de voorwielen naar de
stoeprand te sturen en een versnelling in te schakelen.
Na het extra stevig aantrekken van de parkeerrem
duurt het langer voordat de parkeerrem weer is
vrijgezet.
170
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Automatisch vrijzetten
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden:
F Handgeschakelde versnellingsbak:
houd het koppelingspedaal geheel
ingetrapt en schakel de 1
e
versnelling of de
achteruitversnelling in. Trap vervolgens het
gaspedaal in terwijl u het koppelingspedaal
laat opkomen.
F Automatische transmissie: zet de
selectiehendel in de stand D, M of R en
geef gas.
De vrijgezette toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
-
het doven van het verklikkerlampje
handrem en het verklikkerlampje P
op de hendel A,
- de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
Geef, wanneer de auto stilstaat met draaiende
motor, niet onnodig gas, omdat u dan het risico
loopt dat de parkeerrem wordt vrijgezet.
Controleer voordat u de auto verlaat of
de verklikkerlampjes van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel en op de
hendel A constant branden.
Parkeerrem aantrekken,
bij draaiende motor
Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor,
dient u de auto tegen wegrollen te beveiligen
door de parkeerrem handmatig aan te trekken.
Trek daarvoor aan de hendel A.
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
-
het branden van het
verklikkerlampje parkeerrem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "parkeerrem
aangetrokken".
Wanneer u het bestuurdersportier opent om
uit te stappen terwijl de parkeerrem niet is
aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een melding op het display (behalve
bij auto's met automatische versnellingsbak, als de
selectiehendel in de stand P (Park) staat).
Bijzondere omstandigheden
In bepaalde situaties (starten van de motor...)
bepaalt de parkeerrem zelf zijn aantrekkracht.
Dit is normaal.
Wilt u de auto enkele centimeters verplaatsen
zonder de motor te starten, trap dan met
aangezet contact het rempedaal in en zet
de parkeerrem vrij door de hendel A eerst
in te druk ken en vervolgens los te laten.
De vrijgezette toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door het doven van het
verklikkerlampje op de hendel A en van het
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
in combinatie met de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
Wanneer de parkeerrem is aangetrokken
en u deze vanwege een defect of accupech
niet kunt vrijzetten, kunt u gebruik maken van
de functie voor de noodontgrendeling van de
parkeerrem.
Om de goede werking van de parkeerrem
en dus uw veiligheid te garanderen, mag de
parkeerrem niet vaker dan acht keer achter
elkaar worden aangetrokken en vrijgezet.
Als dit toch gebeurt, wordt u gewaarschuwd
door de melding "Storing parkeerrem" en het
knipperen van een verklikkerlampje.
171
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Noodremfunctie
Wanneer het rempedaal niet werkt, kan de auto worden
gestopt door aan de hendel A te trekken en deze vast te
houden.
De dynamische stabiliteitsregeling zorgt ervoor dat de auto
stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem van de
noodremfunctie verschijnt de melding "Parkeerrem defect".
Bij een defect aan het CDS,
aangegeven door het branden van dit
verklikkerlampje, kan de stabiliteit bij het
remmen niet worden gegarandeerd.
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Als de accu ontladen is, werkt de
automatische parkeerrem niet.
Blokkeer, als de parkeerrem niet is
aangetrokken, uit veiligheidsoverwegingen
de auto door een versnelling in te
schakelen of een wielblok bij een van de
wielen te plaatsen.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
In dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft door
afwisselend aan de hendel A te trekken en
deze weer los te laten.
172
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Storingen
Als het storingslampje van de elektrische parkeerrem gaat branden in combinatie met één of meer verklikkerlampjes uit de onderstaande tabel, zet de
auto dan op een veilige plaats stil (vlakke ondergrond, met ingeschakelde versnelling) en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Situaties Gevolgen
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en
branden van de volgende verklikkerlampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De hill holder is niet beschikbaar.
- De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en
branden van de volgende verklikkerlampjes:
- De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden vrijgezet door het
rempedaal in te trappen en de hendel los te laten.
- De hill holder is niet beschikbaar.
- De automatische bediening en het handmatig aantrekken van de parkeerrem
blijven mogelijk.
173
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Situaties Gevolgen
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en
branden van de volgende verklikkerlampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De hill holder is niet beschikbaar.
Om de elektrische parkeerrem aan te trekken:
F parkeer de auto en zet het contact uit,
F trek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de parkeerrem is aangetrokken,
F zet het contact aan en controleer of de verklikkerlampjes van de elektrische
parkeerrem gaan branden.
Het aantrekken van de parkeerrem duurt langer dan normaal.
Om de elektrische parkeerrem vrij te zetten:
F zet het contact aan,
F houd de hendel ongeveer 3 seconden ingedrukt en laat de hendel weer los.
Als het controlelampje van de elektrische parkeerrem knippert of als de
verklikkerlampjes niet gaan branden als het contact wordt aangezet, werken deze
procedures niet. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond en laat het systeem
controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
en/of
knipperend.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en
branden van de volgende verklikkerlampjes:
- Alleen de functies automatisch aantrekken bij het afzetten van de motor en
automatisch vrijzetten bij het wegrijden zijn beschikbaar.
- Het handmatig aantrekken/vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet
mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet beschikbaar.
en/of
knipperend.
Weergave van de melding "Storing accu". -
Zet de auto zo snel mogelijk stil (rekening houdend met het overige verkeer) en
beveilig de auto tegen wegrollen (plaats indien nodig een wielblok achter een wiel).
- Trek de elektrische parkeerrem aan alvorens de motor af te zetten.
174
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Schakel de achteruitversnelling alleen
in als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5
e
of de
6
e
versnelling
F Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5
e
of de
6
e
versnelling in te schakelen.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trek de ring onder de pookknop omhoog
en beweeg de versnellingshendel eerst
naar links en dan naar voren.
Als dit advies niet wordt nageleefd,
kan de versnellingsbak onherstelbaar
beschadigd raken (per ongeluk
inschakelen van de 3
e
of 4
e
versnelling).
Rijd altijd stapvoets als de weg onder
water staat of bij het oversteken van
een wed.
175
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Schakelindicator*
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren
één of meer versnellingen op te schakelen.
U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder
de tussenliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen
ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van
de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van
een schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
- U rijdt in de derde versnelling.
Voorbeeld:
- U trapt het gaspedaal in.
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren.
Bij een automatische transmissie is
dit systeem uitsluitend actief in de
handgeschakelde stand.
* Volgens motoruitvoering.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto, ...) en de rijstijl van
de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
de eerste versnelling in te schakelen,
-
de achteruitversnelling in te
schakelen.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi
150-dieselmotor en een handgeschakelde
versnellingsbak kan het systeem u onder
bepaalde rijomstandigheden verzoeken om de
versnellingsbak in de neutraalstand te zetten,
om het tijdelijk afzetten van de motor mogelijk
te maken (STOP-fase van het Stop & Start-
systeem). In dat geval wordt de aanduiding N
weergegeven op het instrumentenpaneel.
- Het systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
176
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij deze automatische transmissie met
6 versnellingen kunt u kiezen voor automatisch
schakelen, aangevuld met de programma's
Sport en Sneeuw, of voor handmatig
schakelen.
Deze transmissie heeft dus vier
gebruiksmogelijkheden:
- automatisch schakelen: het schakelen
wordt elektronisch aangestuurd,
- programma Sport: dit schakelprogramma
maakt een meer dynamische rijstijl
mogelijk,
- programma Sneeuw: dit
schakelprogramma vereenvoudigt het
rijden op een ondergrond met weinig grip,
- handmatig schakelen: deze stand maakt
het zelf schakelen met de selectiehendel
mogelijk.
Automatische transmissie "TipTronic - System Porsche"
1. Toets programma "S" (Sport).
2. Toets programma "T" (Sneeuw).
Selectiehendel
Schakelpatroon
P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zonder
aangetrokken parkeerrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair
toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aangetrokken
parkeerrem.
- Starten van de motor.
D. Automatische werking.
Flippers aan de stuurkolom
+. Flipper om op te schakelen, rechts achter het
stuurwiel.
F Beweeg de flipper "+" naar u toe om op te
schakelen.
-. Flipper om terug te schakelen, links achter
het stuurwiel.
F Beweeg de flipper "-" naar u toe om terug
te schakelen.
Met de flippers is het niet
mogelijk de neutraalstand en de
achteruitversnelling in te schakelen of
uit de achteruitversnelling te schakelen.
M.+ / - Zelf schakelen tussen de zes
versnellingen.
F Beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om op te schakelen.
of
F Beweeg de selectiehendel kort naar voren
om terug te schakelen.
177
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon
beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op
het instrumentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
N. Neutral (neutraalstand)
D. Drive (automatisch schakelen)
S. Programma Sport
T. Programma Sneeuw
1 t/m 6.
Ingeschakelde versnelling bij handmatig
schakelen
-. Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen
F Trap het rempedaal in en selecteer de
stand P of N.
F Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
F Trap bij draaiende motor het rempedaal in.
F Zet de parkeerrem vrij als deze niet in de
automatische stand staat.
F Selecteer de stand R, D of M.
F Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Wegrijden
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich
zelfs al in beweging als het gaspedaal
niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand N wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
178
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Zet de selectiehendel nooit in de
stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand P of R als de auto niet volledig
stilstaat.
Automatisch
schakelprogramma
F Selecteer de stand D om automatisch
te laten schakelen tussen de zes
versnellingen.
De versnellingsbak werkt dan in de auto-
adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg
en de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de
stand van de selectiehendel te wijzigen,
moet het gaspedaal volledig worden
ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak
schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het
maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnellingsbak
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
versnellingbak niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Programma's Sport en Sneeuw
Sport "S"
F Druk op de toets "S" als de motor is gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding S.
Sneeuw "T"
F Druk op de toets "T" als de motor is
gestart.
De transmissie past zich aan voor het rijden op
gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond
met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding T.
Terugkeren naar het
automatische programma
F Om terug te keren naar het automatische
programma kunt u het programma Sport
of Sneeuw op elk gewenst moment
uitschakelen door opnieuw op de
desbetreffende toets (S of "T") te drukken.
Deze twee specifieke programma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
Kruipfunctie
(rijden zonder gasgeven)
Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage
snelheid soepeler (inparkeren, filerijden, ...).
Als de motor draait, de parkeerrem is vrijgezet
en de stand D, M of R is geselecteerd, zet de
auto zich langzaam in beweging zodra u
het rempedaal loslaat (zelfs zonder dat u het
gaspedaal bedient).
Uit veiligheidsoverwegingen wordt deze functie
alleen geactiveerd als u het rempedaal intrapt
tijdens het inschakelen van een versnelling
vooruit of de achteruitversnelling.
Deze functie wordt uitgeschakeld zodra het
bestuurdersportier wordt geopend. Sluit om de
functie weer in te schakelen het portier en trap
het rempedaal of gaspedaal in.
Laat bij draaiende motor nooit kinderen
alleen in de auto achter.
179
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Handmatig schakelen
F Selecteer de stand M om sequentieel te
schakelen in de zes versnellingen.
F Trek de selectiehendel naar het symbool +
om één versnelling op te schakelen.
F Duw de selectiehendel naar het symbool -
om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt de
aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellingen.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N bewegen om
de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om
de auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in
de automatische stand staat).
Storing
Bij aangezet contact wordt een melding
op het display van het instrumentenpaneel
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
automatische transmissie automatisch de
stand M1.
De programma's Sport en Sneeuw kunnen
niet worden ingeschakeld in de handbediende
stand.
De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
- als u het gaspedaal en het
rempedaal gelijktijdig intrapt,
- als u, indien de accu geen stroom
levert, de selectiehendel vanuit
de stand P geforceerd naar een
andere stand schakelt.
Als de selectiehendel niet in de stand P
staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer
45 seconden een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display.
F Zet de selectiehendel in de stand P;
het geluidssignaal stopt en de
melding verdwijnt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende motor
(file...) te beperken, de selectiehendel in
de stand N en trek de parkeerrem aan,
behalve als deze in de automatische
stand staat.
weergegeven die duidt op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3
e
versnelling ingeschakeld.
U kunt dan een hevige schok waarnemen bij het
selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de
stand N. Dit is niet gevaarlijk voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
180
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Stop & Start
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Het verklikkerlampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt in de STOP-stand gezet:
- auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als u bij een snelheid
lager dan 20 km/h (of bij stilstaande
auto in het geval van een auto met een
e-THP 165-motor) de versnellingshendel
in de neutraalstand zet en het
koppelingspedaal loslaat,
- auto met een automatische transmissie:
als u bij stilstaande auto het rempedaal
intrapt of de selectiehendel in de stand N
zet.
Als uw auto is uitgerust met een teller, wordt de
duur van de momenten dat de motor afgezet is,
opgeteld en weergegeven. Elke keer als u het
contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op
0 gezet.
Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand is
gezet. Zet in dat geval altijd het contact
af en neem de sleutel uit het contactslot.
Het systeem werkt de eerste
10 seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Als de motor door het systeem in de
STOP-stand wordt gezet, blijven alle
andere componenten zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging normaal
functioneren.
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
181
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Overgang naar de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en
de motor wordt automatisch gestart:
- auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als u het
koppelingspedaal volledig intrapt,
- auto met een automatische transmissie:
● alsuhetrempedaalloslaatterwijlde
selectiehendel in de stand D of M staat,
● ofalsu,terwijldeselectiehendelin
de stand N staat en het rempedaal is
losgelaten, de selectiehendel in de
stand D of M zet,
● ofalsudeachteruitversnelling
inschakelt.
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd als:
- het bestuurderportier wordt geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
- de snelheid van de auto hoger is
dan 25 km/h (handgeschakelde
versnellingsbak, 3 km/h bij een auto met de
THP 165-motor), of 3 km/h (automatische
transmissie),
- de elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...).
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat dan uit.
Dat onder deze omstandigheden de START-
stand wordt geactiveerd, is volkomen
normaal.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
- de auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10 km/h heeft gereden,
- de auto stilstaat op een steile helling
(stijgend of dalend),
- de elektrische parkeerrem wordt/is
aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
- de voorruitontwaseming is ingeschakeld,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
In dit geval knippert het
verklikkerlampje "ECO" een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
182
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact
opnieuw aanzet.
Inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF".
Het systeem is dan weer ingeschakeld; het
verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding op het display weergegeven.
Storingen
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF"
knipperen en vervolgens constant branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet
meer wil aanslaan of direct afslaat: alle
verklikkerlampjes branden. Zet in dat geval het
contact af en start de auto dan met behulp van
de sleutel.
Als het systeem in de STOP-stand
wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor direct weer gestart.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in
te drukken.
Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat
branden en er verschijnt een melding op het
display.
Uitschakelen
183
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Hill Start Assist
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een
helling uw auto ongeveer 2 seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat met het
rempedaal ingedrukt,
- als aan bepaalde hellingcondities wordt
voldaan,
- als het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u het rempedaal loslaat:
- als bij de handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand is
ingeschakeld,
- als bij de automatische transmissie de
stand D of M is ingeschakeld.
Werking
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden
wanneer u het rempedaal loslaat.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, trek de parkeerrem dan
handmatig aan en controleer of het
verklikkerlampje van de parkeerrem en
het lampje P op de hendel permanent
branden.
Storing
Bij een storing in de Hill Start Assist gaan deze
verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
184
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een getint
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet
van de weg hoeft af te wenden.
1. Inschakelen head-up display.
2. Uitschakelen head-up display (lang
indrukken).
3. Regeling lichtsterkte.
4. Hoogteverstelling weergave.
Schakelaars
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer:
A. De snelheid van uw auto.
B. De informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.
C. De informatie van het navigatiesysteem
(afhankelijk van de uitvoering).
Informatie op het head-up
display
Zie voor meer informatie over het
navigatiesysteem de rubriek "Audio en
telematica".
Dit systeem werkt bij draaiende motor en de
instellingen worden opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
185
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Druk bij draaiende motor op de toets 1 om
het systeem in te schakelen en het scherm
uit te klappen.
F
Houd de toets 2 ingedrukt om het systeem uit
te schakelen en het scherm in te klappen.
De ingeschakelde/uitgeschakelde status van
het head-up display blijft behouden als de
motor opnieuw wordt gestart.
Inschakelen/uitschakelen
F Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van
het display in met de toetsen 3:
- "zon" om de lichtsterkte te verhogen,
- "maan" om de lichtsterkte te verlagen.
Regelen van de lichtsterkte
Het is raadzaam de toetsen uitsluitend
bij stilstaande auto te bedienen.
Leg nooit voorwerpen rondom het
scherm (of in de uitsparing) zodat het
uitklappen en de goede werking van het
scherm niet verhinderd worden.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig
weer, ...) kan de informatie op het head-up
display tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen
van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microfiberdoekje) om het projectiescherm
te reinigen. Gebruik nooit een droge doek,
een schuurspons, of een schoonmaak-
of oplosmiddel om te voorkomen dat er
krassen ontstaan op het scherm of de
anti-reflecterende laag beschadigd raakt.
Hoogteverstelling
F Stel het display bij draaiende motor op de
gewenste hoogte af met de toetsen 4:
- omhoog om het display hoger af te
stellen,
- omlaag om het display lager af te stellen.
186
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Controlesysteem bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van de vier banden.
Het controlesysteem van de
bandenspanning is een hulpsysteem;
de bestuurder moet waakzaam blijven.
In het ventiel van elke band (met uitzondering
van het reservewiel) is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra
het een daling van de spanning van een of
meer banden detecteert.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning (ook
die van het reservewiel) handmatig te
controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1 uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10 km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3 bar.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie-elementen, waaronder de
bandenspanningssticker.
187
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Een lagere bandenspanning is niet altijd
zichtbaar aan een vervorming van de
band.
Beperk u daarom niet alleen tot een
visuele controle.
De waarschuwing wordt weergegeven
zolang de desbetreffende band(en) niet
op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn)
gerepareerd of is (zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreservewiel of
wiel met stalen velg) is niet voorzien
van een sensor.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning brandt dit
verklikkerlampje in combinatie met een
geluidssignaal en, afhankelijk van de uitrusting,
in combinatie met de weergave van een melding.
Als er een afwijking in de bandenspanning van
één band wordt geconstateerd, kan deze band
worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk
van de uitvoering, de weergegeven melding.
F
Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
F
Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie dit
toelaat.
F Controleer de spanning van de vier
banden (bij koude banden) als u over een
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset.
Rijd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.
of
F Gebruik in geval van een lekke band
de noodreparatieset of het reservewiel
(volgens uitrusting).
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage
bandenspanning" knippert en vervolgens
permanent brandt in combinatie met het
verklikkerlampje "service", duidt dit op
een storing in het systeem.
Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als
een of meerdere wielen niet zijn voorzien van
een sensor (bijvoorbeeld een noodreservewiel
of een reservewiel met stalen velg).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren of monteer na
een lekke band het wiel met de originele
velg, dat is voorzien van een sensor.
Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem
is uitgerust en het vervangen van een band
moeten worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel is
gemonteerd dat niet door uw auto wordt
gedetecteerd (voorbeeld: montage van
winterbanden), dient het systeem door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden.
In dat geval wordt de bandenspanning niet
meer gecontroleerd.
188
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
wagensnelheid de door de bestuurder
ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect. Alleen door het gaspedaal
tot voorbij het zware punt in te trappen,
kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
1. Toets voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer
2. Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid
3. Toets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid
4. Toets voor het onderbreken/hervatten van
de snelheidsbegrenzing (Pause)
5. Toets voor het uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
Bediening op het stuurwiel
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt
weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
Weergave op het instrumentenpaneel
A. Snelheidsbegrenzing ingeschakeld/
onderbroken
B. Snelheidsbegrenzer geselecteerd
C. Ingestelde snelheid
189
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Druk op 1: de snelheidsbegrenzer
is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
F Stel de snelheid in door op de toets
2 of 3 te drukken (bijv.: 90 km/h).
Programmeren
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd, wel als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt tot voorbij
het zware punt.
De begrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de ingestelde snelheid
op het display gaat knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als
het gas wordt losgelaten en de ingestelde snelheid weer wordt
aangehouden.
Uitschakelen van de functie
F Druk op 5: de snelheidsbegrenzer is
uitgeschakeld.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kan de bediening
van het gaspedaal worden gehinderd
en daarmee de werking van de
snelheidsbegrenzer worden beïnvloed.
De door PEUGEOT goedgekeurde
matten zijn voorzien van een derde
bevestigingspunt bij de pedalen,
waarmee wordt voorkomen dat de mat
en de pedalen met elkaar in contact
kunnen komen.
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
F Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4.
F Onderbreken van de snelheidsbegrenzing: druk nogmaals op de
toets 4: het onderbreken wordt bevestigd op het display via de
melding "Pause".
F Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op
de toets 4.
190
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de
bestuurder met een constante ingestelde snelheid
rijden zonder gas te hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig. Om de snelheidsregelaar te
kunnen inschakelen, moet de ingestelde snelheid
minimaal 40 km/h bedragen en moet aan een van
de onderstaande voorwaarden worden voldaan:
-
bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
4e versnelling zijn ingeschakeld,
-
bij auto's met automatische transmissie moet
minimaal de 2e versnelling zijn ingeschakeld,
-
de stand D van de automatische transmissie
moet zijn geselecteerd.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen door activering van het
ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid
is het voldoende het gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist.
1.
Toets voor het selecteren van de snelheidsregelaar
2.
Toets voor het programmeren van een snelheid
en het verlagen van de ingestelde snelheid
3.
Toets voor het programmeren van een snelheid
en het verhogen van de ingestelde snelheid
4.
Toets voor het onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling (Pause)
5.
Toets voor het uitschakelen van de
snelheidsregelaar
Bediening op het stuurwiel
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
Weergave op het display
A. Snelheidsregelaar ingeschakeld/
onderbroken
B. Snelheidsregelaar geselecteerd
C. Ingestelde snelheid
191
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Druk op 1: de snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (Pause).
F Stel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets 2
of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).
Programmeren
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2
en 3:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
F Onderbreken van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het
onderbreken wordt bevestigd door de melding "Pause".
F Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de
snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
In het geval van een storing in de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Uitschakelen van de functie
F Druk op 5: de snelheidsregelaar is uitgeschakeld. Op het display
wordt weer de kilometerteller weergegeven.
192
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheden opslaan
U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen
van het systeem.
Standaard zijn er al enkele snelheden
opgeslagen.
F Ga naar het "Hoofdmenu" van het display
van het instrumentenpaneel door op de
toets "CONFIG" te drukken.
F Selecteer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze.
F Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestig
uw keuze.
F Selecteer "Geprogrammeerde
snelheden" en bevestig uw keuze.
Selecteren van een opgeslagen
snelheid:
F druk op de toets "+" of "-" en
houd de toets even ingedrukt;
het systeem stopt bij de
dichtstbijzijnde opgeslagen
snelheid,
Voer deze handelingen omwille van de
veiligheid alleen uit als de auto stilstaat
en gebruik hierbij het display van het
instrumentenpaneel.
Deze handelingen kunnen alleen
uitgevoerd worden als de auto stilstaat.
Werking
F Selecteer "Activeren" om de opgeslagen
snelheden te kunnen gebruiken.
F Vink de snelheden M1 tot en met M5 aan
die u wilt gebruiken.
F Verplaats de cursor naar de gekozen
waarde en druk vervolgens op "CONFIG"
om de waarde te kunnen wijzigen.
F Selecteer "OK" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Selecteren
F druk nog eens op de toets "+" of "-" en
houd de toets ingedrukt om een andere
opgeslagen snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de
snelheid en de status van het systeem (in-/
uitgeschakeld) weergegeven.
Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
193
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze
zich in de dode hoek van het detectiebereik van
de sensoren bevinden.
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
Grasche weergave
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het scherm worden blokken
weergegeven die het pictogram van de auto
steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
194
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Parkeerhulp vóór
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het controlelampje in de knop
gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd. Het controlelampje dooft.
Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker
(voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen
of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Met Autoradio of bij HYbrid4-uitvoering
Met Touchscreen
195
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Als er een storing optreedt, gaat bij het
inschakelen van de achteruitversnelling
dit verklikkerlampje op het
Storing
instrumentenpaneel branden en/of wordt er een
bericht op het display weergegeven, in combinatie
met een geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
196
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Dodehoekbewaking
Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel
gevaar betekent.
In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, brandt dan permanent een
lampje:
- direct, wanneer u wordt ingehaald,
- na circa een seconde, wanneer u te traag
een andere auto inhaalt.
Het systeem dient als hulp voor
de bestuurder maar kan nooit een
vervanging zijn voor de spiegels.
De bestuurder blijft te allen tijde
verantwoordelijk voor het op tijd
waarnemen wat er zich achter hem
bevindt, het inschatten van de snelheid
en afstand van achteropkomend
verkeer en de beslissing of hij al dan
niet veilig van rijstrook kan wisselen.
Het systeem dient als een hulp
voor de bestuurder en geeft alleen
waarschuwingen.
197
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
- nabij stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, veiligheidsrails, lantaarnpalen,
borden...),
- bij tegemoetkomende voertuigen,
- bij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
Sensoren in de voor- en achterbumper
controleren de dode hoek van de auto.
Indien een persoon, een fietser of een voertuig
zich in de dode hoek van het voertuig bevindt,
zal er een waarschuwingslampje gaan
branden in de linker- of rechterbuitenspiegel
(afhankelijk van de situatie) onder de volgende
voorwaarden.
Dit gebeurt als aan de volgende voorwaarden
is voldaan:
- alle voertuigen gaan dezelfde kant op,
- de snelheid van uw auto ligt tussen
12 km/h en 140 km/h,
- het snelheidsverschil met de auto die u aan
het inhalen bent, is kleiner dan 10 km/h,
- het snelheidsverschil met de auto waardoor
u wordt ingehaald, is kleiner dan 25 km/h,
- de verkeersstroom is vloeiend,
- de inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal en het ingehaalde voertuig blijft
zich ophouden in de dode hoek,
- u rijdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
- uw auto trekt geen aanhanger of caravan...
Inschakelen
F Druk op deze knop: het
verklikkerlampje gaat branden.
Met Autoradio of bij HYbrid4-uitvoering
Met Touchscreen
198
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
- bij het inhalen van of ingehaald worden
door een extreem lang voertuig
(vrachtauto, autobus...) die én in de dode
hoek achter wordt gedetecteerd én zich in
het gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
- bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
- bij snelle inhaalmanoeuvres.
F Om deze functie uit te schakelen
drukt u nog een keer op de knop:
het verklikkerlampje gaat uit.
Storingen
Bij slechte weersomstandigheden
(zware regen, hagel enz.) kan het
systeem tijdelijk minder nauwkeurig
werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek
of van een droog wegdek op een nat
wegdek terechtkomen kan tot een
vals alarm leiden (zo kan een wolk
waterdruppels in de dode hoek worden
aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op
het gedeelte onder de buitenspiegels
waar de waarschuwingslampjes zitten,
omdat de de dodehoekbewaking dan
mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook
voor de detectiezones op de voor- en
achterbumper.
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar enkele
seconden knipperen; vervolgens gaat het uit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij het afzetten van het contact wordt de status
van het systeem opgeslagen.
De dodehoekbewaking wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door het PEUGEOT-netwerk
gehomologeeerde trekhaak.
199
6
Rijden
508_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de
achteruit staat.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto
worden de beelden op het touchscreen of in het
instrumentenpaneel weergegeven.
De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor
de bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven en verantwoordelijk is.
De achteruitrijcamera vormt een aanvulling op
het parkeerhulpsysteem.
De op de beelden weergegeven strepen
kunnen u helpen bij de manoeuvre.
Ze worden weergegeven als strepen "op
de weg" en geven geen indicatie van de
positie van de auto ten opzichte van hoge
obstakels (bijvoorbeeld andere auto's).
De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer (de afstand tussen de strepen komt
overeen met de breedte van uw auto zonder de
buitenspiegels).
De rode steep geeft een ruimte van 30 cm
direct achter de achterbumper van uw auto
weer.
De groene strepen geven een afstand
van circa 1 en 2 meter weer achter de
achterbumper van uw auto.
Als de achterklep wordt geopend, verdwijnen
de beelden van de camera.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Wassen met een hogedrukspuit
Bewaar een afstand van minimaal 30 cm
tussen de lans van de hogedrukreiniger en de
lens van de camera.
Het is normaal dat onder aan het
scherm een deel van de kentekenplaat
zichtbaar is.
200
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Brandstof
Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een geluid
van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt
veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door
de afdichting van het brandstofcircuit. Dit geluid is
normaal.
F
Kies bij het tankstation de juiste brandstof (deze
staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde
van de brandstofvulklep van uw auto).
F
Open de vuldop door deze een kwart
omwenteling linksom te draaien.
F
Verwijder de vuldop en plaats deze op de steun
(aan de klep).
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 72 liter (of 55 liter, afhankelijk van de uitvoering).
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet
de tank beslist worden afgetapt
voordat de motor kan worden
gestart.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem in de STOP-
stand is geschakeld; zet in dat geval
altijd het contact af met de sleutel of
met de knop "START/STOP" indien uw
auto is voorzien van het Keyless entry
and start-systeem.
Openen
- Druk op de toets.
Dit is gedurende enkele minuten na het
afzetten van het contact mogelijk. Zet het
contact nog een keer aan om deze functie
opnieuw te activeren (indien nodig).
Tanken
F Steek het vulpistool zo ver mogelijk in de
vulopening en druk hierbij de metalen
klep A in.
F Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er
anders storingen kunnen optreden.
F Plaats de vuldop terug en sluit deze door
de dop een kwart omwenteling rechtsom te
draaien.
F Druk de klep van de tankdop dicht.
Uw auto is voorzien van een katalysator, die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend
loodvrije benzine worden gebruikt.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen benzine
worden getankt.
201
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Minimumbrandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau is
bereikt, gaat dit waarschuwingslampje
branden, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Onderbreking brandstoftoevoer
Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij
een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer
afsluit.
Het vullen van de brandstoftank met behulp van een
jerrycan is wel mogelijk, maar doe dit met beleid.
Houd de tuit van de jerrycan recht en druk deze niet
tegen de klep van de tankbeveiliging, om ervoor
te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening
stroomt.
Tankbeveiliging diesel
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken van
Diesel per land kunnen verschillen, kan de
aanwezigheid van een tankbeveiliging op de
auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor zijn
voorzien van een tankbeveiliging. Daarom
adviseren wij u voordat u naar het buitenland
afreist bij het PEUGEOT-netwerk te informeren
of uw auto geschikt is om in het desbetreffende
land te kunnen tanken.
Als dit lampje gaat branden, zit er nog
ongeveer 7 liter brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan.
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken.
Hiermee wordt schade aan de motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, wordt geactiveerd zodra u de brandstoftankdop verwijdert.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
202
DIESEL
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Brandstof voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen van het type E10 (deze
bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de
Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten
tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor
auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn
EN 15293.
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden:
- Diesel die voldoet aan de richtlijn EN590
gemengd met biobrandstof die voldoet aan
de richtlijn EN14214,
- Diesel die voldoet aan de richtlijn EN16734
gemengd met biobrandstof die voldoet aan
de richtlijn EN14214 (met een gehalte aan
methyl-estervetzuren van 0 tot 10%),
- Paraffinehoudende diesel die voldoet
aan de richtlijn EN15940 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN14214 (met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
De brandstof B20 of B30 die voldoet aan
de richtlijn EN16709 is ook geschikt voor
de dieselmotor van uw auto. Maar als deze
brandstof, ook al is het slechts incidenteel,
wordt gebruikt, moeten de bijzondere
onderhoudsvoorschriften (voor "Zware
rijomstandigheden") strikt worden nageleefd.
Raadpleeg voor meer informatie het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven die
voldoen aan de norm B715000 is toegestaan.
203
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto.
Montagetips
F Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F Trek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50 km/h.
F Zet de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het
monteren van de sneeuwkettingen te oefenen;
doe dit op een vlakke en droge ondergrond.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Type ketting
215/60R16
215/55R17
225/55 R17
Maximale afmeting
van de schakel:
9 mm
135/80R18
235/45R18
235/40R19
245/45 R18
Bandenmaat niet
geschikt voor
sneeuwkettingen
204
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Sneeuwscherm
Zorg dat de motor is afgezet en de ventilateur stil staat
als er handelingen aan het sneeuwscherm worden
uitgevoerd. Voor het plaatsen en verwijderen wordt
geadviseerd contact op te nemen met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet het sneeuwscherm te
verwijderen:
- als de buitentemperatuur hoger is
dan 10°C (bijvoorbeeld 's zomers),
- als de auto moet worden gesleept,
- bij snelheden hoger dan 120 km/h.
Het afneembare sneeuwscherm wordt op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilateur van de radiateur te voorkomen.
Plaatsen
F Breng het scherm aan op het bovenste
gedeelte van het luchtrooster in de
voorbumper.
F Druk op het scherm om de
bevestigingsclips vast te zetten.
Verwijderen
F Gebruik een schroevendraaier als hefboom
om de bevestigingsclips één voor één los
te maken.
205
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Trekken van een aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft
veel invloed op het rijgedrag van de
auto en vergt daarom extra aandacht
van de bestuurder.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer rijtips voor het trekken van
een aanhanger.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
vervoer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.
Sneeuwscherm
Bij het trekken van een aanhanger dient het
sneeuwscherm te zijn verwijderd, indien uw
auto hiermee is uitgerust.
Raadpleeg daarvoor het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de gewichten
(en aanhangergewichten indien van
toepassing voor uw auto).
Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door PEUGEOT geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het PEUGEOT-
netwerk behoort, moet de montage
altijd volgens de voorschriften van de
fabrikant worden uitgevoerd.
206
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Trekhaak met afneembare kogel
Presentatie
De kogel van deze af fabriek gemonteerde
trekhaak kan gemakkelijk en snel worden
gemonteerd en verwijderd. Hiervoor is geen
gereedschap nodig. De achter de bumper
gemonteerde trekhaak is volledig aan het oog
onttrokken als de kogel is verwijderd en de
steun van de trekhaakaansluiting is weggeklapt.
1. Bevestigingssteun.
2. Afdekkap.
3. Veiligheidsoog.
4. Wegklapbare trekhaakaansluiting.
5. Afneembare kogel.
6. Hendel voor vergrendeling/ontgrendeling.
7. Veiligheidsslot met sleutel.
8. Beschermdop voor de hendel.
9. Beschermkap voor de kogel.
10. Opbergtas.
A. Vergrendelde stand
De hendel maakt geen contact met de kogel
(vrije ruimte van ongeveer 5 mm).
De groene markering is zichtbaar.
Het slot van de hendel is naar achteren gericht.
De vergrendelingspal is zichtbaar en steekt uit
de kogel.
B. Ontgrendelde stand
De hendel maakt contact met de kogel.
De groene markering is niet zichtbaar.
Het slot van de hendel is naar voren gericht.
De vergrendelingspal is niet zichtbaar.
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Zie de rubriek "Technische gegevens"
voor de maximale kogeldruk en de
maximale aanhangergewichten.
Zie de rubriek "Trekken van een
aanhanger" voor de veiligheidsadviezen
bij het trekken van een aanhanger.
207
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Vóór het gebruik
Verzeker u ervan dat de kogel correct gemonteerd is. Doe dit door het volgende te controleren:
- de kogel is correct vergrendeld (stand A),
- het veiligheidsslot is afgesloten en de sleutel is verwijderd; de hendel kan niet meer
worden bediend,
- de kogel mag absoluut niet in de steun kunnen bewegen: duw en trek eraan om dit te
controleren.
Tijdens het gebruik
Ontgrendel nooit het systeem terwijl een aanhanger is aangekoppeld of een bagageplateau
op de kogel is gemonteerd.
Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare treingewicht van de auto.
Controleer voordat u gaat rijden de afstelling van de koplampen.
Raadpleeg voor meer informatie over de afstelling van de koplampen de desbetreffende
rubriek.
Na het gebruik
Als gereden wordt zonder aanhanger of bagageplateau, moet de trekhaakaansluiting
zijn weggeklapt, moet de kogel zijn verwijderd en moet de afdekkap op de steun zijn
aangebracht. Dit is met name van belang als de kogel het zicht op de kentekenplaat of de
verlichting van de auto belemmert.
208
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Monteren van de kogel
Verwijder de afdekkap van de bevestigingssteun
en controleer of het bevestigingssysteem in
goede staat is. Reinig indien nodig de steun met
een borstel of een schone doek.
Houd de kogel met beide handen vast; steek
het uiteinde van de kogel in de steun. Duw
de kogel vervolgens stevig omlaag om het
systeem te vergrendelen.
Controleer of de kogel correct is vergrendeld
(stand A).
Draai de sleutel linksom om het
bevestigingsmechanisme van de kogel te
vergrendelen.
Verwijder altijd de sleutel en bewaar hem op
een veilige plaats.
Als de sleutel niet gedraaid of verwijderd kan
worden, is de kogel niet goed bevestigd: herhaal de
procedure.
Als niet aan alle voorwaarden voor het vergrendelen
is voldaan, moet de procedure worden herhaald.
Gebruik de trekhaak nooit als de rode markering
zichtbaar blijft: neem dan contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Haal de kogel uit de opbergtas.
Verwijder de beschermkap van de kogel en de
beschermdop van de hendel.
Berg de afdekkap, de beschermkap en de
beschermdop op in de opbergtas.
Controleer of de kogel correct is ontgrendeld
(stand B). Zo niet, steek de sleutel dan in het
slot en draai hem linksom om het mechanisme
te ontgrendelen. Druk de hendel vervolgens in
en draai hem rechtsom tot aan de aanslag.
De hendel draait dan automatisch linksom en
maakt een hoorbaar klikgeluid; houd uw hand
uit de buurt van de hendel.
209
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Maak de aanhanger vast aan de trekhaakkogel.
Maak de kabel van de aanhanger vast aan het
veiligheidsoog op de steun van de kogel.
Beweeg de steun van de trekhaakaansluiting
omlaag door het oog, dat onder de bumper
zichtbaar is, omlaag te trekken.
Beweeg de afdekkap van de
trekhaakaansluiting omhoog en sluit de stekker
van de aanhanger aan.
Verwijderen van de kogel
Neem de stekker van de aanhanger los van de
trekhaakaansluiting op de steun.
Maak de kabel van de aanhanger los van het
veiligheidsoog van de steun.
Maak de aanhanger los van de trekhaakkogel.
Klap de steun van de trekhaakaansluiting terug.
Steek de sleutel in het slot.
Draai de sleutel rechtsom om het
bevestigingsmechanisme van de kogel te
ontgrendelen.
210
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon blijven.
Alvorens de auto met een hogedrukreiniger schoon te
maken moet de trekhaakaansluiting zijn weggeklapt,
moet de kogel zijn verwijderd en moet de afdekkap op
de steun zijn gemonteerd.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats voor
werkzaamheden aan het trekhaaksysteem.
Bevestig de beschermkap op de kogel en de
beschermdop op de hendel.
Berg de kogel op in de tas.
Monteer de afdekkap op de bevestigingssteun.
Houd de kogel stevig met één hand vast; druk
met de andere hand op de hendel en draai hem
rechtsom tot de aanslag.
Verwijder de kogel uit de steun.
Houd rekening met het gewicht van de
kogel (ongeveer 3,5 kg). Kans op letsel!
Opbergen
Het is raadzaam de verwijderde kogel
te bewaren in de daarvoor bestemde
opbergruimte onder de vloer van de
bagageruimte.
Zet de kogel vast met het koord van de hoes.
Laat de kogel nooit los in de
bagageruimte liggen. Bij hard remmen
kan de kogel dan verwondingen bij de
passagiers van de auto veroorzaken.
Bovendien kunnen de kogel en de
bagageruimte daarbij beschadigd
raken.
211
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Wisserbladen vervangen
Voordat u een wisserblad
demonteert
F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut na het afzetten van het contact
om de ruitenwissers naar het midden van
de voorruit te verplaatsen.
Demonteren
F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.
F Maak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren
F Breng het nieuwe wisserblad aan en klik
het vast.
F Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een
wisserblad vóór
F Zet het contact aan.
F Bedien nogmaals de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers in de ruststand te zetten.
212
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Allesdragers monteren
Max. toegestane daklast op de
allesdragers, bij een maximale
laadhoogte van 40 cm (m.u.v.
fietsendrager):
- Berline: 70 kg
- SW en RXH BlueHDi: 100 kg
Berline
- Deze zijn herkenbaar aan
de bevestigingspennen in de
portiersponningen.
Houd u bij het monteren van de allesdragers
aan hun montageplaats.
SW en RXH BlueHDi
- Deze zijn herkenbaar aan de merktekens
op beide dakrails.
Gebruik door PEUGEOT goedgekeurde
accessoires en houd u aan de aanwijzingen en
instructies in de montagehandleiding van de
fabrikant om beschadiging van de carrosserie
(vervorming, krassen, ...) te voorkomen.
Pas bij een belading hoger dan 40 cm
de rijsnelheid aan de rijomstandigheden
aan om schade aan de allesdragers en
de bevestigingsplaatsen op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het vervoeren van
voorwerpen die langer zijn dan de auto.
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
PEUGEOT & TOTAL
EEN SAMENWERKING
IN HET TEKEN VAN PRESTATIES!
Sinds 2015 neemt PEUGEOT weer officieel deel
aan rallyraids, een van de zwaarste vormen van
autosport ter wereld. Voor optimale prestaties in deze
monsterrally's voorzien de equipes van PEUGEOT Sport
hun PEUGEOT 2008 DKR van TOTAL QUARTZ, een
hoogwaardig smeermiddel dat onder de meest extreme
omstandigheden de motor optimaal beschermt.
TOTAL QUARTZ beschermt uw motor tegen de tand
des tijds.
TOTAL QUARTZ Ineo First is een uiterst hoogwaardig
smeermiddel dat door de R&D-teams van PEUGEOT en
TOTAL gezamenlijk is ontwikkeld.
De innovatieve technologie van deze speciaal voor
PEUGEOT-motoren ontwikkelde motorolie draagt in
belangrijke mate bij tot het terugdringen van de CO
2
-
uitstoot en beschermt de motor effectief tegen vervuiling.
ADVISEERT
214
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Openen van de motorkap
Openen
Schakel het Stop&Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren, om letsel door
het automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.
Sluiten
F
Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot
vallen.
F
Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.
F Aan de buitenzijde: beweeg de hendel
omhoog en til de motorkap op.
Een gasdemper opent de motorkap en houdt
deze omhoog.
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voorwerpen en kleding
uit de buurt van de ventilator.
In verband met de aanwezigheid van
elektrische uitrustingen in de motorruimte
wordt geadviseerd om blootstelling aan
water (regen, wassen, ...) te beperken.
F In het interieur: trek de handgreep links
onder het dashboard naar u toe.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak
en de motorkapsteun (kans op
brandwonden).
215
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
1. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiervloeistof.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Afzonderlijk massapunt (-).
8. Luchtfilter.
9. Oliepeilstok.
10. Motorolie (bij)vullen.
Benzinemotoren
1.6 THP 150
1.6 THP 156
1.6 l e-THP 165 S&S
216
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
1. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiervloeistof.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Massapunt (aansluiting "-").
8. Luchtfilter.
9. Oliepeilstok.
10. Motorolie (bij)vullen.
11. Handopvoerpomp*.
12. Ontluchtnippel*.
* Volgens motoruitvoering.
Dieselmotoren
2.0 HDi 140
2.0 HDi 136
2.0 HDi 163
217
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
BlueHDi-
dieselmotoren
1. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiervloeistof.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Massapunt (aansluiting "-").
8. Luchtfilter.
9. Oliepeilstok.
10. Motorolie (bij)vullen.
2.0 BlueHDi 136 S&S
2.0 BlueHDi 150 S&S
2.0 BlueHDi 180 S&S
1.6 BlueHDi 120 S&S
218
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Niveaus controleren
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde
delen van de motor kunnen zeer heet
zijn (kans op brandwonden) en de
motorventilateur kan ieder moment
aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd
via de motorolieniveaumeter op
het instrumentenpaneel (volgens
uitvoering) of met de oliepeilstok.
De controle van het motorolieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
horizontale ondergrond staat en de motor
ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controle met de oliepeilstok
De plaats van de oliepeilstok is aangegeven
op de desbetreffende afbeelding van de
motorruimte.
F Trek aan het gekleurde uiteinde om de
oliepeilstok volledig uit de schacht te
trekken.
F Veeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
F Steek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt.
A = MAXI
B = MINI
Als u ziet dat het oliepeil boven het
merkteken A of onder het merkteken B ligt,
start de motor dan niet.
- Als het oliepeil boven het merkteken MAXI
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met het PEUGEOT-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het merkteken
MINI, vul dan altijd motorolie bij.
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ververst of
de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt
met de door de fabrikant aanbevolen motorolie
voor uw auto en motoruitvoering.
219
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden. Draai
bij koude motor de dop open om het
niveau te controleren.
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MAXI" te
bevinden. Controleer indien dit niet het geval is
of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Remvloeistofniveau
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van
de fabrikant voor het voorgeschreven
verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof.
Motorolie bijvullen
De plaats van de vulopening voor de motorolie
is aangegeven op de desbetreffende
afbeelding van de motorruimte.
F Draai de dop van de vulopening.
F Giet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
F Wacht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
F Vul indien nodig nog olie bij.
F Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het
dashboard bij het aanzetten van het contact na
30 minuten de juiste waarde aangeven.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant voor het verversingsinterval voor uw
auto.
Maak om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen nooit gebruik van additieven in de
motorolie.
220
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MAXI" te
bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.
Wacht bovendien alvorens werkzaamheden
aan het koelsysteem uit te voeren ten minste
1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het
koelsysteem onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen de dop
eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten
dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald
is, de dop en vul koelvloeistof bij.
Aftappen van het systeem
Deze koelvloeistof hoeft niet ververst te worden.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Type ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Voor een optimale reiniging en om het
bevriezen van de sproeiers te voorkomen is
het (bij)vullen van het reservoir met water niet
toegestaan.
Niveau ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Wanneer uw auto is voorzien van
koplampsproeiers, wordt een te laag
vloeistofniveau van de ruiten- en koplampsproeiers
aangegeven door een geluidssignaal en een
melding op het display van het instrumentenpaneel.
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers
bij het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Afgewerkte producten
Een te laag additiefniveau wordt aangegeven
door dit verklikkerlampje in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het
reservoir bij.
Onder winterse omstandigheden is het
raadzaam ruitensproeiervloeistof op basis
van ethanol of methanol te gebruiken.
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voorwerpen en kleding
uit de buurt van de ventilator.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
221
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Controles
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig
te controleren of de accupoolklemmen
goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder
snelsluiting voor de accupoolklemmen)
en of de aansluitingen schoon zijn.
Laat de filters periodiek
vervangen volgens de in het
onderhoudsschema van de
fabrikant aangegeven intervallen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat bij het olie verversen tevens
het oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit
onderdeel.
Oliefilter
Uitvoeringen met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Roetfilter (diesel)
Als het roetfilter vervuild is, wordt u
hierop geattendeerd door het tijdelijk
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra
de omstandigheden het toelaten, met een
snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot
het lampje dooft.
Als het lampje blijft branden, is het
minimum brandstofadditiefniveau bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het controleren
van niveaus.
Bij een nieuwe auto kunt u de
eerste paar keer dat het roetfilter
geregenereerd wordt een brandlucht
ruiken; dit is volkomen normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden uitvoert
aan de 12V-accu de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de te nemen
voorzorgsmaatregelen.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik
(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moeten de filters twee keer zo vaak
worden vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
branden van dit lampje in combinatie met een
melding op het multifunctionele display.
222
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor de periodieke
onderhoudscontrole.
Automatische transmissie
De automatische transmissie is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het interval
van de niveaucontrole.
De slijtage van de remblokken
is sterk afhankelijk van de rijstijl,
vooral bij stadsverkeer en veel korte
ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk
blijken om de remblokken vaker, tussen twee
onderhoudscontroles door, te laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Remblokken
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
voor informatie over het controleren
van de slijtage van de remschijven.
Staat van remschijven
Elektrische parkeerrem
Dit systeem hoeft niet apart
gecontroleerd te worden. Als er
zich toch een probleem voordoet,
laat het systeem dan controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt PEUGEOT
specifieke producten aan.
Na het wassen kan er zich een
laagje vocht of onder winterse
omstandigheden ijs vormen op de
remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen.
Rem een paar keer lichtjes om de
remmen vocht- en ijsvrij te maken.
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder
goed werkt, moet de handrem, zelfs
tussen twee onderhoudsbeurten
door, worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem.
223
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Additief AdBlue
®
en SCR-systeem
voor BlueHDi-dieselmotoren
Om het milieu zo min mogelijk te belasten en
om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen,
heeft PEUGEOT ervoor gekozen zijn auto's
met dieselmotor te voorzien van een systeem
waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd
met een SCR-systeem (Selective Catalytic
Reduction) voor de behandeling van de
uitlaatgassen zonder dat de prestaties
veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van het additief AdBlue
®,
dat
ureum bevat, zet een katalysator tot 85%
van de stikstofoxides (NOx) om in stikstof en
water, stoffen die onschadelijk zijn voor de
gezondheid en het milieu.
Het additief AdBlue
®
bevindt zich in een
specifiek reservoir onder de bagageruimte,
aan de achterzijde van de auto. Het reservoir
heeft een inhoud van 17 liter, goed voor een
actieradius van ongeveer 20.000 km voordat
een waarschuwingssysteem u meldt dat u
met de resterende hoeveelheid additief nog
maximaal 2400 km kunt rijden.
Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem
goed blijft werken, wordt bij elke periodieke
onderhoudscontrole aan uw auto in het
PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde
werkplaats het reservoir van het additief
AdBlue
®
bijgevuld.
Als u verwacht tussen twee periodieke
onderhoudscontroles meer dan 20.000 km te
rijden, raden wij u aan het reservoir tussentijds
te laten bijvullen door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Als het AdBlue
®
-reservoir leeg is, zorgt
een wettelijk verplicht systeem ervoor
dat de motor niet opnieuw kan worden
gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt,
stoot uw auto te veel schadelijke stoffen
uit, waardoor hij niet meer aan de
Euro 6-emissienorm voldoet.
Neem bij een storing in het SCR-
systeem zo snel mogelijk contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats: na 1100 km
wordt een systeem geactiveerd dat
het opnieuw starten van de motor
blokkeert.
224
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Bijvullen van het additief AdBlue
®
Het AdBlue
®
-reservoir moet bij elke periodieke
onderhoudscontrole worden gevuld door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vanwege de inhoud van het reservoir kan
het echter noodzakelijk zijn om het reservoir
tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door
een waarschuwing (verklikkerlampjes en
melding) op wordt geattendeerd.
Dit kunt u laten uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u zelf het reservoir wilt bijvullen, lees dan
eerst aandachtig de volgende waarschuwingen.
Gebruiksvoorschriften
Bewaar AdBlue
®
buiten het bereik van
kinderen, in de originele flacon.
Als het AdBlue
®
niet in de originele
flacon wordt bewaard, verliest het zijn
zuiverheid.
Gebruik uitsluitend additief AdBlue
®
dat aan de
norm ISO 22241 voldoet.
Het additief AdBlue
®
is een oplossing op
ureumbasis. Deze vloeistof is onontvlambaar,
kleurloos en geurloos (indien koel bewaard).
Als het additief in contact komt met de huid,
moet u de huid wassen met kraanwater en met
zeep. Als additief in de ogen komt, spoel de
ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende
ten minste 15 minuten met kraanwater of met
een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij
een branderig gevoel of blijvende irritatie.
Als additief AdBlue wordt ingeslikt, spoel
de mond dan met schoon water en drink
vervolgens een ruime hoeveelheid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld
bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het
risico van het vrijkomen van ammoniakdampen
niet worden uitgesloten: adem deze niet in.
Deze ammoniakdampen werken irriterend op
de slijmvliezen (ogen, neus en keel).
Verdun het additief nooit met water.
Giet nooit additief in de brandstoftank.
De verpakking in flacons met een
antidruppelsysteem vergemakkelijkt het
bijvullen. De flacons met een inhoud van
1,89 liter (1/2 gallon) zijn verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vul nooit AdBlue
®
bij vanuit een
vulsysteem dat is bedoeld voor
vrachtwagens.
Bevriezing van het additief AdBlue
®
Het additief AdBlue
®
bevriest bij
temperaturen lager dan ongeveer -11°C.
Het SCR-systeem is voorzien van een
voorverwarmingssysteem voor het
AdBlue
®
-reservoir waardoor u ook
in zeer koude omstandigheden kunt
blijven rijden.
225
7
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Bewaar de flacons AdBlue
®
niet in uw
auto.
Voorschriften voor opslag
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij
temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam
de flacons koel en buiten direct zonlicht te
bewaren.
Onder deze omstandigheden is het additief ten
minste één jaar houdbaar.
Additief dat bevroren is geweest, kan
weer worden gebruikt nadat het bij
kamertemperatuur volledig is ontdooid.
Procedure voor bijvullen
Controleer voor het bijvullen of de auto op een
vlakke en horizontale ondergrond staat.
Controleer 's winters of de
omgevingstemperatuur van de auto hoger
is dan -11°C. Als het kouder is, bevriest het
AdBlue
®
waardoor u het niet in het reservoir
kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een
warmere plaats staan en vul vervolgens het
reservoir bij.
F Zet het contact af en verwijder de sleutel of
druk, als uw auto daarmee is uitgerust, op
de START/STOP-knop om de motor af te
zetten.
F Til voor toegang tot het AdBlue
®
-reservoir
de vloerbekleding van de bagageruimte op
en verwijder vervolgens het reservewiel of
de opbergbak (volgens uitvoering).
F Draai de zwarte dop een kwart
omwenteling linksom zonder er druk op uit
te oefenen en trek hem omhoog om hem te
verwijderen.
F Draai de blauwe dop een zesde
omwenteling linksom.
F Trek de knop omhoog om hem te
verwijderen.
226
Praktische informatie
508_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
F Pak een flacon AdBlue
®
. Controleer de
houdbaarheidsdatum en lees vervolgens
aandachtig de gebruiksaanwijzing op het
etiket voordat u de inhoud van de flacon in
het AdBlue
®
-reservoir van uw auto giet.
Belangrijk: als het AdBlue
®
- reservoir
van uw auto helemaal leeg is -
dit wordt aangegeven door de
waarschuwingsmeldingen en u kunt in
dat geval de motor niet meer starten -
moet u het reservoir vullen met
minimaal 3,8 liter additief (twee flacons
van 1,89 liter).
F Veeg nadat u de flacon leeg hebt gegoten
met behulp van een vochtige doek
eventuele vloeistofsporen van de rand van
de vulopening van het reservoir.
Spoel gemorst additief onmiddellijk weg
met koud water of veeg het weg met
een vochtige doek.
Als het additief is gekristalliseerd,
verwijder het dan met een spons en
warm water.
F Breng de blauwe dop aan op de vulopening
van het reservoir en draai de dop een
zesde omwenteling rechtsom tot hij stuit.
F Breng de zwarte dop aan en draai hem
een kwart omwenteling rechtsom zonder
er druk op uit te oefenen. Zorg ervoor dat
het merkteken op de dop in lijn staat met
merkteken op de steun.
F Leg het reservewiel en/of de opbergbak
(volgens uitvoering) terug op de bodem van
de bagageruimte.
F Plaats de vloerbekleding van de
bagageruimte terug en sluit de achterklep.
Belangrijk: als u additief hebt
bijgevuld nadat het reservoir leeg
is geraakt, aangegeven door de
melding "Vul brandstof- additief bij:
Starten geblokkeerd", dient u ongeveer
5 minuten te wachten voordat u het
contact weer aanzet, zonder het
bestuurdersportier te openen, de
auto te ontgrendelen, de sleutel met
afstandsbediening in het contactslot
te steken of de elektronische sleutel
van het "Keyless entry and start"-
systeem in het interieur te leggen.
Zet vervolgens het contact aan en start
na 10 seconden wachten de motor.
Voer de lege AdBlue
®
-flacons niet als
huisvuil af, maar deponeer ze in de
daartoe bestemde containers of breng
de flacons naar uw verkooppunt.
227
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Gevarendriehoek
Voordat u uit de auto stapt om de
gevarendriehoek uit te vouwen en te
plaatsen moet u de alarmknipperlichten
inschakelen en uw reflecterende
veiligheidsvest aantrekken.
De opgevouwen gevarendriehoek (of de koker)
moet de volgende afmetingen hebben:
- A: lengte = 438 mm,
- B: hoogte = 56 mm,
- C: breedte = 38 mm.
Berline
F Druk op de nok 1 en trek het geheel naar u
toe.
SW en RXH BlueHDi
F Draai aan de knop 2 om het deksel te
verwijderen.
F Houd het deksel en de gevarendriehoek
tegen om te voorkomen dat ze vallen.
F Plaats de gevarendriehoek achter de auto,
houd u daarbij aan de ter plaatse geldende
regels.
De gevarendriehoek is als accessoire leverbaar.
Neem hiervoor contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Op de weg plaatsen van de
gevarendriehoek
Deze veiligheidsuitrusting vormt een aanvulling
op de alarmknipperlichten.
Elke auto moet zijn voorzien van een
gevarendriehoek.
In de binnenbekleding van het
kofferdeksel/de achterklep is plaats
voor een opgevouwen gevarendriehoek,
al dan niet in een koker.
Raadpleeg voor het uit- en invouwen
van de gevarendriehoek de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
228
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Bij auto's met dieselmotor is het in het geval
van een lege brandstoftank noodzakelijk om
het brandstofsysteem te ontluchten.
Raadpleeg voor alle uitvoeringen, uitgezonderd
die met een BlueHDi-motor, de afbeelding van
de desbetreffende motorruimte.
Brandstoftank leeg (diesel)
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
dieseltankbeveiliging.
F Vul de brandstoftank met minimaal
5 liter diesel.
F Open de motorkap.
F Maak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
F Bedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).
F Bedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht
dan ongeveer 15 seconden en start de
motor opnieuw).
F Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
F Plaats de sierkap terug en klem deze vast.
F Sluit de motorkap.
1.6 liter HDi-motor
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Open de motorkap.
F Verwijder indien nodig de sierkap van de
motor om de handopvoerpomp te kunnen
bereiken.
F Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof
door de transparante slang ziet stromen.
F Bedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht
dan ongeveer 15 seconden en start de
motor opnieuw).
F Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
F Breng de afdekkap van de motor aan en
klem deze vast.
F Sluit de motorkap.
2.0 HDi-motor
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpoging en herhaal
de procedure.
BlueHDi-motoren
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Zet het contact aan (zonder de motor te
starten).
F Wacht ongeveer 6 seconden en zet het
contact af.
F Herhaal de handelingen 10 keer.
F Bedien de startmotor om de motor te
starten.
229
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de
vloerplaat van de bagageruimte.
Deze set bestaat uit een compressor en een
flacon met afdichtmiddel.
Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren.
U kunt vervolgens naar de dichtstbijzijnde
garage rijden.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Met de compressor kunt u de bandenspanning
controleren en aanpassen.
Bandenreparatieset
Toegang tot de set
Overzicht gereedschap
Al het gereedschap is specifiek bestemd voor uw auto,
gebruik het niet voor andere doeleinden. Afhankelijk van de
uitvoering is uw auto voorzien van het volgende gereedschap.
1.
12V-compressor.
De compressor bevat een afdichtingsproduct
voor het tijdelijk repareren van een band.
Bovendien kan met de compressor de
bandenspanning worden geregeld.
2.
Een wielblok* voor een van de voorwielen,
zodat de auto niet weg kan rollen.
3.
Afneembaar sleepoog.
Zie voor meer informatie over het slepen de
desbetreffende rubriek.
* Volgens land van bestemming of uitvoering.
De elektrische installatie van de auto biedt
de mogelijkheid een compressor aan te
sluiten en te gebruiken voor de duur die
nodig is om een gerepareerde lekke band
op spanning te brengen of om een klein
opblaasartikel op te blazen.
230
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op
spanning brengen".
B. Aan/uit schakelaar "I/O".
C. Knop voor leeg laten lopen.
D. Manometer (bar en psi).
E. Opbergvak met:
- kabel + adapter voor 12V-aansluiting,
- diverse opblaasnippels voor accessoires
als ballonnen, fietsbanden, ...
Beschrijving van de set
F. Flacon met afdichtmiddel.
G. Witte slang met dop voor de reparatie.
H. Zwarte slang voor het op spanning
brengen.
I. Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet I moet
op het stuurwiel worden geplakt om u
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
Rijd na het repareren met behulp van
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
231
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Reparatiemethode
1. Afdichting van het lek
F Rol de witte slang G volledig uit.
F Draai de dop van de witte slang los.
F Sluit de witte slang aan op het ventiel van
de lekke band.
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
F Start de motor en laat deze draaien.
Let op: dit product is schadelijk bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
Verwijder het voorwerp dat de lekkage
heeft veroorzaakt niet uit de band.
Schakel de compressor niet in voordat
de witte slang is aangesloten op het
ventiel van de band: het afdichtmiddel
wordt anders buiten de band gespoten.
F Zet het contact af.
F Zet de schakelaar A in de stand
"Reparatie".
F Controleer of de schakelaar B in
de stand "O" staat.
232
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Als na vijf tot zeven minuten de
gewenste bandenspanning niet is
bereikt, is de band niet te repareren met
de bandenreparatieset; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te helpen.
F Activeer de compressor door de
schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot
de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in
de band gespoten; neem gedurende
deze handeling de slang niet los van de
aansluiting (kans op spatten).
F Verwijder de set en draai de dop van de
witte slang vast.
Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof
niet op of in de auto terecht kunnen komen.
Houd de set binnen handbereik.
F Maak direct een rit van ongeveer
vijf kilometer met matige snelheid
(tussen 20 en 60 km/h), zodat het
afdichtmiddel het lek kan dichten.
F Zet de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
Controlesysteem bandenspanning
Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem
voor de bandenspanning, zal het
verklikkerlampje voor te lage bandenspanning
na het repareren van een wiel blijven branden tot
u het systeem laat resetten door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
233
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
2. Op spanning brengen
F Sluit de stekker van de compressor weer
aan op de 12V-aansluiting in de auto.
F Start de motor opnieuw en laat de motor
draaien.
F Breng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschreven
spanning (spanning verhogen:
schakelaar B in stand "I"; spanning
verlagen: schakelaar B in stand "O"
en knop C indrukken), zoals vermeld
op de bandenspanningssticker in de
portieropening aan bestuurderszijde.
Als de bandenspanning sterk daalt, is
het lek niet goed gedicht; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder te
helpen.
F Verwijder de set en berg deze op.
F Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder
dan 200 km.
Ga zo snel mogelijk naar een
servicepunt van het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet de technicus te vertellen
dat u de set hebt gebruikt. Na nadere
inspectie kan de technicus u vertellen
of de band gerepareerd kan worden of
moet worden vervangen.
F Zet de schakelaar A in de stand
"Bandenspanning".
F Rol de zwarte slang H volledig
uit.
F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de gerepareerde band.
234
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Uitnemen van de flacon
F
Berg de zwarte slang op.
F
Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los.
F
Houd de compressor rechtop.
F
Draai de flacon aan de onderzijde los.
Let op dat er geen afdichtmiddel uit de
flacon stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de
patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan slechts
één keer gebruikt worden en moet daarna
worden vervangen, ook als hij niet leeg is.
Werp de patroon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij het PEUGEOT-
netwerk of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats een nieuwe patroon met
afdichtmiddel te kopen.
Controle / aanpassen bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting van
het afdichtmiddel, ook gebruiken om:
- uw bandenspanning te controleren of uw
banden op spanning te brengen,
- andere opblaasbare voorwerpen op te
pompen (ballen, fietsbanden...).
F Draai de schakelaar A in de
stand "Op spanning brengen".
F Rol de zwarte slang H volledig
uit.
F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de band of van de accessoire.
Breng indien nodig eerst een van de
meegeleverde verloopstukken aan.
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
F Start de auto en laat de motor draaien.
F Breng de band op spanning met behulp
van de compressor (op spanning brengen:
schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen:
schakelaar B in stand "O" en druk op de
knop C), zoals staat aangegeven op de
bandenspanningssticker van de auto of het
opblaasbare voorwerp.
F Verwijder de set en berg deze op.
235
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Reservewiel
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer.
Van de bagageruimte:
F open het kofferdeksel/de achterklep,
F zet de vloerplaat rechtop (SW en RXH
BlueHDi: in de geleider) om toegang te
krijgen tot het gereedschap.
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Beschikbaar gereedschap
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en
kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto,
verschillen. Gebruik het niet voor andere doeleinden.
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en
kunnen de wielbouten worden losgedraaid.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3. Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen van wielbouten.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
4. Dop voor het verwijderen van slotbouten
(in het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
5. Wielblok om het wegrollen van de auto te
voorkomen*.
6. Sleepoog.
Zie de paragraaf "Slepen van de auto".
Toegang tot het gereedschap
* Volgens land van bestemming.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het verwisselen van een wiel met
een beschadigde band.
De krik voldoet aan de Europese
regelgeving zoals deze is vastgelegd in
de Richtlijn 2006/42/EG over machines.
De krik is onderhoudsvrij.
236
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Wiel met wieldop
Monteren: plaats de wieldop, begin bij
de ventielopening en druk de wieldop
rondom met de hand vast.
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Afhankelijk van het land van bestemming, is
er een stalen reservewiel, een lichtmetalen
reservewiel of noodreservewiel aanwezig.
Toegang tot het reservewiel
Verwijderen van het wiel
Het reservewiel van uw auto is, afhankelijk van
de uitvoering, bevestigd met een riem of met
een systeem bestaande uit een moer A en een
bout B. Volg bij de uitvoeringen met een moer
de volgende procedure.
F Draai de gekleurde centrale moer los.
F Til het reservewiel aan de achterzijde op
en trek het naar u toe.
F Verwijder het wiel uit de bagageruimte.
237
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Terugplaatsen van het wiel
F Plaats de houder met het gereedschap in
het hart van het wiel en maak de houder
vast.
F Plaats de polystyreen opbergbak terug.
F Leg het wiel in de reservewielbak.
F Draai de gekleurde centrale moer een
aantal omwentelingen los en plaats de
moer in het hart van het wiel.
F Draai de centrale bout vast tot deze klikt en
het wiel goed vastzit.
Detectie te lage bandenspanning
Het reservewiel (noodreservewiel of wiel
met stalen velg) is niet voorzien van een
bandenspanningssensor.
Laat de lekke band altijd repareren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
238
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de
grond en zorg ervoor dat het voetstuk
loodrecht onder één van de twee
steunpunten A (voor) of B (achter) is
geplaatst. Gebruik het steunpunt dat zich
het dichtste bij het te verwisselen wiel
bevindt.
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Zet de auto stil op een plaats waar het verkeer
niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de
auto op een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond staat.
Trek de parkeerrem aan, tenzij deze
geprogrammeerd is in de automatische stand.
Zet het contact af.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel de de eerste
versnelling in om de wielen te blokkeren.
Bij een auto met een automatische
transmissie: zet de selectiehendel in de
stand P om de wielen te blokkeren.
Controleer of het verklikkerlampje
remsysteem en het verklikkerlampje P op de
parkeerremhendel branden.
F Verwijder de sierdop van de wielbouten
met het gereedschap 3 (volgens
uitvoering).
F Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en
draai de slotbout een omwenteling los
(volgens uitvoering).
F
Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wielsleutel 1.
Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats
bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.
Als uw auto niet is voorzien van een krik, neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats voor de onderdeelnummers van de gereedschappen -
krik en wielmoersleutel - die nodig zijn bij het verwisselen van een wiel.
Gebruik niet:
-
de krik voor andere werkzaamheden
dan het opkrikken van de auto,
-
een andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
239
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
F Krik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
F Verwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F Verwijder het wiel.
F Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik
het steunpunt A of B raakt; het contactvlak
van het steunpunt A of B moet goed in
het middelste deel van de kop van de krik
steken.
Zorg ervoor dat de krik stevig staat. Op
een gladde of zachte ondergrond kan
de krik wegschuiven of wegzakken -
Risico van letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de
steunpunten A of B van de auto en
controleer of het contactvlak van het
steunpunt goed in het middelste deel
van de kop van de krik steekt. Zo niet,
dan kan de auto beschadigd raken en/of
de krik wegzakken - Risico van letsel!
240
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Monteren van het wiel
Bevestiging van het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal
dat bij het monteren van het
noodreservewiel de ringen van de
bouten de velg niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid,
zorgt het conische draagvlak van de
bouten voor de bevestiging van het
reservewiel.
Na het verwisselen van het wiel
Verwijder de naafdop van het wiel om het
op de juiste manier in de bagageruimte op
te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet sneller
dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspanning
van het reservewiel controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
F Plaats het wiel op de naaf.
F Draai de wielbouten met de hand vast.
F Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en
de dop 4 enigszins vast.
F Draai de overige wielbouten enigszins vast
met alleen de wielsleutel 1.
241
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
F Laat de auto volledig zakken.
F Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
F Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1
en de dop 4.
F Draai de overige wielbouten vast met
alleen de wielsleutel 1.
F Bevestig de sierdoppen op de wielbouten
(volgens uitvoering).
F Berg het gereedschap op in de houder.
242
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Een lamp vervangen
Verlichting vóór
Uitvoering met "Full LED"-
verlichting
1. Aanvullende verlichting.
2. Dimlicht.
3. Grootlicht.
4. Dagrijverlichting.
5. Richtingaanwijzers / parkeerlicht.
6. Mistlampen.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Neem voor het vervangen van de LED-
lampen contact op met het PEUGEOT-
netwerk of met een gekwalificeerde
werkplaats.
Alle verlichtingsfuncties worden door
LED's (Light-emitting Diodes) verzorgd.
Uitvoering met halogeenlampen
1. Dimlicht (H7-55W).
2. Grootlicht (H7-55W).
3. Dagrijverlichting (LED's).
4. Richtingaanwijzers / parkeerlicht
(LED's).
5. Mistlampen (LED's).
Let er bij het monteren van H7-lampen met nokjes
op dat deze nokjes goed in de uitsparingen
komen, zodat het licht in de juiste richting schijnt.
243
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
RXH met uitsluitend
verbrandingsmotor (onderste
gedeelte)
1. Dagrijverlichting/parkeerlicht (LED's).
2. Richtingaanwijzers (LED's).
De koplampunits zijn voorzien van glas van
polycarbonaat met een speciale vernislaag:
F
reinig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik
geen oplosmiddelen,
F
gebruik een spons met zeepwater of
een pH-neutraal product,
F
wanneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te
verwijderen, houd de straal dan
nooit langdurig op de koplampen,
de achterlichten en de randen ervan
gericht, om beschadiging van de
vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
F Raak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-
pluizende doek.
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp met dezelfde
specificaties.
244
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Grootlicht
F Trek aan de borglip om de plastic
beschermkap te verwijderen.
F Maak de lamphouder los.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Geïntegreerde
zijknipperlichten
Instapverlichting in de
buitenspiegels
Voor het vervangen van de LED dient u het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te raadplegen.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Dimlicht
Uitvoering met halogeenlampen
F Trek aan de borglip om de plastic
beschermkap te verwijderen.
F Maak de lamphouder los.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Voor het vervangen van de lamp van
de linker koplamp moet eerst de accu
worden verwijderd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek.
Voor het vervangen van deze lampen dient u
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te raadplegen.
245
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
1. Remlicht
(LED's).
2. Parkeerlicht
(LED's).
3. Richtingaanwijzers
(PY21W amberkleurig).
4. Mistachterlichtlicht
(LED's)/
Achteruitrijlicht (W16W).
Achterlichten (Berline)
Richtingaanwijzers en achteruitrijlicht
Richtingaanwijzers Achteruitrijlicht
Leds
Neem voor het vervangen van leds
contact op met het PEUGEOT-netwerk
of met een gekwalificeerde werkplaats.
F
Open het kofferdeksel/de achterklep en vervolgens
de kunststof klep.
F
Verwijder de twee bevestigingsschroeven van de
lichtunit.
F
Verwijder voorzichtig de lichtunit via de buitenzijde.
F
Neem de stekker van de lichtunit los.
F
Beweeg de borglippen opzij en verwijder de
lamphouder.
F
Draai de lamp een kwartslag en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
- Verwijder de lamphouder van de
richtingaanwijzer, zoals hierboven
beschreven.
- Draai de lamp een kwartslag en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
246
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
1. Remlicht (LED's).
2. Achteruitrijlicht (W19W).
3. Richtingaanwijzers (PY21W
amberkleurig).
4. Parkeerlicht (LED's).
5. Mistachterlichten (LED's).
Achterlichten (SW en RXH BlueHDi)
F Open de achterklep en verwijder
vervolgens het afdekplaatje.
F Verwijder het afdichtschuim.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Verwijder de bevestigingsmoer van de
lamp.
Richtingaanwijzers
(op de schermen)
F Verwijder de lamp voorzichtig via de
buitenzijde van de auto.
F Verwijder het afdichtschuim.
F Maak de lamphouder los.
F Draai de lamp een kwart omwenteling en
vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Leds
Neem voor het vervangen van leds
contact op met het PEUGEOT-netwerk
of met een gekwalificeerde werkplaats.
247
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Achteruitrijlicht (achterklep)
F Open de achterklep en verwijder
vervolgens het afdekplaatje.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Verwijder de bevestigingsmoer van de
lamp.
F Verwijder de lamp voorzichtig via de
buitenzijde van de auto.
F Verwijder het afdichtschuim.
F Draai de lamphouder een kwart
omwenteling en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
248
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Derde remlicht (LED's)
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Kentekenplaatverlichting
F Steek een kleine schroevendraaier in een
van de buitenste gaten van het lampglas.
F Duw de schroevendraaier naar buiten om
het lampglas los te maken.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Verwijder het lampglas.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
249
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Zekeringen vervangen
In het geval van een storing in een bepaalde functie kunt u de desbetreffende defecte zekering vervangen volgens de onderstaande procedure.
De tang voor het verwijderen van zekeringen
bevindt zich in het dashboardkastje.
Toegang tot het gereedschap
Voordat u een zekering vervangt, dient u de
oorzaak van de storing op te sporen en te
(laten) verhelpen.
F U kunt aan de draad van een zekering zien
of deze defect is.
Vervangen van een zekering
Goed Defect
F Gebruik de speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te verwijderen.
F Vervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte.
F Selecteer de zekering aan de hand van
het nummer op de zekeringkast, de op de
zekering aangegeven stroomsterkte en het
onderstaande overzicht.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren
van extra accessoires die niet door
aanbevolen en geleverd worden,
en niet volgens de voorschriften
van PEUGEOT zijn gemonteerd. Dit
geldt met name als het gezamenlijke
stroomverbruik van de extra
accessoires meer dan 10 milliampère
bedraagt.
Montage van elektrische
accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds rekening
gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in
de auto monteert of laat monteren.
250
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Zekeringen
dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen
F Open het uitklapbare paneel; u moet
daarbij een zekere weerstand overwinnen.
Zekering
nr.
Ampère
(A)
Functies
F6 A of B 15 Autoradio.
F8 3 Inbraakalarm.
F13 10 Aansteker vóór.
F14 10 12V-aansluiting vóór.
F16 3 Plafonnier achter, kaartleeslampen achter.
F17 3 Plafonnier vóór, make-upspiegel.
F28 A of B 15 Autoradio.
F30 20 Ruitenwisser achter.
F32 10 Audioversterker.
251
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Zekering
Ampère
(A)
Functies
F3 15
Paneel ruitbediening in bestuurdersportier, 12V-aansluiting achterzitplaatsen.
F4 15 12V-aansluiting bagageruimte.
F5 30 Elektrisch bedienbare ruiten achter met eentrapsbediening.
F6 30 Elektrisch bedienbare ruiten vóór met eentrapsbediening.
F11 20 Servicecentrale trekhaakaansluiting.
F12 20 Audioversterker.
F15 20 Blinderingspaneel panoramadak (SW en RXH BlueHDi).
F16 5 Paneel ruitbediening in bestuurdersportier.
Zekeringen achter het
dashboardkastje
252
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Zekeringen motorruimte
Toegang tot de zekeringen
F Maak het deksel los.
F Vervang de zekering (zie de
desbetreffende paragraaf).
F Sluit na het vervangen van de zekering
zorgvuldig het deksel voor een goede
afdichting van de zekeringkast.
Zekering
Ampère
(A)
Functies
F20 15 Ruitensproeierpomp voor en achter.
F21 20 Pomp koplampsproeiers.
F22 15 Claxon.
F23 15 Grootlicht rechts.
F24 15 Grootlicht links.
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu.
253
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
12V-accu
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
De accu bevindt zich in de motorruimte.
Toegang tot de accu:
F open de motorkap via de hendel in
het interieur en gebruik vervolgens de
veiligheidshaak aan de buitenzijde,
F verwijder de kunststof afdekkap voor
toegang tot de pluspool,
F maak indien nodig de zekeringkast los om
de accu te kunnen verwijderen.
Toegang tot de accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u
handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend uit in een
goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of
vonken veroorzakende bronnen, om elk risico
van brand- of explosiegevaar uit te sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden verwerkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Breng de gebruikte batterijen en accu's
naar een speciaal inzamelpunt.
Algemeen
12V-loodaccu
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
254
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Een aantal functies, waaronder
het Stop & Start-systeem, is niet
beschikbaar als de laadtoestand van de
accu onvoldoende is.
F Sluit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van
de auto met de lege accu.
F Start de motor van de auto met de
hulpaccu en laat deze gedurende enkele
minuten draaien.
F Stel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een
nieuwe poging te doen.
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster.
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Start de motor nooit door een acculader
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V
of hoger.
Controleer eerst of de nominale
spanning van de hulpaccu 12 V
bedraagt en of de capaciteit van de
hulpaccu minimaal gelijk is aan die van
de ontladen accu.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(autoradio, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich
niet in de buurt van bewegende delen
van de motor (ventilateur, riem enz.)
bevinden.
Koppel de pluspool (+) van de accu niet
los terwijl de motor draait.
F Beweeg, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog.
F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+)
van de ontladen accu A (bij het gebogen
metalen gedeelte) en vervolgens op de
pluspool (+) van de hulpaccu B of de
startbooster.
F Sluit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van de hulpaccu B of de
startbooster (of op het massapunt van de
auto met de hulpaccu).
F Wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels in omgekeerde
volgorde los.
F Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F Laat de motor minimaal 30 minuten
draaien, rijdend of stilstaand, om het
laadniveau van de accu op een correct peil
te krijgen.
255
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Volg de door de fabrikant van de lader geleverde
instructies.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op een voldoende peil te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
- als u voornamelijk korte ritten maakt,
- voordat de auto meerdere weken niet wordt
gebruikt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
12V-accu opladen met een
acculader
Als u zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een
lader die geschikt is voor loodaccu's en
die een nominale spanning van 12 V
heeft.
Als deze sticker is aangebracht, mag
uitsluitend een 12V-lader worden
gebruikt. Anders kan de elektrische
uitrusting van het Stop & Start-systeem
ernstig beschadigd raken.
Probeer niet een bevroren accu op te
laden. Risico van explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig
en corrosief zuur).
De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld.
F Zet het contact uit.
F Schakel alle stroomverbruikers (autoradio,
verlichting, ruitenwissers enz.) uit.
F Schakel om gevaarlijke vonken te
voorkomen de lader B uit alvorens de
kabels op de accu aan te sluiten.
F Controleer of de kabels van de lader in
goede staat zijn.
F Beweeg het kunststof kapje van de
pluspool omhoog (indien aanwezig).
F Sluit de kabels van de lader B als volgt
aan:
- de rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van de accu A,
- de zwarte minkabel (-) op het
massapunt C van de auto.
F Schakel na het laden de lader B uit
alvorens de kabels los te maken van de
accu A.
256
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Forceer de hendel niet door erop te
duwen, aangezien de accupoolklem
niet kan worden vergrendeld als deze
niet correct is geplaatst; herhaal de
procedure.
Loskoppelen van de accu
Als u de auto gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken, koppel dan de 12V-accu los. Op
deze manier blijft het laadniveau van de accu
voldoende om de motor weer te starten.
Voer de volgende handelingen uit alvorens de
accu los te koppelen:
F sluit alle te openen carrosseriedelen
(portieren, achterklep, ruiten, dak),
F schakel alle stroomverbruikers (autoradio,
ruitenwissers, verlichting enz.) uit,
F zet het contact uit en wacht vier minuten.
U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los
te nemen.
Na het weer aansluiten van de accukabels
Zet na het weer aansluiten van de accu het contact aan
en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de
elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden.
Mochten er zich na deze handeling kleine storingen
blijven voordoen, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het zelf
opnieuw initialiseren van de elektronische systemen
zoals:
-
de sleutel met afstandsbediening of de
elektronische sleutel (volgens uitvoering),
-
het elektrische zonnescherm/de elektrische
zonneschermen,
-
de elektrische ruitbediening,
-
de datum en de tijd,
-
de voorkeuzezenders.
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)
F Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog
om de accupoolklem B te ontgrendelen.
Weer aansluiten van de plusklem (+)
F Plaats de geopende accupoolklem B op de
pluspool (+) van de accu.
F Druk verticaal op de accupoolklem om
deze goed tegen de accu aan te drukken.
F Zet de accupoolklem vast door de hendel A
omlaag te bewegen.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het
Stop & Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt de functie pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal
8 uur), niet is gebruikt.
257
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Accu verwijderen - plaatsen*
* Uitsluitend voor de Berline, SW en
RXH BlueHDi.
Met deze procedure kunt u de accu veilig
verwijderen zodat u de gloeilampen van de
desbetreffende koplamp kunt vervangen.
U kunt het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats vragen
deze procedure uit te voeren.
Vóór het verwijderen van de accu
- Parkeer de auto in een vrij toegankelijke en
geventileerde ruimte, bij voorkeur op een
vlakke ondergrond.
- Trek de parkeerrem aan.
- Zet de versnellingshendel in de
neutraalstand (stand N van de
automatische transmissie).
- Als de auto is voorzien van een
inbraakalarm, laat de motorkap dan open
om te voorkomen dat het alarm afgaat.
- Laat als u de auto op een beveiligde plaats
hebt geparkeerd minimaal één ruit iets
open. Zo niet, vergrendel dan alle portieren
en de achterklep/het kofferdeksel.
- Als uw auto is voorzien van een
elektrisch bedienbare achterklep, kan
deze niet geopend worden als de accu is
losgekoppeld.
- Zet het contact uit en haal de sleutel uit het
contactslot.
- Houd bij een auto met het Keyless entry
and start-systeem de afstandsbediening op
minimaal ongeveer 3 meter van de auto.
- Wacht ongeveer 4 minuten (of 12 minuten
bij een auto met een automatische
transmissie) alvorens de accu los te
koppelen.
258
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Verwijderen
- Koppel de pluspool (+) van de accu los. - Verwijder de afdekkap 1 van de accu. - Draai 2 los en koppel vervolgens de
minpool (-) van de accu los.
- Maak de draadbundels 3 los.
- Maak de draadbundel 4 los en leg deze
opzij.
- Verwijder de moer 5 van de pluskabel (+).
- Leg de draadbundel 6 opzij.
259
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
- Maak met een schroevendraaier de
klemmen 7 en 8 los.
- Kantel de eenheid bescherming elektrische
voedingen 9 omhoog.
- Kantel de eenheid naar voren en leg hem
opzij.
- Maak de klemmen los.
- Verwijder de afdekkap 10 van de accu.
- Gebruik de schroevendraaier als hefboom
om de bevestiging 11 opzij te bewegen en
verwijder de accu.
260
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Plaatsen
Voer bij het plaatsen de handelingen voor het
verwijderen in tegenovergestelde richting uit en
sluit als laatste de pluspool (+) aan.
Na het plaatsen
- Controleer de accupolen.
-
Zet het contact aan, maar start de motor niet.
- Controleer of er geen storingsmeldingen
worden weergegeven en er geen
verklikkerlampjes gaan branden. Is dit wel
het geval, neem dan contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te resetten.
- Controleer of de portieren en ruiten
normaal functioneren.
- Wacht na het plaatsen ongeveer 1 minuut
(of 2 minuten bij een auto met een
automatische transmissie).
- Start de motor.
- Controleer of de antiklemvoorzieningen
van de ruiten, het schuif-/kanteldak en
het zonnescherm van het panoramadak
correct werken.
- Als de auto is voorzien van een elektrische
parkeerrem, controleer dan of deze goed
werkt door de parkeerrem aan te trekken
en vervolgens vrij te zetten.
- Zet het contact uit.
- Verlaat de auto en controleer of de
afstandsbediening correct werkt.
- Stel de tijd en de radiozenders in en
configureer de autoradio.
Na het loskoppelen van de accu kunnen
bepaalde functies - Stop-stand van het
Stop & Start-systeem, airconditioning,
navigatie - tijdelijk zijn uitgeschakeld.
Neem in geval van een storing altijd
contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
261
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audio- en
telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal maximaal 40 minuten
gebruiken.
Eco-mode
Inschakelen van de eco-mode
Vervolgens geeft een melding op het display
van het instrumentenpaneel aan dat de eco-
mode is ingeschakeld en worden de actieve
functies in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten
worden voortgezet via de handsfree set van uw
autoradio.
Uitschakelen van de eco-mode
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
- minder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken,
- meer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de accu.
Spaarfase
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
262
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Slepen van uw auto
U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.
Slepen van uw auto
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat
van de bagageruimte:
F open de achterklep,
F plaats de vloerplaat rechtop,
F pak het sleepoog.
F Maak het klepje in de voorbumper los door
op de onderkant ervan te drukken.
F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
F Schakel de alarmknipperlichten van uw
auto in.
Zet de versnellingshendel in de
neutraalstand (stand N bij een
automatische transmissie).
Het niet opvolgen van dit voorschrift kan
er toe leiden dat bepaalde componenten
(remsysteem, transmissie...) beschadigd
raken en dat de rembekrachtiger na het
starten mogelijk niet meer werkt.
263
8
Storingen verhelpen
508_nl_Chap08_en-cas-de-pannes_ed01-2016
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet
beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden.
Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf:
- als de auto is gestrand op de autosnelweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te
ontgrendelen of de handrem los te zetten,
- bij takelen met slechts twee wielen op de grond,
- bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...
Slepen van een andere auto
F Maak het klepje in de achterbumper los
door op de onderkant ervan te drukken.
F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
F Schakel de alarmknipperlichten van de te
slepen auto in.
264
Technische gegevens
508_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Benzinemotoren 1.6 THP 150/156 1.6 THP 165 S&S
Versnellingsbak
Automaat
(6 versnellingen)
BVM6
(handgeschakeld,
6 versnellingen)
EAT6
(automaat,
6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering
8D...: 508 Berline
8E...: 508 SW
8D5FNA - 8E5FNA
8D5FVA - 8E5FVA
8D5FZA**
8D5GZM/S
8E5GZM/S
8D5GZT/S
8E5GZT/S
Cilinderinhoud (cm
3
) 1598 1601** 1598
Boring x slag (mm) 77 x 85,8 77 x 85,8
Max. vermogen: ECE-norm (kW)*
110
115
115** 121
Toerental bij max. vermogen (t/min) 6000 6000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 240 240
Toerental bij max. koppel (t/min) 1400 3000** 1400
Brandstof Loodvrij Loodvrij
Katalysator Ja Ja
Inhoud carter (in liter)
Motor (met vervangen filter) 4,25 4,25
Motoren en versnellingsbakken, benzine
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
** Uitsluitend voor Iran.
265
9
Technische gegevens
508_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Gewichten en aanhangergewichten, benzine (in kg)
Benzinemotoren 1.6 THP 150/156 1.6 THP 165 S&S
Versnellingsbak
Automaat
(6 versnellingen)
BVM6
(handgeschakeld, 6 versnellingen)
EAT6
(automaat, 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering
8D5FNA
8D5FVA
8D5FZA***
8E5FNA
8E5FVA
8D5GZM/S 8E5GZM/S 8D5GZT/S 8E5GZT/S
Carrosserievariant Berline SW Berline SW Berline SW
- Ledig gewicht 1410 1430 1400 1420 1410 1430
- Gewicht rijklaar* 1485 1505 1475 1495 1485 1505
- Maximum technisch toegestane massa
totaal
2015 2100 1995 2080 2015 2100
- Maximum toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3615 2515*** 3600 3595 3580 3615 3600
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1600 500*** 1500 1600 1500 1600 1500
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1875 775*** 1775 1875 1775 1875 1775
- Aanhanger ongeremd 740 500*** 750 735 745 740 750
- Aanbevolen kogeldruk 75 75
*** Uitsluitend voor Iran.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
266
Technische gegevens
508_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Dieselmotor 1.6 BlueHDi 120 S&S 2.0 HDi 140
Versnellingsbak
BVM6
(handgeschakeld, 6 versnellingen)
EAT6
(automaat, 6 versnellingen)
BVM6
(handgeschakeld, 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering
8D...: 508 Berline
8E...: 508 SW
8DBHZM/S
8EBHXM/S
8DBHZT/S - 8DBHXT/S
8EBHZT/S - 8EBHXT/S
8DRHR8
8DRHF8
Cilinderinhoud (cm
3
) 1560 1560 1997
Boring x slag (mm) 75 x 88,3 75 x 88,3 85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW)* 88 88 103
Toerental bij max. vermogen (t/min) 3500 3500 4000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 300 300 320
Toerental bij max. koppel (t/min) 1750 1750 2000
Brandstof Diesel Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja Ja
Roetfilter Ja Ja Ja
Inhoud carter (in liter)
Motor (met vervangen filter) 3,25 3,25 5,25
Motoren en versnellingsbakken, diesel
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
267
9
Technische gegevens
508_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Dieselmotor 2.0 HDi 136/163
2.0 BlueHDi 136** /
150 S&S
2.0 BlueHDi 180
S&S
Versnellingsbak
BVM6
(handgeschakeld,
6 versnellingen)
EAT6
(automaat,
6 versnellingen)
BVM6
(handgeschakeld,
6 versnellingen)
EAT6
(automaat,
6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering
8D...: 508 Berline
8E...: 508 SW
8U...: 508 RXH BlueHDi
8DRHHA
8DRHDA
8DRHH8
8DAHXM/S
8EAHXM/S
8DAHWT/S
8EAHWT/S
8UAHWT/S
Cilinderinhoud (cm
3
) 1997 1997 1997 1997
Boring x slag (mm) 85 x 88 85 x 88 85 x 88 85 x 88
Max. vermogen: ECE-norm (kW)* 120
100
120
100**
110
132
Toerental bij max. vermogen (t/min) 3750 3750 4000 3750
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 340 340 370 400
Toerental bij max. koppel (t/min) 2000 2000 2000 2000
Brandstof Diesel Diesel Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja Ja Ja
Roetfilter Nee Ja Ja Ja
Inhoud carter (in liter)
Motor (met vervangen filter) 5 5 6,1 5,1
Motoren en versnellingsbakken, diesel
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
** Uitsluitend voor België.
268
Technische gegevens
508_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Gewichten en aanhangergewichten, diesel (in kg)
Dieselmotoren 1.6 BlueHDi 120 S&S
Versnellingsbak
BVM6
(handgeschakeld, 6 versnellingen)
EAT6
(automaat, 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering 8DBHZM/S 8EBHXM/S
8DBHZT/S
8DBHXT/S
8EBHZT/S
8EBHXT/S
Carrosserievariant Berline SW Berline SW
- Ledig gewicht 1410 1430 1425 1445
- Gewicht rijklaar* 1485 1505 1500 1520
- Maximaal technisch toegestane massa
totaal
2025 2120 2045 2140
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3225 3220 2945 2940
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1200 1100 900 800
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1475 1375 1175 1075
- Aanhanger ongeremd 740 745 740 750
- Aanbevolen kogeldruk 75
269
9
Technische gegevens
508_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Dieselmotoren 2.0 HDi 140 2.0 HDi 136/163
Versnellingsbak
BVM6
(handgeschakeld, 6 versnellingen)
BVM6
(handgeschakeld, 6 versnellingen)
EAT6
(automaat, 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering
8DRHR8
8DRHF8
8DRHHA
8DRHDA
8DRHH8
Carrosserievariant Berline Berline Berline
- Ledig gewicht 1430 1520 1480
- Gewicht rijklaar* 1505 1595 1555
- Maximaal technisch toegestane massa
totaal
2065 2105 2075
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3665 3405 3675
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1600 1300 1600
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1875 1575 1875
- Aanhanger ongeremd 750 750
- Aanbevolen kogeldruk 75 75
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Gewichten en aanhangergewichten, diesel (in kg)
270
Technische gegevens
508_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Gewichten en aanhangergewichten, diesel (in kg)
Dieselmotoren 2.0 BlueHDi 136*** /150 S&S 2.0 BlueHDi 180 S&S
Versnellingsbakken
BVM6
(handgeschakeld, 6 versnellingen)
EAT6
(automaat, 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering 8DAHXM/S 8EAHXM/S 8DAHWT/S 8EAHWT/S 8UAHWT/S
Carrosserievariant Berline SW Berline SW RXH BlueHDi
- Ledig gewicht 1500 1520 1540 1620 1650
- Gewicht rijklaar* 1575 1595 1615 1695 1725
- Maximaal technisch toegestane massa
totaal
2125 2200 2165 2240 2240
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3725 3700 3465 3440 3440
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1600 1500 1300 1200 1200
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1875 1775 1575 1475 1475
- Aanhanger ongeremd 750 750
- Aanbevolen kogeldruk 75 75
*** Uitsluitend voor België.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
271
9
Technische gegevens
508_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Berline SW
Afmetingen (in mm)
272
Technische gegevens
508_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
RXH BlueHDi
Let op: de wagenhoogte van uw auto is onder ideale omstandigheden ongeveer 184 mm (waarde rijklaar: alleen de bestuurder inclusief volle
brandstoftank).
Deze waarde kan, afhankelijk van de belading van de auto, de ondergrond en de omgeving variëren.
Als de bestuurder van mening is dat de auto een obstakel kan passeren, is hij hiervoor zelf volledig verantwoordelijk.
273
9
Technische gegevens
508_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Identicatie
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto.
A. Serienummer onder de motorkap.
Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie,
bij de schokdempersteun.
Controleer de bandenspanning
minimaal één keer per maand, bij koude
banden.
Een te lage bandenspanning
veroorzaakt een hoger
brandstofverbruik.
B. Serienummer op de onderste
voorruittraverse.
Dit nummer staat op een sticker en is
zichtbaar door de voorruit.
C. Constructeurssticker.
Dit nummer staat op een eenmalige
sticker op de portiersponning, aan
bestuurderszijde.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode van
de lak.
Deze sticker is op de middenstijl aan
bestuurderszijde bevestigd.
De sticker bevat de volgende informatie:
- bandenspanning zonder en met volle
belading,
- bandenmaat,
- bandenspanning van het reservewiel,
- kleurcode van de lak.
274
Audio en telematica
508_nl_Chap10a_BTA_ed01-2016
Noodoproep of Pechhulp
Wanneer de elektronische
eenheid airbags een botsing heeft
waargenomen, wordt onafhankelijk van
het eventueel afgaan van de airbags,
automatisch een noodoproep gedaan.
PEUGEOT Connect SOS
Druk in geval van nood langer
dan 2 seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene
ledlampje en een geluidssignaal
bevestigen dat de oproep naar
de alarmcentrale "PEUGEOT
Connect SOS"* is verstuurd.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Het groene ledlampje dooft.
De oproep wordt ook geannuleerd door, op
ieder willekeurig moment, de toets langer dan
8 seconden in te drukken.
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te
knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
De alarmcentrale "PEUGEOT Connect SOS"
lokaliseert onmiddellijk uw auto, neemt in
uw landstaal contact met u op** en roept
indien nodig de hulp in van de bevoegde
hulpdiensten**. In landen waar de
alarmcentrale niet operationeel is of wanneer
de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt
de oproep meteen doorgestuurd naar de
hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.
**
Afhankelijk van de geografische dekking van "PEUGEOT
Connect Assistance" en "PEUGEOT Connect SOS" en van
de officle landstaal die door de eigenaar van de auto is
gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de
lijst van beschikbare diensten PEUGEOT CONNECT kunt u
bij uw verkooppunt opvragen of op www.peugeot.nl bekijken.
* Afhankelijk van de algemene
gebruiksvoorwaarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de technische
beperkingen van het systeem.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
PEUGEOT Connect Packs met SOS-
pakket en pechhulpservice, beschikt u
ook over aanvullende diensten via uw
persoonlijke pagina MyPEUGEOT op
de PEUGEOT-internetsite voor uw land.
Surf hiervoor naar www.peugeot.com.
.
275
Audio en telematica
508_nl_Chap10a_BTA_ed01-2016
PEUGEOT Connect Assistance
Wanneer u uw auto buiten het
PEUGEOT-netwerk hebt gekocht,
raden wij u aan de aanwezigheid van
deze diensten bij het netwerk te laten
controleren en eventueel configureren.
In een meertalig land kunt u het
systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals
het verbeteren van de diensten
PEUGEOT CONNECT, behoudt
de constructeur zich het recht voor
om op elk willekeurig moment het
telematicasysteem in de auto te
wijzigen.
Bij een storing in dit systeem kan er
met de auto worden gereden.
Druk langer dan 2 seconden op
deze toets voor het aanvragen
van hulp bij het stranden van de
auto.
Een gesproken bericht bevestigt
dat de oproep is verstuurd**.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de aanvraag geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken
bericht.
Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij
moet worden vervangen.
In beide gevallen is het mogelijk dat de
Urgence-oproep of Assistance-oproep niet
meer werkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats.
Werking van het systeem
Bij het aanzetten van het
contact, gaat het groene lampje
3 seconden branden. Dit duidt
op een goede werking van het
systeem.
Het oranje lampje knippert en
dooft vervolgens: er is een
storing in het systeem.
**
Afhankelijk van de geografische dekking van "PEUGEOT
Connect Assistance" en "PEUGEOT Connect SOS" en van
de officle landstaal die door de eigenaar van de auto is
gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de
lijst van beschikbare diensten PEUGEOT CONNECT kunt u
bij uw verkooppunt opvragen of op www.peugeot.nl bekijken.
276
Audio en telematica
508_nl_Chap10b_JBL_ed01-2016
JBL HIFI-SYSTEEM
Het Hifi-systeem versie 5.1 is door de
ingenieurs van PEUGEOT samen met de
specialisten van het merk JBL ontwikkeld.
Voor een optimale geluidskwaliteit zijn voor en
achter in het interieur vier tweewegluidsprekersets
gemonteerd. De twee wegen worden door een
actief filtersysteem van elkaar gescheiden.
De luidsprekersets bestaan uit een tweeter
met textieldome, voor een stabiele en
uitgebalanceerde geluidsweergave van de hoge
tonen, en een mediumwoofer met een vermogen
van 50 W RMS voorzien van een omgekeerde
driver en een neodymium magneet voor een
perfecte weergave van de lage tonen.
De centrale luidspreker in het dashboard zorgt
voor een nog betere geluidskwaliteit en geeft
de inzittenden het gevoel bij een live-optreden
aanwezig te zijn.
De subwoofer in de bagageruimte, met een
drievoudige spoel en een vermogen van 150 W,
geeft extra diepte en kleur aan de lage tonen van
het geluidsspectrum.
Het geheel wordt aangestuurd door een
10-wegversterker met een vermogen van
500 W RMS en een impedantie van 2 ohm. Deze
versterker is van specifieke software voorzien die
zorgt voor een surround-effect en een uitstekende
geluidsverdeling, zodat zowel de bestuurder als
de passagiers optimaal van de muziek kunnen
genieten.
.
Audio en telematica
277
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
7 inch touchscreen
GPS-navigatie - Multimedia-autoradio - Bluetooth
®
-telefoon
Inhoud
Basisfuncties 278
Stuurkolomschakelaars 280
Menu's 281
Media 282
Radio 288
Digitale radio (DAB, Digital Audio
Broadcasting) 290
Muziek 292
Navigatie 296
Navigatie - routebegeleiding 304
Verkeer 308
Conguratie 310
Internetdiensten 318
PEUGEOT Connect Apps 319
Telefoon 320
Veelgestelde vragen 328
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto
functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn
volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande
auto.
Als de melding "eco-mode" wordt weergegeven, worden de
elektrische functies uitgeschakeld die in werking zijn.
Zie de rubriek over de eco-mode.
Audio en telematica
278
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Basisfuncties
Gebruik de toetsen onder het touchscreen om
de menu's te openen en druk vervolgens op de
op het touchscreen weergegeven toetsen.
Elk menu wordt op één pagina of op twee
pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina)
weergegeven.
Secundaire paginaHoofdpagina
Als het bijzonder warm is, kan het systeem
gedurende minimaal 5 minuten overgaan
in de waakstand (volledig uitschakelen van
het scherm en het geluid).
.
Audio en telematica
279
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Bij draaiende motor wordt het geluid
onderbroken door de toets in te drukken.
Bij afgezet contact wordt het systeem
ingeschakeld door de toets in te drukken.
Volumeregeling (voor elke
bron afzonderlijk, ook voor
"Verkeersinformatie (TA)" en
navigatieaanwijzingen).
Selecteren van de geluidsbron (volgens
uitvoering):
- Radio "FM"/"DAB"*/"AM"*.
- "USB"-stick.
- CD-speler in het dashboardpaneel.
- Telefoon aangesloten via Bluetooth* en
streaming-verzending via Bluetooth*.
- Mediaspeler aangesloten via de AUX-
aansluiting (Jack, kabel niet meegeleverd).
* Volgens uitrusting.
Sneltoetsen: met behulp van de toetsen in
de bovenste balk van het touchscreen, is
het mogelijk direct de geluidsbron, de lijst
met zenders (of titels afhankelijk van de
geluidsbron) of de temperatuurregeling te
kiezen.
Het is een "resistief" scherm dat voelbaar
aangeraakt moet worden, met name
bij bewegingen (door een lijst bladeren,
scrollen over de kaart, enz.). Lichtjes
aanraken is niet voldoende. Als het scherm
met meerdere vingers wordt aangeraakt,
worden de commando's niet opgevolgd.
Het scherm kan ook worden bediend
als u handschoenen draagt. Dankzij
deze technologie kan het scherm bij elke
temperatuur worden gebruikt.
Als het bijzonder warm is, kan het
geluidsvolume worden beperkt om
het systeem te beschermen. Zodra de
temperatuur in het interieur is gezakt,
zal de oorspronkelijke instelling weer
worden gebruikt.
Gebruik voor het schoonmaken van
het display een zacht, niet-schurend
doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje)
zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet met een puntig
voorwerp aan.
Raak het scherm niet met vochtige
handen aan.
Audio en telematica
280
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Stuurkolomschakelaars
Drukken: toegang tot het menu van het
display van het instrumentenpaneel.
Draaien: scrollen binnen het menu van
het display van het instrumentenpaneel.
Verhogen van het volume.
Verlagen van het volume.
Media: veranderen van
multimediabron.
Telefoon: gesprek aannemen.
Tijdens telefoongesprek: toegang
tot het telefoonmenu (gesprek
beëindigen, privacy-modus,
handsfree-modus).
Telefoon, ingedrukt houden:
inkomend gesprek weigeren,
gesprek beëindigen; als de telefoon
niet wordt gebruikt: toegang tot het
telefoonmenu.
Radio, draaien: automatisch
zoeken van de vorige/volgende
voorkeuzezender.
Media, draaien: vorige/volgende track.
Drukken: bevestigen van een selectie.
Onderbreken/hervatten van de
geluidsweergave.
Toegang tot de menucarrousel.
Radio: zenderlijst weergeven.
Media: tracklist weergeven.
Radio, ingedrukt houden: weergeven van
de lijst met beschikbare radiozenders.
.
Audio en telematica
281
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Menu's
MediaRijhulpsysteem Navigatie
Selecteren van een geluidsbron of een
radiozender. Weergeven van foto's.
Weergeven van de boordcomputer.
Inschakelen, uitschakelen en configureren van
bepaalde functies van de auto.
Instellen van de navigatie en kiezen van de
bestemming.
(Volgens uitvoering)
Configuratie
Instellen van het geluid (balans, klank, ...),
de grafische thema's, de lichtsterkte van
de dashboardverlichting, het display (taal,
eenheden, datum, tijd, ...).
Internetdiensten
(PEUGEOT CONNECT APPS)
Verbinding maken met een portal met
applicaties die het reizen gemakkelijker, veiliger
en persoonlijker maken. Hiervoor is een dongel
met abonnement nodig die verkrijgbaar is bij
het PEUGEOT-netwerk.
(Volgens uitvoering)
Telefoon
Een telefoon via Bluetooth
®
verbinden.
Audio en telematica
282
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Media
Niveau 1 Niveau 2
Lijst van FM-zenders
Opslaan
"Media"
Hoofdpagina
.
Audio en telematica
283
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Media
Lijst
Lijst van FM-zenders Druk op een zender om deze te selecteren.
Media
Bron
FM-radio
Selecteer de bron.
DAB-radio
AM-radio
CD
USB
iPod
Bluetooth
AUX
Media
Opslaan
Druk op een lege plek en vervolgens op
"Opslaan".
Audio en telematica
284
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Media
Foto's
Lijst van FM-zenders
"Media"
Secundaire pagina
.
Audio en telematica
285
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Media
Secundaire pagina
Lijst zenders
Opslaan Op een zender drukken om deze te selecteren.
Lijst updaten De lijst updaten afhankelijk van de ontvangst.
Frequentie De gewenste radiofrequentie invoeren.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Media
Secundaire pagina
Foto's
Selecteren pagina
De geselecteerde foto op het volledige scherm weergeven.
Draaien De foto 90° draaien.
Alles selecteren
Alle foto's van de lijst selecteren.
Nogmaals drukken om de selectie ongedaan te
maken.
Diavoorstelling
Vorige foto.
De foto's op het volledige scherm weergeven.Pauzeren/afspelen.
Volgende foto.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Audio en telematica
286
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Media
Instellingen
Instellingen
Instellingen
"Media"
Secundaire pagina
.
Audio en telematica
287
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Media
Secundaire pagina
Lijst met Media
Weergeven van het meest recent gebruikte
medium.
Media
Secundaire pagina
Instellingen
Media
Instellingen
Willekeurig afspelen (alle
nummers)
De instellingen voor het afspelen kiezen.
Willekeur. afspelen
(huidig album):
Continu herhalen
Versterking AUX
Radio
Instellingen
Volgen RDS
De opties in - of uitschakelen.
Volgen DAB/FM
Weergave Radio Text
Diaweergave digitale
radio
Berichten
Instellingen
Verkeersinformatie (TA)
De opties in - of uitschakelen.
Weer
Sport - Programma-info
Config. waarsch.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Audio en telematica
288
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven en selecteer
vervolgens "Opslaan".
Selecteer indien nodig een andere
geluidsbron.
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven.
Automatisch zenders zoeken
Selecteer "Lijst zenders" op de
secundaire pagina.
Selecteer een in de lijst
opgeslagen zender.
Selecteer de radio "FM-radio" of
"AM-radio".
Selecteer de radiozender
in de weergegeven lijst.
Selecteer "Lijst updaten" om de lijst
bij te werken.
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven en druk vervolgens op
de secundaire pagina.
Selecteer "Lijst" op de hoofdpagina.
Radio
Wijzigen van een frequentieSelecteren van een zender
OF
of
OF
De omgeving waarin u rijdt (bergen,
hoge gebouwen, bruggen, tunnels
enz.) kan leiden tot een slechte
ontvangst, ook als de RDS-functie
is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken
met een storing in de radio.
of
Druk op 3 of 4 of verplaats de cursor om
automatisch te zoeken naar de zender met een
hogere of lagere frequentie.
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven en druk vervolgens op
de secundaire pagina.
Druk op "Frequentie invoeren" om
de hoofdpagina weer te geven en druk
vervolgens op de secundaire pagina.
.
Audio en telematica
289
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Selecteer het wijzigen van de
geluidsbron.
Selecteer de radio "FM-radio" of
"AM-radio".
Selecteer een zender of een frequentie
(zie de desbetreffende rubriek).
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven en druk vervolgens op
de secundaire pagina.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Radio".
Schakel "Volgen RDS"
in of uit.
Druk op "Opslaan".
Selecteer een nummer in de lijst om de eerder
gekozen/ingestelde zender op te slaan.
Door een nummer ingedrukt te houden wordt
de zender onder dat nummer opgeslagen.
Voer de volledige frequentie (bijv.:
92.10 MHz) in met het toetsenbord en
druk op "Bevestigen".
Via een alfabetische lijst
Druk op de huidige radiozender en kies
vervolgens de zender uit de weergegeven lijst.
Of
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven en selecteer
vervolgens "Opslaan".
Een zender opslaan
RDS inschakelen en uitschakelen
VERVOLGENS
OF
Door op deze toets te drukken
worden de zenders achtereenvolgend
opgeslagen.
Oproepen van opgeslagen zenders
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt
de radio steeds naar de sterkste frequentie
van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie
hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders
zijn echter niet in het hele land te ontvangen,
omdat de frequenties van de zender niet
het hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Audio en telematica
290
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Weergave van de opties:
grijs indien actief maar niet beschikbaar,
wit indien actief en beschikbaar.
Weergave van de "Radiotekst"
van de beluisterde radiozender.
Selecteren van de
geluidsbron.
Weergave van de "DAB"-
band.
Weergave van de naam van
de radiozender waarop is
afgestemd.
Sneltoets: toegang tot het keuzemenu van
geluidsbronnen en de lijst met zenders (of titels,
afhankelijk van de geluidsbron).
Selecteren van de
radiozender.
Eventueel uitgezonden
programmatype van de
radiozender.
Opgeslagen radiozender,
toetsen 1 t/m 15
Kort indrukken: selecteren
van de opgeslagen
radiozender.
Lang indrukken: opslaan
van een radiozender.
Volgende "multiplex".
Volgende radiozender.
Secundaire pagina.
Weergave van de naam
en het nummer van de
beluisterde "multiplex" (ook
wel "bundel" genoemd).
Vorige "multiplex".
Vorige radiozender.
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
Als de beluisterde "DAB"-zender niet in "FM" beschikbaar
is, wordt de optie "DAB FM" grijs weergegeven.
Journaline
®
is een informatiedienst op tekstbasis voor digitale radiosystemen.
Deze dienst biedt informatie geordend op onderwerpen en subonderwerpen.
Via de pagina "LIJST MET DAB-ZENDERS" krijgt u toegang tot deze dienst.
.
Audio en telematica
291
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Selecteer het veranderen van
geluidsbron.
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven.
Selecteer "DAB-radio".
Selecteer "Lijst" op de hoofdpagina.
Selecteer de radio in de weergegeven lijst.
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven en druk vervolgens op
de secundaire pagina.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Radio".
Selecteer "Volgsysteem
digitale zender/FM" en
vervolgens "Bevestigen".
Digitale radio - Volgsysteem
DAB / FM
DAB (Digital Audio
Broadcasting)
Digitale radio
"DAB" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal niet goed is,
kunt u met het "Volgen DAB/FM"
dezelfde zender blijven beluisteren
doordat het systeem automatisch
overschakelt op de desbetreffende
analoge "FM"-zender (indien
beschikbaar).
Als het "Volgen DAB/FM" is geactiveerd,
kan er sprake zijn van een verschil
van enkele seconden als het systeem
overschakelt op de analoge "FM"-zender
en kan het geluidsvolume veranderen.
Als het digitale signaal weer goed is,
schakelt het systeem automatisch weer
over op "DAB".
Digitale radio zorgt voor een
betere geluidskwaliteit en biedt de
mogelijkheid grafische informatie
weer te geven met actualiteiten van
de beluisterde radiozender. Selecteer
"Lijst" op de primaire pagina.
Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze
uit een aantal radiozenders die in
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Als de "DAB"-zender waarnaar wordt
geluisterd niet beschikbaar is als "FM"-
zender (optie "DAB/FM" grijs weergegeven)
of als het "Volgen DAB/FM" niet is
geactiveerd, wordt het geluid onderbroken
als het digitale signaal te zwak wordt.
of
Selecteer "Lijst zenders" op de
secundaire pagina.
Audio en telematica
292
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Muziek
USB-speler Geluidsbron kiezen
Via de toets SRC (bron) op het
stuurwiel kunt u van de ene naar de
andere geluidsbron overschakelen.
Selecteer het wijzigen van de
geluidsbron.
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van
deze lijsten kan enkele seconden of soms
enkele minuten duren nadat het apparaat voor
de eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van
deze afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden iedere keer na het
opnieuw aanzetten van het contact of het
aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen:
als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd
korter.
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of
sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
Extra-aansluiting (AUX-ingang)
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de Jack-aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
in (luid). Regel daarna het volume van de
autoradio.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
Selecteer de geluidsbron.
Druk op OK om de selectie te
bevestigen.
CD-speler
Plaats de CD in de speler.
.
Audio en telematica
293
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
De autoradio speelt bestanden met de extensie
"wma, .aac, .flac, .ogg, .mp3" met een bitrate
van 32 kbps tot 320 kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit
Rate) kunnen worden afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie
(.mp4, ...) kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie ".wma" moeten van
het type wma 9 standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 32, 44 en 48 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal
20 karakters en vermijd speciale tekens
(bijv.: " " ? . ; ù) om problemen met het afspelen
of de weergave te voorkomen.
Informatie en adviezen
Gebruik uitsluitend USB-sticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Het systeem is geschikt voor externe
USB-geluidsdragers, BlackBerry's
®
of apparatuur van Apple
®
die op de
USB-aansluitingen kunnen worden
aangesloten (kabel niet meegeleverd).
U kunt deze apparatuur bedienen via
de audio-installatie van de auto.
Andere randapparatuur, die bij het
aansluiten niet door het systeem wordt
herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de Jack-plug worden
aangesloten.
Gebruik bij voorkeur de originele USB-
kabels van het externe apparaat.
Als tegelijkertijd twee identieke
apparaten zijn aangesloten (twee USB-
sticks of twee Apple
®
-spelers), werkt
het systeem niet. Het is wel mogelijk
om tegelijkertijd een USB-stick en een
Apple
®
-speler aan te sluiten.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-
RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij
voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan
het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer
dan één standaard voor het branden te
gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid
in (maximaal 4 x) voor een optimale
geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is
het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Audio en telematica
294
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Bluetooth
®
streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om
muziekbestanden op de telefoon via de audio-
installatie in de auto af te spelen.
Maak een verbinding met de telefoon: zie de
rubriek "Telefoon" en vervolgens "Bluetooth".
Kies het profiel "Audio" of "Alle".
Als de weergave niet automatisch begint, kan
het zijn dat u de audioweergave moet starten
via de telefoon.
Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur
of met de toetsen van de autoradio.
Als de streaming audio eenmaal is
gestart, wordt uw telefoon als een
geluidsbron beschouwd.
Wij adviseren de functie "Herhalen"
van de Bluetooth-apparatuur in te
schakelen.
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een geschikte
kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
De beschikbare indeling is die
van het aangesloten apparaat
(artiesten / albums / genres / playlists /
audiobooks / podcasts).
De standaardindeling is de indeling
per artiest. Om dit te veranderen moet
u terug naar het eerste niveau in de
structuur om vervolgens een andere
indeling te selecteren (bijvoorbeeld
playlists). Bevestig uw keuze voordat
u in de structuur weer afzakt naar de
gewenste track.
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®
-speler.
Audio en telematica
296
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Navigatie
Navigatie Berekeningscriteria
"Navigatie"
Hoofdpagina
.
Audio en telematica
297
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Instellingen
Navigatie
Bestemming invoeren Weergeven van de meest recente bestemmingen.
Berekeningscriteria
Snelste
De navigatiecriteria kiezen.
Op de kaart wordt het aan de hand van de criteria
gekozen traject weergegeven.
Kortste
Tijd/afstand
Ecologisch
Tol
Veerbot
Exact-Dichtb.
Zie route op de kaart De kaart weergeven en de routegeleiding starten.
Bevestigen De opties opslaan.
Opslaan Het actuele adres opslaan.
De navigatie stoppen De navigatie-informatie uitschakelen.
Spraak
Het stemvolume en het opnoemen van
straatnamen instellen.
Route omleiden
Afwijken van de oorspronkelijke route met een
bepaalde afstand.
Navigatie
Weergeven als tekst.
Inzoomen.
Uitzoomen.
Weergeven op volledig scherm.
De kaart verplaatsen met de pijlen.
Kaart tweedimensionaal weergeven.
Audio en telematica
298
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Zie de rubriek "Telefoon" voor
het gebruik van de functies van
de telefoon.
Zie de rubriek "Telefoon" voor
het beheren van de contacten en
de adressen.
Navigatie
Adres
Bestemming invoeren
Contacten
"Navigatie"
Secundaire pagina
.
Audio en telematica
299
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
Bestemming
invoeren
Adres
Act. plaats
Het adres instellen.Point of Interest
Stadscentrum
Opslaan Het actuele adres opslaan.
Stop inlassen Een etappe aan het traject toevoegen.
Navigeren Op de toets drukken om de route te berekenen.
Contacten
Adresbestanden
Een contact selecteren en de route naar diens
adres berekenen.
Bestand aanmaken
Stop inlassen
Contact zoeken
Navigeren
Op de kaart
De kaart weergeven en inzoomen om routes te
bekijken.
Etappe&route
Een etappe aanmaken, toevoegen/verwijderen, of
het routeplan bekijken.
Stoppen De navigatie-informatie uitschakelen.
Navigeren Op de toets drukken om de route te berekenen.
Audio en telematica
300
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Pont of Interest zoeken
Navigatie
Point of Interest weergeven op kaart
POI zoeken op naam
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
"Navigatie"
Secundaire pagina
.
Audio en telematica
301
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
POI zoeken
Alle POI's
Lijst van beschikbare categorieën.
Na het kiezen van de categorie de Points of
Interest selecteren.
Auto
Rest./ hotels
Persoonlijk
Op naam
Zoeken De instellingen opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
POI weergeven
Alles selecteren
De instellingen voor de weergave van de POI
kiezen.
Verwijderen
POI's importeren
Bevestigen De opties opslaan.
Audio en telematica
302
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Wisselen
tussen
twee
menu's.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Traffic-berichten
Instellingen
Route omleiden
Config. kaart
Navigatie
Config. kaart
Instellingen
Instellingen
"Navigatie"
Secundaire pagina
.
Audio en telematica
303
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
Traffic-berichten
Op de route
De keuzes voor de meldingen en het
filtergebied instellen.
Rondom auto
Op bestemming
Omleiden
Afwijken over een afstand van
Route herberekenen
Afsluiten Uw keuzes opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
Config. kaart
Richting
Noorden boven
De weergave en de richting van de kaart
kiezen.
Rijrichting boven
In perspectief
Kaarten
Kenmerk
"Kaartkleur ""dag"""
Kaartkleur 'nacht'
Dag-/nachtst. automat.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
Instellingen
Rekencriteria
De keuzes vastleggen en het stemvolume en
het opnoemen van straatnamen selecteren.
Spraak
Waarschuwing!
Opties traffic
Bevestigen Uw keuzes opslaan.
Audio en telematica
304
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Navigatie - routebegeleiding
Een bestemming kiezen
Selecteer "Bestemming invoeren".
Selecteer "Opslaan" om het adres
als item op te slaan.
U kunt maximaal 200 items opslaan.
Selecteer "Bevestigen".
Druk op "Zie route op de kaart" om
de navigatie te starten.
Selecteer "Adres".
Kies het "Land:" in de
weergegeven lijst en
vervolgens op dezelfde manier
de "Plaats:" of de postcode,
de "Straat:", het "N°:".
Druk elke keer op Bevestigen.
Selecteer "Navigeren".
Kies de overige criteria: "Tol",
"Veerboot", "Verkeer", "Exact",
"Dichtb.".
Kies de navigatiecriteria: "Snelste"
of "Kortste" of "Tijd/afstand" of
"Ecologisch".
Druk om de navigatie-informatie te
wissen op "Instellingen".
Druk op "De navigatie stoppen".
Druk om de navigatie te hervatten op
"Instellingen".
Druk op "De navigatie hervatten".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Naar een nieuwe bestemming
Of
.
Audio en telematica
305
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Naar een van de meest recente
bestemmingen
Selecteer "Bestemming invoeren".
Selecteer het adres in de
weergegeven lijst.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Navigeren".
Naar een contact uit het telefoonboek
Selecteer "Bestemming invoeren".
Selecteer "Contacten".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer de bestemming
uit de contacten in de
weergegeven lijst.
Selecteer "Navigeren".
Selecteer de criteria en vervolgens
"Bevestigen" om de navigatie te
starten.
Om de functie "Navigatie naar een
contact uit het telefoonboek" te kunnen
gebruiken moet het adres van het contact
zijn ingevoerd in het telefoonboek.
Selecteer de criteria en vervolgens
"Bevestigen" of druk op "Zie route
op de kaart" om de navigatie te
starten.
Audio en telematica
306
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Naar GPS-coördinaten
Selecteer "Bestemming invoeren".
Selecteer "Adres".
Stel de "Lengtegraad:"
en vervolgens de
"Breedtegraad:" in.
Selecteer "Navigeren".
Selecteer de criteria en vervolgens
"Bevestigen" of druk op "Zie route
op de kaart" om de navigatie te
starten.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Naar een punt op de kaart
Selecteer "Bestemming invoeren".
Selecteer "Op de kaart".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Door in te zoomen op de kaart worden
ingevoerde punten zichtbaar.
Door enige tijd op een punt te drukken worden
de gegevens ervan weergegeven.
Naar Points of Interest (POI)
De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld
in verschillende categorieën.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "POI zoeken".
Selecteer "Alle POI's",
Of
"Auto",
Of
"Rest./ hotels".
.
Audio en telematica
307
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Bij de jaarlijke update van de
kaartgegevens krijgt u ook de
beschikking over nieuwe POI's.
Daarnaast kunt u elke maand de
Risicozones/Gevarenzones bijwerken.
De exacte procedure vindt u op:
http://peugeot.navigation.com.
Audio en telematica
308
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Instellen
waarschuwingsmeldingen
Risicogebieden / Gevarenzones
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Waarschuwing!".
U kunt nu de melding voor Risicogebieden
inschakelen en vervolgens kiezen voor:
- "Geluidssignaal"
- "Alleen waarschuw. bij navi."
- "Alleen snelheidswaarschuw."
- "Snelheidsbeperking weergeven"
- "Tijd": u kunt de tijd tussen het moment
van de melding en het passeren van de
Risicogebieden instellen.
Selecteer "Bevestigen".
Deze waarschuwings- en weergavefuncties
zijn alleen beschikbaar als de
Risicogebieden vooraf zijn gedownload en
in het systeem zijn geïnstalleerd.
Verkeer
Verkeersinformatie
Weergave van berichten
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Traffic-berichten".
Stel de filters
"Op de route",
"Rondom",
"Op bestemming" in om een
meer gedetailleerd overzicht van
meldingen te krijgen.
Druk nogmaals op de knop om het filter
ongedaan te maken.
.
Audio en telematica
309
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Selecteer de melding in de
weergegeven lijst.
Selecteer het vergrootglas om
gesproken berichten te ontvangen.
Filters instellen
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Opties traffic".
Selecteer:
- "Nieuwe berichten melden",
- "Spraakweergave berichten",
Verfijn vervolgens het gebied van
het filter.
Selecteer "Bevestigen".
Wij adviseren een filtergebied van:
- 20 km in de stad,
- 50 km op de snelweg.
Een via het GPS-navigatiesysteem ontvangen
TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie
met betrekking tot de verkeersomstandigheden die
in real time wordt ontvangen.
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar
verkeersberichten. Om te worden geactiveerd
moet deze functie een radiozender die deze
berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment wordt
weergegeven automatisch onderbroken en wordt
het verkeersbericht weergegeven. Zodra het
verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave
van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Verkeersberichten beluisteren
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk vervolgens op de secundaire
pagina.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Spraak".
Schakel "Verkeer (TA)" in
of uit.
Audio en telematica
310
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1
Conguratie
Niveau 2 Niveau 3
Audio-instellingen
Audio-instellingen
Keuze van het thema
Audio-instellingen
"Configuratie"
Hoofdpagina
.
Audio en telematica
311
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Configuratie
Audio-instellingen
Geluid De geluidssfeer kiezen.
Verdeling
De verdeling van het geluid over het interieur
instellen dankzij het Arkamys
®
-systeem.
Effecten
Het geluidsvolume selecteren of het volume
koppelen aan de wagensnelheid.
Beltonen
De melodie en het volume van de beltoon kiezen
als de telefoon overgaat.
Spraak
Het geluidsvolume van de stem instellen en
kiezen voor het opnoemen van straatnamen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Configuratie
Scherm uit
De weergave uitzetten (zwart scherm).
Terugkeren naar de weergave door op het zwarte
scherm te drukken.
Configuratie
Thema's
Bevestigen Kies het thema en sla de parameter op.
Audio en telematica
312
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Eenheden
Display
Configuratie
Instellen datum en tijd
Fabrieksinstellingen
Niveau 1 Niveau 2
"Configuratie"
Secundaire pagina
.
Audio en telematica
313
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Configuratie
Secundaire pagina
Systeeminstelling
Eenheden
De eenheden voor de afstand, het
brandstofverbruik en de temperatuur kiezen.
Gegevens wissen
De gewenste gegevens in de lijst selecteren en
vervolgens op Wissen drukken.
Fabrieksinstellingen De oorspronkelijke instellingen terugzetten.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Configuratie
Secundaire pagina
Tijd/datum
Bevestigen
De datum en tijd instellen en vervolgens
bevestigen.
Configuratie
Secundaire pagina
Scherminst.
Automatische tekstweergave uitschakelen
De lichtsterkte instellen en vervolgens bevestigen.Animaties uitschakelen.
Bevestigen
Audio en telematica
314
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Taalkeuze
RekenmachineConfiguratie
Kalender
Niveau 1 Niveau 2
"Configuratie"
Secundaire pagina
.
Audio en telematica
315
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Configuratie
Secundaire pagina
Talen
Bevestigen De taal selecteren en vervolgens bevestigen.
Configuratie
Secundaire pagina
Rekenmachine
De rekenmachine selecteren.
Configuratie
Secundaire pagina
Kalender
De kalender selecteren.
Audio en telematica
316
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Geluidsinstellingen
Druk op Configuratie om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Audio- instellingen".
Selecteer "Geluid" of "Verdeling"
of "Effecten" of "Beltonen" of
"Spraak".
Geïntegreerd audiosysteem: het Sound
Staging-systeem van Arkamys
©
zorgt voor
een betere geluidsverdeling in het interieur.
Elke keer dat de achtergrond wordt
gewijzigd, start het systeem opnieuw
op en wordt het scherm even zwart.
De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke
verdeling dankzij het Arkamys
©
-systeem) in
de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de
weergave en biedt de mogelijkheid de weergave
af te stemmen op het aantal inzittenden.
Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met
6 luidsprekers.
De audio-instellingen (Geluid, Bass:,
Treble:, Loudness) zijn voor elke
geluidsbron apart in te stellen.
De instellingen van de Verdeling en de
Balans zijn voor alle geluidsbronnen
gelijk.
Uit veiligheidsoverwegingen kan de
procedure voor het veranderen van de
achtergrond uitsluitend bij stilstaande
auto worden uitgevoerd.
- "Geluid" (6 verschillende opties)
- "Bass:"
- "Treble:"
- "Loudness" (inschakelen/uitschakelen)
- "Verdeling", ("Bestuurder", "Alle
passagiers", "Alleen vóór ")
- "Geluidssignaal bij aanraken
touchscreen"
- "Volume gekoppeld aan snelheid"
(inschakelen/uitschakelen)
Druk op Configuratie om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Thema's".
Selecteer een achtergrond in de lijst
met grafische thema's en druk op
"Bevestigen".
Thema's
.
Audio en telematica
317
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Druk op Configuratie om de
hoofdpagina weer te geven en druk
vervolgens op de secundaire pagina.
Druk op Configuratie om de
hoofdpagina weer te geven en druk
vervolgens op de secundaire pagina.
Druk op Configuratie om de
hoofdpagina weer te geven en druk
vervolgens op de secundaire pagina.
Selecteer:
- "Tijd/datum" om de tijdzone, de
synchronisatie met het GPS, de
tijd en het formaat en vervolgens
de datum te wijzigen.
- "Talen" om de taal te wijzigen.
- "Rekenmachine" om de
rekenmachine weer te geven.
- "Kalender" om de kalender weer
te geven.
Selecteer "Systeeminstelling".
Selecteer "Scherminst.".
Selecteer "Eenheden" om de
eenheden voor afstand, verbruik en
temperatuur te wijzigen.
Schakel "Automatische
tekstweergave uitschakelen" en
"Animaties uitschakelen." in of uit.
Selecteer "Gegevens wissen" om
de lijst met laatste bestemmingen, de
persoonlijke points of interest en de
contacten uit het telefoonboek te wissen.
Vink de instelling(en) aan en selecteer
"Verwijderen".
Selecteer "Fabrieksinstellingen"
om terug te gaan naar de
standaardinstellingen.
Systeem
De instellingen van het systeem wijzigen
Audio en telematica
318
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Internetdiensten
Niveau 1 Niveau 2
"Internetdiensten"
Hoofdpagina
Applicaties voor hulp tijdens
het rijden, zie de rubriek
"PEUGEOT Connect Apps"*.
Identificatie
Pmtrs DUN-verb.
Internetsnelheid
Sommige smartphones van de
nieuwste generatie zijn hiermee
niet compatibel.
Secundaire pagina
Browsen op het internet via
de Bluetooth-telefoon en het
protocol Dial-Up Networking
(DUN).
* Afhankelijk van het land.
.
Audio en telematica
319
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
PEUGEOT Connect Apps
De apps maken gebruik van de gegevens
van de auto, zoals de huidige snelheid, de
kilometerstand, de actieradius of de GPS-
positie om relevante informatie te kunnen
verstrekken.
Uit veiligheidsoverwegingen zijn sommige
functies alleen beschikbaar als de auto
stilstaat.
De app "MyPEUGEOT" is een link tussen de
gebruiker, het merk en het netwerk.
Hiermee kan de klant alles te weten komen
over zijn auto: onderhoudsschema, accessoire-
aanbod, afgesloten servicecontracten enz.
Ook is het mogelijk de kilometerstand door te
geven aan de site "MyPEUGEOT" of een dealer
te zoeken.
Druk op het menu "Internetdiensten"
om de apps weer te geven.
Sluit de dongel "PEUGEOT
Connect Apps" aan op de USB-
aansluiting.
* Afhankelijk van het land.
"PEUGEOT Connect Apps"* bestaat uit
rijhulpapplicaties die de bestuurder in
real time van nuttige informatie kunnen
voorzien over o.a. de situatie op de
weg, risicozones, brandstofprijzen,
parkeermogelijkheden, toeristische
plaatsen, weersomstandigheden, leuke
adresjes…
Deze service bevat de toegang tot het
mobiele netwerk in combinatie met het
gebruik van de apps. Om "PEUGEOT
Connect Apps"* te kunnen gebruiken,
moet u een contract afsluiten bij het
PEUGEOT-netwerk. De beschikbaarheid
is afhankelijk van het land van bestemming
en de versie van het touchscreen. U kunt
zich ook na aflevering van de auto voor de
dienst aanmelden.
Audio en telematica
320
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1
Telefoon
Niveau 2 Niveau 3
Contacten
Gesprekkenlijst
"Telefoon"
Hoofdpagina
.
Audio en telematica
321
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Telefoon
Gesprekkenlijst
Alle oproepen
Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te
hebben.
Ontvangen
Verzonden
Contacten
Vergrootglas
Raadplegen
Aanmaken
Bellen
Telefoon
Contacten
Adresbestanden
Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te
hebben.
Raadplegen
Aanmaken
Wijzigen
Verwijderen
Alles wissen
Op naam
Bevestigen
Navigeren
Contact zoeken
Bellen
Audio en telematica
322
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Bluetooth (apparatuur)
Opties Telefoon
Gedetecteerde apparatuur
Telefoon -verbinding
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
"Telefoon"
Secundaire pagina
.
Audio en telematica
323
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Telefoon -
verbinding
Secundaire pagina
Bluetooth
verbinding
Zoeken Externe apparatuur zoeken.
Loskoppelen
De Bluetooth-verbinding van het geselecteerde
externe apparaat beëindigen.
Updaten
De contacten van de geselecteerde telefoon
importeren om ze in de autoradio op te slaan.
Verwijderen De geselecteerde telefoon Verwijderen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Telefoon -
verbinding
Secundaire pagina
Zoeken naar
apparatuur
Gedetecteerde
apparatuur
Telefoon
Het zoeken naar externe apparatuur starten.Streaming audio
Internet
Telefoon -
verbinding
Secundaire pagina
Opties Telefoon
In de wacht
De microfoon tijdelijk uitschakelen zodat uw
telefonische gesprekspartner het gesprek met de
passagier niet kan horen.
Updaten
De contacten van de geselecteerde telefoon
importeren om ze in de autoradio op te slaan.
Beltonen
De melodie en het volume van de beltoon kiezen
als de telefoon overgaat.
Geheugenstatus
Gebruikte en beschikbare items, percentage
gebruik van intern telefoonboek en van de
contacten via Bluetooth.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Audio en telematica
324
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Bluetooth
®
-telefoon
koppelen
Het koppelen van de Bluetooth-
telefoon aan de handsfree set mag om
veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling de volledige
aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd als de
auto stilstaat.
Snelle procedure via de telefoon
Selecteer in het menu Bluetooth van uw
telefoon de systeemnaam in de lijst met
gedetecteerde apparatuur.
Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de
telefoon en bevestig.
Voer dezelfde code in het systeem in,
selecteer "OK" en bevestig.
Procedure via het systeem
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon
en stel deze zo in dat de telefoon "zichtbaar is"
(configuratie van de telefoon).
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Bluetooth verbinding".
Selecteer "Zoeken naar
apparatuur".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de
Bluetooth-functie van uw telefoon even uit
te zetten en opnieuw te activeren.
Selecteer de gewenste
telefoon en kies
"Bevestigen".
Voer een code van minimaal 4 cijfers
in om verbinding te maken en
"Bevestigen".
Voer dezelfde code in de telefoon in om de
verbinding tot stand te brengen.
Het systeem stelt voor de telefoon te verbinden
met de volgende profielen:
- "Telefoon" (handsfree set, alleen telefoon),
- "Streaming audio" (streaming: draadloos
afspelen van audiobestanden van de
telefoon),
- "Internet" (alleen webbrowser als uw
telefoon compatibel is met de norm
Bluetooth Dial-Up Networking "DUN").
Selecteer één of meer profielen en bevestig uw
keuze.
.
Audio en telematica
325
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
De beschikbaarheid van diensten hangt
af van het GSM-netwerk, de simkaart
en de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth-apparatuur. Controleer in de
gebruiksaanwijzing van uw telefoon
en informeer bij uw provider welke
diensten voor u toegankelijk zijn.
Het systeem kan maar één profiel
kiezen als de telefoon geen extra
functies heeft. U kunt de drie profielen
als standaardinstelling kiezen.
Raadpleeg voor meer informatie
(compatibiliteit, extra hulp, enz.) de site
www.peugeot.nl.
De herkende telefoon
wordt weergegeven in de
lijst.
Afhankelijk van de uitrusting kan, iedere
keer dat het contact wordt aangezet, worden
gevraagd om de automatische verbinding te
accepteren.
Als bij terugkomst in de auto de laatst
aangesloten telefoon weer in de auto aanwezig
is, wordt deze automatisch herkend en binnen
ongeveer 30 seconden na het aanzetten van
het contact is de koppeling automatisch tot
stand gebracht (Bluetooth actief).
Om het profiel van de automatische verbinding
te veranderen moet u de telefoon in de
lijst selecteren en vervolgens de gewenste
instelling selecteren.
Het is afhankelijk van het type telefoon
of het systeem u vraagt om toestemming
voor de overdracht van uw telefoonboek.
Zo niet, selecteer dan
"Updaten".
Verbinding maken met een
Bluetooth
®
-apparaat
Automatisch opnieuw verbinding maken
Als het contact wordt aangezet, wordt er
automatisch opnieuw verbinding gemaakt met de
telefoon waarmee verbinding was toen het contact
de laatste keer werd afgezet, indien bij het koppelen
voor deze verbindingsoptie is geactiveerd.
De verbinding wordt bevestigd door de weergave
van een melding en de naam van de telefoon.
Handmatig verbinding maken
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Bluetooth" om de lijst
van gekoppelde apparaten weer te
geven.
Selecteer de externe apparatuur waarmee u verbinding wilt maken.
Druk op "Zoeken naar apparatuur".
De verbinding wordt bevestigd door de weergave
van een melding en de naam van de telefoon.
Audio en telematica
326
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Beheer van
telefoonverbindingen
Met behulp van deze functie kan randapparatuur worden
gekoppeld of losgekoppeld en kan randapparatuur uit de
lijst van gelinkte randapparatuur worden verwijderd.
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet
onder het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om
te bellen.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Bluetooth" om de lijst
van gekoppelde apparatuur weer te
geven.
Selecteer de randapparatuur in de lijst.
Selecteer "Zoeken naar
apparatuur".
Of
"Verbinden / Loskoppelen" om via
Bluetooth verbinding te maken met
de geselecteerde randapparatuur of
de verbinding te verbreken.
Of
"Verwijderen" om de koppeling te
verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets TEL op het
stuur om het gesprek aan te nemen.
Houd de toets
TEL op het stuurwiel langer ingedrukt
om het gesprek te weigeren
Of
Selecteer "Ophangen".
Bellen
Een nieuw nummer bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op "Bellen" om het nummer te
bellen.
Een contact bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of houd de toets
TEL op het stuurwiel enige tijd
ingedrukt.
.
Audio en telematica
327
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Selecteer "Contacten".
Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst.
Selecteer "Bellen".
Laatste nummers bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Gesprekkenlijst".
Selecteer het contact in de weergegeven lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw
telefoon bellen. Zet in dat geval de auto
uit veiligheidsoverwegingen stil.
Contacten / items beheren
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Contacten".
Selecteer "Raadplegen".
Selecteer "Aanmaken" om een
nieuw contact toe te voegen.
Of
"Wijzigen" om het geselecteerde
contact te wijzigen.
Of
"Verwijderen" om het geselecteerde
contact te verwijderen.
Of
"Alles wissen" om alle informatie
van het geselecteerde contact te
verwijderen.
Selecteer "Op naam" om de lijst met
contacten te raadplegen.
Audio en telematica
328
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.
Veelgestelde vragen
Navigatie
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De route wordt niet
berekend.
De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling
(bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol
bevindt).
Controleer de criteria in het menu "Navigatie".
De POI's worden niet
aangegeven.
De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
Het geluidssignaal van
de "Risicogebieden"
functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Activeer het geluidssignaal in het menu
"Navigatie".
Het systeem stelt bij
belemmeringen geen
alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de actuele
verkeersinformatie.
Selecteer de functie "Info-Service" in het
overzicht met criteria.
Ontvangst van een melding
van "Risicogebieden" die
niet op mijn route ligt.
Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in
een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook
"Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of
op parallelbanen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van de "Risicogebieden"
te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen
buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment
van de melding en het passeren van het risicogebied te verkorten.
.
Audio en telematica
329
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Sommige files op de route
worden niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de icoontjes van de
verkeersinformatie op de kaart).
Het filter is te krap ingesteld. Verander de instellingen.
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is
afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart zodat
het signaal van ten minste 4 satellieten wordt
ontvangen.
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
Audio en telematica
330
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Radio
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu
om het systeem te laten controleren of er een
sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.)
kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de radio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of een parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Ik kan sommige
opgeslagen zenders uit de
lijst niet ontvangen.
De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd.
Houd de toets "List" van de stuurwielbediening
ingedrukt om de lijst met zenders bij te werken
of druk op de functie van het systeem: "Lijst
updaten".
Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie
mee (titel van het actuele nummer enz.).
Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.
De naam van de zender
verandert.
.
Audio en telematica
331
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het afspelen van de
muziek op mijn USB-stick
begint pas na lang wachten
(ongeveer 2 tot 3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen
staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt
afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick
staan en beperk het aantal submappen in de
mappenstructuur van de USB-stick.
Als ik met mijn iPhone verbinding
maak met de telefoonfunctie
en ik hem gelijktijdig op de
USB-poort aansluit, kan ik de
muziekbestanden niet afspelen.
Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie,
forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt
voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan
worden. Bij apparatuur van Apple
®
wordt in dat geval een gedeelte
van de track niet afgespeeld.
Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer
aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de
streamingfunctie).
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door de
CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen
audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
Controleer of de CD op de juiste wijze in de speler
is geplaatst.
Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is
gebrand: raadpleeg de rubriek "AUDIO".
De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's
afspelen.
De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is
onvoldoende om deze door de autoradio te laten
afspelen.
De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler (udf, ...).
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
audio-installatie wordt herkend.
Na het laden van een CD
of het aansluiten van een
USB-stick moet u enige tijd
wachten.
Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem
een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele
seconden tot enkele minuten duren.
Dit is een normaal verschijnsel.
Audio en telematica
332
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op
de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0 en kies geen klankkleur.
Soms wordt de informatie
tijdens de weergave van
een mediaspeler niet
correct weergegeven.
De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Bij streaming audio start
het lezen van bestanden
niet.
De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het
lezen automatisch te starten.
Start het afspelen via de aangesloten
randapparatuur.
De namen van de
nummers en de speelduur
verschijnen niet op het
scherm bij streaming audio.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.
.
Audio en telematica
333
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Instellingen
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het instellen van de
bassen en hoge tonen is
de geluidssfeer niet meer
geselecteerd.
De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de bassen en de hoge
tonen of de geluidssfeer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Na het selecteren van
een geluidssfeer staan
de bassen en hoge tonen
weer op 0.
Bij het veranderen van
de balans wordt de
gekozen geluidsverdeling
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de balans of de
geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit
te verkrijgen.
Bij het veranderen van de
geluidsverdeling worden de
instellingen van de balans
uitgeschakeld.
Audio en telematica
334
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen
(Volume:, Bass:, Treble:, Geluid, Loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een
andere geluidsbron verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume:,
Bass:, Treble:, Geluid, Loudness) zijn afgestemd
op de verschillende geluidsbronnen. Het is
raadzaam de audiofuncties (Bass:, Treble:,
Balans) in de middelste stand te zetten, de
klankkleur "Geen" te selecteren en de functie
Loudness AAN te zetten als de CD-speler is
geselecteerd en UIT te zetten als de radio is
geselecteerd.
Na het afzetten van de
motor wordt het systeem
na enkele minuten
automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem
is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
.
Audio en telematica
335
508_nl_Chap10c_SMEGplus_ed01-2016
Telefoon
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het lukt me niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is
uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
Controleer bij de instellingen van uw telefoon of
deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. Op www.peugeot.nl (services) kunt u bekijken of
uw mobiele telefoon compatibel is.
Het signaal van de
aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Verhoog het volume van de radio eventueel tot
het maximum en verhoog het geluidsniveau van
de telefoon indien nodig.
Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
Sommige contacten komen
dubbel voor in de lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/
of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide
geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat
sommige contacten dubbel worden overgenomen.
Kies "Contacten van simkaart weergeven" of
"Contacten van telefoon weergeven".
De contacten worden niet
in alfabetische volgorde
weergegeven.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk
van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde
worden overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt geen
SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het
systeem.
.
Audio en telematica
337
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
Autoradio
Inhoud
Basisfuncties 338
Stuurkolomschakelaars 339
Menu's 340
Audio 340
Media 343
Audio-instellingen 347
Menustructuur/menustructuren display(s) 348
Veelgestelde vragen 349
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn
volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.
Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio
zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Het systeem is zodanig gecodeerd dat het alleen in uw auto
werkt.
Audio en telematica
338
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
Basisfuncties
Aan/uit.
Volumeregeling.
Selecteren van de weergave op het
scherm:
Volledig scherm: Audio
Verkleind scherm: Audio - Tijd of
Boordcomputer.
Lang indrukken: scherm uit (DARK).
Selecteren van de geluidsbron:
Radio, CD, AUX, USB.
Bevestigen of weergave van het
snelmenu.
Weergave van de lijst met ontvangen
radiozenders, nummers of CD/MP3-
speellijsten.
Lang indrukken: ordenen van MP3-/
WMA-bestanden / bijwerken van de
lijst met ontvangen radiozenders.
Instellen van de audio-opties:
klankkleur, hoge tonen, bassen,
loudness, geluidsverdeling,
balans links/rechts, voor/achter,
snelheidsafhankelijke volumeregeling.
Toegang tot het hoofdmenu.
Selecteren van het golfbereik AM/
FM.
Stapsgewijs zoeken naar een radiozender
met een lagere/hogere frequentie.
Selecteren van de vorige/volgende MP3-
afspeellijst.
Selecteren van de vorige/volgende map/
muziekstijl/artiest/playlist van het USB-
apparaat.
Navigeren in een lijst.
Automatisch zoeken naar zenders in
aflopende/oplopende volgorde.
Selecteren van het vorige/volgende
nummer van de CD, USB.
Navigeren in een lijst.
Functie TA (verkeersinformatie) aan/uit.
Lang indrukken: toegang tot de soort
informatie.
Annuleren van de bewerking.
Omhoog in de menustructuur.
Selecteren van een opgeslagen
voorkeuzezender.
Lang indrukken: opslaan van een
zender als voorkeuzezender.
.
Audio en telematica
339
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
Stuurkolomschakelaars
Indrukken: toegang tot het menu van
het display van het instrumentenpaneel.
Draaien: scrollen binnen het menu van
het display van het instrumentenpaneel.
Wijzigen van de geluidsbron.
Selecteren van het type weergave op
het display: scherm met meerdere
vensters of volledig scherm.
Lang indrukken: scherm uit (DARK).
Radio: weergeven van de zenderlijst.
Media: weergeven van de track list.
Lang indrukken: bijwerken van de lijst
radiozenders.
Verlagen van het volume.
Draaien:
Radio: zoeken van de vorige/
volgende zender.
Media: vorige/volgende track.
Indrukken: bevestigen.
Verhogen van het volume.
Geluidsweergave onderbreken /
hervatten.
Audio en telematica
340
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
Houd LIST even ingedrukt om een
nieuwe lijst met voorkeuzezenders te
maken; de radio-ontvangst wordt dan
tijdelijk onderbroken.
Selecteer de gewenste zender en
bevestig uw keuze door op OK te
drukken.
Druk een keer om naar de volgende
of vorige letter te gaan (bijv.: A, B, D,
F, G, J, K, ...).
Druk op BAND om het golfbereik te
selecteren.
Druk op LIST voor een overzicht
van de opgeslagen zenders in
alfabetische volgorde.
Druk een paar keer achter elkaar op
SOURCE of SRC om de radiofunctie
te selecteren.
"Multimedia": Parameters media,
Radio-instellingen.
Menu's
> Display C
Raadpleeg voor een compleet
overzicht van de beschikbare menu's
de rubriek "Menustructuur display".
Audio
De omgeving waarin u rijdt (bergen,
hoge gebouwen, bruggen, tunnels
enz.) kan leiden tot een slechte
ontvangst, ook als de RDS-functie
is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken
met een storing in de radio.
Selecteren van een zender
.
Audio en telematica
341
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
Selecteer "RDS" en bevestig uw
keuze.
Op het scherm verschijnt "RDS".
Druk als de radiogegevens op het
scherm worden weergegeven op OK
om naar het contextmenu te gaan.
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u
ernaar kunt blijven luisteren. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het
hele land te ontvangen, omdat de
frequenties van de zender niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
RDS
Druk op TA INFO om de weergave
van verkeersinformatie in- of uit te
schakelen.
De functie TA (Traffic Announcement) geeft
voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten.
Om te worden geactiveerd moet deze functie een
radiozender die deze berichten uitzendt, goed
kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht
wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op
dat moment wordt weergegeven (Radio, CD,
USB, ...) automatisch onderbroken en wordt
het verkeersbericht weergegeven. Zodra het
verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave
van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Verkeersinformatie beluisteren TA
Selecteer één of meerdere
categorieën of maak een selectie
ongedaan om de ontvangst van de
desbetreffende berichten in of uit te
schakelen.
Houd de toets TA INFO even
ingedrukt voor een overzicht van
categorieën.
Berichten beluisteren
De functie INFO geeft voorrang aan
de verkeersinformatie. Om te kunnen
functioneren moet er op een zender
die dit soort informatie meestuurt,
afgestemd zijn en moet het signaal
sterk genoeg zijn. Zodra er een bericht
verschijnt, wordt de weergave van
de geluidsbron (Radio, CD, USB...)
automatisch onderbroken om het
bericht weer te geven. Na afloop van
het bericht wordt de geluidsweergave
weer hervat.
Audio en telematica
342
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
Selecteer "RadioText (TXT)" en
bevestig uw keuze met OK.
Druk als de radiogegevens op het
scherm worden weergegeven op OK
om naar het contextmenu te gaan.
Tekstberichten worden door een
radiozender tijdens het luisteren naar
de muziek meegestuurd.
Tekstberichten weergeven
Display C
.
Audio en telematica
343
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
Houd een van de toetsen ingedrukt
om versneld vooruit of terug te
spoelen.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST om de lijst met
nummers van de CD weer te geven.
Als er in de CD-speler al een CD is
geplaatst die u wilt beluisteren, druk
dan herhaalde malen op de toets
SOURCE of SRC en selecteer "CD".
Audio-CD
Een CD afspelen
Gebruik alleen ronde CD's met een diameter
van 12 cm.
Bepaalde beveiligingssystemen op de originele
CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen
veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de
CD-speler.
Plaats zonder op de toets EJECT te drukken
een CD in de CD-speler; deze zal de CD
automatisch afspelen.
CD, USB
Informatie en tips
De autoradio speelt uitsluitend bestanden
met de extensie ".mp3" of "wma" met een
vaste of variabele compressie van 32 Kbps tot
320 Kbps.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal
20 karakters en gebruik geen speciale tekens
(bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen
of de weergave te voorkomen.
Playlists moeten van het type .m3u of .pls zijn.
Het maximum aantal bestanden bedraagt
5.000 verdeeld over 500 afspeellijsten op
maximaal 8 verschillende niveaus.
Op deze schijf kunt u ook 255 MP3-
bestanden zetten, verdeeld over
8 niveaus. Wij raden echter aan om
ze over hooguit 2 niveau's te verdelen
om de duur van het lezen van de CD
beperkt te houden.
Bij het lezen van de CD wordt de
menustructuur genegeerd.
Selecteer voor het branden van een CD-R of
CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of
bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan
het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan
één standaard voor het branden te gebruiken.
Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x)
in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is
het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Gebruik uitsluitend USB-sticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Sluit geen externe harde schijf of USB-
apparaten die niet bestemd zijn voor
audioweergave aan op de USB-poort;
hierdoor zou namelijk de audio-
installatie beschadigd kunnen raken.
Media
Audio en telematica
344
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
Omhoog in de menustructuur.
Selecteer een regel uit de lijst.
Druk op een van de toetsen om
het vorige of volgende nummer te
selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spelen.
Naar het volgende/vorige
muziekstuk.
Selecteer een nummer of een
bestand.
Druk op LIST om de menustructuur
van de bestanden weer te geven.
Als er al een CD in het apparaat zit of
een USB-stick is aangesloten die u wilt
beluisteren, druk dan een paar keer op
SOURCE of SRC en kies dan "CD" of "USB".
Druk op een van de toetsen om de
vorige of volgende afspeellijst te
kiezen.
CD, USB
Een playlist afspelen
Plaats een MP3-CD in de speler of
sluit een USB-apparaat rechtstreeks
of met een kabeltje aan op de USB-
aansluiting.
Het systeem leest alle afspeellijsten en slaat
ze op in het tijdelijke geheugen; dit kan enkele
seconden tot enkele minuten duren.
Elke keer als het contact wordt aangezet en
als er een nieuwe verbinding via de USB-
stick wordt gemaakt, worden de afspeellijsten
bijgewerkt.
Het afspelen begint vanzelf na enige tijd; hoe
lang dit duurt is afhankelijk van de capaciteit
van de USB-stick.
De eerste keer dat er verbinding wordt
gemaakt, wordt voorgesteld om een indeling
per bestand te maken. Als er later opnieuw
verbinding wordt gemaakt, blijft de bestaande
indeling behouden.
.
Audio en telematica
345
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
Druk na het kiezen van de indeling
("Per map"/"Per artiest"/"Per
genre"/" Per playlist" op OK.
Druk vervolgens nogmaals op OK om
de wijzigingen op te slaan.
- Per map: alle mappen met
audio-bestanden worden
in een algemeen overzicht
en alfabetisch geordend
weergegeven, zonder dat daarbij
rekening is gehouden met de
mappenstructuur.
- Per artiest: alle artiestennamen
worden weergegeven in ID3 Tag
en in alfabetische volgorde.
- Per genre: alle genres worden
weergegeven in ID3 Tag.
- Per playlist: zoals weergegeven
in de playlist.
Druk even op LIST of op MENU,
selecteer "Multimedia", dan
"Parameters media" en ten slotte
"Indeling afspeellijst kiezen" om de
indelingen weer te geven.
USB-stick - Afspeellijsten
indelen
* Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw speler.
USB-spelers
U kunt audio-bestanden op een Mass Storage
Device* via de luidsprekers van de audio-installatie
in de auto beluisteren door het apparaat met een
geschikte kabel (niet meegeleverd) op de USB-
aansluiting aan te sluiten.
Het bedienen van de randapparatuur
gebeurt via de audio-installatie in de auto.
Als de speler bij het aansluiten op de USB-
aansluiting niet wordt herkend, sluit deze dan
aan op de Jack-aansluiting.
Zorg voor een regelmatige update van de
software van de Apple
®
-speler om zeker te zijn
van een goede verbinding.
De afspeellijsten zijn dezelfde als die op de
Apple
®
-speler.
De Apple
®
-speler moet er een van de vijfde
generatie of een recentere versie zijn.
Audio en telematica
346
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
Stel dan het geluidsvolume van de
autoradio van de auto in.
Druk een paar keer op SOURCE of
SRC en selecteer "AUX".
AUX-aansluiting
De Jack AUX-aansluiting is bedoeld om een
extern (Non Mass Storage) apparaat of een
Apple
®
-speler aan te sluiten als die niet via de
USB-poort herkend wordt.
Sluit eenzelfde extern apparaat
niet tegelijkertijd aan via de USB-
aansluiting en de Jack-aansluiting.
Sluit het externe apparaat met behulp van een
adapterkabel (niet meegeleverd) op de Jack-
aansluiting aan.
Stel eerst het geluidsvolume op het externe
apparaat in.
De weergave van de informatie en de
bediening gebeurt via het externe apparaat.
Selecteer "Multimedia" en bevestig
uw keuze.
Druk op OK om naar het
contextmenu te gaan.
of
Druk op MENU.
Afspeelmethode
Er zijn verschillende afspeelmethodes:
- Normaal: de tracks worden in
de normale volgorde volgens de
afspeellijst afgespeeld.
- Shuffle: de tracks van een
album of een map worden in een
willekeurige volgorde afgespeeld.
- Shuffle uitgebreid: alle tracks van
alle mediaspelers worden in een
willekeurige volgorde afgespeeld.
- Herhaling: alleen de tracks van
dit album of deze map worden
afgespeeld.
.
Audio en telematica
347
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
Selecteer "Parameters media" en
bevestig uw keuze.
Selecteer "Afspeelmodus" en
bevestig uw keuze.
Kies de gewenste afspeelmethode
en bevestig uw keuze met OK om de
instellingen op te slaan.
De audio-instellingen Klankkleur, Hoge
tonen en Bass zijn andere instellingen, die u
voor elke geluidsbron apart kunt verrichten.
Geïntegreerd audiosysteem: het Sound
Staging-systeem van Arkamys
©
zorgt voor
een betere geluidsverdeling in het interieur.
De verdeling (of de ruimtelijke verdeling
dankzij het Arkamys
©
-systeem) van het
geluid is een audio-instelling die zorgt
voor een optimale geluidsweergave
afgestemd op het aantal inzittenden in
de auto.
Audio-instellingen
Display C
Druk op ¯ om het menu met de
audio-instellingen op te vragen.
De volgende instellingen zijn mogelijk:
- Klankkleur,
- Bass,
- Hoge tonen,
- Loudness,
- Verdeling: Persoonlijk of Bestuurder,
- Balans,
- Fader (balans voor/achter),
- Autom. volumeregeling
Selecteer en bevestig "Overige
instellingen…" voor nog meer
instellingen.
Audio en telematica
348
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
Menustructuur/menustructuren display(s)
Keuze A
Keuze A11
Keuze B...
Keuze A1
3
1
1
2
Basisfunctie
Parameters media
MULTIMEDIA
PERSOONLIJKE INSTELLING -
CONFIGURATIE
Afspeelmodus kiezen
Indeling afspeellijst kiezen
Normaal
Per map
Shuffle uitgebreid
Per genre
Shuffle
Per artiest
Herhaling
Per playlist
3
3
3
3
3
3
3
3
1
2
2
Taalkeuze
Configuratie display
Radio-instellingen
Datum en tijd instellen
Instellingen display
Lichtsterkte
Keuze van eenheden
1
1
1
2
2
2
2
Display C
.
Audio en telematica
349
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een
andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit
hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen,
hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de
middelste stand te zetten, de klankkleur "Geen"
te selecteren en de functie Loudness in de stand
"Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd
en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is
geselecteerd.
Bij het veranderen van
de bassen en hoge
tonen wordt de gekozen
klankkleur uitgeschakeld.
Bij het veranderen van
de klankkleur worden de
bassen en de hoge tonen
op 0 gezet.
De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is
niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur
naar eigen wens in.
Bij het veranderen
van de balans wordt
de geluidsverdeling
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk
dit afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Stel de balans in of kies een geluidsverdeling
naar eigen wens.
Veelgestelde vragen
In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen.
Audio en telematica
350
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Het geluid van de radio valt
1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar
een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het
station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg
geen verkeersinformatie te
horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale
netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets BAND om het golfbereik
te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn
opgeslagen.
.
Audio en telematica
351
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door de
CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden
gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die
niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
autoradio wordt herkend.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven in
de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is
gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio.
- De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's
afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is
onvoldoende om deze door de autoradio te laten
afspelen.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op
de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een klankkleurte selecteren.
Op het display wordt
de melding "Storing
USB-randapparatuur"
of "Randapparatuur niet
herkend" weergegeven.
De USB-stick wordt niet herkend.
De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw (FAT 32).
De Apple
®
-speler wordt bij
het aansluiten op de USB-
aansluiting niet herkend.
De Apple
®
-speler is niet compatibel met de USB-aansluiting. Sluit de Apple
®
-speler met een geschikte kabel
(niet meegeleverd) via de AUX-ingang aan.
Audio en telematica
352
508_nl_Chap10d_RD5_ed01-2016
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De harde schijf of andere
randapparatuur wordt bij
het aansluiten op de USB-
aansluiting niet herkend.
Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig
dan de voeding die de radio levert.
Sluit de randapparatuur op het 230 V-
stopcontact, de 12 V-aansluiting of een externe
voedingsbron aan.
Let op: controleer of de randapparatuur zelf
geen signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op
schade).
Bij het lezen tijdens
"Shuffle uitgebreid"
worden sommige nummers
overgeslagen.
De "Shuffle uitgebreid" kan maximaal 999 nummers lezen.
Na het afzetten van de
motor wordt de radio
na enkele minuten
automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het
audiosysteem is oververhit"
verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een
thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-
speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
353
.
Index
508_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Aanhanger.............................................160, 205
Aanhangergewichten ........................... 265, 268
Aansluiting 12V ....................... 99, 101, 108, 111
ABS ...............................................................133
Accessoires...................................................131
Accu .......................................221, 253-257, 261
Accu laden ....................................................255
Achterruitverwarming ...............................80, 96
Achteruitrijcamera .........................................199
Achteruitrijlicht ......................................245, 246
Actieradius AdBlue ...................................35, 36
AdBlue
®
.................................... 24, 32, 223, 224
AdBlue
®
-niveau .............................................223
AdBlue
®
-reservoir .................................223, 224
Additief AdBlue ........................ 24, 35, 223, 224
Afmetingen .................................................... 271
Afstandsbediening .....49, 50, 55, 56, 58, 59, 69
AFU ...............................................................133
Afzetten van de motor ...........................161, 166
Airbags ....................................................27, 139
Airbags vóór .......................................... 139, 142
Airconditioning .......................................... 11, 87
Airconditioning
(handbediend) ........................................84-86
Airconditioning met gescheiden
regeling .........................................................96
Airconditioning quadrizone .................91, 94, 96
Alarmknipperlichten ..............................132, 227
Alarmsysteem .................................................70
Algemeen menu ............................................340
Allesdragers .................................................. 212
Antiblokkeersysteem (ABS) .......................... 133
Antispinregeling (ASR) .....................18, 22, 133
Apple
®
-speler ................................................294
Armleuning ......................................................99
Armleuning achter ......................................... 111
Armleuning vóór ............................................ 107
ASR ...............................................................133
Audio-aansluitingen .....................108, 345, 346
Audiokabel ....................................................292
Automatische airconditioning ............ 84, 85, 88
Automatische ruitenwissers ..................127, 129
Bagageafdekking .......................................... 114
Bagagenet voor hoge belading.....................115
Bagageruimte ..................................... 65, 66, 68
Bagageruimte (openen) ............................50, 57
Banden ............................................................ 11
Bandenreparatieset ......................................229
Bandenspanning .....................................11, 273
Bandenspanningscontrole
(met set) ......................................................229
Bandenspanning te laag
(detectie) .....................................................186
Batterij afstandsbediening ................. 54, 63, 69
Batterij afstandsbediening
vervangen ...............................................54, 63
Bediening autoradio aan
stuurkolom ......................................... 280, 339
Bekerhouder ...................................................99
Beladen ................................................... 11, 212
Benzinemotor ....................... 202, 215, 264, 265
Bijvullen additief AdBlue
®
.............................224
Binnenspiegel .................................................82
Blue HDi ........................................................ 175
BlueHDi ...................................................35, 223
Bluetooth (handsfree set) .....................324, 325
Bluetooth (telefoon) ...............................324, 325
Bluetooth-verbinding .............................324, 325
Bochtverlichting, statisch ..............................123
Bodemvrijheid ...............................................272
Boordcomputer ...................................39, 41, 42
Brandstof .................................................11, 202
Brandstofadditief ...................................220, 221
Brandstofniveaumeter ...................................200
Brandstoftank ................................................200
Brandstof tanken .................................. 200, 202
Brandstoftank leeg (diesel) ...........................228
Brandstofverbruik ...........................................11
Brandstofvuldop ............................................200
Brandstofvulklep ...........................................200
Buitenspiegels...................................80, 81, 196
A
B
Automatische transmissie ................11, 16, 176,
180, 183, 222, 253
Automatisch inschakelen
alarmknipperlichten ....................................132
Automatisch inschakelen
verlichting ...........................................118, 121
Autoradio ....................................................... 337
AUX-aansluiting ................................... 292, 346
Aux-aansluitingen .........................................108
Aux-ingang ....................................................292
CD ........................................................ 292, 343
CD MP3 ........................................ 292, 343, 344
CD-/MP3 -speler ..........................292, 343, 344
Centrale vergrendeling .............................58, 59
Claxon ...........................................................132
Cockpit ..............................................................9
Configuratie van de auto ................................28
Controle motorolieniveau................................31
Controles ................................215-217, 221, 222
C
DAB (Digital Audio Broadcasting) -
Digitale radio.......................................290, 291
D
354
Index
508_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Geheugen instellingen bestuurder .................77
Gereedschap ....................................... 229, 235
Gevarendriehoek ..........................................227
Gewichten ............................................ 265, 268
Grootlicht ....................................... 117, 242, 244
Grootlichtassistent ........................................122
Identificatie auto............................................273
Identificatiegegevens .................................... 273
Identificatieplaatjes
constructeur ................................................ 273
Identificatie (stickers) ....................................273
Indeling achter .............................................. 111
Indeling bagageruimte .......................... 112, 113
Indeling interieur .....................................99, 101
Inhoud brandstoftank ....................................200
Inklappen/uitklappen
buitenspiegels...............................................80
Instapfunctie....................................................77
Instapverlichting ............................................ 125
Instellen van de
uitrustingen ...................................................28
Instellingen bestuurder
(opslaan) .......................................................77
Instellingen (Menu's) ..................................... 310
Instellingen van het systeem ..................28, 317
Instrumentenpaneel ........................................ 13
Instrumentenpanelen ......................................28
Intelligente tractiecontrole ............................134
Interieurfilter .................................................. 221
Interieurfilter (vervangen) .............................221
Interieurverlichting ................................102, 103
ISOFIX ..................................................153, 154
ISOFIX (bevestigingen).................................152
ISOFIX bevestigingen ................................... 152
ISOFIX kinderzitjes ................................ 152-155
Jack ...............................................................292
JACK-aansluiting ......................... 108, 292, 346
Jack-kabel .....................................................292
JBL (audiosysteem) ......................................276
G
I
J
Eco-mode ......................................................261
Eco-rijden (adviezen) ......................................11
Electronic Stability Program
(ESC) ......................................18, 22, 133, 135
Elektrisch bedienbaar
kofferdeksel ............................................66, 68
Elektrisch bediende handrem ................. 21, 168
Elektronische remdrukregelaar (REF) .........133
Elektronische sleutel ...............49, 50, 55-59, 62
Elektronische startblokkering .....52, 61, 69, 167
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak .............................................11
Elektronisch Stabiliteits Programma
(ESP).....................................................18, 133
ESP ...............................................................133
ESP/ASR ....................................................... 133
ESP (Elektronisch Stabiliteits Programma) ....18
ESP-systeem ..................................................18
Extra ingang ..................................................346
E
Dagteller .......................................................... 29
Dashboardkastje ........................................... 101
Datum (instellen) ....................................... 47, 48
Datum instellen .........................................47, 48
Derde remlicht ...............................................248
Detectie te lage
bandenspanning .................................186, 237
Dieselmotor .................................... 16, 202, 216,
217, 228, 266, 268
Digitale radio - DAB
(Digital Audio Broadcasting)...............290, 291
Dimlicht ......................................... 117, 242, 244
Dimmer dashboardverlichting .........................32
Display instrumentenpaneel .............28, 39, 175
Dodehoekdetectie .........................................196
Follow me home verlichting .................. 121, 124
Follow-me-home verlichting .........................121
Frequentie (radio) ................................. 288, 289
Functie snelweg (richtingaanwijzers) ...........120
F
Halogeenlampen ...................................242, 244
Handgeschakelde
versnellingsbak ....... 11, 16, 174, 180, 183, 222
Handrem ...............................................167, 222
Handsfree set ........................................324, 325
Head-up display ............................184, 188, 190
Het opslaan van de snelheid ........................192
Hill-Holder .....................................................183
Hoofdsteunen achter ....................................109
Hoofdsteunen verstellen ........................... 75, 78
Hoofdsteunen vóór....................................75, 78
Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel ...........79
Hoogteverstelling veiligheidsgordels ............137
Hulpoproep ...........................................132, 274
Hybride .......................................................... 272
H
355
.
Index
508_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Laden accu....................................................255
Lampen
(vervangen) ........................ 242, 245, 246, 248
Lampen
vervangen .......................... 242, 245, 246, 248
LED's .............................................242, 245, 246
LED-verlichting .............................242, 245, 246
Lekke band ....................................................229
Lichtschakelaar ......................................117, 125
Lokaliseren van
de auto ....................................................52, 61
Luchtfilter ......................................................221
Luchtfilter (vervangen) ..................................221
Kaartleeslampjes ..........................................102
Kentekenplaatverlichting ..............................248
Keyless entry
and start ........................... 55, 56, 69, 165, 167
Kilometerteller .................................................29
Kinderbeveiliging ..........................................158
Kinderen .........................................150, 153-155
Kinderzitjes ............................138, 143-145, 157
Kinderzitjes
(conventioneel) ...................................149, 150
Kleurcode lak ................................................273
Kleurendisplay ..............................................281
Klokje (instellen) ........................................47, 48
Koelvloeistoftemperatuur ................................30
Koelvloeistoftemperatuurmeter ......................30
Kofferdeksel sluiten ........................................65
Koplampsproeiers .........................................128
Koplampverstelling .......................................126
Krik ................................................................235
Make-upspiegel ............................................101
Massagefunctie ............................................... 79
Matten ...........................................................100
Mat verwijderen ............................................100
Menu ................................... 282, 284, 286, 296,
298, 302, 310, 320, 322
Menu's (audio) ..............................282, 284, 286,
296, 298, 320, 322
Menu's (Touchscreen) ..........................277, 281
Menustructuren display ...... 282, 284, 286, 296,
298, 302, 310, 320, 322, 348
Middenconsole ..............................................107
Milieu ................................................... 11, 54, 63
Mistachterlicht ............................... 119, 245, 246
Mistlampen ....................................................242
Mistlampen vóór ....................................119, 123
Monochroom display ............................ 340, 348
Monteren allesdragers .................................. 212
Motoren ................................................ 264, 266
Motorolie .......................................................218
Motorolieniveaumeter .....................................31
MP3 (CD) ............................................. 343, 344
Multifunctioneel display
(met autoradio) ............................................340
K
L
M
Navigatiesysteem..........................................302
Neerklappen stoelen
achter ..........................................................109
Niveau brandstofadditief
diesel ..................................................220, 221
Niveau koelvloeistof ................................30, 220
Niveau koplampsproeiervloeistof .........129, 220
Niveau remvloeistof ......................................219
N
Niveau ruitensproeiervloeistof ..............129, 220
Niveaus controleren .............................. 218-220
Niveaus en controles ............................ 215-220
Niveau stuurbekrachtigingsvloeistof ............219
Noodbediening achterklep ..............................68
Noodbediening portieren ................................53
Noodoproep ..........................................132, 274
Noodprocedure afzetten
van de motor ............................................... 166
Noodprocedure starten .................................254
Noodremassistentie ......................................133
Nulstelling onderhoudsindicator .....................34
Oliefilter .........................................................221
Oliefilter (vervangen) ....................................221
Olieniveau ...............................................31, 218
Oliepeilstok .............................................31, 218
Olieverbruik ................................................... 218
Onder de motorkap ................................215-217
Onderhoudscontroles ..................................... 11
Onderhoudsindicator ......................................33
Ontdooien........................................................96
Ontgrendelen ......................................49, 55, 56
Ontgrendelen bagageruimte .....................50, 57
Ontluchten brandstofsysteem .......................228
Ontwasemen ...................................................96
Ontwasemen achter ..................................80, 96
Ontwasemen voor ...........................................96
Opbergvakken ...................99, 101, 107, 111-113
Openen bagageruimte ..................49, 50, 57, 65
Openen portieren ............................................ 49
Openen zonnescherm
panoramadak .............................................. 106
O
356
Index
508_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Opschakelindicator .......................................175
Overzicht gewichten ............................ 265, 268
Overzicht motoren ........................................264
Overzicht zekeringen ....................................249
Panoramadak ................................................ 106
Parkeerhulp achter .......................................193
Parkeerhulp vóór ...........................................194
Parkeerlichten ............... 117, 125, 242, 245, 246
PEUGEOT Connect Apps .............................319
PEUGEOT Connect Assistance ................... 274
PEUGEOT Connect Packs ...........................274
PEUGEOT Connect Plug .............................. 108
PEUGEOT Connect SOS .............................274
Plafonniers ....................................................102
Portieren sluiten ................................. 50, 58, 59
Pyrotechnische gordelspanners ................... 138
P
Remmen ................................................. 22, 222
Remschijven..................................................222
Reservewiel ..........................................235-237
Reservoir koplampsproeiers .........................220
Reservoir ruitensproeiers .............................220
Richtingaanwijzers .................120, 125, 242-246
Riem ...................................................... 112, 113
Rijadviezen ...........................................159, 160
Risicozones (update) ....................................307
Roetfilter ................................................220, 221
Ruitensproeier achter ...................................128
Ruitensproeiers vóór.....................................128
Ruitenwisser achter ......................................128
Ruitenwisserbladen
(vervangen) .........................................130, 211
Ruitenwisserbladen
vervangen ...........................................130, 211
Ruitenwissers ...................................17, 127, 129
Ruitenwisserschakelaar .........................127-129
Schakelaars stoelverwarming ........................78
Schuif-/kanteldak ..........................................104
SCR (Selective Catalytic
Reduction) ..................................................223
SCR-systeem ..........................................25, 223
Selectiehendel automatische
transmissie .................................................176
Selectiehendel handgeschakelde
versnellingsbak ........................................... 174
Serienummer auto ........................................273
Service ............................................................20
Service (verklikkerlampje) ..............................20
Set voor tijdelijke bandenreparatie ...............229
S
Sfeerverlichting .............................................103
Sjorogen ................................................ 112, 113
Skiluik ............................................................ 111
Slepen van een auto .....................................262
Sleutel .................................... 49, 50, 54, 59, 69
Sleutel met
afstandsbediening ....................52, 53, 61, 167
Sleutel niet herkend ..........................53, 62, 166
Sneeuwkettingen ..........................................203
Sneeuwscherm .................................... 204, 205
Snelheidsbegrenzer ..............................188, 192
Snelheidsregelaar .................................190, 192
Spaarfase ...................................................... 261
Standkachel (Webasto) ..................................97
Starten...........................................................254
Starten van de auto...............................165, 176
Starten van de motor ............................161, 166
Stilzetten van de auto ...........................165, 176
Stoelen achter ............................................... 109
Stoelen verstellen .....................................75, 76
Stoelverwarming .......................................75, 78
Stop & Start ....................17, 42, 89, 92, 96, 180,
200, 214, 221, 253, 256
Streaming audio Bluetooth .................. 292, 294
Stuurslot ............................................ 52, 61, 167
Stuurwiel (verstellen) ......................................79
Supervergrendeling ..................................51, 60
Synchroniseren afstandsbediening ..........54, 63
Synchroniseren van de
afstandsbediening ..................................54, 63
Tankbeveiliging .............................................201
Technische gegevens ...................264-266, 268
Te laag brandstofniveau ...............................200
T
Radio ....................................288, 289, 292, 340
Radiozender ......................................... 288, 289
RDS ...............................................................289
Regelmatige controles ..........................221, 222
Regelmatig onderhoud ...................................11
Regeneratie roetfilter ....................................221
Remblokken ..................................................222
Remlichten ............................................245, 246
R
357
.
Index
508_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
Telefoon ................................................ 324-326
Tijdelijke bandenspanning
(met set) ......................................................229
Tijd instellen .............................................. 47, 48
TMC (verkeersinformatie) .............................308
Touchscreen ........................ 43, 45, 46, 48, 281
Touchscreen (Menu's) .............. 41, 43, 277, 281
Trekhaak ...............................................160, 205
Trekhaak met afneembare
kogel ...........................................................206
Uitschakelen airbag
passagier ....................................................139
Uitschakelen ESP .........................................135
Updaten risicozones .....................................307
UREA ......................................................35, 223
USB ...............................................................292
USB-aansluiting ........................... 108, 292, 345
USB-poort .....................................................292
U
Zekeringen ....................................................249
Zekeringen vervangen ..................................249
Zekeringkast dashboard ...............................249
Zekeringkast motorruimte ............................. 249
Zij-airbags ............................................. 141, 142
Zijknipperlicht ................................................244
Zijspots ..................................................125, 244
Zijverlichting .................................................. 125
Zonder gereedschap
afneembare kogel .......................................206
Zonneklep .....................................................101
Zonnescherm ................................................104
Zonnescherm
(panoramadak) ...........................................106
Zuinig rijden ....................................................11
Waarschuwing vergeten
verlichting ...................................................119
Wiel demonteren ...........................................238
Wiel monteren ...............................................238
Wiel verwisselen .................................. 235, 236
Window-airbags .................................... 141, 142
Z
W
Vergrendelen.............................................50, 69
Vergrendelen, handmatig
(noodbediening) ............................................ 62
Verkeersinformatie (TA) ........................309, 341
Verkeersinformatie (TMC) ............................308
Verklikkerlampje
remsysteem ..................................................22
Verklikkerlampjes ....................14, 16, 18, 19, 21
Verklikkerlampje
SCR-systeem................................................25
Verklikkerlampje
service ..........................................................20
Verklikkerlampjes
(status) ..........................................................21
Verklikkerlampje voorgloeien
(diesel) ..........................................................16
Verlichting overdag ...............118, 120, 242, 243
Versnellingshendel .........................................11
Verversen ......................................................218
Vervoer van lange
voorwerpen ................................................. 111
Vervuiling van het roetfilter
(diesel) ........................................................221
Verwarming .............................11, 84, 86, 94, 97
Verwijderen accu ..........................................257
Voorstoelen ............................................... 75-77
Veiligheidsgordels ..................................136-138
Veiligheidsvoorzieningen voor
kinderen ........139, 143-145, 150, 152-155, 157
Ventilatie ............................................. 11, 83-86
Ventilatieroosters ............................................83
V
358
508_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
359
508_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
360
508_nl_Chap11_index-alpha_ed01-2016
01-16
508_nl_Chap12_Couv-n_ed01-2016
Automobiles PEUGEOT verklaart dat,
door toepassing van de voorschriften in de
Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met
betrekking tot autowrakken, wordt voldaan
aan de in deze richtlijn gestelde doelen en
dat recycleerbare materialen worden gebruikt
voor de fabricage van producten die door
haar worden verkocht.
Reproductie of vertaling van dit document,
zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder
schriftelijke toestemming van Automobiles
PEUGEOT.
Op verschillende plaatsen in uw
auto zijn stickers aangebracht. Ze
bevatten veiligheidswaarschuwingen
en informatie over de identificatie van
uw auto. Verwijder ze niet: ze horen
namelijk bij de auto.
Gedrukt in de EU
Néerlandais
508_nl_Chap12_Couv-n_ed01-2016
Néerlandais
NE. 16508.0070
www.peugeot.com
2
Ergonomie en comfort
508-additif_nl_Chap03_ergonomie-et-confort_ed01-2016
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
Laat om de perfecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem
regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.
Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is
een normaal verschijnsel.
Bevat gefluoreerde broeikasgassen
R134A.
Afhankelijk van de uitvoering en
het land van bestemming bevat het
airconditioningssysteem gefluoriseerde
broeikasgassen R134A. Hoeveelheid
koudemiddel 0,525 kg (+/- 0,025 kg),
GWP-factor 1430 ton (CO
2
-equivalent:
0,751 ton).
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat
de lucht in het interieur goed ververst
wordt.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor.
3
7
Praktische informatie
508-additif_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Welke brandstoffen
zijn geschikt?
Brandstof voor
benzinemotoren
De uitvoeringen met benzinemotor kunnen
rijden op biobrandstoffen die voldoen aan de
huidige en toekomstige Europese richtlijnen en
verkrijgbaar zijn bij tankstations.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie,
stookolie ...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven
die voldoen aan de norm B715000 is
toegestaan.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de
motor beschadigen. In bepaalde landen
kan het nodig zijn een specifieke
brandstofsoort te gebruiken (specifiek
octaangetal, specifieke commerciële
benaming enz.) om de goede werking
van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op
met uw dealer.
Alleen brandstofadditieven die voldoen
aan de norm B715001 mogen worden
gebruikt.
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden.
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590 gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-estervetzuren
van 0 tot 7%),
Paraffinehoudende diesel die voldoet
aan de richtlijn EN15940 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN14214 (met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 10%),
De brandstof B20 of B30 die voldoet
aan de richtlijn EN16709 is ook geschikt
voor de dieselmotor van uw auto. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften
(voor "Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
Benzine die voldoet aan de norm
EN228 en is gemengd met een
biobrandstof die voldoet aan de norm
EN15376.
Neem voor meer informatie contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Diesel voor lage temperaturen
Bij temperaturen lager dan 0°C (+32°F) kan de
stolling van paraffine in zomerdiesel storingen
in het brandstofsysteem veroorzaken. Om dat
te voorkomen is het raadzaam winterdiesel te
tanken en de brandstoftank voor minimaal 50%
gevuld te houden.
Als desondanks bij temperaturen lager dan
-15°C (+5°F) de motor moeilijk aanslaat, is het
raadzaam de auto enige tijd in een verwarmde
garage of werkplaats te laten staan.
4
Technische gegevens
508-additif_nl_Chap09_caracteristiques-techniques_ed01-2016
Identi catie
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto.
A.
Serienummer onder de motorkap
.
Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie,
bij de schokdempersteun.
Controleer de bandenspanning
minimaal één keer per maand, bij koude
banden.
Een te lage bandenspanning
veroorzaakt een hoger
brandstofverbruik.
De auto kan af fabriek zijn voorzien van
banden met een hogere belastings-
en snelheidsindex dan aangegeven
op de sticker. De voorgeschreven
bandenspanning blijft daarbij gelijk.
B.
Serienummer op de onderste
voorruittraverse.
Dit nummer staat op een sticker en is
zichtbaar door de voorruit.
C.
Constructeurssticker.
Dit nummer staat op een eenmalige sticker
op de linker of rechter middenstijl.
D.
Sticker bandenspanning/kleurcode van
de lak.
Deze sticker is op de middenstijl aan
bestuurderszijde bevestigd.
De sticker bevat de volgende informatie:
- bandenspanning zonder en met volle
belading,
- bandenmaat,
- bandenspanning van het reservewiel,
- kleurcode van de lak.
.
Audio en telematica
5
508-additif_nl_Chap10a_BTA-2_BTA-3R_ed01-2016
Noodoproep of Pechhulp
PEUGEOT Connect SOS
Druk in geval van nood langer
dan 2 seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene
LED-lampje en een gesproken
bericht bevestigen dat de oproep
naar de helpdesk van "PEUGEOT
Connect SOS" is verstuurd * .
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Het groene LED-lampje dooft.
Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te
knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
PEUGEOT Connect SOS lokaliseert
onmiddellijk uw auto, neemt in uw landstaal **
contact met u op en roept indien nodig de
hulp in van de bevoegde hulpdiensten ** . In
landen waar de alarmcentrale niet operationeel
is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk
is geweigerd, wordt de oproep meteen
doorgestuurd naar de hulpdiensten (112),
zonder lokalisatie.
**
Afhankelijk van de geografische dekking van
**
Afhankelijk van de geografische dekking van
**
"PEUGEOT Connect SOS", "PEUGEOT Connect
Assistance" en van de officiële landstaal die door
de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem beschikbaar
is en de lijst van beschikbare PEUGEOT
CONNECT-diensten kunt u bij uw verkooppunt
opvragen of op de internetsite voor uw land bekijken.
* Afhankelijk van de algemene
gebruiksvoorwaarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de technische
beperkingen van het systeem.
Wanneer de elektronische
eenheid airbags een botsing heeft
gedetecteerd, wordt onafhankelijk van
het eventueel afgaan van de airbags,
automatisch een noodoproep gedaan.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
PEUGEOT Connect Packs met SOS-
pakket en pechhulpservice, beschikt
u over aanvullende diensten via uw
persoonlijke pagina op de internetsite
voor uw land.
Type 1
Audio en telematica
6
508-additif_nl_Chap10a_BTA-2_BTA-3R_ed01-2016
PEUGEOT Connect Assistance
Bij een storing in het systeem kan er
wel met de auto worden gereden.
Druk langer dan 2 seconden op
deze toets voor het aanvragen
van hulp bij het stranden van de
auto.
Een gesproken bericht bevestigt
dat de oproep is verstuurd ** .
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de aanvraag geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken
bericht.
Geolokalisatie
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door
gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT Connect
SOS" en "PEUGEOT Connect Assistance" te
drukken en vervolgens op "PEUGEOT Connect
Assistance" te drukken om te bevestigen.
Druk om de geolokalisatie weer in te schakelen
nogmaals gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT
Connect SOS" en "PEUGEOT Connect
Assistance" en vervolgens op "PEUGEOT
Connect Assistance" om te bevestigen.
Als het oranje lampje blijft branden, moet de
noodbatterij worden vervangen.
In beide gevallen kan er mogelijk geen
noodoproep of pechhulpoproep worden
verstuurd.
Raadpleeg zo snel mogelijk een erkend
reparateur.
Werking van het systeem
Bij het aanzetten van het contact
gaat het groene lampje 3 seconden
branden. Dit duidt op een goede
werking van het systeem.
Het knipperen en vervolgens
doven van het oranje lampje duidt
op een storing in het systeem.
Wanneer u uw auto buiten het netwerk
van het Merk hebt gekocht, raden
wij u aan de aanwezigheid van deze
diensten bij het netwerk te laten
controleren en eventueel configureren.
In een meertalig land kunt u het
systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals
het verbeteren van de diensten
PEUGEOT CONNECT aan de klant,
behoudt de fabrikant zich het recht
voor om op elk willekeurig moment
het telematicasysteem in de auto te
wijzigen.
**
Afhankelijk van de geografische dekking van
**
Afhankelijk van de geografische dekking van
**
"PEUGEOT Connect SOS" en "PEUGEOT
Connect Assistance" en van de officiële landstaal
die door de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem beschikbaar
is en de lijst van beschikbare diensten PEUGEOT
CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op
de internetsite voor uw land bekijken.
.
Audio en telematica
7
508-additif_nl_Chap10a_BTA-2_BTA-3R_ed01-2016
Urgence-noodoproep of Assistance-pechhulpoproep
Wanneer de elektronische
eenheid airbags een botsing heeft
waargenomen, wordt onafhankelijk van
het eventueel afgaan van de airbags,
automatisch een noodoproep gedaan.
PEUGEOT Connect SOS
Druk in geval van nood langer
dan 2 seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene
ledlampje en een geluidssignaal
bevestigen dat de oproep naar
de alarmcentrale "PEUGEOT
Connect SOS" * is verstuurd.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Het groene ledlampje dooft.
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te knipperen)
wanneer de verbinding tot stand is gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
De alarmcentrale "PEUGEOT Connect
SOS" lokaliseert onmiddellijk uw auto,
neemt in uw landstaal contact met u op **
en roept indien nodig de hulp in van de
bevoegde hulpdiensten ** . In landen waar de
alarmcentrale niet operationeel is of wanneer
de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt
de oproep meteen doorgestuurd naar de
hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.
**
Afhankelijk van de geografische dekking van
**
Afhankelijk van de geografische dekking van
**
"PEUGEOT Connect Assistance" en "PEUGEOT
Connect SOS" en van de officiële landstaal die
door de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem werkzaam
is en de lijst van beschikbare diensten PEUGEOT
CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of
op de internetsite voor uw land bekijken.
* Afhankelijk van de algemene
gebruiksvoorwaarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de technische
beperkingen van het systeem.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
PEUGEOT Connect Packs met SOS-
pakket en pechhulpservice, beschikt
u over aanvullende diensten via uw
persoonlijke pagina op de internetsite
voor uw land.
Type 2
Audio en telematica
8
508-additif_nl_Chap10a_BTA-2_BTA-3R_ed01-2016
PEUGEOT Connect Assistance
Wanneer u uw auto buiten het netwerk
van het Merk hebt gekocht, raden
wij u aan de aanwezigheid van deze
diensten bij het netwerk te laten
controleren en eventueel configureren.
In een meertalig land kunt u het
systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het
verbeteren van de diensten PEUGEOT
CONNECT, behoudt de fabrikant zich
het recht voor om op elk willekeurig
moment het telematicasysteem in de
auto te wijzigen.
Bij een storing in dit systeem kan er
met de auto worden gereden.
Druk langer dan 2 seconden op
deze toets voor het aanvragen
van hulp bij het stranden van de
auto.
Een gesproken bericht bevestigt
dat de oproep is verstuurd ** .
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de aanvraag geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken
bericht.
Het rode lampje blijft branden: de noodbatterij
moet worden vervangen.
Het rode lampje knippert: de noodbatterij moet
worden vervangen.
Werking van het systeem
Voor alle landen uitgezonderd Rusland,
Wit-Rusland en Kazachstan.
Voor Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan.
Bij het aanzetten van het contact,
gaat het groene lampje 3 seconden
branden. Dit duidt op een goede
werking van het systeem.
Het rode lampje knippert en dooft
vervolgens: er is een storing in
het systeem.
Het rode lampje blijft branden: er
is een storing in het systeem.
**
Afhankelijk van de geografische dekking van
"PEUGEOT Connect Assistance" en "PEUGEOT
Connect SOS" en van de officiële landstaal die
door de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem werkzaam
is en de lijst van beschikbare diensten PEUGEOT
CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of
op de internetsite voor uw land bekijken.
Geolokalisatie
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door
gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT Connect
SOS" en "PEUGEOT Connect Assistance" te
drukken en vervolgens op "PEUGEOT Connect
Assistance" te drukken om te bevestigen.
Druk om de geolokalisatie weer in te schakelen
nogmaals gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT
Connect SOS" en "PEUGEOT Connect
Assistance" en vervolgens op "PEUGEOT
Connect Assistance" om te bevestigen.
In beide gevallen is het mogelijk dat de
Urgence-oproep of Assistance-oproep niet
meer werkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats.
Néerlandais
NE. 16508.A070
*16508.A070*
5

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Peugeot 508 - 2016 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Peugeot 508 - 2016 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 12,73 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Peugeot 508 - 2016

Peugeot 508 - 2016 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 371 pagina's

Peugeot 508 - 2016 Gebruiksaanwijzing - English - 371 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info