665791
5
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/404
Pagina verder
PEUGEOT 5008
INSTRUCTIEBOEKJE
Toegang tot het online instructieboekje
Het instructieboekje is beschikbaar op de PEUGEOT-
website, in de rubriek "Persoonlijke pagina" of op het
volgende adres:
http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/
Met dit symbool wordt de meest recente
informatie aangeduid.
Directe toegang tot het instructieboekje.
Selecteer:
- de taal,
- het model van uw auto en de carrosserievariant,
- de uitgifteperiode van het boekje die overeenkomt met de eerste
registratiedatum van uw auto.
Welkom
Wij danken u voor uw keuze voor de 5008.
Dit boekje bevat alle informatie en adviezen die u nodig hebt om
optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden
van uw auto.
Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de
uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waar uw auto
verkocht is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde
uitrustingselementen zijn voorzien.
In dit boekje vindt u alle aanwijzingen en adviezen voor het gebruik
van uw auto zodat u optimaal van uw auto kunt profiteren. Neem de
tijd dit boekje aandachtig door te lezen zodat u vertrouwd raakt met
uw nieuwe auto. Lees ook het garantie- en onderhoudsboekje door
waarin u informatie vindt over de garanties, het onderhoud en de
pechhulpverlening.
Legenda
Veiligheidswaarschuwing
Aanvullende informatie
Adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu
Auto's met linkse besturing
Auto's met rechtse besturing
Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden
ontleend.
Automobiles PEUGEOT houdt zich het recht voor de technische
kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn
dit boekje bij te werken.
Overhandig dit instructieboekje bij verkoop van de auto aan de
nieuwe eigenaar.
2
.
.
Inhoudsopgave
Digitaal instrumentenpaneel 8
Waarschuwings- en verklikkerlampjes 12
Indicatoren 28
Handmatige check 34
Kilometerteller/dagteller 35
Dimmer dashboardverlichting 35
Boordcomputer 36
Monochroom display C 38
Touchscreen 40
Afstandsbediening 49
Keyless entry and start 52
Noodprocedures 57
Centrale vergrendeling 60
Alarm 61
Portieren 63
Bagageruimte 64
Handsfree achterklep 65
Elektrisch bedienbare ruiten 69
Panoramisch schuif-/kanteldak 70
Zitpositie 74
Voorstoelen 76
Stuurwielverstelling 83
Spiegels 83
Achterstoelen 85
Modulariteit van de stoelen 92
Functie i-Cockpit Amplify 93
Verwarming en ventilatie 94
Handbediende airconditioning 96
Semi-automatische airconditioning met
centrale regeling 97
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling 99
Ontwasemen - ontdooien voorruit
en voorste zijruiten 103
Voorruitverwarming 104
Achterruitverwarming 104
Programmeerbare verwarming 105
Voorzieningen vóór 110
Plafonniers 116
Sfeerverlichting interieur 117
Voorzieningen achter 118
Voorzieningen bagageruimte 120
Lichtschakelaar 124
Richtingaanwijzers 127
Koplampen verstellen 128
Automatisch inschakelen van
de verlichting 128
Grootlichtassistent 131
Statische bochtverlichting 133
Ruitenwisserschakelaar 134
Automatische ruitenwissers 136
Algemene aanbevelingen met
betrekking tot de veiligheid 138
Alarmknipperlichten 139
Claxon 139
Noodoproep of pechhulpoproep 139
Elektronisch stabiliteitsprogramma 142
Advanced Grip Control 145
Hill Assist Descent Control 147
Veiligheidsgordels 148
Airbags 153
Kinderzitjes 157
Uitschakelen airbag aan passagierszijde 158
ISOFIX-kinderzitjes 166
i-Size-kinderzitjes 170
Kinderbeveiliging 173
Overzicht
Instrumentenpaneel
Ergonomie en comfort
Veiligheid
Toegang tot de auto
Verlichting en zicht
Eco-rijden
3
.
.
.
Inhoudsopgave
Rijadviezen 175
Starten/afzetten van de motor
met de sleutel 177
Starten/afzetten van de motor
met Keyless entry and start 179
Elektrische parkeerrem 181
Handgeschakelde versnellingsbak 185
Automatische transmissie 185
Hill Start Assist 190
Driver Sport Pack 191
Schakelindicator 191
Stop & Start 192
Bandenspanningscontrolesysteem 195
Snelheden opslaan 197
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviesfunctie 198
Snelheidsbegrenzer 201
Snelheidsregelaar 204
Adaptieve snelheidsregelaar
met stopfunctie 207
Distance Alert en Active Safety Brake 215
Signalering onoplettendheid 219
Lane Departure Warning System 221
Actief Lane Departure Warning System 222
Dodehoekbewakingssysteem 227
Parkeerhulp 230
Visiopark 1 - Visiopark 2 231
Park Assist 237
Tanken 245
Tankbeveiliging (diesel) 246
Geschikte brandstoffen 246
Trekken van een aanhanger 248
Trekhaak met verwijderbare kogel 248
Eco-mode 252
Sneeuwschermen 253
Sneeuwkettingen 254
Allesdragers monteren 255
Motorkap 256
Onder de motorkap 257
Niveaus controleren 258
Controles 260
AdBlue
®
(BlueHDi-motoren) 262
Gevarendriehoek 266
Brandstoftank leeg (diesel) 266
Boordgereedschap 267
Bandenreparatieset 269
Reservewiel 273
Een lamp vervangen 278
Ruitenwisserbladen vervangen 284
Zekering vervangen 284
12V-accu 285
Slepen van de auto 289
Algemeen 291
Benzinemotoren 292
Dieselmotoren 293
Afmetingen 295
Identicatie 296
Rijden Praktische informatie Technische gegevens
Index
Audio en telematica
In geval van pech
4
Overzicht
Cockpit
1. Bediening schuifdak en zonnescherm
2. Interieurverlichting vóór/kaartleeslampjes
3. Pictogrammendisplay veiligheidsgordels
en airbag vóór aan passagierszijde
Toetsen noodoproep en pechhulpoproep
4. Binnenspiegel
5. Digitaal head-up instrumentenpaneel
6. Claxon
Bestuurdersairbag
7. Bedieningspaneel buitenspiegels en
elektrisch bedienbare ruiten
8. Monochroom display bij audiosysteem
Bluetooth
of
Touchscreen bij PEUGEOT Connect
Radio of PEUGEOT Connect Nav
9. Alarmknipperlichten
10. Bediening airconditioning
11. 12V-aansluiting/USB-aansluiting
Draadloze lader
12. Advanced Grip Control
Hill Assist Descent Control
13. Contactslot
of
"START/STOP"-knop
14. Versnellingsbakbediening
Toets "Sport"
15. Elektrische parkeerrem
16. Airbag vóór aan passagierszijde
17. Dashboardkastje
Uitschakelen airbag aan passagierszijde
5
.Overzicht
Stuurkolomschakelaars Schakelaarpaneel aan de zijkant
Centraal geplaatst schakelaarpaneel
1. Schakelaar verlichting en
richtingaanwijzers
2. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/
boordcomputer
3. Bediening audiosysteem
4. Knop voor het selecteren van
de weergavemodus van het
instrumentenpaneel
5. Bediening spraaksynthese
Volumeregeling
6. Bediening snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar/snelheidsregelaar met
stopfunctie
1. Knop hoogteverstelling koplampen
2. Verklikkerlampje werking standkachel
3. Handsfree openen/sluiten achterklep
4. Uitschakelen van Stop & Start
5. Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
6. Voorruitverwarming
7. Elektrische kinderbeveiliging
1. Schakelaar alarmknipperlichten
2. Bediening audiosysteem Bluetooth
of
Bediening touchscreen bij PEUGEOT
Connect Radio of PEUGEOT Connect
Nav
Functie i-Cockpit Amplify
3. Bediening handbediende airconditioning
of
Bediening semi-automatische of
volautomatische airconditioning
4. Schakelaar achterruitverwarming
5. Schakelaars stoelverwarming
6
Eco-rijden
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler,
MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de
auto aan om het elektriciteitsverbruik, en
dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de
auto verlaat.
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een
handgeschakelde versnellingsbak, rijd
dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in. Schakel bij het
accelereren bij voorkeur relatief snel over
naar een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische
transmissie, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet
bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling
in te schakelen die het best geschikt is
voor de rijomstandigheden: volg het op
het instrumentenpaneel weergegeven
schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een automatische transmissie
wordt de schakelindicator uitsluitend in de
handmatige stand weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij
voorkeur af op de motor in plaats van het
rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal
geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft,
nemen het brandstofverbruik en de CO
2
-
uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door
het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik
dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h
de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Matig het gebruik van
elektrische voorzieningen
Als het passagierscompartiment te warm is,
ventileer dit dan voordat u gaat rijden door de
ruiten en de ventilatieroosters te openen voordat
u de airconditioning gaat gebruiken.
Sluit bij snelheden boven 50 km/u de ruiten,
maar laat de ventilatieroosters open staan.
Maak gebruik van alle voorzieningen die kunnen
bijdragen aan een verlaging van de temperatuur
in het passagierscompartiment (zonnescherm
van het panoramadak, zonneschermen voor de
zijruiten...).
Schakel de verlichting en de mistlampen uit
als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als
u rijdt.
Schakel de airconditioning uit zodra de
gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij
auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn
als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
.
7
Eco-rijden
Beperk de oorzaken van een
hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de
auto: plaats de zwaarste voorwerpen in
de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de
achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand
(dakdragers, imperiaal, fietsendrager,
aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever
een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het
imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de
winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de
onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning
(bij koude banden), houd u daarbij aan
de bandenspanning die staat vermeld
op de sticker op de portiersponning aan
bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is
gebruikt.
Vergeet niet het reservewiel en de wielen van
een aanhanger of caravan.
Laat uw auto regelmatig onderhouden
(olie verversen, oliefilter, luchtfilter en
interieurfilter vervangen, enz.) en houd u
daarbij aan het aan uw situatie aangepaste
onderhoudsschema van de fabrikant.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan
drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof
uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na
3.000 km het gemiddelde brandstofverbruik
zich stabiliseert.
Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor:
bij een storing in het SCR-systeem stoot de
auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig
mogelijk naar het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de uitstoot van
stikstofoxiden terug te brengen tot onder de
wettelijke normen.
8
Instrumentenpaneel
Digitaal head-up instrumentenpaneel
Digitaal instrumentenpaneel dat aan uw persoonlijke wensen kan worden aangepast.
Afhankelijk van de gekozen weergavemodus kan bepaalde informatie zijn gemaskeerd of op een andere wijze worden weergegeven.
Digitiaal instrumentenpaneel
1. Brandstofniveaumeter.
2. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph).
3. Schakelindicator, geselecteerde stand
en ingeschakelde versnelling van de
automatische transmissie.
4. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).
5. Instellingen van de snelheidsregelaar of
de snelheidsbegrenzer, weergave van
verkeersborden met een snelheidslimiet.
6. Toerenteller (x 1.000 t/min of rpm).
7. Koelvloeistoftemperatuurmeter (°C).
8. Dagteller (km of mijlen).
9. Kilometerteller (km of mijlen).
De onderstaande afbeelding komt overeen met de weergavemodus "METERS".
9
1
Instrumentenpaneel
Toetsen
Weergaves
De meeste waarschuwings- en
verklikkerlampjes hebben geen vaste positie.
De waarschuwings- en verklikkerlampjes van
de tweede rij worden van rechts naar links
weergegeven, in volgorde van belangrijkheid.
De verklikkerlampjes AAN en UIT van
bepaalde functies worden op dezelfde positie
weergegeven.
Permanente weergave
Ongeacht de geselecteerde weergavemodus
toont het instrumentenpaneel:
- op vaste posities:
de informatie met betrekking tot de
versnellingsbak en de schakelindicator;
de brandstofniveaumeter;
de koelvloeistoftemperatuurmeter;
de kilometer- en dagteller;
- op variabele posities:
de digitale snelheidsmeter;
status- resp. waarschuwingsmeldingen
die kortstondig worden weergegeven.
Optionele informatie
Afhankelijk van de geselecteerde
weergavemodus en de ingeschakelde functies
kan het volgende worden weergegeven:
- de toerenteller;
- de boordcomputer;
- de rijhulpsystemen;
- de snelheidsbegrenzer of -regelaar;
- de ingeschakelde audiobron;
- de aanwijzingen van het navigatiesysteem;
- motorinformatie afkomstig van het Driver
Sport Pack.
A. Dimmer van de dashboardverlichting en de
verlichting van de bedieningselementen*
(beschikbaar in de nachtmodus).
of
Sfeerverlichting van het dashboard**.
* Uitvoeringen met monochroom scherm.
** Uitvoeringen met touchscreen.
B. Kort indrukken: start van een handmatige
check.
Lang indrukken: resetten van de
onderhoudsindicator of de dagteller
(afhankelijk van de geselecteerde functie).
Persoonlijke instellingen
voor het instrumentenpaneel
U kunt het uiterlijk van het instrumentenpaneel
aanpassen door een keuze te maken uit:
- de kleur van de weergave op het
instrumentenpaneel**,
- de weergavemodi.
Schermtaal en eenheden
Deze zijn afhankelijk van de configuratie van het
multifunctionele display (configuratiemenu).
Wanneer u reist naar een land met een andere officle
eenheid voor de afstanden en snelheidslimieten
(km of miles, km/h of mph), dient u de configuratie van
het multifunctionele display te wijzigen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
** Versies met touchscreen.
Keuze van de schermkleur
Deze is afhankelijk van de sfeer die is
geactiveerd met de functie i-Cockpit Amplify.
U kunt kiezen uit de volgende sferen:
F "Relax": grijs,
F "Boost": rood,
F "Normaal" (geen sfeer geactiveerd): blauw.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de functie i-Cockpit
Amplify.
10
Instrumentenpaneel
Keuze van de weergavemodus
Wijzigen van de weergavemodus van het
instrumentenpaneel:
F Draai aan de rolknop links op het stuurwiel
om de verschillende weergavemodi
op het rechter gedeelte van het
instrumentenpaneel weer te geven en er
doorheen te scrollen.
F Druk zodra de gewenste weergavemodus
verschijnt op de knop om te bevestigen.
De nieuwe weergavemodus wordt direct
toegepast.
Elke modus is gekoppeld aan een type
informatie dat wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
- "METERS": standaardweergave van de
analoge en digitale snelheidsmeter, de
toerenteller, de brandstofniveaumeter,
de koelvloeistoftemperatuurmeter en de
kilometer- en dagteller.
- "NAVIGATIE": standaardweergave
aangevuld met de informatie over de
huidige routebegeleiding (kaartgegevens en
navigatie-aanwijzingen).
- "RIJDEN": standaardweergave aangevuld
met de informatie van de actieve
rijhulpsystemen.
- "MINIMAAL": beperkte weergave met
alleen de digitale snelheidsmeter, de
kilometer- en dagteller en, uitsluitend
bij een waarschuwingssituatie,
de brandstofniveaumeter en de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
- "BOORDCOMPUTER"*: weergavemodus
MINIMAAL met bovendien de toerenteller,
de actuele gegevens en het geselecteerde
traject (1 of 2).
of
- "PERSOONLIJK"**: weergavemodus
MINIMAAL met bovendien de op het
touchscreen geselecteerde gegevens in de
te personaliseren gedeelten links en rechts.
* Versies met monochroom display.
** Versies met touchscreen.
Configureren van de weergavemodus
"PERSOONLIJK" en selecteren van de weer
te geven gegevens in de te personaliseren
gedeelten van het instrumentenpaneel:
of
F Selecteer het menu
Instellingen in de bovenste
menubalk van het touchscreen.
F Selecteer "Parameters".
F Druk op de toets "Instellingen
instrumentenpaneel".
11
1
Instrumentenpaneel
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
F Selecteer voor elk te personaliseren
gedeelte, links en rechts, het type weer te
geven gegevens met de desbetreffende
scrollpijlen op het touchscreen:
• "Rijhulpsystemen",
• "Standaard" (leeg),
• "Informatie over de motor"
(Driver Sport Pack),
• "G-meters" (Driver Sport Pack),
• "Temperaturen" (motorolie),
• "Media",
• "Navigatie",
• "Boordcomputer",
• "Toerenteller".
F Bevestig om de instelling op te slaan en het
menu af te sluiten.
Als de weergavemodus is ingesteld op
"PERSOONLIJK", wordt de nieuwe selectie
direct weergegeven.
12
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- en
verklikkerlampjes
Bij het aanzetten van het
contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde
lampjes op het instrumentenpaneel enkele
seconden branden.
Zodra de motor is gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Als een lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende
waarschuwingen
De meeste lampjes op het instrumentenpaneel
werken in combinatie met de weergave van een
melding en een geluidssignaal.
Een aantal lampjes kan op twee manieren
oplichten: permanent of knipperend.
Aan de manier van oplichten in combinatie
met de werkingsfase van de auto valt af
te lezen of er sprake is van een normale
situatie of een storing.
Raadpleeg de desbetreffende tabellen van
de lampjes voor meer informatie.
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden
een of meer van de volgende ampjes gaan
branden, wijst dit op een storing in het
desbetreffende systeem en moet de bestuurder
actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij
een waarschuwingslampje gaat branden
de aanvullende informatie, die via een
waarschuwingsmelding wordt weergegeven.
Verklikkerlampjes
ingeschakelde functies
Het branden van een of meer van de
volgende verklikkerlampjes geeft aan dat
de desbetreffende functie is ingeschakeld.
Verklikkerlampjes
uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan
dat de desbetreffende functie handmatig is
uitgeschakeld.
Soms wordt dit gecombineerd met de weergave
van een melding en een geluidssignaal.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
13
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
STOP Permanent, in
combinatie met
een ander lampje,
de weergave van
een melding en een
geluidssignaal.
Dit waarschuwingslampje gaat
branden bij een ernstige storing
van de motor, het remsysteem,
de stuurbekrachtiging, de
automatische transmissie of bij
een ernstige elektrische storing.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
+
Te hoge
koelvloeistoftemperatuur
Permanent, in
combinatie met het
lampje STOP.
De temperatuur van de
koelvloeistof is te hoog.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof
tot de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
* Afhankelijk van het verkoopland.
Laadtoestand
accu*
Permanent. Er is een storing in het
laadstroomcircuit van de accu
(vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem
dynamo niet correct gespannen
of gebroken, enz.).
Het lampje moet na het starten van de motor uitgaan.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Vanwege de laadtoestand van de accu moet u de
auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stilzetten.
Als de elektrische parkeerrem niet werkt, beveilig de
auto dan op de volgende manier tegen wegrollen:
F Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
F Bij auto's met een automatische transmissie:
plaats de meegeleverde wielblokken voor en
achter een van de wielen.
Motoroliedruk Permanent. Er is een storing in de
motorsmering.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Zet het contact af en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
14
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Portier(en)
geopend
Permanent, in combinatie met een
melding die het desbetreffende
carrosseriedeel aangeeft.
Bij een snelheid lager dan
10 km/h is een portier of de
achterklep niet goed gesloten.
Sluit het portier of de achterklep.
Permanent, in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding die het desbetreffende
carrosseriedeel aangeeft.
Bij een snelheid hoger dan
10 km/h is een portier of de
achterklep niet goed gesloten.
Veiligheidsgordels
niet vastgemaakt
of losgemaakt
Permanent
of
Knippert in
combinatie met een
geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels
is niet vastgemaakt of weer
losgemaakt.
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
Dit lampje gaat ook branden op het pictogrammendisplay voor
de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde, in
combinatie met het lampje dat aangeeft welke veiligheidsgordel
is losgemaakt of niet is vastgemaakt.
Elektrische
parkeerrem
Permanent. De elektrische parkeerrem is
aangetrokken.
Zet de parkeerrem vrij zodat het lampje uitgaat: trap
het rempedaal in en trek kort aan de hendel van de
parkeerrem.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de elektrische parkeerrem.
Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
Permanent. De functies "automatisch
aantrekken" (bij het afzetten
van de motor) en "automatisch
vrijzetten" zijn uitgeschakeld.
Schakel de functies weer in.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de elektrische parkeerrem.
15
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Remsysteem Permanent. Een kleine storing van het
remsysteem.
Rijd voorzichtig.
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent. Het remvloeistofniveau is te
laag.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Vul het niveau bij met een door PEUGEOT aanbevolen vloeistof.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem
dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
+
Permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS.
Er is een storing in de
elektronische remdrukregelaar
(REF).
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
Permanent. Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(DSC/ASR)
Knippert. De DSC-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert zodra de wielen te weinig grip
of tractie hebben de aandrijving en zorgt voor een
betere koersstabiliteit.
Permanent. Dit duidt op een storing in het
DSC-/ASR-systeem.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
16
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Service Brandt tijdelijk in
combinatie met de
weergave van een
melding.
Er zijn één of meer kleine
storingen gedetecteerd waarbij
geen specifiek lampje gaat
branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van de
melding op het instrumentenpaneel.
In sommige gevallen kunt u het probleem zelf oplossen
door bijvoorbeeld een nog geopend portier te sluiten
of het roetfilter te regenereren als dit verzadigd begint
te raken (ga om het roetfilter te regenereren, zodra de
omstandigheden het toelaten, met een snelheid van
minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft).
Raadpleeg in andere gevallen, zoals een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem, het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent, in combinatie
met de weergave van
een melding.
Er zijn één of meer ernstige storingen
gedetecteerd waarbij geen specifiek
lampje gaat branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van
de melding op het instrumentenpaneel en raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent, in combinatie
met het knipperen en
vervolgens blijven branden
van de onderhoudssleutel.
Het interval voor de
onderhoudsbeurt is
overschreden.
Alleen bij uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor.
Laat de onderhoudsbeurt van uw auto zo snel
mogelijk uitvoeren.
Distance Alert/
Active Safety
Brake
Knippert. Het systeem wordt geactiveerd. Het systeem remt de auto kort af om de snelheid van
de aanrijding met de voorligger te beperken.
Permanent, in combinatie
met een melding en een
geluidssignaal.
Er is een storing in het systeem. Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
17
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Distance Alert /
Active Safety
Brake
Permanent, in
combinatie met een
melding.
Het systeem is uitgeschakeld
via het configuratiemenu van
de auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de Distance Alert/ Active Safety
Brake.
Lane Departure
Warning System
Knippert in
combinatie met een
geluidssignaal.
Er wordt een overschrijding van
een rijstrookmarkering links of
rechts gedetecteerd.
Stuur de andere kant op om de auto weer op de juiste
koers te brengen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Lane Departure Warning
System.
Permanent, in combinatie
met de weergave van
een melding.
Er is een storing in het systeem. Let extra goed op en rijd voorzichtig.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Actief Lane
Departure
Warning System
Permanent. Het systeem is automatisch
uitgeschakeld of in de
wachtstand gezet.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Actieve Lane Departure
Warning System.
Knippert.
De auto dreigt een onderbroken
rijstrookmarkering te overschrijden zonder
dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Het systeem wordt geactiveerd en corrigeert
vervolgens de koers afhankelijk van de zijde van de
rijstrookmarkering die overschreden dreigt te worden.
+
Permanent, in combinatie
met de weergave van een
melding, een geluidssignaal
en het branden van het
lampje Service.
Er is een storing in het systeem. Let extra goed op en rijd voorzichtig.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Actieve Lane Departure
Warning System.
18
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Airbags Brandt tijdelijk. Het lampje brandt gedurende
enkele seconden en dooft als
het contact wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat ze controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bandenspanning
te laag
Permanent. De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
+
Knipperend en
vervolgens permanent,
in combinatie met het
lampje Service.
Er is een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem.
De werking van de bandenspanningscontrole kan niet
langer worden gegarandeerd.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Airbag vóór aan
passagierszijde
permanent op het
pictogrammendisplay
voor de
veiligheidsgordels en
de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de
stand "OFF".
De airbag vóór aan
passagierszijde is uitgeschakeld.
U kunt een kinderzitje met de
"rug in de rijrichting" plaatsen,
behalve in het geval van een
storing in het airbagsysteem
(brandend lampje Airbags).
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag
vóór aan passagierszijde in te schakelen. Plaats in dit
geval geen kinderzitje met de rug in de rijrichting op
deze zitplaats.
19
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Airbag vóór aan
passagierszijde
Permanent op het
pictogrammendisplay
voor de
veiligheidsgordels en
de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de
stand "ON".
De airbag vóór aan
passagierszijde is geactiveerd.
Plaats in dit geval geen kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze zitplaats.
Zet de schakelaar in de stand OFF om de
passagiersairbag vóór uit te schakelen. U kunt een
kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen, behalve
in het geval van een storing in het airbagsysteem
(brandend lampje Airbags).
Laag
brandstofniveau
Permanent, terwijl
de resterende
hoeveelheid
brandstof in het rood
wordt weergegeven,
in combinatie met
de weergave van
een melding en een
geluidssignaal.
Als het lampje gaat branden
zit er nog ongeveer 6 liter
brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Dit lampje gaat elke keer na het aanzetten van het
contact branden in combinatie met een melding
en een geluidssignaal zolang er niet voldoende
brandstof getankt is.
Dit geluidssignaal en deze melding worden met een
toenemende frequentie herhaald naarmate het niveau
daalt en dichter bij de "0" komt.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 56 liter.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
Zelfdiagnose
motor
Knippert. Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
De kans is aanwezig dat de katalysator onherstelbaar
wordt beschadigd.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent. Er is een storing in de
emissieregeling.
Het lampje moet doven als de motor draait.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
20
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
AdBlue
®
(BlueHDi-
dieselmotor)
Permanent zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met een
geluidssignaal en een
melding van het aantal
kilometers dat u nog
kunt rijden.
De actieradius ligt tussen de 600
en 2.400 km.
Vul het AdBlue
®
-reservoir snel bij of neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
U kunt maximaal 10 liter AdBlue
®
in het reservoir
gieten.
Knippert, in
combinatie met een
geluidssignaal en
een melding van het
aantal kilometers dat
u nog kunt rijden.
De actieradius is kleiner dan
600 km.
Vul het AdBlue
®
-reservoir zo snel mogelijk bij om te
voorkomen dat de motor niet meer gestart kan
worden of neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
U kunt maximaal 10 liter AdBlue
®
in het reservoir
gieten.
Knippert, in
combinatie met een
geluidssignaal en
een melding dat het
starten van de motor
wordt geblokkeerd.
Het AdBlue
®
-reservoir is
leeg: het starten van de
motor wordt geblokkeerd
door het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem.
Om de motor te kunnen starten moet u het
AdBlue
®
-reservoir bijvullen of contact opnemen
met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
U moet het reservoir bijvullen met minimaal 4 liter
AdBlue
®
.
21
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
+
+
Emissieregelsysteem
SCR (BlueHDi-
dieselmotor)
Permanent zodra het
contact is aangezet, in
combinatie met het branden
van het lampje Service en
het lampje zelfdiagnose
motor, een geluidssignaal en
een melding.
Er is een storing in het SCR-
emissieregelsysteem.
Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van
uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.
Knippert zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met het
branden van het lampje
Service en het lampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding met betrekking
tot de actieradius.
Na bevestiging van de storing in
het emissieregelsysteem kunt
u maximaal 1.100 km afleggen
voordat het systeem het starten
van de motor blokkeert.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om te voorkomen
dat de motor niet meer gestart kan worden.
Knippert zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van
het lampje Service en
het lampje zelfdiagnose
motor, een geluidssignaal
en een melding.
U hebt de actieradius
overschreden die is toegestaan
na de bevestiging van de storing
in het emissieregelsysteem:
het starten van de motor
wordt geblokkeerd door het
startblokkeringssysteem.
Om de motor weer te kunnen starten, moet u
contact opnemen met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het bijvullen of voor meer informatie over AdBlue
®
en het SCR-systeem.
22
Instrumentenpaneel
Voorgloeien
dieselmotor
Permanent. Bij het aanzetten van het contact
bij uitvoeringen met contactslot
of een verzoek om de motor
te starten door het indrukken
van de "START/STOP"-knop,
is de temperatuur van de
motor zo laag dat voorgloeien
noodzakelijk is.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden (tot ongeveer 30 seconden bij
koud winterweer).
Wacht bij uitvoeringen met een contactslot met starten
tot het lampje uitgaat.
Bij uitvoeringen met Keyless entry and start-systeem
wordt wanneer het lampje uitgaat de motor onmiddellijk
gestart, op voorwaarde dat het rempedaal ingetrapt
blijft bij auto's met automatische transmissie.
Bij uitvoeringen met Keyless entry and start-systeem
wordt wanneer het lampje uitgaat de motor onmiddellijk
gestart, op voorwaarde dat het koppelingspedaal
ingetrapt blijft bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak.
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af.
Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw
tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Stop & Start Permanent, in
combinatie met de
weergave van een
melding.
Het Stop & Start-systeem is
uitgeschakeld.
De volgende keer dat de auto tot stilstand komt, wordt
de motor niet meer afgezet.
Schakel de functie weer in door nogmaals op de toets
te drukken.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start-systeem.
Stop & Start Permanent.
Het Stop & Start-systeem heeft de motor
in de STOP-stand gezet (verkeerslicht,
stopbord, opstopping enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u wilt wegrijden.
Knippert enkele
seconden en gaat
vervolgens uit.
De STOP-stand is tijdelijk niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in
de START-stand gezet.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start-systeem.
23
1
Instrumentenpaneel
Hill Assist
Descent Control
Permanent. De functie is geactiveerd, maar
de werking is onderbroken
omdat de snelheid te hoog is.
Tussen 30 en 50 km/u wordt het systeem
gedeactiveerd.
Verminder de snelheid van uw auto.
Permanent. De functie is geactiveerd,
maar er wordt niet voldaan
aan alle voorwaarden voor de
regeling (hellingspercentage,
ingeschakelde versnelling).
Knippert. Het systeem regelt de snelheid
van de auto.
De auto wordt afgeremd; de remlichten gaan branden
tijdens de afdaling.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de functie Hill Assist Descent
Control.
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Dodehoekbewakingssysteem
Permanent. De functie is geactiveerd. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het dodehoekbewakingssysteem.
Park Assist Permanent. De functie is geactiveerd. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Park Assist-systeem.
Automatische
ruitenwissers
Permanent. De ruitenwisserschakelaar is
naar beneden bewogen.
De automatische stand van
de ruitenwissers vóór is
geactiveerd.
Beweeg om de automatische stand van de
ruitenwissers te deactiveren de hendel nogmaals
omlaag of zet de hendel in een andere stand.
Mistachterlicht Permanent. De mistachterlichten zijn
ingeschakeld met de ring op de
lichtschakelaar.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten
uit te schakelen.
24
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Mistlampen
vóór
Permanent. De mistlampen vóór zijn
ingeschakeld met de ring van de
lichtschakelaar.
Draai de ring van de lichtschakelaar eenmaal naar
achteren om de mistverlichting uit te schakelen.
Richtingaanwijzer
links
Knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
Knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Alarmknipperlichten
Knippert, met
geluidssignaal.
De schakelaar voor de
alarmknipperlichten op het
dashboard is ingedrukt.
De richtingaanwijzers links en rechts en de
bijbehorende waarschuwingslampjes knipperen
tegelijkertijd.
Parkeerlicht Permanent. De lichtschakelaar staat in de
stand "Parkeerlichten".
Dimlicht Permanent. De lichtschakelaar staat in de
stand "Dimlicht".
Grootlicht Permanent. U hebt de lichtschakelaar naar u
toe getrokken.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen
naar dimlicht.
25
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
+
of
Grootlichtassistent
Permanent. De functie is geactiveerd via
het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
De lichtschakelaar staat in de
stand "AUTO".
De camera aan de bovenzijde van de voorruit
regelt het overschakelen naar grootlicht of dimlicht
afhankelijk van de lichtsterkte van de omgeving en de
verkeerssituatie.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de grootlichtassistent.
Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de desbetreffende rubriek.
26
Instrumentenpaneel
Elektrische parkeerrem
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Brandt, in combinatie
met de weergave
van de melding
"Parkeerrem defect".
Automatisch vrijzetten is niet
mogelijk.
Als u de parkeerrem automatisch probeert vrij te zetten, wordt, als
de parkeerrem is aangetrokken, tijdens het wegrijden een melding
weergegeven. Deze melding geeft aan dat u de parkeerrem handmatig
moet vrijzetten.
Branden, in
combinatie met de
weergave van de
melding "Parkeerrem
defect".
De noodremfunctie werkt niet
optimaal.
Als het automatisch vrijzetten niet mogelijk is, wordt, als de parkeerrem
is aangetrokken, tijdens het wegrijden een melding weergegeven. Deze
melding geeft aan dat u de parkeerrem handmatig moet vrijzetten.
Branden, in
combinatie met de
weergave van de
melding "Parkeerrem
defect".
Automatisch aantrekken is niet
mogelijk.
Gebruik de hendel van de elektrische parkeerrem.
De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend.
Als het automatisch vrijzetten tevens niet mogelijk is, wordt, als
de parkeerrem is aangetrokken, tijdens het wegrijden een melding
weergegeven. Deze melding geeft aan dat u de parkeerrem handmatig
moet vrijzetten.
Branden, in
combinatie met de
weergave van de
melding "Parkeerrem
defect".
U kunt de auto niet meer met
de parkeerrem op zijn plaats
houden terwijl de motor draait.
Als het handmatig aantrekken en vrijzetten niet mogelijk is, is de hendel
van de elektrische parkeerrem defect.
De automatische functies moeten te allen tijde worden gebruikt: ze
worden automatisch geactiveerd bij een storing in de hendel.
27
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Branden, in
combinatie met de
weergave van de
melding "Parkeerrem
defect".
De parkeerrem is defect; de
handmatige en elektrische
bediening werken mogelijk niet
meer.
Om bij stilstand de auto op zijn plaats te houden:
F Trek aan de hendel en houd deze ongeveer 7 tot 15 seconden aangetrokken tot
het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden.
Als deze procedure niet werkt, beveilig uw auto dan op de volgende wijze tegen
wegrollen:
F Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
F Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel een versnelling in.
F Bij auto's met een automatische transmissie: selecteer de stand P en plaats de
meegeleverde wielblokken voor en achter een van de wielen.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Branden, in
combinatie met de
weergave van de
melding "Parkeerrem
defect".
De parkeerrem kan de auto
niet in alle omstandigheden
veilig op zijn plaats houden.
Om uw auto te beveiligen tegen wegrollen:
F Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
F Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel een
versnelling in.
F Bij auto's met een automatische transmissie: selecteer de stand P en
plaats de meegeleverde wielblokken voor en achter een van de wielen.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Knipperen nadat de
motor is gestart.
De parkeerrem is niet goed
vrijgezet.
Zet de auto stil zodra dit mogelijk is en probeer de parkeerrem met de
hendel volledig vrij te zetten. Trap daarbij het rempedaal in.
Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het gebruik van de elektrische parkeerrem.
28
Instrumentenpaneel
Indicatoren
Onderhoudsindicator
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Onderhoudssleutel Brandt tijdelijk, bij het
aanzetten van het
contact.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt is 1.000 tot
3.000 km.
De onderhoudsindicator wordt enkele seconden
weergegeven op het instrumentenpaneel. Afhankelijk
van de uitvoering:
- de kilometerteller geeft de resterende afstand
(in kilometers of mijlen) tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt aan.
- een waarschuwing geeft de resterende afstand (in
kilometers of mijlen) en de tijd tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt aan.
De onderhoudssleutel gaat na een paar seconden uit.
De waarschuwing kan ook worden weergegeven als
het einde van het onderhoudsinterval in tijd nadert.
Permanent, bij het
aanzetten van het
contact.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt is minder dan
1.000 km.
De onderhoudsindicator wordt enkele seconden
weergegeven op het instrumentenpaneel. Afhankelijk van
de uitvoering:
- de kilometerteller geeft de resterende kilometers tot
de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan.
- een waarschuwingsmelding geeft de resterende
kilometers en de tijd tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt aan.
De onderhoudssleutel blijft branden om aan te geven dat
uw auto zeer binnenkort aan een onderhoudsbeurt toe is.
De waarschuwing kan ook worden weergegeven als het
einde van het onderhoudsinterval in tijd nadert.
29
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Onderhoudssleutel Knippert en brandt
vervolgens permanent,
bij het aanzetten van
het contact.
Het interval voor de
onderhoudsbeurt is
overschreden.
De onderhoudsindicator wordt enkele seconden
weergegeven op het instrumentenpaneel. Afhankelijk
van de uitvoering:
- de kilometerteller geeft het aantal afgelegde
kilometers aan sinds het interval voor de
onderhoudsbeurt is overschreden. Waarde
voorafgegaan door het teken "-".
- een waarschuwing geeft aan dat het interval voor de
onderhoudsbeurt is overschreden.
De onderhoudssleutel blijft branden zolang de
onderhoudsbeurt niet is uitgevoerd.
De waarschuwing wordt ook weergegeven wanneer het
interval voor de onderhoudsbeurt in tijd is overschreden.
+
Knippert en brandt
vervolgens permanent,
bij het aanzetten
van het contact, in
combinatie met het
lampje Service.
De onderhoudsinterval voor de
uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor is overschreden.
De onderhoudsindicator wordt enkele seconden
weergegeven op het instrumentenpaneel. Afhankelijk van
de uitvoering:
- de kilometerteller geeft het aantal afgelegde kilometers
aan sinds het interval voor de onderhoudsbeurt is
overschreden. Waarde voorafgegaan door het teken "-".
- een waarschuwing geeft aan dat het interval voor de
onderhoudsbeurt is overschreden.
De onderhoudssleutel blijft branden zolang de
onderhoudsbeurt niet is uitgevoerd.
De waarschuwing wordt ook weergegeven wanneer het
interval voor de onderhoudsbeurt in tijd is overschreden.
De weergegeven afstand (in kilometers of mijlen) wordt berekend op basis van het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de
laatste onderhoudsbeurt.
30
Instrumentenpaneel
Nulstelling onderhoudsindicator
Na elke onderhoudsbeurt moet de
onderhoudsindicator weer op nul gezet worden.
Als u de onderhoudsbeurt van uw auto zelf
hebt uitgevoerd:
F zet het contact af,
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto en
wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten
van de onderhoudsindicator zal anders
niet worden opgeslagen.
Opvragen van
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
Motorolieniveaumeter
F druk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
F zet het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
F laat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
F Druk op de knop voor nulstelling van de
dagteller.
De onderhoudsinformatie wordt enkele
seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
(afhankelijk van de uitvoering)
Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter
wordt bij het aanzetten van het contact eerst
de onderhoudsindicator weergegeven en
vervolgens gedurende enkele seconden het
motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
31
1
Instrumentenpaneel
Olieniveau correct
Te laag olieniveau
Als het motorolieniveau te laag is, verschijnt
de melding "Te laag olieniveau" op het
instrumentenpaneel, gaat het lampje Service
branden en klinkt een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van de
niveaus.
Storing in motorolieniveaumeter
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Bij draaiende motor:
- in zone A, de temperatuur is in orde,
- in zone B, de temperatuur is te hoog; dit
lampje en het gecentraliseerde STOP-
lampje gaan branden in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de motor
afzet.
Open nadat u het contact hebt afgezet
voorzichtig de motorkap en controleer het
koelvloeistofniveau.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van
de niveaus.
Als de melding "Ongeldige meting olieniveau"
wordt weergegeven, duidt dit op een storing in
de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als de motorolieniveaumeter niet
werkt, wordt het motoroliepeil niet meer
gecontroleerd.
Zolang het systeem niet werkt, moet u het
motoroliepeil controleren met de peilstok
in de motorruimte.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van
de niveaus.
32
Instrumentenpaneel
AdBlue
®
-
actieradiusindicatoren
Deze actieradiusindicatoren zijn uitsluitend
aanwezig bij auto's met een BlueHDi-
dieselmotor.
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue
®
-
reservoir is aangesproken of een storing in
het SCR-systeem is gedetecteerd, verschijnt
bij het aanzetten van het contact een indicator
die aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer
kunt rijden voordat het opnieuw starten van
de motor automatisch wordt geblokkeerd.
Actieradius tussen 2.400 en 600 km
Zodra het contact wordt aangezet,
gaat het lampje AdBlue branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding (bijvoorbeeld "Vul
AdBlue bij: starten onmogelijk over
1.500 km") die aangeeft hoeveel
kilometer of mijl u nog kunt rijden
met de resterende hoeveelheid
additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
300 km weergegeven zolang er geen AdBlue
is bijgevuld.
Het minimumniveau is bereikt; vul zo snel
mogelijk vloeistof bij.
Deze meldingen worden vergezeld van het
advies om niet meer dan 10 liter AdBlue bij te
vullen.
Niet starten van de motor bij een
te laag AdBlue
®
-niveau
Het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem wordt
automatisch geactiveerd zodra het
AdBlue
®
-reservoir leeg is.
Actieradius groter dan 2.400 km
Als het contact wordt aangezet, wordt er geen
informatie over de actieradius weergegeven op
het instrumentenpaneel.
Druk op deze knop om de
actieradius tijdelijk weer te geven
in combinatie met de melding
"AdBlue: Actieradius groter
dan 2.400 km". Afhankelijk van
de hoeveelheid AdBlue in het
reservoir wordt vervolgens een
melding weergegeven waarin staat
aangegeven dat u minimaal 10 liter
kunt bijvullen.
33
1
Instrumentenpaneel
Actieradius kleiner dan 600 km
Zodra het contact wordt aangezet,
gaat het lampje AdBlue knipperen in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding (bijvoorbeeld "Vul
AdBlue bij: starten onmogelijk over
300 km") die aangeeft hoeveel
kilometer of mijl u nog kunt rijden
met de resterende hoeveelheid
additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang er geen
AdBlue is bijgevuld.
Vul zo snel mogelijk vloeistof bij om te
voorkomen dat het reservoir helemaal leeg
raakt en de motor niet meer gestart kan
worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over AdBlue
®
, het SCR-
systeem en in het bijzonder over het bijvullen
van vloeistof.
Starten geblokkeerd vanwege te weinig AdBlue
®
Als het contact wordt aangezet,
gaat het lampje AdBlue knipperen in
combinatie met een geluidssignaal
en de melding "Vul AdBlue bij:
starten onmogelijk".
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg: het starten van
de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem.
Om de motor weer te kunnen starten moet
het reservoir met minimaal 4 liter AdBlue
®
worden gevuld.
Als een storing in het SCR-
emissieregelsysteem wordt
gedetecteerd
Er wordt automatisch een
startblokkeringssysteem geactiveerd als
meer dan 1.100 km is gereden nadat de
storing in het SCR-systeem is bevestigd.
Laat het systeem zo snel mogelijk
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als een storing wordt gedetecteerd
De lampjes AdBlue, Service en zelfdiagnose
motor gaan branden in combinatie met
een geluidssignaal en de melding "Storing
emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven als de storing voor de eerste keer
wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij
het aanzetten van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
In het geval van een tijdelijke storing
verdwijnt de waarschuwing tijdens
de volgende rit na controle van de
zelfdiagnose van het SCR-systeem.
34
Instrumentenpaneel
Tijdens de toegestane rijfase
(tussen 1.100 en 0 km)
Starten geblokkeerd
Als een storing in het SCR-systeem is bevestigd
(na 50 km) en de storingsmelding permanent
wordt weergegeven, gaan de lampjes Service
en motordiagnose branden en knippert
het AdBlue-lampje in combinatie met een
geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld:
"Storing emissieregeling: Starten geblokkeerd
over 300 km") die aangeeft hoeveel kilometer u
nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid
additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden
weergegeven zolang de storing in het SCR-systeem niet
is verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven zodra het
contact wordt aangezet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet meer worden gestart.
Elke keer dat het contact wordt aangezet,
gaan de lampjes Service en zelfdiagnose
motor branden en knippert het lampje AdBlue
in combinatie met een geluidssignaal en de
melding "Storing emissieregeling: Starten
geblokkeerd".
U hebt de limiet van de geautoriseerde rijfase
overschreden: het startblokkerringssysteem
voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart.
Om de motor weer te kunnen starten, is het
noodzakelijk dat u contact opneemt met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Handmatige check van het
instrumentenpaneel
Met deze functie kunnen op elk moment
bepaalde indicatoren worden gecontroleerd en
het logboek van storingen worden weergegeven.
F Druk bij draaiende motor kort op deze knop.
De volgende gegevens verschijnen op het
instrumentenpaneel:
- het motorolieniveau,
- het onderhoudsinterval,
- de actieradius van de AdBlue van het SCR-
systeem bij uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor,
- de actuele waarschuwingen.
Deze informatie verschijnt ook
automatisch elke keer wanneer u het
contact aanzet.
35
1
Instrumentenpaneel
Kilometerteller/dagteller
De kilometerteller en dagteller worden
gedurende 30 seconden weergegeven bij het
afzetten van het contact, bij het openen van het
bestuurdersportier en bij het vergrendelen en
ontgrendelen van de auto.
Voor reizen in het buitenland kan
de eenheid van de afstand worden
aangepast: de snelheid moet namelijk
worden weergegeven in de officle
eenheid van het land (km of mijl).
U kunt bij stilstaande auto de eenheid
voor snelheid wijzigen via het
configuratiemenu.
Kilometerteller
Deze teller geeft de totale kilometerstand van
de auto aan.
Dagteller
Deze teller geeft het aantal gereden kilometers
weer sinds de bestuurder de teller op 0 heeft
gezet.
Op 0 zetten van de dagteller
F Druk bij aangezet contact op de knop tot de
dagteller op 0 staat.
Dimmer
dashboardverlichting
Uitvoering met monochroom
display
Werkt alleen als de verlichting van de auto is
ingeschakeld (nachtmodus).
De lichtsterkte van de verlichting van de
instrumenten en bedieningselementen kan
worden afgesteld.
F Druk op deze knop om de
lichtsterkte af te stellen.
F Laat de knop los als de laagste
stand van de lichtsterkte is bereikt
en druk nogmaals op de knop om
de lichtsterkte te verhogen.
Sfeerverlichting van het
instrumentenpaneel
Uitvoering met touchscreen
Hiermee kan de sfeerverlichting van het
instrumentenpaneel worden ingeschakeld of
uitgeschakeld.
of
F Laat de knop los als de hoogste stand van
de lichtsterkte is bereikt en druk nogmaals
op de knop om de lichtsterkte te verlagen.
F Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
F Druk op deze knop.
36
Instrumentenpaneel
Boordcomputer
Geeft informatie over de actuele rit (actieradius,
brandstofverbruik, gemiddelde snelheid enz.).
Weergave van informatie op
het instrumentenpaneel
De gegevens van de boordcomputer
worden permanent weergegeven als u de
weergavemodus "BOORDCOMPUTER"
of "PERSOONLIJK" (afhankelijk van de
uitvoering) hebt geselecteerd.
Druk bij alle andere weergavemodi op de toets
op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar
om deze informatie tijdelijk op een specifiek
scherm weer te geven.
- Actuele informatie:
de actieradius,
het actuele brandstofverbruik,
de teller van het Stop & Start-systeem.
- Traject "1":
de gemiddelde snelheid,
het gemiddelde brandstofverbruik,
de afgelegde afstand,
tijdens het eerste traject.
- Traject "2":
de gemiddelde snelheid,
het gemiddelde brandstofverbruik,
de afgelegde afstand,
tijdens het tweede traject.
F Druk herhaaldelijk op de toets op het
uiteinde van de ruitenwisserschakelaar
om de verschillende onderwerpen
achtereenvolgend weer te geven.
De lichtsterkte van de sfeerverlichting van het
instrumentenpaneel kan worden ingesteld via
het touchscreen.
of
F Selecteer het menu
Instellingen in de bovenste
menubalk van het touchscreen.
F Druk op de toets "Lichtsterkte".
F Stel de lichtsterkte af door op de pijlen te
drukken of de cursor te bewegen.
F Bevestig om de instelling op te slaan en het
menu af te sluiten.
37
1
Instrumentenpaneel
Op 0 zetten van de dagteller
Enkele definities...
Actieradius
(km of mijl)
De actieradius geeft aan hoeveel
kilometer u nog met de resterende
hoeveelheid brandstof kunt rijden
(berekend op basis van het
gemiddelde verbruik over de laatste
afgelegde kilometers).
Deze waarde kan variëren door een
gewijzigde rijstijl of het rijden op een
helling, waardoor het momentane
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display.
Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof
wordt de actieradius opnieuw berekend en
weergegeven als deze meer dan 100 km
bedraagt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als tijdens
het rijden de streepjes continu worden
weergegeven.
Actueel brandstofverbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend over de laatste seconden.
Deze functie wordt alleen weergegeven bij
snelheden vanaf 30 km/h.
Gemiddeld brandstofverbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Berekend sinds de
laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Afgelegde afstand
(km of mijl)
Berekend sinds de
laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Teller Stop & Start
F Druk langer dan twee seconden
op de knop op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar wanneer het
gewenste traject wordt weergegeven.
Trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
kunnen op dezelfde manier worden gebruikt.
Via traject "1" kunnen dagelijkse berekeningen
en via traject "2" maandelijkse berekeningen
worden uitgevoerd.
(minuten/seconden of uren/minuten)
Als uw auto is uitgerust met Stop & Start,
registreert een teller hoelang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet.
38
Instrumentenpaneel
Monochroom display C
Weergave
Toetsen
Afhankelijk van de geselecteerde functie wordt
het volgende weergegeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur (de temperatuur
knippert bij kans op gladheid),
- de informatie van de parkeerhulp,
- de geluidsbron waarnaar geluisterd wordt,
- de informatie van de telefoon of de
handsfree set,
- de configuratiemenu's van het display en de
uitrusting van de auto.
Druk op het bedieningspaneel van de autoradio op:
F de toets "MENU" om het hoofdmenu weer te
geven,
F de toets "5" of "6" om door de items op het
display te scrollen,
F de toets "7" of "8" om de waarde van een
instelling te wijzigen,
F de toets "OK" om te bevestigen,
of
F de toets "Terug" om de uitgevoerde handeling
af te breken.
Hoofdmenu
F Druk op de toets MENU:
- "Multimedia",
- "Telefoon",
- "Verbindingen",
- "Persoonlijke instelling - configuratie",
F Druk op de toets "7" of "8" om het
gewenste menu te selecteren en bevestig
door op de toets "OK" te drukken.
Menu "Multimedia"
Als de autoradio is ingeschakeld,
kunt u via dit menu de functies van
de radio (Zendervolgsysteem (RDS),
Volgsysteem digitale zender/FM,
Zenderinfo (TXT)) in- of uitschakelen
en kunt u kiezen op welke manier de
media moeten worden afgespeeld
(Normaal, Shuffle, Shuffle uitgebreid,
Herhaling).
Zie voor meer informatie over de toepassing
"Multimedia" de rubriek "Audio en telematica".
Menu "Telefoon"
Als de autoradio is ingeschakeld
en dit menu is geselecteerd, kunt u
het gesprekkenlogboek weergeven
en de adresboeken van de telefoon
opvragen.
Zie voor meer informatie over de toepassing
"Telefoon" de rubriek "Audio en telematica".
39
1
Instrumentenpaneel
Menu "Verbindingen"
Als de autoradio is ingeschakeld,
kunt u via dit menu een Bluetooth-
apparaat aankoppelen (telefoon,
mediaspeler) en de aansluitmodus
ervan instellen (handsfree,
audiobestanden afspelen).
Zie voor meer informatie over de toepassing
"Verbindingen" de rubriek "Audio en
telematica".
Menu "Persoonlijke
instelling - configuratie"
Als dit menu is geselecteerd, hebt u
toegang tot de volgende functies:
- "Parameters van de auto
instellen",
- "Taalkeuze",
- "Configuratie display".
Parameters van de auto instellen
Via dit menu kunnen verschillende systemen
van de auto in- en uitgeschakeld worden
(afhankelijk van de uitvoering):
- "Toegang tot de auto":
• "Afstandsbd.".
Raadpleeg voor meer informatie over de
afstandsbediening en in het bijzonder over de
selectieve ontgrendeling van het bestuurdersportier
de rubriek "Toegang tot de auto".
- "Comfort":
"Ruitenw. aan bij achteruit".
Raadpleeg voor meer informatie over de
ruitenwissers de rubriek "Verlichting en
zicht".
• "Parkeerhulp".
Raadpleeg voor meer informatie over de
parkeerhulp de rubriek "Rijden".
"Detectie verslapping aandacht".
Raadpleeg voor meer informatie over de
detectie verslapping aandacht de rubriek
"Rijden".
- "Hulp bij het rijden":
"Autom. noodremfunctie".
Raadpleeg voor meer informatie over
Active Safety Brake de rubriek "Rijden".
• "Snelheidsadviezen".
Raadpleeg voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning de rubriek
"Rijden".
• "Bandenspanning".
Raadpleeg voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem en
in het bijzonder over het resetten ervan de
rubriek "Rijden".
Taalkeuze
Als dit menu is geselecteerd, kan de taal
van de weergave van het display en het
instrumentenpaneel worden geselecteerd uit
een lijst van talen.
Conguratie display
Als dit menu is geselecteerd, hebt u toegang tot
de volgende instellingen:
- "Keuze van eenheden",
- "Datum en tijd instellen",
- "Instellingen display",
- "Lichtsterkte".
Datum en tijd instellen
F Druk op de knop "7" of "8" om het menu
"Configuratie display" weer te geven en
druk vervolgens op OK.
F Druk op de knop "5" of "6" om de regel
"Datum en tijd instellen" te selecteren en
druk vervolgens op OK.
F Druk op de knop "7" of "8" om de te
wijzigen instelling te selecteren. Bevestig
door op OK te drukken, wijzig de instelling
en bevestig opnieuw om de wijziging op te
slaan.
F Pas de instellingen één voor één aan en
bevestig met de knop OK.
F Druk op de knop "5" of "6" en vervolgens
op de knop OK om het vakje OK te
selecteren en bevestig of druk op de knop
Terug om te annuleren.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
40
Instrumentenpaneel
Touchscreen
Dit systeem heeft de volgende functies:
- permanente weergave van de tijd en de
buitentemperatuur (er verschijnt een blauw
lampje bij kans op gladheid),
- bediening van de verwarming/
airconditioning,
- toegang tot de configuratiemenu's van de
functies en de systemen van de auto,
- bediening van het audiosysteem, de
telefoon en weergave van de bijbehorende
informatie,
- weergave van de waarschuwingen van de
parkeerhulpsystemen (grafische weergave
van de parkeerhulp, Park Assist enz.),
- Toegang tot de internetdiensten en
weergave van de bijbehorende informatie.
en, afhankelijk van de uitvoering:
- bediening van het navigatiesysteem en
weergave van de bijbehorende informatie.
Uit veiligheidsoverwegingen moet
de bestuurder handelingen die veel
aandacht vergen altijd bij stilstaande
auto uitvoeren.
Bepaalde functies zijn niet beschikbaar als
de auto rijdt.
Algemene werking
Adviezen
Het touchscreen is een capacitief scherm.
Het kan bij alle temperaturen worden gebruikt.
Houd geen puntige voorwerpen tegen het
touchscreen.
Raak het touchscreen niet aan met vochtige
vingers.
Gebruik een schone en zachte doek om het
touchscreen te reinigen.
Gebruik de toetsen onder het touchscreen om
de menu's te openen en druk vervolgens op de
op het touchscreen weergegeven toetsen.
Bepaalde menu's kunnen op twee pagina's
worden weergegeven: druk op de toets
"OPTIES" om de tweede pagina te bekijken.
Menu's
Werkingsprincipes
Als gedurende enkele seconden geen
handelingen op de tweede pagina
worden uitgevoerd, wordt automatisch de
eerste pagina weer weergegeven.
Druk op "ON” of "OFF" om een functie in of uit
te schakelen.
Druk op deze toets om de
instellingen voor een functie aan te
passen.
Druk op deze toets om aanvullende
informatie over de functie weer te
geven.
Gebruik deze toets om uw keuze te
bevestigen.
Gebruik deze toets om terug te
keren naar de vorige pagina.
Functie i-Cockpit Amplify.
Hiermee kunt u de sfeer in de auto
aan uw smaak aanpassen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de functie i-Cockpit
Amplify.
41
1
Instrumentenpaneel
Bovenste balk
Bepaalde gegevens worden permanent
weergegeven in de bovenste balk van het
touchscreen:
- De tijd en de buitentemperatuur (er
verschijnt een blauw lampje bij kans op
gladheid).
- Herhaling van de informatie over de
airconditioning en rechtstreekse toegang tot
het bijbehorende menu.
- Basisinformatie van de menu's Radio
Media, Telefoon en navigatie-
aanwijzingen*.
- Berichten.
- Toegang tot de instellingen voor
het touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel (datum/tijd, taal,
eenheden enz.).
* Afhankelijk van de uitvoering
Radio Media.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Airconditioning.
Hiermee kunnen onder andere de
temperatuur en de aanjagersnelheid
worden ingesteld.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor meer
informatie over de semi-automatische airconditioning
met centrale regeling en de automatische
airconditioning met gescheiden regeling.
Online navigatie of Mirror Screen*.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
* Volgens uitvoering.
Auto of Rijden*.
Hiermee kunnen bepaalde functies
worden geactiveerd, gedeactiveerd
en geconfigureerd.
De via dit menu beschikbare functies
zijn verdeeld onder twee tabbladen:
"Voertuiginstellingen" en "Rijfuncties".
Telefoon.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Applicaties.
Hiermee hebt u rechtstreeks
toegang tot bepaalde elementen
van de functie i-Cockpit Amplify
(parfumeur...).
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de parfumeur.
Raadpleeg voor andere functies de instelling
"Audio en telematica".
U kunt ook met drie vingers op
het touchscreen drukken om de
menucarrousel weer te geven.
Instellen van het volume/
onderbreken van het geluid.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
42
Instrumentenpaneel
Menu Auto/Rijden
Tabblad "Voertuiginstellingen"
Groepen
Functies
"Rijverlichting"
- "Bochtverlichting": inschakelen/uitschakelen van de statische bochtverlichting.
"Toegang auto"
- "Ontgrendelen: Alleen bestuurder": inschakelen/uitschakelen van het selectief ontgrendelen van het bestuurdersportier.
- "Ontgrendelen: Alleen de achterklep": inschakelen/uitschakelen van het selectief ontgrendelen van de achterklep.
- "Elektrisch bedienbare achterklep": inschakelen/uitschakelen van het elektrisch openen en sluiten van de achterklep.
- "Handsfree toegang": inschakelen/uitschakelen van de handsfree-functie van de achterklep.
"Comfortverlichting"
- "Ruitenwisser achter bij inschakelen achteruit": inschakelen/uitschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van
de achteruitversnelling.
- "Buitensp. afstellen bij inschakelen achteruit": inschakelen/uitschakelen van het automatisch verstellen van de
buitenspiegels bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
- "Follow me home-verlichting": inschakelen/uitschakelen van de automatische follow me home-verlichting.
- "Instapverlichting": inschakelen/uitschakelen van de instapverlichting.
- "Sfeerverlichting": inschakelen/uitschakelen van de sfeerverlichting en instellen van de lichtsterkte.
"Beveiliging"
- "Waarschuwing kans op aanrijding": inschakelen/uitschakelen van de waarschuwing kans op aanrijding en het automatische
noodremsysteem.
- "Weergave adviessnelheid": inschakelen/uitschakelen van de snelheidslimietherkenning.
- "Detectie verslapping aandacht": inschakelen/uitschakelen van de detectie van het verslappen van de aandacht van de
bestuurder.
PEUGEOT Connect Nav
43
1
Instrumentenpaneel
PEUGEOT Connect Radio
Groepen Functies
"Verlichting"
- "Bochtverlichting": inschakelen/uitschakelen van de statische bochtverlichting.
- "Follow me home-verlichting": inschakelen/uitschakelen van de automatische follow me home-verlichting.
- "Instapverlichting": inschakelen/uitschakelen van de instapverlichting.
"Toegang auto"
- "Ontgrendelen: Alleen bestuurder": inschakelen/uitschakelen van het selectief ontgrendelen van het bestuurdersportier.
- "Ontgrendelen: Alleen de achterklep": inschakelen/uitschakelen van het selectief ontgrendelen van de achterklep.
- "Elektrisch bedienbare achterklep": inschakelen/uitschakelen van het elektrisch openen en sluiten van de achterklep.
- "Handsfree toegang": inschakelen/uitschakelen van de handsfree-functie van de achterklep.
"Comfortverlicht."
- "Ruitenwisser achter bij inschakelen achteruit": inschakelen/uitschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van
de achteruitversnelling.
- "Buitensp. afstellen bij inschakelen achteruit": inschakelen/uitschakelen van het automatisch verstellen van de buitenspiegels
bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
- "Sfeerverlichting": inschakelen/uitschakelen van de sfeerverlichting en instellen van de lichtsterkte.
"Beveiliging"
- "Waarschuwing kans op aanrijding": inschakelen/uitschakelen van de waarschuwing kans op aanrijding en het automatische
noodremsysteem.
- "Weergave adviessnelheid": inschakelen/uitschakelen van de snelheidslimietherkenning.
- "Detectie verslapping aandacht": inschakelen/uitschakelen van de detectie van het verslappen van de aandacht van de
bestuurder.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over een van deze functies.
44
Instrumentenpaneel
Tabblad "Rijfuncties"
Functie
Toelichting
"Instelling snelheid" Opslaan van de snelheden voor de snelheidsbegrenzer of de
programmeerbare snelheidsregelaar.
"Bandenspan.contr." Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem.
"Lane Departure Warning System" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Lane Keeping System" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Parkeerhulp" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Park Assist" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Automat. aan/uit grootlicht" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Stop & Start" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Dodehoekbewaking" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Panoramacamera" Inschakelen van de functie Visiopark 2.
"Antispinregeling" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over een van deze functies.
45
1
Instrumentenpaneel
Instellingen
De via de bovenste menubalk toegankelijke functies zijn in de volgende tabel
weergegeven.
PEUGEOT Connect Nav
Toets Aanwijzingen
Keuze van een onderwerp.
Audio-instellingen (muziektype, verdeling, niveau, stemvolume, belvolume).
Uitschakelen van het scherm.
Instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel.
46
Instrumentenpaneel
Instellingen van het touchscreen en het
digitale instrumentenpaneel
Toets Aanwijzingen
Keuze van de eenheden:
- temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit),
- afstand en brandstofverbruik (l/100 km, mpg of km/l).
Keuze van de op het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel
weergegeven taal.
Instellen van datum en tijd.
Keuze voor de synchronisering met het GPS.
Instellen van de scherminstellingen (tekst scrollen, animaties enz.) en de
helderheid.
Selecteren en configureren van de drie gebruikersprofielen.
Keuze van het type weer te geven informatie op het digitale
instrumentenpaneel.
47
1
Instrumentenpaneel
PEUGEOT Connect Radio
De via de bovenste menubalk toegankelijke functies zijn in de volgende tabel
weergegeven.
Toets Aanwijzingen
Uitschakelen van het scherm (zwart scherm).
Druk op het zwarte scherm of op een van de menutoetsen om terug te gaan
naar de oorspronkelijke weergave.
Instellen van de lichtsterkte van de sfeerverlichting van het dashboard.
Selecteren en configureren van de drie gebruikersprofielen.
Instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel.
Activering en configuratie van de wifi-instellingen.
48
Instrumentenpaneel
Instellingen van het touchscreen en het
digitale instrumentenpaneel
Toets Aanwijzingen
Instellen van de scherminstellingen (tekst scrollen, animaties enz.) en de
helderheid.
Keuze van de eenheden:
- temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit),
- afstand en brandstofverbruik (l/100 km, mpg of km/l).
Keuze van de op het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel
weergegeven taal.
Instellen van datum en tijd.
Keuze van het type weer te geven informatie op het digitale
instrumentenpaneel.
49
2
Toegang tot de auto
Afstandsbediening
Algemeen
Uitklappen/uitwerpen van de sleutel
Uitvoering zonder Keyless entry and start
F Druk op deze knop; de sleutel wordt
uitgeklapt.
Druk om de sleutel in te klappen eerst op deze
knop; zo voorkomt u beschadiging van het
mechanisme.
Afhankelijk van de uitvoering heeft de
afstandsbediening de volgende functies:
- ontgrendelen/vergrendelen/
supervergrendelen van de auto,
- ontgrendelen/openen/sluiten van de
achterklep,
- inschakelen van de verlichting,
- inklappen/uitklappen van de buitenspiegels,
- inschakelen/uitschakelen van het
alarmsysteem,
- openen van de ruiten,
- sluiten van de ruiten en het schuif-/
kanteldak,
- lokaliseren van de auto,
- startbeveiliging van de auto.
Afhankelijk van de uitvoering kan met de in de
afstandsbediening geïntegreerde sleutel het
volgende worden gedaan:
- ontgrendelen/vergrendelen/
supervergrendelen van de auto,
- inschakelen/uitschakelen van het
mechanische kinderslot,
- inschakelen/uitschakelen van de airbag
vóór aan passagierszijde,
- vergrendelen van de portieren
(noodprocedure),
- aanzetten van het contact en starten/
afzetten van de motor.
50
Toegang tot de auto
Vergrendelen van de auto
Normale vergrendeling
F Druk op deze toets.
De eerste keer dat op de ontgrendelknop
wordt gedrukt, knipperen de richtingaanwijzers
enkele seconden om aan te geven dat:
- de auto is vergrendeld bij uitvoeringen
zonder alarmsysteem,
- het alarmsysteem is ingeschakeld bij de
andere uitvoeringen.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ingeklapt.
Ontgrendelen van de auto
Uitvoering met Keyless entry and start
F Trek aan deze knop terwijl u de sleutel uit
de houder haalt.
Houd deze knop aangetrokken voordat u de
sleutel weer terugplaatst.
Alle portieren ontgrendelen
F Druk op deze toets.
Selectief ontgrendelen
Bestuurdersportier en brandstofvulklep
Deze functie kan via het configuratiemenu van
de auto worden ingesteld.
Openen van de ruiten
F Druk op deze toets.
F Druk nogmaals op deze knop
om de overige portieren te
ontgrendelen en de achterklep te
openen.
De eerste keer dat op de ontgrendelknop
wordt gedrukt, knipperen de richtingaanwijzers
enkele seconden om aan te geven dat:
- de auto volledig of selectief is ontgrendeld
bij uitvoeringen zonder alarmsysteem,
- het alarmsysteem is uitgeschakeld bij de
andere uitvoeringen.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
Afhankelijk van de uitvoering kunnen
door de ontgrendelknop ingedrukt te
houden de ruiten worden geopend tot
de gewenste stand.
Het openen van de ruiten stopt zodra
u de knop loslaat.
Als een portier of de achterklep niet
goed is gesloten, kan de auto niet goed
worden vergrendeld. Als uw auto echter
is uitgerust met het alarmsysteem, wordt
dit na ongeveer 45 seconden volledig
ingeschakeld.
Als de auto per ongeluk wordt ontgrendeld
en de portieren en de achterklep gesloten
blijven, wordt de auto na ongeveer 30
seconden automatisch weer vergrendeld.
Als het alarmsysteem ingeschakeld was,
wordt dit automatisch weer opnieuw
ingeschakeld.
51
2
Toegang tot de auto
Supervergrendeling
F Druk binnen vijf seconden
nogmaals op deze knop om de
supervergrendeling van de auto
in te schakelen.
Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem geeft het
gedurende enkele seconden branden van de
richtingaanwijzers tijdens het de tweede keer
indrukken van de vergrendelknop aan dat de
supervergrendeling is ingeschakeld.
Sluiten van de ruiten en het schuifdak
Als u de voorportiergreep of de
vergrendelknop op de achterklep
ingedrukt houdt, worden de ruiten
en, afhankelijk van de uitvoering,
het schuifdak gesloten tot u de knop
loslaat.
Hierbij wordt ook het zonnescherm
van het schuifdak gesloten.
Lokaliseren van de auto
Met deze functie kunt u uw auto op afstand
lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig
licht. Uw auto moet zijn vergrendeld.
F Druk op deze toets.
Gedurende ongeveer tien seconden
gaan de plafonniers en de verlichting in
de buitenspiegels branden en gaan de
richtingaanwijzers knipperen.
Instapverlichting
De beschikbaarheid van deze functie is
afhankelijk van de uitvoering.
F Druk kort op deze toets van de
afstandsbediening.
Door de toets nogmaals in te drukken terwijl
de verlichting nog brandt, wordt de verlichting
onmiddellijk uitgeschakeld.
De parkeerlichten, het dimlicht, de
kentekenplaatverlichting en de instapverlichting
in de buitenspiegels gaan gedurende
30 seconden branden.
Het automatisch inklappen en uitklappen
van de buitenspiegels bij het vergrendelen
en ontgrendelen met de afstandsbediening
kan worden uitgeschakeld door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als de supervergrendeling
is ingeschakeld, werken de
binnenportiergrepen niet.
Ook de toets van de centrale
vergrendeling, op het dashboard, werkt
dan niet meer.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich iemand
in de auto bevindt.
Let erop dat niets het correcte sluiten van
de ruiten en het schuifdak in de weg staat.
Als u bij een uitvoering met alarmsysteem
de ruiten en/of het schuifdak bij het
verlaten van de auto op een kier wilt laten
staan, moet u eerst de interieurbeveiliging
van het alarmsysteem uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het alarmsysteem.
52
Toegang tot de auto
Keyless entry and start
Systeem waarmee de auto ontgrendeld
(geopend), vergrendeld (gesloten) en gestart
kan worden zonder dat u de elektronische
sleutel tevoorschijn hoeft te halen.
Ontgrendelen van de auto
Volledige ontgrendeling
F Zorg dat de elektronische sleutel zich in de
detectiezone A bevindt en breng uw hand
achter de portiergreep van één van de
voorportieren of druk op de schakelaar voor
het openen van de achterklep (middelste
knop).
Als de elektrische bediening van de achterklep
is geactiveerd, gaat deze bovendien
automatisch open.
Selectief ontgrendelen en
openen van de achterklep
Het selectief ontgrendelen en elektrisch
openen van de achterklep kan worden
ingesteld in het configuratiemenu van de auto.
Standaard is het selectief ontgrendelen van
de achterklep geactiveerd en de elektrische
bediening gedeactiveerd.
F Houd deze knop ingedrukt om
de achterklep te ontgrendelen
en elektrisch te openen.
De portieren en de brandstofvulklep blijven
vergrendeld.
Als de selectieve ontgrendeling van de
achterklep is uitgeschakeld, wordt bij het
indrukken van de knop de auto volledig
ontgrendeld.
Als de elektrische werking van de
achterklep is uitgeschakeld, wordt de
achterklep bij het indrukken van de knop
op een kier gezet.
Om de auto te kunnen vergrendelen, moet
u de achterklep weer sluiten.
De elektronische sleutel kan ook worden
gebruikt als afstandsbediening.
Zie de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de werking van de
Afstandsbediening.
53
2
Toegang tot de auto
Openen van de ruiten
Afhankelijk van de uitvoering kunnen de ruiten
in de gewenste positie worden gezet door de
hand achter de handgreep te houden of de
schakelaar voor het openen van de achterklep
in te drukken.
Het gedurende enkele seconden knipperen van
de richtingaanwijzers geeft aan dat:
- de auto is ontgrendeld (uitvoeringen zonder
alarmsysteem);
- het alarmsysteem is uitgeschakeld (overige
uitvoeringen).
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
Selectief ontgrendelen
Bestuurdersportier en brandstofvulklep
F Leg uw hand achter de portiergreep van het
bestuurdersportier.
F Wanneer u de volledige auto wilt
ontgrendelen, legt u uw hand achter de
portiergreep van het voorpassagiersportier
terwijl de elektronische sleutel zich in de
buurt van dit portier bevindt, of drukt u
op de schakelaar voor het openen van
de achterklep (in het midden) terwijl de
elektronische sleutel zich in de buurt van de
achterzijde van de auto bevindt.
De selectieve ontgrendeling van het
bestuurdersportier kan worden geconfigureerd
via het configuratiemenu van de auto.
Tijdens het ontgrendelen van het
bestuurdersportier knipperen de
richtingaanwijzers gedurende enkele seconden
om aan te geven dat:
- de auto selectief is ontgrendeld
(uitvoeringen zonder alarmsysteem),
- het alarmsysteem is uitgeschakeld (overige
uitvoeringen).
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
Selectief ontgrendelen van de
achterklep
F Druk op de schakelaar voor het openen van
de achterklep om uitsluitend de achterklep
te ontgrendelen.
De portieren blijven vergrendeld.
Als de selectieve ontgrendeling van de
achterklep is uitgeschakeld, worden bij het
indrukken van deze knop ook de portieren
ontgrendeld.
De selectieve ontgrendeling
van de achterklep kan worden
in- of uitgeschakeld via het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
Als een van de portieren of de achterklep
geopend is of als een van de elektronische
sleutels van het Keyless entry and start-
systeem zich in de auto bevindt, werkt de
centrale vergrendeling niet.
Daarentegen wordt het alarmsysteem
(indien aanwezig) na ongeveer
45 seconden ingeschakeld.
Als de auto is vergrendeld en per
ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat
binnen ongeveer 30 seconden een van
de portieren of de achterklep wordt
geopend, wordt de auto automatisch weer
vergrendeld.
Het alarm (indien aanwezig) wordt
automatisch opnieuw ingeschakeld.
Het automatisch in- en uitklappen van de
buitenspiegels kan worden uitgeschakeld
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
54
Toegang tot de auto
Vergrendelen van de auto
Normale vergrendeling
Sluiten van de ruiten en het schuif-/kanteldak
Als u de voorportiergreep of de vergrendelknop
op de achterklep ingedrukt houdt, worden de
ruiten en, afhankelijk van de uitvoering, het
schuifdak gesloten tot u de knop loslaat.
Hierbij wordt ook het zonnescherm van het
schuifdak gesloten.
De richtingaanwijzers gaan enkele seconden
branden om aan te geven dat:
- de auto is vergrendeld bij uitvoeringen
zonder alarmsysteem,
- het alarmsysteem is ingeschakeld bij de
andere uitvoeringen.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels automatisch ingeklapt.
F Druk, als de elektronische sleutel zich in
de detectiezone A bevindt, met een vinger
op de portiergreep (bij de merktekens)
van een van de voorportieren of op de
vergrendelknop op de achterklep (rechts).
De auto kan niet worden vergrendeld als een
van de elektronische sleutels is achtergebleven
in het interieur van de auto.
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen
in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor
een korte tijd, zonder de elektronische
sleutel van het Keyless entry and start-
systeem mee te nemen.
Wees bedacht op diefstal van de auto als
de elektronische sleutel van het Keyless
entry and start-systeem zich binnen een
van de detectiezones bevindt terwijl uw
auto ontgrendeld is.
Om de batterij in de elektronische sleutel
en de accu van de auto te sparen worden
de 'handsfree' functies in een soort
langdurige stand-by gezet als deze 21
dagen niet zijn gebruikt. Als u de functies
weer wilt activeren, druk dan op één van
de knoppen op de afstandsbediening of
start de auto met de elektronische sleutel
in de reader.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het starten met het
Keyless entry and start-systeem.
Let erop dat niets het correcte sluiten van
de ruiten en het schuifdak in de weg staat.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
55
2
Toegang tot de auto
Supervergrendeling
Het gedurende enkele seconden branden
van de richtingaanwijzers tijdens het de
eerste keer drukken op de portiergreep of de
vergrendelknop van de achterklep geeft aan
dat:
- de auto is vergrendeld (uitvoeringen zonder
alarmsysteem),
- het alarmsysteem is ingeschakeld (overige
uitvoeringen).
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ingeklapt.
Het gedurende enkele seconden branden
van de richtingaanwijzers tijdens het de
tweede keer drukken op de portiergreep of
de vergrendelknop van de achterklep geeft
aan dat de supervergrendeling van de auto is
ingeschakeld.
F Druk, als de elektronische sleutel zich in
de detectiezone A bevindt, met een vinger
op de portiergreep (bij de merktekens)
van een van de voorportieren of op de
vergrendelknop op de achterklep (rechts).
F Druk binnen vijf seconden nogmaals op de
portiergreep of op de vergrendelknop van
de achterklep om de supervergrendeling in
te schakelen.
Laat omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal de elektronische
sleutel nooit in de auto achter, ook niet
wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
Vuil (vocht, stof, modder, zout...) op de
binnenzijde van de portiergreep kan de
detectie negatief beïnvloeden.
Als na het reinigen van de binnenzijde
van de portiergreep met een doek
de detectie niet verbetert, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Plotseling contact met water (waterstraal,
hogedrukspuit...) kan door het systeem
worden beschouwd als een verzoek om
ontgrendelen van de auto.
Als de supervergrendeling
is ingeschakeld, werken de
binnenportiergrepen niet.
Ook de toets van de centrale
vergrendeling, op het dashboard, werkt
dan niet meer.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich iemand
in de auto bevindt.
56
Toegang tot de auto
Sleutels, afstandsbediening, elektronische
sleutel verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw
legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker
met de sleutelcode naar het PEUGEOT-
netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code
van de sleutel en de transponder opzoeken en
een nieuwe sleutel bestellen.
Afstandsbediening
De radiografische afstandsbediening is een
systeem met een groot bereik. Het is raadzaam
om niet met de knop van de afstandsbediening
te spelen, om te voorkomen dat de portieren
per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw
afstandsbediening buiten het bereik en het
zicht van uw auto. De afstandsbediening kan
dan onbruikbaar worden en moet in dat geval
opnieuw worden gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet functioneren
als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het
contact uitstaat.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan bij
een noodgeval de toegang tot de auto voor de
hulpdiensten bemoeilijken.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in
de auto) de sleutel met afstandsbediening of de
elektronische sleutel mee als u de auto verlaat,
zelfs al is dit voor korte duur.
Elektrische storingen
De elektronische sleutel van het Keyless
entry and start-systeem werkt in sommige
gevallen niet correct in de nabijheid van
elektronische apparatuur: telefoon, laptop,
sterke magnetische velden, enz.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering; dit kan tot
storingen leiden.
Vergeet bij uitvoeringen met contactslot
niet om de sleutel te verwijderen en aan
het stuurwiel te draaien om het stuurslot te
activeren.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk
in het elektronische geheugen van de auto
opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat
de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn
waarmee de auto kan worden gestart.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze
bevatten metalen die schadelijk zijn
voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
57
2
Toegang tot de auto
Noodprocedures
De auto volledig
ontgrendelen/vergrendelen
met de sleutel
Volg deze procedures in de volgende gevallen:
- lege batterij van de afstandsbediening;
- storing van de afstandsbediening;
- auto is in een gebied met sterke
elektromagnetische straling.
In het eerste geval moet u de batterij van de
afstandsbediening vervangen.
Zie de desbetreffende rubriek.
In het tweede geval kunt u het probleem
mogelijk verhelpen door de afstandsbediening
te resetten.
Zie de desbetreffende rubriek.
Ontgrendelen
F Steek de sleutel in het portierslot.
F Draai de sleutel in de richting van de
voorzijde van de auto.
Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem
knipperen de richtingaanwijzers enkele
seconden om aan te geven dat de auto is
ontgrendeld.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
Normale vergrendeling
Supervergrendeling
F Steek de sleutel in het portierslot.
F Draai de sleutel in de richting van de
achterzijde van de auto.
Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem
knipperen de richtingaanwijzers enkele
seconden om aan te geven dat de auto is
vergrendeld.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ingeklapt.
Als het alarmsysteem is ingeschakeld,
klinkt de sirene bij het openen van het
portier. De sirene stopt als het contact
wordt aangezet.
Als uw auto is uitgerust met het
alarmsysteem, wordt het alarm niet
ingeschakeld bij het vergrendelen met de
sleutel.
F Steek de sleutel in het portierslot.
F Draai de sleutel in de richting van de
achterzijde van de auto om deze te
vergrendelen.
F Draai binnen 5 seconden de sleutel
nogmaals in de richting van de achterzijde
van de auto om de supervergrendeling in te
schakelen.
Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem gaan
bij de tweede handeling met de sleutel de
richtingaanwijzers enkele seconden branden
om aan te geven dat de supervergrendeling is
ingeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ingeklapt.
58
Toegang tot de auto
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Na het vervangen van de batterij of in het geval
van een storing moet de afstandsbediening
gesynchroniseerd worden.
Zonder centrale vergrendeling
Volg deze procedures in de volgende gevallen:
- storing van de centrale vergrendeling;
- accu losgekoppeld of ontladen.
Bestuurdersportier
F Draai de sleutel in de richting van de
achterzijde van de auto om deze te
vergrendelen, of in de richting van de
voorzijde om de auto te ontgrendelen.
Overige portieren
Ontgrendelen van een portier
F Trek aan de binnenportiergreep van het
portier.
Vergrendelen
Vervangen van de batterij
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat u de batterij
moet vervangen.
F Open de portieren.
F Controleer of de kinderbeveiliging van de
achterportieren niet geactiveerd is.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek.
F Verwijder de zwarte dop op de zijkant van
het portier met behulp van de sleutel.
F Steek de sleutel zonder te forceren in het
gat en beweeg, zonder de sleutel te draaien,
de pal zijwaarts richting de binnenzijde van
het portier.
F Verwijder de sleutel en breng de zwarte dop
aan.
F Sluit de portieren en controleer van buitenaf
of de auto goed is vergrendeld.
Uitvoering zonder Keyless entry and start
Batterijtype: CR1620/3 V.
Uitvoering met Keyless entry and start
Batterijtype: CR2032/3 V.
F Wip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de uitsparing los.
F Verwijder het deksel.
F Verwijder de lege batterij uit de houder.
F Plaats een nieuwe batterij met de juiste
polariteit in de houder.
F Druk het deksel vast.
Na het vervangen van de batterij moet de
afstandsbediening worden gesynchroniseerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het synchroniseren van
de afstandsbediening.
59
2
Toegang tot de auto
Uitvoering zonder Keyless entry
and start
F Zet het contact uit.
F Zet de sleutel in de stand 2 (Contact).
F Druk direct gedurende enkele seconden op
het gesloten hangslot.
F Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit
het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer volledig.
Uitvoering met Keyless entry and
start
F Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal
volledig in.
F Selecteer bij een auto met een
automatische transmissie de stand P en
trap vervolgens het rempedaal stevig in.
F Zet het contact aan door op de START/
STOP-knop te drukken.
De elektronische sleutel werkt nu weer volledig.
Raadpleeg als de storing na het resetten niet
is verholpen zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
F Steek eerst de mechanische sleutel
(ondergebracht in de afstandsbediening)
in het slot om de auto te ontgrendelen.
F Houd de elektronische sleutel tegen de
noodsleutellezer op de stuurkolom tot
u het contact aanzet.
60
Toegang tot de auto
Carjackbeveiliging
Werking
De automatische centrale vergrendeling werkt
niet als een van de portieren of de achterklep
is geopend.
U zult de vergrendeling horen
"terugspringen", en op het
instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden, in combinatie
met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding.
Vervoer van lange of grote voorwerpen
Wanneer u wilt rijden met geopende
achterklep, dient u op de schakelaar van
de centrale vergrendeling te drukken om
de portieren te vergrendelen. Wanneer
u dit niet doet, hoort u elke keer dat u de
10 km/u overschrijdt de vergrendeling
'terugspringen', met de bijbehorende
bovenstaande waarschuwingen.
Wanneer u nogmaals op de schakelaar
van de centrale vergrendeling drukt,
wordt de auto weer ontgrendeld.
Bij snelheden boven 10 km/u is dit
ontgrendelen slechts tijdelijk.
Deze functie zorgt ervoor dat de portieren
en de achterklep automatisch en gelijktijdig
worden vergrendeld vanaf een wagensnelheid
van 10 km/u.
Ontgrendelen
Centrale vergrendeling
Met deze functie kunnen de portieren en de
achterklep van binnenuit worden vergrendeld of
ontgrendeld.
Handbediening
Vergrendelen
F Druk nogmaals op deze knop om
de auto te ontgrendelen.
Het rode lampje in de knop gaat uit.
Automatisch
Deze functie, ook wel carjackbeveiliging
genoemd, vergrendelt de auto automatisch
tijdens het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de carjackbeveiliging.
Bij vergrendeling/supervergrendeling
van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of
de supervergrendeling is ingeschakeld,
knippert het rode lampje en is de knop
inactief.
F Als de auto vergrendeld is, trek
dan aan de binnenportiergreep van
een van de portieren om de auto te
ontgrendelen.
F Als de supervergrendeling is
ingeschakeld, moet u het Keyless entry
and start-systeem of de geïntegreerde
sleutel gebruiken om de auto te
ontgrendelen.
F Druk op deze knop om de auto te
vergrendelen.
Het rode lampje in de knop gaat
branden.
Als één van de portieren is geopend,
werkt de centrale vergrendeling van
binnenuit niet.
61
2
Toegang tot de auto
Inschakelen/uitschakelen
U kunt de functie desgewenst permanent
inschakelen of uitschakelen.
F Druk als het contact is aangezet
op deze knop tot er een
geluidssignaal klinkt en er een
melding ter bevestiging verschijnt.
De status van de functie blijft nadat het contact
is afgezet opgeslagen in het geheugen.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in noodgevallen de toegang tot
het interieur voor de hulpdiensten
bemoeilijken.
Alarm
(afhankelijk van de uitvoering)
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak
en diefstal. Het bestaat uit de volgende typen
beveiliging:
- uitwendige beveiliging
Dit systeem houdt de te openen
carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
achterklep of de motorkap probeert te openen.
- interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen
in het interieur worden waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen,
als iets of iemand de auto binnendringt of als iets
of iemand in de auto beweegt.
- wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
veranderingen in de positie van de auto worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild,
verplaatst of aangestoten.
Zelfbeveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert de accu,
de bedieningseenheid of de kabels van de
sirene uit te schakelen of te beschadigen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor
werkzaamheden aan het alarm.
Vergrendelen van de auto
met volledig ingeschakeld
alarm
Inschakelen
F Zet het contact af en verlaat de auto.
F Vergrendel de auto met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Het alarmsysteem is geactiveerd:
het verklikkerlampje van de knop
knippert één keer per seconde en de
richtingaanwijzers gaan gedurende
ongeveer 2 seconden branden.
62
Toegang tot de auto
Vergrendelen van de auto
met alleen de uitwendige
beveiliging ingeschakeld
De uitwendige beveiliging wordt
5 seconden nadat de auto is vergrendeld,
geactiveerd. De interieur- en
wegsleepbeveiliging worden 45 seconden
nadat de auto is vergrendeld, geactiveerd.
Indien een portier, de achterklep of de
motorkap niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld, maar worden de
uitwendige beveiliging, de interieurbeveiliging
en de wegsleepbeveiliging na 45 seconden
wel ingeschakeld.
Deactiveren
F Druk op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening.
of
F Ontgrendel de auto met het Keyless entry
and start-systeem.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld;
het lampje van de knop gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende
ongeveer 2 seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als binnen 30 seconden
één van de portieren of de achterklep
niet is geopend), wordt het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Deactiveer de interieurbeveiliging en de
wegsleepbeveiliging om vals alarm te
voorkomen, bijvoorbeeld wanneer:
- een huisdier in de auto wordt achtergelaten;
- een ruit of het schuifdak op een kier blijft
staan;
- de auto wordt gewassen;
- een wiel wordt verwisseld;
- de auto wordt gesleept;
- de auto wordt vervoerd per schip.
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
De interieurbeveiliging wordt uitsluitend
uitgeschakeld als deze procedure elke
keer na het afzetten van het contact wordt
uitgevoerd.
F Zet het contact af en druk binnen
10 seconden op de knop tot het
lampje blijft branden.
F Verlaat de auto.
F Vergrendel de auto onmiddellijk met de
afstandsbediening of het Keyless entry
and start-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt
ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop
zal één keer per seconde knipperen.
Opnieuw inschakelen van de
interieur- en wegsleepbeveiliging
F Schakel de uitwendige beveiliging uit
door de auto met de afstandsbediening
of het Keyless entry and start-systeem te
ontgrendelen.
Het lampje van de knop gaat uit.
F Schakel alle beveiligingen weer in door
de auto met de afstandsbediening of
het Keyless entry and start-systeem te
vergrendelen.
Het lampje van de knop gaat opnieuw één keer
per seconde knipperen.
63
2
Toegang tot de auto
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30 seconden.
Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden
de alarmsystemen uitgeschakeld.
Als het lampje van de knop snel knippert
bij het ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening of het Keyless entry
and start-systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
F ontgrendel de auto met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier;
F open het portier; het alarm gaat af;
F zet het contact aan: het alarm stopt en het
lampje in de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het lampje
in de knop blijft branden, duidt dit op een
storing in het systeem.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Portieren
Openen
Van buitenaf
F Ontgrendel de auto of houd de
elektronische sleutel van het Keyless entry
and start-systeem in het detectiegebied en
trek aan de portiergreep.
Als het selectief ontgrendelen is
geactiveerd en één keer op de
ontgrendelknop van de afstandsbediening
wordt gedrukt, kan alleen het
bestuurdersportier worden geopend.
64
Toegang tot de auto
Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten:
- gaat bij draaiende motor of
tijdens het rijden (snelheid
lager dan 10 km/h), dit
lampje branden en wordt
gedurende enkele seonden
een waarschuwingsmelding
weergegeven.
- klinkt tijdens het rijden, als de
snelheid hoger is dan 10 km/h,
ook nog een geluidssignaal
gedurende enkele seconden.
Bagageruimte
Openen van de achterklep
Met de knop aan de buitenzijde
van de achterklep
F Druk op de middelste knop van de
achterklep terwijl de auto ontgrendeld
is of de elektronische sleutel van het
Keyless entry and start-systeem zich
in de detectiezone bevindt.
F Beweeg de achterklep omhoog.
Als de selectieve ontgrendeling is
geactiveerd, moet de elektronische
sleutel zich bij de achterzijde van de auto
bevinden.
De achterklep is niet geschikt voor de
bevestiging van een fietsendrager.
Van binnenuit
F Trek aan een portierhendel aan de
binnenzijde; de auto wordt dan volledig
ontgrendeld.
Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd:
- wordt bij het openen van het
bestuurdersportier alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld (als de
auto nog niet volledig ontgrendeld was);
- wordt bij het openen van een van
de andere portieren de auto volledig
ontgrendeld.
65
2
Toegang tot de auto
Sluiten van de achterklep
F Trek de achterklep omlaag met behulp van de
handgrepen aan de binnenzijde van de klep.
F Laat de handgrepen los en duw de
achterklep dicht.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
- bij draaiende motor wordt u
hier gedurende enkele seconden
door dit lampje en een melding
op het instrumentenpaneel op
geattendeerd,
- tijdens het rijden
(wagensnelheid hoger dan
10 km/h) wordt u hier gedurende
enkele seconden door dit
lampje, een melding op het
instrumentenpaneel en een
geluidssignaal op geattendeerd.
Handsfree achterklep
Algemeen
De elektrische bediening van de achterklep kan
worden ingeschakeld en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
De achterklep mag alleen worden geopend of
gesloten als de auto stilstaat.
Antiklemvoorziening
De elektrisch bedienbare achterklep is
voorzien van een obstakeldetectiesysteem.
Als de klep op een obstakel stuit, wordt de
beweging van de klep automatisch door dit
systeem onderbroken waarna de klep een klein
stukje terug beweegt zodat het obstakel kan
worden verwijderd.
Let op: deze antiklemvoorziening werkt niet
aan het einde van de sluitbeweging van de klep
(vanaf ongeveer 1 cm vóór het volledig sluiten
van de klep).
Controleer of er voldoende ruimte is om
de elektrisch bedienbare achterklep te
openen.
Steek nooit een vinger in het
vergrendelingssysteem van de elektrisch
bedienbare achterklep - Risico van zwaar
letsel!
66
Toegang tot de auto
U kunt de achterklep op verschillende manieren
openen of sluiten:
A. met de elektronische sleutel van het
Keyless entry and start-systeem,
B. met de knop aan de buitenzijde van de
achterklep;
C.
met de knop aan de binnenzijde van de
achterklep;
D. met de toets op het dashboard;
E. door een "trapbeweging" te maken onder
de achterbumper.
Openen/Sluiten
Fietsendrager/trekhaak
De elektrisch bedienbare achterklep is
niet geschikt voor de bevestiging van een
fietsendrager.
Als een fietsendrager op de trekhaak is
bevestigd en de kabel ervan is aangesloten
op de trekhaakaansluiting, wordt de werking
van de elektrisch bedienbare achterklep
automatisch uitgeschakeld.
Bij gebruik van een niet door PEUGEOT
goedgekeurde trekhaak of fietsendrager moet
de werking van de elektrisch bedienbare
achterklep worden uitgeschakeld.
Elektrische werking
De elektrische werking van de achterklep
kan worden in- en uitgeschakeld via het
menu Auto/Rijden van het touchscreen.
Deze functie is standaard uitgeschakeld.
Om letsel door beknelling vóór en tijdens
het openen en sluiten van de elektrisch
bedienbare achterklep te voorkomen:
- moet u erop letten dat niemand zich
in de buurt van de achterzijde van de
auto bevindt;
- moet u letten op de achterpassagiers,
met name op kinderen.
F Houd de middelste knop A van de
elektronische sleutel ingedrukt.
of
F Druk op de knop B aan de buitenzijde van de
achterklep terwijl u de elektronische sleutel bij u hebt.
of
F Druk op de knop C aan de binnenzijde van
de achterklep (alleen voor sluiten).
of
F Druk twee keer kort achter elkaar op de
bedieningsknop D op het dashboard.
of
F Bedien de achterklep handsfree E door
een snelle trapbeweging te maken onder
de achterbumper terwijl u de elektronische
sleutel bij u hebt.
De actie wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
De achterklep gaat volledig open
(standaardinstelling) of tot de vooraf
opgeslagen positie.
Als de elektrische werking van de
achterklep is uitgeschakeld, wordt de
achterklep door deze acties op een kier
gezet.
Als u op de knop A of B drukt, of als u
de methode E gebruikt, kunt u de de
gehele auto ontgrendelen of alleen de
achterklep ontgrendelen als de selectieve
ontgrendeling van de achterklep is
geactiveerd.
Door de achterklep handsfree te sluiten
kunt u de gehele auto vergrendelen.
67
2
Toegang tot de auto
Handsfree toegang
De functie "Handsfree toegang"
kan worden in- en uitgeschakeld
via het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
Deze functie is standaard uitgeschakeld.
Zorg ervoor dat u stabiel staat wanneer
u de snelle voetbeweging onder de
achterbumper maakt.
Raak het mogelijk warme uitlaatsysteem
niet aan - Kans op brandwonden!
U kunt het openen of sluiten van de
achterklep op elk moment onderbreken.
Als u nogmaals op een van deze knoppen
of toetsen drukt, wordt de beweging
onderbroken.
Als u na het onderbreken van de beweging
weer op een van de knoppen of toetsen
drukt, wordt de beweging omgekeerd.
Automatische vergrendeling met
de functie "Handsfree toegang"
Activeren van de automatische vergrendeling
van de auto bij het met de functie Handsfree
toegang sluiten van de achterklep:
F Druk op deze toets. Het
verklikkerlampje gaat branden.
Als u nogmaals op deze toets drukt,
wordt de automatische vergrendeling
uitgeschakeld; het verklikkerlampje
gaat uit.
Opslaan van een
openingshoek
Voor het beperken van de openingshoek bij
een elektrisch bediende achterklep:
F open de achterklep tot de gewenste hoek,
F houd de knop C of de knop B aan de
buitenzijde langer dan 3 seconden
ingedrukt.
Het opslaan van de maximale openingshoek
van de achterklep wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Om de opgeslagen openingshoek te wissen:
F open de achterklep tot halverwege en houd
hem in deze stand stil,
F houd de knop C of de knop B aan de
buitenzijde langer dan 3 seconden
ingedrukt.
Het wissen van de opgeslagen openingshoek
wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Handbediende werking
De achterklep kan met de hand worden
bewogen, zelfs als de elektrische werking
ingeschakeld is.
De achterklep mag niet bewegen.
Bij het handmatig openen en sluiten van
de elektrisch bedienbare achterklep wordt
de beweging niet meer ondersteund door
gasveren. Het is dus normaal dat u zowel bij
het openen als bij het sluiten enige weerstand
voelt.
68
Toegang tot de auto
Gebruiksvoorschriften
Adviezen met betrekking
tot de functie "Handsfree
toegang"
Wanneer de achterklep met verschillende
schopbewegingen niet kan worden bediend,
wacht u enkele seconden voordat u het
opnieuw probeert.
De functie schakelt automatisch uit bij zware
regenval of bij opgehoopte sneeuw.
Als de functie niet werkt, controleer dan of
de elektronische sleutel niet gestoord wordt
door een elektromagnetische storingsbron
(smartphone enz.).
De functie werkt wellicht niet correct bij een
prothesebeen.
De functie werkt wellicht niet correct als uw
auto voorzien is van een trekhaak.
Onder bepaalde omstandigheden kan de
achterklep vanzelf openen of sluiten, met name
wanneer:
- u een aanhanger aan- of loskoppelt,
- u een fietsendrager monteert of verwijdert,
- u fietsen op de fietsendrager plaatst of
verwijdert,
- u iets achter de auto plaatst of optilt,
- een dier de achterbumper nadert,
- u uw auto wast,
- er onderhoud aan uw auto wordt uitgevoerd,
- u het reservewiel gebruikt (afhankelijk van
de versie).
Om dergelijke problemen te voorkomen, houdt
u de elektronische sleutel uit de buurt van
de sensorzone of schakelt u de "Handsfree
toegang"-functie uit.
Onder winterse omstandigheden
Als er sneeuw op de achterklep ligt, moet
de sneeuw worden verwijderd voordat de
achterklep automatisch wordt geopend.
Bij vorst kan de achterklep vastvriezen
waardoor het automatisch openen niet
werkt: ontdooi de achterklep door het
interieur te verwarmen en probeer het
daarna opnieuw.
Bij het wassen van de auto
Als u de auto in een automatische
wasstraat laat wassen, vergeet dan niet
om de auto eerst te vergrendelen om te
voorkomen dat de achterklep per ongeluk
wordt geopend.
Resetten van de elektrisch
bedienbare achterklep
Deze handeling is noodzakelijk als de klep
niet meer beweegt, bijvoorbeeld na detectie
van een obstakel of het loskoppelen en weer
aansluiten van de accu.
F Open, indien nodig, de achterklep
handmatig.
F Sluit de achterklep volledig en handmatig.
Neem als het probleem hierdoor niet wordt
verholpen contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als de achterklep herhaaldelijk elektrisch
wordt geopend en gesloten, kan het
voorkomen dat de elektromotor te warm
wordt waardoor elektrische bediening
tijdelijk niet meer mogelijk is.
Wacht ten minste 10 minuten met het
bedienen van de achterklep om de
elektromotor te laten afkoelen.
Bedien de achterklep handmatig als u niet
zo lang wilt wachten.
69
2
Toegang tot de auto
Elektrisch bedienbare ruiten
1. Links voor.
2. Rechts voor.
3. Rechts achter.
4. Links achter.
5. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare
ruiten achter.
Handbediende werking
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Automatische werking
Antiklemvoorziening
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de
schakelaar om de ruit helemaal te openen en
trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de
ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na
het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar
om het openen of sluiten te stoppen.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen
nog 45 seconden nadat het contact is
uitgezet, worden bediend.
Na die tijd kunnen de ruiten niet meer
worden bediend. Zet het contact aan om
de ruiten weer te kunnen bedienen.
Blokkering van de
ruitbediening achter
Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op
de schakelaar 5 om de ruitbediening achter,
ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.
Ter bevestiging gaat het lampje in de
knop branden en wordt er een melding
weergegeven. Het lampje blijft branden zolang
de blokkering is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk om de achterportierruiten via
het bedieningspaneel op het bestuurdersportier
te bedienen.
70
Toegang tot de auto
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Voer de volgende procedure voor elke ruit uit:
- laat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar
centimeters hoger komen. Herhaal deze
procedure totdat de ruit volledig gesloten is;
- houd de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1 seconde vast zodra de ruit
volledig is gesloten.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daarvoor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet hij/zij
ervan verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit hindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de elektrische
ruitbediening.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
Let op inzittenden en/of personen in de
buurt van de auto tijdens het sluiten van
de ruiten met de elektronische sleutel of
het 'Keyless entry and start'-systeem.
Panoramisch schuif-/
kanteldak
Het schuif-/kanteldak en het zonnescherm
kunnen met de schakelaars op de dakconsole
worden geopend en gesloten.
A. Schakelaar van het zonnescherm.
B. Schakelaar van het schuif-/kanteldak.
Controleer of de op de allesdragers
gemonteerde accessoires of vervoerde
lading de beweging van het dak niet kunnen
hinderen.
Leg geen zware voorwerpen op het vaste en
beweegbare deel van het schuif-/kanteldak.
71
2
Toegang tot de auto
Werkingsprincipes
Om het schuif-/kanteldak volledig te openen, gaat
het mobiele deel van het glas eerst iets omhoog
en schuift vervolgens over het vaste deel.
Elke tussenstand is mogelijk.
Bij het openen van het schuif-/kanteldak wordt
automatisch ook het zonnescherm geopend.
Het is echter mogelijk om het zonnescherm
open te laten als het schuif-/kanteldak wordt
gesloten.
De bedieningsknoppen van het schuif-/kanteldak
en zonnescherm kunnen worden gebruikt:
- bij aangezet contact, als de acculading
voldoende is;
- als de motor draait;
- in de STOP-modus van het Stop & Start-
systeem;
- binnen 45 seconden nadat het contact uit is
gezet;
- tot 45 seconden na het vergrendelen van de
auto.
Voor het bedienen van de knoppen van het
schuif-/kanteldak en zonnescherm moet u
controleren of geen voorwerpen of personen
de verplaatsing kunnen belemmeren.
Schuif-/kanteldak openen
en sluiten
Openen
Als het dak volledig gesloten of
gedeeltelijk opengekanteld is:
F druk om het dak volledig open
te kantelen kort op het achterste
deel van de schakelaar B, zonder
het zware punt te passeren.
Als het dak verder is geopend dan de
opengekantelde stand:
F druk om het dak volledig te openen kort op
het achterste deel van de schakelaar B,
zonder het zware punt te passeren.
Als het dak gedeeltelijk of volledig gesloten is:
F druk om het dak volledig te openen kort op
het achterste deel van de schakelaar B, tot
voorbij het zware punt.
Als u nogmaals op deze schakelaar drukt,
wordt de beweging onderbroken.
F Houd het achterste deel van de schakelaar
B ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren: het dak gaat open en stopt als
u de schakelaar loslaat.
Als het schuif-/kanteldak door regen of
het wassen van de auto nat is geworden,
wacht dan tot het volledig droog is
alvorens het dak te bedienen.
Open het schuif-/kanteldak niet als het
met sneeuw of ijs is bedekt - Kans op
beschadiging!
Gebruik alleen kunststof werktuigen om
het schuif-/kanteldak sneeuw- of ijsvrij te
maken.
Steek tijdens het rijden niet uw hoofd of
armen uit het geopende dak - Kans op
ernstig letsel!
Sluiten
Als het dak gedeeltelijk of volledig
geopend is:
F druk om het dak volledig te sluiten
kort op het voorste deel van de
schakelaar B, tot voorbij het zware
punt.
Als u nogmaals op deze schakelaar
drukt, wordt de beweging onderbroken.
Als het dak gedeeltelijk of volledig geopend is:
F druk om het dak te sluiten tot de volledig
opengekantelde stand kort op het voorste
deel van de schakelaar B, zonder het zware
punt te passeren.
72
Toegang tot de auto
F druk om het dak volledig te sluiten
nogmaals op het voorste deel van de
schakelaar B.
Als het dak gedeeltelijk of volledig is
opengekanteld:
F druk om het dak volledig te sluiten kort
op het voorste deel van de schakelaar B,
zonder het zware punt te passeren.
F Houd het voorste deel van de schakelaar
B ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren: het dak sluit en stopt als u de
schakelaar loslaat.
Laat de auto nooit achter met geopend
schuif-/kanteldak.
Antiklemvoorziening
Als het dak tijdens het sluiten op een obstakel
stuit, wordt de beweging automatisch
omgedraaid.
De antiklemvoorziening werkt doeltreffend tot
een snelheid van 120 km/u.
Resetten
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de
accu, bij een storing van het schuif-/kanteldak
of bij het schokkerig bewegen ervan, moet het
schuif-/kanteldak worden gereset:
F druk op het achterste deel van de
schakelaar B tot het schuif-/kanteldak
volledig is geopend,
F houd het achterste deel van de schakelaar
B gedurende ten minste 3 seconden
ingedrukt.
Controleer geregeld de staat van de
rubbers van het schuif-/kanteldak
(aanwezigheid van vuil, dode bladeren,
enz.).
Zorg er bij het wassen van de auto in een
wasstraat of met een hogedrukreiniger voor
dat het dak volledig is gesloten en houd de
spuitmond van de hogedrukreiniger altijd op
meer dan 30 cm van de rubbers.
Openen en sluiten van het
zonnescherm
Het sluiten van het zonnescherm is afhankelijk
van de stand van het schuif-/kanteldak: het
scherm kan slechts tot het voorste gedeelte
van het beweegbare deel van het dak worden
gesloten.
Openen
F Druk op het achterste deel van
de schakelaar A, tot voorbij het
zware punt; het zonnescherm
wordt volledig geopend.
Als u nogmaals op deze schakelaar
drukt, wordt de beweging
onderbroken.
F Houd het achterste deel van de schakelaar
A ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren: het zonnescherm opent en stopt
als u de schakelaar loslaat.
Sluiten
F Druk op het voorste deel van
de schakelaar A, tot voorbij het
zware punt; het zonnescherm
wordt volledig gesloten.
Als u nogmaals op deze schakelaar
drukt, wordt de beweging onderbroken.
F Houd het voorste deel van de schakelaar
A ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren; het zonnescherm sluit en stopt
als u de schakelaar loslaat.
73
2
Toegang tot de auto
Antiklemvoorziening
Als het zonnescherm tijdens het sluiten op een
obstakel stuit, wordt de beweging automatisch
omgedraaid.
Resetten
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de
accu, bij een storing van het zonnescherm of
bij het schokkerig bewegen ervan, moet het
scherm worden gereset:
F druk op het achterste deel van de schakelaar
A tot het scherm volledig is geopend,
F houd het achterste deel van de schakelaar A
gedurende ten minste 3 seconden ingedrukt.
Als tijdens het gelijktijdig sluiten van het
schuif-/kanteldak en het zonnescherm, het
zonnescherm het dak dreigt in te halen,
houdt het scherm op te bewegen tot het
schuif-/kanteldak volledig is gesloten.
Als u bij het vergrendelen van de auto
de vergrendelknop ingedrukt houdt,
worden de ruiten en het schuif-/kanteldak
gelijktijdig gesloten. Vervolgens wordt ook
het zonnescherm gesloten. Het sluiten
stopt als u de vergrendelknop loslaat.
Laat, zelfs als u de auto slechts voor een
korte tijd verlaat, de elektronische sleutel
nooit in de auto achter.
Als er iets klem komt te zitten tijdens de
bediening van het schuif-/kanteldak of het
zonnescherm, moet u de beweging ervan
omdraaien door op de desbetreffende
schakelaar te drukken.
De bestuurder moet zich ervan
vergewissen dat de passagiers het schuif-/
kanteldak en het zonnescherm correct
bedienen.
Let vooral op kinderen tijdens het
bedienen van het schuif-/kanteldak of het
zonnescherm.
74
Ergonomie en comfort
Zitpositie
Een goede zitpositie tijdens het rijden verbetert
uw comfort en uw veiligheid.
Ook het zicht rondom en de bereikbaarheid van
de bedieningsfuncties zijn erbij gebaat.
Comfortabel zitten
Bepaalde in deze rubriek beschreven
afstelmogelijkheden van de stoelen zijn
afhankelijk van het uitrustingsniveau en het
land van verkoop.
Bestuurdersstoel
Stel de stoel uit veiligheidsoverwegingen
uitsluitend af als de auto staat geparkeerd.
Zet als uw auto is uitgerust met elektrisch
verstelbare stoelen eerst het contact aan
om de stoelen te kunnen verstellen.
Passagiersstoel
Neem plaats op de stoel en zorg ervoor dat uw
bekken, uw rug en uw schouders goed tegen de
rugleuning steunen.
De stoelhoogte moet zodanig worden in gesteld
dat uw ogen naar het midden van de voorruit
kijken.
De ruimte boven uw hoofd moet min. 10 cm
bedragen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel in
lengterichting voor dat u de pedalen volledig kunt
intrappen zonder uw benen geheel te strekken.
De knieruimte dient tenminste 10 cm
tot het dashboard te bedragen om de
bedieningselementen daarop te kunnen bereiken.
Zet de rugleuning zo recht mogelijk; kantel deze
nooit verder dan 25°.
De juiste stand van de hoofdsteun is als de
bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van
de bovenzijde van het hoofd bevindt.
Stel de lengte van de zitting af zodat uw
bovenbenen goed worden ondersteund.
Stel de lendensteun af op de vorm van uw
wervelkolom.
Stel het stuur zodanig af dat dit tenminste 25 cm
verwijderd is van uw borstbeen en dat uw armen
iets gebogen zijn.
Het stuur mag het instrumentenpaneel niet aan
het zicht onttrekken.
Neem plaats op de stoel en zorg ervoor dat uw
bekken, uw rug en uw schouders goed tegen
de rugleuning steunen.
Zorg bij het verstellen van de stoel in
lengterichting voor een afstand van ten minste
25 cm tot het dashboard.
De juiste stand van de hoofdsteun is als de
bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte
van de bovenzijde van het hoofd bevindt.
3
75
Ergonomie en comfort
Voordat u gaat rijden
Zet als uw auto is uitgerust met elektrisch
verstelbare buitenspiegels eerst het
contact aan om de buitenspiegels te
kunnen verstellen.
Tijdens het rijden
Verstel de stoelen en het stuurwiel nooit
tijdens het rijden.
Houd uw voeten altijd op de vloer.
Stel de buitenspiegels en de binnenspiegel af
om de dode hoeken te minimaliseren.
Doe uw veiligheidsgordel om: plaats het
schoudergedeelte van de gordel in het midden
van uw schouder en trek het heupgedeelte
goed aan ter hoogte van uw bekken.
Controleer of alle passagiers hun gordel goed
hebben omgedaan.
Houd u aan de voorgeschreven zitpositie en
houd het stuurwiel met beide handen vast op
'kwart over negen', zodat u op elk moment alle
bedieningsfuncties binnen handbereik hebt.
76
Ergonomie en comfort
Voorstoelen
Handmatig verstelbare
stoelen
1. Verstelling in lengterichting van de stoel
F Beweeg de stang omhoog en schuif de stoel
naar voren of naar achteren.
F Laat de stang los om de stoel in een van de
standen te blokkeren.
2. De zittinghoogte verstellen
F Beweeg de hendel zo vaak omhoog of
omlaag tot de gewenste hoogte is bereikt.
3. Hellingshoek rugleuning verstellen
F Draai de draaiknop naar voren of naar
achteren tot de gewenste hoek is bereikt.
of
F Trek bij een passagiersstoel die in de
tafelstand kan worden gezet aan de hendel
en beweeg de rugleuning naar voren of naar
achteren.
4. De hoogte van de hoofdsteun afstellen
Zie de desbetreffende rubriek.
5. Lendensteunverstelling
(alleen aan bestuurderszijde)
F Draai de draaiknop naar voren of naar
achteren om de mate van steun voor de
lendenen in te stellen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet
wordt verhinderd door personen of voorwerpen.
Er is een risico op bekneld raken van de achterpassagiers of op blokkeren van de stoel als
grote voorwerpen op de vloer achter de stoel zijn geplaatst.
3
77
Ergonomie en comfort
Stoelen met AGR-kwaliteitslabel
Aanvullende verstelmogelijkheden
1. Verstelling van de lengte van de zitting
F Trek de handgreep naar voren om de zitting
te ontgrendelen en beweeg vervolgens het
voorste deel van de zitting naar voren of
naar achteren.
2. Elektrische verstelling van de hoek van de
zitting
F Houd het voorste of achterste gedeelte van
de schakelaar ingedrukt om het voorste
deel van de zitting omhoog of omlaag te
bewegen.
3. Elektrische lendensteunverstelling
Met deze schakelaar kan de lendensteun zowel
in diepte als in hoogte worden ingesteld.
F Houd het voorste of het achterste gedeelte
van de schakelaar ingedrukt om de mate
van steun voor de lendenen te vergroten of
te verkleinen.
F Houd het bovenste of onderste gedeelte van
de schakelaar ingedrukt om de lendensteun
te verhogen of te verlagen.
78
Ergonomie en comfort
De rugleuning van de voorpassagiersstoel kan
volledig worden neergeklapt en in die stand
worden vergrendeld.
Als ook de rugleuning van de achterbank is
neergeklapt, is dit een praktische functie voor
het vervoer van lange en grote voorwerpen.
Eerste handelingen:
F zet de hoofdsteun omlaag;
F klap het uitklaptafeltje in;
F schuif de stoel volledig naar achteren zodat
de hoofdsteun langs het dashboard kan
bewegen;
F zet de stoel in de laagste stand;
F controleer of er niets in de weg zit bij
het neerklappen van de rugleuning
(veiligheidsgordel, kinderzitje, kleding,
tassen...).
Het deactiveren van de passagiersairbag
vóór wordt hierbij aanbevolen.
Neerklappen van de rugleuning
In deze stand kan de rugleuning worden
belast met een gewicht van maximaal 30 kg.
Let op: bij hard remmen kunnen op de
neergeklapte rugleuning geplaatste
voorwerpen veranderen in gevaarlijke
projectielen.
Rechtop zetten van de
rugleuning
F Trek de hendel volledig omhoog om de
rugleuning te ontgrendelen.
F Beweeg de rugleuning omhoog en naar
achteren tot deze wordt vergrendeld.
F Controleer of de rugleuning goed is
vergrendeld.
Voorpassagiersstoel als
tafeltje gebruiken
F Trek de hendel volledig omhoog om de
rugleuning te ontgrendelen.
F Klap de rugleuning volledig neer.
3
79
Ergonomie en comfort
Hoofdsteunen vóór
In hoogte verstellen
De hoofdsteun staat in de juiste stand als
de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter
hoogte van de bovenzijde van het hoofd
bevindt.
Een hoofdsteun verwijderen
F Beweeg de hoofdsteun omhoog tot tegen de
aanslag.
F Druk vervolgens de pal A in om de
hoofdsteun te ontgrendelen en beweeg hem
helemaal omhoog.
F Berg de hoofdsteun veilig op.
Een hoofdsteun aanbrengen
F Steek de pennen van de hoofdsteun in de
geleiders van de desbetreffende rugleuning.
F Duw de hoofdsteun omlaag tot tegen de
aanslag.
F Druk de blokkeerpal A in en duw de
hoofdsteun omlaag.
F Stel de hoogte van de hoofdsteun af.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. Deze moeten zijn aangebracht
en correct zijn afgesteld voor de
desbetreffende inzittende.
Omhoog:
F trek de hoofdsteun omhoog tot de
gewenste hoogte; een klik geeft aan dat de
hoofdsteun is vergrendeld.
Omlaag:
F druk de blokkeerpal A in en duw de
hoofdsteun omlaag tot de gewenste hoogte.
Elektrisch verstelbare
bestuurdersstoel
Voor het elektrisch verstellen van de stoel
het contact inschakelen, of, wanneer de
eco-mode actief is, de motor starten.
De stoel kan tot ongeveer één minuut na
het openen van het bestuurdersportier
elektrisch worden versteld.
De verstelfuncties worden ongeveer een
minuut na het afzetten van het contact
gedeactiveerd.
80
Ergonomie en comfort
1. Verstelling van de hoek en hoogte van de
zitting/Verstelling in lengterichting van de stoel
F Beweeg het voorste deel van de schakelaar
omhoog of omlaag tot de gewenste hoek
van de zitting is bereikt.
F Beweeg het achterste deel van de
schakelaar omhoog of omlaag om de zitting
in hoogte te verstellen.
F Beweeg de schakelaar naar voren of naar
achteren om de stoel naar voren of naar
achteren te bewegen.
2. Hellingshoek rugleuning verstellen
F Beweeg de schakelaar naar voren of naar
achteren tot de gewenste hoek van de
rugleuning is bereikt.
3. De hoogte van de hoofdsteun afstellen
Zie de desbetreffende rubriek.
4. Verstelling van de lengte van de zitting
F Trek de handgreep naar voren om de zitting
te ontgrendelen en beweeg vervolgens het
voorste deel van de zitting naar voren of
naar achteren.
5. Lendensteunverstelling
Met deze schakelaar kan de lendensteun zowel
in diepte als in hoogte worden ingesteld.
F Houd het voorste of het achterste gedeelte
van de schakelaar ingedrukt om de mate
van steun voor de lendenen te vergroten of
te verkleinen.
F Houd het bovenste of onderste gedeelte van
de schakelaar ingedrukt om de lendensteun
te verhogen of te verlagen.
3
81
Ergonomie en comfort
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar
achteren voor dat het schuiven van de
stoel niet wordt verhinderd door personen
of voorwerpen.
Er is een risico op bekneld raken van de
achterpassagiers of op blokkeren van de
stoel als grote voorwerpen op de vloer
achter de stoel zijn geplaatst.
Zitposities in het geheugen
opslaan
Deze functie, die is gekoppeld aan de
elektrisch verstelbare bestuurdersstoel, biedt
de mogelijkheid om twee standen van de
bestuurdersstoel in het geheugen op te slaan.
Dit vergemakkelijkt het instellen van de stoel als
de auto regelmatig door een andere bestuurder
wordt gebruikt.
Naast de stand van de elektrisch verstelbare stoel
wordt ook die van de buitenspiegels opgeslagen.
Opslaan van een zitpositie
Met de toetsen M/1/2
F Neem plaats op de bestuurdersstoel.
F Zet het contact aan.
F Zet uw stoel en de buitenspiegels in de
gewenste stand.
F Druk op de knop M en vervolgens binnen
4 seconden op de knop 1 of 2.
Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie
is opgeslagen.
Het opslaan van een andere stand
annuleert de vorige, in het geheugen
opgeslagen stand.
Oproepen van een opgeslagen
zitpositie
Contact aan of draaiende motor
F Druk op de knop 1 of 2 om de
desbetreffende zitpositie op te roepen.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
opgeslagen zitpositie is ingenomen.
U kunt de huidige beweging onderbreken
door te drukken op knop M, 1 of 2 of door
een stoelschakelaar te gebruiken.
U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens
het rijden.
Het opvragen van een opgeslagen
zitpositie is tot ongeveer 45 seconden na
het afzetten van het contact mogelijk.
Stoelverwarming
De functie werkt alleen als de motor draait.
Inschakelen
F Druk op de toets voor uw stoel.
F Elke keer dat u op de toets drukt, wijzigt
de sterkte van de verwarming; het
bijbehorende aantal verklikkerlampjes gaat
branden:
1 verklikkerlampje = zwak.
2 verklikkerlampjes = gemiddeld.
3 verklikkerlampjes = sterk.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op de toets tot alle
verklikkerlampjes uit zijn.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Gebruik de functie niet als de stoel niet
wordt gebruikt.
Zet de stoelverwarming zo snel mogelijk
in een lagere stand.
U kunt de functie uitschakelen zodra
de temperatuur van de stoelen en
in het interieur op een aangenaam
niveau is gekomen. Dit vermindert
het stroomverbruik waardoor ook het
brandstofverbruik lager wordt.
82
Ergonomie en comfort
Langdurig gebruik in de hoogste instelling
wordt afgeraden voor personen met een
gevoelige huid.
Personen waarvan de warmtewaarneming
beperkt is (ziekte, medicijnen enz.) kunnen
brandwonden krijgen.
Het systeem kan oververhit raken als
materiaal met isolerende eigenschappen
zoals kussens of stoelhoezen wordt gebruikt.
Gebruik het systeem niet:
- als vochtige kleding wordt gedragen,
- als kinderzitjes zijn aangebracht.
Om breken van het verwarmingselement in
de stoel te voorkomen:
- plaats geen zware voorwerpen op de
stoel,
- kniel of sta niet op de stoel,
- plaats geen scherpe voorwerpen op de
stoel,
- mors geen vloeistoffen op de stoel.
Voorkomen van de kans op kortsluiting:
- gebruik geen vloeibare producten om de
stoel te reinigen,
- gebruik de verwarmingsfunctie nooit
wanneer de stoel vochtig is.
Meerkeuzemassagefunctie
Systeem waarbij kan worden gekozen uit
verschillende massagesoorten en waarbij de
intensiteit van de massage kan worden ingesteld.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en in de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Inschakelen/instellen
Via het touchscreen kunnen de instellingen van
de massagefunctie worden aangepast.
De functie kan rechtstreeks worden
ingeschakeld met de schakelaar van de
voorstoel of door een persoonlijke ambiance
van de functie i-Cockpit Amplify te activeren.
Met de schakelaar van de voorstoel:
F Druk op deze toets. Het
verklikkerlampje gaat branden.
De functie wordt onmiddellijk geactiveerd waarbij
de laatst opgeslagen instellingen worden gebruikt.
Bovendien wordt de pagina voor het wijzigen van
de instellingen geopend op het touchscreen.
Als de instellingen naar uw zin zijn, hoeft u
niets te doen en zal deze pagina automatisch
weer sluiten.
De meerkeuzemassagefunctie wordt
ook aangestuurd door de functie
i-Cockpit Amplify.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de functie i-Cockpit Amplify.
Als u de instellingen wilt wijzigen:
F selecteer een andere soort massage; u hebt
de keuze uit vijf soorten,
F Selecteer een massage-intensiteit uit de
drie verschillende niveaus: "1" (Zacht), "2"
(Normaal) of "3" (Hard).
De wijzigingen in de parameters worden direct
doorgevoerd.
Zodra het systeem is ingeschakeld, wordt
een één uur durende massagecyclus gestart,
bestaande uit sessies van 6 minuten massage
en 3 minuten pauze.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld
aan het einde van de cyclus; het
verklikkerlampje van de schakelaar gaat uit.
3
83
Ergonomie en comfort
Stuurwielverstelling
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
F Trek bij stilstaande auto aan de hendel om
het verstelmechanisme van het stuurwiel te
ontgrendelen.
F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
F Duw tegen de hendel om het stuurwiel te
vergrendelen.
Spiegels
Buitenspiegels
Ontwaseming/ontdooiing
Als uw auto is voorzien van
spiegelverwarming, kunt u deze
inschakelen door op de toets van de
achterruitverwarming te drukken.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
achterruitverwarming.
Instellingen
Stel om veiligheidsredenen de buitenspiegels
goed af om de "dode hoek" zo klein mogelijk
te maken.
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden gehouden om
de afstand ten opzichte van achteropkomend
verkeer goed in te schatten.
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor
het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto.
De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt
voor het parkeren in een smalle straat.
F Beweeg de schakelaar A naar rechts of
links om de desbetreffende buitenspiegel
te selecteren.
F Duw de knop B in een van de vier richtingen
om de spiegel af te stellen.
F Zet de schakelaar A weer in het midden.
84
Ergonomie en comfort
F Van buitenaf: vergrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
F Vanuit het interieur: trek bij aangezet
contact de schakelaar A vanuit de middelste
stand naar achteren.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp
van de schakelaar A, worden ze niet automatisch
uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek
nogmaals de schakelaar A naar achteren om de
buitenspiegels uit te klappen.
Uitklappen
F Van buitenaf: ontgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
F Vanuit het interieur: trek bij aangezet
contact de schakelaar A vanuit de middelste
stand naar achteren.
Het in- en uitklappen van de
buitenspiegels met de afstandsbediening
kan worden uitgeschakeld door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
Automatisch kantelen buitenspiegels
bij het achteruitrijden
De buitenspiegels kunnen bij het achteruit
inparkeren naar de grond worden gericht.
Zodra bij draaiende motor de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, wordt het spiegelglas van de
spiegels naar de grond gericht.
Ze keren terug naar de oorspronkelijke stand:
- enkele seconden nadat uit de
achteruitversnelling is geschakeld,
- zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h,
- als de motor wordt afgezet.
Deze functie kan worden geactiveerd of
gedeactiveerd via het tabblad Overige
instellingen in het menu Auto/Rijden
van het touchscreen.
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder
ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de
koplampen van achteropkomend verkeer.
Handbediend modelInklappen
Afstellen
F Stel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F Duw het hendeltje naar voren om de spiegel
terug te zetten in de dagstand.
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal zicht
naar achteren.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
3
85
Ergonomie en comfort
Stoelen van de tweede
zitrij
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen achter kunnen worden verwijderd.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
F druk vervolgens de pal A in om de hoofdsteun te
ontgrendelen en beweeg hem helemaal omhoog.
F berg de hoofdsteun op.
Terugplaatsen van een hoofdsteun:
F steek de pennen van de hoofdsteun in de
geleiders van de desbetreffende rugleuning,
F duw de hoofdsteun omlaag tot aan de
aanslag,
F druk de blokkeerpal A in en duw de
hoofdsteun omlaag.
Ga nooit rijden met passagiers op de
achterbank als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en in de hoge stand staan.
Stoelen verstellen
De hoofdsteunen hebben twee standen:
- de hoge stand (gebruiksstand):
F beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag.
- de lage stand (opgeborgen stand), als de
zitplaats onbezet is:
F druk de pal A in om de hoofdsteun te
ontgrendelen en duw de hoofdsteun omlaag.
Op de 2e zitrij bevinden zich drie even grote
individuele stoelen. De rugleuning van deze
stoelen kan worden neergeklapt om de
bagageruimte te vergroten.
A. Verstelling in lengterichting
B. De hoek van de rugleuning verstellen of
de rugleuning neerklappen
C. De rugleuning vanuit de bagageruimte
neerklappen en nooduitstapfunctie voor
de passagiers op de 3e zitrij
D. Toegang tot de 3e zitrij (uitvoeringen met
7 zitplaatsen)
86
Ergonomie en comfort
De hoek van de rugleuning
verstellen
Buitenste ztplaatsen
F Trek de hendel B1 omhoog en beweeg de
rugleuning naar achteren of naar voren,
beweeg indien nodig uw lichaam met de
rugleuning mee.
F Laat de hendel los en controleer of de
rugleuning goed is vergrendeld in de
gewenste stand.
Middelste zitplaats
F Trek aan de lus B2 en beweeg de
rugleuning naar achteren of naar voren,
beweeg indien nodig uw lichaam met de
rugleuning mee.
F Laat de lus los en controleer of de
rugleuning goed is vergrendeld in de
gewenste stand.
Vlakke laadvloer
Neerklappen van de rugleuningen
F Controleer of de uitklaptafeltjes op de
rugleuning van de voorstoelen volledig zijn
ingeklapt.
F Zet de stoelen op de 2e zitrij zo ver mogelijk
naar achteren.
Zorg ervoor dat tijdens uw handelingen
met de stoelen de handen en voeten van
passagiers (met name kinderen) uit te
buurt blijven van de bewegende delen
(scharnieren, rails enz.) - Kans op ernstig
letsel!
Neerklappen van buitenaf
Verstelling in lengterichting
F Trek de beugel A omhoog en schuif de stoel
in de gewenste stand.
F Laat de beugel los en controleer of de stoel
goed is vergrendeld.
F Trek aan de hendel B1 of de lus B2 tot de
rugleuning volledig naar achteren is bewogen.
F Laat de hendel of lus los.
F Duw de rugleuning iets naar voren zodat hij
naar voren kantelt en het zitkussen tegen de
vloer wordt geklapt.
3
87
Ergonomie en comfort
Neerklappen vanuit de bagageruimte
In de oorspronkelijke stand terugzetten van de stoel
Controleer voordat u handelingen
uitvoert met de achterstoelen of de
veiligheidsgordels goed zijn gespannen,
om beschadiging ervan te voorkomen.
De middelste veiligheidsgordel moet in
de hemelbekleding worden opgeborgen.
Aansluitpanelen
Bijvoorbeeld voor het vervoer van lange voorwerpen,
of vanaf de 3e zitrij:
F Trek aan de lus C van de gewenste stoel om
deze te ontgrendelen en duw de rugleuning iets
naar voren.
F Leg de aansluitpanelen van de 2e zitrij weer
tegen de rugleuningen.
F Zet de rugleuning rechtop tot hij wordt
vergrendeld.
Elke stoel is voorzien van een aansluitpaneel
aan de onderzijde van de rugleuning dat
eenmaal uitgeklapt:
- zorgt voor een volledig vlakke laadvloer van
de bagageruimte, ongeacht de stand van de
stoelen,
- voorkomt dat er voorwerpen onder de
stoelen op de 2e zitrij terechtkomen.
Deze aansluitpanelen zijn niet ontworpen
om een gewicht van meer dan 30 kg te
dragen.
De aansluitpanelen worden met een magneet
tegen de rugleuningen aan gehouden.
Controleer voordat u de aansluitpanelen
uitklapt of de stoelen van de 2e zitrij zo ver
mogelijk naar achteren zijn gezet.
88
Ergonomie en comfort
Toegang tot de 3e zitrij
Stoelen van de derde zitrij
De 3e zitrij is toegankelijk via de 2e zitrij.
Van buitenaf of vanaf de 3e zitrij:
F Controleer of de uitklaptafeltjes op de
rugleuning van de voorstoelen volledig
zijn ingeklapt.
F Trek aan de hendel D, beweeg de
rugleuning naar voren om deze te
kantelen en schuif de stoel naar voren.
De stoel weer terugzetten in de normale positie:
F Zet de rugleuning rechtop tot de stoel wordt
vergrendeld.
Ongeacht de oorspronkelijke stand van de
stoel wordt deze automatisch op 1/3 van het
bereik van de verstelling in lengterichting gezet
om voldoende ruimte over te houden voor de
passagiers op de 3e zitrij.
In het geval dat dit systeem niet werkt (met
hendel D) kunnen de passagiers op de 3e
zitrij ook uitstappen door de rugleuning
van de stoelen op de 2e zitrij neer te
klappen met behulp van de lus C.
Laat kinderen de stoelen niet bedienen
zonder toezicht van volwassenen.
De twee stoelen van de derde zitrij zijn
in opgevouwen positie opgeborgen in de
bagageruimte. Elke stoel wordt afgedekt
door een harmonicapaneel dat aan de auto
is bevestigd.
Laat kinderen de stoelen niet bedienen
zonder toezicht van volwassenen.
Elk harmonicapaneel kan een gewicht van
100 kg dragen als de stoelen van de derde
zitrij zijn weggeklapt.
Als de stoelen van de derde zitrij zijn verwijderd,
kunnen de geplaatste harmonicapanelen een
gewicht van maximaal 40 kg dragen.
3
89
Ergonomie en comfort
Samenvouwen van de
harmonicapanelen
Als de stoelen van de derde zitrij zijn geplaatst,
kunnen deze harmonicapanelen worden
geplaatst:
- plat op de vloer, achter de stoelen,
- of verticaal,
zodat de ruimte waarin de stoelen worden
opgeborgen, kan worden gebruikt als extra
opbergruimte.
Opklappen van de stoelen
Dit gebeurt vanaf de dorpel van de
bagageruimte.
Als een stoel aanwezig is in de bagageruimte,
is de verwijderbare steun tegen de wand vóór
de houder bevestigd.
Als voor extra bagageruimte de stoel uit de
bagageruimte wordt verwijderd, moet de
verwijderbare steun op twee pennen aan de
middenwand worden bevestigd.
F Trek aan de lus; de 3 delen van het
desbetreffende harmonicapaneel worden
samengevouwen.
F Verwijder de bagageafdekking.
F Zet de aansluitpanelen van de stoelen van
de tweede zitrij rechtop.
F Klap het harmonicapaneel terug en zet dit
rechtop (verticaal).
F Trek aan de zwarte riem E aan de
achterzijde van de rugleuning.
De rugleuning kantelt naar achteren,
waardoor de zitting omhoogkomt; de stoel
wordt in de opgeklapte positie vergrendeld.
De bagageafdekking kan achter de rugleuningen
van stoelen in de derde zitrij opgeborgen worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor
meer informatie over de voorzieningen in het
interieur en met name over de bagageafdekking.
90
Ergonomie en comfort
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen achter kunnen worden verwijderd.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
F druk vervolgens de pal A in om de hoofdsteun
te ontgrendelen en beweeg hem helemaal
omhoog.
F berg de hoofdsteun op.
Ga nooit rijden met passagiers op de
achterbank als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en in de hoge stand staan.
Verwijderen van de stoelen
Wegklappen van de stoelen
F Zet de aansluitpanelen van de stoelen van
de tweede zitrij rechtop.
F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
F Controleer dat de veiligheidsgordels in
de derde zitrij correct en zonder vouwen
of verdraaien langs de zijbekleding zijn
opgeborgen.
F Trek aan de riem F onderaan de rugleuning.
De stoel wordt ontgrendeld.
F Duw de rugleuning iets naar voren.
De rugleuning kantelt naar voren op de zitting;
de weggeklapte stoel wordt aan de achterzijde
van de opbergruimte opgeborgen.
F Plaats het harmonicapaneel terug op de
weggeklapte stoel.
Voordat er iets met de stoelen van de
derde zitrij wordt gedaan, moeten de
aansluitpanelen van de stoelen van de
tweede zitrij rechtop gezet worden.
Probeer een stoel in de derde zitrij niet
terug te klappen voordat deze uitgeklapt is
en de rugleuning volledig vergrendeld is.
Laat niets op of onder de stoelen van
de derde zitrij achter wanneer deze
weggeklapt worden.
Houd bij het wegklappen van de stoel
de riem F niet vast - uw vingers kunnen
beklemd raken!
De hoofdsteunen hebben twee standen:
- de hoge stand (gebruiksstand):
F beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag.
- de lage stand (opgeborgen stand), als de
zitplaats onbezet is:
F druk de pal A in om de hoofdsteun te
ontgrendelen en duw de hoofdsteun omlaag.
Terugplaatsen van een hoofdsteun:
F steek de pennen van de hoofdsteun in de
geleiders van de desbetreffende rugleuning,
F duw de hoofdsteun omlaag tot aan de aanslag,
F druk de blokkeerpal A in en duw de hoofdsteun
omlaag.
Het is raadzaam eerst de rechterstoel
te verwijderen om de toegang tot de
ontgrendeling van de linkerstoel te
vergemakkelijken.
De stoel moet zich in de weggeklapte positie
bevinden.
Dit gebeurt vanaf de dorpel van de
bagageruimte.
3
91
Ergonomie en comfort
F Klap de harmonicapanelen terug
F Til de gele hendel G aan de rechterzijde op
door aan de rode riem F te trekken om de
stoel te ontgrendelen.
F Pak de stoel aan de zijkant ter hoogte van
de kunststof afdekkingen vast en til het
achterste deel van de stoel op.
F Houd de stoel gekanteld en trek hem naar
achteren.
Terugplaatsen van de stoelen
Dit gebeurt vanaf de dorpel van de
bagageruimte.
F Houd de stoel gekanteld en plaats deze in
de voorste bevestigingen.
F Laat de achterzijde van de stoel zakken tot
de stoel wordt vergrendeld.
De gele hendel G wordt automatisch in zijn
oorspronkelijke stand gezet.
92
Ergonomie en comfort
Modulariteit van de stoelen
Voorbeelden van opstellingen
7 plaatsen 5 plaatsen Transport van voorwerpen
6 plaatsen
4 plaatsen
Als u de stoelen van de tweede zitrij
neerklapt en die van de derde zitrij inklapt,
ontstaat er een doorlopende laadvloer tot
aan de achterzijde van de voorstoelen.
Als u de voorpassagiersstoel in
de tafelstand zet, ontstaat er een
doorlopende laadvloer tot aan het
dashboard.
Het neerklappen en rechtop zetten van de
stoelen mag uitsluitend worden uitgevoerd
bij stilstaande auto.
3
93
Ergonomie en comfort
Functie i-Cockpit Amplify
Met deze functie kunt u twee ambiances voor
het rijden kiezen.
Beide ambiances worden gekenmerkt
door specifieke instellingen van de
uitrustingselementen.
Deze ambiances kunt u via het touchscreen
aan uw persoonlijke smaak aanpassen.
Inhoud van een ambiance
Een ambiance wordt bepaald door
de instellingen van de volgende
uitrustingselementen:
Openen van de startpagina
van het systeem i-Cockpit
Amplify
Rechtstreeks via deze toets
Via het menu Applicaties
F Selecteer "i-Cockpit Amplify".
Activeren van een ambiance
Vanaf de startpagina:
F Selecteer een ambiance: "Relax" of "Boost".
Afhankelijk van de gekozen instellingen
voor de ambiance worden de verschillende
uitrustingselementen direct geactiveerd.
Deactiveren van een ambiance
Vanaf de startpagina:
F Druk op "Ambiance uitschakelen".
of
F Selecteer de andere ambiance.
De ambiance wordt automatisch gedeactiveerd
bij het afzetten van het contact.
- sfeerverlichting van het interieur,
(inschakelen/uitschakelen en
instellen van de lichtsterkte).
- geluidssfeer,
(selecteren van een vooraf bepaalde
instelling van de equalizer van het
audiosysteem).
- parfumeur,
(inschakelen/uitschakelen,
selecteren van de parfumeur en
instellen van de intensiteit van de
verspreiding van de geur).
- meerkeuzemassagefunctie,
(selecteren van de stoel,
inschakelen/uitschakelen,
selecteren van het soort massage
en de intensiteit van de massage).
- Driver Sport Pack,
(inschakelen/uitschakelen).
Personaliseren van een ambiance
Vanaf de startpagina:
F Selecteer de ambiance om deze te activeren.
F Druk op "Instellingen" om de pagina voor
het instellen van de ambiance te openen.
F Selecteer een uitrustingselement waarvan
u de instellingen wilt wijzigen.
F Druk, om terug te keren naar de pagina
voor het instellen van de ambiance, na het
wijzigen van de instellingen op een deel
van het scherm buiten het venster voor het
instellen van het uitrustingselement.
F Druk als u alle gewenste wijzigingen hebt
doorgevoerd op "Parameters opslaan".
De wijzigingen in de parameters worden direct
doorgevoerd.
U kunt op elk gewenst moment tijdelijk een
ambiance wijzigen door de instellingen
van een of meer uitrustingselementen
die bepalend zijn voor de ambiance te
wijzigen, buiten de functie i-Cockpit
Amplify om.
U kunt bijvoorbeeld de massage
uitschakelen of de intensiteit ervan
aanpassen door te drukken op de
massageknop van uw stoel of de
sfeerverlichting in het interieur activeren/
deactiveren via het menu Auto/Rijden.
In dat geval worden de nieuwe instellingen
niet opgeslagen in de op dat moment
geactiveerde ambiance.
94
Ergonomie en comfort
Verwarming en ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gefilterd
en wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur
gerecirculeerd.
Bediening
De lucht kan afhankelijk van de instellingen
van de bestuurder, voorpassagier of
achterpassagiers (afhankelijk van het
uitrustingsniveau) via verschillende circuits
worden toegevoerd.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de
verschillende circuits wordt gemengd om het
gewenste comfortniveau te bereiken.
Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende
(combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de
gewenste uitstroomopeningen verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid
wordt verhoogd of verlaagd.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto
kan de verwarming en ventilatie worden
bediend via het menu "Airconditioning" van
touchscreen of via het bedieningspaneel van
de middenconsole.
Luchtverdeling
1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien
of ontwasemen van de voorruit.
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien
of ontwasemen van de zijruiten vóór.
3. Afsluitbare en verstelbare
zijventilatieroosters.
4. Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen voetenruimte
voorpassagiers.
6. Uitstroomopeningen voetenruimte
achterpassagiers.
7. Verstelbare ventilatieroosters met aanjager.
Sluiten van de ventilatieroosters:
F buitenste ventilatieroosters: zet de knop
in de middelste stand en beweeg hem
zijwaarts richting het portier.
F middelste ventilatieroosters: zet de knop
in de middelste stand en beweeg hem
zijwaarts naar u toe.
3
95
Ergonomie en comfort
Gebruiksadviezen voor de verwarming,
ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van de
verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F Let erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het
interieur de uitstroomopening
onder de voorruit, de verschillende
luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F Dek de zonnesensor op het dashboard
niet af; deze wordt gebruikt voor
het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
F Zet de airconditioning minstens één tot
twee keer per maand vijf tot tien minuten
aan om het systeem in perfecte staat te
houden.
F Controleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen. Wij raden u een
gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij
het toegevoegde speciale actieve middel
draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor
de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties,
stank en vetaanslag).
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat
de lucht in het interieur goed ververst
wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een
normaal verschijnsel.
F Laat de airconditioning regelmatig
controleren zoals voorgeschreven in het
garantie- en onderhoudsboekje, om het
systeem in perfecte staat te houden.
F Gebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
Stop & Start
De verwarmings- en airconditioningssystemen
werken alleen als de motor draait.
Als u het thermische comfort in de auto op
het door u gewenste niveau wilt houden,
kunt u tijdelijk de functie Stop & Start
uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Stop & Start-
systeem.
96
Ergonomie en comfort
Handbediende airconditioning
1. Temperatuurregeling.
2. Airconditioning AAN/UIT.
3. Regeling luchtverdeling.
4. Regeling luchtopbrengst.
5. Recirculatie van de interieurlucht.
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
Temperatuurregeling
F Draai deze knop van blauw
(koel) naar rood (warm).
Regeling luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
F Druk op deze knop tot de gewenste
luchtverdeling is geselecteerd.
De luchtstroom kan worden verdeeld door
meerdere lampjes te laten branden.
Regeling luchtopbrengst
F Druk op de knop "grote
ventilator" of "kleine ventilator"
om de luchtopbrengst te
verhogen of te verlagen.
De desbetreffende lampjes gaan
branden.
Wanneer u op de knop "kleine ventilator"
drukt tot alle lampjes uit zijn (uitschakeling van
het systeem), wordt het thermische comfort niet
meer geregeld.
Er blijft door de rijwind echter nog wel een
kleine luchtstroom gehandhaafd.
Airconditioning AAN/UIT
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3 °C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Inschakelen
F Druk op deze toets. Het
verklikkerlampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Om het interieur sneller te verkoelen
kunt u korte tijd de recirculatiestand
inschakelen.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze toets.
Het verklikkerlampje gaat uit.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van
de ruiten).
3
97
Ergonomie en comfort
Semi-automatische airconditioning
met centrale regeling
Druk op de toets van het menu Airconditioning
om de pagina met de bedieningstoetsen van
het systeem weer te geven.
De temperatuur van de lucht die uit de
ventilatieroosters en -openingen stroomt, wordt
door het systeem geregeld afhankelijk van de
temperatuur in het interieur en de ingestelde
waarden voor de temperatuur.
Temperatuurregeling
F Druk op een van deze toetsen
om de waarde te verlagen
(blauw) of te verhogen (rood).
De weergegeven waarde heeft betrekking op
een bepaald comfortniveau en niet op een
exacte temperatuur.
Regeling luchtopbrengst
1. Automatisch programma "Zicht".
2. Recirculatie van de interieurlucht.
3. Regeling van de luchtopbrengst.
4. Regeling van de temperatuur.
5. Regeling van de luchtverdeling
6. Uitschakelen van het systeem.
7. In-/uitschakelen van de airconditioning.
8. Maximale stand van de airconditioning
Regeling luchtverdeling
Druk op een van deze toetsen om
de aanjagersnelheid te verhogen (+)
of te verlagen (-).
Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator)
wordt geleidelijk opgevuld, afhankelijk van de
gewenste aanjagersnelheid.
Door de aanjagersnelheid in de laagst
mogelijke stand te zetten wordt de aanjager
volledig uitgeschakeld.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager - Kans op beslaan van de ruiten
en vermindering van de luchtkwaliteit!
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
Met deze toetsen regelt u de verdeling van de
luchtstroom naar het interieur.
Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
De luchtstroom kan met meerdere toetsen
worden aangepast: als het verklikkerlampje
brandt, stroomt er lucht in de aangegeven
richting; als het verklikkerlampje uit is, stroomt
er geen lucht in de aangegeven richting.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
98
Ergonomie en comfort
Airconditioning AAN/UIT
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3 °C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Inschakelen
F Druk op deze toets. Het
verklikkerlampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Om het interieur sneller te verkoelen
kunt u korte tijd de recirculatiestand
inschakelen. Schakel daarna de toevoer
van buitenlucht weer in.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze toets.
Het verklikkerlampje gaat uit.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van
de ruiten).
Maximale stand van de airconditioning
In deze stand wordt de lucht in het interieur
sneller gekoeld.
Het systeem stelt automatisch de temperatuur
in op het laagste comfortniveau, verdeelt de
lucht over de middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters en schakelt de maximale
aanjagersnelheid en de recirculatie van de
interieurlucht in.
F Druk op deze toets om de
functie in te schakelen; het
verklikkerlampje van de toets
gaat branden.
Automatisch programma
"Zicht"
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het ontdooien/
ontwasemen van de voorruit.
Uitschakelen van het systeem
F Druk op deze toets. Het lampje
van de toets gaat branden en
alle andere lampjes van het
systeem gaan uit.
Hiermee worden alle functies van de
airconditioning uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel
een kleine luchtstroom gehandhaafd.
Rijd niet te lang met een uitgeschakelde
airconditioning - Kans op beslaan
van de ruiten en vermindering van de
luchtkwaliteit!
Door op een willekeurige toets te drukken
wordt het systeem weer ingeschakeld
waarbij de instellingen van vóór het
uitschakelen weer worden gebruikt.
F Druk nogmaals op deze toets om de functie
uit te schakelen en de vorige instellingen
weer te gebruiken; het verklikkerlampje
van de toets gaat uit.
3
99
Ergonomie en comfort
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
Druk op de toets van het menu
Airconditioning om de pagina
met de bedieningstoetsen van het
systeem weer te geven.
1. Automatisch programma "Zicht".
2. Recirculatie van de interieurlucht.
3. Temperatuurregeling aan
bestuurderszijde.
4. Temperatuurregeling aan
passagierszijde.
5. Regeling luchtverdeling.
6. Regeling luchtopbrengst.
7. Uitschakelen van het systeem.
8. Airconditioning AAN/UIT.
9. Automatisch comfortprogramma AAN/UIT.
10. Maximumstand airconditioning.
11. Toegang tot de secundaire pagina.
12. Selectie van de instellingen voor het
automatische comfortprogramma
(Langzaam/Normaal/Snel).
13. Functie "AQS (Air Quality System)" (met
vervuilingssensor).
14. Centrale regeling/Gescheiden regeling.
15. Functie "REAR" (afhankelijk van de
uitvoering).
Het airconditioningssysteem werkt bij draaiende
motor, maar de aanjager en bedieningsfuncties
werken ook bij ingeschakeld contact.
Het inschakelen van de airconditioning,
de temperatuur, de luchtopbrengst en
de luchtverdeling in het interieur worden
automatisch geregeld.
Temperatuurregeling
Automatisch
comfortprogramma
F Druk op deze toets om het
automatische programma van
de airconditioning in of uit te
schakelen.
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk en naar eigen wens
instellen.
De weergegeven waarde heeft betrekking op
een bepaald comfortniveau en niet op een
exacte temperatuur.
F Druk op een van deze toetsen
om de waarde te verhogen.
F Druk op een van deze toetsen
om de waarde te verlagen.
Het is raadzaam het verschil tussen de instellingen
links en rechts niet meer dan 3 °C te laten
bedragen.
Als het lampje van de toets brandt, werkt
het airconditioningssysteem automatisch:
afhankelijk van het comfortniveau dat u hebt
geselecteerd, zorgt het systeem voor een
optimale temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur.
100
$872
)$67
$872
1250$/
62)7
$872
Ergonomie en comfort
De intensiteit van het automatische
comfortprogramma kan worden ingesteld
door op de secundaire pagina een van de
instellingen te selecteren. Deze pagina kan
worden geopend via de toets "OPTIES".
Druk om de door het desbetreffende lampje
aangegeven instelling te wijzigen meerdere
keren op deze toets tot de gewenste instelling
wordt weergegeven:
"Normaal": voor het
beste compromis tussen
thermisch comfort en
een laag geluidsniveau
(standaardinstelling).
"Snel": voor een doeltreffende
en dynamische luchttoevoer.
Gebruik de instelling "Normaal" of "Snel" om het comfort
te waarborgen van de passagiers op de achterstoelen.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de
automatische stand worden gebruikt. Als de stand AUTO
echter wordt uitgeschakeld, blijft het lampje van de
geselecteerde instelling branden.
Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand AUTO
is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO hierdoor niet
ingeschakeld.
Om bij koud weer en koude motor de
toevoer van koude lucht in het interieur
te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk vergroot tot de gewenste
comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor een optimale temperatuur
de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert automatisch en zo
snel mogelijk het temperatuurverschil.
Automatisch programma
"Zicht"
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het ontdooien/
ontwasemen van de voorruit.
Functie "Air Quality
System" (AQS)
Met behulp van een luchtkwaliteitssensor
schakelt deze functie automatisch de
recirculatie van de interieurlucht in als een
bepaalde grenswaarde voor de vervuiling van
de buitenlucht wordt bereikt.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is,
wordt de recirculatie van de interieurlucht
automatisch uitgeschakeld.
U kunt deze functie in- en uitschakelen op de
secundaire pagina die u kunt openen met de
toets "OPTIES".
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies door het systeem geregeld
blijven:
- luchtopbrengstregeling,
- luchtverdeling.
Zodra u een instelling wijzigt, gaat het lampje
van de toets "AUTO" uit.
F Druk nogmaals op deze
toets om het automatische
comfortprogramma weer in te
schakelen.
Luchtopbrengstregeling
F Druk op een van deze toetsen
om de aanjagersnelheid te
verhogen of te verlagen.
"Langzaam": voor een
aangenaam comfort en een zo
laag mogelijk geluidsniveau,
aangezien de aanjagersnelheid
beperkt wordt.
Deze functie is niet in staat om vervelende
geurtjes te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur
lager is dan 5 °C om te voorkomen dat de
voorruit en zijruiten gaan beslaan.
3
101
Ergonomie en comfort
Door de aanjagersnelheid in de laagst
mogelijke stand te zetten wordt de aanjager
volledig uitgeschakeld.
Naast de ventilator wordt "OFF" weergegeven.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager - Kans op beslaan van de ruiten
en vermindering van de luchtkwaliteit!
Regeling luchtverdeling
Met deze drie toetsen kunt u de luchtverdeling
in het interieur regelen.
Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Het symbool van de luchtopbrengst
(ventilator) wordt afhankelijk van de ingestelde
aanjagersnelheid geleidelijk opgevuld.
Voetenruimte.
Bij het indrukken van een toets wordt de
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld.
Het lampje brandt als de functie is
ingeschakeld. Voor een gelijkmatige verdeling
van de lucht over het interieur kunnen de drie
toetsen gelijktijdig zijn geactiveerd.
In de stand AUTO zijn de lampjes van deze drie
toetsen gedoofd.
Airconditioning AAN/UIT
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3 °C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Inschakelen
F Druk op deze toets. Het
verklikkerlampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze toets.
Het verklikkerlampje gaat uit.
Maximale stand van de airconditioning
In deze stand wordt de lucht in het interieur
sneller gekoeld.
Het systeem stelt automatisch de temperatuur
in op het laagste comfortniveau, verdeelt de
lucht over de middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters en schakelt de maximale
aanjagersnelheid en de recirculatie van de
interieurlucht in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van
de ruiten).
F Druk op deze toets om de functie in
te schakelen; het verklikkerlampje
van de toets gaat branden.
F Druk nogmaals op deze toets om de functie
uit te schakelen en de vorige instellingen
weer te gebruiken; het verklikkerlampje van
de toets gaat uit.
Centrale regeling/gescheiden
regeling
De temperatuurinstelling aan voorpassagierszijde
kan worden afgestemd op de instelling aan
bestuurderszijde (functie centrale regeling).
U kunt deze functie inschakelen op de secundaire
pagina die u kunt openen via de toets "OPTIES".
F Druk op deze toets om de
functie "MONO" (centrale
regeling) in te schakelen; de
functie krijgt de status "ON".
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als de passagier de toetsen voor de
temperatuurregeling aan zijn zijde bedient
(functie gescheiden regeling).
102
Ergonomie en comfort
De functie "REAR"
Ventilatie bij aangezet
contact
Bij ingeschakeld contact kunt u het
ventilatiesysteem gebruiken om de
luchtopbrengst en de luchtverdeling in
het interieur te regelen afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Bij deze functie wordt de airconditioning niet
ingeschakeld.
Uitschakelen van het
systeem
F Druk op deze toets.
Het verklikkerlampje van de toets
gaat branden en alle andere
verklikkerlampjes van het systeem
gaan uit.
Hiermee worden alle functies van de
airconditioning uitgeschakeld.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakelde aanjager of een uitgeschakeld
systeem om te voorkomen dat de ruiten
beslaan of de luchtkwaliteit vermindert.
Door op een willekeurige toets te drukken
wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij
de instellingen van vóór het uitschakelen
weer worden gebruikt.
Wanneer deze functie wordt geactiveerd, wordt
de achterste aanjager ingeschakeld. Zo kunnen
de achterpassagiers de luchtstroom uit deze
ventilatieroosters regelen onafhankelijk van
de luchtopbrengstregeling voor de voorste
ventilatieroosters.
Wanneer deze functie wordt gedeactiveerd,
wordt de maximale luchtstroom uit de
achterste ventilatieroosters begrensd door
de luchtopbrengstinstelling voor de voorste
ventilatieroosters.
U kunt deze functie inschakelen op de
secundaire pagina die u kunt openen via de
toets "OPTIES".
F Druk op deze toets om de
functie "REAR" te activeren; de
functie krijgt de status "ON".
F Druk op de knop "grote
ventilator" of "kleine ventilator"
om de luchtopbrengst te
verhogen of te verlagen.
De desbetreffende lampjes gaan
branden.
Als alle verklikkerlampjes uit zijn, blijft er door
de rijwind nog wel een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
Door de aanjagersnelheid in de laagst
mogelijke stand te zetten wordt de aanjager
volledig uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Tijdens het rijden blijft er een kleine
luchtstroom gehandhaafd.
3
103
Ergonomie en comfort
Recirculatie van de
interieurlucht
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en zijruiten.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van
uitlaatgassen) af te sluiten.
Deze functie kan ook worden gebruikt om
sneller de gewenste temperatuur in het
interieur te bereiken.
F Druk op deze toets om de
functie in te schakelen; het
verklikkerlampje van de toets
gaat branden.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in - Kans op beslaan
van de ruiten en vermindering van de
luchtkwaliteit!
Het systeem wordt automatisch
geactiveerd wanneer de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
F Druk nogmaals op deze toets om de functie
uit te schakelen; het verklikkerlampje van de
toets gaat uit.
Ontwasemen - ontdooien
voorruit en voorste zijruiten
Met handbediende
airconditioning
F Zet de temperatuur op de hoogste stand (rood).
F Zet de aanjager op de hoogste stand; alle
lampjes gaan branden.
F Zet de luchtverdeling in de stand "Voorruit"; het
desbetreffende lampje gaat branden
F Controleer of de luchtrecirculatie is uitgeschakeld;
het desbetreffende lampje moet uit zijn.
F Schakel de airconditioning in door de toets A/C
in te drukken; het desbetreffende lampje gaat
branden.
Als bij auto's met Stop & Start de
ontwaseming, de airconditioning en de
aanjager zijn ingeschakeld, is de STOP-
stand niet beschikbaar.
Met semi-automatische en
automatische airconditioning
Automatisch programma "Zicht"
F Druk op deze toets om de
voorruit en de zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
Het lampje van de toets gaat
branden.
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning (afhankelijk van de uitvoering),
de luchtopbrengst en de luchttoevoer en stelt
de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
F Druk nogmaals op deze toets om het
programma uit te schakelen. Het lampje van
de toets gaat uit.
De luchtopbrengst kan handmatig worden
gewijzigd zonder dat het automatische
programma "Zicht" wordt uitgeschakeld.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.
Verwijder in winterse omstandigheden
alle sneeuw of ijs van de camera op de
voorruit voordat u wegrijdt.
Anders kan de werking van de apparatuur
van het camerasysteem worden
aangetast.
104
Ergonomie en comfort
Voorruitverwarming
Inschakelen
Uitschakelen
Druk nogmaals op deze toets om
de functie weer uit te schakelen; het
lampje van de toets gaat uit.
Achterruitverwarming
Inschakelen
F Druk op deze toets om de
achterruit en, afhankelijk van de
uitvoering, de buitenspiegels te
ontwasemen.
Het lampje van de toets gaat branden.
Bij koud weer verwarmt deze functie de
onderzijde van de voorruit en het gedeelte
langs de voorruitstijlen.
Zonder dat u daarvoor de instellingen van de
airconditioning hoeft te wijzigen, zorgt deze
functie ervoor dat de ruitenwisserbladen
sneller loskomen van de voorruit als ze zijn
vastgevroren en dat opeenhoping van sneeuw
door de werking van de ruitenwissers wordt
voorkomen.
Druk bij draaiende motor op deze
toets; het lampje van de toets gaat
branden.
Deze functie is actief zodra de
buitentemperatuur lager is dan 0 °C.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als
de motor wordt afgezet.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend
bij draaiende motor.
3
105
Ergonomie en comfort
Uitschakelen
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
F U kunt de achterruitverwarming
ook eerder uitschakelen
door nogmaals op de toets te
drukken.
Het lampje van de toets gaat dan weer uit.
Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit, omdat een
geringer stroomverbruik leidt tot een
verlaging van het brandstofverbruik.
Programmeerbare
verwarming
De programmeerbare verwarming werkt
onafhankelijk van de motor.
Bij uitgeschakelde motor wordt het
koelcircuit voorverwarmd tot de optimale
motorbedrijfstemperatuur zodra de verwarming
wordt ingeschakeld.
De programmeerbare verwarming wordt
ingeschakeld met de afstandsbediening met
groot bereik. Het inschakelen gebeurt direct of
uitgesteld, met de programmeringsfunctie.
Schakel de programmeerbare verwarming
altijd uit tijdens het tanken om elk risico
van brand of explosie te vermijden.
De programmeerbare verwarming werkt
op brandstof uit de brandstoftank van
de auto. Controleer vóór gebruik of er
voldoende brandstof in de tank aanwezig
is. Wanneer het minimumbrandstofniveau
is bereikt, adviseren wij u nadrukkelijk de
verwarming niet te gebruiken.
Om het risico van vergiftiging of
verstikking te vermijden, mag de
programmeerbare verwarming niet
worden gebruikt, ook niet voor korte
perioden, in afgesloten ruimten, zoals
een garage of een werkplaats zonder een
uitlaatgasafvoersysteem.
Parkeer de auto niet op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren,
papier enz.). - Brandgevaar!
106
Ergonomie en comfort
Door het instellen van de
programmeerbare verwarming kunt u
deze functie gebruiken om het interieur
van uw auto vooraf te verwarmen.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Presentatie
Afstandsbediening
Verklikkerlampje werking
Weergave functies
De bewegingsdetector van de
interieurbeveiliging werkt mogelijk minder
goed door de luchtstroming die de in werking
zijnde programmeerbare verwarming creëert.
Om een ongewenste activering van het
alarm te voorkomen tijdens het gebruik
van de programmeerbare verwarming, is
het raadzaam de interieurbeveiliging uit te
schakelen.
1. Toetsen voor de functies van het
dropdown-menu.
2. Functiesymbolen:
klok, temperatuur, werkingstijd,
geprogrammeerde tijd, werking
verwarming, regeling verwarming.
3. Digitale weergave:
tijd, temperatuur, werkingstijd,
geprogrammeerde tijd of
verwarmingsniveau.
4. Toets UIT.
5. Toets AAN.
brandt: uitgestelde starttijd
geprogrammeerd.
knippert: verwarming AAN.
uit: verwarming UIT.
F Druk meerdere keren op de toetsen "1" om
de functies weer te geven.
3
107
Ergonomie en comfort
De informatie over de interieurtemperatuur is
alleen beschikbaar als de motor is afgezet.
Instellen van de tijd
F Stel de tijd in met de toetsen 1.
F Druk gelijktijdig op de toetsen 4 en 5 om
de ingestelde tijd op te slaan.
Direct inschakelen
Wanneer de eerste keer op de linker of rechter
toets wordt gedrukt, wordt de tijd weergegeven.
Vervolgens kan de linker toets worden
gebruikt om naar de geprogrammeerde tijd
en vervolgens naar het verwarmingsniveau te
gaan ("C1" tot en met "C5").
De rechter toets kan worden gebruikt om naar
de interieurtemperatuur en vervolgens naar de
werkingstijd van de verwarming te gaan, als
deze direct is aangezet.
F Druk, nadat de tijd is weergegeven met de
toetsen 1, binnen 10 seconden gelijktijdig
op de toetsen 4 en 5.
Dit symbool knippert.
Dit symbool wordt weergegeven.
F Druk op de toets 5 tot de melding "OK"
verschijnt.
Als het signaal is ontvangen, worden de
melding "OK" en de werkingstijd van de
verwarming weergegeven.
F Voor uitschakelen van de functie drukt u op
de toets 4 tot de melding "OK" verschijnt.
Als tijdens deze handelingen de melding
"FAIL" verschijnt, is het signaal niet
ontvangen. Herhaal de procedure nadat
u de positie hebt gewijzigd.
Instellen van de werkingstijd
F Druk op toets 1 om de werkingstijd weer te
geven.
De verwarming wordt ingeschakeld
en dit symbool wordt weergegeven.
Dit verklikkerlampje knippert als de
verwarming in werking is.
Dit symbool verdwijnt en het
verklikkerlampje gaat uit.
Dit symbool zal verschijnen.
108
Ergonomie en comfort
F Druk, zodra de werkingstijd wordt getoond,
binnen 10 seconden gelijktijdig op de
toetsen 4 en 5.
F Stel de tijd in met toets 1: in stappen
van 10 minuten met een maximum van
30 minuten.
F Druk gelijktijdig op de toetsen 4 en 5 om de
werkingstijd op te slaan.
In de fabriek is een waarde van
30 minuten ingesteld.
Uitgesteld inschakelen
U moet een vertrektijd programmeren zodat het
systeem automatisch de optimale inschakeltijd
van de verwarming kan berekenen.
Programmeren van de vertrektijd
F Druk op toets 1 om de werkingstijd weer te
geven.
Dit symbool gaat knipperen.
F Stel de tijd in door op toets 1 te drukken.
F Druk gelijktijdig op de toetsen 4 en 5 om de
tijd op te slaan.
Inschakelen/uitschakelen
F Druk, zodra de geprogrammeerde tijd wordt
getoond na drukken op toets 1, op de toets
5 tot de melding "OK" verschijnt.
HTM: Heat Thermo Management
(verwarmingsregeling).
Dit symbool gaat knipperen.
Dit symbool zal verschijnen.
Dit symbool zal verschijnen.
F Druk zodra de geprogrammeerde tijd wordt
getoond binnen 10 seconden gelijktijdig op
de toetsen 4 en 5.
Dit symbool zal verschijnen.
Als het signaal is ontvangen, worden
de melding "OK" en dit symbool
weergegeven.
Dit verklikkerlampje brandt tot de
verwarming in werking treedt.
Dit symbool verschijnt als de
verwarming in werking treedt.
3
109
Ergonomie en comfort
F Voor uitschakelen van de
programmeerfunctie drukt u op de toets 4
tot de melding "OK" verschijnt.
Als tijdens deze handelingen de melding
"FAIL" verschijnt, is het signaal niet
ontvangen. Herhaal de procedure nadat u
de positie hebt gewijzigd.
Uitschakelen van de verwarming
F Druk op de toets 5.
Wijzigen van het
verwarmingsniveau
Het systeem heeft 5 verwarmingsniveaus: C1
(laagste niveau) tot en met C5 (hoogste niveau).
F Druk, nadat de het verwarmingsniveau is
weergegeven met toets 1, gelijktijdig op de
toetsen 4 en 5.
De letter "C" knippert.
Dit symbool zal verdwijnen.
Dit symbool blijft weergegeven
worden.
Dit verklikkerlampje gaat uit.
F Wijzig het verwarmingsniveau door op de
toets 1 te drukken.
F Druk gelijktijdig op de toetsen 4 en 5 om het
geselecteerde niveau op te slaan.
De letter "C" verschijnt.
De ingestelde waarde worden door
de nieuwe invoer overschreven.
De geprogrammeerde tijden worden
opgeslagen tot de volgende wijziging.
Als de starttijd is geactiveerd, kan het
verwarmingsniveau niet worden gewijzigd.
Deactiveer dan eerst de starttijd.
Storingen
Als de programmeerbare extra verwarming niet
werkt, neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Vervangen van de batterij
De afstandsbediening wordt gevoed door een
meegeleverde 6V-28L-batterij.
Als de batterij moet worden vervangen, wordt
dit aangegeven op het display.
F Maak de behuizing los.
F Vervang de batterij; let daarbij op de
polariteit.
F Synchroniseer de afstandsbediening.
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten van
de accukabels of het vervangen van de
batterij van de afstandsbediening moet de
afstandsbediening worden gesynchroniseerd.
F Druk binnen 5 seconden na het aanzetten
van het contact op de toets 4 en houd de
toets 1 seconde ingedrukt.
Als het synchroniseren is gelukt, wordt de
melding "OK" weergegeven op het display
van de afstandsbediening.
Als het niet is gelukt, wordt de melding
"FAIL" weergegeven.
F Voer de handelingen nogmaals uit.
Gooi lege batterijen niet weg,
maar lever ze in bij een speciaal
verzamelpunt.
110
Ergonomie en comfort
Voorzieningen vóór
1. Handgreep
2. Zonneklep
3. Kaarthouder
4. Opbergruimte onder het stuurwiel
5. Dashboardkastje met verlichting
6. Portiervakken
7. Parfumeur
8. USB-poort
9. 12V-aansluiting vóór (120 W)
10. Opbergruimte of CD-speler of
draadloze oplader
11. Opbergruimte
12. Bekerhouder
13. Armsteun vóór met opbergruimte
14. 12V-aansluiting achter (120 W)
15. Aanjager achter
16. 230V-accessoireaansluiting
3
111
Ergonomie en comfort
Zonneklep
De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij
worden geklapt en is voorzien van een make-
upspiegel met verlichting.
Dashboardkastje
F Trek de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
De verlichting van het dashboardkastje treedt
in werking zodra het wordt geopend.
F Open als het contact aan is het afdekkapje.
De verlichting van de make-upspiegel gaat
automatisch branden.
De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid
voor het opbergen van pasjes.
Hierin bevindt zich de schakelaar A voor het
uitschakelen van de passagiersairbag.
Het dashboardkastje biedt tevens toegang
tot de behuizing voor de patronen van de
parfumeur B.
Rijd nooit met een geopend dashboardkastje
als er iemand op de voorpassagiersstoel zit
- bij een noodstop of een aanrijding kan dit
leiden tot ernstig letsel!
Aansteker/12V-
aansluiting(en)
U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een
flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten.
Plaats na het gebruik de aansteker direct terug.
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
F Om de aansteker te gebruiken deze
indrukken en enkele seconden wachten tot
de aansteker uit zichzelf naar buiten springt.
F Verwijder, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt
aansluiten, de aansteker en sluit een
geschikte adapter aan.
112
Ergonomie en comfort
USB-aansluiting
De USB-aansluiting kan ook worden gebruikt
om een smartphone via MirrorLink™ of
CarPlay
®
te verbinden, zodat u bepaalde apps
van uw smartphone op het touchscreen kunt
weergeven.
FOCAL
®
premium hifi-
systeem
Dankzij de 10 luidsprekers met exclusieve
technologieën van FOCAL
®
kunt u genieten van
een puur en verfijnd geluid in de auto:
- Hifi-woofers/middentonenluidsprekers:
Polyglass-technologie voor een optimale
balans en precisie van het geluid.
- TNF-tweeters: technologie met omgekeerde
aluminium conussen voor een optimale
spreiding van het geluid en uiterst verfijnde
hoge tonen.
- Subwoofer: technologie met drievoudige
spoel Power Flower™ 200 mm voor een
perfecte, dynamische weergave van de lage
tonen.
- Actieve 515 W 12-kanaalsversterker:
hybride technologie met een combinatie
van klasse AB en klasse D voor volle en
verfijnde hoge tonen en krachtige bassen.
Draadloze lader
Met dit systeem kan externe apparatuur, zoals
een smartphone, door middel van magnetische
inductie draadloos worden opgeladen.
Het systeem voldoet aan de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel
zijn met de Qi-norm of moet zijn voorzien van
een compatibele hoes of houder.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het
symbool Qi.
Op de USB-poort kunt u draagbare apparatuur,
zoals een digitale audiospeler (iPod
®
) of een
USB-stick aansluiten.
Via de USB-lezer kunt u de audiobestanden
op uw draagbare apparatuur beluisteren via de
luidsprekers van het audiosysteem.
Deze bestanden worden beheerd via de
bedieningsfuncties op het stuur of vanaf het
audiosysteem.
Het draagbare apparaat kan tijdens
het gebruik via de USB-aansluiting
automatisch worden opgeladen.
Tijdens het laden wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik van
de draagbare apparatuur hoger is dan de
door de auto geleverde stroomsterkte.
Raadpleeg de betreffende audiorubriek voor
meer informatie over Audio en telematica en
met name de USP-poort.
Uw auto is uitgerust met een hifi-geluidsinstallatie
van de al meer dan 35 jaar bestaande Franse
luidsprekerfabrikant FOCAL
®
die wereldwijd
befaamd is om zijn gepatenteerde innovaties en
unieke geluidskwaliteit.
3
113
Ergonomie en comfort
Werking
De lader werkt als de motor draait en in de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Het opladen wordt aangestuurd door de
smartphone.
Bij uitvoeringen met Keyless entry and start
kan de werking van de lader tijdelijk worden
gestoord bij het openen van een portier of bij
het afzetten van het contact.
Laden
F Zorg ervoor dat het laadgedeelte vrij is.
F Plaats een apparaat in het midden van het
laadgedeelte.
F Zodra het apparaat wordt gedetecteerd,
gaat het verklikkerlampje van de lader
groen branden.
Het systeem kan niet meerdere apparaten
tegelijkertijd opladen.
Zorg dat er geen metalen voorwerpen
(munten, sleutels, afstandsbediening van
de auto enz.) in het laadgedeelte liggen
tijdens het opladen van een apparaat -
kans op oververhitting of onderbreking
van het opladen!
Controle van de werking
F De batterij van het apparaat wordt dan
opgeladen.
F Zodra de batterij volledig opgeladen is,
gaat het verklikkerlampje van de lader uit.
De status van het verklikkerlampje geeft de
werking van de lader aan.
Status van het
verklikkerlampje
Betekenis
UIT Motor afgezet.
Geen compatibel
apparaat
gedetecteerd.
Opladen voltooid.
Permanent, groen Detectie van een
compatibel apparaat.
Opladen bezig.
Oranje knipperend Detectie van een
vreemd voorwerp op
het laadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd op het
laadgedeelte.
Permanent, oranje Storing van de
laadindicator van het
apparaat.
Temperatuur van
de batterij van het
apparaat te hoog.
Storing van de lader.
114
Ergonomie en comfort
Als het verklikkerlampje oranje brandt:
Middenarmsteun vóór
De armsteun vóór zorgt voor extra comfort voor
de bestuurder en voorpassagier.
De armsteun bevat een gekoeld opbergvak.
Openen
Opbergvak
Sluiten
Parfumeur
Dit autonome systeem verspreidt een
aangename geur in het interieur. Het bestaat uit
een patroon met drie geuren.
Dit systeem werkt alleen bij draaiende motor.
Inschakelen/instellen
De parfumeur kan worden ingeschakeld en
ingesteld via het touchscreen:
- rechtstreeks via het menu Applicaties,
- of door een ambiance van de functie
i-Cockpit Amplify te personaliseren.
In het menu Applicaties:
- verwijder het apparaat en plaats het opnieuw
in het midden van het laadgedeelte.
of
- verwijder het apparaat en probeer het een
kwartier later nog eens.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het
systeem dan controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
F Til de hendel onder het deksel op.
Het deksel opent in twee delen.
Het kleine afneembare blad kan voor of achter
het opbergvak worden aangebracht.
Een ventilatieopening zorgt voor frisse lucht.
F Klap de twee delen van het deksel terug.
F selecteer "Parfumeur",
F selecteer een van de drie beschikbare
geuren,
F selecteer de intensiteit waarmee de geur
wordt verspreid: het systeem wordt nu
ingeschakeld,
of
F selecteer "OFF" om het systeem uit te
schakelen.
De wijzigingen in de parameters worden direct
doorgevoerd.
3
115
Ergonomie en comfort
De parfumeur wordt ook
aangestuurd door de functie
i-Cockpit Amplify.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de functie i-Cockpit
Amplify.
Vervangen van de patroon
De patroon is via het dashboardkastje
bereikbaar.
F Trek bij ingeschakeld contact nok 1 in de
richting van de pijl om de gebruikte patroon
vrij te geven.
F Verwijder de lege patroon 2 uit de houder.
Als de patroon is verwijderd, werkt de
parfumeur niet meer.
F Verwijder de twee dekseltjes van de nieuwe
patroon.
F Plaats de nieuwe patroon in de
oorspronkelijke positie in de houder.
De parfumeur werkt weer.
Adviezen
Gooi de oorspronkelijke patroon niet weg. Deze
patroon dient als afsluiter als de parfumeur niet
wordt gebruikt.
Bewaar de patronen - als ze niet worden
gebruikt - in de afgedichte etuis waarin ze zijn
verpakt.
Vervangingspatronen zijn verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk of van de internetsite van
het merk.
Voor uw veiligheid:
- gebruik alleen voor dit systeem
bestemde patronen,
- kom tijdens het rijden niet aan de
patroon,
- probeer patronen niet bij te vullen of te
demonteren.
Houd de patronen buiten het bereik van
kinderen en dieren.
Laat de vloeistof in het patroon niet in
contact komen met de huid of de ogen.
Neem als parfum is ingeslikt contact
op met een arts en laat hem of haar de
verpakking of het etiket van het product
zien.
116
Ergonomie en comfort
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de
bestuurderszijde:
F zet de stoel in de achterste stand,
F maak de bevestigingen los,
F verwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen; het
gebruik van deze bevestigingen is verplicht,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kunnen de bediening
van de pedalen en de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer worden
gehinderd.
De door PEUGEOT goedgekeurde matten
zijn voorzien van twee bevestigingen onder
de stoel.
Matten
Plaatsen
Wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan
bestuurderszijde, gebruik dan uitsluitend de
bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Terugplaatsen van de mat aan
bestuurderszijde:
F leg de mat goed op zijn plaats,
F druk de bevestigingen vast,
F controleer of de mat goed vastzit.
Plafonniers
1. Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes vóór
3. Plafonnier achter
4. Kaartleeslampjes achter
3
117
Ergonomie en comfort
Plafonniers vóór en achter
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk
branden:
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,
- als een portier wordt geopend,
- als op de vergrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de auto
te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
Als de interieurverlichting permanent is
ingeschakeld, blijft deze gedurende een
bepaalde tijd branden:
- bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,
- in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
Als de plafonnier vóór permanent is
ingeschakeld, zal de plafonnier achter
ook branden tenzij deze op "permanent
uit" staat.
Zet de plafonnier achter op "permanent
uit" als u deze wilt uitschakelen.
Kaartleeslampjes vóór en
achter
Let op dat u niet tegen de plafonniers
stoot.
F Druk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
Sfeerverlichting interieur
De gedempte interieurverlichting verbetert het
zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
Als het buiten donker is, gaat de
sfeerverlichting automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld.
118
Ergonomie en comfort
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.
De sfeerverlichting van het
interieur kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd en de helderheid
kan worden afgesteld in het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
De sfeerverlichting van het interieur
wordt ook aangestuurd door de
functie i-Cockpit Amplify.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
functie i-Cockpit Amplify.
Voorzieningen achter
230V-stopcontact (50 Hz)
Bij een storing gaat het groene lampje knipperen.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Sluit hoogstens één apparaat op het
stopcontact aan (verlengsnoeren of
dubbelstekkers niet toegestaan).
Sluit alleen apparaten aan die voldoen aan
isolatieklasse II (op het apparaat aangegeven).
Gebruik geen apparaten met een
metalen behuizing (zoals een elektrisch
scheerapparaat).
Afhankelijk van de uitvoering bestaat de
sfeerverlichting uit:
- twee LED's in de plafonnier vóór,
- een lichtbron in het opbergvak aan de
voorzijde van de middenconsole,
- een lichtbron in beide voetenruimten vóór,
- lichtgeleiders in de voorportierpanelen en
op de zijkanten van de middenconsole,
- verlichte ringen in de bekerhouders vóór,
- een lichtbron in beide voorportiervakken,
- lichtbanen langs het zonnescherm van het
panoramische schuif-/kanteldak.
Deze bevindt zich aan de achterzijde van de
middenconsole, onder een beschermklepje.
Dit stopcontact (max. vermogen: 150 W) werkt
als de motor draait, maar ook in de STOP-
stand bij auto's met een Stop & Start-systeem.
F Beweeg het beschermklepje omhoog.
F Controleer of het groene lampje brandt.
F Sluit uw elektrische apparaat (telefoonlader,
laptop, CD/DVD-speler, flessenwarmer
enz.) aan.
De stroomtoevoer naar dit stopcontact
wordt bij overbelasting automatisch
onderbroken; dit gebeurt ook als er andere
omstandigheden zijn die daar aanleiding toe
geven (bijzondere weersomstandigheden,
zware belasting van de elektrische
installatie van de auto enz.). Het groene
verklikkerlampje gaat dan uit.
3
119
Ergonomie en comfort
12V-aansluiting
F Open, wanneer u een 12V-apparaat
(maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten,
het kapje en sluit een geschikte adapter aan.
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Uitklaptafeltjes
Zonneschermen voor de zijruiten
Beweeg het zonnescherm altijd
voorzichtig omhoog of omlaag met de lip.
F Gebruiken: beweeg het tafeltje zo ver
mogelijk naar beneden, tot het in de laagste
stand vergrendeld is.
F Opbergen: klap het tafeltje omhoog, voorbij
het zware punt, tot in de hoogste stand.
Vergeet niet het tafeltje aan
passagierszijde in te klappen alvorens de
stoel in de "tafelstand" te zetten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de voorstoelen en
in het bijzonder over het in de "tafelstand"
zetten van de rugleuning.
Plaats geen zware of harde voorwerpen
op de tafel.
Ze kunnen bij een noodstop of een aanrijding
veranderen in gevaarlijke projectielen.
De zonneschermen voor de zijruiten van de 2e
zitrij beschermen het interieur tegen de zon.
F Trek aan het middelste lipje om het
zonnescherm uit te rollen.
F Bevestig de klem van het zonnescherm aan
de haak.
120
Ergonomie en comfort
Al naar gelang de uitvoering zijn de
opbergvakken aangebracht in de vloer of aan
de onderzijde van de buitenste zitplaatsen op
de tweede zitrij.
Aan de linkerzijde kan zich ook de
bandenreparatieset bevinden.
Beweeg de klep met behulp van de uitsparing
omhoog om deze opbergvakken te openen.
Opbergvakken
Voorzieningen bagageruimte
1. Bagagenet
2. 12V-aansluiting (maximaal vermogen:
120 W)
3. Verlichting bagageruimte
4. Bagageriem
5. Opbergsteunen van het bagagenet
6. Armsteun met bekerhouder en
opbergvakje
7. Open opbergvak
8. Harmonicapanelen
9. Sjorogen
3
121
Ergonomie en comfort
Bagagenet
In de configuratie met 5 zitplaatsen is het net
achter de tweede zitrij bevestigd; de stoelen
van de derde zitrij zijn dan weggeklapt.
In de configuratie met 7 zitplaatsen is het net
achter de derde zitrij opgeborgen.
Aanbrengen
Verwijderen
F Haal de geleiders van het scherm uit de
rails op de stijlen B.
F Geleid het scherm tijdens het oprollen.
F Ontgrendel het scherm door een van de
handgrepen aan de uiteinden van het
oprolmechanisme in te drukken.
F Breng het linker en rechter uiteinde
van het oprolmechanisme van het
bagageafdekscherm in de uitsparingen A
aan, met de flap naar voren gericht.
F Rol het afdekscherm af tot aan de stijlen
van de achterklep.
F Breng de geleiders van het afdekscherm
in de rails op de stijlen B aan.
Opbergen achter de stoelen van
de 3
e
zitrij
F De stoelen van de 3
e
zitrij moeten zijn
weggeklapt.
F Vouw de twee eerste harmonicapanelen op.
F Kantel het scherm enigszins om het in de
ruimte boven de armsteunen te plaatsen, de
ene zijde voor de andere zijde.
F Schuif het scherm tot in de uitsparingen aan
de achterzijde van de bagageruimte, met de
twee scharnierende delen omlaag gericht.
F Zet de stoelen van de 3
e
zitrij rechtop.
De opgevouwen harmonicapanelen kunnen
in horizontale of verticale positie worden
aangebracht.
Om de stoelen van de 3
e
zitrij weg te klappen
terwijl het bagageafdekscherm achterin is
opgeborgen, moeten de harmonicapanelen
omhoog worden gehouden om de stoelen te
kunnen ontgrendelen (met de rode lussen).
Bij een noodstop of een aanrijding kunnen
op de bagageafdekking geplaatste
voorwerpen veranderen in gevaarlijke
projectielen.
122
Ergonomie en comfort
Bagagenet voor hoge
belading
Het biedt bescherming voor de inzittenden
bij zeer krachtig afremmen.
Achter de voorstoelen
Als het net is geplaatst, kunnen de
rugleuningen van de achterbank
probleemloos worden opgeklapt.
Achter de achterstoelen
Met dit uitneembare bagagenet kan de auto tot
aan het dak worden beladen:
- achter de voorstoelen (1
e
zitrij) wanneer de
achterbank is neergeklapt,
- achter de achterbank (2
e
zitrij) wanneer de
bagageafdekking is verwijderd.
F Klap de achterbank neer.
F Steek de uiteinden van de stang, een voor
een, in de bevestigingspunten van het dak.
F Bevestig de riemen van het net aan de
onderste ringen op de buitenste rails van de
voorstoelen.
F Span het net met behulp van de riemen.
F Verwijder de bagageafdekking.
F Steek de uiteinden van de stang, een voor
een, in de bevestigingspunten van het dak.
F Bevestig de riemen van het net aan de
onderste ringen op elk zijpaneel van de
bagageruimte.
F Span het net met behulp van de riemen.
3
123
Ergonomie en comfort
12V-aansluiting
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Verlichting bagageruimte
F Aansluiten van een 12V-apparaat (max.
vermogen: 120 W): verwijder de dop en sluit
een geschikte adapter aan.
F Zet het contact aan.
De verlichting van de bagageruimte gaat
automatisch branden zodra de bagageruimte
wordt geopend en dooft zodra deze wordt
gesloten.
De brandduur van de bagageruimteverlichting
hangt af van de situatie:
- bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,
- in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
124
Verlichting en zicht
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Selecteren van de stand van de
hoofdverlichting
F Draai aan ring A om het symbool van de gewenste
stand tegenover het merkteken te zetten.
Automatisch inschakelen van het
dimlicht als het donker wordt.
Dagrijverlichting/Dimlicht/Grootlicht.
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
“Highway-functie”
Bij de uitvoeringen met "Full
led"-koplampen wordt vanaf een
wagensnelheid van 110 km/h het bereik
van de lichtbundel van de dimlichten
automatisch vergroot.
Zonder automatische verlichting
Met automatische verlichting
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
F Trek de hendel B naar u toe om over te
schakelen van dim- naar grootlicht en terug
of om de grootlichtassistent te activeren.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Lichten uit (afgezet contact)/
Dagrijverlichting (draaiende motor).
Een defecte lamp wordt
gesignaleerd door het permanent
branden van dit lampje in combinatie
met de weergave van een melding
en een geluidssignaal.
125
4
Verlichting en zicht
Mistverlichting
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht verblindend
voor medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan. Gebruik de mistlampen vóór
en de mistachterlichten uitsluitend bij mist
of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden
dient u de mistlampen vóór en het
dimlicht handmatig in te schakelen,
omdat de lichtsensor voldoende licht kan
waarnemen.
Schakel de mistverlichting uit zodra deze
niet meer nodig is.
Mistachterlichten
Het dimlicht of het grootlicht moet zijn
ingeschakeld.
Draai aan ring C en laat deze los:
F naar voren om de mistachterlichten in te
schakelen,
F naar achteren om de mistachterlichten uit te
schakelen.
Mistlampen vóór en
mistachterlichten
Parkeerverlichting, dimlicht of grootlicht
moet zijn ingeschakeld.
Draai aan ring C en laat deze los:
F eenmaal naar voren om de mistlampen vóór
in te schakelen,
F een tweede maal naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen.
F eenmaal naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen,
F een tweede maal naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
126
Verlichting en zicht
De verlichting uitschakelen na het
afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle lichten
automatisch uitgeschakeld, behalve als de
automatische "follow me home"-verlichting
is geactiveerd.
De verlichting inschakelen na het
afzetten van het contact
Om de verlichting weer aan te zetten,
draait u de ring A in de stand 0 - lichten
gedoofd, en kiest u vervolgens de door u
gewenste stand.
Als het bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er een geluidssignaal om aan te
geven dat de verlichting nog brandt.
De verlichting gaat vanzelf na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar
eco-modus).
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Reizen naar het buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een
land waarin het verkeer aan de andere
kant van de weg rijdt, moet de afstelling
van de koplampen worden gewijzigd om te
voorkomen dat tegemoetkomend verkeer
wordt verblind.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dagrijverlichting/
parkeerlichten
De LED’s van de lampen aan de voorkant en
de achterkant van de auto gaan automatisch
branden wanneer de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:
- Dagrijverlichting (lichtschakelaar in de stand
"0" of "AUTO" als er voldoende licht in de
omgeving is).
- Parkeerlicht (lichtschakelaar in de stand
"AUTO" als er weinig licht in de omgeving is
of in de stand "alleen parkeerlicht" of "dim-/
grootlicht").
127
4
Verlichting en zicht
Richtingaanwijzers
Wanneer bij een snelheid van meer
dan 60 km/h de richtingaanwijzers na
meer dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt automatisch het
verklikkergeluid versterkt.
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog
of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffende
richtingaanwijzers zullen drie keer
knipperen.
Bij uitvoeringen met richtingaanwijzers met led-
verlichting knipperen de leds sequentieel.
De sterkte van de dagrijverlichting wordt
minder tijdens het knipperen van de
richtingaanwijzers.
Parkeerlichten
F Links: beweeg de verlichtingsschakelaar
omlaag voorbij het weerstandspunt.
F Rechts: beweeg de verlichtingsschakelaar
omhoog voorbij het weerstandspunt.
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
F Volgens uitvoering: duw de lichtschakelaar
binnen één minuut na het afzetten van
het contact omhoog of omlaag om de
parkeerlichten aan de kant van het verkeer
in te schakelen (voorbeeld: rechts van
de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag
duwen; parkeerlichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door een
geluidssignaal en het branden van het lampje
van de desbetreffende richtingaanwijzer op het
instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middelste stand.
128
Verlichting en zicht
Koplampen verstellen
Halogeen koplampen
handmatig verstellen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
Stand 0: basisinstelling.
Automatische verstelling
van de koplampen met
"Full led"-technologie
In het geval van een storing
gaat dit lampje branden op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Het systeem zet in dat geval de koplampen in de
laagste stand.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Raak de "Full led"-lampen niet aan.
Elektrocutiegevaar!
0
Bestuurder of bestuurder + voorpassagier.
-
Bestuurder + voorpassagier + achterpassagiers.
1
5 personen.
-
5 personen + belading in de bagageruimte.
2
Bestuurder + belading in de bagageruimte.
Automatisch inschakelen
van de verlichting
Met behulp van een lichtsensor worden de
kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting kan ook, in geval van neerslag,
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Inschakelen
Om verblinding van andere weggebruikers te
voorkomen corrigeert dit systeem automatisch de
hoogte van de lichtbundel van dit type koplampen
overeenkomstig de belading van de auto.
F Draai de ring in de stand “AUTO”.
Als de functie wordt geactiveerd, verschijnt er
tevens een melding.
129
4
Verlichting en zicht
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand.
Het uitschakelen van de functie wordt
bevestigd door een melding.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat
de verlichting branden en wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en/of een melding.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich in het
midden aan de bovenzijde van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
De aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten onrechte
voldoende licht waarnemen; de verlichting wordt
dan niet automatisch ingeschakeld. Dek de met
de regensensor gecombineerde lichtsensor, die
zich in aan de bovenzijde van de voorruit achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Automatische follow me
home-verlichting
Als de functie "Automatische verlichting"
is geactiveerd, worden onder donkere
omstandigheden de parkeerlichten, het dimlicht
de instapverlichting in de buitenspiegels
automatisch ingeschakeld bij het afzetten van
het contact.
Het in- of uitschakelen van de functie en de
tijdsduur van de follow me home-verlichting zijn
in te stellen via het configuratiemenu op het
scherm van de auto.
Handbediende follow me
home-verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
Uitschakelen
Bij uitvoeringen zonder "Automatische
verlichting" wordt de handbediende follow me
home-verlichting na 30 seconden automatisch
uitgeschakeld.
Bij uitvoeringen met "Automatische verlichting"
is de duur van de handbediende follow me
home-verlichting gelijk aan de ingestelde
duur van de automatische follow me home-
verlichting.
F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar.
F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
130
Verlichting en zicht
Automatische
instapverlichting buitenzijde
Als de functie "automatische verlichting" is
geactiveerd, gaan bij een geringe lichtsterkte
van de omgeving na het vergrendelen van
de auto de parkeerlichten, het dimlicht en de
instapverlichting in de buitenspiegels branden.
Het in- en uitschakelen en de duur van het
branden van de instapverlichting kunnen
worden ingesteld via het configuratiemenu op
het scherm van de auto.
Instapverlichting
De beschikbaarheid van deze functie is
afhankelijk van de uitvoering.
Instapverlichting
buitenspiegels
Inschakelen
Als de knop van de plafonnier
vóór in deze stand staat, wordt
de instapverlichting automatisch
ingeschakeld:
Ongeacht de stand van de knop van de
plafonnier vóór wordt de instapverlichting in de
buitenspiegels ook ingeschakeld in combinatie
met de instapverlichting buitenzijde en de
follow me home-verlichting.
Uitschakelen
De verlichting dooft na 30 seconden
automatisch.
F Druk kort op deze toets van de
afstandsbediening.
De parkeerlichten, het dimlicht, de
kentekenplaatverlichting en de instapverlichting
in de buitenspiegels gaan gedurende
30 seconden branden. Door de toets nogmaals
in te drukken terwijl de verlichting nog brandt,
wordt de verlichting onmiddellijk uitgeschakeld.
Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken,
worden de volgende delen verlicht:
- het oppervlak naast het bestuurders- en het
passagiersportier,
- het oppervlak voor de spiegel en achter de
voorportieren.
- bij het ontgrendelen,
- als er een portier geopend wordt,
- als een verzoek wordt ontvangen van de
afstandsbediening voor het lokaliseren van
de auto.
131
4
Verlichting en zicht
Grootlichtassistent
Dit systeem schakelt automatisch tussen
dim- en grootlicht, afhankelijk van het
omgevingslicht en de rijcondities met behulp
van een camera aan de bovenzijde van de
voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk
voor de verlichting van zijn auto, voor de
aanpassing van de verlichting aan de
lichtsterkte van de omgeving, het zicht,
het verkeer en voor het naleven van de
verkeersregels.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf
25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt,
werkt de functie niet meer.
132
Verlichting en zicht
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
F Geef een lichtsignaal om de werking
van de functie te onderbreken; het
verlichtingssysteem wordt overgeschakeld
op de stand "automatische verlichting":
- als de verklikkerlampjes "AUTO" en
"Dimlicht" groen brandden, zal het
systeem overschakelen op het grootlicht,
- als de verklikkerlampjes "AUTO" en
"Grootlicht" blauw brandden, zal het
systeem overschakelen op het dimlicht.
Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie
weer te activeren.
Er kunnen storingen in de werking van het
systeem optreden:
- bij slecht zicht (sneeuw, zware
regenval enz.),
- als het gedeelte van de voorruit voor
de camera vuil, beslagen of bedekt is
(bijvoorbeeld met een sticker),
- als de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of
reflecterende panelen (bijvoorbeeld
verkeersborden).
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit
als het dichte mist detecteert.
Het systeem detecteert geen:
- weggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers,
- voertuigen waarvan de verlichting
wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door
een vangrail op de snelweg),
- voertuigen die zich aan de top of de
voet van een steile helling, in een
bocht of op een zijweg bevinden.
Werking
Onderbreken
Inschakelen/uitschakelen
F Zet de ring van de lichtschakelaar in de
stand "AUTO".
De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
F Selecteer in het menu
Auto/Rijden het tabblad
"Rijfuncties" en daarna
"Automat. aan/uit grootlicht".
Als de omgeving voldoende is verlicht en/
of als de verkeerssituatie het gebruik van het
grootlicht niet toelaat:
- de dimlichten blijven
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
- het grootlicht wordt automatisch
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als
het dichte mist detecteert.
Zodra de auto de mistbank uit rijdt, wordt de
functie automatisch weer ingeschakeld.
Dit verklikkerlampje gaat uit als de
functie wordt uitgeschakeld.
133
4
Verlichting en zicht
Statische bochtverlichting
Inschakelen/uitschakelen
De statische bochtverlichting kan
worden in- en uitgeschakeld via
het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
Inschakelen
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of
- als het stuurwiel ver genoeg wordt
verdraaid.
Statische bochtverlichting werkt
niet
De verlichting werkt in de volgende gevallen
niet:
- bij een geringe stuuruitslag,
- bij snelheden boven 40 km/h,
- als de achteruit is ingeschakeld.
Deze functie, aanwezig op uitvoeringen met
"Full led"-koplampen, zorgt ervoor dat tijdens
het rijden met dim- of grootlicht de mistlamp
vóór wordt ingeschakeld om de binnenkant van
de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40
km/h (handig in de stad, op bochtige wegen,
kruispunten, parkeergarages enz.).
Met statische bochtverlichting
Zonder statische bochtverlichting
134
Verlichting en zicht
Ruitenwisserschakelaar
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto zijn
verschillende instellingen mogelijk:
- automatische werking van de ruitenwissers
vóór,
- automatisch inschakelen van de
ruitenwisser achter bij het inschakelen van
de achteruitversnelling.
Verwijder onder winterse omstandigheden
sneeuw, ijs of rijp van de voorruit, van het
gebied rondom de ruitenwisserarmen en
-bladen en van de voorruitrand alvorens
de ruitenwissers in te schakelen.
Schakel de ruitenwissers niet in
als de voorruit droog is. Controleer
voordat u bij extreem koud of warm
weer de ruitenwissers inschakelt of de
ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de
voorruit.
Zonder automatische ruitenwissers
Met automatische ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
Eén keer wissen (de hendel omlaag
duwen of kort naar u toe trekken en
vervolgens loslaten).
of
Automatisch wissen (omlaag
duwen en vervolgens
loslaten).
Eén keer wissen (de hendel
even naar u toe trekken).
A. Selecteren van de wissnelheid: zet de
schakelaar in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige
neerslag).
Wissen op normale snelheid (matige
regen).
Intervalwissen (wissnelheid
afhankelijk van de rijsnelheid).
Stop.
135
4
Verlichting en zicht
Ruitenwisser achter
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, treedt ook de ruitenwisser achter
in werking.
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu op het scherm van
de auto.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval,
strenge vorst of als een fietsendrager op
de trekhaak is bevestigd. Dit kan worden
uitgevoerd via het configuratiemenu van
de auto.
Ruitensproeiers voor
B. Ring voor de selectie van de ruitenwisser
achter: draai de ring tot het gewenste symbool
tegenover de markering staat.
Uit.
Interval.
Sproeien en wissen.
Draai de ring tot deze niet verder kan; de
ruitensproeier achter werkt en vervolgens zal
de wisser gedurende enige tijd wissen.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang
het ruitensproeiervloeistofreservoir
leeg is; kans op beschadiging van de
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als
er geen risico is van bevriezing van de
vloeistof op de voorruit; hierdoor zou het
zicht namelijk kunnen afnemen. Gebruik
's winters altijd een ruitensproeiervloeistof
die voldoende tegen vorst beschermd is.
F Trek de hendel van de ruitenwisserschakelaar
naar u toe.
De ruitensproeiers treden in werking en vervolgens
worden ook de ruitenwissers kort ingeschakeld.
Bij dit ruitensproeiersysteem zijn de
sproeierkoppen geïntegreerd in de
ruitenwisserbladen.
De ruitensproeiervloeistof wordt over de
gehele lengte van het ruitenwisserblad op de
voorruit gesproeid. Dit zorgt voor beter zicht en
een lager verbruik van ruitensproeiervloeistof.
In sommige gevallen, afhankelijk van de
samenstelling of kleur van de vloeistof en het
omgevingslicht is het sproeien van de vloeistof
nauwelijks merkbaar.
136
Verlichting en zicht
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of vervangen. De stand
kan tevens 's winters worden gebruikt om de
ruitenwissers los te zetten van de voorruit.
Automatische
ruitenwissers vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als regen wordt gedetecteerd.
De snelheid van de ruitenwissers wordt
aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
De regen wordt gedetecteerd door een
regensensor die zich in het midden aan de
bovenzijde van de voorruit bevindt, achter de
binnenspiegel.
Inschakelen
F De ruitenwissers worden verticaal geplaatst
als binnen de minuut na het uitschakelen
van het contact de ruitenwisserschakelaar
wordt bediend.
F Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers
weer in de ruststand te zetten.
Om een goede werking van de
ruitenwissers te behouden adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwissers om te
gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te reinigen
met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebruiken om
een stuk karton tegen de voorruit te
houden,
- de ruitenwissers te vervangen zodra ze
tekenen van slijtage vertonen.
F Druk de hendel kort naar beneden.
De ruitenwissers maken één slag om het
inschakelen te bevestigen.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en
er verschijnt een melding.
137
4
Verlichting en zicht
Uitschakelen Storing
F Duw de hendel nog een keer kort omlaag
of zet de hendel in een andere stand (Int., 1
of 2).
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en
er verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren door
de hendel één keer omlaag te duwen.
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat ze controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in het
midden van de voorruit bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
138
Veiligheid
Algemene aanbevelingen
met betrekking tot de
veiligheid
Op verschillende plaatsen in uw auto
zijn labels aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie
over de identificatie van uw auto.
Verwijder ze niet: ze horen namelijk bij de
auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwalificeerde
werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en
apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in
staat u dit te bieden.
Belangrijke informatie:
- Het monteren van elektrische
uitrustingen of accessoires die
niet onder een artikelnummer in
het assortiment van PEUGEOT
voorkomen, kan tot een hoger verbruik
leiden en storingen in het elektronische
systeem van uw auto veroorzaken.
Ga naar het PEUGEOT-netwerk voor
meer informatie over het aanbod aan
accessoires met een artikelnummer.
- Uit veiligheidsoverwegingen is toegang
tot de diagnose-aansluiting, die is
gekoppeld aan de elektronische
systemen in de auto, uitsluitend
voorbehouden aan het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats waar de beschikking is
over geschikt gereedschap (kans op
storingen in de elektronische systemen
die kunnen leiden tot pech of ernstige
ongevallen). De fabrikant kan niet
aansprakelijk worden gesteld als deze
aanwijzing niet wordt opgevolgd.
- Wijzigingen of aanpassingen die
niet door PEUGEOT zijn voorzien
of toegestaan, of die niet volgens
de technische voorschriften van de
fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot
het vervallen van de wettelijke en
contractuele garanties.
Monteren van als accessoire geleverde
radiocommunicatiezenders
Voordat u een radiocommunicatiezender
met buitenantenne monteert, moet u bij
het PEUGEOT-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van
de voor montage geschikte zenders
opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
Afhankelijk van de landelijke wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan
de achterzijde van de auto, enz.
139
5
Veiligheid
Alarmknipperlichten
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop schakelen de alarmknipperlichten,
afhankelijk van de remvertraging die optreedt,
automatisch in. De alarmknipperlichten blijven
knipperen totdat er opnieuw gas wordt gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop op het
instrumentenpaneel in te drukken.
Claxon
Systeem om uw medeweggebruikers met een
geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar.Lichtsignaal van de richtingaanwijzers om het
overige verkeer te waarschuwen in het geval
van file, pech, slepen of een ongeval.
F Druk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
F Druk op het middelste gedeelte van het
multifunctionele stuurwiel.
Noodoproep of pechhulpoproep
140
Veiligheid
Het groene lampje blijft branden (zonder te
knipperen) wanneer de verbinding tot stand is
gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
De alarmcentrale van "Peugeot Connect
SOS" lokaliseert onmiddellijk uw auto, neemt
in uw landstaal contact met u op** en roept
indien nodig de hulp in van de bevoegde
hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale
niet operationeel is, wordt de oproep meteen
doorgestuurd naar de hulpdiensten (112),
zonder lokalisatie.
Als onafhankelijk van de activering van
de airbags een aanrijding is gedetecteerd
door de airbagregeleenheid, wordt
automatisch een noodoproep verzonden.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
Peugeot Connect Packs met SOS-pakket
en pechhulpservice, beschikt u over
aanvullende diensten via uw persoonlijke
pagina op de internetsite voor uw land.
Werking van het systeem
Bij het aanzetten van het contact
gaat het groene lampje 3 seconden
branden. Dit duidt op een goede
werking van het systeem.
Voor alle landen uitgezonderd Rusland,
Wit-Rusland en Kazachstan.
Het rode lampje blijft branden: er
is een storing in het systeem.
Het rode lampje knippert: de noodbatterij moet
worden vervangen.
In beide gevallen is het mogelijk dat de
noodoproep of pechhulpoproep niet meer
werkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in het systeem kan er wel
met de auto worden gereden.
Peugeot Connect SOS
** Afhankelijk van de geografische dekking
van "Peugeot Connect SOS" en "Peugeot
Connect Assistance" en van de officiële
landstaal die door de eigenaar van de auto
is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw
verkooppunt opvragen of op de website voor
uw land bekijken.
Druk in geval van nood langer
dan 2 seconden op deze toets.
Het groene LED-lampje en een
gesproken bericht bevestigen de
oproep naar de alarmcentrale
van "Peugeot Connect SOS"*.
Door deze toets meteen opnieuw
in te drukken, wordt de oproep
geannuleerd.
Het groene lampje dooft.
* In overeenstemming met de algemene
gebruiksvoorwaarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de technische
beperkingen van het systeem.
Het rode lampje knippert en dooft
vervolgens: er is een storing in
het systeem.
Het rode lampje blijft branden: de noodbatterij
moet worden vervangen.
Voor Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan.
141
5
Veiligheid
Peugeot Connect
Assistance
** Afhankelijk van de geografische dekking
van "Peugeot Connect SOS" en "Peugeot
Connect Assistance" en van de officiële
landstaal die door de eigenaar van de auto
is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
diensten PEUGEOT CONNECT kunt
u bij uw verkooppunt opvragen of op
www.peugeot.nl bekijken.
Druk langer dan 2 seconden op
deze toets voor het aanvragen
van hulp bij het stranden van de
auto.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep
is verstuurd**.
Door deze toets meteen opnieuw
in te drukken, wordt de oproep
geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken
bericht.
Geolokalisatie
Wanneer u uw auto buiten het PSA-
netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de
beschikbaarheid van deze diensten door
een PSA-dealer te laten controleren en
eventueel configureren. In een meertalig
land kunt u het systeem laten configureren
in de officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenen, zoals het
verbeteren van de diensten PEUGEOT
CONNECT aan de klant, behoudt de
fabrikant zich het recht voor om op elk
willekeurig moment het telematicasysteem
in de auto te wijzigen.
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door
gelijktijdig op de toetsen "Peugeot Connect SOS"
en "Peugeot Connect Assistance" te drukken en
vervolgens op "Peugeot Connect Assistance" te
drukken om te bevestigen.
U kunt de geolokalisatie opnieuw inschakelen
door gelijktijdig op de toetsen "Peugeot Connect
SOS" en "Peugeot Connect Assistance" te
drukken en vervolgens op "Peugeot Connect
Assistance" te drukken om te bevestigen.
142
Veiligheid
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de
volgende systemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (EBD),
- de noodremassistentie (NRA),
- de antislipregeling (ASR),
- de dynamische stabiliteitscontrole (DSC),
- de aanhangerstabiliteitscontrole (TSA).
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (NRA)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antislipregeling (ASR)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Aanhangerstabiliteitscontrole
(TSA)
Dit systeem helpt de auto onder controle te
houden bij het trekken van een aanhanger, om
de kans op slingeren te verkleinen.
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd wel voorzichtig en matig uw snelheid.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als dit lampje en de lampjes
STOP en ABS gaan branden in
combinatie met een melding en
een geluidssignaal, duidt dit op
een storing in de elektronische
remdrukregelaar (EBD).
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
143
5
Veiligheid
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, kunt
u trillingen in het rempedaal voelen; dit is
normaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
zeer krachtig in en laat het niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto zijn
gehomologeerd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Intelligente tractiecontrole
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto
uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra
tractie op besneeuwde wegen: intelligente
tractiecontrole.
Deze functie signaleert situaties met weinig
grip, zoals wegrijden en voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over
platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de
intelligente tractiecontrole het doorslippen
van de voorwielen om voor een optimale
grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de
bestuurbaarheid verbeterd.
Onder gladde omstandigheden is het
raadzaam te rijden op winterbanden.
Antispinregeling
(ASR)/Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
Werking
Deze systemen worden automatisch
geactiveerd zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen treden in werking zodra de
wielen te weinig grip of tractie hebben.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond
enz.) kan het nuttig zijn het ASR-systeem uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra de
gripomstandigheden dit toelaten.
De functie kan worden uitgeschakeld
via het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
Dit wordt bevestigd door de weergave van een
melding.
Het ASR-systeem grijpt dan niet meer in op de
werking van de motor.
Opnieuw inschakelen
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of als een snelheid van 50 km/h
wordt bereikt.
Bij snelheden tot 50 km/h kunt u het systeem
handmatig weer inschakelen.
De functie kan opnieuw worden
ingeschakeld via het menu Auto/
Rijden van het touchscreen.
Dit wordt bevestigd door de weergave van een
melding.
In dat geval gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Storingen
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een melding en
een geluidssignaal, duidt dit op een
storing in de systemen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
144
Veiligheid
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's of te hard
rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen
leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de
kans dat de wielen hun grip verliezen
groter. Het is voor uw veiligheid dus van
het grootste belang dat de systemen
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de fabrikant met
betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede van
de montageprocedures die door het
PEUGEOT-netwerk worden toegepast.
Voor een maximale effectiviteit van deze
systemen onder winterse omstandigheden
adviseren wij u winterbanden te
gebruiken.
Zorg er dan voor dat alle vier de
wielen zijn voorzien van hetzelfde
type winterband dat voor uw auto is
gehomologeerd.
Aanhangerstabiliteitscontrole
Bij het trekken van een aanhanger vermindert
dit systeem de kans op slingeren van de auto
en de aanhanger.
Activeren
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
als het contact wordt aangezet.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
moet storingsvrij zijn.
Dit systeem, dat werkt tussen 60 km/h en
160 km/h, grijpt zodra het detecteert dat de
aanhanger begint te slingeren in op de remmen
om de aanhanger te stabiliseren, waarbij het
systeem indien nodig het motorvermogen
vermindert om de auto te vertragen.
Raadpleeg voor de gewichten en
aanhangergewichten de rubriek "Technische
gegevens" of het kentekenbewijs van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over veilig gebruik van de
trekhaak.
Storing
Als een storing in het systeem
optreedt, gaat dit lampje branden
op het instrumentenpaneel in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
Wanneer u in dat geval verder rijdt met de aanhanger,
verminder dan u snelheid en rijd voorzichtig!
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
De aanhangerstabiliteitscontrole
vergroot de veiligheid onder normale
rijomstandigheden en wanneer de
adviezen met betrekking tot het rijden
met een aanhanger in acht worden
genomen. Het systeem mag de
bestuurder niet verleiden tot het nemen
van extra risico's bij het trekken van
een aanhanger (overbelading, onjuiste
kogeldruk, versleten banden of een te lage
bandenspanning, versleten remmen enz.)
of het rijden met een te hoge snelheid (in
Nederland max. 90 km/h).
In bepaalde gevallen kan het slingeren
van de aanhanger niet worden verminderd
door het ESP-systeem, met name bij het
trekken van een lichte aanhanger.
Bij het rijden op een glad of slecht wegdek
kan het systeem niet voorkomen dat de
aanhanger slingert of uitbreekt.
De ingreep wordt gesignaleerd door
het knipperen van dit lampje op het
instrumentenpaneel en het branden
van de remlichten.
145
5
Veiligheid
Advanced Grip Control
Specifieke en gepatenteerde antispinregeling
waarmee de aandrijving wordt verbeterd op
ondergronden met sneeuw, modder en zand.
Dit systeem werkt in elke situatie op optimale
wijze en zorgt ervoor dat u ook onder
omstandigheden met weinig grip, die u tijdens
toeristisch gebruik kunt tegenkomen, uw weg
kunt vervolgen.
In combinatie met vierseizoenenbanden M+S
(Mud and Snow) weet dit systeem veiligheid,
grip en tractie uitstekend te combineren.
Het gaspedaal dient voldoende te worden
ingetrapt om het systeem optimaal gebruik
te laten maken van het motorvermogen. De
elektronica zorgt zelf voor de juiste instellingen.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de
stand selecteren die het meest geschikt is voor
de rijomstandigheden die u tegenkomt.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat een
lampje branden in combinatie met de weergave
van een melding om uw keuze te bevestigen.
Functies
Normaal (ESP)
Sneeuw
Dit is de stand voor situaties waarin weinig
wielslip optreedt, gebaseerd op de meest
voorkomende omstandigheden tijdens het
rijden op autowegen en snelwegen.
F Zet de draaiknop in deze
stand.
Als u het contact opnieuw aanzet, neemt
het systeem automatisch deze stand weer
aan.
In deze stand past het systeem bij het
wegrijden de regeling aan op de hoeveelheid
grip die elk voorwiel op dat moment heeft.
(regeling actief tot 50 km/h)
F Zet de draaiknop in deze
stand.
146
Veiligheid
Zand
U kunt de ASR en de
DSCS uitschakelen door de
draaiknop in de stand "OFF"
te draaien.
De ASR en de DSC grijpen niet meer
in op de werking van de motor en het
remsysteem als de auto uit de koers raakt.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld vanaf 50 km/h of als het
contact opnieuw wordt aangezet.
Voorschriften
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
het gebruik op verharde wegen, maar u
kunt er ook mee uit de voeten op minder
goed begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgende
omstandigheden:
- het rijden in terreinen die de
onderzijde van de auto zouden kunnen
beschadigen of waarin onderdelen
(brandstofleiding, brandstofkoeler, ...)
geraakt zouden kunnen worden door
stenen of andere objecten,
- het rijden in terrein met steile hellingen
en weinig grip,
- het doorwaden van beekjes en
stroompjes, enz.
Off road (modder, nat gras enz.)
In deze stand wordt bij het wegrijden veel
wielslip toegestaan bij het wiel met de minste
grip, zodat de modder van de band wordt
verwijderd en het wiel vervolgens weer grip
krijgt. Er wordt zo veel mogelijk koppel naar het
wiel met de meeste grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de
wielslip zodanig dat de handelingen van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
(regeling actief tot 80 km/h)
F Zet de draaiknop in deze
stand.
In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen
van de aangedreven wielen toegestaan, zodat
de auto vooruit komt en het risico van ingraven
wordt beperkt.
(regeling actief tot 120 km/h)
F Zet de draaiknop in deze
stand.
Activeer op zand geen andere standen,
hierdoor bestaat de kans dat de auto vast
komt te zitten in het terrein.
147
5
Veiligheid
Hill Assist Descent
Control
Hulpsysteem bij het afdalen van een helling op
onverhard wegdek (gravel, modder enz.) of bij
het afdalen van een steile helling.
Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van
de auto en de kans dat de auto te veel vaart
maakt tijdens het voorruit of achteruit afdalen.
Bij het afdalen van een helling assisteert dit
systeem de bestuurder, afhankelijk van de
ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden
en constant houden van de snelheid door
geleidelijk de remdruk te verminderen.
Het systeem werkt slechts bij hellingen
van meer dan 5%.
Het systeem kan worden gebruikt met de
versnellingsbak in de neutraalstand.
Het is echter raadzaam een voor de
rijsnelheid geschikte versnelling in te
schakelen om te voorkomen dat de motor
afslaat.
Bij een automatische transmissie kan het
systeem worden gebruikt als de stand N,
D of R is geselecteerd.
Als het systeem in werking treedt, wordt
de Active Safety Brake automatisch
uitgeschakeld.
Het systeem is niet meer beschikbaar:
- als de rijsnelheid hoger is dan 70 km/h,
- als de rijsnelheid wordt geregeld door
de adaptieve snelheidsregelaar met
stopfunctie, afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Werking
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
De bestuurder kan het systeem bij draaiende
motor selecteren, bij stilstaande auto of tot een
snelheid van ongeveer 50 km/h.
F Snelheid lager dan 50 km/h:
houd deze toets ingedrukt tot
het lampje gaat branden om
het systeem te selecteren;
dit verklikkerlampje gaat
grijs branden op het
instrumentenpaneel.
F Snelheid lager dan 30 km/h:
het systeem wordt geactiveerd;
dit verklikkerlampje gaat
groen branden op het
instrumentenpaneel.
F Zodra de afdaling begint, kunt u het
gaspedaal en het rempedaal loslaten, het
systeem regelt de snelheid:
- als de 1e of 2e versnelling is
ingeschakeld, wordt de snelheid
verminderd en knippert het
verklikkerlampje snel,
- als de versnellingsbak in de
neutraalstand staat of het
koppelingspedaal is ingetrapt,
wordt de snelheid verminderd
en knippert het verklikkerlampje
langzaam; in dat geval is de
constante snelheid waarmee
wordt afgedaald lager.
148
Veiligheid
Als u bij het afdalen en wanneer de auto
stilstaat het gaspedaal en het rempedaal
loslaat, ontgrendelt het systeem de remmen om
de auto geleidelijk in beweging te zetten.
De remlichten gaan automatisch branden
wanneer het systeem in werking treedt.
Als de rijsnelheid hoger wordt dan 30 km/h,
wordt de regeling automatisch onderbroken.
Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
brandt dan weer grijs, maar het lampje van de
toets blijft branden.
De regeling wordt automatisch hervat zodra de
rijsnelheid lager wordt dan 30 km/h en wordt
voldaan aan de voorwaarden met betrekking tot
de helling en het loslaten van de pedalen.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal
of het rempedaal weer intrappen.
Uitschakelen
Storing
Bij een storing in het systeem gaat
dit verklikkerlampje branden in
combinatie met een melding op het
instrumentenpaneel.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
F Houd deze toets ingedrukt tot het lampje
uitgaat; het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit.
Als de wagensnelheid hoger wordt dan
70 km/h, wordt het systeem automatisch
gedeactiveerd; het verklikkerlampje van de
toets gaat uit.
149
5
Veiligheid
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Hoogteverstelling
Veiligheidsgordels 2e zitrij
F Knijp de knop A in en schuif deze in de
gewenste stand om het bevestigingspunt in
hoogte te verstellen.
Controleer voordat u handelingen uitvoert
met de achterstoelen, om beschadiging
van de veiligheidsgordels te voorkomen,
of:
- de buitenste veiligheidsgordels goed
zijn gespannen,
- de middelste veiligheidsgordel volledig
is opgerold.
Alle zitplaatsen van de 2e zitrij zijn voorzien
van een driepunts veiligheidsgordel met
oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen zijn voorzien van een
gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.
150
Veiligheid
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F Controleer de vergrendeling door aan de
gordel te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Veiligheidsgordel middelste
zitplaats 2e zitrij
De veiligheidsgordel voor de middelste
zitplaats achterin is in het dak ingebouwd.
Omdoen
Losmaken en opbergen
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting
B en vervolgens op de zwarte knop van de
gordelsluiting A.
F Geleid de riem bij het oprollen en beweeg
de gesp B en vervolgens de gesp A naar
de magneet van het bevestigingspunt in de
hemelbekleding.
Veiligheidsgordels 3e zitrij
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels altijd
correct bevestigd zijn wanneer ze niet
worden gebruikt.
F Trek aan de riem en steek de gesp A in de
rechter gordelsluiting.
F Trek aan de riem en steek de gesp B in de
linker gordelsluiting.
F Controleer of beide gespen goed zijn
vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F Houd de gordel tijdens het oprollen vast.
F Bevestig de gordel aan de zijbekleding
van de bagageruimte met behulp van het
magnetische bevestigingssysteem.
151
5
Veiligheid
Waarschuwingen losgemaakte/
niet vastgemaakte
veiligheidsgordel(s)
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt
Positie-indicator losgemaakte/niet
vastgemaakte veiligheidsgordel(s)
Waarschuwing veiligheidsgordels
vóór niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet, gaan het
lampje op het instrumentenpaneel en de
desbetreffende positie-indicator(en) branden
als de bestuurder en/of de voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h
knipperen deze lampjes gedurende 2 minuten
in combinatie met een geluidssignaal.
Daarna blijven de lampjes branden tot de
veiligheidsgordels zijn vastgemaakt.
Waarschuwing veiligheidsgordels
achter niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet, bij draaiende
motor of bij een wagensnelheid hoger dan
20 km/h gaan het lampje en de positie-
indicatoren gedurende ongeveer 30 seconden
branden als één of meer veiligheidsgordels
achter niet zijn vastgemaakt.
Waarschuwing veiligheidsgordels
losgemaakt
Dit lampje gaat branden op zowel
het instrumentenpaneel als op
het pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels en de airbag vóór
aan passagierszijde als het systeem
heeft gedetecteerd dat een van de
veiligheidsgordels is losgemaakt of
niet is vastgemaakt.
Deze indicator gaat branden op
het pictogrammendisplay: het
geeft aan van welke zitplaats de
veiligheidsgordel is losgemaakt
of niet is vastgemaakt.
Nadat het contact is aangezet gaan het lampje
en de desbetreffende positie-indicatoren
branden als de bestuurder en/of één of meer
passagiers hun veiligheidsgordels losmaken.
Bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h
knipperen deze lampjes gedurende 2 minuten
in combinatie met een geluidssignaal.
Daarna blijven de lampjes branden tot de
veiligheidsgordels weer zijn vastgemaakt.
152
Veiligheid
Veiligheidsadviezen
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden
hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het
een korte rit.
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast aan
de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel
wordt automatisch opgerold als deze niet wordt
gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van de
gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of
het over de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan
de riem te trekken en deze weer los te laten,
zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats, vooral
als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij
dePEUGEOT-dealer.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het
rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over kinderzitjes.
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de
aard en de kracht van de aanrijding, vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan. Het afgaan
van de gordelspanners gaat gepaard met wat
onschadelijke rook en een knal, als gevolg van
de activering van de pyrotechnische lading die in
het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de
airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding controleren
en eventueel vervangen door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
153
5
Veiligheid
Airbags
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
inzittenden (uitgezonderd de passagier op de
middelste zitplaats achterin) zo goed mogelijk te
beschermen tegen de gevolgen van een ernstige
aanrijding. De airbags vormen een aanvulling
op de werking van de veiligheidsgordels
met spankrachtbegrenzers (uitgezonderd de
veiligheidsgordel van de middelste zitplaats
achterin).
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en
zijdelingse krachten waaraan de detectiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te helpen beschermen. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het
zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden
de auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact is ingeschakeld.
De airbags werken slechts één keer.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval),
worden de airbags niet meer opgeblazen.
Registratiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en geluid, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
personen die hier gevoelig voor zijn,
irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag
wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Frontairbags
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A), in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De frontairbag wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
De frontairbags beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
154
Veiligheid
Uitschakelen van de airbag vóór
aan passagierszijde
Bij het aanzetten van het contact
brandt dit waarschuwingslampje in
het pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels. Het blijft branden
zolang de airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de
airbag aan passagierszijde altijd uit als u
een kinderzitje met de rug in de rijrichting
op de voorstoel plaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Opnieuw inschakelen airbag vóór
aan passagierszijde
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan
met afgezet contact de schakelaar weer op
ON om de airbag vóór aan passagierszijde
opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van
uw voorpassagier te garanderen.
Bij het aanzetten van het contact gaat
dit lampje in het pictogrammendisplay
voor de veiligheidsgordels gedurende
ongeveer één minuut branden om
aan te geven dat de airbag vóór aan
passagierszijde weer is ingeschakeld.
Storingen
Als dit lampje gaat branden
raadpleeg dan altijd het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten
controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij, loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel.
F Zet het contact af en steek de sleutel in
de schakelaar voor het uitschakelen van de
airbag vóór aan passagierszijde.
F Draai deze in de stand OFF.
F Verwijder de sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding en verkleinen de kans op letsel.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
155
5
Veiligheid
Window-airbags
Het systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te beschermen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden voor en achter en de ruiten.
Storing
Als dit lampje gaat branden raadpleeg
dan altijd het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om
het systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding worden de zij- en
gordijnairbags niet geactiveerd.
156
Veiligheid
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een maximale
effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag
en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten
enz.) en bevestig niets in de buurt van de airbags
of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit
kan de inzittende bij het afgaan van de airbag
verwonden.
Verander niets aan de oorspronkelijke uitvoering
van uw auto, voer met name geen wijzigingen
door aan de onderdelen in de directe nabijheid
van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de
airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen
als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten stromen.
Veiligheidsvoorschriften
Frontairbags
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat
uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het
dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat, kunnen
brandende sigaretten of een pijp brandwonden of
ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in
de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het
stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij
het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou
bij het afgaan van de window-airbags kunnen
leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van de
bevestiging van de window-airbags.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden.
Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt
zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het
PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding enz.): dit zou bij het afgaan van
de zijairbags kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren bevatten
de zijdelingse schoksensoren van de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die
niet aan de voorschriften voldoen, kan ertoe
leiden dat deze sensoren niet meer goed werken -
In dat geval werken de zij-airbags mogelijk niet!
Laat werkzaamheden aan de voorportieren
uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
157
5
Veiligheid
Algemene informatie met
betrekking tot kinderzitjes
* De regelgeving met betrekking tot het vervoer
van kinderen verschilt per land. Raadpleeg
de in uw land geldende regelgeving.
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van
uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun
veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
- Conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd. *
- De veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto.
- Kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als
achterin met de "rug in de rijrichting"
worden vervoerd.
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op
de achterzitplaatsen van uw auto te
vervoeren:
- tot 3 jaar "met de rug in de
rijrichting",
- vanaf 3 jaar "met het gezicht in de
rijrichting".
Kinderzitje op de
passagiersstoel voor
Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw
land alvorens een kinderzitje op deze plaats te
bevestigen.
"Met de rug in de rijrichting"
Zet als een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" op de voorpassagiersstoel is
geplaatst, de stoel in de achterste stand van
de verstelling in lengterichting en in de hoogste
stand van de hoogteverstelling en zet de
rugleuning rechtop.
De airbag vóór aan passagierszijde moet
zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan
kan het kind bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
158
Veiligheid
"Met het gezicht in de rijrichting"
Controleer of de veiligheidsgordel goed is
aangetrokken.
Controleer bij kinderzitjes met een steun
of deze steun stevig en stabiel op de vloer
staat. Verstel de passagiersstoel als dit
niet het geval is.
Zet als een kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" op de voorpassagiersstoel is
geplaatst, de stoel in de achterste stand van
de verstelling in lengterichting en in de hoogste
stand van de hoogteverstelling en zet de
rugleuning rechtop. Schakel de airbag vóór aan
passagierszijde niet uit.
Passagiersstoel in de hoogste en achterste
stand.
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde
Plaats nooit een kind in een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel als de airbag vóór
aan passagierszijde is ingeschakeld. Het
kind kan in dat geval bij een aanrijding
levensgevaarlijk gewond raken.
159
5
Veiligheid
Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de
waarschuwingssticker aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde.
Conform de wettelijke voorschriften vindt u op
de volgende tabellen deze waarschuwing in
alle benodigde talen.
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over airbags en in het
bijzonder uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde.
160
Veiligheid
AR
BG
НИКОГАНЕинсталирайтедетскостолченаседалкасАКТИВИРАНАпреднаВЪЗДУШНАВЪЗГЛАВНИЦА.Товаможедапричини
СМЪРТилиСЕРИОЗНОНАРАНЯВАНЕнадетето.
CS
NIKDYneumisťujtedětskézádržnézízeníorientovanésměremdozadunasedadlochráněnéAKTIVOVANÝMčelnímAIRBAGEM.Hrozí
nebezpíSMRTIDÍTĚTEneboVÁŽNÉHOZRANĚNÍ.
DA
Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT
KVÆSTET eller DRÆBT.
DE
Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung,
das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.
EL
ΜηχρησιμοποιείτεΠΟΤΕπαιδικόκάθισμαμετηνπλάτητουπροςτοεμπρόςμέροςτουαυτοκινήτου,σεμιαθέσηπουπροστατεύεταιαπό
ΜΕΤΩΠΙΚΟαερόσακοπουείναιΕΝΕΡΓΟΣ.ΑυτόμπορείναέχεισανσυνέπειατοΘΑΝΑΤΟήτοΣΟΒΑΡΟΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟτουΠΑΙΔΙΟΥ
EN
NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the
CHILD can occur
ES
NO INSTALAR NUNCA un sistema de retencn para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un
AIRBAGfrontalACTIVADO,yaquepodríacausarlesionesGRAVESoinclusolaMUERTEdelniño.
ET
Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja
avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.
FI
ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen
laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.
FR
NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l'arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE
frontalACTI.CelapeutprovoquerlaMORTdel'ENFANTouleBLESSERGRAVEMENT.
HR
NIKADAnepostavljatidječjusjedaliculimausmjeruvožnjenasjedaloztićenoUKLJENIMprednjimZRAČNIMJASTUKOM.Tobi
moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU
SOHAnehasználjonmenetiránynakháttalbeszereltgyermeküléstAKTIVÁLT(BEKAPCSOLT)FRONTLÉGZKKALvédettülésen.Eza
gyermekHALÁLÁTvagySÚLYOSSÉRÜLÉSÉTokozhatja.
IT
NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale
ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.
LT
NIEKADAneįrenkitevaikoprilaikymopriemonėssuatgalatgręžtuvaikuantsėdynės,kurisaugomaVEIKIANČIOSpriekinėsORO
PAGALVĖS.IšsiskleidusoropagalveivaikasgalibūtiMIRTINAIarbaSUNKIAITRAUMUOTAS.
161
5
Veiligheid
LV
NEKADNEuzstādietuzaizmugurivērstubērnusēdeklītipriekšējāpasažierasēdvietā,kurāirAKTIVIZĒTSpriekšējaisDROŠĪBASGAISA
SPILVENS.TasvarizraisītBĒRNANĀVIvairadītNOPIETNUSIEVAINOJUMUS.
MT
Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla
NL
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de
airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN
NO
Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE,
BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.
PL
NIGDYnieinstalowaćfotelikadzieccegowpozycji"tyłemdokierunkujazdy"nasiedzeniuwyposonymwCZOŁOWĄPODUSZKĘ
POWIETRZNĄwstanieAKTYWNYM.MożetodoprowadzićdoŚMIERCIDZIECKAlubspowodowaćuniegoPOWAŻNEOBRAŻENIA
CIAŁA.
PT
NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.
EstainstalãopoderáprovocarFERIMENTOSGRAVESouaMORTEdaCRIANÇA.
RO
Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG
frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.
RU
ВОВСЕХСЛУЧАЯХЗАПРЕЩАЕТСЯиспользоватьобращенноеназаддетскоеудерживающееустройствонасиденье,
защищенномФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙПОДУШКОЙБЕЗОПАСНОСТИ,установленнойпередэтимсиденьем.Этоможетпривестик
ГИБЕЛИРЕБЕНКАилиНАНЕСЕНИЮЕМУСЕРЬЕЗНЫХТЕЛЕСНЫХПОВРЕЖДЕНИЙ
SK
NIKDYneitalujtedetskézádržnézariadenieorientovanésmeromdozadunasedadlochránenéAKTIVOVAMčelnýmAIRBAGOM.
MohlobydôjsťkSMRTEĽNÉMUaleboVÁŽNEMUPORANENIUDIEŤA.
SL
NIKOLInenameščajteotroškegasedashrbtomvsmerivožnje,čejeVARNOSTNABLAZINApredsprednjimsopotnikovimsedežem
AKTIVIRANA.TakšnanamestitevlahkopovzročiSMRTOTROKAaliHUDEPOŠKODBE.
SR
NIKADAnekoristitedečjesedištekojeseokreunazadnasedištuztićenimAKTIVNIMVAZDUŠNIMJASTUKOMisprednjega,jermogu
nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.
SV
Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att
DAS eller SKADAS ALLVARLIGT.
TR
KESİNLKLEHAVAYASTIĞIAKFolanönkoltuğayüzüarkayadönükbirçocukkoltuğuyerleştirmeyiniz.BuÇOCUĞUNÖLMESİNEveya
ÇOKAĞIRYARALANMASINAsebepolabilir.
162
Veiligheid
Kinderzitje achterin
"Rug in de rijrichting"
"Gezicht in de rijrichting"
Controleer of de veiligheidsgordel goed
is aangetrokken.
Controleer bij kinderzitjes met een steun
of deze steun stabiel op de vloer staat.
Verzet indien nodig de voorstoel van de
auto.
Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar
voren en zet de rugleuning van de voorstoel
rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet
raakt.
Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht
in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel
naar voren en zet de rugleuning van de
voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind
de voorstoel niet raken.
163
5
Veiligheid
Kinderzitjes aanbevolen door PEUGEOT
PEUGEOT levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt.
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L5
"RÖMER KIDFIX XP"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto
worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
L6
"GRACO Booster"
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
164
Veiligheid
Tabel voor het bevestigen van kinderzitjes met veiligheidsgordel
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel
gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.
Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie
Zitplaats
Airbag vóór aan
passagierszijde
Tot 13 kg
(categorie 0 (b)
en 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(categorie 1)
Van 1 tot ca.
3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(categorie 2)
Van 3 tot ca.
6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(categorie 3)
Van 6 tot ca.
10 jaar
Zitrij 1 (c)
Passagiersstoel
Met
hoogteverstelling*
Uitgeschakeld
"OFF"
U U U U
Ingeschakeld "ON" X U U U
Passagiersstoel
Zonder
hoogteverstelling**
Uitgeschakeld
"OFF"
U U U U
Ingeschakeld "ON" X U U U
Zitrij 2 (d)
Zitplaats achter
bestuurder
U U U U
Zitplaats achter
voorpassagier
U U U U
Middelste zitplaats
achter
U U U U
* Hoogste stand. ** Rugleuning rechtop.
165
5
Veiligheid
Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie
Zitplaats
Airbag vóór aan
passagierszijde
Tot 13 kg
(categorie 0 (b)
en 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(categorie 1)
Van 1 tot
ca. 3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(categorie 2)
Van 3 tot
ca. 6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(categorie 3)
Van 6 tot
ca. 10 jaar
3e zitrij (d)
Buitenste
zitplaatsen
achter
U U U U
U: zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een universeel gehomologeerd
kinderzitje met een veiligheidsgordel,
zowel met de "rug in de rijrichting" als
met het "gezicht in de rijrichting".
UF: zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een universeel gehomologeerd
kinderzitje met een veiligheidsgordel met
het "gezicht in de rijrichting".
X: zitplaats die niet geschikt is voor het
plaatsen van een kinderzitje uit de
aangegeven gewichtscategorie.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in
alle auto's met de veiligheidsgordel kan
worden bevestigd.
(b) Categorie 0: vanaf de geboorte tot 10 kg.
Op de passagiersplaats vóór en op de
3e zitrij kan geen reiswieg of kinderbedje
voor in de auto worden bevestigd.
(c) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van
uw land alvorens een kinderzitje op deze
plaats te bevestigen.
(d) Bij het plaatsen van een kinderzitje met
de rug in de rijrichting of met het gezicht
in de rijrichting op een zitplaats achter:
schuif de voorstoel naar voren en zet de
rugleuning rechtop, zodat er voldoende
ruimte is voor het kinderzitje en de benen
van het kind.
Verwijder de hoofdsteun en berg deze op
alvorens een kinderzitje met rugleuning op
een passagierszitplaats te bevestigen.
Vergeet niet de hoofdsteun weer te
bevestigen nadat het kinderzitje weer is
verwijderd.
166
Veiligheid
ISOFIX-bevestigingen
Uw auto voldoet aan de laatste ISOFIX-normen.
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn
uitgerust met compatibele ISOFIX-bevestigingen:
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
Met de ISOFIX-bevestigingen kan een
kinderzitje veilig, degelijk en snel in uw auto
worden gemonteerd.
ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van
twee vergrendelingen die aan de twee
bevestigingsringen A kunnen worden
verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien
van een Top Tether (bovenste riem) die kan
worden vastgemaakt aan bevestigingsring B.
Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER:
F verwijder de hoofdsteun van de zitplaats
waarop u het kinderzitje wilt plaatsen
en berg de hoofdsteun op (plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd),
Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de linker
achterstoel kunt plaatsen, moet u eerst de
middelste veiligheidsgordel achter naar
het midden van de auto duwen op een
zodanige manier dat de gordel normaal
blijft werken.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan
het kind bij een aanrijding ernstig letsel
oplopen.
Houd u nauwkeurig aan de
montagevoorschriften die zijn vermeld in
de gebruiksaanwijzing van het kinderzitje.
Raadpleeg het overzicht voor de
bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in
uw auto, waarin staat vermeld welke
kinderzitjes geschikt zijn.
F voer de riem van het kinderzitje achter de
rugleuning van de zitplaats langs, tussen
de openingen voor de pennen van de
hoofdsteun door,
F bevestig de haak van de bovenste riem aan
het bevestigingsoog B,
F zet de bovenste riem vast.
- twee bevestigingsringen A, die zich tussen
de rugleuning en de zitting van de zitplaats
bevinden, aangegeven met een markering,
- één bevestigingsring B achter de stoel,
aangegeven met een markering, voor
de bevestiging van de bovenste riem
(Top Tether).
167
5
Veiligheid
ISOFIX-kinderzitjes
aanbevolen door
PEUGEOT
Deze kinderzitjes zijn door PEUGEOT
goedgekeurd voor gebruik in uw auto.
Raadpleeg voor het aanbrengen en
verwijderen van het kinderzitje de
montage-instructies van de fabrikant.
"RÖMER Baby-Safe Plus met
ISOFIX-basis"
(lengtecategorie: E)
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg
Dit kinderzitje wordt met de rug in de
rijrichting geplaatst met behulp van een
ISOFIX-basis die aan de ogen A wordt
bevestigd.
De basis is voorzien van een in hoogte
verstelbare steun die op de vloer van de auto
rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met
een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het
zitje zonder basis met de driepuntsgordel op
de zitplaats van de auto bevestigd.
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(lengtecategorie: B1)
Categorie 1: 9-18 kg
Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de
rijrichting geplaatst.
Het wordt verankerd aan de ringen A en met
de bovenste riem, de TOP TETHER, aan de
ring B.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op
zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-
bevestigingspunten. In dat geval moet het
zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de
stoel van de auto worden bevestigd. Stel de
voorstoel zo af dat de voeten van het kind de
rugleuning niet kunnen raken.
168
Veiligheid
Overzichtstabel van zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto
voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G).
Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg
Tot 13 kg
(categorie 0)
(categorie 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(categorie 1)
Van 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje
Reiswieg "Met de rug in de rijrichting" "
Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
Zitplaats
Airbag vóór aan
passagierszijde
Zitrij 1
(a)
Passagiersstoel
met
hoogteverstelling
Uitgeschakeld "OFF"
Geen ISOFIX
Ingeschakeld "ON"
Geen ISOFIX
Passagiersstoel
zonder
hoogteverstelling
Uitgeschakeld "OFF"
Geen ISOFIX
Ingeschakeld "ON"
Geen ISOFIX
2e zitrij
Zitplaats achter
bestuurder
X IL(b) IL IL IUF/IL
Zitplaats achter
voorpassagier
IL(b) X IL IL IUF/IL
Middelste
zitplaats achter
X IL IL IUF/IL
169
5
Veiligheid
Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg
Tot 13 kg
(categorie 0)
(categorie 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(categorie 1)
Van 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg
"
Met de rug in de rijrichting"
"
Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
Zitplaats
Airbag vóór aan
passagierszijde
3e zitrij
Buitenste
zitplaatsen achter
Geen ISOFIX
X: zitplaats die niet geschikt is voor een
ISOFIX-kinderzitje of reiswieg voor de
aangegeven gewichtscategorie.
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een universeel gehomologeerd
ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting en een bovenste riem.
IL: Zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een semi-universeel ISOFIX-
kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een
bovenste riem of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van
een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste
riem of een steun.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de bevestiging van de
bovenste riem met de ISOFIX-bevestigingen.
(a) Raadpleeg de wetgeving in uw land
voordat u een kinderzitje op deze plaats
bevestigt.
(b) Als een reiswieg op deze zitplaats is
bevestigd, kunnen één of beide andere
zitplaatsen van dezelfde zitrij mogelijk
niet meer worden gebruikt.
Verwijder de hoofdsteun en berg
hem op alvorens een kinderzitje met
een rugleuning te bevestigen op een
passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun
terug zodra het kinderzitje is verwijderd.
170
Veiligheid
Overzicht van zitplaatsen geschikt voor i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden vastgemaakt.
Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
- een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B,
- of een steun die op de vloer rust vóór de voor i-Size-kinderzitjes geschikte zitplaats van de auto.
Deze steun voorkomt dat het zitje bij een ongeval kantelt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de ISOFIX-bevestigingen.
Overeenkomstig de nieuwe Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een i-Size-kinderzitje op een plaats
in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen die voor i-Size-kinderzitjes zijn goedgekeurd.
Plaats
Airbag vóór aan
passagierszijde
i-Size-bevestigingssysteem
Zitrij 1 (a) Passagiersstoel
Uitgeschakeld "OFF" Geen i-Size
Ingeschakeld "ON" Geen i-Size
2e zitrij
Zitplaats achter bestuurder i-U
Zitplaats achter voorpassagier i-U
Middelste zitplaats achter i-U
171
5
Veiligheid
i-U: zitplaats uitsluitend geschikt voor
de bevestiging van een universeel
gehomologeerd i-Size-kinderzitje met het
gezicht in de rijrichting of met de rug in de
rijrichting.
i-
UF:
zitplaats uitsluitend geschikt voor
de bevestiging van een universeel
gehomologeerd i-Size-kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting.
X: zitplaats niet geschikt voor de
bevestiging van een universeel
gehomologeerd i-Size-kinderzitje.
(a) Raadpleeg de wetgeving in uw land
voordat u een kinderzitje op deze plaats
bevestigt.
Verwijder de hoofdsteun en berg hem op
alvorens een kinderzitje met een rugleuning
te bevestigen op een passagiersstoel.
Vergeet niet de hoofdsteun weer te
bevestigen nadat het kinderzitje weer is
verwijderd.
Zitplaats
Airbag vóór aan
passagierszijde
i-Size-bevestigingssysteem
3e zitrij Buitenste zitplaatsen achter Geen i-Size
172
Veiligheid
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar in
geval van een botsing.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp
van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje
zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar
kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje
met de veiligheidsgordel voor dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje
is gespannen en dat de gordel het kinderzitje
stevig op zijn plaats houdt. Schuif de
passagiersstoel, wanneer deze versteld kan
worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
- het kinderzitje "met de rug in de rijrichting",
- de voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de stoel naar voren en zet de
rugleuning ervan, indien nodig, meer rechtop.
Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting"
is het noodzakelijk dat de afstand tussen de
rugleuning van het kinderzitje en de rugleuning
van de stoel van de auto zo klein mogelijk is.
Veiligheidsvoorschriften
Verwijder de hoofdsteun alvorens een
kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op
een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen. Vergeet niet
de hoofdsteun weer te bevestigen nadat het
kinderzitje weer is verwijderd.
PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in een
auto,
- nooit een kind of een dier in een auto achter
wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto
in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de portieren en de portierruiten achter per
ongeluk geopend worden.
Zorg ervoor dat de achterzijruiten niet verder
dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen
tegen de zon te beschermen.
Kinderen voorin
De regelgeving met betrekking tot het vervoer
van kinderen op de voorpassagiersstoel
verschilt per land. Raadpleeg de in uw land
geldende regels.
Schakel de airbag vóór aan passagierszijde uit
zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting
op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de autogordel moet
over de schouder van het kind liggen zonder de
hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
173
5
Veiligheid
Mechanische
kinderbeveiliging
Beide achterportieren zijn voorzien van een
kinderbeveiliging om het openen van binnenuit
te verhinderen.
De rode knop bevindt zich op de zijkant van
beide achterportieren.
De knop wordt aangegeven door een op de
carrosserie aangebrachte sticker.
Inschakelen
Uitschakelen
F Draai de rode knop met de contactsleutel of
de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van de
uitvoering) tot de aanslag:
- naar links bij het linker achterportier,
- naar rechts bij het rechter achterportier.
F Draai de rode knop met de contactsleutel of
de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van de
uitvoering) tot de aanslag:
- naar rechts bij het linker achterportier,
- naar links het rechter achterportier.
Verwar de rode knop van het kinderslot
niet met de zwarte knop van de
noodvergrendeling.
174
Veiligheid
Elektrische
kinderbeveiliging
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat
beide achterportieren van binnenuit kunnen
worden geopend.
De vergrendeltoets bevindt zich op het
dashboard aan bestuurderszijde.
Inschakelen
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze knop.
Het lampje van de toets gaat uit en er verschijnt
een melding ter bevestiging dat de functie is
uitgeschakeld.
Het lampje blijft uit zolang de kinderbeveiliging
is uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal
geeft, wijst dit op een storing in de
kinderbeveiliging.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Verwijder bij het verlaten van de auto altijd
de contactsleutel, zelfs wanneer dit voor
korte duur is.
Bij een ernstige aanrijding wordt de
elektrische kinderbeveiliging automatisch
uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers
de auto ongehinderd kunnen verlaten.
F Druk op deze toets.
Het lampje van de toets gaat branden en er
verschijnt een melding ter bevestiging van het
inschakelen.
Zolang de kinderbeveiliging actief is blijft dit
lampje branden.
175
6
Rijden
Rijadviezen
Houd u aan de verkeersregels en let onder alle
omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Dit kan leiden tot een vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager dan
-23 °C) de motor gedurende 4 minuten
stationair draaien alvorens weg te rijden.
Deze handelswijze komt de goede werking
en de duurzaamheid van de mechanische
onderdelen van de auto, motor en
versnellingsbak ten goede.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem
- Kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm. Zet uw
auto daarom niet stil (om te parkeren of
met draaiende motor) op een plaats met
brandbaar materiaal (gras, afgevallen blad
enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto met
draaiende motor moet verlaten, trek dan
de handrem aan en zet de versnellingsbak
in de neutraalstand of in de stand N of P,
afhankelijk van het type versnellingsbak.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
- controleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers;
- schakel het Stop & Start-systeem uit;
- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10 km/u;
- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
176
Rijden
Bij het trekken van een
aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Gewichtsverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
probeer de maximaal toegestane kogeldruk
zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze
te overschrijden.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt. Trek
daarbij voor elke 1.000 m hoogte 10% van het
maximale aanhangergewicht af.
Houd u aan de maximale
aanhangergewichten.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de
windgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F Pas uw snelheid aan om het motortoerental
te beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
F Als dit lampje gaat branden in
combinatie met het lampje STOP,
stop dan zo snel mogelijk en zet de
motor af.
Nieuwe auto
Koppel geen aanhanger achter de auto voordat deze
een kilometerstand van ten minste 1.000 km heeft.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om
te voorkomen dat de remmen oververhit raken.
In dat geval is het raadzaam om op de motor af
te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger
en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen.
Om bij het gebruik van een originele
PEUGEOT-trekhaak het onnodig activeren
van het geluidssignaal te voorkomen,
wordt de parkeerhulp achter hierbij
automatisch uitgeschakeld.
177
6
Rijden
Diefstalbeveiliging
Elektronische
startblokkering
In de sleutels is een chip aangebracht die
over een geheime code beschikt. Om te
kunnen starten, moet bij het aanzetten van het
contact deze code worden herkend door de
startblokkering.
Enkele seconden na het uitschakelen van
het contact vergrendelt dit systeem de
motorregelmodule om te voorkomen dat de
motor na een eventuele inbraak in de auto
gestart kan worden.
Bij een storing in het systeem verschijnt er een
waarschuwing en zal de motor niet starten.
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer.
Starten/afzetten van de
motor met de sleutel
Contactslot
Stand Contact
In deze stand werkt de elektrische uitrusting
van de auto en kan externe apparatuur worden
opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het
systeem over op de eco-mode: de elektrische
voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat
de accu voldoende opgeladen blijft.
Hang geen zware voorwerpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen aan het contactslot
veroorzaken.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Starten van de motor
Parkeerrem aangetrokken:
F Auto's met een handgeschakelde versnellingsbak:
zet de versnellingshendel in de neutraalstand en trap
het koppelingspedaal volledig in.
F Auto's met een automatische transmissie: zet
de selectiehendel in de stand N of P en trap het
rempedaal volledig in.
F Steek de sleutel in het contactslot; het systeem
herkent de code.
F Ontgrendel het stuurslot door tegelijkertijd aan het
stuurwiel en aan de contactsleutel te draaien.
In bepaalde gevallen is veel kracht
nodig bij het draaien aan het stuurwiel
(bijvoorbeeld als de wielen niet rechtuit
staan).
Het contactslot heeft 3 standen:
- stand 1 (Stop): sleutel in het contactslot
steken en uit het contactslot verwijderen,
stuurslot vergrendeld,
- stand 2 (Contact): stuurslot ontgrendeld,
contact ingeschakeld, voorgloeien
dieselmotor, draaien van de motor,
- stand 3 (Starten).
F Auto's met een benzinemotor: activeer
de startmotor door de sleutel in de stand
3 te houden tot de motor is aangeslagen.
Geef hierbij geen gas. Laat de sleutel los
zodra de motor draait.
178
Rijden
Activeer, zodra dit lampje op het
instrumentenpaneel is gedoofd,
de startmotor door de sleutel in de
stand 3 te houden tot de motor is
aangeslagen; geef daarbij geen gas.
Laat de sleutel los zodra de motor
draait.
Onder winterse omstandigheden blijft het
lampje langer branden. Als de motor warm
is, gaat het lampje niet branden.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat,
zet dan het contact uit. Wacht even
alvorens opnieuw te starten. Als de motor
ook na een aantal pogingen niet aanslaat,
probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor zouden
beschadigd kunnen raken. Neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo
snel mogelijk weg zonder de motor veel
toeren te laten draaien.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Kans op vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager dan
-23 °C) de motor gedurende 4 minuten
stationair draaien alvorens weg te rijden.
Deze handelswijze komt de goede werking
en de duurzaamheid van de mechanische
onderdelen van de auto, motor en
versnellingsbak ten goede.
Motor afzetten
F Breng de auto tot stilstand.
F Draai bij een stationaire motor de sleutel
naar stand 1.
F Verwijder de sleutel uit het contactslot.
F Draai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten.Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
F Controleer of de parkeerrem correct is
aangetrokken, met name als de auto op een
helling staat.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Als
de motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over
de auto kunnen verliezen.
Als u de auto verlaat, neem dan de sleutel
mee en vergrendel de auto.
Eco-mode
Na het afzetten van de motor (stand 1-Stop)
kunt u nog gedurende maximaal 30 minuten
gebruikmaken van een aantal functies,
zoals het audio- en telematicasysteem, de
ruitenwissers, het dimlicht en de plafonniers.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de eco-mode.
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 (Contact)
van het contactslot blijft staan, zal het contact na
een uur automatisch worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en
vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact) om
het contact weer aan te zetten.
F Auto's met een dieselmotor: draai de
sleutel in de stand 2 (aanzetten van het
contact) om de motor te laten voorgloeien.
179
6
Rijden
Starten/afzetten van de
motor met Keyless entry
and start
Starten van de motor
De elektronische sleutel van het Keyless
entry and start-systeem moet zich binnen
de detectiezone bevinden.
Als de elektronische sleutel niet in deze
zone wordt gedetecteerd, wordt er een
melding weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel naar
deze zone zodat de motor kan worden
gestart.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan de
rubriek "Sleutel niet gedetecteerd -
Noodprocedure voor het starten".
F Druk kort op de toets "START/
STOP" en houd daarbij het pedaal
ingetrapt tot de motor draait.
De stuurkolom wordt ontgrendeld en de motor
wordt gestart.
Bij auto's met een dieselmotor wordt de motor
bij temperaturen onder nul en/of bij koude
motor pas gestart als het lampje voor het
voorgloeien is gedoofd.
F Moet u bij een automatische transmissie
het rempedaal ingetrapt houden tot het
lampje uitgaat en niet nogmaals op de toets
"START/STOP" drukken voordat de motor
is aangeslagen.
Als aan een van de voorwaarden voor
het starten niet wordt voldaan, wordt
ter herinnering een melding op het
instrumentenpaneel weergegeven.
In sommige gevallen moet het stuurwiel
heen en weer worden bewogen terwijl de
toets "START/STOP" wordt ingedrukt om het
stuurslot te ontgrendelen; u wordt hiervan via
een melding op de hoogte gebracht.
Verlaat om veiligheidsredenen nooit de
auto terwijl de motor nog draait.
F Zet bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in
de neutraalstand.
F Houd, als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt, het koppelingspedaal volledig
ingetrapt.
F Zet bij een automatische transmissie de
selectiehendel in stand P of N.
F Houd, als de elektronische sleutel zich
in de auto bevindt, het rempedaal stevig
ingetrapt.
Als dit lampje gaat branden nadat
u op de toets "START/STOP" hebt
gedrukt:
F Moet u bij een handgeschakelde
versnellingsbak het koppelingspedaal
ingetrapt houden tot het lampje uitgaat en
niet nogmaals op de toets "START/STOP"
drukken voordat de motor is aangeslagen.
Afzetten van de motor
F Zet de auto stil en laat de motor stationair draaien.
F Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand.
F Zet bij een automatische transmissie de
selectiehendel in stand P of N.
F Druk terwijl de elektronische
sleutel zich in de auto bevindt
op de toets "START/STOP".
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld.
180
Rijden
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Laat nooit de elektronische sleutel in de
auto achter als u de auto verlaat.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Contact aanzetten (zonder
te starten)
F Druk op de "START/STOP"-
knop: de verlichting en lampjes
van het instrumentenpaneel
gaan branden zonder dat de
motor wordt gestart.
F Druk nogmaals op deze knop om het contact
af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Als het contact aanstaat, gaat het systeem
na een bepaalde tijd automatisch over op
de eco-mode om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een
noodsleutellezer waarmee de motor kan
worden gestart als het systeem de sleutel niet
waarneemt in de detectiezone of als de batterij
van de elektronische sleutel leeg is.
F Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal
volledig in.
F Als uw auto is uitgerust met een
automatische transmissie, selecteer dan de
stand P en trap vervolgens het rempedaal
stevig in.
F Druk op de toets "START/STOP".
De motor wordt gestart.
Noodprocedure voor het afzetten
van de motor
Het contact kan worden aangezet door, terwijl
de elektronische sleutel van het Keyless entry
and start-systeem zich in de auto bevindt,
zonder pedalen in te trappen op de "START/
STOP"-knop te drukken.
U kunt dan ook verschillende elektrische
functies activeren (radio, verlichting enz.).
F Houd de afstandsbediening tegen de lezer.
Als de elektronische sleutel niet wordt herkend
of zich niet meer in het detectiegebied bevindt,
verschijnt een melding op het instrumentenpaneel
als een portier wordt gesloten of bij een poging
om de motor af te zetten.
181
6
Rijden
Noodprocedure voor het
uitschakelen van de motor
F Houd om het afzetten van de motor te
bevestigen de knop "START/STOP"
ongeveer 5 seconden ingedrukt.
Als de elektronische sleutel niet werkt, neem
dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor
geforceerd worden afgezet (zelfs tijdens het
rijden).
Houd de knop "START/STOP" ongeveer vijf
seconden ingedrukt.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
Elektrische parkeerrem
Wanneer de automatische werking is
geactiveerd, zorgt dit systeem ervoor dat de
parkeerrem automatisch wordt aangetrokken
bij het afzetten van de motor en automatisch
wordt vrijgezet bij het wegrijden.
Waarschuwingslampje
Dit lampje gaat zowel op het
instrumentenpaneel als op de
hendel branden om te bevestigen
dat de parkeerrem is aangetrokken.
Als de parkeerrem wordt vrijgezet, gaat dit
lampje uit om dit te bevestigen.
Dit lampje knippert op de hendel wanneer de
parkeerrem handmatig wordt aangetrokken of
vrijgezet.
In het geval van een lege accu werkt de
bediening van de elektrische parkeerrem niet.
Beveilig als de parkeerrem niet is
aangetrokken de auto tegen wegrollen door
een versnelling in te schakelen (auto met
een handgeschakelde versnellingsbak) of de
meegeleverde wielblokken tegen een van de
wielen te plaatsen.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Sticker op het portierpaneel
De bestuurder kan op elk moment zelf de
parkeerrem aantrekken of vrijzetten met de
hendel:
F door kort aan de hendel te trekken om de
parkeerrem aan te trekken,
F door de hendel kort in te drukken terwijl
u het rempedaal ingetrapt houdt om de
parkeerrem vrij te zetten.
Standaard is de automatische werking
geactiveerd.
182
Rijden
Controleer voordat u de auto verlaat
of de parkeerrem is aangetrokken:
de lampjes van de parkeerrem op het
instrumentenpaneel en op de hendel
moeten allebei permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken,
klinkt een geluidssignaal en wordt
een melding weergegeven als het
bestuurdersportier wordt geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet: ze
zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Als een aanhangwagen achter uw auto
is gekoppeld, op een steile helling wordt
geparkeerd of uw auto zwaar is beladen,
dient u bij het parkeren de voorwielen naar
het trottoir te sturen en een versnelling
in te schakelen (handgeschakelde
versnellingsbak) of de stand P te
selecteren (automatische transmissie).
Als een aanhangwagen achter uw auto
is gekoppeld, moet bij het parkeren het
hellingspercentage lager zijn dan 12%.
Handbediende werking
Handmatig vrijzetten
Contact aan of draaiende motor:
F trap het rempedaal in,
F houd het rempedaal ingetrapt en druk de
hendel kort in.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet, wordt
dit bevestigd door het doven van lampje
remsysteem en het lampje P op de hendel
in combinatie met de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
Als u de hendel indrukt zonder het
rempedaal in te trappen, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Stilstaand voertuig:
F trek kort aan de hendel.
Als de parkeerrem wordt aangetrokken, wordt
dit bevestigd door het knipperen van het lampje
van de hendel.
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het lampje
remsysteem en het lampje P op de
hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem aangetrokken".
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor is gestart en het
bestuurdersportier goed is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
F Trap het koppelingspedaal volledig
in en schakel de 1
e
versnelling of de
achteruitversnelling in.
F Geef gas en laat het koppelingspedaal
opkomen.
Bij een automatische transmissie
F Houd het rempedaal ingetrapt.
F Selecteer stand D, M of R.
F Laat het rempedaal los en geef gas.
183
6
Rijden
Trap bij stilstaande auto niet onnodig het
gaspedaal in, omdat hierbij de parkeerrem
kan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de parkeerrem
automatisch aangetrokken als u de motor
afzet.
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het lampje
remsysteem en het lampje P op de
hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem aangetrokken".
Als de motor is afgeslagen of is afgezet
door de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem, wordt de parkeerrem niet
automatisch aangetrokken.
Als de automatische werking is
geactiveerd, kunt u op elk moment zelf de
parkeerrem aantrekken of vrijzetten met
de hendel.
Bijzonderheden
Onder bepaalde omstandigheden kan het nodig
zijn om de parkeerrem handmatig aan te trekken.
Stilzetten van de auto, bij
draaiende motor
Trek om de auto stil te zetten bij draaiende
motor kort aan de hendel.
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het lampje
remsysteem en het lampje P op de
hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem aangetrokken".
Parkeren van de auto met
vrijgezette parkeerrem
Onder zeer koude weersomstandigheden
(vorst) is het raadzaam de parkeerrem niet
te gebruiken.
Schakel om te voorkomen dat de auto
wegrolt een versnelling in of plaats de
wielblokken tegen een van de wielen.
Stilzetten van de auto, met de parkeerrem
vrijgezet.
F Zet de motor af.
Het branden van het lampje op het
instrumentenpaneel en op de hendel
bevestigt dat de parkeerrem is
aangetrokken,
F Zet het contact weer aan, zonder de motor
te starten.
F Zet de parkeerrem handmatig vrij door
op de hendel te drukken terwijl u het
rempedaal ingetrapt houdt.
Als bij een auto met een automatische
transmissie de parkeerrem niet
automatisch wordt vrijgezet, controleer
dan of de voorportieren correct zijn
gesloten.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet, wordt
dit bevestigd door het doven van het lampje
remsysteem en het lampje P op de hendel
in combinatie met de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
Als de parkeerrem volledig is
vrijgezet, wordt dit bevestigd
door het doven van het lampje
remsysteem en het lampje P op de
hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem vrijgezet".
F Zet het contact af.
Bij een auto met een automatische
transmissie wordt de stand P automatisch
ingeschakeld als het contact wordt
afgezet. De wielen zijn dan geblokkeerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de automatische
transmissie, in het bijzonder met
betrekking tot het in de vrijloop zetten van
de auto.
184
Rijden
Bij uitvoeringen met een automatische
transmissie klinkt een geluidssignaal
als de stand N wordt geselecteerd.
Het geluidssignaal stopt zodra u het
bestuurdersportier weer sluit.
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen (in het geval van
autopech), kan het noodzakelijk zijn om de
automatische werking van het systeem uit te
schakelen.
Het uitschakelen van de
automatische werking wordt
bevestigd door het branden van dit
lampje op het instrumentenpaneel.
F Laat de hendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure om de automatische
werking weer in te schakelen.
Het inschakelen van de automatische werking
wordt bevestigd door het doven van het lampje
op het instrumentenpaneel.
Noodremfunctie
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij
uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de
bestuurder onwel wordt), kan de auto worden
afgeremd door aan de parkeerremhendel te
trekken en deze vast te houden. De auto wordt
afgeremd zolang aan de parkeerremhendel wordt
getrokken. Het afremmen wordt onderbroken als
de parkeerremhendel wordt losgelaten.
De systemen ABS en DSC zorgen ervoor dat
de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie
actief is.
In geval van een storing aan het systeem
van de noodremfunctie verschijnt de melding
"Parkeerrem defect" op het instrumentenpaneel.
Bij een storing aan de systemen ABS en DSC,
aangegeven door het branden van een van
de twee lampjes op het instrumentenpaneel,
kan de stabiliteit van de auto niet meer worden
gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft door
afwisselend aan de hendel te trekken en deze
weer los te laten tot de auto stilstaat.
F Start de motor.
F Trek met de hendel de parkeerrem aan als
deze is vrijgezet.
F Laat het rempedaal volledig los.
F Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
F Laat de hendel los.
F Trap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
F Houd de hendel gedurende 2 seconden in
de stand voor het aantrekken.
185
6
Rijden
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Schakel de achteruitversnelling alleen in
als de auto stilstaat en de motor stationair
draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van
de motor te vergemakkelijken: zorg dat de
versnellingshendel altijd in de vrijstand
staat en trap het koppelingspedaal in.
Inschakelen van de 5
e
of de
6
e
versnelling
F Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5
e
of de 6
e
versnelling in te schakelen.
Als u dit niet doet, kan de versnellingsbak
onherstelbaar beschadigd raken (door
per ongeluk inschakelen van de 3
e
of 4
e
versnelling).
F Trek de ring onder de pookknop omhoog en
beweeg de versnellingshendel eerst naar
links en dan naar voren.
Automatische transmissie
(EAT6)
Automatische transmissie met zes
versnellingen en een impulsselectiehendel.
De transmissie biedt ook de mogelijkheid
handmatig te schakelen met de schakelflippers
aan de stuurkolom.
Standen van de transmissie
P. Uit.
Om de auto op zijn plaats te houden na
het parkeren: de voorwielen zijn in deze
stand geblokkeerd.
R. Achteruit.
N. Neutraalstand.
Om de auto te verplaatsen met afgezet
contact: in bepaalde wasstraten, bij het
slepen van de auto enz.
186
Rijden
Impulsselectiehendel
A. Toets P.
Om de transmissie in stand P te schakelen.
B.
Toets Unlock.
Om de transmissie te deblokkeren en vanuit de
stand P, met ingetrapt rempedaal, een andere stand
in te schakelen, of de stand R in te schakelen.
Druk eerst op deze toets voordat u de
selectiehendel bedient.
C. Toets M.
Om vanuit de stand D over te schakelen
op de handbediende stand.
D. Verklikkerlampjes voor transmissiestand
(P, R, N, D).
U kunt bijvoorbeeld op twee manieren vanuit
de stand P de stand R te selecteren: door de
impulsselectiehendel twee keer naar voren te
bewegen tot aan het weerstandspunt of één
keer naar voren te bewegen tot voorbij het
weerstandspunt.
- In het eerste geval wordt de transmissie
vanuit de stand P in de stand N en vervolgens
vanuit de stand N in de stand R gezet.
- In het tweede geval wordt de transmissie
vanuit de stand P direct in de stand R gezet.
Schakelflippers aan het
stuurwiel
In de stand M of D kan de bestuurder met de
schakelflippers handmatig schakelen.
Met de flippers is het niet mogelijk de
neutraalstand en de achteruitversnelling in
te schakelen of uit de achteruitversnelling
te schakelen.
D. Automatisch schakelprogramma.
De transmissie schakelt zelf de juiste
versnelling in, afhankelijk van uw rijstijl,
het wegprofiel en de belading van de auto.
M. Sequentiële stand.
De bestuurder schakelt met de
schakelflippers aan de stuurkolom.
Beweeg de impulsselectiehendel één of twee
keer naar voren (N of R) of naar achteren (N of
D), indien nodig tot voorbij het weerstandspunt.
Zodra u de impulsselectiehendel loslaat, keert
hij terug naar zijn oorspronkelijke positie.
F Beweeg de rechter flipper "+" kort naar u toe
om een hogere versnelling in te schakelen.
F Beweeg de linker flipper "-" kort naar u toe
om een lagere versnelling in te schakelen.
187
6
SPORT
SPORT
Rijden
Toets "Sport"
Als bij draaiende motor met deze toets het
Sport-programma wordt geactiveerd, schakelt
de transmissie bij een hoger toerental op zodat
een sportievere rijstijl mogelijk is.
Het programma wordt automatisch
uitgeschakeld bij het afzetten van het contact.
Activeren van het programma Sport of het Driver
Sport Pack wordt niet aanbevolen in de volgende
situaties:
- gebruik van een andere stand van de
Advanced Grip Control dan de standaardstand,
- het minimumniveau van de brandstofvoorraad
is bereikt,
- het minimumniveau van de AdBlue-voorraad is
bereikt.
Bij aangekoppelde aanhangwagen heeft
het indrukken van deze toets geen effect.
Programma Sport
Door in de stand D deze toets in te drukken
wordt het programma Sport geactiveerd.
De letter "S" wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Driver Sport Pack
Het verklikkerlampje van de toets
brandt als het Driver Sport Pack is
geactiveerd.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Als het contact aan staat, wordt bij het openen
van het bestuurdersportier een melding
weergegeven waarin u wordt gevraagd de
transmissie in de stand P te zetten.
Bij het afzetten van het contact blijft de stand
van de transmissie nog enkele seconden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Werking
U kunt de functie activeren/deactiveren:
- door op deze toets te drukken,
of
- via de functie i-Cockpit Amplify, door
de configuratie van een ambiance via het
touchscreen te wijzigen.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor
meer informatie over het Driver Sport Pack en
de functie i-Cockpit Amplify.
Als het contact aan staat, wordt de stand
van de transmissie weergegeven op het
instrumentenpaneel:
P: parkeren.
R: achteruitversnelling.
N: neutraalstand.
D1...D6: automatische modus.
S: programma Sport of Driver Sport Pack.
M1...M6: handbediende stand.
-: schakelcommando van de bestuurder in de
handbediende stand niet opgevolgd.
Als bij draaiende motor het rempedaal moet worden
ingetrapt en/of de toets Unlock moet worden
ingedrukt om van stand te veranderen, wordt dit
aangegeven met een waarschuwingsmelding op het
instrumentenpaneel.
Alleen de verzoeken voor het veranderen van de
stand die correct uitvoerbaar zijn, worden uitgevoerd.
Trap nooit tegelijkertijd op het gas- en het
rempedaal - Kans op beschadiging van de
transmissie!
Plaats bij een lege accu altijd de met
het boordgereedschap meegeleverde
wielblokken tegen een van de wielen om
de auto op zijn plaats te houden.
Als bij draaiende motor en vrijgezette
parkeerrem de stand R, D of M wordt
geselecteerd, zet de auto zich in beweging
zonder dat u het gaspedaal hoeft in te
trappen.
Laat nooit kinderen alleen achter in de
auto als de motor nog draait.
188
Rijden
Algemene informatie
Om de transmissie te deblokkeren:
- Vanuit de stand P:
F Trap het rempedaal volledig in,
F druk op de toets Unlock,
F selecteer een andere stand terwijl u het
rempedaal ingetrapt en de toets Unlock
ingedrukt houdt.
- Als de neutraalstand N is geselecteerd en
bij een snelheid lager dan 5 km/h:
F Trap het rempedaal volledig in,
F selecteer een andere stand terwijl u het
rempedaal ingetrapt houdt.
Om de achteruitversnelling te selecteren:
F breng de auto volledig tot stilstand,
F druk op de toets Unlock,
F beweeg de selectiehendel één of twee keer
naar voren.
Om de handmatige stand te selecteren:
F selecteer eerst de stand D,
F druk op de toets M; het lampje van de toets
gaat branden.
Om de handmatige stand uit te schakelen:
F beweeg de selectiehendel één keer naar
voren om de stand D weer te selecteren.
of
F druk op de toets M; het lampje van de toets
gaat uit.
Zet het contact alleen af als de auto stilstaat.
Om de auto in de vrijloop te zetten, met
afgezette motor:
F selecteer terwijl de auto met draaiende
motor stilstaat de stand N,
Als u het bestuurdersportier opent terwijl
de stand N is geselecteerd, klinkt een
geluidssignaal. Het geluidssignaal stopt
zodra u het bestuurdersportier weer sluit.
Bijzonderheden van de
automatische stand
De transmissie schakelt zelf de meest
geschikte versnelling, waarbij rekening wordt
gehouden met de buitentemperatuur, het
wegprofiel, de belading van de auto en de rijstijl
van de bestuurder.
Als u maximaal wilt accelereren zonder
de selectiehendel te bedienen, trap dan
het gaspedaal volledig in (kick down).
Bijzonderheden van de
handbediende stand
De transmissie schakelt alleen een andere
versnelling in als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
Bij een te laag of te hoog toerental knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden
waarna de werkelijk ingeschakelde versnelling
wordt weergegeven.
Starten en wegrijden
De transmissie schakelt automatisch terug of
houdt de ingeschakelde versnelling vast tot het
maximale toerental van de motor is bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie
automatisch terug voor een betere
motorremwerking.
Met de schakelflippers aan de stuurkolom
kan de bestuurder tijdelijk zelf schakelen als
de wagensnelheid en het motortoerental dit
toelaten.
F zet de motor af,
F zet het contact binnen vijf seconden weer
aan,
F houd het rempedaal ingetrapt en beweeg de
selectiehendel één keer naar voren of naar
achteren om de stand N te bevestigen en
zet de elektrische parkeerrem handmatig
vrij,
F zet het contact af.
Als u langer dan vijf seconden wacht, wordt de
transmissie in de stand P gezet. U moet in dat
geval de procedure nogmaals uitvoeren.
Vanuit de stand P:
F Trap het rempedaal stevig in.
F Start de motor.
F Houd het rempedaal ingetrapt en druk op de
toets Unlock.
F Beweeg de selectiehendel twee keer naar
achteren om de automatische stand D te
selecteren of twee keer naar voren om de
achteruitversnelling R in te schakelen.
189
6
Rijden
Vanuit de neutraalstand N:
F Trap het rempedaal stevig in.
F Start de motor.
F Houd het rempedaal ingetrapt, druk de
selectiehendel naar achteren om de
automatische stand D te selecteren of naar
voren terwijl u de toets Unlock indrukt om
de achteruit R in te schakelen.
Vervolgens, vanuit de stand P of N:
F Laat het rempedaal los.
F Geef geleidelijk gas om de elektrische
parkeerrem automatisch vrij te zetten.
F Als de parkeerrem is vrijgezet, zet de auto
zich onmiddellijk in beweging.
Laat onder winterse omstandigheden
(temperatuur lager dan -23 °C) de motor
enkele minuten stationair draaien alvorens
weg te rijden. Dit is belangrijk voor de
goede werking en de levensduur van de
motor en de transmissie.
Parkeren van de auto
Ongeacht de stand van de transmissie wordt
bij het afzetten van het contact automatisch
de stand P ingeschakeld, behalve als de
transmissie in de stand N staat. In dat geval
wordt de stand P na 5 seconden ingeschakeld
(om de vrijloop te kunnen activeren).
Controleer of de stand P inderdaad is
ingeschakeld en of de elektrische parkeerrem
automatisch is aangetrokken; zo niet, trek de
parkeerrem dan handmatig aan.
Storing
Storing van de transmissie
Als het contact aan staat, wordt
een storing aangegeven door
het branden van dit lampje, in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
De transmissie gaat over op het noodprogramma: de
transmissie wordt geblokkeerd in de derde versnelling
van de stand D, de schakelflippers werken niet meer
Storing van de selectiehendel
De desbetreffende lampjes van de
selectiehendel en de hendel van
de elektrische parkeerrem, en de
lampjes op het instrumentenpaneel
moeten branden.
en de stand M kan niet meer worden gebruikt. U kunt
dan een hevige schok voelen bij het inschakelen van
de achteruitversnelling. Dit is niet schadelijk voor de
transmissie.
Rijd niet sneller dan 100 km/h, waar dat is toegestaan.
Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Kleine storing
Ernstige storing
Zet de auto zo snel mogelijk op een
veilige plaats stil en neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij het afzetten van het contact schakelt
de transmissie automatisch de stand P in.
U wordt gewaarschuwd door het
branden van dit lampje.
U wordt gewaarschuwd door het branden
van het lampje in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
In bepaalde gevallen gaan de lampjes
van de selectiehendel niet branden, maar
wordt de status van de transmissie nog wel
weergegeven in het instrumentenpaneel.
Rijd voorzichtig en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
190
Rijden
Hill Start Assist
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een
helling uw auto ongeveer 2 seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat met het
rempedaal ingedrukt,
- als aan bepaalde hellingcondities wordt
voldaan,
- als het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, trek de parkeerrem dan
handmatig aan en controleer of het lampje
van de parkeerrem en het lampje P op de
hendel permanent branden.
Werking
Storing
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u het rempedaal loslaat:
- als bij de handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand is
ingeschakeld,
- als bij de automatische transmissie de stand
D of M is ingeschakeld.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Bij een systeemstoring gaan deze lampjes
branden. Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
191
6
SPORT
Rijden
Driver Sport Pack
Dit pakket beïnvloedt:
- het motorgeluid,
- de stuurbekrachtiging,
- de acceleratie,
- het schakelprogramma van de automatische
transmissie,
- de weergave op het instrumentenpaneel
van informatie over de dynamische
parameters van de auto (weergavemodus
"PERSOONLIJK").
Inschakelen/uitschakelen
F Druk op deze toets; het lampje
van de toets gaat branden om
te bevestigen dat de functie is
geactiveerd.
Het Driver Sport Pack wordt ook
aangestuurd door de functie
i-Cockpit Amplify.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de functie i-Cockpit
Amplify.
Als het lampje knippert, kan de functie niet
worden geactiveerd (bijvoorbeeld als de
Park Assist is geselecteerd).
Als het lampje langdurig blijft knipperen,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Weergave
Selecteer om deze informatie op het
instrumentenpaneel weer te geven de
weergavemodus "PERSOONLIJK" en
vervolgens het gewenste type informatie.
Deze telemetrische gegevens (geleverd
vermogen, vuldruk, koppel, versnelling
in lengte- en dwarsrichting enz.) dienen
uitsluitend ter indicatie.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te reduceren.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen over te
slaan. U kunt deze aanwijzing opvolgen zonder
de tussenliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen
ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van
de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van
een schakeladvies van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
192
Rijden
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te schakelen,
- terug te schakelen,
- de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
van de motor
- als u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, bij een snelheid lager
dan 20 km/h of bij stilstaande auto bij de
benzine-uitvoering PureTech 130 en de
dieseluitvoeringen BlueHDi 115 en 120, de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat,
- als u, bij een automatische transmissie,
bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of
de stand N selecteert.
De teller registreert hoe lang de STOP-stand
tijdens een rit is geactiveerd. De teller wordt,
elke keer als u het contact met de sleutel of de
toets START/STOP aanzet, weer op nul gezet.
Voor uw gebruiksgemak tijdens
parkeermanoeuvres zal het systeem
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Stop & Start is niet van invloed op de
werking van voertuigsystemen zoals
remmen, stuurbekrachtiging enz.
Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand is gezet.
Zet in dat geval altijd het contact af met de
sleutel of de toets "START/STOP".
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt automatisch in de
STOP-stand gezet:
193
6
Rijden
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- de auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
- het bestuurdersportier is geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt,
- de auto sinds de laatste start (met de sleutel
of de "START/STOP"-knop) niet sneller dan
10 km/h heeft gereden,
- de elektrische parkeerrem wordt/is
aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
- de ruitontwaseming is ingeschakeld,
- bepaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)
dit niet toelaten.
Overgang naar de START-stand
In dit geval knippert dit lampje een
paar seconden, waarna het uitgaat.
Dit is volkomen normaal.
- als u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, het koppelingspedaal
volledig intrapt,
- Bij een automatische transmissie:
als u, terwijl de stand D of M is
geselecteerd, het rempedaal loslaat,
of als u, terwijl de stand N is geselecteerd
en het rempedaal is losgelaten, de stand
D of M selecteert,
of als u de achteruitversnelling inschakelt.
Dit lampje gaat uit en de motor wordt
automatisch gestart:
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Uit veiligheids- en comfortoverwegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
- het bestuurdersportier wordt geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder los
wordt gemaakt,
- de snelheid van de auto hoger is dan
25 km/h bij een handgeschakelde
versnellingsbak (3 km/h bij de benzine-
uitvoering PureTech 130 en de
dieseluitvoeringen BlueHDi 115 en 120) of
hoger is dan 3 km/h bij een automatische
transmissie,
- de elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
- bepaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...) dit niet toelaten.
In dit geval knippert dit lampje een
paar seconden, waarna het uitgaat.
Dit is volkomen normaal.
194
Rijden
Uitschakelen/weer inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.
Met de toets op het dashboard
Met de toets op het touchscreen
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
Selecteer het tabblad "Rijfuncties" en daarna
het tabblad "Stop & Start".
Bij een nieuwe selectie wordt de functie weer
ingeschakeld.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en
er wordt een melding weergegeven.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen, met name over het
rijden op overstroomde wegen.
F Druk op deze toets. Het desbetreffende
lampje gaat branden.
Ter bevestiging van de uitschakeling
gaat dit lampje branden en wordt er
een melding weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de
functie weer ingeschakeld. Het desbetreffende
lampje gaat uit.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en
er wordt een melding weergegeven.
Ter bevestiging van de uitschakeling
gaat dit lampje branden en wordt er
een melding weergegeven op het
instrumentenpaneel.
195
6
Rijden
Storing
Bij een storing in het systeem
knippert dit lampje op het
instrumentenpaneel enige tijd en
gaat het vervolgens permanent
branden, in combinatie met de
weergave van een melding.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de motor afslaan.
Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan
branden.
In dat geval moet u het contact uitzetten en de
motor opnieuw starten met de sleutel of door
op de "START/STOP"-knop te drukken.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de
waakzaamheid van de bestuurder niet door het
systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van het
reservewiel). Doe dit ook voordat u een lange rit
gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
verslechtert de wegligging, verlengt de remafstanden
en veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage, vooral
onder ongunstige omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, lange ritten).
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt
bovendien een hoger brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker met
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van
de auto.
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is minder
dan 10 km gereden met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op de
sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden
verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
196
Rijden
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing wordt aangegeven
door permanent branden van het
lampje, een geluidssignaal, afhankelijk
van de aangebrachte uitrusting en een
melding op het scherm.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Een visuele controle is dus niet
voldoende.
F Controleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld.
F Rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
of
F Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Reset
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
F Selecteer het menu "Parameters van de
auto definiëren".
F Selecteer het menu "Hulp bij het rijden".
F Selecteer het menu "Banden oppompen".
F Selecteer de functie "Resetten".
F Selecteer "Ja" om te bevestigen.
Het resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Touchscreen
F Selecteer in het menu het tabblad
"Voertuiginstellingen".
F Selecteer op deze pagina de functie
"Bandenspan.contr.".
F Selecteer "Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een
melding weergegeven om aan te geven dat het
resetten is gelukt.
Monochroom display C
Deze functie kan worden gereset via
het menu "Persoonlijke instelling -
configuratie" van het scherm.
Het resetten van de functie kan worden
uitgevoerd via het menu Auto/Rijden van
het touchscreen.
197
6
Rijden
Storing
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Controleer voorafgaand aan
werkzaamheden aan het systeem altijd
eerst de spanning van de vier banden en
reset het systeem vervolgens.
Als het lampje te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft branden in
combinatie met het lampje Service, wijst dit op
een storing in het systeem.
Er verschijnt een melding in combinatie met
een geluidssignaal.
Snelheden opslaan
Met deze functie, die is gekoppeld aan de
snelheidsbegrenzer of de programmeerbare
snelheidsregelaar, kunt u snelheden opslaan
die vervolgens kunnen worden gebruikt voor
het instellen van de snelheidsbegrenzer
(snelheidslimiet) en de snelheidsregelaar
(kruissnelheid).
U kunt 5 snelheidslimieten opslaan in het
geheugen van het systeem.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Snelheden opslaan
F Selecteer het tabblad "Rijfuncties".
F Selecteer de functie "Instelling snelheid".
Deze functie kan worden in-/
uitgeschakeld via het menu Auto/Rijden
van het touchscreen.
F Druk op "ON" om de functie in te schakelen.
F Selecteer de ingestelde snelheid 1 t/m 5 die
u wilt wijzigen.
F Selecteer de ingestelde snelheid die u wilt
wijzigen.
F Voer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
F Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
198
Rijden
Toets "MEM"
Zie de desbetreffende rubrieken voor meer
informatie over de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar.
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid
selecteren om deze te gebruiken voor de
snelheidsbegrenzer of de programmeerbare
snelheidsregelaar.
Snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviesfunctie
Met dit systeem kan de door de camera
gedetecteerde snelheidslimiet worden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De weergave van de snelheidslimiet in het
instrumentenpaneel wordt bijgewerkt als u een
snelheidslimietbord bedoeld voor auto's (lichte
voertuigen) passeert.
De eenheid van de snelheidslimiet (mph of
km/h) hangt af van het land waarin u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen
dat u de snelheidslimiet overschrijdt.
Als u in een ander land bent, moet
de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt aangegeven
gelden voor het land waarin u rijdt; anders
werkt het systeem niet correct.
Het snelheidslimietherkenningssysteem is
een hulpsysteem; het geeft niet altijd de juiste
snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven de
weg hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven snelheidslimieten.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.
De bestuurder moet zich houden aan de
verkeersregels en de snelheid van het voertuig
aanpassen aan het weer en het verkeer.
Het is mogelijk dat het systeem de
snelheidslimiet niet weergeeft wanneer
binnen een vooraf ingestelde periode geen
snelheidslimietbord wordt gedetecteerd.
Het systeem is ontworpen voor het detecteren
van borden die voldoen aan de regels
van het Verdrag van Wenen betreffende
verkeersborden.
Voor een correcte werking van het
systeem: reinig regelmatig het gebied vóór
de camera.
199
6
Rijden
Werkingsprincipes
Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van
het navigatiesysteem actueel is, dienen
de kaartgegevens geregeld te worden
geüpdatet.
Inschakelen/uitschakelen
Met dit systeem kan de door de camera
gedetecteerde snelheidslimiet worden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Het systeem maakt tevens gebruik van de
informatie over snelheidslimieten die is
opgeslagen in de kaartgegevens van het
navigatiesysteem.
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Weergave op het instrumentenpaneel
1. Weergave van de snelheidslimiet.
of
2. Weergave van het einde van de
snelheidslimiet.
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet
wordt ontvangen, geeft het systeem de waarde
weer.
"MEM" knippert en er verschijnt een melding
- snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar
geactiveerd - het systeem stelt voor om
de snelheidslimiet in te stellen als nieuwe
snelheid.
200
Rijden
Grenzen van het systeem
De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
- slecht weer (regen, sneeuw),
- luchtvervuiling,
- trekken van een aanhanger, caravan,
- rijden met een noodreservewiel of
sneeuwkettingen,
- rijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
- beginnende bestuurders enz.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- slecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, regen, mist),
- gedeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
sticker,
- storing van de camera,
- verouderde of onjuiste kaartgegevens,
- afgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
- snelheidslimietborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of vervormd zijn.
Opslaan van de snelheidslimiet
als ingestelde snelheid
Deze geheugenfunctie vormt een
aanvulling op de weergave van de
snelheidslimietherkenning.
Zie de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over
de snelheidsbegrenzer, de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar met stopfunctie.
Stuurkolomschakelaars.
Weergave op het
instrumentenpaneel
De bestuurder kan ervoor kiezen de ingestelde
snelheid af te stemmen op de door de
snelheidslimietherkenning aangegeven
snelheidslimiet door op de knop voor het opslaan
van de schakelaar van de snelheidsbegrenzer
en de snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar met stopfunctie te drukken.
Deze snelheid vervangt dan de ingestelde
snelheid voor de snelheidsbegrenzer en/of de
snelheidsregelaar.
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
3. Weergave van de snelheidslimiet.
4. Opslaan van de snelheid.
5. Actuele ingestelde snelheid.
201
6
Rijden
Opslaan van de snelheid
F Schakel de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Bij een verschil van minder dan 10 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven snelheid
wordt het symbool MEM niet weergegeven.
Als een verkeersbord wordt gedetecteerd,
geeft het systeem de snelheidslimiet weer. U
kunt dan deze snelheid als nieuwe ingestelde
snelheid opslaan.
De letters "MEM" knipperen enkele seconden
op het display.
F Druk een eerste keer op de toets om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
F Druk nogmaals op deze toets om deze
nieuwe ingestelde snelheid te bevestigen en
op te slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de
vorige weergave.
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto
de door de bestuurder ingestelde
snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld.
De ingestelde snelheid moet minimaal 30 km/h
bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
De snelheidsbegrenzer is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
202
Rijden
Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over het opslaan van
snelheden of de snelheidslimietherkenning.
Weergave op het instrumentenpaneel
Inschakelen
F Als de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op
de toets 4 om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
F Druk nogmaals op de toets 4 om de werking
van de functie tijdelijk te onderbreken
(Pause).
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F in stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3,
F continu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2. Verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzer.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de snelheidslimieten in
het geheugen met de programmeerbare
snelheidsbegrenzer
of
Gebruiken van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid.
6. Snelheidsbegrenzer AAN/UIT.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid (afhankelijk van
de uitvoering).
F Draai de rolknop 1 in de stand LIMIT: de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
203
6
Rijden
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
F druk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F druk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt de nieuwe snelheidslimiet.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsbegrenzer op basis van de door
de snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F de snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F druk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F druk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijke overschrijding van
de ingestelde snelheid
F Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt
overschrijden, trap dan het gaspedaal
stevig in, tot voorbij het zware punt.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Als het overschrijden van de ingestelde snelheid
niet wordt veroorzaakt door het stevig intrappen
van het gaspedaal, klinkt bovendien een
geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde snelheid
weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer
ingeschakeld: de weergegeven ingestelde
snelheid knippert niet meer.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0: de informatie
over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
204
Rijden
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een ingestelde
constante snelheid rijden zonder gas
te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40 km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet de stand D zijn geselecteerd of moet, in
de stand M, minimaal de tweede versnelling
zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak en het Stop & Start-
systeem blijft de snelheidsregeling na het
schakelen actief.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
- door op de toets 4 te drukken of door het
rempedaal in te trappen,
- automatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
Bij het afzetten van het contact worden
alle geprogrammeerde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de actuele snelheid als de
ingestelde snelheid of verlagen van de
ingestelde snelheid.
3. Opslaan van de actuele snelheid als de
ingestelde snelheid of verhogen van de
ingestelde snelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de snelheidsdrempels in
het geheugen met de programmeerbare
snelheidsregelaar
of
Gebruiken van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over het opslaan van
snelheden of de snelheidslimietherkenning.
205
6
Rijden
Weergave op het instrumentenpaneel
Inschakelen
F Druk, wanneer de gewenste snelheid
is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
rijsnelheid wordt de ingestelde snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
6. Snelheidsregeling onderbroken/hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid (afhankelijk van
de uitvoering).
F Draai de rolknop 1 in de stand CRUISE: de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F Druk nogmaals op de toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F in stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3,
F continu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de wagensnelheid zeer
snel veranderen.
F Druk nogmaals op de toets 4 om de werking
van de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
206
Rijden
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de actuele
wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto onverwacht gaat accelereren of vaart
minderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp van
de geprogrammeerde snelheidsinstellingen via
het touchscreen:
F druk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F druk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar op basis van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F de snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F druk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F druk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
Als u het rempedaal intrapt om de
wagensnelheid te beperken, wordt de werking
van de snelheidsregelaar automatisch
onderbroken.
Druk op toets 4 om het systeem opnieuw te
activeren met de wagensnelheid hoger dan
40 km/h.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0: de informatie
over de snelheidsregelaar wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
207
6
Rijden
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de
stad, bij druk verkeer, op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen
of bij slecht zicht (zware regenval, mist,
sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn bij het
gebruik van de snelheidsregelaar.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Adaptieve
snelheidsregelaar met
stopfunctie
Dit systeem heeft twee functies:
- automatisch aanhouden van de
door de bestuurder ingestelde
snelheid,
- automatisch afstand houden tot
de voorligger, waarbij de auto
zelfs volledig tot stilstand kan
worden gebracht.
Het systeem versnelt de auto of remt deze af
door automatisch het motortoerental te regelen
en het remsysteem te bedienen.
Dit systeem maakt gebruik van een radar in de
voorbumper.
Werkingsprincipes
Dit systeem is hoofdzakelijk ontworpen
voor snelwegen en autowegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen die in
dezelfde richting als uw auto rijden.
Het systeem past automatisch de snelheid van
uw auto aan die van de voorligger aan om een
constante afstand te behouden.
Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert
het systeem de snelheid van uw auto of brengt
het uw auto indien nodig zelfs volledig tot
stilstand door op de motor af te remmen en het
remsysteem te bedienen.
Als de voorligger versnelt of een andere
rijstrook kiest, verhoogt de snelheidsregelaar
geleidelijk de rijsnelheid tot de ingestelde
snelheid weer is bereikt.
Als u de richtingaanwijzer inschakelt bij het
inhalen van een langzamer voertuig, staat
de snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen
mogelijk te maken zonder de ingestelde
snelheid te overschrijden.
208
Rijden
De remlichten lichten op zodra het
remsysteem wordt geactiveerd en de auto
snelheid mindert.
Bij het gebruik van de adaptieve
snelheidsregelaar moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet en een
veilige afstand tot de voorligger in acht
nemen en de aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de
pedalen.
De bestuurder moet op elk moment
direct de controle over de auto kunnen
overnemen met het rempedaal of het
gaspedaal, afhankelijk van de situatie.
Stuurkolomschakelaars.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning.
Weergave op het instrumentenpaneel
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verlagen van de
ingestelde rijsnelheid.
3. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verhogen van de
ingestelde rijsnelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Gebruiken van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid.
6. Weergeven en instellen van de
opgeslagen afstand tot de voorligger.
7. Voorligger aanwezig/afwezig.
8. Snelheidsregeling ingeschakeld/
uitgeschakeld.
9. Ingestelde snelheid.
10. Auto stilgehouden.
11. Door de snelheidslimietherkenning
aangegeven snelheid.
Bij detectie van een voorligger wordt het
symbool 7 gevuld met de kleur die hoort bij de
status van de snelheidsregeling. Standaard is
het symbool 7 leeg.
Als de snelheidsregeling is geactiveerd, wordt
het symbool 8 groen weergegeven. Standaard
wordt het symbool 8 grijs weergegeven.
209
6
Rijden
Inschakelen
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
De snelheid van de auto moet liggen tussen 30
en 180 km/h.
Automaat: in stand D of M.
Als de snelheidsregelaar in gebruik is,
is het Stop & Start-systeem automatisch
uitgeschakeld.
12. Instelling afstand tot voorligger.
13. Gedetecteerde positie van de auto door
de radar.
Deze gegevens zijn zichtbaar op het
instrumentenpaneel in de weergavemodus
"RIJDEN".
F Draai bij aangezet contact de rolknop 1 in
de stand "CRUISE": de snelheidsregelaar is
geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld
(grijs).
F Druk tijdens het rijden op een van de
toetsen 2 of 3: de actuele snelheid van uw
auto wordt de ingestelde snelheid.
De snelheidsregelaar is geactiveerd (groen).
De afstand tot de voorligger is standaard
ingesteld op "Normaal" (2 streepjes).
Zo niet, dan wordt de laatst ingestelde waarde
gebruikt bij het inschakelen van de functie.
Bij het uitschakelen van het contact worden alle
geprogrammeerde snelheden gewist.
Pause
Het onderbreken van de snelheidsregelaar
kan worden uitgevoerd:
- door bediening door de bestuurder:
van de toets 4,
van het rempedaal,
van de hendel van de elektrische
parkeerrem,
bij het vanuit de stand D in de stand N
zetten van de automatische transmissie.
- automatisch, wanneer om
veiligheidsredenen het ESP-systeem wordt
geactiveerd.
Na het afremmen van de auto waardoor
deze tot stilstand is gebracht, zorgt het
systeem dat de auto blijft stilstaan; de
snelheidsregelaar wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal
intrappen om weg te rijden en vervolgens
het systeem heractiveren door harder te
rijden dan 30 km/h en toets 2, 3 of 4 in te
drukken.
Als de bestuurder geen actie onderneemt
nadat de auto tot stilstand is gekomen,
wordt na enkele minuten automatisch de
elektrische parkeerrem geactiveerd.
210
Rijden
Als de snelheidsregelaar automatisch
wordt onderbroken, kan deze pas opnieuw
worden geactiveerd als weer aan alle
veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan.
De melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" wordt
weergegeven zolang het niet mogelijk is om de
adaptieve snelheidsregelaar weer te activeren.
Wacht om veiligheidsredenen tot de huidige
snelheid de ingestelde snelheid heeft bereikt
voordat u de functie opnieuw inschakelt met
toets 4.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
Wijzigen op basis van de actuele
wagensnelheid
F Herhaaldelijk kort indrukken van de toets 2
of 3 om de snelheid te verhogen of verlagen
in stappen van 1 km/h.
F Ingedrukt houden van de toets 2 of 3 om de
snelheid te verhogen of verlagen in stappen
van 5 km/h.
Wees voorzichtig: als de toets 2 of 3
langdurig ingedrukt wordt gehouden,
wordt de snelheid van uw auto zeer snel
gewijzigd.
Wijzigen op basis van de
snelheidslimietherkenning
F De gedetecteerde snelheidslimiet wordt
weergegeven op het instrumentenpaneel.
F Druk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F Druk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning.
Om veiligheidsredenen is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij
de actuele snelheid van uw auto ligt, om
bruusk accelereren of vertragen van de
auto te voorkomen.
Wijzigen van de ingestelde
afstand tot de voorligger
Er is keuze uit drie vaste instellingen voor de
afstand tot de voorligger:
- "Ver" (3 streepjes).
- "Normaal" (2 streepjes).
- "Dichtbij" (1 streepje).
De ingestelde snelheid kan worden gewijzigd
als bij draaiende motor de snelheidsregelaar is
geactiveerd (groen).
211
6
Rijden
Deze instelling blijft ongeacht de systeemstatus
in het geheugen bewaard, ook na uitschakelen
van het contact.
U kunt bij draaiende motor en als de
snelheidsregelaar is geselecteerd (grijs) de
ingestelde afstand tot de voorligger wijzigen:
F Druk op toets 6 om het selectiescherm voor
het instellen van de afstand tot de voorligger
weer te geven,
F Druk nogmaals enkele keren op de
toets 6 om door de vooraf gedefinieerde
instellingen te scrollen.
Het selectiescherm sluit na enkele seconden.
Hierna is de wijziging van kracht.
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
De ingestelde tijd kan tijdelijk worden
overschreden door het gaspedaal in te trappen.
Zolang het gaspedaal wordt ingetrapt, kan het
remsysteem niet worden aangestuurd door de
snelheidsregelaar.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden,
verdwijnt de weergave van de ingestelde
snelheid en wordt de melding "Regelaar
onderbroken" weergegeven totdat het
gaspedaal weer wordt losgelaten.
Rijomstandigheden
en bijbehorende
waarschuwingen
Voor de weergave van alle belangrijke
informatie op het instrumentenpaneel is het
noodzakelijk dat u eerst de weergavemodus
"RIJDEN" selecteert.
De onderstaande tabel geeft een beschrijving
van de, afhankelijk van de rijsituatie,
weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
212
70
70
Rijden
Lampje Weergave Bijbehorende melding Toelichting
afhankelijk van de geselecteerde
afstand tot de voorligger
"Regelaar gepauzeerd" Functie gepauzeerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
afhankelijk van de geselecteerde
afstand tot de voorligger
"Regelaar gepauzeerd" Functie gepauzeerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
afhankelijk van de geselecteerde
afstand tot de voorligger
"Regelaar actief" Functie geactiveerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
afhankelijk van de geselecteerde
afstand tot de voorligger
"Regelaar actief" Functie geactiveerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
of
"Regelaar onderbroken" Functie geactiveerd.
De bestuurder heeft tijdelijk de controle over
de auto overgenomen door het gaspedaal in te
trappen.
213
6
70
70
70
70
Rijden
Lampje Weergave Bijbehorende melding Toelichting
+
"Neem de controle over" De bestuurder moet de controle over de auto
overnemen door gas te geven of te remmen,
afhankelijk van de situatie.
+
"Neem de controle over" Het systeem kan niet voldoende ingrijpen
bij een kritische situatie (noodstop van de
voorligger, plotseling invoegen van een ander
voertuig tussen uw auto en uw voorligger).
De bestuurder moet onmiddellijk de
controle over de auto overnemen.
of
"Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt"
Het systeem weigert de regeling uit te voeren
(snelheid niet binnen het werkingsbereik,
bochtige weg).
of
afhankelijk van de geselecteerde
en de werkelijke afstand tot de
voorligger
"Regelaar gepauzeerd"
(gedurende enkele seconden)
Het systeem heeft de auto remmend tot
stilstand gebracht en houdt de auto stil.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen
om weer verder te rijden.
De snelheidsregelaar blijft gepauzeerd tot de
bestuurder deze activeert bij een rijsnelheid van
meer dan 30 km/h.
214
Rijden
Werkingslimieten
Het systeem werkt uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
De radar detecteert geen:
- voetgangers, fietsers, dieren,
- stilstaande voertuigen (file, autopech enz.),
- kruisende voertuigen,
- tegemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:
- Bij het rijden op een bochtige weg.
- Bij het naderen van een rotonde.
- Bij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
- De voorligger remt zeer sterk af.
- Er voegt plotseling een voertuig in tussen
uw auto en de voorligger.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
- Als het noodreservewiel is gemonteerd
(afhankelijk van de uitvoering).
- Tijdens het trekken of slepen.
Wees vooral voorzichtig:
- Bij de aanwezigheid van motorfietsen
en bij het invoegen van voertuigen.
- Wanneer u een tunnel binnenrijdt of
over een brug rijdt.
De adaptieve snelheidsregelaar werkt
zowel overdag als 's nachts, ook bij mist
en matige regen.
Houd echter altijd rekening
met de verkeerssituatie, de
weersomstandigheden en de staat van het
wegdek en pas uw snelheid en afstand tot
uw voorligger daarop aan.
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de
stad, bij druk verkeer, op bochtige of
steile wegen, op gladde of ondergelopen
wegen, bij sneeuw, als de voorbumper is
beschadigd of als de remlichten defect
zijn.
In bepaalde gevallen kan het voorkomen
dat de ingestelde snelheid niet kan
worden vastgehouden of zelfs niet wordt
gehaald, zoals bij zware belading of op
een steile helling.
215
6
Rijden
Het systeem mag niet worden gebruikt:
- als de voorzijde van de auto is
gewijzigd (montage van verstralers,
overspuiten van de voorbumper),
- bij het rijden op een circuit,
- op een rollenbank,
- bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Storing
In het geval van een storing
van de snelheidsregelaar wordt
u gewaarschuwd door het
branden van dit lampje en de
weergave van een melding op het
instrumentenpaneel, in combinatie
met een geluidssignaal.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De werking van de in de voorbumper
geplaatste radar kan verstoord raken
door een opeenhoping van vuil
(stof, modder enz.) of door bepaalde
weersomstandigheden (sneeuw, vorst
enz.).
Reinig de voorbumper regelmatig.
Neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats
alvorens de voorbumper te spuiten of
de lak ervan bij te werken. Bepaalde
laksoorten kunnen de werking van de
radar beïnvloeden.
Distance Alert en Active
Safety Brake
Dit rijhulpsysteem heeft drie functies:
- Distance Alert (waarschuwing bij een
dreigende aanrijding),
- Intelligente noodremassistentie,
- Active Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
Distance Alert: waarschuwt de bestuurder
wanneer er een risico bestaat op een aanrijding
met een voorligger of een voetganger op de
rijstrook.
Intelligente noodremassistentie: vergroot
het remvermogen wanneer de bestuurder het
rempedaal niet ver genoeg intrapt.
Active Safety Brake: treedt in werking
wanneer de bestuurder, na de waarschuwing,
niet snel genoeg reageert en niet remt.
Dit systeem helpt, zonder ingrijpen van de
bestuurder, een aanrijding te voorkomen
of de zwaarte van de aanrijding te
beperken door de snelheid van de auto te
verminderen.
216
Rijden
Activerings- en
bedieningsvoorwaarden
De auto is voorzien van een camera boven aan
de voorruit en, afhankelijk van de uitvoering,
van een radar in de voorbumper.
Het systeem is actief vanaf een snelheid van
ongeveer 7 km/h en wordt gedeactiveerd als de
snelheid daalt tot onder de ongeveer 5 km/h.
Het detecteert:
- van een kentekenplaat voorziene voertuigen
die in dezelfde rijrichting rijden of staan,
- voetgangers op de rijbaan (fietsen,
motorfietsen, dieren en voorwerpen op de
rijbaan worden niet altijd gedetecteerd).
Dit systeem is ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder waakzaam blijven.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan
een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk
lijkt de auto wat af te remmen.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
- bij het trekken van een aanhanger,
- als lange lading op allesdragers of een
imperiaal wordt vervoerd,
- voordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen,
- voordat de auto op een rollenbank wordt
getest,
- als de auto wordt gesleept bij draaiende
motor,
Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op onjuiste momenten
worden gegeven.
Daarom moet u altijd waakzaam blijven
zodat u op elk moment kunt ingrijpen om
een aanrijding te voorkomen.
Distance Alert
Afhankelijk van de door het systeem
gedetecteerde kans op een aanrijding en
de door de bestuurder geselecteerde stand
voor de waarschuwing kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Niveau 1: waarschuwing door middel
van visuele signalen die aangeeft dat de
afstand tot de voorligger zeer klein is.
De melding Voertuig dichtbij wordt
weergegeven.
Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op de
afstand in tijd tussen uw auto en de voorligger.
- als het noodreservewiel (afhankelijk van
modelversie) is gemonteerd,
- na een schok op de voorruit ter hoogte van
de detectiecamera,
- als de voorbumper is beschadigd (uitvoering
met radar),
- als de remlichten niet werken.
217
6
Rijden
Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op
de tijd vóór de aanrijding. Daarbij wordt
rekening gehouden met de beweging van
de auto, de snelheid van uw auto en die van
de voorligger, de weersomstandigheden, de
rijomstandigheden (in een bocht, intrappen van
pedalen enz.) zodat de waarschuwing op het
meest geschikte moment wordt geactiveerd.
Als uw auto een voorligger te snel nadert,
wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval
wordt waarschuwingsniveau 2 direct
weergegeven.
Belangrijk: waarschuwingsniveau
1 wordt nooit weergegeven als de
activeringsdrempel "Dichtbij" is
geselecteerd.
Activeringsdrempel voor de
waarschuwing wijzigen
Deze drempel bepaalt de manier waarop u
wordt gewaarschuwd voor een rijdende of
stilstaande voorligger, of een voetganger op uw
rijstrook.
De actuele drempel kan worden gewijzigd via
het configuratiemenu van de auto.
U kunt een van drie vooraf gedefinieerde
drempels selecteren:
- "Ver",
- "Normaal",
- "Dichtbij".
De stand die als laatste gebruikt is, wordt
opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Intelligente
noodremassistentie (AFUi)
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen, vult
deze functie de remkracht aan voor zover dit
binnen de natuurkundige grenzen mogelijk is.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Als de radar en/of de camera de
aanwezigheid van een voertuig of
een voetganger hebben bevestigd,
knippert dit lampje als de functie
ingrijpt op het remsysteem.
Niveau 2: waarschuwing door middel van
visuele signalen en geluidssignalen die
aangeeft dat een aanrijding dreigt.
De melding Remmen! wordt weergegeven.
Deze functie, ook wel automatisch
noodremsysteem genoemd, is bedoeld om
de snelheid van de aanrijding te beperken
of de frontale aanrijding met de voorligger te
voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
Op basis van informatie van de camera
en (afhankelijk van de uitvoering) de radar
activeert de functie de remmen van de auto.
218
Rijden
Belangrijk: als de werking van het
automatische noodremsysteem
wordt geactiveerd, moet u de
controle over uw auto overnemen en
remmen met het rempedaal om de
automatische remactie aan te vullen
of te beëindigen.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de
controle over de auto weer overnemen door
een ferme stuurbeweging te maken en/of het
gaspedaal in te trappen.
Het moment van activeren van de remmen
kan worden aangepast aan het rijgedrag
van de bestuurder, zoals stuuracties of het
intrappen van het gaspedaal.
Als de functie in werking is, kunnen
er lichte trillingen voelbaar zijn in het
rempedaal.
Als de auto volledig tot stilstand is
gekomen, blijven de remmen automatisch
1 tot 2 seconden geactiveerd.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan
als de auto door het automatische
noodremsysteem tot stilstand wordt
gebracht.
Bij auto's met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat hij door
het automatische noodremsysteem tot
stilstand is gebracht. Houd het rempedaal
ingetrapt als u dit wilt voorkomen.
Specieke werkingsvoorwaarden
De wagensnelheid moet liggen tussen 5 km/h
en 85 km/h (uitvoeringen met uitsluitend een
camera) of 140 km/h (uitvoeringen met camera
en radar) wanneer een bewegend voertuig
wordt gedetecteerd.
De wagensnelheid mag niet hoger zijn dan
80 km/h wanneer een stilstaand voertuig wordt
gedetecteerd.
De wagensnelheid mag niet hoger zijn dan
60 km/h wanneer een voetganger wordt
gedetecteerd.
Het ESP mag niet defect zijn.
Het DSC-systeem mag niet uitgeschakeld zijn.
Alle passagiersgordels moeten zijn
vastgemaakt.
De auto moet met een gestabiliseerde snelheid
op een weinig bochtige weg rijden.
Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld. Laat het
systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Het systeem kan worden uit- of ingeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Het uitschakelen van het systeem
wordt gesignaleerd door het
branden van dit lampje, in
combinatie met de weergave van
een melding.
Storing
In het geval van een storing in het
systeem wordt u gewaarschuwd
door het branden van dit lampje, in
combinatie met de weergave van een
melding en een geluidssignaal.
Controleer of de sensoren (camera en radar)
niet zijn bedekt met vuil, modder, ijs, sneeuw
enzovoort.
Als de storing aanhoudt, neem dan contact op met
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
219
6
Rijden
De camera werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- slecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte
mist enz.),
- verblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
- de camera of de radar is bedekt met
bijvoorbeeld modder, ijs of sneeuw.
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
Laat geen sneeuw op de motorkap of op
het dak liggen, omdat de detectiecamera
erdoor kan worden afgedekt.
Verwijder modder, sneeuw enz. van de
voorbumper vooral in de buurt van de
radar.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
alvorens de voorbumper te spuiten of
de lak ervan bij te werken. Bepaalde
laksoorten kunnen de werking van de
radar beïnvloeden.
Signalering
onoplettendheid
Het is raadzaam om een pauze te nemen
wanneer u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval
elke twee uur.
Afhankelijk van de uitvoering bevat de functie
alleen het systeem "Signaal rijtijd" of daarnaast
ook het systeem "Waarschuwing oplettendheid
bestuurder".
Deze systemen zijn hulpmiddelen voor de
bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven.
Ga niet rijden als u moe bent.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Raadpleeg voor meer informatie over het menu
het gedeelte met betrekking tot het scherm van
uw auto in de rubriek "Instrumentenpaneel".
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
220
Rijden
Signaal rijtijd
Het systeem geeft een
waarschuwing zodra het detecteert
dat de bestuurder langer dan twee
uur heeft gereden met een snelheid
van meer dan 65 km/h zonder dat hij
een pauze heeft genomen.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
- de auto staat gedurende meer dan 15
minuten stil met draaiende motor,
- het contact is enkele minuten afgezet
geweest,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 65 km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra
de snelheid hoger is dan 65 km/h.
Waarschuwing
oplettendheid bestuurder
Afhankelijk van de uitvoering wordt het systeem
"Signaal rijtijd" aangevuld met het systeem
"Waarschuwing oplettendheid bestuurder".
Na drie waarschuwingen van het eerste
niveau, activeert het systeem een nieuwe
waarschuwing met de melding "Las een
rustpauze in!", in combinatie met een luider
klinkend geluidssignaal.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder
dat er sprake is van vermoeidheid bij de
bestuurder.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding
die de bestuurder adviseert een pauze te
nemen, en een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de motor
wordt afgezet.
Met behulp van een boven aan
de voorruit geplaatste camera
beoordeelt het systeem de
waakzaamheid van de bestuurder
door afwijkingen in de koers
van de auto ten opzichte van de
wegmarkeringen te signaleren.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)
wegen (snelheden van meer dan 65 km/h).
Wanneer volgens het systeem het gedrag
van het voertuig wijst op vermoeidheid of
onoplettendheid van de bestuurder, wordt het
eerste waarschuwingsniveau geactiveerd.
De bestuurder wordt dan gewaarschuwd door
de melding "Voorzichtig!", in combinatie met
een geluidssignaal.
221
6
Rijden
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- slecht zicht (onvoldoende verlichting
van het wegdek, sneeuwval, harde
regen, dichte mist enz.),
- verblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
- gedeelte van de voorruit voor de
camera vuil, beslagen, bevroren,
bedekt door sneeuw, beschadigd of
bedekt door een sticker,
- wegmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar door sneeuw of modder,
of meerdere wegmarkeringen
(weggedeelte met werkzaamheden
enz.),
- geringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen),
- smalle, bochtige wegen, ...
Lane Departure Warning
System
Dit systeem detecteert, met behulp van een
camera die doorgetrokken of onderbroken
strepen herkent, het onbedoeld overschrijden
van een rijstrookmarkering.
Om de actieve veiligheid te verhogen
analyseert de camera de beelden en activeert
deze een waarschuwing wanneer bij een
wagensnelheid hoger dan 60 km/h de aandacht
van de bestuurder verslapt en de auto de
rijstrookmarkering overschrijdt.
Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en
autowegen.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan op uitvoeringen zonder
touchscreen niet worden uitgeschakeld.
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Auto/
Rijden van het touchscreen.
Selecteer het tabblad "Rijfuncties" en daarna
het tabblad "Lane Departure Warning
System".
De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Detectie
Als een koersafwijking
wordt gedetecteerd, wordt
u gewaarschuwd door het
knipperen van dit lampje op
het instrumentenpaneel en een
geluidssignaal.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
en ongeveer 20 seconden nadat deze
is uitgeschakeld, wordt er geen enkele
waarschuwing gegeven.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
222
Rijden
Storing
In het geval van een storing
gaat dit lampje branden op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Actief Lane Departure
Warning System
Dit systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen op de weg en corrigeert
de koers van de auto door de bestuurder te
waarschuwen zodra overschrijding van de
rijstrookmarkering dreigt.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen
en autowegen.
Voorwaarden voor de
werking
De snelheid van het voertuig moet liggen
tussen 65 en 180 km/h.
De rijstrook moet door minimaal één
(doorgetrokken of onderbroken) markering
worden afgebakend.
De bestuurder moet beide handen aan het
stuurwiel houden.
De koersafwijking moet plaatsvinden zonder
dat de richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Het ESP-systeem moet zijn ingeschakeld.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen. De bestuurder moet onder alle
omstandigheden de auto onder controle
hebben.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de rijstrook
dreigt te verlaten. Het systeem heeft geen
invloed op de afstand tot de voorligger, de
snelheid en de remwerking.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuurwiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet meer
kan (bijvoorbeeld wanneer er geen
rijstrookmarkeringen meer op de weg zijn
aangebracht).
Zorg ervoor dat u de verkeersregels in acht
neemt en iedere twee uur een pauze neemt.
Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen
op de weg overschreden dreigt te worden,
corrigeert het de koers van de auto tot de auto
weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan daarbij merken dat het
stuurwiel wordt verdraaid.
Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
Er kunnen storingen in de detectie
optreden:
- als de rijstrookmarkeringen
weggesleten zijn,
- als er weinig contrast is tussen het
wegdek en de markeringen,
- als de voorruit vuil is,
- onder bepaalde
weersomstandigheden: mist, zware
regenval, sneeuw, schaduw, fel
zonlicht of directe blootstelling aan de
zon (lage zon, uitrijden van een tunnel
enz.).
223
6
Rijden
Als de bestuurder niet wil dat de koers
wordt gecorrigeerd, kan hij de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt onderbroken zodra de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Als het systeem signaleert dat de
bestuurder tijdens een automatische
correctie het stuurwiel niet voldoende
stevig vast heeft, onderbreekt het
systeem deze manoeuvre. Er wordt
een waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder erop te attenderen dat hij de
controle over de auto moet overnemen.
Rijomstandigheden
en bijbehorende
waarschuwingen
Voor de weergave van alle belangrijke
informatie op het instrumentenpaneel is het
noodzakelijk dat u eerst de weergavemodus
"RIJDEN" selecteert.
De onderstaande tabel geeft een beschrijving
van de, afhankelijk van de rijsituatie,
weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke
afwijking van de koers als vrijwillig en zal het
geen correcties uitvoeren.
Wanneer echter het
"dodehoekbewakingssysteem" is ingeschakeld
en de bestuurder van rijstrook gaat wisselen
terwijl een ander voertuig in de dode hoek
wordt gesignaleerd, zal het systeem ondanks
het inschakelen van de richtingaanwijzers toch
een koerscorrectie uitvoeren.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
dodehoekbewakingssysteem.
224
Rijden
Status van de functie
Lampje
Bijbehorende melding Toelichting
UIT Functie uitgeschakeld.
AAN Functie ingeschakeld, niet voldaan aan de werkingsvoorwaarden:
- snelheid lager dan 65 km/h,
- geen rijstrookmarkering gedetecteerd,
- ESP uitgeschakeld of bezig met ingreep,
- "sportieve" rijstijl.
AAN Functie automatisch uitgeschakeld/op stand-by gezet
(bijvoorbeeld: detectie van een aanhanger, gebruik van het (bij de
auto geleverde) noodreservewiel.
225
6
Rijden
Status van de functie
Lampje
Bijbehorende melding Toelichting
AAN Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65 km/h.
AAN Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de
rijstrook die overschreden dreigt te worden (oranje lijn).
AAN
"Neem het stuur over".
- Als het systeem tijdens de correctie detecteert dat de
bestuurder het stuurwiel binnen enkele seconden loslaat,
onderbreekt het systeem de correctie om de besturing weer
over te laten aan de bestuurder.
- Als het systeem tijdens de correctie vaststelt dat de
correctie onvoldoende zal zijn om het overschrijden van
de rijstrookmarkering te voorkomen, wordt de bestuurder
gewaarschuwd dat hij de koerscorrectie moet voltooien.
226
Rijden
Grenzen van het systeem
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
- het ESP is uitgeschakeld of bezig met een
ingreep,
- de snelheid is lager dan 65 km/h of hoger
dan 180 km/h,
- er is een aanhanger aangekoppeld,
- detectie van het gebruik van een
noodreservewiel (dit wordt niet onmiddellijk
gedetecteerd, daarom is het raadzaam de
functie in dat geval uit te schakelen),
- detectie van sportief rijgedrag, intrappen
van het rempedaal of gaspedaal,
- er wordt gereden op een weg zonder
wegmarkeringen,
- de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld,
- in een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden,
- in een scherpe bocht,
- wanneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- slecht zicht (onvoldoende verlicht
wegdek, sneeuw, regen, mist),
- verblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
- gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren,
bedekt door sneeuw, beschadigd of
bedekt door een sticker,
- wegmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar door sneeuw of modder,
of meerdere wegmarkeringen
(weggedeelte met werkzaamheden
enz.),
- te weinig afstand tot de voorligger
(waardoor de rijstrookmarkeringen niet
kunnen worden gedetecteerd),
- smalle of bochtige weg.
Kans op ongewenst activeren
In de volgende gevallen is het raadzaam om de
functie uit te schakelen:
- rijden op slecht wegdek,
- ongunstige weersomstandigheden,
- rijden op een gladde weg (ijzel).
Het systeem is niet ontworpen voor gebruik
onder de volgende omstandigheden:
- rijden op een kombaan,
- rijden met een aanhanger,
- rijden op een rollenbank,
- rijden op een onverharde weg.
Inschakelen/uitschakelen
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Auto/
Rijden van het touchscreen.
Selecteer het tabblad "Rijfuncties" en daarna
het tabblad "Lane Keeping System".
De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
227
6
Rijden
Storing
In het geval van een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door het branden van
deze lampjes op het instrumentenpaneel, in
combinatie met de weergave van een melding
en een geluidssignaal.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dodehoekbewakingssysteem
Het rijhulpsysteem dient als hulp voor de
bestuurder maar kan nooit een vervanging
zijn voor de spiegels. De bestuurder
moet te allen tijde het verkeer in de gaten
blijven houden, de snelheid en afstand
van achteropkomend verkeer inschatten
en beslissen of het veilig is van rijstrook te
wisselen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Inschakelen/uitschakelen
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Auto/
Rijden van het touchscreen.
Selecteer het tabblad "Rijfuncties" en daarna
het tabblad "Dodehoekbewaking".
Dit systeem waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, hetgeen tot een
gevaarlijke situatie kan leiden.
In de buitenspiegel aan de zijde waar dat
voertuig zich bevindt, gaat een lampje branden:
- direct, wanneer u wordt ingehaald,
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden.
- na ongeveer een seconde, wanneer u
langzaam een andere auto inhaalt.
228
Rijden
Sensoren in de voor- en achterbumper
bewaken de dode hoeken.
De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Om deze functie uit te schakelen
selecteert u nogmaals
"Dodehoekbewaking" in het
tabblad "Rijfuncties".
Het lampje gaat uit.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door PEUGEOT gehomologeerde
trekhaak.
Werking
- u haalt een voertuig in waarbij het
snelheidsverschil kleiner is dan 10 km/h,
- u wordt ingehaald door een voertuig waarbij
het snelheidsverschil kleiner is dan 25 km/h,
- het verkeer stroomt vloeiend door,
- de inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal en het ingehaalde voertuig blijft
zich ophouden in de dode hoek,
- u rijdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
- uw auto trekt geen aanhanger, caravan of
iets dergelijks.
Indien een voertuig - een (motor)fiets, een auto
of een vrachtwagen - zich in de dode hoek
van de auto bevindt, zal er een lampje gaan
branden in de linker- of rechterbuitenspiegel
(afhankelijk van de situatie).
Daarbij moet aan de volgende voorwaarden
zijn voldaan:
- de voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken,
- de snelheid van uw auto ligt tussen 12 en
140 km/h,
Er wordt geen waarschuwing gegeven in de
volgende situaties:
- voor stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden
enz.),
- bij tegemoetkomend verkeer,
- bij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
- bij het inhalen van of ingehaald worden
door een zeer lang voertuig (vrachtwagen,
autobus enz.) die én in de dode hoek
achter wordt gedetecteerd én zich in het
gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
- bij snelle inhaalmanoeuvres.
- bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
229
6
Rijden
Storingen Actief
dodehoekbewakingssysteem
Als aanvulling op het permanent branden
van het lampje in de buitenspiegel aan de
desbetreffende zijde, geeft het systeem bij het
overschrijden van een rijstrookmarkering met
ingeschakelde richtingaanwijzers een rukje aan
het stuurwiel om u te helpen een aanrijding met
het voertuig in de dode hoek te voorkomen.
Voorwaarden voor de werking
De volgende systemen moeten zijn ingeschakeld:
Bij een storing in het systeem knippert dit
lampje op het instrumentenpaneel enkele
ogenblikken in combinatie met het branden van
het lampje Service en de weergave van een
melding.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm
leiden (zo kan een wolk waterdruppels in
de dode hoek worden aangezien voor een
voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd
op dat de sensoren niet met modder,
sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken
op het gedeelte van de buitenspiegels
waar de verklikkerlampjes zitten
of op de detectiezones op de
voor- en achterbumper, omdat de
dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door het PEUGEOT-netwerk
gehomologeerde trekhaak.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30 centimeter van de sensoren.
- Dodehoekbewakingssysteem,
- Actief Lane Departure Warning System.
Raadpleeg de desbetreffende
rubrieken voor meer informatie over het
dodehoekbewakingssysteem en het Actieve
Lane Departure Warning System.
230
Rijden
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
Grasche weergave
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (zoals voetgangers,
auto's, bomen en slagbomen) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (zoals paaltjes en pionnen)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze
zich in de dode hoek van het detectiebereik van
de sensoren bevinden.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via
de luidspreker (rechts of links) is te herkennen
aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het scherm worden blokken
weergegeven die het pictogram van de auto
steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
231
6
Rijden
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het
obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Uitschakelen/Inschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu op het scherm van
de auto.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt
aangekoppeld of een fietsendrager op
de trekhaak wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een trekhaak die volgens
de voorschriften van de fabrikant is
gemonteerd).
De parkeerhulp is uitgeschakeld wanneer de
functie Park Assist bezig is de beschikbare
ruimte van een parkeerplaats te meten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Park Assist-systeem.
Storingen
In het geval van een storing
bij inschakelen van de
achteruitversnelling gaat dit lampje
branden op het instrumentenpaneel,
in combinatie met een melding en
een geluidssignaal (kort piepgeluid).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30 centimeter van de sensoren.
Zorg ervoor dat de sensoren bij slecht
of winters weer niet bedekt zijn met
modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen
van de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de
sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren enz.).
Visiopark 1 - Visiopark 2
Bij een draaiende motor kunnen met deze
systemen twee weergaven van de directe
omgeving van de auto worden weergegeven op
het touchscreen met behulp van één camera
voor Visiopark 1 en twee camera’s voor
Visiopark 2.
232
Rijden
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert tijdens het
manoeuvreren bij lage snelheid met één of
twee camera's de omgeving van de auto.
Een beeld van bovenaf van uw auto in
zijn directe omgeving wordt in real time
samengesteld tijdens het manoeuvreren.
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid de
obstakels in de buurt van de auto te zien.
Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto
langere tijd stilstaat.
Bij de Visiopark 2 wordt het beeld
samengesteld door beide camera's, zowel bij
het vooruitrijden als bij het achteruitrijden.
Als de functie wordt geactiveerd, wordt het
centrale deel mogelijk niet weergegeven. Als
de functie wordt geactiveerd terwijl de auto al
gereden heeft, wordt het centrale deel mogelijk
wel volledig weergegeven.
Het scherm wordt in twee vensters opgedeeld:
links wordt de omgeving weergegeven zoals
die door de camera('s) wordt geregistreerd
en rechts wordt een samengesteld beeld van
bovenaf van de auto weergegeven.
De informatie van de parkeerhulpsensoren
wordt ook weergegeven op het beeld van
bovenaf van de auto.
In het venster links kan de omgeving op
verschillende manieren worden weergegeven:
- standaardweergave,
- 180°-weergave,
- ingezoomd beeld
Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem de beste
weergave (standaard of ingezoomd) afhankelijk
van de informatie die door de parkeerhulp
wordt doorgegeven.
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk
gewenst moment de weergave wijzigen.
F Druk op de toets in de hoek links onder van
het touchscreen.
F Selecteer een type weergave:
• "Standaardweergave",
• "180°-weergave",
• "Ingezoomde weergave",
• "Stand AUTO".
De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan
het geselecteerde type.
233
6
Rijden
Dit systeem dient ter ondersteuning van
de bestuurder die zelf echter altijd attent
moet blijven.
De door de camera('s) geproduceerde beelden
kunnen door het reliëf worden vervormd.
Bij zonnig weer of onvoldoende omgevingslicht
kunnen er schaduwzones ontstaan; het beeld
is dan donkerder en minder contrastrijk.
Onderhoud
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
sensoren en camera's niet bedekt raken met
modder, ijs of sneeuw.
Controleer geregeld of de lenzen van de
camera's schoon zijn.
Reinig de camera's indien nodig met een
zachte en droge doek.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto de
spuitmond van de hogedrukreiniger op meer
dan 30 cm van de camera's.
Visiopark 1
Beeld van de camera achter
De op de achterklep gemonteerde camera
achter is actief als de achteruitversnelling is
ingeschakeld en de snelheid niet hoger is dan
10 km/h.
De functie wordt uitgeschakeld:
- automatisch, als de snelheid hoger wordt
dan ongeveer 10 km/h,
- automatisch, als de achterklep wordt
geopend,
- als uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld (het beeld wordt dan nog
7 seconden weergegeven),
- als op het rode kruis in de linkerbovenhoek
van het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Als een obstakel wordt genaderd, wordt dankzij
de sensoren in de achterbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de
omgeving achter de auto naar de weergave van
het beeld van bovenaf van de auto.
234
Rijden
Standaardweergave Ingezoomde weergave
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in
de gaten houden.
De parkeerhulp achter geeft bovendien
extra informatie over de omgeving van de
auto.
180°-weergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven
op het scherm.
De blauwe lijnen geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte spiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn geeft een afstand van 30 cm
achter de achterbumper weer; de twee blauwe
lijnen een afstand van 1 en 2 meter achter de
achterbumper.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, centraal
B en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door
deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
235
6
Rijden
Visiopark 2
De auto is voorzien van een in de grille
geplaatste camera vóór en een camera achter
die in de buurt van de schakelaar voor het
openen van de achterklep is geplaatst.
Dankzij deze twee camera's kan het systeem
de nabije omgeving van de auto weergeven
op het touchscreen, waarbij u kunt kiezen uit
een weergave van de omgeving achter de auto
(camera achter), als de achteruitversnelling
is ingeschakeld, en een weergave van de
omgeving vóór de auto (camera vóór), als de
versnellingsbak in de neutraalstand staat of
een vooruitversnelling is ingeschakeld.
Beeld van de camera achter
Als een aanhanger is aangekoppeld of een
fietsendrager is gemonteerd op de trekhaak,
wordt het gebied achter de auto op het beeld
van bovenaf van de auto zwart weergegeven.
De beelden van de omgeving worden dan
uitsluitend samengesteld met behulp van de
camera vóór.
De verschillende weergaves van de camera
achter komen overeen met de weergaves
die beschreven zijn in het gedeelte over de
Visiopark 1.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de Visiopark 1.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
- automatisch, als de snelheid hoger wordt
dan ongeveer 10 km/h,
- als uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld (het beeld aan de achterzijde
wordt dan na 7 seconden vervangen door
het beeld aan de voorzijde),
- als op het rode kruis in de linkerbovenhoek
van het touchscreen wordt gedrukt.
Beeld van de camera’s voor en achter
De functie wordt uitgeschakeld:
- automatisch, als de rijsnelheid hoger wordt
dan ongeveer 30 km/h (het beeld verdwijnt
tijdelijk vanaf een snelheid van 20 km/h),
- als op het rode kruis in de linkerbovenhoek
van het touchscreen wordt gedrukt.
Bij draaiende motor en een
rijsnelheid van maximaal 20 km/h
kunt u deze functie activeren via
het menu Auto/Rijden van het
touchscreen:
F Selecteer "Panoramacamera".
De stand AUTO wordt standaard gebruikt,
met een weergave van de omgeving
vóór de auto als de versnellingsbak
in de neutraalstand staat of een
vooruitversnelling is ingeschakeld, en
een weergave van de omgeving achter de
auto achter als de achteruitversnelling is
ingeschakeld.
236
Rijden
Stand AUTO
Standaardweergave
Ingezoomde weergave
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in
de gaten houden.
De parkeerhulp voor en achter geeft
bovendien extra informatie over de
omgeving van de auto.
Deze stand is standaard geactiveerd.
Als een obstakel wordt genaderd, wordt dankzij
de sensoren in de voorbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de
omgeving vóór de auto naar de weergave van
het beeld van bovenaf van de auto.
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op
het scherm.
De blauwe lijnen geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte spiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn geeft een afstand van 30 cm
achter de voorbumper weer; de twee blauwe
lijnen een afstand van 1 en 2 meter achter de
achterbumper.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de voorzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
237
6
Rijden
180°-weergave
Wanneer u vooruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, centraal
B en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door
deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Park Assist
Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren: het
detecteert een parkeerplek en neemt vervolgens
het sturen van u over bij het inparkeren.
Het systeem bedient de stuurinrichting
terwijl de bestuurder het gaspedaal, het
rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling
(handgeschakelde versnellingsbak) bedient.
Tijdens het in- en uitparkeren informeert het
systeem de bestuurder met beelden op het
scherm en geluidssignalen, zodat hij erop
kan toezien dat de manoeuvres veilig worden
uitgevoerd. Bij het parkeren kan het noodzakelijk
zijn dat u enkele keren moet steken.
De bestuurder kan op elk gewenst moment het
stuur zelf weer overnemen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat hij
de auto tijdens de gehele manoeuvre onder
controle heeft en de auto geen obstakels kan
raken.
Onder bepaalde omstandigheden detecteren
de sensoren mogelijk geen kleine obstakels
die zich in hun dode hoeken bevinden.
De functie Park Assist werkt niet als de
motor is afgezet.
De Park Assist assisteert u bij de volgende
parkeermanoeuvres:
B. Uitparkeren na fileparkeren.
A. Fileparkeren.
238
Rijden
Als de Park Assist actief is, wordt de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem
niet geactiveerd. In de STOP-stand wordt
bij het activeren van de Park Assist de
motor weer gestart.
De Park Assist kan maximaal
4 parkeercycli achter elkaar uitvoeren.
Na deze 4 cycli wordt de functie
gedeactiveerd. Als u vindt dat uw auto op
dat moment niet goed geparkeerd staat,
moet u zelf het stuur weer ter hand nemen
om de manoeuvre te voltooien.
Het verloop van de manoeuvres
en de rijinstructies worden op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Controleer altijd de directe omgeving
van uw auto voordat u met een
parkeermanoeuvre begint.
De functie parkeerhulp is niet beschikbaar
tijdens de meting van de beschikbare
ruimte. Na deze meting waarschuwt
de functie u tijdens de manoeuvre
als uw auto een obstakel nadert: het
geluidssignaal klinkt ononderbroken als
de ruimte tussen de auto en het obstakel
minder dan 30 cm bedraagt.
Als u de functie parkeerhulp hebt
gedeactiveerd, wordt deze automatisch
weer geactiveerd bij de geassisteerde
manoeuvres.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld,
wordt het dodehoekbewakingssysteem
uitgeschakeld.
C. Haaks inparkeren.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuurwiel snel rond: houd daarom het
stuurwiel niet tegen en steek niet uw
handen tussen de spaken van het
stuurwiel.
Let op voorwerpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding,
sjaal, das enz.) - Kans op letsel!
De assistentie is geactiveerd: als
dit pictogram wordt weergegeven
in combinatie met een
maximumsnelheid, geeft dit aan
dat het sturen wordt overgenomen
door het systeem: raak het
stuurwiel niet aan.
De assistentie is gedeactiveerd:
als dit pictogram wordt
weergegeven, geeft dit aan dat
het sturen niet meer door het
systeem wordt uitgevoerd: u
moet het stuur zelf weer ter hand
nemen.
239
6
Rijden
Werking
Hulp bij leparkeren
F Zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden.
F Selecteer "Park Assist" in het
menu Auto/Rijden van het
touchscreen om de functie te
activeren.
Op het instrumentenpaneel gaat dit lampje
branden om te bevestigen dat het systeem
is geactiveerd.
Bij het fileparkeren herkent het systeem
geen parkeervakken die aanzienlijk korter
of langer zijn dan de auto.
F Rijd niet sneller dan 20 km/h en
selecteer "Inparkeren" op het
touchscreen.
F Schakel de richtingaanwijzer in aan de
zijde van het gekozen parkeervak om de
meetfunctie te activeren. Zorg er daarbij
voor dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter
tussen de geparkeerde auto's en uw auto
aanhoudt.
F Rijd langzaam vooruit tot er in
combinatie met een geluidssignaal een
melding verschijnt die u verzoekt de
achteruitversnelling in te schakelen.
F Rijd langzaam en volg de instructies tot het
systeem een vrij parkeervak vindt.
F Schakel de achteruitversnelling in, laat het
stuurwiel los en laat de auto rijden met een
snelheid van maximaal 7 km/h.
240
Rijden
Hulp bij uitparkeren na
leparkeren
F Start als u vanuit een fileparkeervak wilt
wegrijden eerst de motor.
F Selecteer "Park Assist" in het
menu Auto/Rijden van het
touchscreen om de functie te
activeren.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden om te bevestigen
dat het systeem is geactiveerd.
F Druk op "Uitparkeren" op het
touchscreen.
F De geassisteerde parkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd niet sneller dan 7 km/h voor of achteruit
en volg de waarschuwingen van de
"Parkeerhulp" tot wordt aangegeven dat de
manoeuvre is voltooid.
F Als de manoeuvre is voltooid, gaat het lampje van de
functie op het instrumentenpaneel uit en wordt een melding
weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het stuur weer
overnemen.
F Schakel de richtingaanwijzer in aan de zijde
van de rijbaan.
F Schakel de achteruit- of vooruitversnelling
in en laat het stuurwiel los.
F De geassisteerde parkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd niet sneller dan 5 km/h voor of achteruit
en volg de waarschuwingen van de
"Parkeerhulp" tot wordt aangegeven dat de
manoeuvre is voltooid.
241
6
Rijden
Hulp bij haaks inparkeren
F Zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden.
F Selecteer "Park Assist" in het
menu Auto/Rijden van het
touchscreen om de functie te
activeren.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden om te bevestigen
dat het systeem is geactiveerd.
F Rijd niet sneller dan 20 km/h en
selecteer "Vakparkeren" op het
touchscreen.
De manoeuvre is voltooid zodra beide
voorwielen van de auto zich buiten het
parkeervak bevinden.
Als de manoeuvre is voltooid, gaat het lampje
van de functie op het instrumentenpaneel uit en
wordt een melding weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het
stuur weer overnemen.
F Schakel de richtingaanwijzer in aan de
zijde van het gekozen parkeervak om de
meetfunctie te activeren. Zorg er daarbij
voor dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter
tussen de geparkeerde auto's en uw auto
aanhoudt.
F Rijd langzaam en volg de instructies tot het
systeem een vrij parkeervak vindt.
242
Rijden
Als er meerdere parkeervakken naast
elkaar worden gedetecteerd, wordt uw
auto naar het laatste parkeervak geleid.
Tijdens het haaks inparkeren wordt
de functie Park Assist automatisch
gedeactiveerd zodra de achterzijde van de
auto een obstakel tot minder dan 50 cm is
genaderd.
Tijdens het inparkeren en uitparkeren
kunnen de functies Visiopark 1 en
Visiopark 2 in werking treden. Deze
functies zorgen ervoor dat u een beter
overzicht hebt van de directe omgeving
van de auto door aanvullende informatie
op het instrumentenpaneel weer te geven.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over Visiopark 1 en
Visiopark 2.
F Rijd langzaam vooruit tot er in
combinatie met een geluidssignaal een
melding verschijnt die u verzoekt de
achteruitversnelling in te schakelen.
F Schakel de achteruitversnelling in, laat het
stuurwiel los en laat de auto rijden met een
snelheid van maximaal 7 km/h.
F De geassisteerde parkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd niet sneller dan 7 km/h en volg de
instructies op het instrumentenpaneel en
de waarschuwingen van de "Parkeerhulp"
tot wordt aangegeven dat de manoeuvre is
voltooid.
Als de manoeuvre is voltooid, gaat het lampje van de
functie op het instrumentenpaneel uit en wordt een melding
weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het stuur weer
overnemen.
243
6
Rijden
Uitschakelen
Het systeem kan worden gedeactiveerd door
op de toets te drukken.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:
- als het contact wordt afgezet,
- als de motor afslaat,
- als er binnen 5 minuten na het selecteren
van het type manoeuvre niet wordt gestart
met een manoeuvre,
- als de auto tijdens de manoeuvre langdurig
blijft stilstaan,
- als de antispinregeling (ASR) in werking
treedt,
- als de maximale wagensnelheid wordt
overschreden,
- als de bestuurder het stuurwiel tegenhoudt,
- na meer dan 4 parkeercycli,
- als het bestuurdersportier wordt geopend,
- als één van de voorwielen op een obstakel
stuit.
Het lampje van de functie op het
instrumentenpaneel gaat uit en er wordt een
melding weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer
overnemen.
Als het systeem tijdens een manoeuvre
wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder
het systeem weer activeren om de meting
voort te zetten.
Deactiveren
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
- bij het trekken van een aanhangwagen
(aangesloten op de trekhaakaansluiting),
- als het bestuurdersportier wordt geopend,
- bij een wagensnelheid van meer dan
70 km/h.
Raadpleeg om het systeem voor langere duur
te laten uitschakelen het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Storingen
In het geval van een storing knippert
dit lampje even, in combinatie met
een geluidssignaal.
Als de storing optreedt tijdens het gebruik van
het systeem, gaat het lampje uit.
In het geval van een storing in de
stuurbekrachtiging gaat dit lampje
branden op het instrumentenpaneel
in combinatie met een melding.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Als de ruimte tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet
meten.
Bij een manoeuvre houdt het Park Assist-
systeem geen rekening met objecten die
voor of achter de auto uitsteken (zoals
bijvoorbeeld een ladder op het dak of een
trekhaak).
Controleer bij slecht weer en bij winterse
omstandigheden of de sensoren niet zijn
bedekt met vuil, ijs of sneeuw.
Laat in het geval van een storing het
systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Wassen met een hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal 30
cm van de sensoren.
PEUGEOT & TOTAL
EEN SAMENWERKING IN HET TEKEN VAN
PRESTATIES!
Sinds 2015 neemt Peugeot weer officieel deel
aan rallyraids, een van de zwaarste vormen van
autosport ter wereld. Voor optimale prestaties
in deze monsterrally's gebruikt Peugeot Sport
bij de Peugeot 2008 DKR TOTAL QUARTZ, een
hoogwaardig smeermiddel dat onder de meest
extreme omstandigheden de motor optimaal
beschermt.
TOTAL QUARTZ beschermt uw motor tegen de
tand des tijds.
TOTAL QUARTZ Ineo First is een uiterst
hoogwaardig smeermiddel dat door de R&D-teams
van Peugeot en Total gezamenlijk is ontwikkeld.
De innovatieve technologie van deze speciaal voor
Peugeot-motoren ontwikkelde motorolie draagt in
belangrijke mate bij tot het terugdringen van de
CO
2
-uitstoot en beschermt de motor effectief tegen
vervuiling.
ADVISEERT
7
245
Praktische informatie
Brandstof
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 56 liter.
Reserveniveau: 6 liter.
Laag brandstofniveau
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met de weergave van een
melding en een geluidssignaal, is het
minimale niveau in de brandstoftank
bereikt. Als het lampje gaat branden,
bevindt zich nog ongeveer 6 liter
brandstof in de tank.
Zolang er nog niet voldoende brandstof is
getankt, zal dit lampje steeds bij het aanzetten
van het contact gaan branden in combinatie
met de weergave van de melding en het
geluidssignaal. Tijdens het rijden worden deze
melding en dit geluidssignaal steeds vaker
herhaald naarmate het niveau 0 dichter wordt
genaderd.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u met een lege tank strandt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over een lege brandstoftank (diesel).
Indien uw auto is voorzien van het Stop &
Start-systeem, tank dan nooit wanneer de
motor zich in de STOP-stand bevindt; zet in
dat geval altijd het contact af met de sleutel
of met de knop "START/STOP" bij een auto
met het Keyless entry and start-systeem.
Tanken
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet de
tank beslist worden afgetapt voordat de
motor kan worden gestart.
Een sticker aan de binnenzijde van de vulklep
geeft aan welke brandstof u moet tanken voor
het type motor in uw auto.
Als er minder dan 5 liter brandstof
getankt wordt, wordt deze stijging van het
brandstofniveau niet weergegeven op de
brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een
geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn.
Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk
die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Als u klaar bent met tanken:
F Plaats de vuldop.
F Draai de dop rechtsom.
F Sluit de brandstofvulklep.
Om veilig te tanken:
F Zet de motor af.
F Druk als de auto is ontgrendeld op de
achterste gedeelte van de brandstofvulklep
om deze te openen.
F Draai de vuldop linksom.
F Verwijder de vuldop en bevestig deze
aan de haak aan de binnenzijde van de
brandstofvulklep.
F Vul de tank volledig, maar laat het vulpistool
niet meer dan drie keer afslaan; doet u dit
wel, dan kan dit leiden tot storingen.
246
Praktische informatie
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is
om benzine te tanken. Hiermee wordt schade
aan de motor, ontstaan door het tanken van de
verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening
is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de
brandstoftankdop verwijdert.
Werking
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep.
Hierdoor blijft het systeem vergrendeld en kan
er dus niet getankt worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
Het vullen van de brandstoftank met behulp
van een jerrycan (die dan wel gevuld moet
zijn met diesel) is wel nog mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze
niet tegen de klep van de tankbeveiliging en
giet voorzichtig om ervoor te zorgen dat de
brandstof netjes in de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het
tanken van Diesel per land kunnen
verschillen, kan de aanwezigheid van een
tankbeveiliging op de auto er toe leiden
dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor
zijn voorzien van een tankbeveiliging.
Daarom adviseren wij u voordat u naar
het buitenland afreist bij het PEUGEOT-
netwerk te informeren of uw auto geschikt
is om in het desbetreffende land te kunnen
tanken.
Geschikte brandstoffen
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden:
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7 %),
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 10%),
Paraffinehoudende diesel die
voldoet aan de richtlijn EN15940
gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
7
247
Praktische informatie
Neem voor meer informatie contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde plantaardige
of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk
verboden (kans op schade aan de motor
en het brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven
die voldoen aan de norm B715000 is
toegestaan.
Diesel bij lage buitentemperaturen
De brandstof B20 of B30 die voldoet
aan de richtlijn EN16709 is ook
geschikt voor de dieselmotor van uw
auto. Maar als deze brandstof, ook
al is het slechts incidenteel, wordt
gebruikt, moeten de bijzondere
onderhoudsvoorschriften (voor
"Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in het brandstofsysteem van uw
auto veroorzaken. Om dit te voorkomen is het
raadzaam winterdiesel te tanken en de tank
voor minimaal 50% gevuld te houden.
Als desondanks de motor bij een temperatuur
lager dan -15 °C moeilijk aanslaat, laat dan
de auto even in een garage of verwarmde
werkplaats staan.
Brandstof voor
benzinemotoren
De benzinemotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden:
Benzine die voldoet aan de norm
EN228 en is gemengd met een
biobrandstof die voldoet aan de
norm EN15376.
Alleen brandstofadditieven die voldoen
aan de norm B715001 mogen worden
gebruikt.
Reizen naar het buitenland
Sommige brandstoffen kunnen de
motor van uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig
zijn een specifieke brandstofsoort
te gebruiken (specifiek octaangetal,
specifieke commerciële benaming
enz.) om de goede werking van de
motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op
met uw dealer.
248
Praktische informatie
Trekken van een aanhanger
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
vervoer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.
Wij raden u aan gebruik te maken
van een originele, speciaal door
PEUGEOT geteste en goedgekeurde
trekhaak inclusief bedrading en deze
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats te laten
monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het PEUGEOT-
netwerk behoort, moet de montage altijd
volgens de voorschriften van de fabrikant
worden uitgevoerd.
Houd u aan de maximaal toegestane
aanhangergewichten die staan vermeld
op het kentekenbewijs of in de technische
gegevens van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de gewichten (en
aanhangergewichten voor uw auto).
Auto met elektrisch bedienbare achterklep
met de functie "Handsfree toegang"
Om te voorkomen dat de achterklep
ongewenst opengaat bij het trekken van een
aanhanger:
- schakel vooraf de functie "Handsfree
toegang" uit via het configuratiemenu van
de auto,
- of houd de elektronische sleutel uit
de buurt van de detectiezone als de
achterklep gesloten is.
Trekhaak met
verwijderbare kogel
De kogel van deze door de fabrikant geleverde
trekhaak kan zonder gereedschap worden
gemonteerd en verwijderd.
Presentatie
1. Steun.
2. Beschermdop.
3. Aansluiting.
4. Veiligheidsoog.
5. Afneembare kogel.
6. Draaiknop voor vergrendeling/
ontgrendeling.
7. Slot met sleutel.
8. Label voor sleutelnummer.
7
249
Praktische informatie
Aanhangers met LED-lampen zijn niet
compatibel met de bedrading van dit
systeem.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor informatie over de technische
eigenschappen en in het bijzonder de
aanhangergewichten voor uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over veilig gebruik van de
trekhaak.
A. Vergrendelde stand; de draaiknop maakt
contact met de kogel (geen speling).
B. Ontgrendelde stand; de draaiknop
maakt geen contact met de kogel (speling
van ongeveer 5 mm).
Vóór het gebruik
Verzeker u ervan dat de kogel correct
vergrendeld is. Doe dit door het volgende
te controleren:
- het groene merkteken van de draaiknop
valt samen met het groene merkteken
van de kogel,
- de draaiknop maakt contact met de
kogel (stand A),
- het veiligheidsslot is vergrendeld en de
sleutel is verwijderd; de draaiknop kan
niet meer worden bediend,
- de kogel mag absoluut niet in de steun
kunnen bewegen: duw en trek eraan om
dit te controleren.
Als de kogel niet is vergrendeld, kan de
aanhanger losraken. Kans op een ongeval!
Tijdens het gebruik
Ontgrendel nooit het systeem terwijl
een aanhanger is aangekoppeld of een
bagageplateau op de trekhaakkogel is
gemonteerd.
Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare
treingewicht van de auto.
Het is van groot belang dat de maximaal
toegestane last voor de trekhaak in
acht wordt genomen: als deze wordt
overschreden, kan de trekhaak losraken van
de auto; dit kan leiden tot ernstige ongevallen.
Controleer of de verlichting van de aanhanger
correct functioneert.
Controleer voordat u gaat rijden de afstelling
van de koplampen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen.
Na het gebruik
Als gereden wordt zonder aanhanger of
bagageplateau, moet de trekhaakkogel
zijn verwijderd en moet de afdekplaat zijn
aangebracht. Dit is met name van belang
als de kogel het zicht op de kentekenplaat
of de verlichting van de auto belemmert.
250
Praktische informatie
Monteren van de kogel
F Verwijder onder de achterbumper de
beschermdop 2 van de trekhaaksteun 1.
F Steek het uiteinde van de trekhaakkogel 5
in de steun 1 en beweeg het naar boven; de
kogel wordt automatisch vergrendeld.
F De draaiknop 6 maakt een kwart
omwenteling linksom; houd uw handen uit
de buurt van de knop.
F Controleer of het mechanisme correct
vergrendeld is (stand A).
F Vergrendel het slot 7 met de sleutel.
F Verwijder altijd de sleutel. De sleutel
kan niet worden verwijderd als het slot
ontgrendeld is.
F Klem het kapje op het slot.
F Verwijder de beschermkap van de trekhaakkogel.
F Maak de aanhanger vast aan de trekhaakkogel.
F Maak de kabel van de aanhanger vast aan het
veiligheidsoog 4 van de steun.
F Steek de stekker van de aanhanger in de
aansluiting en draai de stekker een kwart
omwenteling om hem te koppelen aan de
aansluiting 3 van de steun.
7
251
Praktische informatie
Verwijderen van de kogel
F Draai de stekker van de aanhanger een
kwart omwenteling en trek hem uit de
aansluiting 3 van de steun.
F Maak de kabel van de aanhanger los van
het veiligheidsoog 4 van de steun.
F Maak de aanhanger los van de
trekhaakkogel.
F Monteer de beschermkap op de
trekhaakkogel.
F Verwijder het kapje van het slot en zet het
kapje vast op de kop van de sleutel.
F Steek de sleutel in het slot 7.
F Ontgrendel het slot met de sleutel.
F Houd de trekhaakkogel 5 stevig met één
hand vast; trek aan de draaiknop 6 en draai
hem zo ver mogelijk rechtsom; laat de knop
niet los.
F Verwijder de kogel via de onderzijde van de
steun 1.
F Laat de draaiknop los; deze wordt
automatisch geblokkeerd in de
ontgrendelde stand (stand B).
F Monteer de beschermdop 2 op de steun 1.
F Berg de kogel zorgvuldig op in de hoes,
zodat de kogel geen schokken kan oplopen
en niet vuil kan worden.
252
Praktische informatie
Breng het bijgevoegde label op een goed
zichtbare plaats aan, in de buurt van de
steun of in de bagageruimte.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats voor werkzaamheden aan het
trekhaaksysteem.
Spaarfase
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon
blijven.
Voordat de auto met een hogedrukreiniger wordt
schoongemaakt moet de kogel zijn verwijderd
en moet de beschermdop zijn aangebracht.
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, de ruitenwissers,
dimlichten, interieurverlichting, enz.
gecombineerd maximaal veertig minuten
gebruiken.
Inschakelen van deze
modus
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld en de actieve functies worden
in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten
worden voortgezet via het Bluetooth-systeem
van het audiosysteem in uw auto.
Eco-mode afsluiten
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
- minder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken,
- meer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu.
7
253
Praktische informatie
Sneeuwschermen
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Voorkomen een opeenhoping van sneeuw bij
de koelventilator van de radiateur.
De twee verwijderbare schermen moeten op de
voorbumper worden bevestigd.
Neem voor het plaatsen en verwijderen
van de schermen contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Controleer of de motor is afgezet en de
ventilator stilstaat voordat u de schermen
monteert of verwijdert.
Bevestigen
F Breng het desbetreffende scherm aan op
het onderste luchtrooster van de bumper.
F Plaats als eerste de twee onderste
bevestigingssteunen in de bumper.
F Kantel het scherm omhoog tot de drie
bovenste bevestigingssteunen in de bumper
klikken.
F Controleer of het scherm goed is bevestigd
door op de hoeken ervan te drukken.
Voer voor het andere scherm dezelfde
handelingen uit.
Verwijderen
F Steek uw vinger in de uitsparing in het
bovenste gedeelte van het scherm.
F Trek het scherm naar u toe om het los te
maken.
Verwijder het andere scherm op dezelfde wijze.
Het sneeuwscherm moet worden
verwijderd:
- bij een buitentemperatuur hoger dan
10 °C,
- bij het trekken van een aanhanger,
- bij snelheden hoger dan 120 km/h.
254
Praktische informatie
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag
van de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Montagetips
F Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F Trek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F Rijd voorzichtig weg en rij even met een
snelheid van maximaal 50 km/h.
F Zet de auto stil en controleer of de kettingen
correct gespannen zijn.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen te
oefenen; doe dit op een vlakke en droge
ondergrond.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan
de banden en het wegdek te voorkomen.
Als uw auto is voorzien van lichtmetalen
aluminium velgen, controleer dan of de
ketting en de bevestigingen de velg niet
raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor
het type velg van uw auto:
Maat van de af fabriek
gemonteerde banden
Maximale afmeting
van de schakels
215/65 R17 9 mm
225/55 R18 9 mm
205/55 R19 9 mm
235/50 R19
gebruik van sneeuwkettingen
niet mogelijk
Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
7
255
Praktische informatie
Allesdragers monteren
Uit veiligheidsoverwegingen en om te
voorkomen dat het dak van uw auto beschadigd
raakt, is het raadzaam uitsluitend voor uw auto
goedgekeurde allesdragers te gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en
de gebruiksvoorwaarden die zijn vermeld
in de handleiding die met de allesdragers is
meegeleverd.
Bevestigen op de dakrails
Bevestigen op het dak
Schuif-/kanteldak
Controleer of de lading niet onder de
allesdragers uitsteekt en daardoor in
contact kan komen met het schuif-/
kanteldak als dit wordt bediend.
U moet de allesdragers bevestigen ter hoogte
van de merktekens op de dakrails.
Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten op het dakframe. Deze
punten zijn niet zichtbaar als de portieren zijn
gesloten.
Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten aan de rand van het dak.
Voorschriften
Verdeel de lading gelijkmatig om te
voorkomen dat een van de zijden wordt
overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht
mogelijk bij het dak.
Sjor de lading goed vast.
Rijd behoedzaam: wees bedacht op een
grotere zijwindgevoeligheid. Bovendien
kan de stabiliteit van de auto door de
belading worden beïnvloed.
Controleer bij lange reizen bij elke stop of
de lading nog goed vastzit.
Verwijder de allesdragers zodra deze niet
meer nodig zijn.
Maximale daklast op de allesdragers,
bij een maximale laadhoogte van 40 cm
(m.u.v. fietsendrager): 80 kg.
Raadpleeg voor meer informatie
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Pas bij een belading hoger dan 40 cm
uw snelheid aan de rijomstandigheden
aan om schade aan de allesdragers en
de bevestigingspunten op de auto te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het vervoeren van
voorwerpen die langer zijn dan de auto.
256
Praktische informatie
Motorkap
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te
voorkomen.
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang het
linker voorportier is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik de beschermde zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap
niet tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voorwerpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
Openen
F Open het linker voorportier.
F Trek de hendel aan de onderzijde van het
portierkader naar u toe.
F Duw de hendel omhoog en til de motorkap op.
F Neem de motorkapsteun uit de houder
en bevestig deze in de uitsparing om de
motorkap geopend te houden.
Sluiten
F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
F Bevestig de motorkapsteun in de houder.
F Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot
vallen.
F Trek aan de motorkap om te controleren of
deze goed is vergrendeld.
In verband met de aanwezigheid
van elektrische componenten in de
motorruimte wordt geadviseerd om
blootstelling aan water (regen, wassen, ...)
te beperken.
7
257
Praktische informatie
Onder de motorkap
De illustratie dient uitsluitend als voorbeeld.
De plaats van de volgende onderdelen is
afhankelijk van de motoruitvoering:
- Luchtfilter.
- Oliepeilstok.
- Vuldop motorolie.
- Handopvoerpomp.
- Ontluchtingsschroef.
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof.
2. Koelvloeistofreservoir.
3. Remvloeistofreservoir.
4. Accu/zekeringen.
5. Afzonderlijk massapunt (-).
6. Zekeringkast.
7. Luchtfilter.
8. Oliepeilstok.
9. Vuldop motorolie.
10. Handopvoerpomp*.
11. Ontluchtingsschroef*.
Het brandstofcircuit van een dieselmotor
staat onder zeer hoge druk.
Laat werkzaamheden aan dit circuit
alleen door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Benzinemotor(en)
Dieselmotor(en)
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
258
Praktische informatie
Niveaus controleren
Controleer deze niveaus regelmatig en
respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het
onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien
nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau
het desbetreffende circuit controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde delen
van de motor kunnen zeer heet zijn (kans
op brandwonden) en de koelventilator kan
ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet
contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water of
op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor
bestemde containers bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd via
de motorolieniveaumeter op het
instrumentenpaneel (bij auto's met
een motorolieniveaumeter) of met de
oliepeilstok.
De controle van het motorolieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
horizontale ondergrond staat en de motor
ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
PEUGEOT adviseert u om elke 5.000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
Controle met de oliepeilstok
De plaats van de oliepeilstok is aangegeven
op de desbetreffende afbeelding van de
motorruimte.
F Trek de oliepeilstok aan het gekleurde
uiteinde helemaal naar buiten.
F Veeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
F Steek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt.
A = MAX
B = MIN
Als u ziet dat het peil boven het merkteken A
of onder het merkteken B ligt, start dan de
motor niet.
- Als het oliepeil boven het merkteken MAX
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met een PEUGEOT-dealer of
met een gekwalificeerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het merkteken
MIN, vul dan altijd motorolie bij.
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ververst of
de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt
met de door de fabrikant aanbevolen motorolie
voor uw auto en motoruitvoering.
7
259
Praktische informatie
Motorolie bijvullen
De plaats van de vulopening voor de motorolie
is aangegeven op de desbetreffende
afbeelding van de motorruimte.
F Draai de dop van de vulopening.
F Giet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
F Wacht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
F Vul indien nodig nog olie bij.
F Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op
het dashboard bij het aanzetten van het
contact na 30 minuten de juiste waarde
aangeven.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant voor het verversingsinterval voor uw
auto.
Gebruik om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen, nooit additieven in de motorolie.
Remvloeistofniveau
Het vloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MAX" te
bevinden. Controleer indien dit niet
het geval is of de remblokken van uw
auto zijn versleten.
Aftappen van het systeem
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant voor het verversingsinterval voor uw auto.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Koelvloeistofniveau
Controleer het koelvloeistofniveau
regelmatig.
Het is normaal dat tussen twee
onderhoudsbeurten door koelvloeistof
moet worden bijgevuld.
De motor moet koud zijn als u het niveau
controleert en koelvloeistof bijvult.
De motor van uw auto kan door een te laag
koelvloeistofniveau zwaar beschadigd raken.
Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk
bij het merkteken "MAX" te bevinden, maar mag
beslist niet hoger zijn.
Als het niveau zich dicht bij of onder het merkteken
"MINI" bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur
van de koelvloeistof geregeld door de
koelventilator.
Bovendien staat het koelsysteem onder druk.
Wacht na het afzetten van de motor daarom ten
minste één uur alvorens werkzaamheden aan
het koelsysteem uit te voeren.
Wanneer u met spoed werkzaamheden moet
uitvoeren, neem dan, om brandwonden te
voorkomen, een doek en draai de dop twee
omwentelingen los om de druk te laten dalen.
Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de
dop en vul koelvloeistof bij.
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voorwerpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Niveau
ruitensproeiervloeistof
Vul het reservoir bij wanneer dit
nodig is.
260
Praktische informatie
Maak voor de ruitensproeiers uitsluitend gebruik
van kant-en-klare ruitensproeiervloeistof.
's Winters (bij temperaturen beneden het
vriespunt) moet voor de omstandigheden
geschikte ruitensproeiervloeistof met antivries
worden gebruikt om de onderdelen van het
systeem (pomp, reservoir, leidingen enz.) te
beschermen.
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater (kans
op bevriezing, kalkafzetting enz.).
Brandstofadditiefniveau
(dieseluitvoering met
roetfilter)
Het minimumniveau van het
additief wordt aangegeven door het
permanent branden van dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding met betrekking tot
een te laag additiefniveau van het
roetfilter.
Bijvullen
Het reservoir moet snel worden bijgevuld
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Niveau AdBlue
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Om te voorkomen dat de auto niet meer kan
starten - conform de voorschriften - dient u het
reservoir bij te vullen met AdBlue.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over AdBlue
®
, het SCR-systeem en
in het bijzonder het bijvullen van AdBlue
®
.
Type vloeistof
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat
betrekking heeft op de motoruitvoering van
uw auto voor het controleren van bepaalde
onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupoolklemmen goed vastzitten
(bij uitvoeringen zonder snelsluiting
voor de accupoolklemmen) en of de
aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12V-accu de desbetreffende
rubriek voor meer informatie en de te nemen
voorzorgsmaatregelen.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
7
261
Praktische informatie
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de filters periodiek
vervangen volgens de in het
onderhoudsschema van de fabrikant
aangegeven intervallen.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik
(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moeten de filters twee keer zo vaak
worden vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit
onderdeel.
Roetfilter (diesel)
Als het roetfilter verzadigd begint te
raken, wordt u hierop geattendeerd
door het tijdelijk branden van dit
lampje in combinatie met een
waarschuwingsmelding over het
risico van verstopping van het filter.
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra
de omstandigheden het toelaten, met een
snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het
lampje dooft.
Als het lampje blijft branden is het minimum
brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg
de paragraaf "Niveau brandstofadditief".
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van
de niveaus.
Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar
keer dat het roetfilter geregenereerd wordt
een brandlucht ruiken; dit is volkomen
normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid wordt
gereden of de motor langdurig stationair
draait, kan bij gasgeven soms waterdamp
uit de uitlaat komen. Dit heeft geen invloed
op de prestaties en heeft geen gevolgen
voor het milieu.
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het interval
van de niveaucontrole.
Automatische transmissie
De transmissie is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het interval
van de niveaucontrole.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door,
te laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
262
Praktische informatie
Slijtage remschijven
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
voor informatie over het controleren
van de slijtage van de remschijven.
Elektrische parkeerrem
Dit systeem hoeft niet apart
gecontroleerd te worden. Als er
zich toch een probleem voordoet,
laat het systeem dan controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt PEUGEOT specifieke
producten aan.
Na het wassen kan er zich een laagje
vocht of onder winterse omstandigheden
ijs vormen op de remschijven en
remblokken: de remwerking kan daardoor
afnemen. Rem een paar keer lichtjes om
de remmen vocht- en ijsvrij te maken.
AdBlue
®
(BlueHDi-
motoren)
Om het milieu zo min mogelijk te belasten en
om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen,
heeft PEUGEOT ervoor gekozen zijn auto's
met dieselmotor te voorzien van een systeem
waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd
met een SCR-systeem (Selective Catalytic
Reduction) voor de behandeling van de
uitlaatgassen zonder dat de prestaties
veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van AdBlue
®
, een vloeistof die
ureum bevat, kan een katalysator tot 85%
stikstofoxide (NOx) omzetten in stikstof en
water (niet schadelijk voor de gezondheid en
het milieu).
De AdBlue
®
bevindt zich in een specifiek
reservoir van ongeveer 17 liter. Wanneer u
met de resterende hoeveelheid nog maximaal
ongeveer 2.400 km kunt rijden tot het reservoir
helemaal leeg is, wordt automatisch een
waarschuwingssysteem geactiveerd.
7
263
Praktische informatie
Als het AdBlue
®
-reservoir leeg is, zorgt
een wettelijk verplicht systeem ervoor
dat de motor niet opnieuw kan worden
gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt,
stoot uw auto te veel schadelijke stoffen
uit, waardoor hij niet meer aan de Euro
6-emissienorm voldoet.
Neem bij een storing in het SCR-systeem
zo snel mogelijk contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats: na 1.100 km wordt een
systeem geactiveerd dat het opnieuw
starten van de motor blokkeert.
In beide gevallen geeft een
actieradiusindicator aan hoever u nog kunt
rijden voordat de motor niet meer gestart
kan worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de lampjes en de
bijbehorende waarschuwingsmeldingen.
Bevriezing van AdBlue
®
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager
dan ongeveer -11 °C.
Het SCR-systeem is voorzien van een
voorverwarmingssysteem voor het
AdBlue
®
-reservoir waardoor u onder alle
weersomstandigheden kunt blijven rijden.
Bijvullen van AdBlue
®
Lees voordat u het reservoir gaat
bijvullen eerst aandachtig de volgende
waarschuwingen.
Gebruiksvoorschriften
AdBlue
®
is een oplossing op ureumbasis. Deze
vloeistof is niet ontvlambaar, kleurloos en
geurloos (koel bewaren).
Als het additief in contact komt met de huid,
moet u de huid wassen met kraanwater en met
zeep. Als additief in de ogen komt, spoel de
ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende
ten minste 15 minuten met kraanwater of met
een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij
een branderig gevoel of blijvende irritatie.
Als de vloeistof wordt ingeslikt, spoel de mond
dan met schoon water en drink vervolgens een
ruime hoeveelheid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld
bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het
risico van het vrijkomen van ammoniakdampen
niet worden uitgesloten: adem deze niet in.
Deze ammoniakdampen werken irriterend op
de slijmvliezen (ogen, neus en keel).
Bewaar AdBlue
®
buiten het bereik van
kinderen, in de originele flacon of fles.
Als het AdBlue
®
niet in de originele flacon
wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid.
Verdun de AdBlue
®
nooit met water.
Giet nooit AdBlue
®
in de brandstoftank.
Flacons zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend AdBlue
®
die aan de norm
ISO 22241 voldoet.
264
Praktische informatie
Vul nooit AdBlue
®
bij via een vulsysteem
dat is bedoeld voor vrachtwagens.
Voorschriften voor opslag
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen rond -11 °C
en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf
25 °C. Het is raadzaam de flacons en flessen
koel en buiten direct zonlicht te bewaren.
Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten
minste één jaar houdbaar.
Als de vloeistof bevroren is geweest, kan
deze weer worden gebruikt nadat deze bij
kamertemperatuur volledig is ontdooid.
Bewaar de flacons AdBlue
®
niet in uw
auto.
Voer de lege AdBlue
®
-flacons of
-flessen niet als huisvuil af.
Deponeer ze in een daartoe bestemde
container of breng ze naar uw
verkooppunt.
Procedure voor bijvullen
Controleer 's winters alvorens bij te vullen of
de omgevingstemperatuur van de auto hoger
is dan -11 °C. Als het kouder is, bevriest het
AdBlue
®
waardoor u het niet in het reservoir
kunt gieten.
Laat uw auto enkele uren op een warmere
plaats staan en vul vervolgens het reservoir bij.
F Controleer voordat u gaat bijvullen of
de auto op een vlakke en horizontale
ondergrond staat.
F Zet het contact af en verwijder de sleutel uit
het contactslot om de motor af te zetten.
of
F Druk bij uitvoeringen met Keyless entry and
start-systeem op de "START/STOP"-knop
om de motor af te zetten.
F Zorg dat de auto is ontgrendeld en open de
brandstofvulklep. De blauwe dop van het
AdBlue
®
-reservoir bevindt zich links naast
de brandstofvuldop.
F Draai de blauwe dop een zesde
omwenteling linksom.
F Trek de blauwe dop omlaag om hem te
verwijderen.
7
265
Praktische informatie
Belangrijk
Giet nooit AdBlue
®
in de brandstoftank.
Om ervoor te zorgen dat het AdBlue-
reservoir niet overstroomt, wordt
aanbevolen om 10 tot 13 liter vloeistof bij
te vullen.
Als het AdBlue-reservoir van uw auto
helemaal leeg is (dit wordt aangegeven
door de waarschuwingsmeldingen en
u kunt in dat geval de motor niet meer
opnieuw starten), moet u het reservoir
vullen met minimaal 4 liter additief.
Als er AdBlue
®
op de zijkant van de auto of
op een andere plaats is gemorst, spoel het
additief dan onmiddellijk weg met koud water
of veeg het weg met een vochtige doek.
Als de vloeistof is gekristalliseerd, verwijder
het additief dan met een spons en warm water.
F Breng de blauwe dop aan op de vulopening
en draai de dop een 6
e
omwenteling
rechtsom, tot de aanslag.
F Sluit de brandstofvulklep.
F Pak een flacon of fles met AdBlue
®
.
Controleer de houdbaarheidsdatum
en lees vervolgens aandachtig de
gebruiksaanwijzing op het etiket voordat
u de inhoud van de flacon of fles in het
AdBlue-reservoir van uw auto giet.
266
Storingen verhelpen
Gevarendriehoek
Voordat u uit de auto stapt om de
gevarendriehoek uit te vouwen en te
plaatsen moet u om veiligheidsredenen
de alarmknipperlichten inschakelen en uw
reflecterende veiligheidsvest aantrekken.
Opbergruimte
Uitvouwen van de gevarendriehoek
Uitvoeringen met een originele
gevarendriehoek:
F haal de gevarendriehoek uit het etui;
F vouw de poten uit;
F draai beide zijkanten van de driehoek
omhoog;
F maak de zijkanten aan elkaar vast.
Raadpleeg bij andere gevarendriehoeken
de instructies voor het uitvouwen
in de gebruiksaanwijzing van de
gevarendriehoek.
Plaatsen van de gevarendriehoek
F Plaats de gevarendriehoek achter de auto,
houd u daarbij aan de ter plaatse geldende
regels.
In de binnenbekleding van de achterklep
bevindt zich een opbergvak voor de
gevarendriehoek.
F Open de achterklep.
F Ontgrendel het deksel door de schroef een
kwartslag linksom te draaien.
Brandstoftank leeg
(diesel)
Bij auto's met dieselmotor is het in het geval
van een lege brandstoftank noodzakelijk om
het brandstofsysteem te ontluchten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de Tankbeveiliging
(diesel).
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig
dan uw startpoging en herhaal de
procedure.
BlueHDi-motoren
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Zet het contact aan (zonder de motor te
starten).
F Wacht ongeveer 6 seconden en zet het
contact af.
F Herhaal de handelingen 10 keer.
F Bedien de startmotor om de motor te
starten.
8
267
Storingen verhelpen
2,0 HDi-motor
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Open de motorkap.
F Maak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
F Draai de ontluchtingsschroef los.
F Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof
door de transparante slang ziet stromen.
F Draai de ontluchtingsschroef weer vast.
F Bedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan
ongeveer 15 seconden en start de motor
opnieuw).
F Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
F Breng de sierkap weer aan en zorg ervoor
dat deze goed wordt bevestigd.
F Sluit de motorkap.
Boordgereedschap
Het boordgereedschap bestaat uit al het
gereedschap waarmee uw auto is geleverd.
De samenstelling ervan is afhankelijk van de
uitrusting van uw auto:
- bandenreparatieset;
- reservewiel.
Beschikbaar gereedschap
1. Wielblokken om het wegrollen van de auto te
voorkomen (afhankelijk van de uitvoering).
2.
Dop voor de slotbouten (in het dashboardkastje)
(afhankelijk van de uitvoering).
Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel
de speciale slotbouten worden verwijderd.
3. Afneembaar sleepoog.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het slepen van de auto
en het gebruik van het afneembare sleepoog.
Uitvoeringen met een
bandenreparatieset:
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de bandenreparatieset.
4. Bandenreparatieset.
Deze bestaat uit een 12V-compressor
en een flacon met afdichtmiddel om de
desbetreffende band tijdelijk te repareren
en op spanning te brengen.
268
Storingen verhelpen
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het reservewiel.
Al het gereedschap is specifiek bestemd
voor uw auto. Van welk gereedschap uw
auto is voorzien, is afhankelijk van de
uitvoering van de auto.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt voor het
verwisselen van een wiel met een beschadigde
band.
Gebruik niet een andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de originele krik,
neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats, om de door de
fabrikant voorgeschreven krik aan te schaffen.
De krik voldoet aan de Europese regelgeving zoals
deze is vastgelegd in de Richtlijn 2006/42/EG over
machines.
De krik is onderhoudsvrij.
Toegang tot het gereedschap
Een deel van het gereedschap is onder de
vloerplaat van de bagageruimte, tegen de
dorpel, opgeborgen.
De linker bak bevat de wielsleutel en het
verlengstuk ervan.
De rechter bak bevat de wielblokken en het
sleepoog.
Toegang:
F open de achterklep,
F vouw de harmonicapanelen samen,
F plaats de stoelen van de derde zitrij,
F maak het benodigde gereedschap los van
de dorpel van de bagageruimte.
Uitvoeringen met een
reservewiel:
5. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden
verwijderd en kunnen de wielbouten
worden losgedraaid.
6. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
7. Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen van wielbouten (afhankelijk
van de uitvoering).
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
8. Verlengstuk van de wielsleutel.
Hiermee kunt u de moer van de lierkabel
los- of vastdraaien.
8
269
Storingen verhelpen
Uitvoeringen met een
bandenreparatieset
Uitvoering zonder opbergbak
Deze set bevindt zich in een tas achter de
linker stoel van de tweede zitrij.
F Klap de rugleuning op de zitting voor
toegang tot de tas.
Uitvoering met opbergbak
Deze set bevindt zich in de opbergbak vóór de
linker stoel van de tweede zitrij.
F Til het deksel van de opbergbak op voor
toegang tot de set.
Uitvoeringen met een reservewiel
F Voer eerst de handelingen uit voor toegang
tot het reservewiel.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het reservewiel.
F Druk op de knop om het deksel te
ontgrendelen.
F Houd de knop ingedrukt, schuif het deksel
naar het midden en verwijder het.
Deze gereedschapskist bevindt zich in het
midden van het reservewiel, onder de auto.
De kist bevat de krik en het gereedschap
voor het verwijderen van de sierdoppen van
wielbouten.
Bandenreparatieset
De bandenreparatieset bestaat uit een
compressor en een flacon met afdichtmiddel.
Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren,
zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt
bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
De elektrische installatie van de auto biedt
de mogelijkheid een compressor aan te
sluiten en te gebruiken voor de duur die
nodig is om een gerepareerde lekke band
op spanning te brengen.
270
Storingen verhelpen
Samenstelling van de set
1. 12V-compressor, met geïntegreerde
manometer.
2. Flacon met afdichtmiddel, met
geïntegreerde slang.
3. Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet moet in
het interieur, in het gezichtsveld van de
bestuurder, worden geplakt om hem/haar
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
Rijd na het repareren van een band met
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
Reparatiemethode
F Zet het contact af.
F Plak de sticker met snelheidslimiet in de auto.
F Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
F Haal het dopje van het ventiel van de lekke
band en bewaar het op een schone plaats.
F Sluit de slang van de compressor aan op de
flacon met afdichtmiddel.
Verwijder niet het voorwerp dat de
lekkage heeft veroorzaakt uit de band.
F Keer de flacon met afdichtmiddel om en
bevestig deze aan de desbetreffende
uitsparing van de compressor.
F Sluit de slang van de flacon met
afdichtmiddel aan op het ventiel van de
lekke band en zet hem stevig vast.
8
271
Storingen verhelpen
F Controleer of de schakelaar van de
compressor in de stand "O" staat.
F Rol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
Als na 5 tot 7 minuten de bandenspanning
van 2 bar niet is bereikt, is de band niet
te repareren met de bandenreparatieset;
neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
om u verder te helpen.
F Zet de schakelaar in de stand "O".
F Verwijder de set.
Let op: het afdichtmiddel is schadelijk bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
De uiterste gebruiksdatum van het middel
is op de flacon vermeld.
Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar
lever deze in bij het PEUGEOT-netwerk of
een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats een
nieuwe flacon met afdichtmiddel te kopen.
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
F Zet het contact aan.
F Activeer de compressor door de
schakelaar in de stand "l" te zetten tot
de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in de
band gespoten; maak de slang niet los van
het ventiel tijdens deze handeling (kans op
terugslag).
F Maak direct een rit van ongeveer vijf
kilometer met matige snelheid (tussen 20 en
60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek
kan dichten.
F Zet de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
Alleen de 12V-aansluitingen voorin en in
de bagageruimte mogen worden gebruikt
om de compressor aan te sluiten.
De 12V-aansluiting aan de achterzijde van
de middenconsole is niet geschikt voor dit
gebruik.
272
Storingen verhelpen
Controle/aanpassen
bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting
van het afdichtmiddel, ook gebruiken om
de bandenspanning te controleren of de
banden op spanning te brengen.
F Verwijder het dopje van het ventiel van de
band en bewaar het op een schone plaats.
F Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
F Controleer of de schakelaar van de
compressor in de stand "O" staat.
F Rol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
Als de spanning van één of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
F Sluit de slang aan op het ventiel en zet hem
stevig vast.
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
F Zet het contact aan.
F Schakel de compressor in door de
schakelaar in de stand "I" te zetten en breng
de band op de spanning die is aangegeven
op de bandenspanningssticker van de
auto. Om de bandenspanning te verlagen:
druk op de zwarte knop op de slang van
de compressor, bij de aansluiting op het
ventiel.
F Zet, zodra de gewenste spanning is bereikt,
de schakelaar in de stand "O".
F Verwijder de set en berg deze op.
8
273
Storingen verhelpen
Reservewiel
In het geval van een lekke of beschadigde
band kunt u het wiel met het bij de auto
geleverde gereedschap verwisselen volgens
de onderstaande procedure.
Toegang tot het reservewiel
Alleen een noodreservewiel kan met de
lier onder de auto worden bevestigd.
Verwijderen van het reservewiel
Het reservewiel wordt met een lier tegen de
bodem van de bagageruimte vastgeklemd.
F Vouw het harmonicapaneel op en zet de
linker stoel op de 3e zitrij (indien aanwezig)
rechtop.
F Beweeg het uitgesneden gedeelte van de
vloermat omhoog om bij de bout voor het
ontgrendelen van de lier te komen.
F Zet het verlengstuk 8 op het uiteinde van
de wielsleutel 5 en draai de bout rechtsom
om de kabel van de lier uit te rollen tot
het reservewiel plat op de grond ligt. Rol
de kabel net zo ver uit als nodig is om
het reservewiel gemakkelijk te kunnen
verwijderen.
F Verwijder het reservewiel met de
gereedschapskist via de achterzijde van de
auto.
F Zet het reservewiel rechtop om bij de
gereedschapskist (A) te kunnen komen.
F Maak het verbindingsstuk los van het deksel
van de kist (B - C).
F Haal het verbindingsstuk door de naaf
van het wiel om het wiel te kunnen
verwijderen (D).
274
Storingen verhelpen
Opbergen van het gereedschap
Het wiel met de lekke band kan niet met de lier
aan de onderzijde van de auto worden bevestigd.
Dit wiel moet in de bagageruimte worden
opgeborgen. Gebruik een hoes of iets dergelijks
om de bagageruimtebekleding te beschermen.
Terugplaatsen van de lier en het
reservewiel
Na het monteren van het reservewiel in
de plaats van het wiel met de lekke band
moet de lier en de doos met gereedschap
onder de auto worden teruggeplaatst
voordat weggereden kan worden.
F Berg het desbetreffende gereedschap op
in de gereedschapskist en sluit het deksel
weer.
F Zet de gereedschapskist op de grond.
F Steek het verbindingsstuk in het gat van de
gereedschapskist (B - C).
F Rol de kabel van de lier op door de bout van
de lier linksom te draaien met de wielsleutel
5 en het verlengstuk 8: als de kabel volledig
is opgerold, moet u geen weerstand meer
voelen.
F Berg het overige gereedschap op in de
opbergvakken onder de vloer van de
bagageruimte.
F Berg het desbetreffende gereedschap op
in de gereedschapskist en sluit het deksel
weer.
F Zet de gereedschapskist op de grond.
F Zet het wiel rechtop.
F Haal het verbindingsstuk door de naaf van
het wiel (D).
F Steek het verbindingsstuk in het gat van de
gereedschapskist (B - C).
F Centreer en plaats het reservewiel op de
doos met gereedschap (D).
8
275
Storingen verhelpen
Verwijderen van het wiel
Wiel met wieldop
Demonteren: verwijder eerst de wieldop
door deze met behulp van de wielsleutel
bij de ventielopening los te wippen en
vervolgens los te trekken.
Monteren: haal de wielbouten aan en
breng daarna de wieldop aan; plaats
daartoe de opening in lijn met het ventiel
en druk de wieldop vervolgens rondom
vast met de palm van uw hand.
* Positie P bij een automatische transmissie
F Steek de centreerdop in de wielnaaf.
F Plaats het wiel met de gereedschapskist
onder het achterste gedeelte van de auto.
F Monteer het wiel met de gereedschapskist
onder de auto door de bout van de lier
linksom te draaien met de wielsleutel 5 en
het verlengstuk 8.
F Draai de bout volledig vast. Als de kabel
volledig is opgerold, moet bij het verder
draaien van de bout geen weerstand meer
worden gevoeld.
F Controleer of het wiel goed vlak tegen de
bodem aan ligt.
Stilzetten van de auto
Parkeer de auto op een plaats waar u
het verkeer niet hindert en zorg ervoor
dat deze op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond staat.
Trek de parkeerrem aan (tenzij deze
geprogrammeerd is in de automatische
stand), zet het contact af en schakel de
eerste versnelling in*; blokkeer de wielen
indien nodig.
Controleer of de lampjes van het
remsysteem op het instrumentenpaneel
constant branden.
De inzittenden moeten de auto hebben
verlaten en zich op een veilige plaats
bevinden.
Plaats indien nodig een wielblok achter
het wiel kruislings tegenover het te
verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen
op de krik steunt; gebruik een bok.
276
Storingen verhelpen
F Verwijder de sierdop van de wielbouten met
het gereedschap 7 (lichtmetalen velgen).
F Bevestig de dop 2 op de wielsleutel 5 en
draai de slotbout iets los.
F Draai de overige wielbouten iets los met
alleen de wielsleutel 5.
F Plaats het voetstuk van de krik 6 op de
grond, recht onder een van de twee
steunpunten aan de voorzijde A of
achterzijde B. Gebruik het steunpunt dat
zich het dichtste bij het te verwisselen wiel
bevindt.
F Draai de krik 6 uit totdat de kop ervan
het gebruikte steunpunt A of B raakt; het
steunpunt A of B van de auto moet correct
in het middendeel van de kop van de krik
vallen.
F Krik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
8
277
Storingen verhelpen
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op
een gladde of losse ondergrond kan de
krik wegglijden of wegzakken - Kans op
letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder een
steunpunt A of B onder de auto, en
controleer of de kop van de krik goed
tegen het midden van het contactvlak van
het steunpunt drukt. Anders kan de auto
beschadigd raken en/of de krik wegzakken
- Kans op letsel!
Monteren van een wiel
Bevestiging van het stalen reservewiel
of het noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal dat
bij het monteren van het reservewiel de
ringen van de bouten de stalen velg of
het noodreservewiel niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bouten voor de
bevestiging van het reservewiel.
F Verwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F Verwijder het wiel.
F Plaats het wiel op de naaf.
F Draai de bouten met de hand vast.
F Draai de slotbout met de wielsleutel 5 en de
dop 2 handvast.
F Draai de overige wielbouten handvast met
alleen de wielsleutel 5.
F Laat de auto volledig zakken.
F Vouw de krik 6 op en verwijder hem.
F Draai de slotbout geheel vast met de
wielsleutel 5 en de dop 2.
F Draai de overige wielbouten geheel vast
met alleen de wielsleutel 5.
F Bevestig de doppen op de wielbouten
(afhankelijk van de uitvoering).
F Berg het gereedschap op.
278
Storingen verhelpen
Na het verwisselen van een wiel
Met een noodreservewiel
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspanning
van het reservewiel controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band controleren. Na
nadere inspectie kan de technicus u
vertellen of de band gerepareerd kan
worden of moet worden vervangen.
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas van
polycarbonaat met een speciale vernislaag:
F reinig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik
geen oplosmiddelen,
F gebruik een spons met zeepwater of
een pH-neutraal product,
F wanneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen,
houd de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten en de
randen ervan gericht, om beschadiging
van de vernislaag en de afdichtrubbers
te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet
het contact en de verlichting minstens
enkele minuten zijn uitgeschakeld - om
brandwonden te voorkomen!
F Raak de lamp niet met de vingers aan,
maar gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend
lampen van anti-ultraviolet (UV) toepast
om beschadiging van de koplamp te
voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
LED's (light-emitting diodes)
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om dit type
lampen te laten vervangen.
Doe het volgende:
- schakel bepaalde rijhulpsystemen
(Active Safety Brake, adaptieve
snelheidsregelaar met stopfunctie
enz.) uit, zoals aangegeven op de
sticker op het wiel,
- rijd niet sneller dan de maximaal
toegestane snelheid van 80 km/h.
Halogeenlampen
Controleer ten behoeve van goede
kwaliteitsverlichting of de lamp op juiste
wijze in de behuizing is geplaatst.
8
279
Storingen verhelpen
Verlichting vóór
Uitvoering met "Full led"-
koplampen
1. Richtingaanwijzers (LED).
2. Dim-/grootlicht (LED).
3. Parkeerlichten/dagrijverlichting (LED)
4. Mistlampen (LED)
Raak de "Full led"-lampen niet aan.
Elektrocutiegevaar!
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Uitvoering met halogeenkoplampen
1. Dagrijverlichting/parkeerlicht (LED's).
2. Dimlicht (H7).
3. Grootlicht (HB3).
4. Richtingaanwijzers (PWY24W).
5. Mistlampen (H11).
Openen van de motorkap/toegang tot de lampen
Ga voorzichtig te werk bij een warme motor - Gevaar
voor verbranding!
Houd rekening met voorwerpen of kleding die
vlam kunnen vatten of in de propeller van de
motorventilator kunnen komen - Gevaar voor
beknelling!
Gloeilamp van richtingaanwijzer
vervangen (uitvoeringen met
halogeenkoplampen)
Sneller knipperen van de
richtingaanwijzers (links of rechts)
betekent dat één of meerdere gloeilampen
aan die zijde defect zijn.
De oranje gloeilampen, zoals die van
de richtingaanwijzers, moeten worden
vervangen door lampen met dezelfde
kleur en specificaties.
F Draai de lamphouder een kwartslag en
verwijder deze.
F Draai de gloeilamp een kwartslag, neem
hem uit en plaats een nieuwe.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde van demonteren.
280
Storingen verhelpen
Sluit bij montage de beschermkap
zorgvuldig om zo de lamp lekdicht te
maken.
Lampen dimlicht vervangen
(uitvoering met halogeenlampen)
F Trek aan de lip om de beschermkap te
verwijderen.
F Trek de stekker naar achteren om deze los
te maken.
F Trek de lamp naar achteren om deze los te
maken.
F Vervang de gloeilamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Lampen grootlicht vervangen
(uitvoering met halogeenlampen)
F Trek aan de lip om de beschermkap te
verwijderen.
F Draai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder hem.
F Verwijder de lamp en vervang hem.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Lampen van mistlampen
vervangen (bij uitvoeringen met
halogeenlampen)
F Steek een platte schroevendraaier in het
gaatje van het sierdeel.
F Wip het sierdeel van de mistlamp los.
F Gebruik een Torx-schroevendraaier om de
twee bevestigingsschroeven van de module
te verwijderen.
F Neem de module uit de behuizing.
8
281
Storingen verhelpen
Voor het vervangen van dit type lampen
kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Zijknipperlichten (LED’s)
F Neem de stekker van de lamphouder los.
F Draai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder hem.
F Vervang het geheel.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
Zijverlichting (LED’s)
Achterlichten
1. Remlichten (LED).
2. Parkeerlichten/dagrijverlichting (LED)
3. Richtingaanwijzer (WY16W oranje).
4. Achteruitrijlichten (W16W).
5. Mistachterlicht (P21W).
Led: light-emitting diode.
282
Storingen verhelpen
Richtingaanwijzers (op de
schermen)
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Achteruitrijlichten (op de achterklep)
F Open de achterklep en ontgrendel het
afdekpaneel aan de betreffende zijde.
F Draai de bevestigingsbout van de lampunit
los met een 10 mm pijpsleutel.
F Leg eerst een doek onder de moer
om te voorkomen dat hij achter het
bekledingspaneel van het scherm valt.
F Draai met de hand de bevestigingsmoer van
de lampunit los en verwijder de moer.
F Maak de bevestigingsclip los en beweeg
gelijktijdig de lampunit voorzichtig naar
buiten.
F Verwijder van buitenaf de lampunit
voorzichtig door hem naar achteren en
vervolgens omhoog te trekken.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Draai met een combinatietang de
lamphouder een kwart omwenteling en
verwijder hem.
F Verwijder de lamp en vervang hem.
F Open de achterklep en steek vervolgens
een platte schroevendraaier in de uitsparing
om het afdekpaneel aan de desbetreffende
zijde los te maken.
F Draai de bevestigingsbout van de lampunit
los met een 10 mm pijpsleutel.
F Draai met de hand de bevestigingsmoer van
de lampunit los en verwijder de moer.
F Maak de bevestigingsclip los en beweeg
gelijktijdig de lampunit voorzichtig naar
buiten.
8
283
Storingen verhelpen
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
Mistachterlichten
F Verwijder van buitenaf de lampunit
voorzichtig door hem naar achteren te
trekken.
F Neem de stekker van de lampunit los door
hem aan beide zijden in te drukken.
F Draai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder hem.
F Trek de lamp los en vervang hem.
Deze lampen zijn te vervangen vanaf de
buitenkant van de achterbumper:
F steek uw hand onder de bumper,
F draai de lamphouder een kwartslag en
verwijder deze,
F draai de gloeilamp een kwartslag, neem
hem uit en plaats een nieuwe.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde van demonteren.
Raak de uitlaat niet aan indien u de lamp
kort na het afzetten van het contact
vervangt; dit met het oog op mogelijke
brandwonden.
Derde remlicht (LED)
Neem voor vervanging contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Kentekenplaatverlichting
F Steek een kleine schroevendraaier in de
spleet van het lampglas.
F Duw de schroevendraaier naar buiten om
het lampglas los te maken.
F Verwijder het lampglas.
F Trek de lamp eruit en vervang deze.
284
Storingen verhelpen
Ruitenwisserbladen
vervangen
Voordat u een wisserblad
vóór demonteert
Verwijderen
F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.
F Maak het ruitenwisserblad los en verwijder
het.
Monteren
F Breng het nieuwe ruitenwisserblad aan en klik
het vast.
F Leg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit.
Na het monteren van een
ruitenwisserblad vóór
F Zet het contact aan.
F Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar
om de ruitenwissers in de ruststand te
zetten.
Zekering vervangen
Een zekering vervangen
Voordat u een zekering vervangt, dient u:
F de oorzaak van de storing te achterhalen
om deze te verhelpen,
F alle stroomverbruikers uit te schakelen,
F de auto stil te zetten met het contact uit,
F de defecte zekering op te sporen aan de
hand van de beschikbare zekeringtabellen
en schema's.
Voor ingrepen aan een zekering geldt:
F gebruik de speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te verwijderen en
controleer of het smeltdraadje van de
zekering intact is.
F vervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur); een afwijkende stroomsterkte
kan storingen veroorzaken (brand).
Mocht de storing kort na het vervangen van de
zekering terugkeren, laat dan de elektrische
uitrusting controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut na het afzetten van het contact
om de ruitenwissers naar het midden van de
voorruit (onderhoudsstand) te verplaatsen.
8
285
Storingen verhelpen
De zekeringtabellen en de bijbehorende
schema's zijn te vinden op de website:
http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/
Dit kunt u laten uitvoeren door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Het vervangen van een zekering door
een andere dan in de tabellen genoemd,
kan tot ernstige storingen leiden. Neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Goed Defect
Tang
Montage van elektrische accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds rekening
gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in
de auto monteert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren van extra
accessoires die niet door PEUGEOT
aanbevolen en geleverd worden, en
niet volgens haar voorschriften zijn
gemonteerd. Dit geldt met name als
het totale stroomverbruik van alle extra
accessoires meer dan 10 milliampère
bedraagt.
12V-accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu
voor het starten van de motor met behulp van
startkabels en voor het laden van een lege accu.
Algemeen
12V-loodaccu
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden verwerkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
speciaal afvalstoffendepot.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u
handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur of vonken veroorzakende
bronnen, om elk risico van brand- of
explosiegevaar uit te sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
286
Storingen verhelpen
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.
(+) Pluspool.
Deze is voorzien van een aansluiting met
snelkoppeling.
(-) Minpool.
Omdat de minpool van de accu niet bereikbaar
is, bevindt zich vlak bij de accu een afzonderlijk
massapunt.
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster.
Start de motor nooit door een acculader
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V
of hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een
nominale spanning van 12 V en een
capaciteit minimaal gelijk aan die van de
ontladen accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet
in de buurt van bewegende delen van
de motor (ventilator, aandrijfriemen enz.)
bevinden.
Maak de (+) klem niet los bij draaiende
motor.
F Start de motor van de auto met de hulpaccu
en laat deze gedurende enkele minuten
draaien.
F Stel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een nieuwe
poging te doen.
Voor toegang tot de (+) klem:
F ontgrendel de motorkap met de
ontgrendelingshendel in het interieur en maak
aan de buitenzijde de veiligheidshaak los,
F open de motorkap en plaats de
motorkapsteun onder de motorkap om deze
geopend te houden.
F Beweeg, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog.
F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van
de ontladen accu A (bij het gebogen metalen
gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+)
van de hulpaccu B of de startbooster.
F Sluit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van de hulpaccu B of de
startbooster (of op een massapunt van de
auto met de hulpaccu).
F Sluit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt Cvan de
auto met de lege accu.
8
287
Storingen verhelpen
F Wacht tot de motor stationair draait.
F Neem vervolgens de kabels in omgekeerde
volgorde los.
F Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F Laat de motor minimaal 30 minuten draaien,
rijdend of stilstaand, om het laadniveau van
de accu op een correct peil te krijgen.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
De accu opladen met een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op voldoende capaciteit te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
- als u voornamelijk korte ritten maakt,
- voordat de auto meerdere weken niet wordt
gebruikt.
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als u zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een lader
die geschikt is voor loodaccu's en die een
nominale spanning van 12 V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde
polen.
De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld.
F Schakel om gevaarlijke vonken te
voorkomen de lader B uit alvorens de
kabels op de accu aan te sluiten.
F Controleer of de kabels van de lader in
goede staat zijn.
F Beweeg het kunststof kapje van de pluspool
(+) omhoog (indien aanwezig).
F Sluit de kabels van de lader B als volgt aan:
- de rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van de accu A,
- De zwarte minkabel (-) op het massapunt
C van de auto.
F Zet na afloop van het laden eerst acculader
B uit voordat u de kabels losneemt van
accu A.
F Zet het contact af.
F Schakel alle stroomverbruikers
uit (audiosysteem, ruitenwissers,
verlichting enz.).
Als deze sticker is aangebracht, mag
uitsluitend een 12V-lader worden gebruikt.
Anders kan de elektrische uitrusting
van het Stop & Start-systeem ernstig
beschadigd raken.
288
Storingen verhelpen
Probeer nooit om een bevroren accu te
laden - Risico op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig en
corrosief zuur).
Een aantal functies, waaronder het Stop &
Start-systeem, is niet beschikbaar als de
laadtoestand van de accu onvoldoende is.
Loskoppelen van de accu
Als u de auto gedurende langere tijd niet
gaat gebruiken, koppel dan de accu los. Op
deze manier blijft het laadniveau van de accu
voldoende om de motor weer te starten.
Voer de volgende handelingen uit alvorens de
accu los te koppelen:
F sluit alle te openen carrosseriedelen
(portieren, achterklep, ruiten, zonnedak);
F schakel alle stroomverbruikers (autoradio,
ruitenwissers, verlichting, enz.) uit;
F zet het contact uit en wacht vier minuten.
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)
Aansluiten van de plusklem (+)
De hendel tijdens het vergrendelen niet
forceren omdat de klem dan mogelijk
verkeerd zit; start de procedure opnieuw.
Na het weer aansluiten van de
accukabels
Na opnieuw aansluiten van de accu moet u
het contact aanzetten en vervolgens 1 minuut
wachten alvorens de motor te starten, om de
elektronische systemen te initialiseren.
U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los
te nemen.
F Trek hendel A zo ver mogelijk omhoog om
accupoolklem B te ontgrendelen.
F Beweeg de accupoolklem B omhoog om
hem te verwijderen.
F Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog.
F Plaats de geopende accupoolklem B op de
pluspool (+).
F Druk de accupoolklem B volledig omlaag.
F Beweeg hendel A omlaag om accupoolklem
B te vergrendelen.
8
289
Storingen verhelpen
Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het Stop
& Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt het systeem pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal 8
uur), niet is gebruikt.
Bij auto's met rechtse besturing moet
ongeveer 15 minuten worden gewacht
voordat de motor wordt gestart wanneer
de kilometerteller 100 km heeft bereikt.
Mochten er zich na deze handeling kleine storingen
blijven voordoen, raadpleeg dan het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het
zelf opnieuw initialiseren van de elektronische
systemen zoals:
- de sleutel met afstandsbediening of de
elektronische sleutel (afhankelijk van de
uitvoering),
- het schuif-/kanteldak en het elektrische
zonnescherm;
- de elektrische ruitbediening;
- de datum en de tijd,
- de voorkeuzezenders.
Slepen van de auto
U kunt de auto laten slepen door een andere
auto of een andere auto slepen met behulp van
het afneembare sleepoog.
Toegang tot het gereedschap
Afhankelijk van de uitvoering is het sleepoog
opgeborgen in de binnenbekleding van de
dorpel van de bagageruimte (linkerzijde) of in
een tas achter de linker achterstoel.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de functie.
Slepen van uw auto
Toegang tot de sleepoogaansluiting aan de
voorzijde:
Uitvoering met halogeenkoplampen
F Druk op het aangegeven gedeelte tot het
afdekkapje wordt ontgrendeld.
290
Storingen verhelpen
F Zet de versnellingshendel in de
neutraalstand (stand N bij een
automatische transmissie).
Het niet opvolgen van dit voorschrift kan
er toe leiden dat bepaalde componenten
(remsysteem, transmissie, ...) beschadigd
raken en dat de rembekrachtiger na het
starten mogelijk niet meer werkt.
F Schakel de alarmknipperlichten van de twee
auto's in.
F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de
snelheid als de af te leggen afstand
beperkt.
Slepen van een andere auto
Toegang tot de sleepoogaansluiting aan de
F Druk op de linkerbovenhoek van het
afdekkapje en druk de bumper vervolgens
naar rechts tot het afdekkapje losklikt.
F Draai het sleepoog volledig vast tot de
aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
F Schakel de alarmknipperlichten van de twee
auto's in.
F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de
snelheid als de af te leggen afstand
beperkt.
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de
trekkende auto hoger is dan van de auto
die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van
de gesleepte auto blijven zitten. Deze
persoon moet beschikken over een geldig
rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de
grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met
uitgeschakelde motor, werken ook de rem-
en stuurbekrachtiging niet.
Schakel in de volgende gevallen een
professioneel bergingsbedrijf in:
- als de auto is gestrand op de
autosnelweg of autoweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de
versnellingsbak in de neutraalstand te
zetten, het stuurslot te ontgrendelen of
de parkeerrem los te zetten,
- bij takelen met slechts twee wielen op
de grond,
- bij het ontbreken van een
goedgekeurde sleepstang.
F Draai het sleepoog volledig vast tot de
aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
Uitvoering met "Full led"-koplampen
F Houd de rechterbovenhoek ingedrukt
en schuif uw vinger naar links tot het
afdekkapje losklikt.
achterzijde:
F Ontgrendel het stuurwiel en zet de
parkeerrem vrij.
291
9
Technische gegevens
Kenmerken van motoren
en aanhangergewichten
Motoren
De technische gegevens van de motor van uw
auto staan vermeld op het kentekenbewijs en in
de commerciële documentatie.
Het maximumvermogen komt overeen
met de op de testbank gehomologeerde
waarde, onder de omstandigheden die zijn
vastgelegd in de Europese regelgeving
(richtlijn 1999/99/CE).
Raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Gewichten en
aanhangergewichten
De gewichten een aanhangergewichten van uw
auto staan vermeld op het kentekenbewijs van
uw auto en in de commercle documentatie.
U vindt deze waarden ook op het
constructeursplaatje.
Raadpleeg voor meer informatie een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Het maximaal toegestane treingewicht en de
aanhangergewichten gelden tot een hoogte
van maximaal 1.000 meter. Het opgegeven
aanhangergewicht dient voor elke extra
1.000 meter met 10% te worden verminderd.
De aanbevolen kogeldruk komt overeen met
het maximale gewicht op de (zonder of met
gereedschap afneembare) trekhaakkogel.
TMT: Toegestaan maximaal treingewicht.
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de
prestaties van de auto minder worden
om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 37 °C
bedraagt, moet het treingewicht worden
verminderd.
Het trekken van een aanhanger met een
licht beladen auto heeft een negatieve
invloed op het weggedrag.
Met een aangekoppelde aanhanger heeft
de auto een langere remweg.
Rijd bij het trekken van een aanhanger
nooit sneller dan 100 km/h (houd u aan de
ter plaatse geldende regels).
Als de buitentemperatuur hoog is, is het
raadzaam om na het stilzetten van de auto
de motor 1 tot 2 minuten stationair te laten
draaien zodat deze beter kan afkoelen.
292
Technische gegevens
Gewichten en aanhangergewichten - Benzine
Motoren
1,2 PureTech 130
S&S
1,2 PureTech 130
S&S
1,6 THP 150 1,6 THP 165 1,6 THP 165 S&S
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
EAT6
(Automaat, 6
versnellingen)
EAT6
(Automaat, 6
versnellingen)
EAT6
(Automaat, 6
versnellingen)
EAT6
(Automaat, 6
versnellingen)
Code
EB2DTS MCM
STT
EB2DTS AT6III
STT
EP6FDTMD
AT6III
EP6FDTM AT6III
EP6FDT AT6III
STT
Modelcode
M...
RHNYH/S1B
RHNYH/S1F
-
RHNYH/S1K
RHNYW/S1B
RHNYW/S1F
45GYV/S1A
45GXV/S1A
45GXW/S1A
45GZW/S1B
45GZW/S1F
Cilinderinhoud (cm³) 1.199 1.199 1.598 1.598 1.598
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 96 96 110 121,4 121,4
Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij Loodvrij Loodvrij
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan
treingewicht) (kg) helling max. 10% of 12%
1.200/1.100 1.000 600 600 1.340
Aanhanger ongeremd (kg) 690 690 600 600 720
Aanbevolen kogeldruk (kg) 72 72 72 72 72
293
9
Technische gegevens
Gewichten en aanhangergewichten - Diesel
Motoren
1,6 BlueHDi 100
S&S
1,6 BlueHDi 115
S&S
1,6 BlueHDi 115
S&S
1,6 BlueHDi 120
S&S
1,6 BlueHDi 120
S&S
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
EAT6
(Automaat, 6
versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
EAT6
(Automaat, 6
versnellingen)
Code DV6FD BE4 STT
DV6FC ML6C
STT
DV6FC AT6III
STT
DV6FC ML6C
STT
DV6FC AT6III
STT
Modelcode
M...
CBHYB/S2B
CBHYB/S2F
CBHYB/S2B
CBHYB/S2F
CBHXW/S2B
CBHXW/S2F
CBHZH/S2B
CBHZH/S2F
-
CBHZH/S2K
CBHZW/S2B
CBHZW/S2F
Cilinderinhoud (cm³) 1.560 1.560 1.560 1.560 1.560
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 73 85 85 88 88
Brandstof Diesel Diesel Diesel Diesel Diesel
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan
treingewicht) (kg) helling max. 10% of 12%
1.100 1.300 1.100 1.300/1.200 1.100
Aanhanger ongeremd (kg) 710 720 720 720 720
Aanbevolen kogeldruk (kg) 72 72 72 72 72
294
Technische gegevens
Gewichten en aanhangergewichten - Diesel
Motoren 2,0 HDi 150 2,0 HDi 150 2,0 BlueHDi 150 S&S 2,0 BlueHDi 180 S&S
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
EAT6
(Automaat,
6 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
EAT6
(Automaat,
6 versnellingen)
Code DW10FD ML6C DW10FD AM6III DW10FD ML6C STT DW10FC AM6III STT
Modelcode
M...
JAHXG/S2A JAHXV/S2A
JAHXH/S2B
JAHXH/S2F
JAHWW/S2B
JAHWW/S2F
Cilinderinhoud (cm³) 1.997 1.997 1.997 1.997
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 110 110 110 133
Brandstof Diesel Diesel Diesel Diesel
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan
treingewicht) (kg) helling max. 10% of 12%
600 600 1.800 1.500
Aanhanger ongeremd (kg) 600 600 750 750
Aanbevolen kogeldruk (kg) 72 72 72 72
295
9
Technische gegevens
Afmetingen (in mm)
Deze afmetingen zijn gemeten aan een
onbeladen auto.
296
Technische gegevens
Identicatie
Bandenspanning controleren
Controleer de bandenspanning minimaal één
keer per maand, bij koude banden.
De op de sticker aangegeven bandenspanningen
gelden voor koude banden. De banden zijn warm
nadat u ten minste 10 minuten of 10 kilometer
hebt gereden met een snelheid van meer dan
50 km/u. In dat geval moet u de bandenspanning
0,3 bar (30 kPa) verhogen ten opzichte van de op
de sticker aangegeven waarden.
Verlaag nooit de spanning van een warme
band.
Een te lage bandenspanning verhoogt
het brandstofverbruik.
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van
de auto.
A. Voertuigidentificatienummer (VIN) onder
de motorkap.
Dit is het ingeslagen chassisnummer.
B. Voertuigidentificatienummer (VIN) op het
dashboard.
Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar
door de voorruit.
C. Constructeursplaatje.
Deze eenmalige sticker is aangebracht ter hoogte
van het rechterportier.
Deze sticker bevat de volgende informatie:
- de naam van de fabrikant,
- het Europese typegoedkeuringsnummer,
- het voertuigidentificatienummer (VIN),
- het maximaal toelaatbare voertuiggewicht
(GVW),
- het maximaal toelaatbare treingewicht (GTW),
- het maximale gewicht op de voortrein,
- het maximale gewicht op de achtertrein.
D. Sticker bandenspecificaties/kleurcode.
Deze eenmalige sticker is aangebracht in de
sponning van het bestuurdersportier.
De sticker bevat de volgende informatie over
de banden:
- de bandenspanning, onbeladen en met volle
belading,
- de bandspecificatie, bestaande uit
maat en type, alsmede belastings- en
snelheidsindex;
- de bandenspanning van het reservewiel.
Op de sticker staat ook de kleurcode van de lak
vermeld.
De auto kan bij levering zijn voorzien van
banden met een andere aanduiding voor
belasting en snelheid dan vermeld op de
sticker: dit maakt voor de bandenspanning
geen verschil.
1
.
PEUGEOT Connect Nav
PEUGEOT Connect Nav
GPS-navigatie - Apllicaties
- Multimedia- audio -
Bluetooth
®
-telefoon
Inhoud
De eerste stappen 2
Stuurkolomschakelaars 3
Menu's 4
Gesproken commando's 5
Navigatie 11
Online navigatie 15
Applicaties 18
Radio 23
DAB-radio (Digital Audio Broadcasting) 25
Media 26
Telefoon 28
Configuratie 33
Veelgestelde vragen 37
De beschreven functies en instellingen
kunnen afwijken van die van het systeem
in uw auto.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetooth-
telefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
ingeschakeld contact.
Het systeem is zodanig beveiligd dat het
uitsluitend in uw auto functioneert.
De overgang naar de waakfase wordt
aangekondigd door de melding Eco-mode.
Hieronder vindt u de link naar de OSS
(Open Source Software)-broncodes voor
het systeem.
https://www.groupe-psa.com/fr/oss/
https://www.groupe-psa.com/en/oss/
PEUGEOT Connect Nav
2
12:1318,5 21,523 °C
PEUGEOT Connect Nav
De eerste stappen
Als u bij draaiende motor op de toets
drukt, wordt het geluid onderbroken.
Als u bij afgezet contact op de toets wordt
drukt, wordt het systeem ingeschakeld.
Volumeregeling.
Gebruik de toetsen aan weerszijden van
of onder het touchscreen om de menu's te
openen en druk vervolgens op de virtuele
toetsen op het touchscreen.
Gebruik al naar gelang het model de toetsen
"Bron" of "Menu" aan weerszijden van het
touchscreen om de menu's te openen en
druk vervolgens op de op het touchscreen
weergegeven toetsen.
U kunt op elk gewenst moment het menu
oproepen door het scherm kort met drie vingers
aan te raken.
Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn wit.
Druk op de "X" om een niveau lager te gaan.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Het touchscreen is een capacitief scherm.
Voor het schoonmaken van het scherm is
het raadzaam gebruik te maken van een niet
schurende zachte doek (bijvoorbeeld een
brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte handen.
* Afhankelijk van de apparatuur.
Bepaalde informatie wordt permanent
weergegeven in de bovenste balk van het
touchscreen:
- Basisinformatie van de airconditioning
(afhankelijk van de uitvoering)
en rechtstreekse toegang tot het
desbetreffende menu.
- Rechtstreekse toegang tot de keuze van de
geluidsbron, de lijst met zenders (of titels,
afhankelijk van de geluidsbron).
- Toegang tot de notificaties van
meldingen, e-mailberichten, updates
van kaartgegevens en - afhankelijk van
beschikbaarheid - de aanwijzingen van het
navigatiesysteem
- Toegang tot de instellingen van
het touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Selecteren van de geluidsbron (afhankelijk van
de uitvoering):
- FM-/AM*-/DAB*-radiozenders.
- Toets USB.
- CD-speler (afhankelijk van het model).
- Via de AUX-aansluiting aangesloten
mediaspeler (afhankelijk van het model).
- Telefoon verbonden via Bluetooth en
multimedia-uitzending Bluetooth* (streaming).
3
.
PEUGEOT Connect Nav
Via het menu "Instellingen" kunt
u een profiel voor één persoon
of voor een groep personen met
gemeenschappelijke instellingen
aanmaken, waarbij vele instellingen
mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio,
audio-instellingen, navigatiegeschiedenis,
favoriete contacten, enz.). De instellingen
worden automatisch aangepast.
Onder zeer warme onstandigheden
kan het volume worden beperkt om het
systeem te beschermen. Het systeem kan
gedurende ten minste 5 minuten stand-by
(scherm en geluid uitgeschakeld) worden
gezet.
Zodra de temperatuur in het interieur is
gezakt, zal de oorspronkelijke instelling
weer worden gebruikt.
Stuurkolomschakelaars
Afhankelijk van het model.
Gesproken commando's:
Deze knop bevindt zich op het stuurwiel
of op het uiteinde van de lichtschakelaar
(afhankelijk van de uitvoering).
Kort indrukken: gesproken commando's
van het systeem.
Lang indrukken: gesproken commando's
smartphone via het systeem.
of
Geluidsvolume verhogen.
of
Geluid onderbreken/herstellen.
Of
Geluidsweergave onderbreken
door gelijktijdig indrukken van de
volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen: druk op
één van de twee volumetoetsen.
of
Geluidsvolume verlagen.
of
Media (kort indrukken): veranderen
van multimediabron.
Telefoon (kort indrukken): start
telefoongesprek.
Tijdens telefoongesprek (kort
indrukken): toegang tot het
telefoonmenu.
Telefoon (lang indrukken): inkomend
gesprek weigeren, einde gesprek;
als de telefoon niet wordt gebruikt,
toegang tot het telefoonmenu.
of
Radio (draaien): automatisch zoeken
naar vorige/volgende zender.
Media (draaien): vorige/volgende
nummer, scrollen door lijsten.
Kort indrukken: bevestigen van een
selectie. Indien niets geselecteerd:
toegang tot voorkeuzezenders.
Radio: weergeven van de zenderlijst.
Media: weergeven van de tracklijst.
Radio (ingedrukt houden):
weergeven van de lijst met
beschikbare radiozenders.
4
FM/87.5 MHz
87.5MHz
12:1318,5 21,523 °C
12:1318,5 21,523 °C
12:1318,5 21,523 °C
21,518,5
12:1323 °C
PEUGEOT Connect Nav
Menu's
Afhankelijk van uitvoering en uitrusting
Airconditioning
Instellen van de temperatuur en de
aanjagersnelheid.
Online navigatie
of
Navigatiesysteem instellen en
bestemming invoeren.
Gebruiken van de beschikbare
realtime-diensten, afhankelijk van de
uitrusting.
Applicaties
of
Gebruik van bepaalde apps van de
smartphone met internetverbinding,
via CarPlay
®
, MirrorLink
TM
or
Android Auto.
Controleer de Bluetooth
®
- en wifi-
verbinding van uw smartphone.
Radio Media
of
Een geluidsbron of radiozender
selecteren, foto's weergeven.
5
.
12:1318,5 21,523 °C
12:1318,5 21,523 °C
12:1318,5 21,523 °C
PEUGEOT Connect Nav
Telefoon
of
Via Bluetooth
®
verbinden van een
telefoon, berichten en e-mails lezen
en snelberichten versturen.
Configuratie
of
Configureren van een persoonlijk
profiel en/of configureren van het
geluid (balans, sfeer enz.) en de
weergave (taal, eenheden, datum,
tijd, enz.).
Auto
of
Activeren, deactiveren en
configureren van bepaalde
voertuigfuncties.
Gesproken commando's
Stuurwieltoetsen
Druk kort op deze toets om de
functie gesproken commando's
te activeren.
Neem de volgende aanwijzingen in acht
om ervoor te zorgen dat het systeem uw
gesproken commando's altijd herkent:
- spreek met een normale stem de
woorden volledig uit, zonder uw stem
te verheffen.
- wacht voordat u spreekt altijd op de
"piep" (geluidssignaal).
- houd voor een optimale werking de
ruiten en het schuifdak (indien van
toepassing) gesloten om storende
geluiden van buitenaf te voorkomen,
- vraag uw passagiers voordat u
gesproken commando's geeft om even
niet te praten.
6
PEUGEOT Connect Nav
De eerste stappen
Voorbeeld van een "gesproken
commando" voor het navigatiesysteem:
"Navigeer naar adres Kerkstraat 11
Amsterdam".
Voorbeeld van een "gesproken
commando" voor de radio en de
multimediafuncties:
"Artiest Madonna afspelen".
Voorbeeld van een "gesproken
commando" voor de telefoon:
"Bel Jan".
De gesproken commando's zijn
beschikbaar in 12 talen (Engels, Frans,
Italiaans, Spaans, Duits, Nederlands,
Portugees, Pools, Turks, Russisch,
Arabisch en Braziliaans).
Voor bepaalde spraakcommando's
bestaan er synoniemen.
Voorbeeld: Navigeer naar/
Routebegeleiding naar/Ga naar/...
In het Arabisch zijn de gesproken
commando's voor: "Navigeer naar adres"
en "POI weergeven in de stad" niet
beschikbaar.
Informatie - het systeem gebruiken
Druk op de spraaktoets en zeg
wat u wilt na de pieptoon. U kunt
mij altijd onderbreken door op
deze toets te drukken. Als u er
nogmaals op drukt terwijl ik op
een commando wacht, wordt
ons gesprek beëindigd. Als u
opnieuw wilt beginnen, zegt u
"annuleren". Als u iets ongedaan
wilt maken, zegt u "terug". Om
te allen tijde informatie en tips
te krijgen, zegt u "help". Als u
mij vraagt iets te doen en er
mist informatie, zal ik u een
paar voorbeelden geven om u
er stap voor stap doorheen te
lopen. U krijgt meer informatie
in "dialoogmodus beginner".
U kunt de dialoogmodus op
"expert" zetten als u zich zeker
voelt.
Algemene gesproken
commando's
Deze commando's kunnen vanaf elke
schermpagina worden gegeven nadat op
de stuurwieltoets "Gesproken commando's"
of "Telefoon" is gedrukt, behalve als er een
telefoongesprek bezig is.
7
.
PEUGEOT Connect Nav
Gesproken commando's
"Navigatie"
Deze commando's kunnen vanaf elke
schermpagina worden gegeven nadat
op de stuurwieltoets "Gesproken
commando's" of "Telefoon" is gedrukt,
behalve als er een telefoongesprek
bezig is.
Gesproken commando's Helpberichten
Help Ik kan u met allerlei onderwerpen helpen.
U kunt bijvoorbeeld zeggen: "hulp bij telefoon",
"hulp bij navigatie", "hulp bij media" of "hulp bij
radio". Om een overzicht te krijgen over hoe
de spraakdialoog werkt, kunt u zeggen "hulp bij
spraakcommando's".
Hulp bij gesproken commando's
Hulp bij navigatie
Hulp bij radio
Hulp bij media
Hulp bij telefoon
Zet dialoogmodus op <...> Kies de modus "beginner" of "expert".
Selecteer profiel <...> Selecteer profiel 1, 2 of 3.
Ja Zeg "ja" als het klopt. Anders zegt u "nee" en
dan beginnen we opnieuw.
Nee
8
PEUGEOT Connect Nav
Gesproken commando's Helpberichten
Navigeer naar huis Om de navigatie te starten of een routepunt
toe te voegen, zegt u "navigeer naar" en dan
het adres of de naam van de contactpersoon.
Bijvoorbeeld "navigeer naar adres
Kerkstraat 11 Amsterdam" of "navigeer naar
contactpersoon Jan Janssen". U kunt aangeven
of het een favoriete of recente bestemming
is. Bijvoorbeeld "navigeer naar favoriet
adres Tennisclub" of "navigeer naar recente
bestemming Kerkstraat 11 Amsterdam". U kunt
ook "navigeer naar huis" zeggen. Om POI's
op een kaart te zien, kunt u bijvoorbeeld "toon
hotels in Rotterdam" of "toon POI tankstation in
de buurt" zeggen. Voor meer informatie kunt u
"hulp bij routebegeleiding" zeggen.
Navigeer naar het werk
Navigeer naar favoriet adres <...>
Navigeer naar contact <...>
Navigeer naar adres <...>
Toon POI <...> in de buurt
Af te leggen afstand Om informatie over uw huidige route te krijgen,
kunt u zeggen "wat is de nog af te leggen
tijd" of "afstand", of "aankomsttijd". Om meer
commando's te leren, kunt u "hulp bij navigatie"
zeggen.
Af te leggen tijd
Aankomsttijd
Stop navigatie
Geef de gesproken commando's voor de
bestemming (adres) in de taal die in het
systeem is ingesteld.
Gesproken commando's
"Radio Media"
Deze commando's kunnen vanaf elke
schermpagina worden gegeven nadat
op de stuurwieltoets "Gesproken
commando's" of "Telefoon" is gedrukt,
behalve als er een telefoongesprek
bezig is.
9
.
PEUGEOT Connect Nav
Gesproken commando's Helpberichten
Stem af op zender <...> U kunt een radiozender uitkiezen door "stem
af op" en dan de zendernaam of frequentie
te zeggen. Bijvoorbeeld "stem af op zender
Talksport", of "stem af op 98,5 FM". Om naar
een voorkeuze radiozender te luisteren, zegt
u bijvoorbeeld "stem af op voorkeuze nummer
vijf".
Wat speelt er nu Om de details van het "nummer", de "artiest" en
het "album" van de afgespeelde muziek weer te
geven, zegt u "NAC_MSG_NL_11_NAC".
Speel nummer <...> af Gebruik het commando "speel" om het type
muziek dat u wilt luisteren af te spelen. U kunt
selecteren via "nummer", "artiest" of " album".
Zeg bijvoorbeeld "artiest Madonna afspelen",
"nummer 'Te Laat' afspelen", of "album Hotel
New York afspelen".
Speel artiest <...> af
Speel album <...> af
De gesproken commando's voor
multimedia zijn uitsluitend beschikbaar bij
gebruik van de USB-aansluiting.
Gesproken commando's
"Telefoon"
Als er een telefoon is verbonden met
het systeem, kunnen deze gesproken
commando's vanaf elke primaire
schermpagina worden gegeven nadat op de
stuurwieltoets "Telefoon" is gedrukt, behalve
als er een telefoongesprek bezig is.
Als er geen telefoon is aangesloten
door middel van Bluetooth, kondigt een
gesproken bericht het volgende aan:
"Maak a.u.b. eerst contact met een
telefoon". Hierna wordt de spraaksessie
afgesloten.
10
PEUGEOT Connect Nav
Gesproken commando's Helpberichten
Bel <...>* Om te telefoneren, zegt u "bel" en dan de
naam van de contactpersoon, bijvoorbeeld
"Bel Jan". U kunt ook het telefoontype noemen,
bijvoorbeeld "Bel Jan thuis". Om een nummer
te kiezen, zegt u "kies" gevolgd door het
telefoonnummer, bijvoorbeeld "Kies 0123
4567890". U kunt uw voicemail afluisteren
door "bel voicemail" te zeggen. Om een SMS
te sturen, zegt u "verstuur standaard SMS
naar" gevolgd door het contact en de naam
van het standaardbericht dat u wilt verzenden.
Bijvoorbeeld, "verstuur standaard SMS naar
Jan, Ik kom te laat". Om een lijst met contacten
of oproepen weer te geven, zegt u "contacten
weergeven" of "oproepen weergeven". Voor
meer informatie over SMS berichten, zegt u
"hulp bij SMS".
Bel <...>*
Toon contacten*
Toon oproepen*
Bel voicemail*
Gesproken commando's
"Tekstberichten"
* Deze functie is alleen beschikbaar als de met
het systeem verbonden telefoon geschikt is
voor het downloaden van het telefoonboek
en de lijst van recente oproepen, en als deze
gegevens werkelijk zijn gedownload.
Als er een telefoon is verbonden met
het systeem, kunnen deze gesproken
commando's vanaf elke primaire
schermpagina worden gegeven nadat op de
stuurwieltoets "Telefoon" is gedrukt, behalve
als er een telefoongesprek bezig is.
Als er geen telefoon is aangesloten
door middel van Bluetooth, kondigt een
gesproken bericht het volgende aan:
"Maak a.u.b. eerst contact met een
telefoon". Hierna wordt de spraaksessie
afgesloten.
11
.
PEUGEOT Connect Nav
Gesproken commando's Helpberichten
Stuur SMS naar <...> Om uw berichten af te luisteren, kunt u
bijvoorbeeld zeggen "lees nieuwste SMS".
Als u een SMS wilt versturen, staan er ook een
aantal standaard berichten ter beschikking.
Gebruik dan de naam van het standaard
bericht en zeg bijvoorbeeld "verstuur standaard
SMS naar Jan Jansen, ik kom te laat". Zie het
telefoonmenu voor de beschikbare standaard
berichten.
Zeg "bel" of "verstuur standaard SMS naar"
en dan een regelnummer. Om door een lijst
op het scherm te navigeren, zegt u "ga naar
begin", "ga naar einde", "volgende pagina" of
"vorige pagina". Om uw selectie ongedaan te
maken, zegt u "terug". En om de huidige actie
te annuleren en opnieuw te beginnen, zegt u
"annuleren".
Lees nieuwste SMS*
Het systeem verstuurt uitsluitend vooraf
opgenomen "snelberichten".
Navigatie
Een bestemming kiezen
Naar een nieuwe bestemming
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Adres invoeren".
Selecteer het "Land".
Voer de volgende velden in
"Een plaatsnaam invoeren",
"Een straatnaam invoeren" en
"Nummer" en bevestig uw keuze
door op de getoonde suggesties te
drukken.
* Deze functie is alleen beschikbaar als de met
het systeem verbonden telefoon geschikt is
voor het downloaden van het telefoonboek
en de lijst van recente oproepen, en als deze
gegevens werkelijk zijn gedownload.
12
PEUGEOT Connect Nav
Druk op "OK" om de
"Navigatiecriteria" te selecteren.
en/of
Selecteer "Open kaart tonen"
om de "Navigatiecriteria" te
selecteren.
Druk op "OK" om de navigatie te
starten.
Uitzoomen/inzoomen met de aanraaktoetsen
of met twee vingers op het scherm.
Om de navigatie te kunnen gebruiken, moet
met het virtuele toetsenbord de volgende
velden worden ingevuld "Plaats", "Straat"
en "Nummer" of moet de lijst "Contact"
of "Historie" met adressen worden
binnengehaald.
Wanneer u geen nummer bevestigt, leidt
de navigatie u naar een van de uiteinden
van de straat.
Naar een recente
bestemming
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Selecteer het tabblad "Recent".
Selecteer het adres in de lijst om de
"Navigatiecriteria" weer te geven.
Druk op "OK" om de navigatie te
starten.
Selecteer "Positie" om de bestemming op
de kaart weer te geven.
Naar "My home" of "My
work"
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Selecteer het tabblad "Favorieten".
Selecteer "My home".
Of
Selecteer "My work".
Of
Selecteer een vooraf ingestelde favoriete
bestemming.
13
.
PEUGEOT Connect Nav
Naar een contact uit het
telefoonboek
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Selecteer het tabblad "Contact".
Selecteer een contact in de lijst om de
navigatie te starten.
Naar nuttige plaatsen (POI)
De nuttige plaatsen (POI) zijn onderverdeeld in
verschillende categorieën.
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Points of interest".
Selecteer het tabblad "Reizen",
"Activiteiten", "Winkelcentrum",
"Openbaar" of "Geografisch".
Of
Selecteer "Zoeken" om de naam
en het adres van een "POI" in te
voeren.
Druk op "OK" om de
routeberekening te starten.
Naar een punt op de kaart
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Versleep de kaart met uw vinger naar de
gewenste locatie.
Selecteer de bestemming door op de kaart te
drukken.
Tik op het scherm om een
markeerpunt te plaatsen en een
submenu weer te geven.
Druk op deze toets om de navigatie
te starten.
Of
Druk op deze toets om het
weergegeven adres op te slaan.
Door enige tijd op een punt te drukken
wordt een lijst van POI's in de omgeving
geopend.
14
PEUGEOT Connect Nav
Naar GPS-coördinaten
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Versleep de kaart met uw vinger naar de
gewenste locatie.
Druk op deze toets om de
wereldkaart weer te geven.
Zoom met behulp van het raster
in op het gewenste land of de
gewenste regio.
Druk op deze toets om de GPS-
coördinaten in te voeren.
Er verschijnt een markeerpunt in
het midden van het scherm, met
de crdinaten "Breedtegraad" en
"Lengtegraad".
Druk op deze toets om de navigatie
te starten.
Of
Druk op deze toets om het
weergegeven adres op te slaan.
OF
Druk op deze toets om met het
virtuele toetsenbord de waarde voor
"Breedtegraad" in te voeren.
En
Druk op deze toets om met het
virtuele toetsenbord de waarde voor
"Lengtegraad" in te voeren.
TMC (Traffic Message
Channel)
TMC (Trafic Message Channel)
is een Europese standaard voor
verkeersinformatieberichten die via het
RDS-systeem van FM-radio in realtime
worden ontvangen.
De door deze TMC-berichten
doorgegeven locaties worden vervolgens
weergegeven op een GPS-navigatiekaart
en onmiddellijk verwerkt in de
aanwijzingen van het navigatiesysteem,
zodat ongevallen, files en wegafsluitingen
worden vermeden.
De weergave van gevarenzones is
afhankelijk van de lokale wetgeving en
het afsluiten van een abonnement op de
dienst.
15
.
PEUGEOT Connect Nav
Online navigatie
Afhankelijk van de uitvoering
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de
auto
Internetverbinding via het
systeem van de auto
OF
Internetverbinding via de mobiele
telefoon van de gebruiker
Verbinding voor online
navigatie
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het rijden
verboden. Het gebruik van de smartphone
vraagt namelijk veel aandacht van de
bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Voor de online navigatie kunt u
gebruikmaken van de internetverbinding
van de auto (via de diensten "noodoproep
of pechhulpoproep") of uw smartphone als
modem gebruiken.
Activeer en configureer het delen
van de internetverbinding van uw
smartphone.
Internetverbinding via het
systeem van de auto
Het systeem is automatisch
verbonden met het geïntegreerde
modem voor de diensten "noodoproep
en pechhulpoproep", een verbinding
maken via de smartphone van de
gebruiker is niet nodig.
Internetverbinding via de mobiele
telefoon van de gebruiker
Sluit een USB-kabel aan.
De smartphone wordt opgeladen
als deze via een USB-kabel is
verbonden.
Activeer de Bluetooth-functie van de
telefoon en maak deze 'zichtbaar'
voor alle apparaten (zie de rubriek
"Applicaties").
Selecteer een door het systeem
gevonden wifi-netwerk en maak
hier verbinding mee (zie de rubriek
Applicaties)
Beperkingen m.b.t. het gebruik:
- Met CarPlay
®
kan uitsluitend de wifi-
verbinding worden gedeeld.
- Met MirrorLink
TM
kan uitsluitend de
USB-verbinding worden gedeeld.
De kwaliteit van de diensten is afhankelijk
van de kwaliteit van de netwerkverbinding.
Als "TOMTOM TRAFFIC" wordt
weergegeven, zijn de diensten
beschikbaar.
USB-verbinding
Bluetooth-verbinding
Wi-Fi-verbinding
16
PEUGEOT Connect Nav
Met online navigatie beschikt u over de
volgende diensten.
Een pakket online services:
- Weer,
- Tankstations,
- Parking,
- Verkeer,
- POI lokaal zoeken.
Een pakket "Gevarenzone" (optioneel).
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Om te zorgen voor een optimale
communicatie tussen de smartphone
en het systeem, adviseren wij u om
het besturingssysteem van uw
smartphone en de datum en tijd op
zowel de smartphone als het systeem
up to date te houden.
Specifieke instellingen voor
de online navigatie
Via het menu "Instellingen" kunt
u een profiel voor één persoon
of voor een groep personen met
gemeenschappelijke instellingen
aanmaken, waarbij vele instellingen
mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio,
audio-instellingen, navigatiegeschiedenis,
favoriete contacten, enz.). De instellingen
worden automatisch aangepast.
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Kaart".
Inschakelen of uitschakelen:
- "Waarschuwingen voor
risicozones toestaan".
- "Adviesroute om
eindbestemming te voet te
bereiken"
- "Versturen van gegevens
toestaan"
Dit moet per profiel worden ingesteld.
Selecteer "Config. waarsch.".
Schakel "Waarschuwen voor
gevarenzones" in of uit.
Selecteer deze knop.
Activeren: Geluidssignaal
Als u gebruik wilt maken van online
navigatie, moet u de optie "Versturen van
gegevens toestaan" aanvinken.
De weergave van gevarenzones is
afhankelijk van de lokale wetgeving en het
afsluiten van een abonnement op de dienst.
17
.
PEUGEOT Connect Nav
Om het doorgeven van gevarenzones
toe te staan moet u de volgende optie
aanvinken: "Waarschuwingen voor
risicozones toestaan".
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Een nieuwe
gevarenzone doorgeven" in de
bovenste balk van het touchscreen.
Selecteer de optie "Type" om het
type "Gevarenzone" te selecteren.
Selecteer de optie "Snelheid" en vul
deze in met het virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om de gegevens op te
slaan en te verzenden.
Updaten van het pakket
"Gevarenzones"
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Systeemparam.".
Selecteer het tabblad
"Systeeminfo".
Selecteer "Raadplegen" om
de versie van de in het systeem
geïnstalleerde modules te
controleren.
Selecteer "Nog uit te voeren
update(s)".
U kunt de updates van het systeem en
de kaartgegevens downloaden vanaf de
website van het merk.
U vindt daar ook de updateprocedure.
Het weerbericht weergeven
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op deze toets om de lijst van
beschikbare diensten weer te geven.
Selecteer "Kaart raadplegen".
Selecteer "Weer".
Druk op deze knop om de
belangrijkste informatie weer te
geven.
Doorgeven van
"Gevarenzones"
Druk op deze toets voor de
weergave van een uitgebreid
weerbericht.
De temperatuur die om 6 uur 's ochtends
wordt weergegeven, geldt als de
maximumtemperatuur van de dag.
De temperatuur die om 6 uur 's avonds
wordt weergegeven, geldt als de
minimumtemperatuur van de nacht.
18
PEUGEOT Connect Nav
Applicaties
Internetbrowser
of
Druk op Applicaties om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie
"Internetbrowser" te gaan.
Druk op "Internetbrowser" om de startpagina
van de browser te openen.
Selecteer uw thuisland.
Druk op "OK" om uw keuze op te
slaan en de browser te starten.
De internetverbinding komt tot stand via
een van de netwerkverbindingen van de
auto of van de gebruiker.
Connectiviteit
of
Druk op Applicaties om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie
CarPlay
®
, MirrorLink
TM
of Android Auto te
gaan.
Applicaties
of
Druk op Applicaties om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Applicaties" om de startpagina van
de apps te openen.
CarPlay
®
-verbinding voor
smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het rijden
verboden. Het gebruik van de smartphone
vraagt namelijk veel aandacht van de
bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van de
auto worden weergegeven. Deze apps
moeten compatibel zijn met de CarPlay
®
-
technologie en op uw smartphone moet
de functie CarPlay
®
al zijn geactiveerd.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Houd daarom het besturingssysteem
van uw smartphone up-to-date.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Sluit een USB-kabel aan.
De smartphone wordt opgeladen
als deze via een USB-kabel is
verbonden.
19
.
PEUGEOT Connect Nav
of
Druk op "Telefoon" om de
CarPlay
®
-interface weer te geven.
Of
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen
als deze via een USB-kabel is
verbonden.
of
Druk op "Applicaties" op het
scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie
CarPlay
®
te gaan.
Druk op "CarPlay" om de CarPlay
®
-
interface weer te geven.
Bij het aansluiten van de USB-kabel
verbreekt de CarPlay
®
-functie de
Bluetooth
®
-verbinding van het systeem.
MirrorLink
TM
-verbinding
voor smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het rijden
verboden. Het gebruik van de smartphone
vraagt namelijk veel aandacht van de
bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door uw eigen smartphone te
synchroniseren kunt u de met MirrorLink
TM
compatibele apps van uw smartphone
weergeven op het scherm van uw auto.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Voor een goede communicatie tussen de
smartphone en het systeem is het van
essentieel belang dat de smartphone is
ontgrendeld en is het raadzaam om het
besturingssysteem van uw smartphone en
de datum en tijd op zowel de smartphone
als het systeem up-to-date te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps
alleen te gebruiken als de auto stilstaat.
Zodra de auto gaat rijden, wordt de
weergave ervan onderbroken.
De functie "MirrorLink
TM
" werkt alleen
in combinatie met een compatibele
smartphone en compatibele apps.
Tijdens het aansluiten van de
smartphone op het systeem is het
raadzaam de Bluetooth
®
-functie van
de smartphone te activeren
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
of
Druk op "Applicaties" op het
scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie
MirrorLink
TM
te gaan.
Druk op "MirrorLink
TM
" om de
functie in het systeem te activeren.
20
PEUGEOT Connect Nav
Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk
om de functie "MirrorLink
TM
" te activeren.
Tijdens de procedure verschijnen
verschillende schermen gerelateerd
aan bepaalde functies.
Accepteer deze om de verbinding tot
stand te brengen en te voltooien.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht,
wordt een scherm weergegeven met daarop
de eerder op uw smartphone gedownloade
apps die compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-
technologie.
Tijdens de MirrorLink
TM
-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
Afhankelijk van de kwaliteit van het
netwerk kan het even duren voordat de
apps beschikbaar zijn.
Android Auto-verbinding
voor smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het rijden
verboden. Het gebruik van de smartphone
vraagt namelijk veel aandacht van de
bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door uw eigen smartphone te
synchroniseren kunt u de met Android
Auto compatibele apps van uw
smartphone weergeven op het scherm
van uw auto.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Voor een goede communicatie tussen de
smartphone en het systeem is het van
essentieel belang dat de smartphone
is ontgrendeld en is het raadzaam
om het besturingssysteem van uw
smartphone en de datum en tijd op
zowel de smartphone als het systeem
up-to-date te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps
alleen te gebruiken als de auto stilstaat.
Zodra de auto gaat rijden, wordt de
weergave ervan onderbroken.
De functie "Android Auto" werkt alleen
in combinatie met een compatibele
smartphone en compatibele apps.
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
of
Druk op "Applicaties" op het
scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie
"Android Auto" te gaan.
Druk op "Android Auto" om de
functie in het systeem te activeren.
Tijdens de procedure verschijnen
verschillende schermen gerelateerd
aan bepaalde functies.
Accepteer deze om de verbinding tot
stand te brengen en te voltooien.
21
.
PEUGEOT Connect Nav
Tijdens de Android Auto-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
In de modus Android Auto is de functie
voor het openen van het menu door het
scherm kort met drie vingers aan te raken,
uitgeschakeld.
Afhankelijk van de kwaliteit van het
netwerk kan het even duren voordat de
apps beschikbaar zijn.
Bluetooth
®
-verbinding
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetooth-
telefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
ingeschakeld contact.
Activeer de Bluetooth-functie van
uw telefoon en zorg ervoor dat deze
"zichtbaar is voor iedereen" (configuratie
van de telefoon).
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een
verbinding met de telefoon te maken.
Voltooien van het koppelen, ongeacht of
dit vanaf de telefoon of het systeem wordt
gedaan: controleer of de door het telefoon
en het systeem weergegeven code
identiek zijn.
Procedure via het systeem
of
Druk op Applicaties om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth-verbinding".
Selecteer "Zoeken".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als het koppelen niet is gelukt, wordt
geadviseerd de Bluetooth-functie van uw
telefoon even uit te zetten en opnieuw te
activeren.
Selecteer de naam van de telefoon
in de lijst.
Afhankelijk van het type telefoon wordt
u gevraagd om de overdracht van uw
contacten en berichten wel of niet te
accepteren.
22
PEUGEOT Connect Nav
Verbinding delen
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor
de telefoon voor:
- "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend
telefoon),
- "Streaming" (streaming: draadloos
afspelen van audiobestanden van de
telefoon),
- "Gegevens mobiel internet".
Om gebruik te kunnen maken van online
navigatie moet het profiel "Gegevens
mobiel internet" zijn geselecteerd (indien
uw auto niet beschikt over de diensten
"noodoproep en pechhulpoproep"), nadat
u eerst op uw smartphone het delen
van de mobiele dataverbinding hebt
geactiveerd.
Selecteer één of meer profielen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Wifi-verbinding
Verbinding met het wifi-netwerk van de
smartphone.
of
Druk op Applicaties om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede
pagina weer te geven.
Selecteer "Verbinding wifi-netwerk".
Selecteer het tabblad "Beveiligd" of
"Niet beveiligd" of "Opgeslagen".
Selecteer een netwerk.
Voer met het virtuele toetsenbord de
"Sleutel" van het wifi-netwerk en het
"Wachtwoord" in.
Druk op "OK" om de verbinding te
starten.
U kunt alleen gebruikmaken van de
wifi-verbinding en het delen van de wifi-
internetverbinding via het netwerk van de
smartphone.
Wifi-verbinding delen
Aanmaken van een lokaal wifi-netwerk door het
systeem.
of
Druk op Applicaties om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Wifi-verbinding delen".
Selecteer het tabblad "Activering" om het delen
van de wifi-verbinding in of uit te schakelen.
en/of
selecteer het tabblad "Instellingen" om de
naam van het netwerk van het systeem en het
wachtwoord te wijzigen.
23
.
PEUGEOT Connect Nav
Druk op "OK" om te bevestigen.
Om uzelf te beschermen tegen niet-
geautoriseerde toegang en uw systeem zo
veilig mogelijk te maken, wordt het gebruik
van een complexe beveiligingscode of
wachtwoord aanbevolen.
Verbindingen beheren
of
Druk op Applicaties om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede
pagina weer te geven.
Selecteer "Verbinding beheren".
Via deze functie kunt u zien welke online
diensten u gebruikt en welke beschikbaar zijn
en kunt u de verbindingsmethode wijzigen.
Radio
Een radiozender selecteren
of
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Frequentie".
Druk op een van de toetsen voor
automatisch zoeken naar een
radiozender.
Of
Verplaats de cursor om handmatig
omhoog en omlaag te scrollen door
de frequenties.
Of
of
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Zenderlijst" op de
secundaire pagina.
Druk op "Frequentie".
Voer de frequentie in met het
virtuele toetsenbord.
Voer eerst de eenheden in en klik
dan op de decimale zone, om de
cijfers achter het decimale punt in
te voeren.
Druk op "OK" om te bevestigen.
De radio-ontvangst kan worden
verstoord door het gebruik van
elektrische apparatuur die niet door het
merk is goedgekeurd, zoals een op de
12V-aansluiting aangesloten lader met
USB-aansluiting.
Er kunnen storingen in de ontvangst
optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels,
parkeergarages, enz.), ook als de RDS-
functie is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en duidt niet op een storing in
het audiosysteem.
24
PEUGEOT Connect Nav
Houd de toets waaronder u de
zender wilt opslaan lang ingedrukt.
RDS inschakelen en
uitschakelen
of
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Radioinstellingen".
Selecteer "Algemeen".
Inschakelen/uitschakelen "Volgen
van zenders".
Druk op "OK" om te bevestigen.
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u ernaar
kunt blijven luisteren. Onder bepaalde
omstandigheden zijn sommige RDS-
zenders echter niet in het hele land te
ontvangen doordat de zenders niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Tekstberichten weergeven
Met de functie "Radiotekst" worden
door de radiozender meegestuurde
tekstberichten weergegeven die
betrekking hebben op het radiostation of
de muziek waarnaar geluisterd wordt.
of
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Radioinstellingen".
Selecteer "Algemeen".
Een zender opslaan
Selecteer een zender of een frequentie.
(zie de desbetreffende rubriek)
Druk op "Geheugen".
Inschakelen/uitschakelen
"Weergeven radiotekst".
Druk op "OK" om te bevestigen.
25
.
PEUGEOT Connect Nav
Selecteer "Berichten".
Inschakelen/uitschakelen
"Verkeersinfo".
Druk op "OK" om te bevestigen.
Digitale radio (DAB, Digital
Audio Broadcasting)
Digitale radio
Digitale radio zorgt voor een betere
geluidskwaliteit.
De verschillende "multiplex/bundels"
bieden keuze uit radiozenders die op
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
of
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer de geluidsbron.
Druk op "Band" en selecteer de frequentieband
"DAB".
Automatisch volgen DAB-FM
"DAB" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal niet goed is,
kunt u met "Automatisch volgen DAB-
FM" dezelfde zender blijven beluisteren
doordat het systeem automatisch
overschakelt op de desbetreffende
analoge "FM"-zender (indien
beschikbaar).
of
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Radioinstellingen".
Selecteer "Algemeen".
TA-berichten beluisteren
De TA-functie (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar de
verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd
moet deze functie een radiozender die deze
berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersinformatiebericht wordt
uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat
moment wordt weergegeven automatisch
onderbroken voor de weergave van het
TA-verkeersinformatiebericht. Zodra dit
bericht is afgelopen, wordt de weergave
van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
26
PEUGEOT Connect Nav
Inschakelen/uitschakelen "Volgen
van zenders".
Druk op "OK".
Als "Automatisch volgen DAB-FM" is
geactiveerd, kan er sprake zijn van een
verschil van enkele seconden als het
systeem overschakelt op de analoge
"FM"-zender en kan het geluidsvolume
veranderen.
Als de kwaliteit van het digitale signaal
weer goed is, schakelt het systeem
automatisch weer over op "DAB".
Als de "DAB"-zender waarnaar wordt
geluisterd niet beschikbaar is als
"FM"-zender (optie "DAB-FM" grijs
weergegeven) of als "Automatisch volgen
DAB/FM" niet is geactiveerd, wordt het
geluid onderbroken als het digitale signaal
te zwak wordt.
Media
USB-aansluiting
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting
of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
Gebruik geen USB-verdeelstekker
om beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het
tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan
enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat
het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze
afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden telkens na inschakelen
van het contact of het aansluiten van een USB-
geheugenstick vernieuwd. De lijsten worden in
het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn
gewijzigd, is de laadtijd korter.
AUX-aansluiting
(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)
Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar
als "Extra ingang" is aangevinkt in de audio-
instellingen.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de AUX-aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het
volume van het audiosysteem in.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
CD-speler
(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)
Plaats de CD in de speler.
27
.
PEUGEOT Connect Nav
Geluidsbron kiezen
of
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Bron".
Selecteer de geluidsbron.
Bluetooth
®
streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om naar
door de smartphone verzonden audiostreams
te luisteren.
Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en
stel eerst het volume van het externe apparaat
in (op een hoog volume).
Stel vervolgens het volume van het
audiosysteem in.
Als de weergave niet automatisch begint, kan
het zijn dat u de audioweergave moet starten
via de telefoon.
Bediening verloopt via het externe apparaat of
via de aanraaktoetsen van het systeem.
Als de streaming audio eenmaal is
gestart, wordt uw telefoon als een
geluidsbron beschouwd.
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten/albums/
genres/playlists/audiobooks/podcasts).
De standaardindeling is de indeling per
artiest. Om dit te veranderen moet u terug
naar het eerste niveau in de structuur
om vervolgens een andere indeling
te selecteren (bijvoorbeeld playlists).
Bevestig uw keuze voordat u in de
structuur weer afdaalt naar de gewenste
track.
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®
-speler.
Informatie en tips
Het systeem is geschikt voor externe
USB-geluidsdragers, BlackBerry's
®
of
apparatuur van Apple
®
die op de USB-
aansluitingen kunnen worden aangesloten/
De kabel is niet meegeleverd.
Het apparaatbeheer wordt uitgevoerd
met bedieningselementen van het
audiosysteem.
Andere randapparatuur, die bij het
aansluiten niet door het systeem wordt
herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de jack-plug worden
aangesloten of via Bluetooth streaming
worden gekoppeld (indien compatibel).
Gebruik geen USB-verdeelstekker
om beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Het audiosysteem speelt bestanden af met de
extensie ".wma, .aac, .flac, .ogg en .mp3" met
een bitrate tussen 32 Kbps en 320 Kbps.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit
Rate) kunnen worden afgespeeld.
Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie ".wma" moeten van
het type WMA 9-standaard zijn.
De ondersteunde bemonsteringsfrequenties
(sampling rates) zijn 32, 44 en 48 kHz.
28
PEUGEOT Connect Nav
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20
karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " "
? . ; ù) om problemen met het afspelen of de
weergave te voorkomen.
Gebruik uitsluitend USB-toetsen met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Gebruik bij voorkeur de originele USB-
kabels van het externe apparaat.
Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen
afspelen moet bij het branden bij voorkeur de
standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn
geselecteerd.
Als de disc met een andere standaard is
gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden
afgespeeld.
Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard
voor het branden en selecteer bij het branden
altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor
een optimale geluidskwaliteit.
Gebruik bij een multisessie-CD altijd de
standaard Joliet.
Telefoon
Koppelen van een
Bluetooth
®
-telefoon
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetooth-
telefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
ingeschakeld contact.
Activeer de Bluetooth-functie van
uw telefoon en zorg ervoor dat deze
"zichtbaar is voor iedereen" (configuratie
van de telefoon).
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een
verbinding met de telefoon te maken.
Voltooien van het koppelen, ongeacht of
dit vanaf de telefoon of het systeem wordt
gedaan: controleer of de door het telefoon
en het systeem weergegeven code
identiek zijn.
Procedure via het systeem
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth zoeken".
Of
Selecteer "Zoeken".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als het koppelen niet is gelukt, wordt
geadviseerd de Bluetooth-functie van uw
telefoon even uit te zetten en opnieuw te
activeren.
29
.
PEUGEOT Connect Nav
Selecteer de naam van de telefoon
in de lijst.
Verbinding delen
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor
de telefoon voor:
- "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend
telefoon),
- "Streaming" (streaming: draadloos
afspelen van audiobestanden van de
telefoon),
- "Gegevens mobiel internet".
Selecteren van het profiel; "Gegevens
mobiel internet" is vereist voor online
navigatie, nadat u eerst op uw smartphone
het delen van de mobiele dataverbinding
hebt geactiveerd.
Selecteer één of meer profielen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Afhankelijk van het type telefoon wordt
u gevraagd om de overdracht van uw
contacten en berichten wel of niet te
accepteren.
Automatisch opnieuw verbinden
Wanneer u terugkomt in uw auto met de
telefoon waarmee het laatst verbinding
is gemaakt, wordt deze automatisch
herkend en wordt er binnen ongeveer 30
seconden na het aanzetten van het contact
automatisch verbinding gemaakt met te
telefoon (indien Bluetooth is ingeschakeld).
Wijzigen van het verbindingsprofiel:
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Blutooth-verbinding"
voor het weergeven van een lijst van
gekoppelde apparatuur.
Druk op de toets "details".
Selecteer één of meer profielen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
De mogelijkheid van het systeem om maar één
profiel te koppelen, hangt af van de telefoon.
Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle
drie de verbindingsprofielen geselecteerd.
De beschikbaarheid van de diensten is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart en
de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-
apparaten. Raadpleeg de handleiding van
uw telefoon en neem contact op met uw
provider voor meer informatie over de voor
uw telefoon beschikbare diensten.
Profielen die compatibel zijn met het
systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP,
AVRCP, MAP en PAN.
Kijk op de website van het merk voor meer
informatie (compatibiliteit, aanvullende
instructies, enz.).
30
PEUGEOT Connect Nav
Beheer van telefoonverbindingen
Met behulp van deze functie kan een apparaat
met het systeem worden verbonden of de
verbinding worden verbroken, en kan een
koppeling ongedaan worden gemaakt.
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Bluetooth-verbinding"
voor het weergeven van een lijst van
gekoppelde apparatuur.
Selecteer de naam van de telefoon
in de lijst om de koppeling ongedaan
te maken.
Druk er nogmaals op om de telefoon
weer te koppelen.
Verwijderen van een telefoon
Selecteer de prullenbak rechts
boven op het scherm om een
prullenbak naast de geselecteerde
telefoon weer te geven.
Druk op de prullenbak naast de
geselecteerde telefoon om deze
telefoon te verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets TEL op het
stuur om het gesprek aan te nemen.
En
houd de toets
TEL op het stuurwiel langer
ingedrukt om het gesprek te
weigeren
of
Selecteer "Ophangen".
Bellen
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder
het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om
te bellen.
Een nieuw nummer bellen
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op "Bellen" om het nummer te
bellen.
31
.
PEUGEOT Connect Nav
Een contact bellen
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of houd de toets
TEL op het stuurwiel enige tijd
ingedrukt.
Selecteer "Contact".
Selecteer het gewenste contact in de
weergegeven lijst.
Selecteer "Bellen".
Laatste nummers bellen
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of
Houd de toets
op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.
Selecteer "Oproepen".
Selecteer het gewenste contact in de
weergegeven lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon
bellen. Zet in dat geval de auto uit
veiligheidsoverwegingen stil.
Contacten/items beheren
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Contact".
Selecteer "Aanmaken" om een
nieuw contact toe te voegen.
Voer op het tabblad "Telefoon" de
telefoonnummers van het contact in.
Voer op het tabblad "Adres" de adresgegevens
van het contact in.
Voer op het tabblad "Email" de e-mailadressen
van het contact in.
Met de functie "Email" kunt u de
e-mailadressen van uw contacten
invoeren, maar u kunt met het systeem
geen e-mailberichten versturen.
32
PEUGEOT Connect Nav
Berichten beheren
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Berichten" om de
berichtenlijst weer te geven.
Selecteer het tabblad "Alle" of
"Verzenden" of "Ontvangen".
Selecteer de detailweergave van het
bericht dat u in een van deze lijsten
hebt geselecteerd.
Druk op "Beantwoorden" om
een door het systeem opgesteld
snelbericht te versturen.
Druk op "Bellen" om het nummer te
bellen.
Druk op "Beluisteren" om het
bericht te beluisteren.
De toegang tot "Berichten" is afhankelijk van de
compatibiliteit van de smartphone met het systeem
van de auto.
De benodigde tijd voor het ophalen van uw berichten
of e-mailberichten is afhankelijk van de smartphone.
De beschikbaarheid van de diensten is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart
en de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth-apparaten.
Controleer in de handleiding van uw
smartphone en in de informatie van uw
provider over welke diensten u beschikt.
Snelberichten beheren
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Snelberichten" om de
berichtenlijst weer te geven.
Selecteer "Te laat", "Aangekomen",
"Niet beschikbaar" of "Overig” met
de mogelijkheid voor het aanmaken
van nieuwe berichten.
33
.
PEUGEOT Connect Nav
Druk op "Aanmaken" om een nieuw
bericht te schrijven.
Selecteer het bericht dat u in een
van deze lijsten hebt geselecteerd.
Druk op "Overbrengen" om de
ontvanger(s) te selecteren.
Druk op "Beluisteren" om het
bericht te beluisteren.
E-mailberichten beheren
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Email" om de
berichtenlijst weer te geven.
Selecteer het tabblad "Ontvangen"
of "Verzenden" of "Ongelezen".
Selecteer het bericht dat u in een van deze
lijsten hebt geselecteerd.
Druk op "Beluisteren" om het
bericht te beluisteren.
De toegang tot "Email" is afhankelijk van
de compatibiliteit van de smartphone met
het systeem van de auto.
Conguratie
Audio-instellingen
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Audio-instellingen".
Selecteer "Equalizer".
Of
Verdeling".
Of
"Geluid".
Of
"Spraak".
Of
"Beltonen".
Druk op "OK" om de instellingen op
te slaan.
34
PEUGEOT Connect Nav
De verdeling van het geluid (of de
ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys
©
-
systeem) in de auto is belangrijk voor de
kwaliteit van de weergave en biedt de
mogelijkheid de weergave af te stemmen
op het aantal inzittenden.
Uitsluitend beschikbaar in de configuratie
met luidsprekers voor en achter.
De audio-instellingen Equalizer (6
optionele geluidsprofielen) en Bass,
Medium en Treble zijn voor elke
geluidsbron verschillend.
Schakel "Loudness" in of uit.
De instellingen voor "Verdeling" (Alle
passagiers, Bestuurder en Alleen vóór)
zijn voor alle geluidsbronnen gelijk.
Schakel "Geluid touchscreen",
"Snelheidsafhankelijke volumeregeling"
en "Extra ingang" in of uit.
Geïntegreerd audiosysteem: Het Sound
Staging-systeem van Arkamys
©
zorgt
voor een betere geluidsverdeling in het
interieur.
Configuratie van de profielen
Het configureren van de profielen mag,
om veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling volledige aandacht
van de bestuurder vraagt, uitsluitend
worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Configuratie van de
profielen".
Selecteer "Profiel 1", "Profiel 2", "Profiel 3" of
"Gemneenschappelijk profiel".
Druk op deze toets om een
profielnaam in te voeren met het
virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Druk op deze toets om een
profielfoto toe te voegen.
Plaats een USB-stick met daarop de
foto in de USB-aansluiting.
Selecteer de foto.
Druk op "OK" om toestemming te
geven voor de overdracht van de foto.
Druk nogmaals op "OK" om de
instellingen op te slaan.
Het kader voor de profielfoto heeft een
vierkante vorm, het systeem past de
oorspronkelijke vorm van de foto aan dit
vierkant aan.
Druk op deze toets om het
geselecteerde profiel te initialiseren.
35
.
PEUGEOT Connect Nav
Selecteer "Equalizer".
Of
"Verdeling".
Of
"Geluid".
Of
"Spraak".
Of
"Beltonen".
Druk op "OK" om de instellingen op
te slaan.
Systeeminstellingen
wijzigen
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Schermconfiguratie".
Selecteer "Animatie".
Inschakelen of uitschakelen:
"Automatische tekstweergave",
Selecteer "Lichtsterkte".
Verplaats de cursor om de
lichtsterkte van het scherm en/of het
instrumentenpaneel in te stellen.
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Systeemparameters".
Bij de profielinitialisatie wordt Engels als
taal ingesteld.
Selecteer een "Profiel" (1, 2 of 3) om dit te
koppelen aan "Audio-instellingen".
Selecteer "Audio-instellingen".
Selecteer "Eenheden" om de eenheden voor
afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen.
Selecteer "Fabrieksparameters" om terug te
keren naar de fabrieksinstellingen.
Als het systeem wordt teruggezet op de
fabrieksinstellingen, wordt Engels als taal
ingesteld.
Selecteer "Systeeminfo" om de versie van
de in het systeem geïnstalleerde modules te
controleren.
36
PEUGEOT Connect Nav
De taal selecteren
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Talen" om de taal te
wijzigen.
Datum instellen
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Instellen tijd-datum".
Selecteer "Datum".
Druk op deze toets om de datum in
te stellen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Selecteer het weergaveformaat voor
de datum.
Het instellen van de datum en tijd is alleen
mogelijk als "GPS-synchronisatie" is
uitgeschakeld.
Overschakelen naar zomer- of wintertijd is
mogelijk door de tijdzone te wijzigen.
Tijd instellen
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Instellen tijd-datum".
Selecteer "Tijd".
Druk op deze toets om de tijd in te
stellen met het virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Druk op deze toets om de tijdzone in
te stellen.
37
.
PEUGEOT Connect Nav
Druk op "OK" om te bevestigen.
Het systeem schakelt niet automatisch
over op zomertijd/wintertijd (hangt af van
land van bestemming).
Kleurthema's
Om veiligheidsredenen kan de procedure
voor het wijzigen van het grafische thema
uitsluitend worden uitgevoerd bij een
stilstaande auto.
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Thema's".
Selecteer het kleurthema in de lijst
en druk vervolgens op "OK" om te
bevestigen.
Bij elke wijziging van het kleurthema wordt
het systeem opnieuw opgestart, waarbij
het scherm tijdelijk zwart wordt.
Selecteer het weergaveformaat voor
de tijd (12h/24h).
Schakel de GPS-synchronisatie
(UTC) in of uit.
Veelgestelde vragen
Hieronder vindt u de antwoorden op de meest
gestelde vragen over uw audiosysteem.
38
PEUGEOT Connect Nav
Navigatie
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De route wordt niet berekend. De navigatiecriteria kunnen tegenstrijdig zijn met de
huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de
auto zich op een tolweg bevindt).
Controleer de criteria in het menu "Navigatie".
De POI's worden niet aangegeven.
De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
Het geluidssignaal van de
"Gevarenzones" functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd of het volume is
te laag.
Activeer het geluidssignaal in het menu "Navigatie" en
controleer het stemvolume in de audio-instellingen.
Het systeem stelt bij
belemmeringen geen
alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de actuele
verkeersinformatie.
Configureer de functie "Verkeersinfo" in het overzicht
met criteria (Zonder, Handmatig of Automatisch).
Ik word gewaarschuwd voor een
"Gevarenzone" die niet op mijn
route ligt.
Het systeem meldt alle "Gevarenzones" die zich buiten
de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden.
Hierdoor worden ook "Gevarenzones" gesignaleerd die
zich op nabij gelegen wegen of op parallelwegen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van de "Gevarenzone” te
kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen
buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment
van de melding en het passeren van de gevarenzone te verkorten.
Sommige files op de route
worden niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten
nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave
van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen
(autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is volkomen normaal. Het systeem is afhankelijk van
de beschikbare verkeersinformatie.
De hoogteligging wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3
minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct
worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart zodat het
signaal van ten minste 4 satellieten wordt ontvangen.
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden
beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het
systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-
signaal.
De verbinding van Mijn navigatie
is verbroken.
Tijdens het opstarten en in bepaalde gebieden kan de
verbinding niet beschikbaar zijn.
Controleer of de verbonden diensten zijn geactiveerd
(instellingen, contract).
39
.
PEUGEOT Connect Nav
Radio
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van de gekozen
radiozender neemt geleidelijk af of de
opgeslagen zenders werken niet (geen geluid,
87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto is te ver verwijderd van de zender van
het station of er is geen zender aanwezig in het
geografische gebied.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu
om het systeem te laten controleren of er een
sterkere zender in het gebied aanwezig is.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden
door obstakels in de omgeving (bergen,
gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook
als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op
een storing in het audiosysteem.
De antenne is niet aanwezig of is
beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of
parkeergarage).
Laat de antenne controleren door een
merkdealer.
Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst
niet ontvangen.
De naam van de zender verandert.
De zender wordt niet meer ontvangen of de
naam van de zender in de lijst is veranderd.
Sommige zenders sturen in plaats van een
naam andere informatie mee (bijv. titel van het
afgespeelde nummer).
Het systeem interpreteert deze informatie als de
naam van de zender.
Druk op de toets "Lijst updaten" in het tweede
menu van de "Zenderlijst".
40
PEUGEOT Connect Nav
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick
begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3
minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een
USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren
tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld
(tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-
stick staan en beperk het aantal submappen in
de mappenstructuur van de USB-stick.
De CD wordt steeds uitgeworpen of wordt niet
afgespeeld.
De CD is ondersteboven in de speler
geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen
audiobestanden of bevat audiobestanden die
niet door het audiosysteem worden herkend.
De CD is opgenomen in een formaat dat niet
compatibel is met de speler (udf,...).
De CD is voorzien van een systeem voor
kopieerbeveiliging dat niet door de audio-
installatie wordt herkend.
Controleer of de CD op correcte wijze in de speler is
geplaatst.
Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden
gelezen als deze te veel is beschadigd.
Controleer de inhoud in het geval van een opgenomen
CD: raadpleeg het advies in het hoofdstuk "AUDIO".
Het CD-audiosysteem kan geen DVD's afspelen.
Door een te slechte kwaliteit, kunnen bepaalde gebrande
CD's niet door het audiosysteem worden afgespeeld.
Na het laden van een CD of het aansluiten van
een USB-stick moet u enige tijd wachten.
Na de invoer van een nieuwe sleutel, kan
het systeem een bepaalde hoeveelheid aan
gegevens lezen (directory, titel, artiest, enz.). Dit
kan enkele seconden tot enkele minuten duren.
Dit is volkomen normaal.
Het geluid van de CD is slecht. De gebruikte CD is bekrast of van slechte
kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen,
klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen en de hoge tonen
op 0, zonder een geluidseffect te selecteren.
Sommige informatietekens in de huidige huidige
afspeelmedia worden niet correct weergegeven.
De audio-installatie kan sommige karakters niet
weergeven.
Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Het afspelen van streaming-bestanden start niet. Het aangesloten apparaat start niet automatisch
het afspelen.
Het afspelen van het apparaat starten.
Namen van nummers en de speelduur worden
niet weergegeven op het audiostreamingscherm.
De Bluetooth-verbinding biedt deze
mogelijkheid niet.
41
.
PEUGEOT Connect Nav
Telefoon
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de
telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet
zichtbaar is voor het systeem.
Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
Controleer bij de instellingen van uw telefoon of
deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het
systeem.
U kunt de compatibiliteit van uw telefoon
controleren op de website van het merk (services).
Het signaal van de aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van het systeem en de
telefoon.
Verhoog het volume van het audiosysteem,
indien nodig, tot maximaal en verhoog het
volume van de telefoon indien nodig.
Omgevingsgeluiden hebben invloed op de
kwaliteit van een telefoongesprek.
Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
Sommige contacten komen dubbel voor in de
lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op
de simkaart en/of die in het geheugen van de
telefoon overgenomen. Als beide geheugens
worden gesynchroniseerd kan het voorkomen
dat sommige contacten dubbel worden
overgenomen.
Selecteer "Contacten van simkaart
weergeven" of "Contacten van telefoon
weergeven".
De contacten staan in alfabetische volgorde. Sommige telefoons hebben speciale weergave-
opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen
contacten in een bepaalde volgorde worden
overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt geen SMS-berichten. De Bluetooth-modus staat geen verzending van
SMS-tekstberichten naar het systeem toe.
42
PEUGEOT Connect Nav
Instellingen
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het instellen van de bassen en hoge tonen wordt
de instelling van de equalizer opgeheven.
Als u de instelling van de equalizer wijzigt, worden de
instellingen van de bassen en de hoge tonen gereset.
De instelling van de equalizer is gekoppeld aan
de bassen en hoge tonen.
Wijzig de instelling van de bassen en de
hoge tonen of de equalizer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Bij het veranderen van de balans wordt de
geluidsverdeling uitgeschakeld.
Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden
de instellingen van de balans uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de
balans.
Stel de balans in of kies een geluidsverdeling
naar eigen wens.
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de
verschillende geluidsbronnen.
Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen
de audio-instellingen worden aangepast aan
verschillende geluidsbronnen, die hoorbare
verschillen kunnen genereren bij het veranderen
van de bron.
Controleer of de audio-instellingen zijn
afgestemd op de geluidsbron die u gebruikt.
Het is raadzaam de audiofuncties (Bass,
Treble, Balans) in de middelste stand te zetten,
de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de
functie Loudness in de stand "Actief" te zetten
bij gebruik van de CD-speler en in de stand
"Inactief" bij gebruik van de radio.
Na uitzetten van de motor schakelt het systeem
na enkele minuten automatisch uit.
Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem
nog werken zolang de laadtoestand van de accu
dat toestaat.
In de normale uitgeschakelde stand, gaat het
systeem na een bepaalde tijd automatisch over
op de eco-mode om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.
Schakel het contact in om de laadstroom van de
accu te verhogen.
Ik kan de datum en tijd niet instellen. De datum en tijd kunnen alleen worden
ingesteld als u de synchronisatie met de
satellieten deactiveert.
Menu instellingen/Opties/Datum en tijd instellen.
Selecteer het tabblad "Tijd" en deactiveer de
"GPS-synchronisatie" (UTC).
43
.
PEUGEOT Connect Nav
44
PEUGEOT Connect Nav
45
.
PEUGEOT Connect Nav
1
.
PEUGEOT Connect Radio
PEUGEOT Connect Radio
Multimedia audiosysteem
- Applicaties - Bluetooth
®
-
telefoon
Inhoud
De eerste stappen 2
Stuurkolomschakelaars 3
Menu's 4
Applicaties 6
Radio 7
DAB-radio (Digital Audio Broadcasting) 9
Media 10
Telefoon 12
Configuratie 18
Veelgestelde vragen 21
De beschreven functies en instellingen
kunnen afwijken van die van het systeem
in uw auto.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetooth-
telefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
ingeschakeld contact.
Het systeem is zodanig beveiligd dat het
uitsluitend in uw auto functioneert.
De overgang naar de waakfase wordt
aangekondigd door de melding Eco-mode.
Hieronder vindt u de link naar de OSS
(Open Source Software)-broncodes voor
het systeem.
https://www.groupe-psa.com/fr/oss/
https://www.groupe-psa.com/en/oss/
2
PEUGEOT Connect Radio
De eerste stappen
Als u bij draaiende motor op de toets
drukt, wordt het geluid onderbroken.
Als u bij afgezet contact op de toets
wordt drukt, wordt het systeem
ingeschakeld.
Volumeregeling.
Gebruik de toetsen aan weerszijden van
of onder het touchscreen om de menu's te
openen en druk vervolgens op de virtuele
toetsen op het touchscreen.
Gebruik al naar gelang het model de toetsen
"Bron" of "Menu" aan weerszijden van het
touchscreen om de menu's te openen en
druk vervolgens op de op het touchscreen
weergegeven toetsen.
U kunt op elk gewenst moment het menu
oproepen door het scherm kort met drie vingers
aan te raken.
Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn wit.
Druk op het gearceerde gedeelte om een niveau
lager te gaan of om uw keuze te bevestigen.
Druk op de zwarte pijl om een niveau lager te
gaan of om uw keuze te bevestigen.
Het touchscreen is een capacitief scherm.
Voor het schoonmaken van het scherm is
het raadzaam gebruik te maken van een niet
schurende zachte doek (bijvoorbeeld een
brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte handen.
* Afhankelijk van de apparatuur.
Bepaalde informatie wordt permanent
weergegeven in de bovenste balk van het
touchscreen:
- Basisinformatie van de airconditioning
(afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreekse
toegang tot het desbetreffende menu.
- Informatie over de menu's Radio Media en
Telefoon.
- Toegang tot de instellingen van
het touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Selecteren van de geluidsbron (afhankelijk van
de uitvoering):
- FM-/DAB-radiozenders*/AM*.
- Telefoon verbonden via Bluetooth
en multimedia-uitzending Bluetooth*
(streaming).
- CD-speler (afhankelijk van het model).
- USB toets.
- Via de AUX-aansluiting aangesloten
mediaspeler (afhankelijk van het model).
Via het menu "Instellingen" kunt
u een profiel voor één persoon
of voor een groep personen met
gemeenschappelijke instellingen
aanmaken, waarbij vele instellingen
mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio,
audio-instellingen, geluidssfeer enz.).
De instellingen worden automatisch
aangepast.
3
.
PEUGEOT Connect Radio
Onder zeer warme onstandigheden
kan het volume worden beperkt om het
systeem te beschermen. Het systeem kan
gedurende ten minste 5 minuten stand-by
(scherm en geluid uitgeschakeld) worden
gezet.
Zodra de temperatuur in het interieur is
gezakt, zal de oorspronkelijke instelling
weer worden gebruikt.
Stuurkolomschakelaars
Stuurkolomschakelaars -
Type 1
Radio:
Vorige/volgende voorkeuzezender
selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
Media:
Vorig/volgend nummer selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
Radio:
Kort indrukken: zenderlijst
weergeven.
Lang indrukken: zenderlijst
bewerken.
Media:
Kort indrukken: bestandsoverzicht
weergeven.
Lang indrukken:
sorteermogelijkheden weergeven.
Geluidsbron wijzigen (radio,
USB-uitgang, AUX-uitgang (indien
draagbaar apparaat is aangesloten,
Cd-speler, audiostreaming).
Een selectie bevestigen.
Verhogen van het geluidsvolume.
Verlagen van het geluidsvolume.
Geluid onderbreken/weer
inschakelen door het gelijktijdig
indrukken van de volumetoetsen.
Stuurkolomschakelaars -
Type 2
Afhankelijk van het model.
Gesproken commando's:
Deze knop bevindt zich op het
stuurwiel of op het uiteinde van de
lichtschakelaar (afhankelijk van de
uitvoering).
Kort indrukken: gesproken
commando's smartphone via het
systeem.
4
21,518,5
PEUGEOT Connect Radio
of
Geluidsvolume verhogen.
of
Geluid onderbreken/herstellen.
Of
Geluidsweergave onderbreken
door gelijktijdig indrukken van de
volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen: druk op
één van de twee volumetoetsen.
of
Geluidsvolume verlagen.
of
Media (kort indrukken): veranderen van
multimediabron.
Telefoon (kort indrukken): start
telefoongesprek.
Tijdens telefoongesprek (kort
indrukken): toegang tot het telefoonmenu.
Telefoon (lang indrukken): inkomend
gesprek weigeren, einde gesprek; als de
telefoon niet wordt gebruikt, toegang tot
het telefoonmenu.
of
Radio (draaien): vorige/volgende
voorkeuzezender.
Media (draaien): vorige/volgende
nummer, scrollen door lijsten.
Kort indrukken: bevestigen van een
selectie. Indien niets geselecteerd:
toegang tot voorkeuzezenders.
Radio: weergeven van de zenderlijst.
Media: weergeven van de tracklijst.
Radio (ingedrukt houden):
weergeven van de lijst met
beschikbare radiozenders.
Menu's
Afhankelijk van uitvoering en uitrusting
Airconditioning
Instellen van de temperatuur en de
aanjagersnelheid.
5
.
PEUGEOT Connect Radio
Applicaties
Toegang tot te configureren
apparaten.
Radio Media
Een geluidsbron of radiozender
selecteren.
Telefoon
Verbinding maken met een telefoon
via Bluetooth
®
.
Gebruiken van bepaalde
apps van de smartphone met
internetverbinding, via MirrorLink
TM
,
CarPlay
®
of Android Auto.
Instellingen
Configureren van een persoonlijk
profiel en/of configureren van het geluid
(balans, sfeer enz.) en de weergave
(taal, eenheden, datum, tijd, enz.).
Rijden
Activeren, deactiveren en
configureren van bepaalde
voertuigfuncties.
6
PEUGEOT Connect Radio
Applicaties
Weergeven van foto's
Plaats een USB-stick in de USB-aansluiting.
Gebruik geen USB-verdeelstekker
om beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Het systeem kan mappen en beeldbestanden
lezen in de formaten: .tiff; .gif; .jpg/jpeg; .bmp;
.png.
Druk op Applicaties om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Beheer foto's".
Selecteer een map.
Selecteer een afbeelding voor
weergave.
Druk op deze toets voor informatie
over de foto.
Druk op de pijl Terug om één niveau
terug te gaan.
Berichten beheren
Druk op Applicaties om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "SMS".
Selecteer het tabblad "SMS".
Druk op deze toets om de
scherminstellingen voor berichten te
selecteren.
Druk op deze toets om een contact
zoeken.
Selecteer het tabblad "SMS-
berichten".
Navigatie
Configureren van de navigatie-
aanwijzingen en kiezen van de
bestemming via MirrorLink
TM
,
CarPlay
®
of Android Auto.
Druk op deze toets om de
scherminstellingen voor berichten te
selecteren.
7
.
PEUGEOT Connect Radio
Radio
Een radiozender selecteren
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op een van de toetsen voor
automatisch zoeken naar een
radiozender.
Of
Verplaats de cursor om handmatig
omhoog en omlaag te scrollen door
de frequenties.
Of
Druk op de frequentie.
Voer de waarden van de FM en
AM golfband in met het virtuele
toetsenbord.
Druk op "OK" om te bevestigen.
De radio-ontvangst kan worden
verstoord door het gebruik van
elektrische apparatuur die niet door het
merk is goedgekeurd, zoals een op de
12V-aansluiting aangesloten lader met
USB-aansluiting.
Er kunnen storingen in de ontvangst
optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels,
parkeergarages, enz.), ook als de RDS-
functie is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en duidt niet op een storing in
het audiosysteem.
Veranderen van
frequentieband
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Band" om de
frequentieband te wijzigen.
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Een zender opslaan
Selecteer een zender of een frequentie.
Druk kort op de lege ster. Als de
ster is gevuld, is de radiozender al
opgeslagen.
Of
Selecteer een zender of een frequentie.
Druk op "Favorieten".
Houd de toets waaronder u de
zender wilt opslaan lang ingedrukt.
RDS inschakelen en
uitschakelen
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Inschakelen/uitschakelen "RDS".
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
8
PEUGEOT Connect Radio
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u ernaar
kunt blijven luisteren. Onder bepaalde
omstandigheden zijn sommige RDS-
zenders echter niet in het hele land te
ontvangen doordat de zenders niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Tekstberichten weergeven
Met de functie "Radiotekst" worden
door de radiozender meegestuurde
tekstberichten weergegeven die
betrekking hebben op het radiostation of
de muziek waarnaar geluisterd wordt.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Inschakelen/uitschakelen "INFO".
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
TA-berichten beluisteren
De TA-functie (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar
berichten met TA verkeersinformatie. Voor
een correcte werking van deze functie is
een goede ontvangst van een radiozender
nodig die deze berichten uitzendt. Zodra
een verkeersinformatiebericht wordt
uitgezonden, wordt de geluidsbron die
op dat moment wordt weergegeven
automatisch onderbroken voor de weergave
van het TA-verkeersinformatiebericht. Zodra
dit bericht is afgelopen, wordt de weergave
van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Inschakelen/uitschakelen "TA".
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Audio-instellingen
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Audio-instellingen".
Selecteer het tabblad "Klank",
"Verdeling", "Geluid" of "Beltonen"
om de audio-instellingen te
configureren.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
In het tabblad "Klank" zijn de audio-
instellingen (Equalizer), en Bass,
Medium en Treble voor elke geluidsbron
verschillend en apart in te stellen.
In het tabblad "Verdeling" zijn de
instellingen Alle passagiers, Bestuurder
en Alleen vóór voor alle geluidsbronnen
gelijk.
Schakel in het tabblad "Geluid"
"Snelheidsafhankelijke
volumeregeling", "Extra ingang" en
"Geluiden touchscreen" in of uit.
9
.
PEUGEOT Connect Radio
De verdeling van het geluid (of de
ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys
©
-
systeem) in de auto is belangrijk voor de
kwaliteit van de weergave en biedt de
mogelijkheid de weergave af te stemmen
op het aantal inzittenden.
Het Sound Staging-systeem van
Arkamys
©
zorgt voor een betere
geluidsverdeling in het interieur.
Digitale radio (DAB, Digital
Audio Broadcasting)
Digitale radio
Digitale radio zorgt voor een betere
geluidskwaliteit.
De verschillende "multiplex/bundels"
bieden keuze uit radiozenders die op
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Frequentieband" en
selecteer "DAB-band".
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
FM-DAB
"DAB" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal zwak is, kunt
u met " FM-DAB" dezelfde zender
blijven beluisteren doordat het systeem
automatisch overschakelt op de
desbetreffende analoge "FM"-zender
(indien beschikbaar).
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Inschakelen/uitschakelen "FM-DAB".
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
10
PEUGEOT Connect Radio
Media
USB-aansluiting
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting
of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
Gebruik geen USB-verdeelstekker
om beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het
tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan
enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat
het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze
afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden telkens na inschakelen
van het contact of het aansluiten van een USB-
geheugenstick vernieuwd. De lijsten worden in
het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn
gewijzigd, is de laadtijd korter.
AUX-aansluiting
(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)
Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als
"Externe ingang" is aangevinkt in de audio-
instellingen.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de AUX-aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het
volume van het audiosysteem in.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
Als "FM-DAB" is geactiveerd, kan er
sprake zijn van een vertraging van enkele
seconden als het systeem overschakelt op
de analoge "FM"-radiozender en kan het
geluidsvolume soms veranderen.
Als de kwaliteit van het digitale signaal
weer goed is, schakelt het systeem
automatisch weer over op "DAB".
Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert
niet beschikbaar is als “FM"-zender, of als
"FM-DAB" niet is geactiveerd, wordt het
geluid onderbroken als het digitale signaal
te zwak wordt.
11
.
PEUGEOT Connect Radio
Geluidsbron kiezen
Druk op RAD MEDIA om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "BRONNEN".
Selecteer de geluidsbron.
Streaming Bluetooth
®
Streaming biedt de mogelijkheid om naar door
de smartphone verzonden audiostreams te
luisteren.
Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en
stel eerst het volume van het externe apparaat
in (op een hoog volume).
Stel vervolgens het volume van het systeem in.
Als de weergave niet automatisch begint, kan
het zijn dat u de audioweergave moet starten
via de smartphone.
Bediening verloopt via het externe apparaat of
via de aanraaktoetsen van het systeem.
Als de Streaming eenmaal is gestart,
wordt uw smartphone als een geluidsbron
beschouwd.
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten/albums/
genres/afspeellijsten/audiobooks/
podcasts). U kunt ook een gestructureerde
indeling in bibliotheekvorm gebruiken.
De standaardindeling is de indeling per
artiest. Om dit te veranderen moet u terug
naar het eerste niveau in de structuur en
kiest u een andere indeling (bijvoorbeeld
afspeellijsten). Bevestig uw keuze voordat
u in de structuur weer afzakt naar het
gewenste nummer.
De softwareversie van het audiosysteem kan
incompatibel zijn met de softwareversie van uw
Apple
®
-speler.
Informatie en tips
Het systeem is geschikt voor externe USB-
geluidsdragers, BlackBerry's
®
of apparatuur
van Apple
®
die op de USB-aansluitingen
kunnen worden aangesloten. De kabel is
niet meegeleverd.
Het apparaatbeheer wordt uitgevoerd met
bedieningselementen van het audiosysteem.
Andere randapparatuur, die bij het aansluiten
niet door het systeem wordt herkend,
moet met een kabel (niet meegeleverd) op
de jack-plug worden aangesloten of via
Bluetooth streaming worden gekoppeld
(indien compatibel).
Gebruik geen USB-verdeelstekker
om beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Het audiosysteem speelt bestanden af met de
extensie ".wav, .wma, .aac, .ogg en .mp3" met
een bitrate tussen 32 Kbps en 320 Kbps.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit
Rate) kunnen worden afgespeeld.
Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie ".wma" moeten van
het type WMA 9-standaard zijn.
De ondersteunde bemonsteringsfrequenties
(sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.
12
PEUGEOT Connect Radio
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20
karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " "
? . ; ù) om problemen met het afspelen of de
weergave te voorkomen.
Gebruik uitsluitend USB-toetsen met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Gebruik bij voorkeur de originele USB-
kabels van het externe apparaat.
Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen
afspelen moet bij het branden bij voorkeur de
standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn
geselecteerd.
Als de disc met een andere standaard is
gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden
afgespeeld.
Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard
voor het branden en selecteer bij het branden
altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor
een optimale geluidskwaliteit.
Gebruik bij een multisessie-CD altijd de
standaard Joliet.
Telefoon
MirrorLink
TM
-verbinding
voor smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het rijden
verboden. Het gebruik van de smartphone
vraagt namelijk veel aandacht van de
bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door uw eigen smartphone te
synchroniseren kunt u de met MirrorLink
TM
compatibele apps van uw smartphone
weergeven op het scherm van uw auto.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Voor een goede communicatie tussen de
smartphone en het systeem is het van
essentieel belang dat de smartphone is
ontgrendeld en is het raadzaam om het
besturingssysteem van uw smartphone en
de datum en tijd op zowel de smartphone
als het systeem up-to-date te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps
alleen te gebruiken als de auto stilstaat.
Zodra de auto gaat rijden, wordt de
weergave ervan onderbroken.
De functie "MirrorLink
TM
" werkt alleen
in combinatie met een compatibele
smartphone en compatibele apps.
Niet via Bluetooth
®
verbonden
telefoon
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
Druk op "Telefoon" op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op "MirrorLink
TM
" om de
applicatie in het systeem te
activeren.
Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk
om de functie "MirrorLink
TM
" te activeren.
13
.
PEUGEOT Connect Radio
Tijdens de procedure verschijnen
verschillende schermen gerelateerd
aan bepaalde functies.
Accepteer deze om de verbinding tot
stand te brengen en te voltooien.
Tijdens het aansluiten van de
smartphone op het systeem is het
raadzaam de Bluetooth
®
-functie van
de smartphone te activeren
Via Bluetooth
®
verbonden
telefoon
Druk op "Telefoon" op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de tweede pagina
weer te geven.
Druk op "MirrorLink
TM
" om de
applicatie in het systeem te
activeren.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht,
wordt een scherm weergegeven met daarop
de eerder op uw smartphone gedownloade
apps die compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-
technologie.
Tijdens de MirrorLink
TM
-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
Afhankelijk van de kwaliteit van het
netwerk kan het even duren voordat de
apps beschikbaar zijn.
CarPlay
®
-verbinding voor
smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het rijden
verboden. Het gebruik van de smartphone
vraagt namelijk veel aandacht van de
bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van de
auto worden weergegeven. Deze apps
moeten compatibel zijn met de CarPlay
®
-
technologie en op uw smartphone moet
de functie CarPlay
®
al zijn geactiveerd.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Houd daarom het besturingssysteem
van uw smartphone up-to-date.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen
als deze via een USB-kabel is
verbonden.
Druk in het systeem op Telefoon
®
om de CarPlay-interface weer te
geven.
Of
Als de smartphone al via Bluetooth
®
is verbonden.
14
PEUGEOT Connect Radio
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen
als deze via een USB-kabel is
verbonden.
Druk op "Telefoon" op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de tweede pagina
weer te geven.
Druk op "CarPlay" om de CarPlay
®-
interface weer te geven.
Bij het aansluiten van de USB-kabel
verbreekt de CarPlay
®
-functie de
Bluetooth
®
-verbinding van het systeem.
U kunt op elk gewenst moment de
navigatie via CarPlay
®
starten door
te drukken op de toets Navigatie
van het systeem.
Android Auto-verbinding
voor smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het rijden
verboden. Het gebruik van de smartphone
vraagt namelijk veel aandacht van de
bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Download de Android Auto-app op
uw smartphone.
Door uw eigen smartphone te
synchroniseren kunt u de met Android
Auto compatibele apps van uw smartphone
weergeven op het scherm van uw auto.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Voor een goede communicatie tussen de
smartphone en het systeem is het van
essentieel belang dat de smartphone is
ontgrendeld en is het raadzaam om het
besturingssysteem van uw smartphone
en de datum en tijd op zowel de
smartphone als het systeem up-to-date
te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps
alleen te gebruiken als de auto stilstaat.
Zodra de auto gaat rijden, wordt de
weergave ervan onderbroken.
De functie "Navigation" werkt alleen
in combinatie met een compatibele
smartphone en compatibele apps.
Niet via Bluetooth
®
verbonden
telefoon
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen
als deze via een USB-kabel is
verbonden.
Druk op "Telefoon" op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op "Android Auto" om de
functie in het systeem te activeren.
Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk
om de functie "Android Auto" te activeren.
15
.
PEUGEOT Connect Radio
Tijdens de procedure verschijnen
verschillende schermen gerelateerd
aan bepaalde functies.
Accepteer deze om de verbinding tot
stand te brengen en te voltooien.
Tijdens het aansluiten van de
smartphone op het systeem is het
raadzaam de Bluetooth
®
-functie van
de smartphone te activeren
Via Bluetooth
®
verbonden
telefoon
Druk op "Telefoon" op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Android Auto" om de
functie in het systeem te activeren.
Tijdens de Android Auto-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
Afhankelijk van de kwaliteit van het
netwerk kan het even duren voordat de
apps beschikbaar zijn.
Koppelen van een
Bluetooth
®
-telefoon
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetooth-
telefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
ingeschakeld contact.
Activeer de Bluetooth-functie van
uw telefoon en zorg ervoor dat deze
"zichtbaar is voor iedereen" (configuratie
van de telefoon).
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een
verbinding met de telefoon te maken.
Voltooien van het koppelen, ongeacht of
dit vanaf de telefoon of het systeem wordt
gedaan: controleer of de door het telefoon
en het systeem weergegeven code
identiek zijn.
Procedure via het systeem
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth zoeken".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Selecteer de naam van de telefoon
in de lijst.
16
PEUGEOT Connect Radio
Wanneer u terugkomt in uw auto met de
telefoon waarmee het laatst verbinding
is gemaakt, wordt deze automatisch
herkend en wordt er binnen ongeveer
30 seconden na het aanzetten van het
contact automatisch verbinding gemaakt
met te telefoon (indien Bluetooth is
ingeschakeld).
Wijzigen van het verbindingsprofiel:
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth-verbinding"
voor het weergeven van een lijst van
gekoppelde apparatuur.
Druk op de toets "details” van een
gekoppeld apparaat.
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor
de telefoon voor:
- "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend
telefoon),
- "Streaming" (streaming: draadloos
afspelen van audiobestanden van de
telefoon),
- "Internetgegevens".
Selecteer één of meer profielen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
De mogelijkheid van het systeem om maar
één profiel te koppelen, hangt af van de
telefoon.
Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle
drie de verbindingsprofielen geselecteerd.
De beschikbaarheid van de diensten is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart
en de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth-apparaten. Controleer de
handleiding van uw telefoon en de
informatie van uw provider om te kijken tot
welke diensten u toegang hebt.
Profielen die compatibel zijn met het
systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP,
AVRCP, MAP en PAN.
Kijk op de website van het merk voor meer
informatie (compatibiliteit, aanvullende
instructies, enz.).
Beheer van telefoonverbindingen
Met behulp van deze functie kan een
apparaat met het systeem worden verbonden
of de verbinding worden verbroken, en kan
een koppeling ongedaan worden gemaakt.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de secundaire
pagina weer te geven.
Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de
"Bluetooth"-functie van uw telefoon even
uit te zetten en opnieuw te activeren.
Afhankelijk van het type telefoon wordt
u gevraagd om de overdracht van uw
contacten en berichten wel of niet te
accepteren.
Automatisch opnieuw verbinden
17
.
PEUGEOT Connect Radio
Druk op "Bluetooth-verbinding"
voor het weergeven van een lijst van
gekoppelde apparatuur.
Selecteer de naam van de telefoon
in de lijst om de koppeling ongedaan
te maken.
Druk er nogmaals op om de telefoon
weer te koppelen.
Verwijderen van een telefoon
Druk op het prullenbaksymbool
rechts boven op het scherm om een
prullenbak naast de geselecteerde
telefoon weer te geven.
Druk op het prullenbaksymbool
naast de naam van de telefoon te
verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets TEL op het
stuur om het gesprek aan te nemen.
En
houd de toets
TEL op het stuurwiel langer
ingedrukt om het gesprek te
weigeren.
Of
Druk op "Ophangen".
Bellen
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder
het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om
te bellen.
Een nieuw nummer bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op "Bellen" om het nummer te
bellen.
Een contact bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
of houd de toets
TEL op het stuurwiel langer
ingedrukt.
Druk op "Contacten".
Selecteer het gewenste contact in de getoonde
lijst.
Druk op "Bellen".
18
PEUGEOT Connect Radio
Laatste nummers bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of
houd de toets
op het stuurwiel langer ingedrukt.
Druk op "Gesprekkenlijst".
Selecteer het gewenste contact in de getoonde
lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon
bellen. Zet in dat geval de auto uit
veiligheidsoverwegingen stil.
Instellen van de beltoon
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Volume beltoon" om het
staafdiagram van het volume weer
te geven.
Druk op de pijlen of verplaats
de cursor om het volume van de
beltoon in te stellen.
Conguratie
Configuratie van de profielen
Het configureren van de profielen mag,
om veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling volledige aandacht
van de bestuurder vraagt, uitsluitend
worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Profielen".
Selecteer "Profiel 1", "Profiel 2", "Profiel 3" of
"Gemeenschap. prof.".
Druk op deze toets om een
profielnaam in te voeren met het
virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om op te slaan.
19
.
PEUGEOT Connect Radio
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op deze toets om het profiel te
activeren.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op deze toets om het
geselecteerde profiel te initialiseren.
Lichtsterkte instellen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Lichtsterkte.
Verplaats de cursor om de
lichtsterkte van het scherm en/of het
instrumentenpaneel (afhankelijk van
de uitvoering) in te stellen.
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Instellingen van het
systeem wijzigen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Systeemconfiguratie".
Selecteer "Eenheden" om de eenheden voor
afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen.
Druk op "Fabrieksparameters" om terug te
keren naar de fabrieksinstellingen.
Als het systeem wordt teruggezet op de
fabrieksinstellingen, wordt Engels als taal
ingesteld (afhankelijk van de uitvoering).
Selecteer "Systeeminfo" om de versie van
de in het systeem geïnstalleerde modules te
controleren.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Schermconfig.".
Druk op "Lichtsterkte".
Verplaats de cursor om de lichtsterkte van
het scherm en/of het instrumentenpaneel
(afhankelijk van de uitvoering) in te stellen.
Druk op "Animatie".
Inschakelen of uitschakelen:
"Automatische tekstweergave",
Selecteer "Ontvangen met
animaties".
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
20
PEUGEOT Connect Radio
De taal selecteren
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Taal" om de taal te
wijzigen.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Tijd instellen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Datum en tijd".
Selecteer "Tijd:".
Druk op deze toets om de tijd in te
stellen met het virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om de tijd op te slaan.
Druk op deze toets om de tijdzone in
te stellen.
Selecteer het weergaveformaat voor
de tijd (12h/24h).
Schakel de GPS-synchronisatie
(UTC) in of uit.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Het systeem schakelt niet automatisch
over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk
van het verkoopland).
Datum instellen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Datum en tijd".
Selecteer "Datum:".
Druk op deze toets om de datum in
te stellen.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Selecteer het weergaveformaat voor
de datum.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
21
.
PEUGEOT Connect Radio
Het instellen van de datum en tijd is alleen
mogelijk als "GPS-synchronisatie"
is uitgeschakeld.
Overschakelen naar zomer- of wintertijd
is mogelijk door de tijdzone te wijzigen.
Veelgestelde vragen
Hieronder vindt u de antwoorden op de meest
gestelde vragen over uw audiosysteem.
22
PEUGEOT Connect Radio
Radio
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van de gekozen
radiozender neemt geleidelijk af of de
opgeslagen zenders werken niet (geen geluid,
87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto is te ver verwijderd van de zender van
het station of er is geen zender aanwezig in het
geografische gebied.
Activeer de functie "RDS" via de bovenste balk
om het systeem te laten controleren of er een
sterkere zender in het gebied aanwezig is.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels
in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages,
enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op
een storing in het audiosysteem.
De antenne is niet aanwezig of is
beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of
parkeergarage).
Laat de antenne controleren door een
merkdealer.
Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst
niet ontvangen.
De naam van de zender verandert.
De zender wordt niet meer ontvangen of de
naam van de zender in de lijst is veranderd.
Druk op de ronde pijl in het tabblad "Lijst" van
de pagina "Radio".
Sommige zenders sturen in plaats van een
naam andere informatie mee (bijv. titel van het
afgespeelde nummer).
Het systeem interpreteert deze informatie als de
naam van de zender.
23
.
PEUGEOT Connect Radio
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick
begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot
3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een
USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren
tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld
(tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-
stick staan en beperk het aantal submappen in
de mappenstructuur van de USB-stick.
Sommige informatietekens in de huidige huidige
afspeelmedia worden niet correct weergegeven.
Het audiosysteem kan sommige karakters niet
weergeven.
Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Het afspelen van streaming-bestanden start
niet.
Het aangesloten apparaat start niet automatisch
het afspelen.
Het afspelen van het apparaat starten.
Namen van nummers en de speelduur
worden niet weergegeven op het
audiostreamingscherm.
De Bluetooth-verbinding biedt deze
mogelijkheid niet.
24
PEUGEOT Connect Radio
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de
telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet
zichtbaar is voor het systeem.
Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
Controleer bij de instellingen van uw telefoon of
deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het
systeem.
U kunt de compatibiliteit van uw telefoon
controleren op de website van het merk
(services).
Het signaal van de aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van het systeem en de
telefoon.
Verhoog het volume van het audiosysteem,
indien nodig, tot maximaal en verhoog het
volume van de telefoon indien nodig.
Omgevingsgeluid is van invloed op de kwaliteit
van een telefoongesprek.
Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen
enz.).
De contacten staan in alfabetische volgorde. Sommige telefoons hebben speciale weergave-
opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen
contacten in een bepaalde volgorde worden
overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Telefoon
25
.
PEUGEOT Connect Radio
Instellingen
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het instellen van de bassen en hoge tonen
wordt de instelling van de equalizer opgeheven.
Na het wijzigen van de instellingen voor de
equalizer wordt de instelling van de bassen en
hoge tonen gereset.
De instelling van de equalizer is gekoppeld aan
de bassen en hoge tonen.
Wijzig de instelling van de bassen en de
hoge tonen of de equalizer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Bij het veranderen van de balans wordt de
geluidsverdeling uitgeschakeld.
Bij het veranderen van de geluidsverdeling
worden de instellingen van de balans
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de
balans.
Stel de balans in of kies een geluidsverdeling
naar eigen wens.
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de
verschillende geluidsbronnen.
Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen
de audio-instellingen worden aangepast aan
verschillende geluidsbronnen die hoorbare
verschillen kunnen genereren bij het veranderen
van de bron.
Controleer of de audio-instellingen zijn
afgestemd op de geluidsbron die u gebruikt. Zet
de audiofuncties in de middelste stand.
Na uitzetten van de motor schakelt het systeem
na enkele minuten automatisch uit.
Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem
nog werken zolang de laadtoestand van de accu
dat toestaat.
In de normale uitgeschakelde stand, gaat het
systeem na een bepaalde tijd automatisch over
op de eco-mode om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.
Schakel het contact in om de laadstroom van de
accu te verhogen.
26
PEUGEOT Connect Radio
27
.
PEUGEOT Connect Radio
1
.
Bluetooth
®
audiosysteem
Bluetooth
®
audiosysteem
Inhoud
De eerste stappen 2
Stuurkolomschakelaars 3
Menu's 4
Radio 4
DAB-radio (Digital Audio Broadcasting) 6
Media 8
Telefoon 11
Veelgestelde vragen 16
De beschreven functies en instellingen
kunnen afwijken van die van het systeem
in uw auto.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetooth-
telefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
ingeschakeld contact.
Het systeem is zodanig beveiligd dat het
uitsluitend in uw auto functioneert.
Werkzaamheden aan dit systeem mogen
uitsluitend door een dealer of erkend
reparatiebedrijf worden uitgevoerd om
elke kans op elektrocutie, brand of
mechanische storing te vermijden.
Om leegraken van de accu te voorkomen
schakelt het audiosysteem na het
uitzetten van de motor na enkele minuten
automatisch uit.
2
Bluetooth
®
audiosysteem
De eerste stappen
Druk op: On/Off.
Verdraaien: volume regelen.
Kort indrukken: geluidsbron
wijzigen (radio,USB-uitgang,
AUX-uitgang (indien draagbaar
apparaat is aangesloten, Cd-speler,
audiostreaming).
Lang indrukken: het menu Telefoon
verschijnt (als een telefoon is
aangesloten).
Audio-instellingen wijzigen:
fader voor/achter, balans links/
rechts, lage/hoge tonen, loudness,
ambient audio.
In/uitschakelen automatische
volumeregeling (gekoppeld aan
rijsnelheid).
Radio:
Kort indrukken: zenderlijst
weergeven.
Lang indrukken: zenderlijst
bewerken.
Media:
Kort indrukken: bestandsoverzicht
weergeven.
Lang indrukken:
sorteermogelijkheden weergeven.
Selecteren van schermweergave:
datum, audiofuncties,
boordcomputer, telefoon.
Bevestigen of weergave van het
contextueel menu.
Toetsen 1-6.
Kort indrukken: voorkeuzezender
selecteren.
Lang indrukken: radiozender
opslaan.
Radio:
Automatisch stapsgewijs zoeken
naar een radiozender met een
lagere/hogere frequentie.
Media:
Selecteren van het vorige/volgende
nummer van de CD, USB, Streaming audio.
Scrollen in een lijst.
Radio:
Handmatig stapsgewijs zoeken naar
een radiozender met een lagere/
hogere frequentie.
Vorige/volgende MP3-afspeellijst
selecteren.
Media:
Vorige/volgende bestandenlijst/
genre/artiest/afspeellijst van het
USB-apparaat selecteren.
Scrollen in een lijst.
Huidige bewerking afbreken.
Eén niveau omhooggaan in een
structuur (menu of map).
Toegang tot het hoofdmenu.
TA (verkeersinformatie) in- of
uitschakelen.
Lang indrukken: berichtensoort
selecteren.
Kiezen van de golfbanden FM/DAB/
AM.
3
.
Bluetooth
®
audiosysteem
Stuurkolomschakelaars
Stuurkolomschakelaars –
Type 1
Radio:
Vorige/volgende voorkeuzezender
selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
Media:
Vorig/volgend nummer selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
Radio:
Kort indrukken: zenderlijst
weergeven.
Lang indrukken: zenderlijst
bewerken.
Media:
Kort indrukken: bestandsoverzicht
weergeven.
Lang indrukken:
sorteermogelijkheden weergeven.
Bij ander gebruik dan telefoon:
Kort indrukken: geluidsbron
wijzigen (radio, USB-uitgang,
AUX-uitgang (indien draagbaar
apparaat is aangesloten, CD-speler,
audiostreaming), bevestiging als het
menu "Telefoon" is geopend.
Lang indrukken: openen van het
menu "Telefoon".
Bij een binnenkomend gesprek:
Kort indrukken: gesprek aannemen.
Lang indrukken: gesprek weigeren.
Tijdens het gebruik van de
telefoon:
Kort indrukken: openen van het
menu "Telefoon".
Lang indrukken: gesprek beëindigen
Een selectie bevestigen.
Verhogen van het geluidsvolume.
Verlagen van het geluidsvolume.
Geluid onderbreken/weer
inschakelen door het gelijktijdig
indrukken van de volumetoetsen.
Stuurkolomschakelaars –
Type 2
Toegang tot het hoofdmenu.
Verhogen van het geluidsvolume.
Geluid onderbreken/herstellen.
Verlagen van het geluidsvolume.
Bij ander gebruik dan telefoon:
Kort indrukken: geluidsbron
wijzigen (radio, USB-uitgang,
AUX-uitgang (indien draagbaar
apparaat is aangesloten, CD-speler,
audiostreaming), bevestiging als het
menu "Telefoon" is geopend.
Lang indrukken: openen van het
menu "Telefoon".
Bij een binnenkomend gesprek:
Kort indrukken: gesprek aannemen.
Lang indrukken: gesprek weigeren.
Tijdens het gebruik van de telefoon:
Kort indrukken: openen van het
menu "Telefoon".
Lang indrukken: gesprek beëindigen
4
Bluetooth
®
audiosysteem
Starten van de spraakherkenning
van uw smartphone via het systeem.
Radio:
Kort indrukken: zenderlijst
weergeven.
Lang indrukken: zenderlijst
bewerken.
Media:
Kort indrukken: bestandsoverzicht
weergeven.
Lang indrukken:
sorteermogelijkheden weergeven.
Radio:
Vorige/volgende voorkeuzezender
selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
Media:
Vorig/volgend nummer selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
Indrukken van de draaiknop:
bevestigen.
Menu's
Afhankelijk van de uitvoering.
"Multimedia": Parameters media,
Radio-instellingen.
"Telefoon": Bellen, Beheer
index, Instelling telefoon, Gespr.
beëindigen.
"Boordcomputer".
"Onderhoud": Diagnostiek,
Logboek waarschuw., ... .
"Verbindingen": Beheer van de
verbindingen, apparaten zoeken.
"Persoonlijke instelling –
configuratie": Parameters van
de auto definiëren, Taalkeuze,
Configuratie beeldscherm, Keuze
van eenheden, Datum en tijd
instellen.
Druk op de toets "MENU".
Scrollen tussen de menu's.
Toegang tot een menu.
Radio
Een radiozender selecteren
Druk herhaaldelijk op de toets
SOURCE om de radiofunctie te
selecteren.
Druk op deze toets om het golfbereik
te selecteren (FM/AM/DAB).
Druk op een van de toetsen voor
automatisch zoeken naar een
radiozender.
Druk op een van de toetsen om
handmatig naar hogere/lagere
frequenties te zoeken.
Druk op deze toets voor een lijst
van de beschikbare zenders in het
gebied waar u zich bevindt.
Druk langer dan 2 seconden
op de toets om deze lijst bij te
werken. Tijdens het bijwerken is de
geluidsweergave uitgeschakeld.
5
.
Bluetooth
®
audiosysteem
RDS
Er kunnen storingen in de ontvangst
optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels,
parkeergarages, enz.), ook als de RDS-
functie is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en duidt niet op een storing in
het audiosysteem.
Als de RDS-functie niet beschikbaar is,
worden de letters RDS doorgestreept
weergegeven op het display.
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u ernaar
kunt blijven luisteren. Onder bepaalde
omstandigheden zijn sommige RDS-
zenders echter niet in het hele land te
ontvangen doordat de zenders niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Korte procedure
Druk in modus "Radio" op OK om de RDS-
functie direct in of uit te schakelen.
Selecteer "Audiofuncties".
Druk op OK.
Selecteer de functie "Voorkeuze
FM-band".
Druk op OK.
Selecteer "Frequentie volgen
(RDS)".
Druk op OK, RDS verschijnt op het
scherm.
TA-berichten beluisteren
De TA-functie (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar de
verkeersinformatie. Voor een correcte
werking van deze functie is een goede
ontvangst van een radiozender nodig
die deze berichten uitzendt. Zodra er
een bericht wordt uitgezonden, wordt
de geluidsbron die op dat moment
wordt weergegeven (Radio, CD, ...)
automatisch onderbroken en wordt de
verkeersinformatie doorgegeven. Zodra dit
bericht is afgelopen, wordt de weergave
van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Wees voorzichting met het verhogen van
het geluidsvolume tijdens het beluisteren
van verkeersinformatie. Als het systeem
terugkeert naar de oorspronkelijk
geluidsbron kan het geluidsvolume te
hoog zijn.
Druk op TA om de weergave van
verkeersinformatie in- of uit te
schakelen.
Lange procedure
Druk op de toets MENU.
6
Bluetooth
®
audiosysteem
Verkeersberichten ontvangen
via de functie INFO
De functie INFO geeft voorrang aan
verkeersberichten. Voor een correcte
werking van deze functie is een goede
ontvangst van een radiozender nodig
die deze berichten uitzendt. Zodra er
een bericht wordt uitgezonden, wordt de
geluidsbron die op dat moment wordt
weergegeven (Radio, CD, USB,...)
automatisch onderbroken en wordt het
verkeersbericht doorgegeven. Zodra dit
bericht is afgelopen, wordt de weergave
van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Houd deze toets lang ingedrukt voor
een overzicht van categorin.
Selecteer één of meerdere
categorieën of maak een selectie
ongedaan.
Schakel de ontvangst van de
desbetreffende berichten in of uit.
Tekstberichten weergeven
Tekstberichten worden door een
radiozender tijdens het luisteren naar het
programma meegestuurd.
Druk op "OK" zodra de
zendergegevens op het scherm
worden weergegeven om naar het
contextmenu te gaan.
Selecteer "Zenderinfo (TXT)" en
bevestig uw keuze met OK.
Digitale radio (DAB, Digital
Audio Broadcasting)
Afhankelijk van de uitvoering
Als de "DAB"-zender waarop is
afgestemd, niet beschikbaar is in "FM", is
de optie "DAB FM" doorgestreept.
1 Optieweergave: doorgestreept indien
actief maar niet beschikbaar.
2 Weergave van de naam van de
radiozender waarop is afgestemd.
3
Opgeslagen radiozender, toetsen 1 t/m 6.
Kort indrukken: voorkeuzezender selecteren.
Lang indrukken: opslaan van een radiozender.
4 Geef de naam weer van de gebruikte
"multiplex" service, ook wel "ensemble"
genoemd.
5 Weergave van RadioText (TXT) van de
radiozender waarop is afgestemd.
6 Geeft de kwaliteit van het signaal op de
beluisterde band weer.
7
.
Bluetooth
®
audiosysteem
Weergave van de lijst van alle
radiozenders en alle "multiplexen"
(bundels).
Digitale radio
Dankzij de digitale radio kunt u genieten
van een optimale geluidskwaliteit en van
extra categorieën informatie (TA INFO).
Via "multiplex/bundel" kunt u kiezen uit
radiozenders die op alfabetische volgorde
zijn gerangschikt.
Wijzigen van het golfbereik (FM1,
FM2, DAB,...)
Wijzigen van een zender binnen
dezelfde "multiplex/bundel".
Zoeken naar de vorige/volgende
"multiplex/bundel".
Lang indrukken: selecteren van
de gewenste categorie berichten
uit Transport, Actualiteiten,
Entertainment en Speciale Flash-
berichten (afhankelijk van de
zender).
Druk op "OK" zodra de radiogegevens op
het scherm worden weergegeven om naar
het contextmenu te gaan.
(Zendervolgsysteem (RDS), Volgsysteem
digitale zender / FM, Zenderinfo (TXT),
Zenderinformatie,...)
Volgen DAB/FM
"DAB" dekt niet het hele land.
Als het digitale signaal niet goed is, kunt
u met "Volgsysteem digitale zender DAB/FM"
dezelfde zender blijven beluisteren doordat
h
et systeem automatisch overschakelt op de
desbetreffende analoge "FM"-zender (indien
beschikbaar).
Als het "Volgsysteem digitale zender
DAB/FM" is ingeschakeld, wordt
automatisch de DAB-zender geselecteerd.
Druk op de toets MENU.
Selecteer "Multimedia" en bevestig
uw keuze.
Selecteer "Volgsysteem digitale
zender/FM" en bevestig uw keuze.
Als "Volgsysteem digitale zender DAB/FM"
is geactiveerd, kan er sprake zijn van een
vertraging van enkele seconden als het
systeem overschakelt op de analoge "FM"-
radiozender en kan het geluidsvolume
soms veranderen.
Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert
niet beschikbaar is als "FM"-zender
(optie "DAB/FM" doorgestreept) of als
"Volgsysteem digitale zender DAB/FM"
niet is geactiveerd, wordt het geluid
onderbroken als het digitale signaal te
zwak wordt.
Als u in een andere regio komt, is het
raadzaam de lijst van voorkeurzenders bij
te werken.
8
Bluetooth
®
audiosysteem
Media
USB-aansluiting
Gebruik geen USB-verdeelstekker
om beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Elk apparaat dat op het audiosysteem
wordt aangesloten moet compatibel zijn
met het audiosysteem of voldoen aan
norm IEC 60950-1.
te verwijderen en het aantal mappen te
beperken. Elke keer dat een nieuwe USB-stick
wordt aangesloten, worden de afspeellijsten
bijgewerkt.
Tijdens het gebruik van de USB-
aansluiting kan de draagbare apparatuur
automatisch worden opgeladen.
Afspeelmethode
Er zijn verschillende afspeelmethodes:
- Normaal: de nummers worden in de
normale volgorde volgens de afspeellijst
afgespeeld.
- Shuffle: de nummers van een album of een
map worden in een willekeurige volgorde
afgespeeld.
- Willekeurig voor alle media: alle nummers
van alle mediaspelers worden in een
willekeurige volgorde afgespeeld.
- Herhaling: alleen de nummers van dit
album of deze map worden afgespeeld.
Druk op deze toets om naar het
contextmenu van de functie Media
te gaan.
Druk op deze toets om de gekozen
afspeelmethode te selecteren.
Druk op deze toets om te
bevestigen.
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of
sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
Het systeem schakelt automatisch naar de
"USB"-bron.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van
deze lijsten kan enkele seconden of soms
enkele minuten duren nadat het apparaat voor
de eerste keer is aangesloten.
Deze wachttijd kan worden bekort door
andere bestanden dan muziekbestanden
De keuze wordt boven in het scherm getoond.
Een nummer selecteren voor
afspelen
Druk op een van deze toetsen om
naar het vorige/volgende nummer
te gaan.
Druk op een van deze toetsen om
naar de vorige/volgende map te
gaan.
Indelen van bestanden
Houd deze toets enige tijd
ingedrukt om de verschillende
indelingsmogelijkheden te bekijken.
Kies per "Map"/"Artiest"/"Genre"/
"Afspeellijst".
Afhankelijk van de beschikbaarheid
en het type randapparatuur.
Druk op OK om de gekozen indeling
te selecteren en vervolgens opnieuw
op OK om uw keuze te bevestigen.
9
.
Bluetooth
®
audiosysteem
Bestanden afspelen
Druk deze toets kort in om de
gekozen indeling weer te geven.
Scroll door de lijst met de toetsen
links/rechts en omhoog/omlaag.
Bevestig de selectie door op OK te
drukken.
Druk op een van deze toetsen om
naar het vorige/volgende nummer
te gaan.
Houd een van de toetsen ingedrukt
voor snel vooruit/achteruit zoeken.
Druk op een van deze toetsen om
naar volgende/vorige "Map"/"Artiest"/
"Genre"/"Afspeellijst" te gaan*
AUX-aansluiting
(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)
Elk apparaat dat op het audiosysteem
wordt aangesloten moet compatibel zijn
met de norm van het audiosysteem of
voldoen aan norm IEC 60950-1.
Druk herhaaldelijk op de toets
SOURCE om "AUX" te selecteren.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het
volume van het audiosysteem in. De bediening
gebeurt via het externe apparaat.
Sluit niet tegelijkertijd een extern apparaat
aan via de AUX-aansluiting en de USB-
poort.
CD-speler
Gebruik alleen ronde CD's.
Bepaalde systemen voor kopieerbeveiliging op
de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen
storingen veroorzaken die niets te maken
hebben met de kwaliteit van de oorspronkelijke
CD-speler.
Bij het invoeren van een CD start het afspelen
automatisch.
Het systeem herkent geen externe CD-
spelers die op de USB-aansluiting worden
aangesloten.
Als er al een CD in het apparaat
zit die u wilt beluisteren, druk dan
herhaaldelijk op de toets SOURCE
om de functie "CD" te selecteren.
Druk op een van de toetsen voor
het selecteren van een nummer op
de CD.
Druk op de toets LIJST voor een lijst
van de beschikbare nummers op
de CD.
Houd een van de toetsen ingedrukt
voor snel vooruit/achteruit zoeken.
* Afhankelijk van de beschikbaarheid en het
type randapparatuur.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de AUX-aansluiting.
10
Bluetooth
®
audiosysteem
Een MP3-compilatie
afspelen
Plaats een MP3-CD in de CD-speler.
Het audiosysteem scant de CD tot alle
nummers zijn gevonden, hierdoor kan het
enkele tot enkele tientallen seconden duren
voordat het afspelen begint.
Op een enkele disc kan de CD-speler tot
255 MP3-bestanden lezen, verspreidt
over 8 niveaus.
Het is echter raadzaam het aantal
afspeellijsten tot twee te beperken om een
lange laadtijd van de CD te voorkomen.
Bij het afspelen wordt geen rekening
gehouden met de mappenstructuur.
Alle bestanden worden op hetzelfde
niveau weergegeven.
Als er al een CD in het apparaat
zit die u wilt beluisteren, druk dan
herhaaldelijk op de toets SOURCE
om de functie "CD" te selecteren.
Druk op een van de toetsen voor het
selecteren van een map op de CD.
Druk op een van de toetsen voor
het selecteren van een nummer op
de CD.
Druk op de toets LIJST voor een lijst
van de beschikbare bestanden op
de MP3-compilatie.
Houd een van de toetsen ingedrukt
voor snel vooruit/achteruit zoeken.
Bluetooth
®
streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om
muziekbestanden op de telefoon via de audio-
installatie in de auto af te spelen.
Koppel de telefoon.
(Zie de rubriek "Koppelen van een telefoon").
Activeer de bron Streaming door op
de toets SOURCE te drukken.
In sommige gevallen moet het
afspelen van audiobestanden via het
toetspaneel worden geactiveerd.
U kunt audiobestanden selecteren via de
toetsen op het bedieningspaneel van het
audiosysteem en de stuurwieltoetsen.
Als de telefoon deze functie ondersteunt.
De weergavekwaliteit hangt af van de kwaliteit
van het signaal van de telefoon.
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit de Apple
®
-speler met een geschikte kabel
(niet bijgeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten/albums/
genres/afspeellijsten).
De softwareversie van het audiosysteem kan
incompatibel zijn met de softwareversie van uw
Apple
®
-speler.
Informatie en tips
De CD-speler speelt audiobestanden af met
de extensie .mp3, .wma, .wav en .aac met een
bitrate tussen 32 kbps en 320 kbps.
De CD-speler is ook compatibel met de modus
TAG (ID3 tag, WMA TAG).
Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie .wma moeten van
het type WMA 9 Standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.
11
.
Bluetooth
®
audiosysteem
Geadviseerd wordt om voor bestandsnamen
maximaal 20 karakters te gebruiken; vermijd
daarbij speciale tekens (bijv. : « ? ; ù) om
problemen met het afspelen of de weergave te
voorkomen.
Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen
afspelen moet bij het branden bij voorkeur de
standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn
geselecteerd.
Als de disc met een andere standaard is
gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden
afgespeeld.
Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard
voor het branden en selecteer bij het branden
altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor
een optimale geluidskwaliteit.
Gebruik bij een multisessie-CD altijd de
standaard Joliet.
Gebruik geen USB-verdeelstekker om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Gebruik uitsluitend USB-sticks die
geformatteerd zijn naar FAT32 (File
Allocation Table).
Gebruik voor een correcte werking de
originele USB-kabels van Apple
®
.
Telefoon
Koppelen van een
Bluetooth
®
-telefoon
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetooth-
telefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
ingeschakeld contact.
Activeer de Bluetooth-functie van
uw telefoon en zorg ervoor dat deze
"zichtbaar is voor iedereen" (configuratie
van de telefoon).
Welke diensten beschikbaar zijn, is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart
en de compatibiliteit van het gebruikte
Bluetooth-toestel.
Controleer de handleiding van uw telefoon
en de informatie van uw provider om te
kijken tot welke diensten u toegang hebt.
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Via de USB-aansluiting speelt het systeem
audiobestanden af met de extensie ".mp3,
.wma, .wav, .cbr, .vbr" met een bitrate van 32
tot 320 Kbps.
Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie .wma moeten van
het type WMA 9 Standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.
12
Bluetooth
®
audiosysteem
Procedure via het systeem
Druk op de toets MENU.
Selecteer "Verbindingen".
Bevestig met OK.
Selecteer "Extern apparaat zoeken
via Bluetooth".
Bevestig met OK.
Een venster opent met de melding "Bezig te
zoeken".
Selecteer in de lijst van gedetecteerde
randapparatuur de te koppelen telefoon. U kunt
slechts één telefoon per keer koppelen.
Voltooien van de koppeling
Voltooien van het koppelen, ongeacht of
dit vanaf de telefoon of het systeem wordt
gedaan: controleer of de door het telefoon
en het systeem weergegeven code
identiek zijn.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn, dan kunt u het
nogmaals proberen. Dit kan een onbeperkt aantal keren.
Op het scherm verschijnt een melding dat de koppeling
is geslaagd.
Informatie en tips
Via het menu "Telefoon" hebt u onder
andere toegang tot de volgende functies:
"Telefoonboek", als uw telefoon geheel
compatibel is, "Oproepenlijst", "Gekoppelde
apparaten bekijken".
Afhankelijk van het type telefoon kan het nodig
zijn toestemming te geven voor de toegang van
het systeem tot de verschillende functies.
Raadpleeg de website van het merk voor
meer informatie (compatibiliteit, extra
informatie, ...).
Verbindingen beheren
De verbinding met de telefoon is
automatisch ook geschikt voor Bluetooth
en streaming audio.
De mogelijkheid van het systeem om maar
één profiel te koppelen, hangt af van de
telefoon. Het is mogelijk dat standaard
beide profielen worden verbonden.
Druk op de toets MENU.
Selecteer "Verbindingen".
Bevestig met OK.
Selecteer "Beheer Bluetooth-
verbindingen" en bevestig uw keuze.
De lijst van de gekoppelde telefoons
wordt weergegeven.
Bevestig met OK.
Geeft aan dat een apparaat is
verbonden.
Een cijfer geeft aan dat het profiel met het
systeem is verbonden:
- 1 voor media of 1 voor telefoon.
- 2 voor media en telefoon.
Geeft aan dat er een geschikte
verbinding voor streaming audio is.
Geeft aan dat het profiel handsfree
telefoon actief is.
Selecteer een telefoon.
Bevestig met OK.
13
.
Bluetooth
®
audiosysteem
Vervolgens selecteert en bevestigt
u:
- "Aansluiten telefoon"/
"Telefoon afsluiten":
om alleen de telefoon of de
handsfree set te verbinden/de
verbinding ervan te verbreken.
- "Aansluiten mediaspeler"/
"Mediaspeler afsluiten":
om alleen de streaming-
verbinding te realiseren/te
verbreken.
- "Aansluiten telefoon en
mediaspeler"/"Telefoon +
mediaspeler afsluiten":
om de telefoon (handsfree set
en streaming) te verbinden/de
verbinding ervan te verbreken.
- "Verbinding verwijderen":
om de koppeling ongedaan te
maken.
Als u in het systeem een koppeling hebt
ongedaan gemaakt, vergeet dan niet deze
koppeling ook in uw telefoon ongedaan te
maken.
Bevestig met OK.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Selecteer met de toetsen het
tabblad "JA" op het scherm.
Bevestig met OK.
Druk op deze stuurwieltoets om het
gesprek aan te nemen.
Bellen
Via het menu "Telefoon".
Selecteer "Bellen".
Selecteer "Nummer kiezen".
Of
Selecteer "Telefoonboek".
Of
Selecteer "Logboek".
Bevestig met OK.
Houd deze toets langer dan
twee seconden ingedrukt om het
telefoonboek te openen. Vervolgens
kunt u met de draaiknop door het
telefoonboek scrollen.
Een gesprek beëindigen
Via het menu "Telefoon".
Selecteer "Ophangen".
Bevestig met OK om het gesprek te beëindigen.
Druk tijdens een telefoongesprek
langer dan twee seconden op een
van deze toetsen.
Afhankelijk van de compatibiliteit van de
telefoon heeft het systeem toegang tot het
telefoonboek van de telefoon gedurende de
tijd dat de Bluetooth-verbinding actief is.
Vanaf bepaalde typen gekoppelde
Bluetooth-telefoons kunt u contacten
vanuit de telefoon opslaan in het
geheugen van het audiosysteem.
De op deze manier geïmporteerde
contacten worden opgeslagen in een
telefoonboek dat, ongeacht welke telefoon
is gekoppeld, vrij toegankelijk is.
Het menu van het telefoonboek is niet
beschikbaar als het telefoonboek leeg is.
Gesprekken beheren
Druk tijdens het gesprek op OK om
het contextmenu te openen.
14
Bluetooth
®
audiosysteem
Gesprek beëindigen
Selecteer in het contextmenu
"Gespr. beëindigen" om het
gesprek te beëindigen.
Bevestig met OK.
Microfoon uitschakelen
(de gesprekspartner kan niet meeluisteren)
In het contextmenu:
- selecteer "Micro OFF" om de
microfoon uit te schakelen.
- selecteer "Micro OFF" om de
microfoon in te schakelen.
Bevestig met OK.
Doorschakelfunctie
In het contextmenu:
- selecteer "Modus telefoon"
om het gesprek via de telefoon
voort te zetten (bijv. om tijdens
het uitstappen het gesprek te
kunnen voortzetten).
- selecteer "Modus telefoon" om
het gesprek in de auto voort te
zetten.
Bevestig met OK.
Als het contact is uitgeschakeld wordt de
Bluetooth-verbinding automatisch weer tot
stand gebracht als u in de auto stapt en wordt
het geluid weer weergegeven via het systeem
(afhankelijk van de specificaties van de
telefoon).
In sommige gevallen moet u de
doorschakelfunctie via de telefoon activeren.
Spraakserver
Selecteer in het contextmenu "Toon
DTMF" en bevestig uw keuze om
het digitale toetsenbord te kunnen
gebruiken om door het menu van de
interactieve spraakserver te surfen.
Bevestig met OK.
Wisselgesprek
Selecteer "Verwisselen" in het
contextmenu en bevestig uw keuze
om een in de wacht gezet gesprek
voort te zetten.
Bevestig met OK.
Contactenlijst
Houd SOURCE of SRC ingedrukt
om de contactenlijst te openen
Selecteer "Telefoonboek" voor een
overzicht van alle contacten.
Bevestig met OK.
Druk op MENU als u gegevens
van contacten in het systeem
wilt veranderen, selecteer dan
"Telefoon" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Beheer index" en
bevestig uw keuze.
U kunt kiezen uit:
- "Een bestand raadplegen",
- "Een bestand verwijderen",
- "Alle bestanden verwijderen",
Afhankelijk van de compatibiliteit
van de telefoon heeft het systeem
toegang tot het telefoonboek van de
telefoon gedurende de tijd dat de
Bluetooth-verbinding actief is.
15
.
Bluetooth
®
audiosysteem
Vanaf bepaalde typen gekoppelde
Bluetooth-telefoons kunt u contacten
vanuit de telefoon opslaan in het
geheugen van het audiosysteem.
De op deze manier geïmporteerde
contacten worden opgeslagen in
een telefoonboek dat, ongeacht
welke telefoon is gekoppeld, vrij
toegankelijk is.
Het menu van het telefoonboek
is niet beschikbaar als het
telefoonboek leeg is.
Spraakherkenning
Dankzij deze functie kunt u de
spraakherkenning van uw smartphone via het
systeem gebruiken.
Starten van de spraakherkenning (afhankelijk
van het type stuurkolomschakelaars):
Houd het uiteinde van de lichtschakelaar enige
tijd ingedrukt.
OF
Druk op deze toets.
Voor de spraakherkenning is een
compatibele smartphone nodig die via
Bluetooth met de auto is verbonden.
16
Bluetooth
®
audiosysteem
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het afzetten van de motor wordt de radio na
enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog
werken zolang de laadtoestand van de accu dat
toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de
eco-modus van de autoradio is geactiveerd om
te voorkomen dat de accu van de auto ontladen
raakt.
Schakel het contact in om de laadstroom van de
accu te verhogen.
De melding "het audiosysteem is oververhit"
verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen
een te hoge omgevingstemperatuur, activeert
de autoradio automatisch een thermische
beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de
CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit
om het systeem te laten afkoelen.
Veelgestelde vragen
Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw audiosysteem.
17
.
Bluetooth
®
audiosysteem
Radio
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit
tussen de verschillende geluidsbronnen
(radio, CD...).
Om een optimale luisterkwaliteit mogelijk te maken,
kunnen de audio-instellingen (Volume, Bass, hoge
tonen, Geluidseffect, Loudness) worden aangepast
aan verschillende geluidsbronnen, die hoorbare
verschillen kunnen genereren bij het veranderen
van de bron (radio, CD-speler...).
Controleer of de audio-instellingen (Volume,
Bass, hoge tonen, Geluidseffect en Loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het
is raadzaam de audiofuncties (Bass, hoge tonen,
Balans V-A, Balans L-R) in de middelste stand te
zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de
functie Loudness in de stand "Actief" te zetten bij
gebruik van de CD-speler en in de stand "Inactief"
bij gebruik van de radio.
De voorkeuzezenders kunnen niet
worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets BAND om terug te keren naar
het golfbereik (FM, FM2, DAB, AM) waarin de
voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De functie TA (verkeersinformatie) wordt
getoond. Ik ontvang geen verkeersinformatie.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het
regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De ontvangstkwaliteit van de gekozen
radiozender neemt geleidelijk af of de
opgeslagen zenders werken niet (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto is te ver verwijderd van de zender van
het station of er is geen zender aanwezig in het
geografische gebied.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het gebied
aanwezig is.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels
in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages,
enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een
storing in het audiosysteem.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd
(bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).
Laat de antenne controleren door een merkdealer.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2
seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking
van het geluid naar een andere frequentie voor een
betere ontvangst van de radiozender.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich
te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
18
Bluetooth
®
audiosysteem
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken. De batterijspanning van de randapparatuur is
misschien te laag.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
Het scherm toont de melding "Storing USB-
randapparatuur".
De USB-stick wordt niet herkend.
De USB-stick is mogelijk defect.
Formateer de USB-stick opnieuw.
De CD wordt steeds uitgeworpen of wordt niet
afgespeeld.
De CD is ondersteboven in de speler
geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen
audiobestanden of bevat audiobestanden die
niet door het audiosysteem worden herkend.
De CD is voorzien van een systeem voor
kopieerbeveiliging dat niet door de audio-
installatie wordt herkend.
- Controleer of de CD op correcte wijze in de
speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan
niet worden gelezen als deze te veel is
beschadigd.
- Controleer de inhoud in het geval van een
opgenomen CD: raadpleeg het advies in het
hoofdstuk "Audio".
- Door een te slechte kwaliteit, kunnen
bepaalde gebrande CD's niet door het
audiosysteem worden afgespeeld.
Het geluid van de CD is slecht. De gebruikte CD is bekrast of van slechte
kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen,
klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen en de hoge tonen
op 0, zonder een geluidseffect te selecteren.
De op een smartphone opgeslagen muziek kan
niet worden afgespeeld via de USB-aansluiting.
Afhankelijk van het type smartphone moet
het audiosysteem toestemming krijgen van de
smartphone voor toegang tot de muziekbestanden.
Activeer het MTP-profiel op de smartphone
handmatig (menu USB-instellingen).
19
.
Bluetooth
®
audiosysteem
Telefoon
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Ik heb geen toegang tot mijn voicemail. Er zijn slechts weinig telefoons en providers die
deze functionaliteit ondersteunen.
Ga naar het menu voor telefoneren en kies het
nummer van uw voicemail dat u van uw provider
hebt gekregen.
Ik kan mijn telefoonboek niet openen. Controleer of uw telefoon compatibel is.
U hebt tijdens de koppeling het systeem geen
toestemming gegeven voor toegang tot het
telefoonboek.
Geef het systeem toegang tot het telefoonboek
van uw telefoon.
Het gesprek wordt onderbroken als ik in de auto
stap.
De doorschakelfunctie is ingeschakeld. Schakel de doorschakelfunctie uit om het
gesprek over te zetten naar het systeem van de
auto.
Het lukt niet om mijn telefoon via Bluetooth te
koppelen.
De koppelingsprocedure kan afhankelijk van de
telefoon (model, besturingssysteem) verschillen
en bepaalde telefoons zijn niet compatibel.
Alvorens te proberen de telefoon te koppelen
moet u vanaf het systeem de huidige koppeling
met de telefoon en vanaf de telefoon de
koppeling met het systeem ongedaan maken
om te zien of de telefoon compatibel is.
20
Bluetooth
®
audiosysteem
21
.
Bluetooth
®
audiosysteem
22
Bluetooth
®
audiosysteem
297
.
Trefwoordenregister
12V-aansluiting ................................................. 271
180° zicht naar achteren ............................233, 235
A
Aanhanger ......................................... 144, 176, 248
Aanhangergewichten .................................. 291-294
Aanjager achter ................................................. 102
Aansluiten MirrorLink ................................ 19, 12-14
Aansluiting 12V ........................... 111, 119, 123, 271
Aansluiting 230V .................................................118
Aansteker ............................................................111
ABS .................................................................... 142
Accessoires ...............................................138, 180
Accu .............................13, 252, 260, 285-286, 288
Accu laden ..................................................287-288
Achterklep ............................................................64
Achterlichten ...................................................... 281
Achterportieren ...................................................174
Achterruitverwarming .................................104-105
Achteruitrijlicht ............................................281-282
Actief dodehoekbewakingssysteem ............23, 229
Actieradius AdBlue .............................................. 32
Actieradius AdBlue
®
............................................. 32
Active Safety Brake ......................... 16-17, 215-218
Adaptieve cruise control met
Stop-functie ................200-201, 207-211, 214-215
AdBlue
®
.................................................32, 262-264
Advanced Grip Control ............................... 145-146
Afmetingen .........................................................295
Afstandsbediening ........................ 49-51, 53, 55-56
Afzetten van de motor ........................................ 177
Airbags ................................................. 18, 153, 158
Airbags vóór ........................................153-154, 156
Airconditioning ............................................... 96, 98
Airconditioning (handbediend) .............. 95-96, 103
Airconditioning met centrale regeling ....97-98, 103
Airconditioning met gescheiden regeling ....99, 103
Alarmknipperlichten ...................................139, 266
Alarmsysteem ...................................................... 61
Allesdragers .......................................................255
Antiblokkeersysteem (ABS) ......................... 15, 142
Antispinregeling (ASR) ~ Antislipregeling
... 142-146
Apple
®
-speler .................................................. 27, 11
Armleuning vóór ..................................................114
Audiokabel ..................................................... 26, 10
Audioversterker ...................................................112
Automatische airconditioning ~
Airconditioning, automatische ..........................95
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling ...........................99, 103
Automatische ruitenwissers ...............134, 136-137
Automatische transmissie ~
Versnellingsbak, automatische
...185-195, 261, 287
Automatisch inschakelen verlichting ..........128-130
Automatisch noodremsysteem ........ 16-17, 215-218
AUX-aansluiting ............................................. 26, 10
Aux-ingang ........................................... 26-27, 10-11
B
Bagageafdekscherm .......................................... 121
Bagagenet voor hoge belading ......................... 122
Bagageruimte....................................64-65, 67, 123
Bagageruimte (indeling) .................................... 120
Banden ...............................................................296
Bandenreparatieset ....................................267-269
Bandenspanning ........................................ 272, 296
Bandenspanningscontrole (met set)
...269-270, 272
Bandenspanning te laag (detectie) .............. 18, 195
Batterij afstandsbediening ~
Afstandsbediening, batterij ......................... 56, 58
Batterij afstandsbediening vervangen ~
Afstandsbediening, batterij vervangen .............58
Bediening autoradio aan stuurkolom ~
Autoradio, bedieningen aan stuurkolom ......... 3, 3
Bekerhouder .......................................................110
Beladen ...................................................... 122, 255
Benzinemotor ...................................... 247, 257, 292
Binnenspiegel ...................................................... 84
BlueHDi ..........................................32, 34, 262, 266
Bluetooth (handsfree set) ....................28-29, 15-16
Bluetooth (telefoon)..............................28-30, 15-17
Bluetooth-verbinding ...............21-22, 28-30, 15-17
Bochtverlichting, statisch................................... 133
Boordcomputer ...............................................36-37
Boordgereedschap .....................................267-269
Brandstof .....................................................246-247
Brandstofadditief ................................................ 261
Brandstofniveaumeter .......................................245
Brandstoftank ..............................................245-246
Brandstof tanken ......................................... 245-247
Brandstoftank leeg (diesel) .........................266-267
Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep .......245-246
Buitenlandse reizen ........................................... 126
Buitenspiegels .................83-84, 104-105, 227-229
C
CarPlay verbinding ........................................ 18, 13
CD ............................................................. 26-27, 11
CD MP3 ..................................................... 26-27, 11
CD-/MP3 -speler ..................................................26
Centrale vergrendeling .................................. 53, 60
CHECK ................................................................. 34
Claxon ................................................................ 139
Configuratie van de auto ......................... 38-42, 45
Contact ................................................. 178, 180, 31
Contact aangezet ............................................... 180
Controle motorolieniveau ~
Motorolieniveau, controle.................................. 30
Controles ............................................. 257, 260-262
D
DAB (Digital Audio
Broadcasting) - Digitale radio ....................... 25, 9
Dagteller ............................................................... 35
298
Trefwoordenregister
Dashboardkastje ................................................. 111
Datum (instellen) ................................ 38-39, 36, 20
Datum instellen .................................. 38-39, 36, 20
Derde remlicht....................................................283
Detectie te lage bandenspanning
~ Bandenspanning, detectie .............18, 195, 272
Dieselmotor ................. 246-247, 257, 266, 293-294
Digitale radio – DAB (Digital
Audio Broadcasting) ...................................... 25, 9
Dimlicht ...........................................24-25, 279-280
Dimmer dashboardverlichting ~
Dashboardverlichting (dimmer) ......................... 35
Display instrumentenpaneel .............................. 191
Distance Alert ~ Waarschuwing
kans op aanrijding .................................... 215-216
Dodehoekbewaking ..............................23, 227-229
Dodehoekdetectie ................................. 23, 227-229
Draadloze lader............................................112-113
Driver Sport Pack............................................... 191
Dynamische noodrem ................................. 181-184
E
Eco-mode ~ Eco-modus .................................... 252
Electronic Stability Program (ESP) ............ 142-146
Elektrisch bedienbare achterklep ...................65-67
Elektrisch bediende handrem ~
Handrem, elektrisch bediend .............26, 181-184
Elektrisch verstelbare stoelen ............................. 81
Elektronische remdrukregelaar (REF) .............. 142
Elektronische remdrukregelaar
(REF) ~ Electronic Brake Force
Distribution (EBD) ........................................... 142
Elektronische sleutel ......................................52-55
Elektronische startblokkering ~
Startblokkering, elektronische ..................56, 177
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) ............ 142, 144-146
ESP (Elektronisch stabiliteitsprogramma) ........ 142
Extra verwarming ............................................... 105
Follow me home-verlichting..........................51, 130
Follow me home verlichting ~
Follow-me-home-verlichting .............. 51, 129-130
Frequentie (radio)............................................24-25
Functie i-Cockpit Amplify ....... 82, 93, 114-115, 191
Functie snelweg (richtingaanwijzers) ................ 127
G
Geheugen instellingen bestuurder ...................... 81
Gereedschap ...............................267-269, 273-274
Gesproken commando’s ~
Spraakcommando’s........................................5-10
Gevarendriehoek ............................................... 266
Gewichten ...................................................291-294
GPS ...................................................................... 14
Grootlicht .........................................24-25, 279-280
Grootlichtassistent ................................ 25, 131-132
H
Halogeenlampen.........................................278-279
Handgeschakelde versnellingsbak ~
Versnellingsbak,
handgeschakeld .......................185, 190-195, 261
Handgrepen ........................................................110
Handsfree achterklep ....................................65, 67
Handsfree set .......................................28-29, 15-16
Handsfree toegang .............................................. 67
Harmonicapaneel ................................................ 89
Helderheid............................................................ 19
Het opslaan van de snelheid ...................... 197-198
Hifisysteem .........................................................112
Hill Assist Descent Control ................... 23, 147-148
Hill Descent Control .....................................147-148
Hill-Holder ~ Hill Start Assist ............................. 190
Hoedenplank .......................................................119
Hoofdsteunen achter .....................................85, 90
Hoofdsteunen verstellen ...................................... 79
Hoofdsteunen vóór .............................................. 79
Hoogte- en diepteverstelling
stuurwiel ~ Stuurverstelling .............................. 83
Hoogteverstelling
veiligheidsgordels ~ Gordelverstelling ........... 149
Hulpoproep ................................................. 139-141
I
Identificatiegegevens......................................... 296
Identificatieplaatjes constructeur ...................... 296
Identificatie (stickers) .........................................296
Indeling achter ....................................................118
Indeling bagageruimte ~
Bagageruimte, indeling ................................... 120
Indeling interieur ~ Interieurindeling ...........110-111
Inductielader ................................................112-113
Inhoud brandstoftank ~ Brandstoftank (inhoud)
... 245
Instapverlichting ................................................. 130
Instellen van de uitrustingen.................... 38-42, 45
Instellingen bestuurder (opslaan)
~ Bestuurdersplaats (instellingen) .................... 81
Instellingen van het systeem ......................... 35, 19
Instrumentenpaneel ....................... 8-9, 8-10, 34-37
Intelligente tractiecontrole ................................. 143
Interieurfilter ....................................................... 261
Interieurfilter (vervangen) .................................. 261
Interieurverlichting .......................................116-117
ISOFIX ............................................................... 167
ISOFIX (bevestigingen) ..................................... 166
ISOFIX bevestigingen ........................................166
ISOFIX kinderzitjes .............................166-168, 170
299
.
Trefwoordenregister
Niveau koelvloeistof ~ Koelvloeistofniveau
... 31, 259
Niveau remvloeistof ~ Remvloeistofniveau .......259
Niveau ruitensproeiervloeistof ~
Ruitensproeiervloeistofniveau .........135, 259-260
Niveaus controleren ....................................258-260
Niveaus en controles ..................................257-260
Noodbediening portieren ..................................... 57
Noodoproep ~ Urgence-oproep ................. 139-141
Noodprocedure afzetten van de motor ......180-181
Noodprocedure starten ......................180-181, 286
Noodremassistentie (AFU) ~
Brake Assist System (BAS) ............................. 142
Noodremassistentie ~ Brake
Assist System (BAS) ................................142, 217
Nulstelling dagteller ~ Dagteller resetten ............ 35
Nulstelling onderhoudsindicator
~ Onderhoudsintervalindicator resetten ...........30
O
Oliefilter .............................................................. 261
Oliefilter (vervangen) ......................................... 261
Olieniveau ............................................ 30, 258-259
Oliepeilstok .......................................... 30, 258-259
Olieverbruik .................................................258-259
Onder de motorkap ~ Motorruimte .................... 257
Onderhoudscontroles .......................................... 28
Onderhoudsindicator ~
Onderhoudsintervalindicator ......................28, 34
Ontdooien ...................................................103-104
Ontgrendelen ................................................. 50, 52
Ontgrendelen achterklep ................................52-53
Ontgrendelen bagageruimte ~
Bagageruimte ontgrendelen ........................52-53
Ontgrendelen van binnenuit ~
Interieur ontgrendelen ....................................... 60
Ontluchten brandstofsysteem ~
Brandstofsysteem ontluchten ..................266-267
Ontwasemen ...................................................... 103
Ontwasemen achter........................................... 103
Lendensteun, verstelling...........................76-77, 79
Lichtschakelaar ............................... 24-25, 124, 127
Lokaliseren van de auto ....................................... 51
Luchtfilter ........................................................... 261
Luchtfilter (vervangen) ....................................... 261
Luidsprekers ......................................................112
M
Make-upspiegel ..................................................111
Massagefunctie.................................................... 82
Massages op meerdere punten ........................... 82
Matten .................................................................116
Mat verwijderen ..................................................116
Meldingen ............................................................32
Menu .................................................................... 13
Menu’s (audio) ............................................. 4-5, 4-6
Menustructuren display ....................................... 13
Milieu ....................................................................56
Mistachterlicht ............................................125, 283
Mistlampen ......................................................... 125
Mistlampen vóór ...................24, 125, 133, 279-280
Monochroom display ......................................38-39
Monteren allesdragers ~
Allesdragers monteren ....................................255
Motoren .......................................................291-294
Motorkap ............................................................ 256
Motorkapsteun ................................................... 256
Motorolie ...............................................13, 258-259
Motorolieniveaumeter .................................... 30, 34
N
Neerklapbare rugleuning ~
Rugleuning neerklappen ................................... 78
Neerklappen stoelen achter ...........................85-87
Niveau brandstofadditief diesel ~
Brandstofaddititiefniveau .........................260-261
J
Jack ................................................................ 26, 10
JACK-aansluiting ........................................... 26, 10
Jack-kabel ...................................................... 26, 10
K
Kaartenhouder ....................................................110
Kaartleeslampjes .........................................116-117
Kentekenplaatverlichting ................................... 283
Keyless entry and start .................... 52, 54-56, 179
Kilometerteller ......................................................35
Kinderbeveiliging .........................................173-174
Kinderen ...................................... 164, 166-168, 170
Kinderen (veiligheid) ....................................173-174
Kinderzitjes .......88-91, 152, 157-158, 162-164, 172
Kinderzitjes (conventioneel) .......................163-164
Kinderzitjes i-Size .............................................. 170
Kleurcode lak ..................................................... 296
Klokje (instellen) ................................ 38-39, 36, 20
Koelvloeistoftemperatuur .................................... 31
Koelvloeistoftemperatuurmeter ........................... 31
Kofferdeksel sluiten ............................51, 54-55, 65
Koplampverstelling ............................................ 128
Krik ......................................................268, 273-274
L
Laden accu ~ Accu laden ........................... 287-288
Laden accu (verklikkerlampje) ............................. 13
Lak ......................................................................296
Lampen .............................................................. 278
Lampen (vervangen) ................... 278-279, 281-283
Lampen vervangen ..................... 278-279, 281-283
Lane Departure Warning System ........ 17, 222, 229
Lane Departure Warning System
(LDWS) ............................................... 17, 221-222
LED-verlichting ...........................126, 278-279, 281
Lekke band ..........................................269-270, 272
300
Trefwoordenregister
Ontwasemen achter ~
Achterruitverwarming ...............................104-105
Ontwasemen voor .............................................. 103
Opbergvak ..........................................................110
Opbergvakken ..............................110-111, 114, 120
Opbergvakken portieren .....................................110
Openen bagageruimte ~
Bagageruimte openen .................................52, 64
Openen brandstofvulklep ~
Brandstoftanklep openen ................................ 245
Openen motorkap ~ Motorkap, openen ............ 256
Openen portieren ~ Portieren openen .......... 52, 63
Openen ruiten ~ Ruiten openen .......................... 50
P
Panoramisch schuifdak ....................................... 70
Parfumeur ....................................................114-115
Parfumeur (element) ....................................114-115
Park Assist ................................................. 237, 239
Parkeerhulp achter ............................................230
Parkeerhulp vóór ........................................230-231
Parkeerlichten ......................126-127, 127, 279, 281
Parkeerrem .................................................261-262
Persoonlijke instellingen ...................................9-10
PEUGEOT Connect Nav ....................................... 1
PEUGEOT Connect Radio .................................... 1
Plafonniers ...................................................116-117
Portieren .............................................................. 63
Portieren sluiten ..................................51, 53-55, 64
Profielen ......................................................... 34, 18
Programmeerbare verwarming ......................... 105
Pyrotechnische gordelspanners........................ 152
S
Schakelaars stoelverwarming ~
Stoelverwarming, schakelaars.....................81-82
Schakelindicator ................................................ 191
SCR (Selective Catalytic Reduction) ................ 262
SCR-systeem ..................................................... 262
Selectiehendel ............................................185-189
Selectiehendel automatische
transmissie ~ Schakelen
automatische versnellingsbak .................185-189
Selectiehendel handgeschakelde
versnellingsbak ~ Schakelen
elektronisch bediende versnellingsbak .......... 185
Serienummer auto ............................................. 296
Set voor tijdelijke bandenreparatie ~
Bandreparatieset ..............................267-270, 272
Sfeerverlichting .............................................35, 117
Signalering onoplettendheid ......................219-220
Slepen van een auto ...................................289-290
Sleutel ...................................................... 49, 56-57
Sleutel met afstandsbediening .......................... 177
Sleutel niet herkend .................................... 180-181
SMS ......................................................................32
Sneeuwkettingen .......................................195, 254
Sneeuwscherm .................................................. 253
Sneeuwschermen ..............................................253
Snelheidsbegrenzer .....................197-198, 200-203
Snelheidslimietherkenning .........................198-199
Snelheidsregelaar .......................197-198, 200-201,
................................................... 204-211, 214-215
Snelheidsregeling met
snelheidslimietherkenning .......................200-201
Spaarfase ........................................................... 252
Starten ...............................................................286
Starten dieselmotor ~ Dieselmotor starten ....... 247
Starten van de auto ....... 26, 175, 177-179, 185-189
Starten van de motor ......................................... 177
Stilzetten van de auto .... 26, 175, 177-179, 185-189
Stoelen achter ~ Achterbank ..........................85-91
Stoelen verstellen ......................... 76-77, 79, 85-87
Stoelopstellingen ................................................. 92
Stoelverwarming ............................................. 81-82
Stop & Start ..............22, 37, 95, 103, 192-195, 245,
.........................................................256, 260, 289
R
Radio ................................................23-24, 27, 7, 11
Radiozender ................................................ 23-25, 7
RDS ............................................................. 24-25, 7
Regeling luchtopbrengst ~
Aanjager, regeling ......................................99-102
Regeling luchtverdeling ~ Luchtverdeling .... 99-102
Regelmatige controles ~ Controles ............260-262
Regeneratie roetfilter ......................................... 261
Rembekrachtigingsysteem ................................ 142
Remblokken ................................................261-262
Remlichten ......................................................... 281
Remmen ................................................ 15, 261-262
Remschijven ...............................................261-262
Reservewiel ........................267-269, 273-275, 296
Reservoir ruitensproeiers ~
Ruitensproeierreservoir ...........................259-260
Resetten bandenspanningscontrolesysteem .... 196
Resetten van het traject .................................. 36-37
Richtingaanwijzers ................24, 127, 279, 281-282
Richtingaanwijzers .............................................. 24
Rijadviezen ................................................. 175-176
Rijden ............................................................. 74-75
Rijstrookcontrolesystemen ................................ 142
Rijverlichting ...................................................... 124
Roetfilter......................................................260-261
Ruitbediening .......................................................69
Ruitensproeier achter ........................................ 135
Ruitensproeiers vóór ......................................... 135
Ruitenwisser achter ........................................... 135
Ruitenwisserbladen (vervangen) ...............136, 284
Ruitenwisserbladen vervangen ................. 136, 284
Ruitenwissers ...............................23, 134, 136-137
Ruitenwisserschakelaar .............................134-137
301
.
Trefwoordenregister
U
Uitschakelen airbag passagier ~
Passagiersairbag uitschakelen ........153-154, 158
USB ...................................................... 26-27, 10-11
USB-aansluiting ......................................112, 26, 10
USB-poort ...............................................112, 26, 10
V
Veiligheidsgordels ..............................149-152, 163
Veiligheidsgordels achter ...........................149-150
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ...153-154,
...........................157-158, 162, 164, 166-168, 170
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ~
Kinderen (veiligheidsvoorzieningen) ......153-154,
...........................157-158, 162, 164, 166-168, 170
Ventilatie ................................................ 94-98, 103
Ventilatieroosters .................................................94
Vergrendelen ...........................................50, 54, 56
Vergrendeling van binnenuit ................................ 60
Verkeersinformatie (TMC) ................................... 14
Verklikkerlampje remsysteem ~ Remlampje ....... 15
Verklikkerlampjes ........................................... 12, 14
Verklikkerlampjes ~ Controlelampjes .................. 12
Verklikkerlampje service ..................................... 16
Verklikkerlampjes (status) ~
Controlelampjes (status) ................................... 14
Verklikkerlampjes ~
Waarschuwingslampjes ........................ 12, 14, 34
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel bestuurder
niet vastgemaakt ~ Gordellampje ....................151
Verklikkerlampje voorgloeien (diesel) ................. 22
Verlichting ............................................................ 25
Verlichting bagageruimte ~
Bagageruimteverlichting ................................. 123
Verlichting overdag ~ Dagrijverlichting ..... 126, 279
Verversen ....................................................258-259
Vervuiling van het roetfilter (diesel) ................... 261
Verwarming ...................................... 94, 96-98, 103
Voorgloeien (dieselmotor) ................................... 22
Streaming audio Bluetooth .............................27, 11
Stuurkolomschakelaars .............................. 185-189
Stuurslot ............................................................. 177
Stuurwiel (verstellen) ........................................... 83
Supervergrendeling ....................................... 51, 55
Synchroniseren afstandsbediening .....................58
Synchroniseren van de afstandsbediening ~
Afstandsbediening synchroniseren ..................58
T
Tafeltje .................................................................. 78
Tafeltjes ...............................................................119
Tankbeveiliging .................................................. 246
Technische gegevens .................................292-294
Te laag brandstofniveau ~ Brandstofniveau......245
Telefoon ................................112-113, 28-33, 15-18
Teller....................................................................8-9
Temperatuurregeling ....................................99-102
Tijdelijke bandenspanning (met
set) ~ Banden, noodreparatie ..........269-270, 272
Tijd instellen ....................................... 38-39, 36, 20
TMC (verkeersinformatie) .................................... 14
Toerenteller .........................................................8-9
Toevoer van buitenlucht ~
Luchttoevoer (bediening) ...........................99-102
Touchscreen ...................................................... 1, 1
Touchscreen ~ Touchscreen ................... 40, 42, 45
Trailer Stability Management (TSM) ................. 144
Trekhaak ............................................ 144, 176, 248
Trekhaak met afneembare kogel ................248-252
Voorruitverwarming ........................................... 104
Voorstoelen .................................................... 76, 81
W
Waarschuwing oplettendheid bestuurder .........220
Waarschuwing rijtijd....................................219-220
Waarschuwingssignaal sleutel in contact ......... 178
Webbrowser ......................................................... 18
Wiel demonteren .........................................275-278
Wiel monteren ............................................. 275-278
Wiel verwisselen ..........................267-269, 273-274
Wifi-netwerkverbinding ........................................ 22
Window-airbags .......................................... 155-156
Z
Zekeringen ..................................................284-285
Zekeringen vervangen ................................284-285
Zicht.................................................................... 103
Zicht naar voren 18 ........................................ 235
Zij-airbags .................................................. 154, 156
Zijknipperlicht ..................................................... 281
Zonder gereedschap afneembare kogel ....248-252
Zonneklep ...........................................................111
Zonnescherm ....................................................... 70
Zonwering ...........................................................119
2-17
Automobiles PEUGEOT verklaart dat, door
toepassing van de voorschriften in de Europese
regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking
tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze
richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare
materialen worden gebruikt voor de fabricage
van producten die door haar worden verkocht.
Reproductie of vertaling van dit document, zelfs
gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke
toestemming van Automobiles PEUGEOT.
Gedrukt in de EU
Néerlandais
www.peugeot.com NE. 16P87.0070*16P87.0070*
5

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

Peugeot-5008---2017

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Peugeot 5008 - 2017 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Peugeot 5008 - 2017 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 16,19 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Peugeot 5008 - 2017

Peugeot 5008 - 2017 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 364 pagina's

Peugeot 5008 - 2017 Gebruiksaanwijzing - English - 364 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info