615815
244
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/247
Pagina verder
IN EEN OOGOPSLAG
Schuif-/kanteldak (Sedan)
Dit schuif-/kanteldak zorgt voor een bete-
re ventilatie en meer licht in het interieur.
70 68
103
102
Detectiesysteem te lage
bandenspanning
Dit systeem controleert de bandenspan-
ning tijdens het rijden en waarschuwt
de bestuurder bij een storing.
Achterruit (SW)
De te openen achterruit maakt de bagageruim-
te gemakkelijk toegankelijk waardoor voorwer-
pen in de bagageruimte geplaatst kunnen
worden zonder de achterklep te openen.
Parkeerhulp voor en achter met
grafische weergave en geluidssignalen
Dit systeem waarschuwt de bestuurder
tijdens het voor- of achteruitrijden voor
obstakels voor of achter de auto.
IN EEN OOGOPSLAG
Sleutel met afstandsbediening
A. Uitklappen/inklappen van de sleutel
B. Ontgrendelen van de auto
(kort indrukken).
C. Ontgrendelen en op een kier zet-
ten van de achterklep (sedan) of de
achterruit (SW)
(lang indrukken).
Bovendien...
D. Normale vergrendeling
(één keer indrukken)
of
supervergrendeling van de
auto
(twee keer achter elkaar in-
drukken).
Brandstoftank
1. Brandstofvulklep openen.
2. Openen en bevestigen brandstof-
vuldop.
Inhoud van de brandstoftank : ongeveer
67 liter.
A. Bediening binnenzijde.
B. Bediening buitenzijde.
61
72 106
Motorkap
IN EEN OOGOPSLAG
Druk op de knop en trek het koffer-
deksel omhoog.
68
68
Controleer of de achterruit gesloten is.
Bedien om de achterklep te openen
de handgreep A en trek de achterklep
open.
Achterklep (SW)
Achterruit (SW) Panoramadak (SW)
71
1. Openen van het zonnescherm.
2. Sluiten van het zonnescherm.
Kofferdeksel (Sedan)
Controleer of de achterklep gesloten
is. Bedien om de achterruit te openen
de handgreep B en trek de achterruit
open.
De achterklep en de achter-
ruit kunnen niet gelijktijdig
geopend worden.
IN EEN OOGOPSLAG
Automatische airconditioning
De automatische airconditioning verbe-
tert het comfort en zorgt voor voldoende
luchtcirculatie in het interieur.
Snelheidsregelaar/-begrenzer
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constante
vooraf ingestelde snelheid rijden zon-
der gas te hoeven geven.
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto de door de bestuurder ingestel-
de maximale snelheid overschrijdt.
Audio- en
communicatiesystemen
Deze systemen zijn van de modern-
ste technieken voorzien: autoradio met
MP3-afspeelmogelijkheid, handsfree
Bluetooth-telefoon, kleurendisplay, au-
diosysteem, AUX-aansluitingen.
Automatische transmissie met
4 of 6 versnellingen
Deze transmissies beschikken over een
auto-adaptatieve werking en zijn ge-
schikt voor een dynamische rijstijl.
36
98
137
95
INTERIEUR
IN EEN OOGOPSLAG
COCKPIT
1. Stuurwielverstelling in hoogte en
diepte.
2. Schakelaar verlichting en
richtingaanwijzers.
3. Instrumentenpaneel.
4. Schakelaar ruitenwissers/-
sproeiers/bediening
boordcomputer.
5. Ventilatierooster voor matige
luchtverspreiding.
6. Luidsprekers (tweeters).
7. Schakelaars ruitbediening
passagierszijde.
8. Dashboardkastje met koeling.
9. Stuurkolomschakelaars radio.
10. Contact-/stuurslot.
11. Schakelaar snelheidsregelaar/-
begrenzer.
12. Opbergvak (bestuurderszijde).
Zekeringkast.
13. Hoogteverstelling koplampen.
14. Hendel motorkapontgrendeling.
IN EEN OOGOPSLAG
COCKPIT
1. Multifunctioneel display.
2. Audio- en telematicasysteem.
3. Bediening automatische
airconditioning.
4. Uitschakeling geluidssignaal
parkeerhulp.
Schakelaar centrale vergrendeling.
Schakelaar alarm.
Alarmknipperlichten.
Schakelaar stand SPORT
elektronisch gestuurde vering.
Uitschakeling ESP.
Kinderslot.
5. Asbak/Aansteker voor
(max. 100 W).
6. Versnellingshendel.
7. Handrem.
8. Wegklapbare beker-/
essenhouder.
9. Armsteun met opbergvak en
USB-aansluiting.
10. Aansluiting 12 V (max. 100 W).
11. Asbak achter.
139
213
Peugeot Connect Com
Peugeot Connect Nav
184
Peugeot Connect Sound
IN EEN OOGOPSLAG
50
Verstelling in lengterichting Hoogte- en hoekverstelling van de
zitting van de bestuurdersstoel
Rugleuningverstelling
Voorstoelen verstellen.
IN EEN OOGOPSLAG
1. Verstellen van de spiegel.
Zorg dat de auto stil staat, ontgrendel
het stuurwiel door de hendel naar voren
te duwen en vergrendel het stuurwiel
vervolgens door de hendel goed vast te
trekken.
48
48
Buitenspiegels verstellen
A. Selecteren van de spiegel.
B. Verstellen van de spiegel.
Bovendien...
Zodra de achteruit wordt inge-
schakeld, wordt de spiegel in
de dagstand gezet voor een
maximaal zicht naar achteren.
Stuurwiel verstellen Verstellen automatische
binnenspiegel
49
Bovendien...
C. Inklappen / Uitklappen.
IN EEN OOGOPSLAG
Veiligheidsgordels voor
1. Omdoen.
2. In hoogte verstellen.
1. Stand Stop .
2. Stand Contact aan .
3. Stand Starten .
67
Ruitbediening
1. Schakelaar ruitbediening aan be-
stuurderszijde.
2. Schakelaar ruitbediening aan pas-
sagierszijde.
3. Schakelaar ruitbediening rechts achter.
4. Schakelaar ruitbediening links achter.
Contactslot
88
Bovendien...
5. Blokkeerschakelaar ruitbe-
diening achter (kinderslot).
Zorg dat er geen gewicht (bij-
voorbeeld een zware sleutel-
hanger...) aan de sleutel hangt:
dit kan namelijk storingen aan
het contactslot veroorzaken.
IN EEN OOGOPSLAG
Verlichting
Ring B
Ruitenwissers vóór met
intervalstand
2 Hoge snelheid.
1 Normale snelheid.
I Intervalstand.
0 Uit.
Eén keer wissen.
Ruitenwissers
Ruitenwisser achter (SW)
Mistlampen vóór
(één stand naar voren
draaien).
Mistachterlicht
(twee standen naar
voren draaien).
Uit.
Intervalstand.
Ruitensproeier.
74
77 78
Ruitenwissers vóór met
automatische stand
2 Hoge snelheid.
1 Normale snelheid.
AUTO Automatisch wissen.
0 Uit.
Eén keer wissen.
Ring A
Lichten uit
Automatische verlichting.
Parkeerlicht
Dimlicht/grootlicht
Ruitenwissers vóór met
intervalstand en automatische stand
2 Hoge snelheid.
1 Normale snelheid.
I Intervalstand.
0 Uit.
77
Automatisch wissen en vervol-
gens één keer wissen.
IN EEN OOGOPSLAG
Automatische airconditioning met centrale regeling
1. Automatisch programma (comfort).
2. Temperatuurregeling.
3. Luchtopbrengstregeling.
36
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
1. Automatisch programma bestuurders- en passagiers-
zijde (comfort).
2. Temperatuurregeling bestuurderszijde.
Temperatuurregeling passagierszijde.
3. Luchtopbrengstregeling.
40
Uitschakelen ventilatie.
4. Regeling luchtverdeling.
5. Voorruitontwaseming.
6. Achterruitverwarming.
7. Toevoer van buitenlucht.
Luchtrecirculatie in het interieur.
Uitschakelen ventilatie.
4. Regeling luchtverdeling bestuurderszijde.
5. Regeling luchtverdeling passagierszijde.
6. Voorruitontwaseming.
7. Achterruitverwarming.
8. Toevoer van buitenlucht.
Luchtrecirculatie in het interieur.
IN EEN OOGOPSLAG
Instrumentenpaneel
A. Als het contact wordt aangezet,
moet de wijzer van de brandstofme-
ter omhoog gaan.
B. Bij draaiende motor moet het ver-
klikkerlampje laag brandstofniveau
uitgaan.
C. Als het contact wordt aangezet,
moet de motorolieniveaumeter en-
kele seconden de melding "OIL
OK" weergeven.
Ga indien nodig tanken of vul olie bij.
Het branden van een verklikkerlampje geeft
de status van de desbetreffende functie aan.
Als het contact wordt aangezet, gaan
de oranje en rode verklikkerlampjes
branden.
Bij draaiende motor moeten deze ver-
klikkerlampjes weer uitgaan.
Raadpleeg de desbetreffende bladzijde
als er lampjes blijven branden.
18
20
104
A. Uitschakelen van het ge-
luidssignaal parkeerhulp
voor/achter.
B. Centrale vergrendeling
C. Uitschakelen inbraakalarm.
D. Alarmknipperlichten.
E. Geselecteerde stand elek-
tronisch gestuurde vering.
F. Uitschakeling elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP).
62
65
86
97
86
Pictogrammen Rij drukschakelaars
IN EEN OOGOPSLAG
1. Steek de sleutel in de schakelaar.
2. Selecteer de stand "OFF" .
3. Verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.
Het kinderslot zorgt ervoor dat de beide
achterportieren niet van binnenuit kun-
nen worden geopend.
Druk, als het contact aan is, op de knop.
Er verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
Geadviseerd wordt elke keer dat het
contact wordt aangezet te controleren
of het kinderslot is geactiveerd.
Zodra het contact wordt aangezet en
een passagier vóór de veiligheidsgor-
del niet heeft vastgemaakt bij een wa-
gensnelheid lager dan 20 km/h , wordt
u gewaarschuwd door het verschijnen
van het pictogram veiligheidsgordel .
Het pictogram verdwijnt zodra de des-
betreffende veiligheidsgordel is vast-
gemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan
20 km/h , wordt u gewaarschuwd door
het knipperen van het pictogram vei-
ligheidsgordel in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display die aangeeft wel-
ke veiligheidsgordel niet is vastgemaakt.
Detectie veiligheidsgordels vóór
vastgemaakt
91
88 64
Airbag aan passagierszijde Elektrisch kinderslot
IN EEN OOGOPSLAG
Hiermee kan de bestuurder met een con-
stante zelf ingestelde snelheid rijden.
1. Selecteren / deactiveren van de
snelheidsregelaar.
2. Ingestelde snelheid verlagen.
3. Ingestelde snelheid verhogen.
4. Snelheidsregelaar aan/uit.
Het instellen van een snelheid en het
activeren van de snelheidsregelaar is
alleen mogelijk bij een wagensnelheid
hoger dan 40 km/h, vanaf de vierde
versnelling (handgeschakelde versnel-
lingsbak).
Als de snelheidsregelaar of snelheids-
begrenzer is geselecteerd wordt dit
weergegeven op het instrumentenpa-
neel.
Hiermee kan de bestuurder een maxi-
mumsnelheid instellen, zodat deze niet
overschreden wordt (minimaal 30 km/h).
1. Selecteren / deactiveren van de
snelheidsbegrenzer.
2. Ingestelde snelheid verlagen.
3. Ingestelde snelheid verhogen.
4. Snelheidsbegrenzer aan/uit.
Het instellen van de snelheidsbegrenzer
is alleen mogelijk bij draaiende motor.
Snelheidsbegrenzer
Snelheidsregelaar
98
100
Snelheidsregelaar
Weergave op het instrumentenpaneel
Snelheidsbegrenzer
1
18
1
19
1. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
2. Pictogrammen ingeschakelde
verlichting:
dimlicht.
grootlicht.
mistlampen vóór.
mistachterlicht.
3. Toerenteller.
4. Pictogrammen:
veiligheidsgordels vóór niet
vastgemaakt.
brandstofreserve.
richtingaanwijzer links.
5. Brandstofniveaumeter.
INSTRUMENTENPANELEN BENZINE/DIESEL HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK/
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
10. Knop CHECK en nulstelling
dagteller en onderhoudsindicator.
11. Display instrumentenpaneel:
Kilometerteller.
Dagteller.
Pictogram stand selectiehendel
automatische transmissie.
Aanwijzing snelheidsregelaar/-
begrenzer.
Onderhoudsindicator.
Aanwijzing rijrichting
(navigatiesysteem).
CHECK (automatische controle
van de auto).
Informatie boordcomputer.
Waarschuwingen en meldingen.
12. Dimmer dashboardverlichting.
6. Pictogrammen:
handrem aangetrokken, te laag
remvloeistofniveau of storing
elektronische remdrukregelaar.
richtingaanwijzer rechts.
7. Snelheidsmeter.
8. Pictogrammen:
emissieregeling.
antiblokkeersysteem (ABS).
uitschakeling airbag
passagierszijde.
voorgloeien dieselmotor.
9. Motorolietemperatuurmeter.
1
20
CONTROLE VAN DE AUTO)
In het geval van een storing
Er is een "kleine" storing gesignaleerd: na
het pictogram CHECK OK worden een of
meer pictogrammen weergegeven.
U kunt de auto starten, maar raad-
pleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
Er is een "grote" storing gesignaleerd:
het pictogram CHECK OK wordt niet
weergegeven en er worden een of
meer waarschuwingspictogrammen
weergegeven.
Start de auto niet.
Neem zo snel mogelijk contact op met
het PEUGEOT-netwerk.
Automatische CHECK
Contact aan: alle pictogrammen van
de gecontroleerde functies worden
weergegeven. Na enkele seconden
zijn ze weer verdwenen.
Gelijktijdig wordt automatisch een
CHECK (automatische controle van
de auto) uitgevoerd.
Als er geen "belangrijke" sto-
ring is gesignaleerd, wordt na
twee seconden het pictogram
CHECK OK weergegeven.
U kunt de auto nu starten.
Druk op de knop "CHECK/000" van
het instrumentenpaneel om de CHECK
(automatische controle van de auto)
handmatig te activeren.
Met behulp van deze functie kan op
elk gewenst moment (contact aan of
bij draaiende motor) de volgende in-
formatie worden weergegeven:
- de aanwezige waarschuwingsmel-
dingen,
-
de toestand (geactiveerd of uitgescha-
keld) van verschillende functies (rui-
tenwissers, automatische verlichting).
Handmatige CHECK
Zolang de airbag aan passagiers-
zijde is uitgeschakeld * , wordt het
desbetreffende pictogram con-
stant weergegeven.
Het display van het instrumenten-
paneel geeft bij draaiende motor en
tijdens het rijden de pictogrammen
weer die een storing aangeven (in ge-
val van een storing).
Pictogram remsysteem
PICTOGRAMMEN VAN HET
INSTRUMENTENPANEEL
Dit pictogram geeft aan:
- dat de handrem (nog iets) is aan-
getrokken,
- dat het remvloeistofniveau te laag
is, in dit geval wordt ook het picto-
gram STOP weergegeven,
- dat er een storing is in de elektro-
nische remdrukregelaar, in dit ge-
val wordt ook het pictogram STOP
weergegeven.
Pictogram
veiligheidsgordels
Dit pictogram wordt weergegeven zo-
dra het contact wordt aangezet en een
inzittende voorin zijn veiligheidsgordel
niet draagt.
Bij de laatste twee storingen
wordt dit ook met een pictogram
op het display van het instru-
mentenpaneel weergegeven.
Stop in deze laatste twee gevallen on-
middellijk. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk.
* Volgens land van bestemming.
1
20
CONTROLE VAN DE AUTO)
In het geval van een storing
Er is een "kleine" storing gesignaleerd: na
het pictogram CHECK OK worden een of
meer pictogrammen weergegeven.
U kunt de auto starten, maar raad-
pleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
Er is een "grote" storing gesignaleerd:
het pictogram CHECK OK wordt niet
weergegeven en er worden een of
meer waarschuwingspictogrammen
weergegeven.
Start de auto niet.
Neem zo snel mogelijk contact op met
het PEUGEOT-netwerk.
Automatische CHECK
Contact aan: alle pictogrammen van
de gecontroleerde functies worden
weergegeven. Na enkele seconden
zijn ze weer verdwenen.
Gelijktijdig wordt automatisch een
CHECK (automatische controle van
de auto) uitgevoerd.
Als er geen "belangrijke" sto-
ring is gesignaleerd, wordt na
twee seconden het pictogram
CHECK OK weergegeven.
U kunt de auto nu starten.
Druk op de knop "CHECK/000" van
het instrumentenpaneel om de CHECK
(automatische controle van de auto)
handmatig te activeren.
Met behulp van deze functie kan op
elk gewenst moment (contact aan of
bij draaiende motor) de volgende in-
formatie worden weergegeven:
- de aanwezige waarschuwingsmel-
dingen,
-
de toestand (geactiveerd of uitgescha-
keld) van verschillende functies (rui-
tenwissers, automatische verlichting).
Handmatige CHECK
Zolang de airbag aan passagiers-
zijde is uitgeschakeld * , wordt het
desbetreffende pictogram con-
stant weergegeven.
Het display van het instrumenten-
paneel geeft bij draaiende motor en
tijdens het rijden de pictogrammen
weer die een storing aangeven (in ge-
val van een storing).
Pictogram remsysteem
PICTOGRAMMEN VAN HET
INSTRUMENTENPANEEL
Dit pictogram geeft aan:
- dat de handrem (nog iets) is aan-
getrokken,
- dat het remvloeistofniveau te laag
is, in dit geval wordt ook het picto-
gram STOP weergegeven,
- dat er een storing is in de elektro-
nische remdrukregelaar, in dit ge-
val wordt ook het pictogram STOP
weergegeven.
Pictogram
veiligheidsgordels
Dit pictogram wordt weergegeven zo-
dra het contact wordt aangezet en een
inzittende voorin zijn veiligheidsgordel
niet draagt.
Bij de laatste twee storingen
wordt dit ook met een pictogram
op het display van het instru-
mentenpaneel weergegeven.
Stop in deze laatste twee gevallen on-
middellijk. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk.
* Volgens land van bestemming.
1
21
Pictogram waarschuwing
brandstofniveau
Afhankelijk van de rijomstandigheden
en de motoruitvoering kunt u nog min-
der dan 50 km met de resterende hoe-
veelheid brandstof rijden (tankinhoud:
ongeveer 67 liter).
Pictogram emissieregeling
Dit pictogram moet enkele seconden
na het starten van de motor weer
verdwijnen.
Als het pictogram bij draaiende motor
knippert of blijft branden, wijst dit op
een storing in de emissieregeling.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk.
Pictogram voorgloeien
dieselmotor
Wacht met starten van de motor tot
dit pictogram verdwijnt. Het moment
waarop het pictogram verdwijnt, is af-
hankelijk van de buitentemperatuur.
Pictogram uitschakeling
passagiersairbag *
Dit pictogram wordt blijvend weerge-
geven als de airbag aan passagiers-
zijde is uitgeschakeld.
Als het pictogram bij een snelheid
van meer dan 10 km/h constant wordt
weergegeven, wijst dit op een storing
in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking met rembe-
krachtiging blijft echter behouden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Pictogram
antiblokkeersysteem (ABS)
* Volgens land van bestemming.
Het pictogram verschijnt te-
vens op het display van het
instrumentenpaneel.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Wijzer in zone A : de temperatuur is in
orde.
Wijzer in zone B : de temperatuur is te
hoog.
Stop onmiddellijk als het pictogram te
hoge koelvloeistoftemperatuur wordt
weergegeven (gekoppeld aan het pic-
togram STOP ).
Wacht tot de motor is afgekoeld alvo-
rens koelvloeistof bij te vullen.
Het koelcircuit staat onder druk. Draai,
om verwondingen te voorkomen, de
vuldop twee omwentelingen los om de
druk te laten afnemen.
Verwijder vervolgens de vuldop en vul
indien nodig koelvloeistof bij.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
1
21
Pictogram waarschuwing
brandstofniveau
Afhankelijk van de rijomstandigheden
en de motoruitvoering kunt u nog min-
der dan 50 km met de resterende hoe-
veelheid brandstof rijden (tankinhoud:
ongeveer 67 liter).
Pictogram emissieregeling
Dit pictogram moet enkele seconden
na het starten van de motor weer
verdwijnen.
Als het pictogram bij draaiende motor
knippert of blijft branden, wijst dit op
een storing in de emissieregeling.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk.
Pictogram voorgloeien
dieselmotor
Wacht met starten van de motor tot
dit pictogram verdwijnt. Het moment
waarop het pictogram verdwijnt, is af-
hankelijk van de buitentemperatuur.
Pictogram uitschakeling
passagiersairbag *
Dit pictogram wordt blijvend weerge-
geven als de airbag aan passagiers-
zijde is uitgeschakeld.
Als het pictogram bij een snelheid
van meer dan 10 km/h constant wordt
weergegeven, wijst dit op een storing
in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking met rembe-
krachtiging blijft echter behouden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Pictogram
antiblokkeersysteem (ABS)
* Volgens land van bestemming.
Het pictogram verschijnt te-
vens op het display van het
instrumentenpaneel.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Wijzer in zone A : de temperatuur is in
orde.
Wijzer in zone B : de temperatuur is te
hoog.
Stop onmiddellijk als het pictogram te
hoge koelvloeistoftemperatuur wordt
weergegeven (gekoppeld aan het pic-
togram STOP ).
Wacht tot de motor is afgekoeld alvo-
rens koelvloeistof bij te vullen.
Het koelcircuit staat onder druk. Draai,
om verwondingen te voorkomen, de
vuldop twee omwentelingen los om de
druk te laten afnemen.
Verwijder vervolgens de vuldop en vul
indien nodig koelvloeistof bij.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
1
22
Pictogram laden accu
Als dit pictogram bij draaiende motor
wordt weergegeven, wijst dit op een
storing in het laadcircuit (aansluitingen
accu, aandrijfriem).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Pictogram te lage
bandenspanning
Dit pictogram wordt weergegeven als
de bandenspanning te laag is.
Met een melding op het multifunctio-
nele display wordt aangegeven welke
band(en) het betreft.
Raadpleeg de sticker op de midden-
stijl in de opening van het bestuur-
dersportier. Breng voor uw veiligheid
de banden zo snel mogelijk op de juis-
te spanning.
Pictogrammen elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Pictogram ESP ingeschakeld
Pictogram ESP actief
Pictogram ESP uitgeschakeld
Pictogram storing ESP
Pictogram
stuurbekrachtiging
Dit pictogram wordt weergegeven in het
geval van een storing in de stuurbekrach-
tiging.
Het pictogram is gekoppeld aan het
pictogram STOP .
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Pictogram handrem
Dit pictogram wordt weergegeven als
de handrem (nog iets) is aangetrokken.
Het pictogram is gekoppeld aan het
pictogram remsysteem.
Pictogram te laag
niveau ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Dit pictogram wordt bij het inschakelen
van de ruitenwissers weergegeven als
het niveau van de ruiten- en koplamp-
sproeiervloeistof te laag is.
Vul het reservoir bij.
Pictogram motorolieniveau
Dit pictogram wordt weergegeven als
het motorolieniveau te laag is.
PICTOGRAMMEN VAN
HET DISPLAY VAN HET
INSTRUMENTENPANEEL
Deze pictogrammen verschijnen op
het display van het instrumentenpa-
neel.
Pictogram STOP
Als dit pictogram afzonderlijk wordt
weergegeven, wijst dit op een storing
in de stuurbekrachtiging.
Dit pictogram wordt weergegeven in
combinatie met de pictogrammen te
lage motoroliedruk, te hoge koelvloei-
stoftemperatuur, remsysteem of lekke
band. Stop onmiddellijk.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Pictogram lekke band
Dit pictogram wordt weergegeven in het
geval van (een) lekke band(en).
Op het multifunctionele display wordt
met een melding aangegeven welke
band(en) het betreft.
Het pictogram is gekoppeld aan het pic-
togram STOP .
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Stop onmiddellijk.
Verwissel het wiel met de lekke band
en laat de lekke band repareren door
het PEUGEOT-netwerk.
1
23
Pictogram detectie te lage
bandenspanning
Dit pictogram wordt weergegeven als
een of meer bandenspanningssen-
soren afwezig of defect zijn of in het
geval van een storing in het detectie-
systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Pictogram elektronische
startblokkering
Dit pictogram wordt weergegeven in
het geval van een storing in de elek-
tronische startblokkering.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Pictogram slijtage
remblokken vóór
Dit pictogram wordt weergegeven als
één of meer remblokken versleten zijn.
Laat ze voor uw veiligheid vervangen
door het PEUGEOT-netwerk.
Pictogram brandstofvuldop
(volgens uitvoering)
Bij draaiende motor wordt dit picto-
gram weergegeven als de brandstof-
vuldop niet goed is vastgedraaid of
niet aanwezig is.
Het pictogram is oranje als de wagen-
snelheid lager is dan 10 km/h en rood
als de wagensnelheid hoger is dan
10 km/h.
Pictogram water in
brandstoffi lter (dieselmotor)
Dit pictogram wordt weergegeven als
er water in het brandstoffi lter is te-
rechtgekomen. Er bestaat kans op
schade aan het inspuitsysteem.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk.
Pictogram portier/
achterklep geopend
Bij draaiende motor wordt dit picto-
gram weergegeven in combinatie met
een afbeelding op het multifunctionele
display.
Het pictogram is oranje als de wagen-
snelheid lager is dan 10 km/h en rood
als de wagensnelheid hoger is dan
10 km/h.
Pictogram airbags
Dit pictogram wordt weergegeven in het
geval van een storing in de airbags.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Pictogram automatische
koplampverstelling
Dit pictogram wordt weergegeven in
het geval van een storing in de auto-
matische koplampverstelling.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Pictogram te lage
motoroliedruk
Dit pictogram wordt weergegeven als
de motoroliedruk onvoldoende is.
Het wordt weergeven in combinatie
met het pictogram STOP .
Als het pictogram wordt weergegeven
bij draaiende motor, stop dan onmid-
dellijk.
Vul indien nodig motorolie bij en raad-
pleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
1
24
Pictogram vervuild roetfi lter
(dieselmotor)
Bij draaiende motor wordt dit picto-
gram weergegeven als het roetfi lter
vervuild is (bijv. als overwegend stads-
ritten worden gemaakt: lage snelhe-
den, veel verkeersopstoppingen...) of
als brandstofadditief moet worden bij-
gevuld.
Ga om het roetfi lter te regenereren, als
de omstandigheden het toelaten, min-
stens 5 minuten lang met een snelheid
van meer dan 60 km/h rijden (tot het
pictogram verdwijnt).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als
het pictogram nog steeds wordt weer-
gegeven.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdu-
rig stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties van de auto en heeft geen
gevolgen voor het milieu.
Pictogram service
Dit pictogram wordt weergegeven in
het geval van een storing in het motor-
managementsysteem.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk.
Pictogram storing
automatische transmissie
Dit pictogram wordt weergegeven in
het geval van een storing in de auto-
matische transmissie.
De transmissie werkt dan in een
noodprogramma; er kan alleen in de
3e versnelling worden gereden.
Forceer nooit de selectiehendel bij het
selecteren van een andere stand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Pictogram storing
elektronisch gestuurde
vering
Dit pictogram wordt weergegeven in
het geval van een storing in de elek-
tronisch gestuurde vering.
Selecteer de automatische stand en raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Pictogram parkeerhulp
Als de achteruit is ingeschakeld, wordt
dit pictogram weergegeven in het ge-
val van een storing in de parkeerhulp.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Pictogrammen elektronisch
gestuurde vering
Dit pictogram wordt weergegeven bij
het inschakelen van de stand SPORT.
Dit pictogram wordt weerge-
geven bij het uitschakelen van
de stand SPORT.
Pictogram automatisch
inschakelen verlichting
Pictogram uitschakeling
automatische verlichting
Pictogram automatische
ruitenwissers
Pictogram uitschakeling
automatische ruitenwissers
Dit pictogram wordt weergegeven als
de functie AUTO wordt ingeschakeld.
Dit pictogram wordt weergegeven als
de functie AUTO wordt uitgeschakeld.
Dit pictogram wordt weergegeven als
de functie AUTO wordt ingeschakeld.
Dit pictogram wordt weergegeven als
de functie AUTO wordt uitgeschakeld.
1
25
Dit pictogram wordt weergege-
ven in het geval van een sto-
ring in het schakelprogramma
van de automatische trans-
missie.
Pictogrammen stand
selectiehendel automatische
transmissie
Dit pictogram wordt weerge-
geven in het geval van een
storing in de automatische
transmissie.
Automatische transmissie met 4 of 6 versnellingen
Pictogrammen "Park"
(Parkeerstand)
Pictogrammen
"Reverse" (Achteruit)
Pictogrammen "Neutral"
(Neutraalstand)
Pictogrammen
"Drive" (Rijstand)
De letter S en het teken , die ge-
combineerd kunnen worden met de
bovenstaande pictogrammen, geven
respectievelijk de gekozen program-
ma's Sport en Sneeuw weer.
Deze pictogrammen hebben betrek-
king op de vier of zes versnellingen
van de handbediening van de automa-
tische transmissie.
Als het toerental te laag of te hoog
is voor de geselecteerde versnelling,
knippert het desbetreffende pictogram
enkele seconden, waarna de werkelijk
ingeschakelde versnelling wordt weer-
gegeven. Er wordt tijdelijk overgegaan
op de automatische bediening.
Motorolietemperatuurmeter
Als het contact wordt aangezet en tij-
dens het rijden geeft deze de motoro-
lietemperatuur aan.
Wijzer in zone C : de temperatuur is in
orde.
Wijzer in zone D : de temperatuur is te
hoog.
Matig uw snelheid om de temperatuur
te laten dalen.
Pictogram "Manual" (Handbediening)
1
26
ONDERHOUDSINDICATOR
Deze geeft aan hoeveel kilometer u
nog verwijderd bent van de eerstvol-
gende onderhoudscontrole volgens
het onderhoudsschema.
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
Het PEUGEOT- netwerk zet de onder-
houdsindicator na elke onderhouds-
beurt weer op 0.
Als u zelf de onderhoudscontrole
van uw auto hebt uitgevoerd, kan de
onderhoudsindicator op de volgende
wijze op 0 gezet worden:
zet het contact af.
druk op de resetknop van de dag-
teller en houd deze ingedrukt.
zet het contact aan.
De kilometerteller begint terug te tellen.
Laat de knop los als de onderhoudsin-
dicator "=0" aangeeft; de sleutel ver-
dwijnt.
Na een indicatie van het motorolieni-
veau geeft het display de kilometer-
stand en de stand van de dagteller
aan.
Als de afstand tot de eerstvolgen-
de onderhoudscontrole is over-
schreden , knipperen elke keer als het
contact wordt aangezet gedurende
5 seconden de kilometerstand en de
sleutel.
Voorbeeld : als het contact wordt aan-
gezet, geeft het display weer dat er
300 km eerder een onderhoudscon-
trole uitgevoerd had moeten worden.
Na de onderhoudsindicator en het mo-
torolieniveau geeft de teller weer de
normale kilometerstand aan, maar het
lampje blijft branden.
Het onderhoud wordt berekend op ba-
sis van twee parameters:
- de totale kilometerstand,
- de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudscontrole.
Afhankelijk van de gebruiksgewoon-
ten van de bestuurder kan de factor
tijd worden meegewogen bij de nog af
te leggen kilometers.
Werking
Zodra het contact wordt aangezet,
gaat het lampje (een sleutel die onder-
houdswerkzaamheden symboliseert)
gedurende 5 seconden branden. De
teller geeft (afgerond) het resterende
aantal kilometers tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole aan.
Voorbeeld : bij het aanzetten van het
contact en gedurende 5 seconden
daarna geeft de teller aan dat er nog
900 km is af te leggen tot de eerstvol-
gende onderhoudscontrole.
Als u na deze handeling de
accu wilt loskoppelen, ver-
grendel dan de auto en wacht
minimaal vijf minuten. Het re-
setten van de onderhoudsindicator zal
anders niet worden opgeslagen.
1
27
Motorolieniveaumeter
Bij het aanzetten van het contact wordt
de onderhoudsindicator enkele se-
conden weergegeven en vervolgens
gedurende 5 seconden het motorolie-
niveau.
Oliepeilstok
2 merktekens op de peil-
stok: het oliepeil mag nooit
boven het merkteken A uit-
komen.
Als het oliepeil niet boven
het merkteken B uitkomt,
moet het voor de motor
van uw auto voorgeschre-
ven type motorolie worden
bijgevuld via de vuldop.
A = maxi.
B = mini.
Nulstelling dagteller
Motorolieniveau correct
Te weinig olie
Als dit lampje knippert, is het motor-
olieniveau te laag, waardoor ernstige
motorschade kan ontstaan.
Controleer het olieniveau met de peil-
stok.
Storing
motorolieniveaumeter
(streepjes knipperen)
Controleer het olieniveau met de peil-
stok.
Als het olieniveau correct is, duidt het
knipperen van de streepjes op een
storing in de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Zet om het olieniveau met de peilstok
te controleren de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond en laat de mo-
tor ten minste 15 minuten afkoelen.
Op het display wordt in het gedeelte A
de totale kilometerstand en in het ge-
deelte B de dagteller weergegeven.
Kilometerteller
Druk, als de dagteller wordt weerge-
geven, enkele seconden op de knop.
1
28
BOORDCOMPUTER
of
TRIP (Traject): toegang
tot de weergave van de
boordcomputer.
Druk herhaaldelijk op de toets op het
uiteinde van de ruitenwisserschake-
laar om de verschillende informatie
weer te geven.
DIMMER
DASHBOARDVERLICHTING
Op 0 zetten
Druk de knop meer dan twee secon-
den in zodra het gewenste traject
wordt aangegeven.
Druk, tijdens het branden van de ver-
lichting, op de knop om de sterkte van
de dashboardverlichting te verande-
ren. Als de verlichting de zwakste (of
felste) stand heeft bereikt, laat dan de
knop los en druk deze vervolgens op-
nieuw in om de verlichting weer feller
(of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
- stand "auto" met:
de actieradius,
het momentele verbruik,
de nog af te leggen
afstand.
- stand traject "1" met:
de afgelegde afstand,
het gemiddelde
verbruik,
de gemiddelde
snelheid,
voor het eerste traject.
- stand traject "2" met:
de afgelegde afstand,
het gemiddelde
verbruik,
de gemiddelde
snelheid,
voor het tweede traject.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhanke-
lijk en hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt
worden voor een dagelijks verbruik en
traject "2" voor een maandelijks ver-
bruik.
1
28
BOORDCOMPUTER
of
TRIP (Traject): toegang
tot de weergave van de
boordcomputer.
Druk herhaaldelijk op de toets op het
uiteinde van de ruitenwisserschake-
laar om de verschillende informatie
weer te geven.
DIMMER
DASHBOARDVERLICHTING
Op 0 zetten
Druk de knop meer dan twee secon-
den in zodra het gewenste traject
wordt aangegeven.
Druk, tijdens het branden van de ver-
lichting, op de knop om de sterkte van
de dashboardverlichting te verande-
ren. Als de verlichting de zwakste (of
felste) stand heeft bereikt, laat dan de
knop los en druk deze vervolgens op-
nieuw in om de verlichting weer feller
(of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
- stand "auto" met:
de actieradius,
het momentele verbruik,
de nog af te leggen
afstand.
- stand traject "1" met:
de afgelegde afstand,
het gemiddelde
verbruik,
de gemiddelde
snelheid,
voor het eerste traject.
- stand traject "2" met:
de afgelegde afstand,
het gemiddelde
verbruik,
de gemiddelde
snelheid,
voor het tweede traject.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhanke-
lijk en hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt
worden voor een dagelijks verbruik en
traject "2" voor een maandelijks ver-
bruik.
1
29
Actieradius
(km of mijl)
Momenteel verbruik
(l/100, km/l of mpg)
Dit is het verbruik dat geregistreerd is
tijdens de laatste seconden.
In deze stand geeft de computer aan de
hand van het gemiddelde verbruik over
de laatst afgelegde kilometers aan hoe-
veel kilometer u nog met de resterende
hoeveelheid brandstof kunt rijden.
Nog af te leggen afstand
(km of mijl)
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Menu "TRIP" (Traject)
Druk op de toets "MENU" om het al-
gemene menu weer te geven.
Selecteer "Boordcomputer" of "Di-
agnose auto" met het navigatiepa-
neel en bevestig of druk op de toets
"MODE" tot u toegang hebt tot het
display van de boordcomputer en be-
vestig vervolgens met "OK" .
Het menu "Boordcomputer" of "Diag-
nose auto" biedt verschillende moge-
lijkheden:
- Logboek waarschuwingsmeldingen,
- Toestand van de functies,
- Afstand tot bestemming.
Gemiddeld verbruik
(l/100, km/l of mpg)
Afgelegde afstand
(km of mijl)
Logboek waarschuwingsmeldingen
Deze functie herhaalt de actieve waar-
schuwingsmeldingen door ze achter-
eenvolgens op het multifunctionele
display te laten verschijnen.
Toestand van de functies
Deze functie geeft aan of de verschil-
lende functies van de auto zijn in- of
uitgeschakeld.
Nog af te leggen afstand
(km of mijl)
Als het navigatiesysteem niet actief is,
wordt voor de resterende afstand een
globale waarde aangehouden.
Dit getal kan verhoogd wor-
den door een verandering in
de rijstijl of van het landschap,
die een aanzienlijke verlaging
van het momentele verbruik
tot gevolg heeft.
Zodra de actieradius minder dan
30 km bedraagt, worden vier streepjes
weergegeven. Na het tanken wordt de
actieradius weer weergegeven zodra
deze meer dan 100 km bedraagt.
Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk wanneer er tijdens
het rijden horizontale streep-
jes in plaats van cijfers op het
display verschijnen.
Deze informatie verschijnt al-
leen als er met een snelheid
van meer dan 30 km/h wordt
gereden.
Dit is de afstand tot de eindbestem-
ming. Deze afstand wordt op elk mo-
ment tijdens het navigeren berekend
of wordt ingevoerd door de gebruiker,
met aftrek van de kilometers die sinds
het invoeren zijn afgelegd.
Bij het ontbreken van de afstand verschij-
nen er streepjes in plaats van cijfers.
Dit is het gemiddelde verbruik sinds
de laatse nulstelling van de boord-
computer.
In deze stand geeft de boordcomputer
de afgelegde afstand sinds de laatste
nulstelling aan.
Toegang via het algemene menu
Dit is de gemiddelde snelheid sinds de
laatste nulstelling van de boordcom-
puter (contact aan).
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
30
MONOCHROOM DISPLAY C
EN KLEURENDISPLAY C (MET
PEUGEOT CONNECT SOUND)
Dit display kan de volgende informatie
weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur (bij kans op
gladheid knippert de weergegeven
temperatuur),
- controle van te openen carrosserie-
delen,
- meldingen over de staat van de
functies van de auto, die tijdelijk
worden weergegeven,
- waarschuwingsmeldingen,
- de audiofuncties,
- de informatie van de boordcomputer,
- de parameters van de auto,
- instellingen van de airconditioning,
- de taalkeuze.
Algemeen menu Parameters van de auto instellen
Met deze functie kunnen verschillende
systemen van de auto geactiveerd of
uitgeschakeld worden.
Voorbeeld: automatisch inschakelen
van de verlichting.
Druk op de toets "MENU" om naar het al-
gemene menu te gaan en selecteer een
van de volgende functies: Audiofuncties,
Boordcomputer, Persoonlijke instellingen -
confi guratie, Airconditioning.
Voorbeeld: geselecteerde weergave
bij "Audiofuncties".
Het menu "Persoonlijke instellin-
gen - confi guratie" biedt toegang tot
diverse opeenvolgende bevestigings-
vensters.
Selecteren van de weergave
Druk op de toets "AUDIO" , "TRIP" of
"CLIM" van het bedieningspaneel van de
autoradio om de desbetreffende functie in
het hoofdvenster (rechts) weer te geven.
Voorbeeld: "TRIP"
Taalkeuze
Duits, Spaans, Frans, Engels, Italiaans,
Nederlands, Turks, Portugees en
Portugees-Braziliaans.
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
31
Confi guratie van het display Datum en tijd instellen Stel de parameters één voor één in en
selecteer "OK" om te bevestigen.
Selecteer in de weergegeven lijst
"Confi guratie display" en bevestig.
Selecteer in de weergegeven lijst "In-
stellen datum en tijd" en bevestig.
- Lichtsterkte instellen volgens een
schaal tussen Maan (-) en Zon (+).
- Kiezen van eenheden.
- Instellen van datum en tijd. Het dis-
play geeft het geselecteerde item
weer. Gebruik het navigatiepaneel
om een ander item te selecteren.
Bevestig de nieuwe parameters één
voor één door op de toets van het na-
vigatiepaneel te drukken. De wijzigin-
gen worden opgeslagen door op het
scherm "OK" te selecteren.
Druk op de toets ESC (Escape) van
het bedieningspaneel om de wijzigin-
gen te annuleren.
- Kiezen van kleuren (uitsluitend bij
kleurendisplay C).
Selecteer met behulp van het naviga-
tiepaneel in het menu op het display
het icoon "Persoonlijke-instellingen-
Confi guratie" en bevestig.
Om veiligheidsredenen mag
de bestuurder het multifunc-
tionele display uitsluitend be-
dienen als de auto stilstaat.
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
32
Weergave
Via dit menu kunt u de helderheid van
het display, de kleuren van het display
en de kleur van de kaart instellen (dag/
nacht en automatisch).
Parameters auto
Via dit menu kunnen verschillende
functies ten behoeve van het rijden en
het comfort worden in- of uitgescha-
keld:
- airconditioning (A/C),
- informatie over de auto,
- toegang tot de auto,
- hulpsystemen bij het rijden,
- confi guratie verlichting,
- comfortverlichting.
Eenheden
Via dit menu kunt u de eenheden kie-
zen: temperatuur (°C of °F) en verbruik
(km/l, l/100, mijl en mpg).
Parameters systeem
Via dit menu kunt u de fabrieksinstel-
lingen herstellen, de versie van de
software weergeven en doorlopende
tekst activeren.
Om veiligheidsredenen mag
de bestuurder het multifunc-
tionele display uitsluitend be-
dienen als de auto stilstaat.
KLEURENDISPLAY (MET
PEUGEOT CONNECT NAV)
Menu "SETUP"
Druk op de toets SETUP om naar het
menu "SETUP" te gaan. Dit menu biedt
toegang tot de volgende functies:
- Taal,
- Datum & tijd,
- Weergave,
- Parameters auto,
- Eenheden,
- Parameters systeem.
Talen
Via dit menu kunt u de taal van het dis-
play instellen: Duits, Engels, Spaans,
Frans, Italiaans, Nederlands, Pools,
Portugees.
Datum & tijd
Via dit menu kunt u de datum en tijd,
het formaat van de datum en het for-
maat van de tijd instellen (raadpleeg
het hoofdstuk "Audio en Telematica").
Dit display kan de volgende informatie
weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur (bij kans op
gladheid knippert de weergegeven
temperatuur),
- controle van te openen carrosserie-
delen,
- meldingen over de staat van de
functies van de auto, die tijdelijk
worden weergegeven,
- waarschuwingsmeldingen,
- de audiofuncties,
- de informatie van de boordcomputer,
- de instellingen van de airconditio-
ning,
- de informatie van het navigatiesy-
steem.
2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
33
KLEURENDISPLAY MET HOGE RESOLUTIE
(MET PEUGEOT CONNECT COM)
Dit display kan de volgende informatie
weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur (bij kans op
gladheid knippert de weergegeven
temperatuur),
-
controle van te openen carrosseriedelen,
- meldingen over de staat van de
functies van de auto, die tijdelijk
worden weergegeven,
- waarschuwingsmeldingen,
- de audiofuncties,
- de informatie van de boordcomputer,
- de instellingen van de airconditioning,
-
de informatie van het navigatiesysteem.
Algemeen menu
Confi guratie van het display
Druk op de toets "MENU" om naar
het algemene menu te gaan en se-
lecteer een van de volgende functies:
Navigatie, Kaart, Verkeersinformatie,
Audiofuncties, Telematica, Confi gura-
tie, Video, Diagnose auto en Aircondi-
tioning.
- Kiezen van de kleur,
- Instellen van de lichtsterkte,
- Instellen van datum en tijd,
- Kiezen van de eenheden.
Parameters van de auto instellen
Met deze functie kunnen verschillende
systemen van de auto geactiveerd of
uitgeschakeld worden.
- permanente vergrendeling van het
kofferdeksel bij de 407 sedan,
- automatisch inschakelen van de
verlichting,
- automatische Follow-Me-Home-ver-
lichting,
- automatisch inschakelen ruitenwis-
ser achter bij inschakelen achteruit-
versnelling bij de 407 SW.
Het menu "Confi guratie" biedt toe-
gang tot de volgende functies:
- Confi guratie display,
- Geluid,
- Taalkeuze,
- Parameters auto defi niëren.
U kunt op de drie aansluitingen in het
dashboardkastje een videoapparaat
(camcorder, digitale camera, ...) aan-
sluiten.
De videoweergave is uitsluitend mo-
gelijk als de auto stilstaat.
Selecteer in het algemene menu het
menu "Video":
- "Videofunctie activeren" om de vi-
deofunctie in of uit te schakelen,
- "Parameters video" om het formaat
van de weergave, de lichtsterkte, het
contrast en de kleuren in te stellen.
Druk op de toets "ESC" of "DARK" om
de videoweergave uit te schakelen.
Druk herhaaldelijk op de toets "SOURCE"
om in plaats van de videoweergave
een andere geluidsbron te selecteren.
MENU VIDEO (MET PEUGEOT
CONNECT COM)
3
COMFORT
34
3
COMFORT
35
Let erop dat voor een gelijkmatige ver-
deling van de lucht naar het interieur
de uitstroomopening onder de voorruit,
de ventilatieroosters, de luchtkanalen
onder de voorstoelen en de ventila-
tieopeningen in de bagageruimte vrij
blijven.
Bij een zware belasting van de motor
(trekken van een zware aanhanger op
een steile helling bij een hoge buiten-
temperatuur) kan de airconditioning tij-
delijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor.
Sluit alle ruiten, zodat de airconditio-
ning effectief kan werken.
Controleer regelmatig de staat van het
interieurfi lter. De fi lterelementen die-
nen periodiek te worden vervangen.
Laat de lterelementen twee keer zo
vaak vervangen als de omstandighe-
den dit vereisen.
Het airconditioningssysteem is chloor-
vrij en is niet schadelijk voor de ozon-
laag.
Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per
maand 5 tot 10 minuten aan om het
systeem in perfecte staat te houden.
Bij stilstand is het normaal dat er onder
de auto een plasje water verschijnt,
aangezien de airconditioning het con-
denswater druppelsgewijs afvoert via
een daarvoor bestemde afvoerope-
ning.
Gebruik de airconditioning niet als
deze niet koelt en laat het systeem in
dat geval door het PEUGEOT-netwerk
controleren.
1. Ventilatieroosters middenconsole.
2. Regeling luchttoevoer dashboard-
kastje (zie hoofdstuk "Indeling in-
terieur").
3. Uitstroomopening beenruimte.
4. Twee uitstroomopeningen onder
aan de middenconsole voor de
achterzitplaatsen.
5. Zijventilatieroosters.
6. Uitstroomopeningen zijruitontwa-
seming.
7. Uitstroomopeningen voorruitont-
waseming.
8. Zonnesensor.
9. Ventilatierooster matige luchtver-
deling.
AUTOMATISCHE REGELING
AIRCONDITIONING
Het is aan te raden de automatische
regeling van de airconditioning te ge-
bruiken. Hiermee worden de luchthoe-
veelheid, de binnentemperatuur en de
luchtverdeling automatisch en opti-
maal geregeld aan de hand van signa-
len van verschillende sensoren, zodat
u de instelling niet handmatig hoeft te
wijzigen.
Matige luchtverdeling
Het ventilatierooster voor de matige
luchtverdeling, boven in de midden-
console, zorgt voor een gelijkmatige
verdeling van de luchtstroom, zonder
dat tocht optreedt, en voor een opti-
male temperatuur in het interieur.
Dek de zonnesensor 8 niet af.
Deze zorgt voor de regeling van de
airconditioning.
Gebruiksadviezen
Sluit voor een goede ventilatie
het ventilatierooster voor ma-
tige luchtverdeling 9 niet af.
Sluit voor een optimale ventilatie bij
warm weer het ventilatierooster voor
matige luchtverdeling af en gebruik uit-
sluitend de ventilatieroosters 1 en 5 .
Als de binnentemperatuur zeer hoog
blijft nadat de auto lang in de zon heeft
gestaan, kunt u het passagierscom-
partiment kort ventileren.
3
COMFORT
36
AUTOMATISCHE
AIRCONDITIONING (MET
CENTRALE REGELING)
Centrale regeling: de temperatuur, de
luchtverdeling en de luchtopbrengst wor-
den voor het gehele interieur geregeld.
Automatische regeling (AUTO)
Automatisch
programma -
comfort (1)
Druk op de toets "AUTO" . Het verklik-
kerlampje gaat branden. Op het multi-
functionele display wordt het symbool
"AUTO" weergegeven.
Afhankelijk van de gekozen instellingen
regelt het systeem de luchtverdeling, -
opbrengst, -temperatuur en -toevoer om
het comfort en de luchtcirculatie in het
interieur optimaal te houden. U hoeft het
systeem niet zelf meer bij te regelen.
Druk op een van de
pijltoetsen (links of
rechts) om de tempe-
ratuur in te stellen.
Temperatuurregeling (2)
Om bij koude motor de toe-
voer van koude lucht te be-
perken, wordt de ventilatie
geleidelijk op het optimale ni-
veau gebracht.
De symbolen en meldingen van de
verschillende instellingen van de au-
tomatische airconditioning verschijnen
op het multifunctionele display.
De op het display weergegeven waar-
de heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op een tempe-
ratuur in graden Celsius of Fahrenheit
(afhankelijk van de instelling van het
display).
Instelling op een waarde van onge-
veer 21 biedt een optimaal comfort.
Desgewenst kunt u een andere waar-
de instellen, waarbij het raadzaam is
deze niet lager dan 18 en niet hoger
dan 24 in te stellen.
3
COMFORT
37
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies
van de airconditioning handmatig in te
stellen, terwijl de overige functies au-
tomatisch worden geregeld.
In de handbediende stand kunnen on-
aangename verschijnselen optreden
(temperatuur, vocht, stank, beslagen
ruiten) en is het comfort niet optimaal.
Bij het indrukken van de toets "AUTO"
zal het systeem weer volledig automa-
tisch functioneren.
Aanjager (3)
Luchtopbrengst
Draai de knop 3
rechtsom om de
luchtopbrengst te ver-
groten of linksom om
deze te verkleinen.
Uitschakelen van de ventilatie
Draai de knop 3
naar links om de
luchttoevoer te on-
derbreken.
Regeling
luchtverdeling (4)
Druk herhaaldelijk op de toets 4 of houd
deze ingedrukt om de luchtstroom in
de gewenste richting te sturen.
Het verklikkerlampje van de toets
"AUTO" gaat uit.
De symbolen (pijlen) geven de inge-
stelde luchtstroom aan op het multi-
functionele display.
De voorruit en zijruiten.
Ventilatie voor en achter.
Beenruimte voor en achter.
AUTO Automatische luchtverdeling.
Programma "zicht"
voorzijde (5)
In sommige gevallen (bijv. regen, veel
inzittenden, vorst) is het programma
"comfort" niet toereikend om de ruiten
condens- en ijsvrij te houden.
Selecteer het programma "zicht"
voorzijde om de ruiten snel te ont-
wasemen of ontdooien. Het ver-
klikkerlampje gaat branden.
Het systeem regelt de airconditioning
en de luchtopbrengst en stuurt de op-
timale luchtstroom naar de voorruit en
de voorportierruiten.
Het symbool van het programma
"zicht" wordt weergegeven op het mul-
tifunctionele display.
Druk als het zicht voldoende is op de
toets 1 om naar de instellingen van het
programma "comfort" te gaan.
Om de airconditioning weer in te
schakelen:
Druk op de toets 1 .
Als de temperatuur in de auto
bij het instappen veel lager
of hoger is dan de ingestelde
waarde, heeft het geen zin om
voor een optimale temperatuur de in-
gestelde waarde te wijzigen.
Het systeem compenseert automa-
tisch en zo snel mogelijk het tempera-
tuurverschil.
Het verklikkerlampje van de toets
"AUTO" gaat uit.
Het symbool van de luchtopbrengst
(propeller) geeft de ingestelde waarde
(gedeeltelijk) aan.
Zorg om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit in het in-
terieur minder wordt, dat de luchtop-
brengst voldoende groot is.
Op het multifunctionele display wordt
het symbool "OFF" weergegeven.
Er wordt niets meer weergegeven op
het display en de verklikkerlampjes
gaan uit.
Alle functies van het systeem worden
uitgeschakeld, met uitzondering van
de achterruitverwarming.
Het thermische comfort (temperatuur,
vocht, geur, ontwaseming) wordt niet
meer geregeld.
Het is raadzaam om niet langdurig met
uitgeschakelde airconditioning te rijden.
3
COMFORT
38
Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie in
interieur (6)
Met deze functie kan de toevoer van
buitenlucht bij stank- en stofoverlast
worden afgesloten.
Druk herhaaldelijk op de toets 6
om de lucht in het interieur te recir-
culeren of de automatische lucht-
toevoer weer in te schakelen. Het
desbetreffende verklikkerlampje
gaat branden:
- toevoer van buitenlucht met ge-
bruik van aanjager.
- luchtrecirculatie in het interieur.
Het desbetreffende verklikkerlamp-
je gaat branden. Als gedurende
lange tijd de lucht in het interieur
recirculeert, kunnen de ruiten be-
slaan en kan de luchtkwaliteit in het
interieur achteruitgaan.
Gebruik de luchtrecirculatie al-
leen als het echt nodig is.
De ingeschakelde stand wordt
tevens weergegeven met een
melding op het multifunctionele
display.
Druk op de toets 6 om terug te ke-
ren naar de automatische luchttoe-
voer. De beide verklikkerlampjes
zijn uit.
Als de auto opnieuw wordt gestart,
zullen de instellingen hetzelfde zijn.
Achterruitverwarming (7)
De achterruitverwarming werkt onaf-
hankelijk van de airconditioning.
Druk bij draaiende motor op de
toets 7 om de achterruit- en bui-
tenspiegelverwarming in te scha-
kelen. Het verklikkerlampje gaat
branden.
Afhankelijk van de buitentemperatuur
wordt de achterruit- en buitenspiegel-
verwarming automatisch uitgescha-
keld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 7 of zet de
motor af om de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming uit te schakelen.
Als de achterruitverwarming wordt uit-
geschakeld door de motor af te zetten,
zal deze opnieuw worden ingescha-
keld als de motor binnen 1 minuut
weer wordt gestart.
Schakel zodra de omstandigheden het
toelaten de achterruit- en buitenspie-
gelverwarming uit om onnodig stroom-
en brandstofverbruik te voorkomen.
3
COMFORT
39
Menu "CLIM"
Druk op de toets
"MENU" om naar het
algemene menu te gaan
en bevestig.
Op het multifunctionele display ver-
schijnt het "Algemeen menu" .
Selecteer het symbool van de aircon-
ditioning met de toetsen van het be-
dieningspaneel.
Op het multifunctionele display ver-
schijnt op de voorgrond het menu
"Airconditioning" .
Uitschakelen van de
airconditioning (AC-OFF)
Extra verwarming *
Auto's uitgerust met een HDI-motor
kunnen zijn voorzien van een extra
automatische verwarming voor een
optimaal comfort.
Het is normaal dat bij stationair draai-
ende of stilstaande auto een lichte
uittoon en rook- en geurvorming
merkbaar zijn.
Als de airconditioning is uitgeschakeld,
kunnen onaangename verschijnselen
optreden (temperatuur, vocht, stank,
beslagen ruiten).
Op het multifunctionele display ver-
schijnt het symbool "AC OFF" .
Als de airconditioning is uitgescha-
keld, zou de ingestelde temperatuur
niet meer bereikt kunnen worden en
zouden de ruiten kunnen beslaan.
U kunt de automatische airconditioning
weer inschakelen door op de toets
"AUTO" op het bedieningspaneel van
de airconditioning te drukken.
* Volgens land van bestemming.
3
COMFORT
AUTOMATISCHE
AIRCONDITIONING (MET
GESCHEIDEN REGELING)
Gescheiden regeling: de regeling
van de temperatuur en de luchtverde-
ling voor bestuurders- en passagiers-
zijde is gescheiden.
De bestuurder en de voorpassagier
kunnen de temperatuur en de luchtver-
deling afzonderlijk naar wens instellen.
Automatische regeling (AUTO)
Automatisch
programma - comfort
bestuurder en
passagier (1)
Druk op de toets "AUTO" . Het verklikkerlampje
gaat branden. Op het multifunctionele display
wordt het symbool "AUTO" weergegeven.
Temperatuurregeling
bestuurderszijde (2)
Temperatuurregeling
passagierszijde (3)
Druk op een van de pijltoetsen
(omhoog of omlaag) om de tempe-
ratuur aan bestuurderszijde ( 2 ) of
aan passagierszijde ( 3 ) in te stel-
len.
De op het display weergegeven waar-
de heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op een tempe-
ratuur in graden Celsius of Fahrenheit
(afhankelijk van de instelling van het
display).
Instelling op een waarde van onge-
veer 21 biedt een optimaal comfort.
Om bij koude motor de toe-
voer van koude lucht te be-
perken, wordt de ventilatie
geleidelijk op het optimale ni-
veau gebracht.
De symbolen en meldingen van de
verschillende instellingen van de au-
tomatische airconditioning verschijnen
op het multifunctionele display.
Afhankelijk van de gekozen instellingen
regelt het systeem de luchtverdeling, de
luchtopbrengst, de temperatuur en de lucht-
toevoer om het comfort en de luchtcirculatie
in het interieur optimaal te houden. U hoeft
het systeem niet meer zelf bij te regelen.
3
COMFORT
41
Aanjager (4)
Luchtopbrengst
Draai de knop 4
rechtsom om de
luchtopbrengst te ver-
groten of linksom om
deze te verkleinen.
Draai de knop 4
naar links om de
luchttoevoer te on-
derbreken.
Uitschakelen van de ventilatie
Regeling
luchtverdeling
bestuurderszijde (5)
Druk herhaaldelijk op de toets 5 of 6
of houd deze ingedrukt om de lucht-
stroom aan de bestuurders- of passa-
gierszijde onafhankelijk van elkaar in
de gewenste richting te sturen.
Het verklikkerlampje van de toets
"AUTO" gaat uit.
De symbolen (pijlen) geven de met de
toetsen 5 of 6 ingestelde luchtstroom
aan op het multifunctionele display.
De voorruit en zijruiten.
Ventilatie voor en achter.
Beenruimte voor en achter.
AUTO Automatische luchtverdeling.
Regeling
luchtverdeling
passagierszijde (6)
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies
van de airconditioning handmatig in te
stellen, terwijl de overige functies au-
tomatisch worden geregeld.
In de handbediende stand kunnen on-
aangename verschijnselen optreden
(temperatuur, vocht, stank, beslagen
ruiten) en is het comfort niet optimaal.
Bij het indrukken van de toets "AUTO"
zal het systeem weer volledig automa-
tisch functioneren.
Desgewenst kunt u een an-
dere waarde instellen, die ge-
bruikelijk tussen 18 en 24 ligt.
Als de temperatuur in de auto
vlak na het instappen veel lager of ho-
ger is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin de ingestelde waarde
te wijzigen om sneller het gewenste
comfort te bereiken.
De automatische airconditioning zal
op volle kracht gaan werken om het
temperatuurverschil zo snel mogelijk
te overbruggen.
Om de airconditioning weer in te schakelen:
Druk op de toets 1 .
Het verklikkerlampje van de toets
"AUTO" gaat uit.
Het symbool van de luchtopbrengst
(propeller) geeft de ingestelde waarde
(gedeeltelijk) aan.
Zorg om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit in het in-
terieur minder wordt, dat de luchtop-
brengst voldoende groot is.
Op het multifunctionele display wordt
het symbool "OFF" weergegeven.
Er wordt niets meer weergegeven op
het display en de verklikkerlampjes
gaan uit.
Alle functies van het systeem worden
uitgeschakeld, met uitzondering van
de achterruitverwarming.
Het thermische comfort (temperatuur,
vocht, geur, ontwaseming) wordt niet
meer geregeld.
Het is raadzaam om niet langdurig met
uitgeschakelde airconditioning te rijden.
3
COMFORT
42
Programma "zicht"
voorzijde (7)
In sommige gevallen (bijv. regen, veel
inzittenden, vorst) is het programma
"comfort" niet toereikend om de ruiten
condens- en ijsvrij te houden.
Selecteer het programma "zicht"
voorzijde om de ruiten snel te ont-
wasemen of ontdooien. Het ver-
klikkerlampje gaat branden.
Het systeem regelt de airconditioning
en de luchtopbrengst en stuurt de op-
timale luchtstroom naar de voorruit en
de voorportierruiten.
Het symbool van het programma
"zicht" wordt weergegeven op het mul-
tifunctionele display.
Druk als het zicht voldoende is op de
toets 1 om naar de instellingen van het
programma "comfort" te gaan.
Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie in
interieur (8)
Door middel van deze functie kan de
toevoer van buitenlucht bij stank- en
stofoverlast worden afgesloten.
Druk herhaaldelijk op de toets 8
om de lucht in het interieur te recir-
culeren of de automatische lucht-
toevoer weer in te schakelen. Het
desbetreffende verklikkerlampje
gaat branden:
- toevoer van buitenlucht met ge-
bruik van aanjager.
- luchtrecirculatie in het interieur.
Als gedurende lange tijd de lucht
in het interieur recirculeert, kun-
nen de ruiten beslaan en kan de
luchtkwaliteit in het interieur ach-
teruit gaan.
Gebruik de luchtrecirculatie al-
leen als het echt nodig is.
De ingeschakelde stand wordt
tevens weergegeven met een
melding op het multifunctionele
display.
Druk op de toets 8 om terug te ke-
ren naar de automatische luchttoe-
voer. De beide verklikkerlampjes
zijn uit.
Als de auto opnieuw wordt gestart,
zullen de instellingen hetzelfde zijn.
Achterruitverwarming (9)
De achterruitverwarming werkt onaf-
hankelijk van de airconditioning.
Druk bij draaiende motor op de
toets 9 om de achterruitverwarming
en verwarming buitenspiegels in te
schakelen. Het verklikkerlampje
gaat branden.
Afhankelijk van de buitentemperatuur
wordt de achterruit- en buitenspiegel-
verwarming automatisch uitgescha-
keld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
Druk opnieuw op de toets 9 of zet de
motor af om de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming uit te schakelen.
Als de achterruitverwarming wordt uit-
geschakeld door de motor af te zet-
ten, wordt deze opnieuw ingeschakeld
als de motor binnen een minuut weer
wordt gestart.
Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en buiten-
spiegelverwarming uit om onnodig
stroomverbruik en dus brandstofver-
bruik te voorkomen.
3
COMFORT
43
Uitschakelen van de
airconditioning (A/C-OFF)
Uitschakelen of inschakelen van
de gecombineerde regeling (links/
rechts) van de airconditioning
Met deze functie kunnen de instellingen
van de bestuurderszijde overgebracht
worden naar de passagierszijde.
Als deze functie wordt uitgeschakeld,
wordt teruggekeerd naar de geschei-
den regeling voor de bestuurders- en
passagierszijde.
Door op een van de toetsen 4 of 6 te
drukken wordt de gecombineerde re-
geling uitgeschakeld.
Menu "CLIM"
Druk op de toets
"MENU" om naar het
algemene menu te gaan
en bevestig.
Op het multifunctionele display ver-
schijnt het "Algemeen menu" .
Selecteer het symbool van de aircon-
ditioning met de toetsen van het be-
dieningspaneel.
Op het multifunctionele display ver-
schijnt op de voorgrond het hoofdme-
nu "Airconditioning" .
Extra verwarming *
Auto's uitgerust met een HDI-motor
kunnen zijn voorzien van een extra
automatische verwarming voor een
optimaal comfort.
Het is normaal dat bij stationair draai-
ende motor of stilstaande auto een
lichte fl uittoon en rook- en geurvor-
ming merkbaar zijn.
* Volgens land van bestemming.
Als de airconditioning is uitgeschakeld,
kunnen onaangename verschijnselen
optreden (temperatuur, vocht, stank,
beslagen ruiten).
U kunt de automatische airconditioning
weer inschakelen door op de toets
"AUTO" op het bedieningspaneel van
de airconditioning te drukken.
3
COMFORT
44
PROGRAMMEERBARE
VERWARMING
Afstandsbediening van de
programmeerbare verwarming
De afstandsbediening van de pro-
grammeerbare verwarming beschikt
over de volgende toetsen en weerga-
vemogelijkheden:
1. Menutoetsen om door de functies
te scrollen.
2. Pictogrammen: symbolen voor tijd,
temperatuur, werkingstijd, ingestel-
de tijd, werking van de verwarming
en aansturing van de verwarming.
3. Digitale weergave: tijd, tempera-
tuur, werkingsduur, ingestelde tijd
of verwarmingsniveau.
4. Toets voor het uitschakelen.
5. Toets voor het inschakelen.
Weergave van de functies
Raadpleeg bij een storing in het sy-
steem van de programmeerbare ver-
warming het PEUGEOT-netwerk.
De programmeerbare verwarming
werkt onafhankelijk van de motor.
Dit systeem verwarmt als de motor is
afgezet de koelvloeistof van de motor,
zodat deze zo snel mogelijk na het
starten de optimale bedrijfstempera-
tuur bereikt.
De programmeerbare verwarming
kan met de afstandsbediening wor-
den ingeschakeld. De verwarming kan
onmiddellijk of met een in te stellen
tijdschakeling worden ingeschakeld.
Weergave op het display van
de afstandsbediening
Druk meerdere keren op de toetsen 1
om de functies weer te geven.
Door de linker- of rechtertoets één
keer in te drukken wordt de tijd weer-
gegeven.
De linkertoets geeft vervolgens toe-
gang tot de in te stellen tijd en het ver-
warmingsniveau (C1 tot C5).
De rechtertoets geeft toegang tot de
interieurtemperatuur en vervolgens de
werkingsduur van de verwarming als
deze onmiddellijk wordt ingeschakeld.
De informatie over de interieur-
temperatuur is alleen beschik-
baar als de motor is afgezet.
3
COMFORT
45
Druk, nadat de tijd is opgeroepen met
behulp van de toetsen 1 , gedurende
10 seconden gelijktijdig op de toetsen
4 en 5 .
Dit symbool knippert.
Instellen van de tijd
Stel de tijd in met de toetsen 1 .
Druk gelijktijdig op de toetsen 4 en 5
om deze waarde op te slaan.
Dit symbool wordt permanent
weergegeven.
Druk op toets 5 (ON) tot de melding
"OK" wordt weergegeven.
Als het signaal is ontvangen, wordt
de melding "OK" en de werkingsduur
weergegeven.
De verwarming wordt inge-
schakeld en dit symbool wordt
weergegeven.
Onmiddellijk inschakelen
Druk op de toets 4 (OFF) tot de mel-
ding "OK" wordt weergegeven om de
verwarming uit te schakelen.
Als tijdens deze handelin-
gen de melding "FAIL" wordt
weergegeven, is het signaal
niet ontvangen. Voer de han-
delingen op een andere plek
nogmaals uit.
Dit symbool verdwijnt.
Instellen van de werkingsduur
Druk op de toetsen 1 . De werkings-
duur wordt weergegeven.
Dit symbool wordt weergegeven.
Druk, nadat de werkingsduur is opge-
roepen, gedurende 10 seconden ge-
lijktijdig op de toetsen 4 en 5 .
Dit symbool knippert.
Stel de tijdsduur in door de toetsen 1
in te drukken (in stappen van 10 mi-
nuten en met een maximale tijdsduur
van 30 minuten).
Druk tegelijkertijd op de toetsen 4 et 5
om de tijdsduur op te slaan.
Dit symbool wordt permanent
weergegeven.
De waarde van de fabrieksin-
stelling bedraagt 30 minuten.
3
COMFORT
46
Als de vertrektijd wordt ingesteld, be-
rekent het systeem automatisch het
optimale moment waarop de verwar-
ming wordt ingeschakeld.
Instellen van de verwarming
Stel de tijd in door op de toetsen 1
te drukken en druk gelijktijdig op de
toetsen 4 et 5 om deze waarde op te
slaan.
Instellen van de vertrektijd
Druk op de toetsen 1 . De ingestelde
tijd wordt weergeven.
Dit symbool wordt weergegeven.
Druk, nadat de ingestelde tijd is opge-
roepen, binnen 10 seconden gelijktij-
dig op de toetsen 4 en 5 .
Dit symbool knippert.
Dit symbool wordt permanent
weergegeven.
Druk nadat met behulp van de toet-
sen 1 de ingestelde tijd is opgeroepen
op toets 5 (ON) tot de melding "OK"
wordt weergegeven.
Inschakelen - uitschakelen
Als het signaal ontvangen is,
wordt de melding "OK" en het
symbool "HTM" weergegeven.
Druk op toets 4 (OFF) tot de melding
"OK" wordt weergegeven om de pro-
grammering uit te schakelen.
HTM : Heat Thermo Manage-
ment (aansturing van de ver-
warming).
Het symbool "HTM" verdwijnt.
Als tijdens deze handelin-
gen de melding "FAIL" wordt
weergegeven, is het signaal
niet ontvangen. Voer dezelfde
handelingen op een andere
plek nogmaals uit.
Dit symbool wordt weergege-
ven als de verwarming wordt
ingeschakeld.
Uitschakelen van de verwarming
Druk op de toets 5 (ON).
Het symbool "HTM" wordt per-
manent weergegeven.
Wijzigen van het
verwarmingsniveau
Het systeem beschikt over 5 verwar-
mingsniveaus (van het laagste ni-
veau C1 tot het hoogste niveau C5 ).
Druk, nadat het verwarmingsniveau met
behulp van de toetsen 1 is opgeroepen,
gelijktijdig op de toetsen 4 en 5 .
De letter "C" knippert.
Stel het verwarmingsniveau in met de
toetsen 1 .
Druk gelijktijdig op de toetsen 4 et 5
om het gekozen niveau op te slaan.
De letter "C" wordt permanent weer-
gegeven.
De fabrieksinstellingen zijn
vervangen door de nieuwe
instellingen. De ingestelde tij-
den worden opgeslagen tot
deze weer gewijzigd worden.
Als de vertrektijd is ingeschakeld, kan
het verwarmingsniveau niet gewijzigd
worden. De vertrektijd moet eerst wor-
den uitgeschakeld.
3
COMFORT
47
Schakel de programmeerbare verwar-
ming tijdens het tanken uit om de kans
op brand of een explosie uit te sluiten.
Om de kans op vergiftiging of verstik-
king uit te sluiten mag de program-
meerbare verwarming nooit, zelfs niet
voor een korte tijd, worden gebruikt in
een afgesloten ruimte zoals een gara-
ge of werkplaats zonder afzuiginstal-
latie voor uitlaatgassen.
Parkeer om brand te voorkomen de
auto niet op een gemakkelijk brand-
bare ondergrond (zoals droog gras,
afgevallen bladeren, papier...).
Het systeem van de programmeerba-
re verwarming wordt gevoed vanuit de
brandstoftank van de auto. Controleer
voor het gebruik van de verwarming
of er voldoende brandstof aanwezig
is. Als het minimum brandstofniveau
bereikt is, is het raadzaam de pro-
grammeerbare verwarming niet te ge-
bruiken.
Vervangen van de batterij
De afstandsbediening wordt gevoed door
een meegeleverde 6V-28L-batterij.
Als deze batterij moet worden vervangen,
wordt dit op het display aangegeven.
Maak het huis van de afstandsbedie-
ning los en vervang de batterij.
De afstandsbediening moet vervolgens
opnieuw gesynchroniseerd worden. Deze
procedure wordt hierna behandeld.
Als accessoire kan de pro-
grammeerbare verwarming
zodanig worden aangepast
dat deze het interieur kan
voorverwarmen.
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Als de accu is losgekoppeld geweest
of de batterij is vervangen, moet de
afstandsbediening gesynchroniseerd
worden.
Druk binnen 5 seconden na het aan-
sluiten van de accu gedurende 1 se-
conde op de toets 4 (OFF). Als de
handeling op de juiste wijze is uit-
gevoerd, wordt de melding "OK" op
het display van de afstandsbediening
weergegeven.
Bij een storing wordt de melding
"FAIL" weergegeven. Voer de hande-
lingen nogmaals uit.
Gooi de lege batterijen niet
weg, maar lever ze in bij een
speciaal inzamelpunt.
3
COMFORT
48
BINNENSPIEGEL
Automatische binnenspiegel
De binnenspiegel verstelt geleide-
lijk en automatisch van de dag- in de
nachtstand. Om verblinding te voor-
komen, wordt de spiegel automatisch
donker, afhankelijk van de hoeveel-
heid licht die vanaf de achterzijde van
de auto op de spiegel valt. Zodra de
hoeveelheid licht (bijvoorbeeld zon-
neschijn, verlichting van achteropko-
mend verkeer) vermindert, wordt het
spiegelbeeld weer helder voor een op-
timaal zicht.
BUITENSPIEGELS
De weergegeven objecten
lijken in de spiegels aan be-
stuurders- en passagierszijde
verder af dan ze in werkelijk-
heid zijn.
Hiermee moet rekening worden ge-
houden om de afstand ten opzichte
van achteropkomend verkeer goed in
te schatten.
Elektrisch inklappen van de spiegels
- van binnenuit:
Beweeg, als het contact aan is,
de knop A in de middelste stand
en trek de knop naar achteren.
- van buitenaf:
Vergrendel de auto met de af-
standsbediening * of de sleutel.
Deze functie kan worden uit-
geschakeld. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Als de auto stilstaat, kunnen de buiten-
spiegels handmatig ingeklapt worden.
* Volgens uitvoering.
Verstellen
Beweeg de knop A naar links of
rechts om de desbetreffende spie-
gel te selecteren.
Beweeg de knop B in de 4 richtin-
gen om de spiegel af te stellen.
3
COMFORT
48
BINNENSPIEGEL
Automatische binnenspiegel
De binnenspiegel verstelt geleide-
lijk en automatisch van de dag- in de
nachtstand. Om verblinding te voor-
komen, wordt de spiegel automatisch
donker, afhankelijk van de hoeveel-
heid licht die vanaf de achterzijde van
de auto op de spiegel valt. Zodra de
hoeveelheid licht (bijvoorbeeld zon-
neschijn, verlichting van achteropko-
mend verkeer) vermindert, wordt het
spiegelbeeld weer helder voor een op-
timaal zicht.
BUITENSPIEGELS
De weergegeven objecten
lijken in de spiegels aan be-
stuurders- en passagierszijde
verder af dan ze in werkelijk-
heid zijn.
Hiermee moet rekening worden ge-
houden om de afstand ten opzichte
van achteropkomend verkeer goed in
te schatten.
Elektrisch inklappen van de spiegels
- van binnenuit:
Beweeg, als het contact aan is,
de knop A in de middelste stand
en trek de knop naar achteren.
- van buitenaf:
Vergrendel de auto met de af-
standsbediening * of de sleutel.
Deze functie kan worden uit-
geschakeld. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Als de auto stilstaat, kunnen de buiten-
spiegels handmatig ingeklapt worden.
* Volgens uitvoering.
Verstellen
Beweeg de knop A naar links of
rechts om de desbetreffende spie-
gel te selecteren.
Beweeg de knop B in de 4 richtin-
gen om de spiegel af te stellen.
3
COMFORT
49
Bijzonderheden
Zodra de achteruit wordt inge-
schakeld, wordt de spiegel in
de dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
Binnenspiegel
De binnenspiegel kent 2 standen:
- dagstand (normaal),
- nachtstand (antiverblinding).
De spiegel kan in de dag- en nacht-
stand gezet worden met behulp van
het hendeltje aan de onderzijde.
HANDMATIGE
STUURWIELVERSTELLING
Zorg dat de auto stil staat en ontgren-
del het stuurwiel door de hendel naar
voren te duwen.
Verstel het stuurwiel in hoogte en diep-
te en vergrendel het stuurwiel door de
hendel goed vast te trekken.
3
COMFORT
49
Bijzonderheden
Zodra de achteruit wordt inge-
schakeld, wordt de spiegel in
de dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
Binnenspiegel
De binnenspiegel kent 2 standen:
- dagstand (normaal),
- nachtstand (antiverblinding).
De spiegel kan in de dag- en nacht-
stand gezet worden met behulp van
het hendeltje aan de onderzijde.
HANDMATIGE
STUURWIELVERSTELLING
Zorg dat de auto stil staat en ontgren-
del het stuurwiel door de hendel naar
voren te duwen.
Verstel het stuurwiel in hoogte en diep-
te en vergrendel het stuurwiel door de
hendel goed vast te trekken.
3
COMFORT
50
VOORSTOELEN
Handmatige verstelling
Verstelling in lengterichting
Til de beugel op en schuif de stoel
naar voren of naar achteren.
Hoogte- en hoekverstelling van de
zitting van de bestuurdersstoel
Pomp de zitting omhoog of omlaag tot
de gewenste stand is bereikt.
Rugleuningverstelling
Trek aan de hendel en zet de rugleu-
ning in de gewenste stand.
3
COMFORT
51
Elektrische verstelling
Verstelling in lengterichting
Druk de schakelaar naar voren of naar
achteren om de gewenste stand te
verkrijgen.
Hoogte- en hoekverstelling van de
zitting van de bestuurdersstoel
Hoogte: beweeg de achterzijde van
de schakelaar omhoog of omlaag.
Hoekverstelling: beweeg de voor-
zijde van de schakelaar omhoog of
omlaag.
Rugleuningverstelling
Beweeg de schakelaar naar voren of
achteren om de gewenste stand te
verkrijgen.
De elektrische verstelling van de bestuurdersstoel werkt tot 1 minuut na het afzetten van het contact.
Open het portier of zet het contact aan om de stoel weer te kunnen verstellen.
3
COMFORT
52
Hoogte- en hoekverstelling
hoofdsteun
Actieve hoofdsteun van de
voorstoelen
Dit systeem is ontworpen om een
whiplash te voorkomen.
Bij een aanrijding van achteren wordt
het lichaam tegen de stoel gedrukt,
waardoor de hoofdsteun naar voren
en omhoog komt en wordt voorkomen
dat het hoofd naar achteren knikt.
Armleuning vóór
Verstelling lendensteun
bestuurdersstoel
Stoelverwarming
0 : Uit.
1 : Laag.
2 : Gemiddeld.
3 : Hoog.
De stand van de hoofdsteun
is juist als de bovenzijde van
de hoofdsteun zich ter hoog-
te van de bovenzijde van het
hoofd bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofd-
steunen zijn verwijderd. Dit is
gevaarlijk, mede omdat loslig-
gende hoofdsteunen bij een
noodstop kunnen veranderen in ge-
vaarlijke projectielen. De hoofdsteu-
nen moeten zijn geplaatst en correct
zijn afgesteld.
Armleuning in een andere stand zetten:
duw de hendel 1 omhoog.
De armleuning kan naar voren en om-
hoog worden geklapt.
Duw de armleuning naar achteren en
druk op de bovenzijde van de armleu-
ning om deze weer in de oorspronkelij-
ke stand te zetten en te vergrendelen.
Bedien de hendel om de gewenste
stand te verkrijgen.
Trek de hoofdsteun naar voren en
schuif deze vervolgens naar wens om-
hoog of omlaag.
Kantel de onderzijde naar voren of
naar achteren om de hoek van de
hoofdsteun te verstellen.
Zet, om de hoofdsteun te verwijderen,
deze in de hoogste stand, druk de lip
met behulp van een muntstuk omhoog
en trek de hoofdsteun gelijktijdig naar
voren en omhoog.
Steek om de hoofdsteun terug te zetten de
pennen in de openingen van de rugleuning
tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft.
Draai bij draaiende motor aan de knop.
De temperatuur van de stoelverwar-
ming wordt automatisch geregeld.
3
COMFORT
53
ACHTERBANK (SEDAN)
Opmerking: de zitting 1 kan (voor-
zichtig) worden verwijderd om de laad-
ruimte te vergroten.
Knijp de bevestigingen van de zitting in
om deze uit de klemmen te verwijderen.
Terugplaatsen:
zet de rugleuning 2 rechtop en ver-
grendel deze (het rode vlak van knop
3 mag niet meer zichtbaar zijn),
klap de zitting 1 neer,
plaats de hoofdsteunen terug in-
dien u ze hebt verwijderd.
Vergrendelen/ontgrendelen van
de toegang tot de bagageruimte
via de achterbank
De toegang tot de bagageruimte vanuit
het interieur kan worden vergrendeld.
Het rode vlak van de knop 3 mag niet
meer zichtbaar zijn. Is dit nog wel het ge-
val, druk dan de achterbank goed vast.
Plaats de contactsleutel in het slot 4 .
Let erop dat voordat de rugleu-
ning wordt neergeklapt de gor-
dels niet worden vastgeklemd
en dat de gespen van de veilig-
heidsgordels in de juiste gordelsluitin-
gen zijn gestoken. Dit zorgt ervoor dat
bij het terugzetten van de achterbank
in de normale stand de gordels op de
juiste plek terechtkomen.
Kantel om het linkerdeel of het rech-
terdeel van de achterbank neer te
klappen altijd eerst de zitting omhoog
alvorens de rugleuning neer te klap-
pen (om beschadiging te voorkomen):
schuif indien nodig de voorstoel(en)
naar voren,
zet de hoofdsteunen van de ach-
terbank in de laagste stand of ver-
wijder ze indien nodig.
Controleer of de veiligheidsgordel langs
de rand van de rugleuning loopt.
Controleer of de gespen van de bui-
tenste veiligheidsgordels in de gordel-
sluitingen zijn gestoken (de middelste
veiligheidsgordel mag niet zijn vastge-
maakt).
til de zitting 1 aan de voorzijde op,
klap de zitting 1 tegen de rugleu-
ning van de voorstoel(en).
trek de knop 3 naar voren om de
rugleuning 2 te ontgrendelen,
klap de rugleuning 2 neer.
3
COMFORT
54
ACHTERBANK (407 SW)
Opmerking: de zitting 1 kan (voor-
zichtig) worden verwijderd om de laad-
ruimte te vergroten.
Knijp de bevestigingen van de zitting
in om deze uit de klemmen te verwij-
deren.
Terugplaatsen:
zet de rugleuning 2 rechtop en ver-
grendel deze (het rode vlak van knop
3 mag niet meer zichtbaar zijn),
klap de zitting 1 neer,
plaats de hoofdsteunen terug in-
dien u ze heeft verwijderd.
Let erop dat voordat de rugleu-
ning wordt neergeklapt de gor-
dels niet worden vastgeklemd
en dat de gespen van de veilig-
heidsgordels in de juiste gordelsluitin-
gen zijn gestoken. Dit zorgt ervoor dat
bij het terugzetten van de achterbank
in de normale stand de gordels op de
juiste plek terechtkomen.
Kantel om het linkerdeel of het rech-
terdeel van de achterbank neer te
klappen altijd eerst de zitting omhoog
alvorens de rugleuning neer te klap-
pen (om beschadiging te voorkomen):
schuif indien nodig de voorstoel(en)
naar voren,
zet de hoofdsteunen van de ach-
terbank in de laagste stand of ver-
wijder ze indien nodig.
Controleer of de veiligheidsgordel langs
de rand van de rugleuning loopt.
Controleer of de gespen van de bui-
tenste veiligheidsgordels in de gordel-
sluitingen zijn gestoken (de middelste
veiligheidsgordel mag niet zijn vastge-
maakt).
til de zitting 1 aan de voorzijde op,
klap de zitting 1 tegen de rugleu-
ning van de voorstoel(en).
trek de knop 3 naar voren om de
rugleuning 2 te ontgrendelen,
klap de rugleuning 2 neer.
3
COMFORT
55
KINDERZITJE OP DE PASSAGIERSSTOEL VOOR
ALGEMENE INFORMATIE MET
BETREKKING TOT KINDERZITJES
* De regels voor het vervoeren van
kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg hiervoor de wetgeving in
uw land.
Wanneer een kinderzitje voor
het vervoeren met de rug in de
rijrichting op de passagiers-
stoel voor wordt geplaatst,
moet de airbag aan passagierszijde
zijn uitgeschakeld. Anders kan het
kind bij het afgaan van de airbag le-
vensgevaarlijk gewond raken .
"Met de rug in de rijrichting"
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw
auto veel aandacht heeft besteed aan veilig-
heidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun
veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
Volg voor een optimale vei-
ligheid de volgende adviezen
op:
- conform de Europese wetgeving
dienen kinderen jonger dan
12 jaar of kleiner dan 1,50 m in
gehomologeerde, aan het li-
chaamsgewicht aangepaste kin-
derzitjes op met veiligheidsgordels
of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste
plaatsen te worden vervoerd * ,
- de veiligste plaats voor het ver-
voeren van een kind is volgens
de statistieken een plaats op de
achterbank van uw auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel
voor- als achterin met de rug in
de rijrichting worden vervoerd.
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op
de achterzitplaatsen van uw auto te
vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot
2 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting
vanaf 2 jaar.
Middelste stand
Wanneer een kinderzitje voor het vervoe-
ren met het gezicht in de rijrichting op de
passagiersstoel voor wordt geplaatst,
moet de stoel van de auto in de middel-
ste stand van de voor-/achterwaartse
verstelling worden gezet met de rugleu-
ning rechtop en mag de airbag aan pas-
sagierszijde niet worden uitgeschakeld.
"Met het gezicht in de rijrichting"
3
COMFORT
56
Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe
Plus"
Wordt met de rug
in de rijrichting
geplaatst.
L2
"KIDDY Life"
Omwille van de veiligheid
van jonge kinderen
(van 9 tot 18 kg)
is het gebruik van de
gordelbeschermer
verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3
"RECARO Start"
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 6 jaar
(ongeveer 22 kg):
gebruik alleen de
zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de autogordel.
DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES
PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een
driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Airbag aan passagierszijde OFF
3
COMFORT
57
BEVESTIGEN VAN KINDERZITJES MET DE VEILLIGHEIDSGORDEL
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden weer voor het bevestigen met de veiligheids-
gordel van een universeel (a) goedgekeurd kinderzitje afhankelijk van het gewicht van het kind en de plaats in de auto.
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Plaats
Tot 13 kg
(groep 0 (b)
en 0+)
Tot ≈ 1 jaar
9 - 18 kg
(groep 1)
Van ≈ 1 tot ≈ 3 jaar
15 - 25 kg
(groep 2)
Van ≈ 3 tot ≈ 6 jaar
22 - 36 kg
(groep 3)
Van ≈ 6 tot ≈ 10 jaar
Passagiersstoel
vóór (c)
- vast U U U U
- in hoogte verstelbaar (R) U(R) U(R) U(R) U(R)
Buitenste zitplaatsen
achter
U U U U
Middelste zitplaats
achter
X X X X
a : Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd.
b : Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg.
c : Raadpleeg de wetgeving in uw land voordat u uw kind op deze zitplaats installeert.
U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met de veiligheidsgordel, met de rug
in de rijrichting en/of met het gezicht in de rijrichting.
U (R) : als " U ", waarbij bovendien de stoel van de auto in de hoogste stand moet staan.
X : zitplaats niet geschikt voor het bevestigen van een kinderzitje.
3
COMFORT
Het betreft 2 ringen die zijn geplaatst tus-
sen de rug en de zitting van de stoel.
ISOFIX-BEVESTIGINGEN
Deze zitplaatsen zijn uitgerust met
ISOFIX-bevestigingen.
Bij een onjuist geplaatst kin-
derzitje kan het kind bij een
aanrijding ernstig letsel oplo-
pen.
407 SEDAN
407 SW
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor
een betrouwbare, degelijke en snel-
le montage van het kinderzitje in uw
auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken
over 2 sloten die eenvoudig aan de
onderste ringen A kunnen worden ver-
ankerd.
3
COMFORT
59
ISOFIX KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR PEUGEOT EN GEHOMOLOGEERD VOOR UW AUTO
RÖMER Duo Plus ISOFIX ( gewichtsklasse B1 )
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst, uitsluitend op de achterbank.
Wordt zonder de bovenste riem bevestigd.
Het zitje kan in drie standen worden gezet: rechtop, slaapstand en verlengd.
Verstel de voorstoel van de auto om te voorkomen dat de voeten van het kind de rugleuning raken.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat
geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.
Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
3
COMFORT
60
ADVIEZEN VOOR
KINDERZITJES
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen
niet met het gezicht in de rijrichting op
de passagiersstoel voor worden ver-
voerd, behalve als de achterzitplaat-
sen al bezet zijn door andere kinderen
of als de achterbank niet bruikbaar,
neergeklapt of verwijderd is.
Schakel de airbag aan passagierszij-
de uit zodra een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de voorstoel wordt
geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van
de airbag levensgevaarlijk gewond ra-
ken.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de veilig-
heidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te
raken.
Controleer of de heupgordel goed over
de bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelver-
hoger met rugleuning te gebruiken
voorzien van een gordelgeleider ter
hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht
achter in een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten
zijn en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van
de kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voor-
komen dat de portieren en de portier-
ruiten achter per ongeluk geopend
worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter
niet verder dan voor 1/3 deel geopend
worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te bescher-
men.
De onjuiste bevestiging van een kin-
derzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar bij een aanrijding.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs
bij korte ritten, worden vastgemaakt
waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel moge-
lijk moet worden beperkt.
Zorg er, bij het bevestigen van het kin-
derzitje met de veiligheidsgordel, voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen
het kinderzitje is gespannen en dat
de gordel het kinderzitje stevig op zijn
plaats houdt.
Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje "met het gezicht
in de rijrichting" voor dat de rugleu-
ning van het zitje tegen de rugleuning
van de stoel van de auto aandrukt en
dat de hoofdsteun geen belemmering
vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet wor-
den, berg deze dan zorgvuldig op om
te voorkomen dat de hoofdsteun door
de auto vliegt bij krachtig afremmen.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
Met de sleutel
Vergrendel de auto (de richting-
aanwijzers branden ongeveer twee
seconden).
Als de sleutel binnen 5 seconden
nogmaals in de stand vergrende-
len wordt gedraaid, wordt de su-
pervergrendeling ingeschakeld (de
richtingaanwijzers branden onge-
veer twee seconden).
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING
Met behulp van de sleutel in het slot
van het bestuurdersportier kunnen de
portieren, de achterklep en de brand-
stofvulklep vergrendeld of ontgrendeld
worden en kunnen de buitenspiegels
in- en uitgeklapt worden en los hier-
van kan het dashboardkastje geopend
of gesloten worden, kunnen de ach-
terbankleuningen vergrendeld of ont-
grendeld worden voor toegang tot de
bagageruimte (407 Sedan) en kan het
contactslot worden bediend.
Met de afstandsbediening kunnen de-
zelfde functies worden uitgevoerd als
met de sleutel en kan het kofferdeksel
(Sedan) of de achterruit (407SW) op
een kier worden gezet.
Met de afstandsbediening, die geïntegreerd
is in de sleutel, kan de auto op afstand ver-
grendeld en ontgrendeld worden.
Als één van de portieren of de ach-
terklep geopend is, werkt de centrale
vergrendeling niet.
Ontgrendelen en op een kier zetten
van het kofferdeksel (Sedan) of de
achterruit (407 SW)
Houd de knop D lang ingedrukt.
Hierbij worden tevens de portieren
ontgrendeld.
Uitklappen/inklappen van de sleutel
Druk op de knop A om de sleutel uit of
in te klappen.
Vergrendelen
Druk op de knop B .
De richtingaanwijzers gaan ongeveer
twee seconden branden en de buiten-
spiegels worden ingeklapt.
Druk lang op de knop B om ook de rui-
ten en het schuif-/kanteldak te sluiten.
Ontgrendelen
Druk op de knop C .
De richtingaanwijzers knipperen snel en
de buitenspiegels worden uitgeklapt.
De functie "Inklappen van de buiten-
spiegels" kan worden uitgeschakeld
door het PEUGEOT-netwerk.
Permanente vergrendeling van het
kofferdeksel (Sedan)
Supervergrendeling
De supervergrendeling blokkeert het
van binnenuit en van buitenaf openen
van de portieren.
Schakel de supervergrendeling niet
in als er nog iemand in de auto zit.
Opmerking: Als de auto is
vergrendeld en per ongeluk
wordt ontgrendeld zonder dat
binnen 30 seconden een van
de portieren wordt geopend, wordt de
auto automatisch weer vergrendeld.
Deze functie kan worden
in- of uitgeschakeld via
de menu's "persoonlijke
instellingen - confi guratie"
en "Parameters van de
auto defi niëren" van het
multifunctionele display.
Druk op de knop D van de af-
standsbediening om alleen het
kofferdeksel te ontgrendelen.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
62
Met de afstandsbediening
Druk op de knop B om de auto te
vergrendelen (de richtingaanwij-
zers branden ongeveer twee se-
conden).
Als de knop binnen 5 seconden
nogmaals wordt ingedrukt, wordt
de supervergrendeling ingescha-
keld (de richtingaanwijzers bran-
den ongeveer twee seconden).
ONTGRENDELEN VAN
BINNENUIT
HANDMATIG VERGRENDELEN
(NOODPROGRAMMA)
Automatische centrale
vergrendeling van de portieren
De portieren kunnen tijdens het rijden
automatisch worden vergrendeld (bij
een snelheid hoger dan 10 km/h).
Druk lang op de knop om deze functie
te activeren of uit te schakelen.
Waarschuwingssignaal sleutel
Als het bestuurdersportier wordt ge-
opend terwijl de sleutel nog in het
contact steekt, klinkt er een geluidssig-
naal.
LOKALISEREN VAN DE AUTO
Als de auto is vergrendeld of als de
supervergrendeling is ingeschakeld,
kan deze op een parkeerplaats als
volgt gelokaliseerd worden:
druk op de knop B van de afstands-
bediening, de plafonniers gaan
branden en de knipperlichten knip-
peren gedurende enkele seconden.
Opmerking: Het rijden met
vergrendelde portieren kan bij
een noodgeval de toegang tot
de auto voor de hulpdiensten
belemmeren.
Als de supervergrendeling is inge-
schakeld, is de knop buiten werking.
Gebruik in dat geval de sleutel
of de afstandsbediening om
de auto te ontgrendelen.
Druk op de knop om de portieren
en de bagageruimte te ver- of ont-
grendelen.
Bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot om het por-
tier te vergrendelen of ontgrendelen.
Overige portieren
Steek, om het portier te vergrendelen, de
sleutel in de schakelaar aan de zijkant van
het portier en draai de sleutel rechtsom
4
TOEGANG TOT DE AUTO
BATTERIJ VERVANGEN
Batterij: CR 1620 / 3 V .
Wip om de batterij te vervangen het
huis met een muntstuk bij het oog los
om bij de batterij te komen.
SYNCHRONISEREN
Zet het contact uit.
Zet het contact weer aan.
Druk direct gedurende enkele se-
conden op de vergrendelingsknop
van de afstandsbediening.
Zet het contact uit en verwijder de
sleutel uit het contactslot. De af-
standsbediening werkt nu weer.
Als de afstandsbediening na het ver-
vangen van de batterij niet werkt,
moet deze opnieuw gesynchroniseerd
worden.
ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING
Pictogram elektronische start-
blokkering
Het pictogram verschijnt in combinatie
met een melding op het multifunctio-
nele display.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Deze diefstalbeveiliging blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
In de sleutel is een chip aangebracht
die over een specifi eke code beschikt.
Bij het aanzetten van het contact moet
de code van de sleutel worden her-
kend door de startblokkering, waarna
de motor gestart kan worden.
Bij een storing in het systeem gaat
het volgende verklikkerlampje branden:
Afstandsbediening
De radiografi sche afstandsbediening
is een systeem met een groot bereik.
Het is raadzaam om niet met de knop
van de afstandsbediening te spelen
om te voorkomen dat de portieren per
ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw af-
standsbediening buiten het bereik en
het zicht van uw auto. De afstandsbe-
diening kan dan onbruikbaar worden
en moet in dat geval opnieuw worden
gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet functi-
oneren als de sleutel in het contactslot
zit, zelfs als het contact uitstaat, be-
halve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in geval van nood de toegang tot
het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen
(kinderen in de auto) de sleutel met
afstandsbediening mee als u de auto
verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs
van de auto en uw legitimatie-
bewijs naar het PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speci-
ale code van de sleutel en de trans-
ponder opzoeken en voor nieuwe
sleutels zorgen.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
64
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan
in de elektronische startblok-
kering; dit kan tot storingen
leiden.
KINDERBEVEILIGING
Elektrische bediening
Neem voor het verlaten van de
auto altijd de sleutel uit het con-
tact, zelfs voor korte periodes.
Controleer na het aanzetten
van het contact altijd of het kinderslot
is ingeschakeld.
Bij een zware aanrijding worden de
elektrisch bedienbare kindersloten auto-
matisch uitgeschakeld zodat de achter-
passagiers de auto kunnen verlaten.
Het elektrisch bedienbare kinderslot
voorkomt dat beide achterportieren van
binnenuit kunnen worden geopend.
Druk met het contact aan op de knop.
Er verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
Dit systeem werkt onafhankelijk en vervangt
in geen geval de centrale vergrendeling.
Beide achterportieren zijn voorzien
van een kinderslot om het openen van
binnenuit te verhinderen.
Draai de knop op de zijkant van
het portier een kwart omwenteling
met de contactsleutel.
Mechanische bediening
Bij het aanschaffen van een
gebruikte auto
Laat uw sleutels door het PEUGEOT-
netwerk in het elektronische geheu-
gen van de auto opslaan, zodat u er
zeker van kunt zijn dat de in uw bezit
zijnde sleutels de enige zijn waarmee
de auto kan worden gestart.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg:
ze bevatten metalen die scha-
delijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een
speciaal verzamelpunt.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
62
Met de afstandsbediening
Druk op de knop B om de auto te
vergrendelen (de richtingaanwij-
zers branden ongeveer twee se-
conden).
Als de knop binnen 5 seconden
nogmaals wordt ingedrukt, wordt
de supervergrendeling ingescha-
keld (de richtingaanwijzers bran-
den ongeveer twee seconden).
ONTGRENDELEN VAN
BINNENUIT
HANDMATIG VERGRENDELEN
(NOODPROGRAMMA)
Automatische centrale
vergrendeling van de portieren
De portieren kunnen tijdens het rijden
automatisch worden vergrendeld (bij
een snelheid hoger dan 10 km/h).
Druk lang op de knop om deze functie
te activeren of uit te schakelen.
Waarschuwingssignaal sleutel
Als het bestuurdersportier wordt ge-
opend terwijl de sleutel nog in het
contact steekt, klinkt er een geluidssig-
naal.
LOKALISEREN VAN DE AUTO
Als de auto is vergrendeld of als de
supervergrendeling is ingeschakeld,
kan deze op een parkeerplaats als
volgt gelokaliseerd worden:
druk op de knop B van de afstands-
bediening, de plafonniers gaan
branden en de knipperlichten knip-
peren gedurende enkele seconden.
Opmerking: Het rijden met
vergrendelde portieren kan bij
een noodgeval de toegang tot
de auto voor de hulpdiensten
belemmeren.
Als de supervergrendeling is inge-
schakeld, is de knop buiten werking.
Gebruik in dat geval de sleutel
of de afstandsbediening om
de auto te ontgrendelen.
Druk op de knop om de portieren
en de bagageruimte te ver- of ont-
grendelen.
Bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot om het por-
tier te vergrendelen of ontgrendelen.
Overige portieren
Steek, om het portier te vergrendelen, de
sleutel in de schakelaar aan de zijkant van
het portier en draai de sleutel rechtsom
4
TOEGANG TOT DE AUTO
BATTERIJ VERVANGEN
Batterij: CR 1620 / 3 V .
Wip om de batterij te vervangen het
huis met een muntstuk bij het oog los
om bij de batterij te komen.
SYNCHRONISEREN
Zet het contact uit.
Zet het contact weer aan.
Druk direct gedurende enkele se-
conden op de vergrendelingsknop
van de afstandsbediening.
Zet het contact uit en verwijder de
sleutel uit het contactslot. De af-
standsbediening werkt nu weer.
Als de afstandsbediening na het ver-
vangen van de batterij niet werkt,
moet deze opnieuw gesynchroniseerd
worden.
ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING
Pictogram elektronische start-
blokkering
Het pictogram verschijnt in combinatie
met een melding op het multifunctio-
nele display.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Deze diefstalbeveiliging blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
In de sleutel is een chip aangebracht
die over een specifi eke code beschikt.
Bij het aanzetten van het contact moet
de code van de sleutel worden her-
kend door de startblokkering, waarna
de motor gestart kan worden.
Bij een storing in het systeem gaat
het volgende verklikkerlampje branden:
Afstandsbediening
De radiografi sche afstandsbediening
is een systeem met een groot bereik.
Het is raadzaam om niet met de knop
van de afstandsbediening te spelen
om te voorkomen dat de portieren per
ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw af-
standsbediening buiten het bereik en
het zicht van uw auto. De afstandsbe-
diening kan dan onbruikbaar worden
en moet in dat geval opnieuw worden
gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet functi-
oneren als de sleutel in het contactslot
zit, zelfs als het contact uitstaat, be-
halve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in geval van nood de toegang tot
het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen
(kinderen in de auto) de sleutel met
afstandsbediening mee als u de auto
verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs
van de auto en uw legitimatie-
bewijs naar het PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speci-
ale code van de sleutel en de trans-
ponder opzoeken en voor nieuwe
sleutels zorgen.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
BATTERIJ VERVANGEN
Batterij: CR 1620 / 3 V .
Wip om de batterij te vervangen het
huis met een muntstuk bij het oog los
om bij de batterij te komen.
SYNCHRONISEREN
Zet het contact uit.
Zet het contact weer aan.
Druk direct gedurende enkele se-
conden op de vergrendelingsknop
van de afstandsbediening.
Zet het contact uit en verwijder de
sleutel uit het contactslot. De af-
standsbediening werkt nu weer.
Als de afstandsbediening na het ver-
vangen van de batterij niet werkt,
moet deze opnieuw gesynchroniseerd
worden.
ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING
Pictogram elektronische start-
blokkering
Het pictogram verschijnt in combinatie
met een melding op het multifunctio-
nele display.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Deze diefstalbeveiliging blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
In de sleutel is een chip aangebracht
die over een specifi eke code beschikt.
Bij het aanzetten van het contact moet
de code van de sleutel worden her-
kend door de startblokkering, waarna
de motor gestart kan worden.
Bij een storing in het systeem gaat
het volgende verklikkerlampje branden:
Afstandsbediening
De radiografi sche afstandsbediening
is een systeem met een groot bereik.
Het is raadzaam om niet met de knop
van de afstandsbediening te spelen
om te voorkomen dat de portieren per
ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw af-
standsbediening buiten het bereik en
het zicht van uw auto. De afstandsbe-
diening kan dan onbruikbaar worden
en moet in dat geval opnieuw worden
gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet functi-
oneren als de sleutel in het contactslot
zit, zelfs als het contact uitstaat, be-
halve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in geval van nood de toegang tot
het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen
(kinderen in de auto) de sleutel met
afstandsbediening mee als u de auto
verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs
van de auto en uw legitimatie-
bewijs naar het PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speci-
ale code van de sleutel en de trans-
ponder opzoeken en voor nieuwe
sleutels zorgen.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
64
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan
in de elektronische startblok-
kering; dit kan tot storingen
leiden.
KINDERBEVEILIGING
Elektrische bediening
Neem voor het verlaten van de
auto altijd de sleutel uit het con-
tact, zelfs voor korte periodes.
Controleer na het aanzetten
van het contact altijd of het kinderslot
is ingeschakeld.
Bij een zware aanrijding worden de
elektrisch bedienbare kindersloten auto-
matisch uitgeschakeld zodat de achter-
passagiers de auto kunnen verlaten.
Het elektrisch bedienbare kinderslot
voorkomt dat beide achterportieren van
binnenuit kunnen worden geopend.
Druk met het contact aan op de knop.
Er verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
Dit systeem werkt onafhankelijk en vervangt
in geen geval de centrale vergrendeling.
Beide achterportieren zijn voorzien
van een kinderslot om het openen van
binnenuit te verhinderen.
Draai de knop op de zijkant van
het portier een kwart omwenteling
met de contactsleutel.
Mechanische bediening
Bij het aanschaffen van een
gebruikte auto
Laat uw sleutels door het PEUGEOT-
netwerk in het elektronische geheu-
gen van de auto opslaan, zodat u er
zeker van kunt zijn dat de in uw bezit
zijnde sleutels de enige zijn waarmee
de auto kan worden gestart.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg:
ze bevatten metalen die scha-
delijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een
speciaal verzamelpunt.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
64
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan
in de elektronische startblok-
kering; dit kan tot storingen
leiden.
KINDERBEVEILIGING
Elektrische bediening
Neem voor het verlaten van de
auto altijd de sleutel uit het con-
tact, zelfs voor korte periodes.
Controleer na het aanzetten
van het contact altijd of het kinderslot
is ingeschakeld.
Bij een zware aanrijding worden de
elektrisch bedienbare kindersloten auto-
matisch uitgeschakeld zodat de achter-
passagiers de auto kunnen verlaten.
Het elektrisch bedienbare kinderslot
voorkomt dat beide achterportieren van
binnenuit kunnen worden geopend.
Druk met het contact aan op de knop.
Er verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
Dit systeem werkt onafhankelijk en vervangt
in geen geval de centrale vergrendeling.
Beide achterportieren zijn voorzien
van een kinderslot om het openen van
binnenuit te verhinderen.
Draai de knop op de zijkant van
het portier een kwart omwenteling
met de contactsleutel.
Mechanische bediening
Bij het aanschaffen van een
gebruikte auto
Laat uw sleutels door het PEUGEOT-
netwerk in het elektronische geheu-
gen van de auto opslaan, zodat u er
zeker van kunt zijn dat de in uw bezit
zijnde sleutels de enige zijn waarmee
de auto kan worden gestart.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg:
ze bevatten metalen die scha-
delijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een
speciaal verzamelpunt.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
65
ALARM
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
alvorens wijzigingen aan het alarmsy-
steem aan te brengen.
- Inbraakbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen car-
rosseriedelen van de auto in de ga-
ten.
Het alarm gaat af als iemand een por-
tier, de achterklep of de motorkap pro-
beert te openen.
- Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
bewegingen in het interieur worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt
ingeslagen, als iets of iemand de auto
binnendringt of als iets of iemand in de
auto beweegt.
Automatische
beveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking
als iemand probeert het alarm
te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert
de accu, de bedieningseenheid of de
kabels van de sirene uit te schakelen
of te beschadigen.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Inschakelen
Zet het contact af en verlaat de
auto.
Druk op de vergrendelknop van de
afstandsbediening.
Het alarmsysteem is geactiveerd: het
verklikkerlampje van de knop zal één
keer per seconde knipperen.
De inbraakbeveiliging wordt 5 secon-
den nadat de vergrendelknop van de
afstandsbediening is ingedrukt, geac-
tiveerd. De interieurbeveiliging wordt
45 seconden nadat de vergrendelknop
van de afstandsbediening is ingedrukt,
geactiveerd.
Indien een portier of de achterklep niet
goed is gesloten, wordt de auto niet
vergrendeld, maar worden de inbraak-
en interieurbeveiliging na 45 secon-
den wel ingeschakeld.
Dit systeem beveiligt uw auto tegen in-
braak en diefstal. Het systeem bestaat
uit de volgende typen beveiliging:
Uitschakelen
Druk op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld;
het verklikkerlampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto met
alleen de inbraakbeveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging uit om
te voorkomen dat het alarm onnodig
wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld:
- er een huisdier in de auto wordt
gelaten,
- er een ruit op een kier blijft staan,
- de auto wordt gewassen,
- er een wiel wordt verwisseld,
- de auto wordt gesleept,
- de auto op een boot wordt vervoerd.
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
Zet het contact af.
Druk binnen 10 seconden op de
knop tot het verklikkerlampje blijft
branden.
Verlaat de auto.
Druk onmiddellijk op de vergrendel-
knop van de afstandsbediening.
Alleen de inbraakbeveiliging wordt inge-
schakeld; het verklikkerlampje van de knop
zal één keer per seconde knipperen.
De interieur- en diefstalbeveiliging
worden uitsluitend uitgeschakeld als
deze procedure elke keer na het afzet-
ten van het contact wordt uitgevoerd.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
66
Inschakelen van de
interieurbeveiliging
Druk op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening om de inbraak-
beveiliging uit te schakelen.
Druk op de vergrendelknop van de
afstandsbediening om alle alarm-
systemen in te schakelen.
Het verklikkerlampje van de knop zal
opnieuw één keer per seconde knip-
peren.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene
in werking en knipperen de richting-
aanwijzers gedurende dertig secon-
den.
Als het alarm voor de 11 e keer afgaat,
worden de alarmsystemen uitgescha-
keld.
Als het verklikkerlampje van de knop
snel knippert bij het ontgrendelen van
de auto met de afstandsbediening, is
het alarm tijdens uw afwezigheid afge-
gaan. Het lampje stopt met knipperen
als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
Ontgrendel de auto met de sleutel
in het slot van het bestuurderspor-
tier.
Open het portier; het alarm gaat af.
Zet het contact aan; het alarm
stopt. Het verklikkerlampje van de
knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te schakelen
Vergrendel de auto of schakel
de supervergrendeling in met de
sleutel in het slot van het bestuur-
dersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact
het verklikkerlampje van de knop blijft
branden, duidt dit op een storing in het
systeem.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
* Volgens land van bestemming.
Automatisch inschakelen *
Het systeem wordt 2 minuten nadat
het laatste portier of de achterklep is
gesloten, automatisch ingeschakeld.
Om het afgaan van het alarm bij
het openen van een portier of de
achterklep te voorkomen, moet
eerst op de ontgrendelknop van
de afstandsbediening worden ge-
drukt.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
67
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
Automatische bediening:
Duw of trek de schakelaar voorbij het
zware punt om de ruit te openen of
sluiten. Als u de schakelaar heeft los-
gelaten, opent of sluit de ruit volledig.
Druk opnieuw op de schakelaar om
het openen of sluiten te stoppen.
Ongeveer 1 minuut nadat de sleutel
uit het contact is genomen, kunnen de
ruiten niet meer worden bediend. Zet
het contact aan om de ruiten weer te
kunnen bedienen.
Neem bij het verlaten van de
auto, zelfs voor een korte pe-
riode, altijd de sleutel uit het
contact.
Wanneer tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer wor-
den geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze
ervan verzekerd zijn dat niets het cor-
recte sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste ma-
nier gebruik maken van de elektrische
ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
RESETTEN VAN DE
RUITBEDIENING
Nadat de accukabels los zijn geweest,
moet de ruitbediening opnieuw gere-
set worden. Tijdens deze handelingen
is de beveiliging tegen beknellen uit-
geschakeld.
- open de ruit volledig en sluit de ruit.
Telkens als de schakelaar omhoog
wordt getrokken, sluit de ruit enke-
le centimeters. Laat de schakelaar
los en trek hem opnieuw omhoog
totdat de ruit volledig is gesloten,
- houd de schakelaar na het sluiten
nog minimaal 1 seconde vast.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit sluit en tegen een obstakel
stuit, stopt de ruit en gaat deze direct
gedeeltelijk weer open.
Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op
de schakelaar om de ruit helemaal te
openen en trek vervolgens de scha-
kelaar omhoog tot de ruit volledig is
gesloten. Houd de schakelaar na het
sluiten nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de bevei-
liging tegen beknellen uitgeschakeld.
Blokkering van de ruitbediening achter
Druk, voor de veiligheid van uw kinde-
ren, op de schakelaar 5 om de ruitbe-
diening achter, ongeacht de stand van
de ruiten, te blokkeren. Als de scha-
kelaar is ingedrukt, is de ruitbediening
geblokkeerd. Als de schakelaar niet is
ingedrukt, is de ruitbediening niet ge-
blokkeerd.
Handbediening:
Duw of trek de schakelaar tot het zwa-
re punt om de ruit te openen of slui-
ten. De ruit stopt zodra de schakelaar
wordt losgelaten.
1. Schakelaar ruitbediening
bestuurderszijde.
2. Schakelaar ruitbediening
passagierszijde.
3. Schakelaar ruitbediening
rechts achter.
4. Schakelaar ruitbediening
links achter.
5. Blokkeerschakelaar elektrisch
bedienbare ruiten achter
(kinderslot).
4
TOEGANG TOT DE AUTO
68
KOFFERDEKSEL (SEDAN)
ACHTERKLEP EN
ACHTERRUIT (407 SW)
Achterruit op een kier zetten
Openen van de achterklep en de
achterruit
De achterklep en de achterruit kunnen
niet gelijktijdig worden geopend.
Achterklep openen: controleer of de
achterruit is gesloten, trek aan de hand-
greep A en trek de achterklep open.
Achterruit openen: controleer of de
achterklep is gesloten, trek aan de hand-
greep B en trek de achterruit open.
Zodra de achterklep of achterruit wordt
geopend, gaat de bagageruimtever-
lichting branden.
Als de permanente vergrende-
ling van het kofferdeksel is ge-
activeerd, kan het kofferdeksel
uitsluitend worden geopend
met de knop van de afstandsbedie-
ning.
Opmerkingen: de achterklep
en de achterruit worden au-
tomatisch vergrendeld zodra
sneller wordt gereden dan
10 km/h en worden weer ontgrendeld
zodra een portier wordt geopend.
Als de ruitenwisser achter is inge-
schakeld, kan de achterruit pas wor-
den geopend zodra de ruitenwisser is
uitgeschakeld en zich weer in de rust-
stand bevindt.
Sluit de achterruit met behulp van de
ruitenwisserarm of door op het midden
van de ruit te drukken.
Druk, om het kofferdeksel te openen,
op de knop en trek het kofferdeksel
omhoog.
De achterklep en de achterruit worden
gelijktijdig met de portieren ontgren-
deld en vergrendeld.
Controleer of de achterklep is gesloten
en druk lang op de ontgrendelknop C
van de afstandsbediening om de ach-
terruit op een kier te zetten.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
68
KOFFERDEKSEL (SEDAN)
ACHTERKLEP EN
ACHTERRUIT (407 SW)
Achterruit op een kier zetten
Openen van de achterklep en de
achterruit
De achterklep en de achterruit kunnen
niet gelijktijdig worden geopend.
Achterklep openen: controleer of de
achterruit is gesloten, trek aan de hand-
greep A en trek de achterklep open.
Achterruit openen: controleer of de
achterklep is gesloten, trek aan de hand-
greep B en trek de achterruit open.
Zodra de achterklep of achterruit wordt
geopend, gaat de bagageruimtever-
lichting branden.
Als de permanente vergrende-
ling van het kofferdeksel is ge-
activeerd, kan het kofferdeksel
uitsluitend worden geopend
met de knop van de afstandsbedie-
ning.
Opmerkingen: de achterklep
en de achterruit worden au-
tomatisch vergrendeld zodra
sneller wordt gereden dan
10 km/h en worden weer ontgrendeld
zodra een portier wordt geopend.
Als de ruitenwisser achter is inge-
schakeld, kan de achterruit pas wor-
den geopend zodra de ruitenwisser is
uitgeschakeld en zich weer in de rust-
stand bevindt.
Sluit de achterruit met behulp van de
ruitenwisserarm of door op het midden
van de ruit te drukken.
Druk, om het kofferdeksel te openen,
op de knop en trek het kofferdeksel
omhoog.
De achterklep en de achterruit worden
gelijktijdig met de portieren ontgren-
deld en vergrendeld.
Controleer of de achterklep is gesloten
en druk lang op de ontgrendelknop C
van de afstandsbediening om de ach-
terruit op een kier te zetten.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
69
Waarschuwing "achterruit
geopend"
Als bij draaiende motor de achterruit
niet goed is gesloten, wordt u hierop
geattendeerd door een melding op het
multifunctionele display.
Als tijdens het rijden (snelheid >
10 km/h) de achterruit niet goed is ge-
sloten, wordt u hierop geattendeerd
door een geluidssignaal, een melding
op het multifunctionele display en het
pictogram service.
Noodbediening
Hiermee kan bij een eventuele storing
in de centrale vergrendeling, de ach-
terklep ontgrendeld worden.
- Klap de achterbank naar voren om
bij het slot in de bagageruimte te
komen.
- Steek een kleine schroevendraaier
in de opening A van het slot om de
achterklep te ontgrendelen.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
70
Opmerkingen:
U moet nadat de accukabels zijn los-
genomen, de beveiliging tegen be-
knellen resetten:
- draai de knop in de stand voor
maximaal kantelen (3e stand naar
rechts).
- wacht totdat het dak volledig is ge-
kanteld.
- druk minstens één seconde op de
schakelaar.
Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet wil
sluiten, moet u zodra het dak gestopt is:
- de schakelaar in de positie "O" zet-
ten en meteen op de schakelaar
drukken.
- houd de schakelaar ingedrukt tot-
dat het dak volleditg is gesloten.
SCHUIF-/KANTELDAK (SEDAN)
Neem bij het verlaten van de
auto, zelfs voor een korte pe-
riode, altijd de sleutel uit het
contact.
Wanneer tijdens het bedienen van het
dak iets tussen de dak en de sponning
bekneld raakt, moet het dak weer wor-
den geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder het dak be-
dient, moet deze ervan verzekerd zijn
dat niets het correcte sluiten van het
dak verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste ma-
nier gebruik maken van de dakbedie-
ning.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van het dak niet kunnen
bezeren.
- Kantelen: draai de knop naar
rechts (drie standen mogelijk).
- Openen: draai de knop naar links
(zes standen mogelijk).
- Sluiten: zet de knop in de stand "O".
- Beveiliging tegen beknellen: als het
dak bij het sluiten tegen een obsta-
kel stuit, stopt het dak automatisch
en gaat gedeeltelijk weer open.
Het zonnescherm wordt handmatig
bediend.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
71
Beveiliging tegen beknellen
Als het zonnescherm bij het sluiten te-
gen een obstakel stuit, stopt het auto-
matisch en gaat het gedeeltelijk weer
open.
Maximaal 5 seconden nadat het zon-
nescherm is gestopt, moet de be-
veiliging tegen beknellen opnieuw
ingesteld worden:
- druk op de zijde A van de knop
totdat het zonnescherm helemaal
gesloten is (het schuift stapsgewijs
steeds enkele centimeters dicht).
PANORAMADAK (407 SW)
Als er iets bekneld raakt tij-
dens het bedienen van het
zonnescherm, moet u de be-
weging van het scherm keren.
Druk hiervoor op de desbetreffende
knop.
Tijdens het bedienen van het zonne-
scherm moet de bestuurder er van
verzekerd zijn dat niemand het correc-
te sluiten van het scherm verhindert.
Bovendien moet hij er zeker van zijn
dat de passagiers het zonnescherm
correct gebruiken.
Let goed op de kinderen tijdens het
openen en sluiten van het scherm.
Opmerkingen:
Na het opnieuw aansluiten van de
accukabels of bij een storing in het
zonnescherm tijdens het open- of
dichtgaan of zodra het gesloten is,
moet u de beveiliging tegen beknellen
opnieuw instellen:
- zet de draaiknop in de volledig ge-
opende stand (stand "0"),
- wacht tot het scherm volledig is
geopend.
- druk gedurende ten minste 3 se-
conden op de zijde A van de knop.
Als het panoramadak niet wil sluiten,
moet u, zodra het panoramadak ge-
stopt is:
- de draaiknop in de volledig geslo-
ten stand zetten (9 standen naar
links) en zo snel mogelijk op de
zijde A van de knop drukken.
- de knop ingedrukt houden totdat het
zonnescherm geheel gesloten is.
Tijdens deze handelingen is de bevei-
liging tegen beknellen uitgeschakeld.
U heeft de beschikking over een pa-
noramadak met getint glas, waardoor
de lichtinval en het zicht in het interi-
eur worden vergroot. Het elektrisch
bedienbaar zonnescherm zorgt voor
een beter thermisch comfort in het in-
terieur.
Het zonnescherm is elektrisch be-
dienbaar met een draaiknop en kan in
9 standen worden geopend.
Sluiten : draai de knop naar links (9
standen mogelijk).
Openen : draai de knop in de stand "0" .
4
TOEGANG TOT DE AUTO
72
BRANDSTOFTANK
Inhoud van de brandstoftank: on-
geveer 67 liter.
Als het minimale niveau in de
brandstoftank is bereikt, gaat
dit verklikkerlampje branden
op het instrumentenpaneel in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele
display. Zodra het lampje gaat bran-
den, zit er nog ongeveer 6 liter brand-
stof in de tank.
Raadpleeg indien u strandt met een
lege tank (diesel) het hoofdstuk "Con-
troles".
Op een label aan de binnenzijde van
de vulklep staat de voorgeschreven
soort brandstof aangegeven, afhanke-
lijk van de motoruitvoering.
Er moet minimaal 5 liter brandstof wor-
den getankt om er voor te zorgen dat de
brandstofmeter het niveau weer aangeeft
Bij het openen van de dop kan een geluid
klinken door de aanzuiging van lucht. Dit
verschijnsel is normaal en wordt veroor-
zaakt door het vacuüm dat ontstaat door
de afdichting van het brandstofcircuit.
Minimum brandstofniveau
Het tanken dient te geschieden met
afgezet contact terwijl de auto ont-
grendeld is.
zet altijd de motor af,
open de brandstofvulklep,
draai de dop linksom,
trek de tankdop uit de vulopening
en bevestig deze aan de haak aan
de binnenzijde van de vulklep,
tank de auto af, maar laat het vul-
pistool nooit meer dan 3 keer af-
slaan . Indien dit wel gebeurt, kun-
nen er storingen optreden.
Na het tanken:
draai de vuldop vast,
sluit de brandstofvulklep.
Storing
Als de brandstofmeter niet werkt, gaat
de wijzer van de brandstofmeter weer
terug naar 0.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Tanken
4
TOEGANG TOT DE AUTO
73
Bijzonderheden BioFlex-
motoren
Een auto met BioFlex-motor kan zowel
op loodvrije benzine (95 RON of 98 RON)
als op ethanol (E85, een mengsel met
85% ethanol en 15% loodvrije benzine)
rijden.
De brandstoftank kan dus, ongeacht
de hoeveelheid brandstof en de brand-
stofsoort (95 RON/98 RON, E85 of een
mengsel van beiden), worden gevuld
met loodvrije benzine (95 RON/98 RON)
of met ethanol (E85).
Deze motor kan ook probleemloos op
alleen loodvrije benzine draaien.
Onder winterse omstandighe-
den kan de koude start soms
problemen geven. Het is raad-
zaam om bij erg koud weer
loodvrije benzine te tanken, zodat de
auto probleemloos start.
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstof-
fen van het type E10 (deze bevat-
ten 10% ethanol) die voldoen aan
de Europese richtlijnen EN 228 en
EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze
bevatten tot 85% ethanol) zijn uitslui-
tend geschikt voor auto's die speciaal
bestemd zijn voor dit type brandstof
(BioFlex-auto's). De kwaliteit van
de ethanol moet voldoen aan de
Europese richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstof-
fen met een ethanolgehalte tot 100%
(type E100), worden alleen verkocht in
Brazilië.
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen pro-
bleemloos rijden op biobrandstoffen
die aan de huidige en toekomstige
Europese richtlijnen voldoen (diesel
die voldoet aan de richtlijn EN 590 ge-
mengd met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN 14214) en die aan
de pomp getankt kan worden (met een
gehalte aan methyl-estervetzuren van
0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren
op voorwaarde dat de bijzondere on-
derhoudsvoorschriften strikt worden
nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde plant-
aardige of dierlijke olie, stookolie ...) is
nadrukkelijk verboden (kans op schade
aan de motor en het brandstofcircuit).
4
TOEGANG TOT DE AUTO
73
Bijzonderheden BioFlex-
motoren
Een auto met BioFlex-motor kan zowel
op loodvrije benzine (95 RON of 98 RON)
als op ethanol (E85, een mengsel met
85% ethanol en 15% loodvrije benzine)
rijden.
De brandstoftank kan dus, ongeacht
de hoeveelheid brandstof en de brand-
stofsoort (95 RON/98 RON, E85 of een
mengsel van beiden), worden gevuld
met loodvrije benzine (95 RON/98 RON)
of met ethanol (E85).
Deze motor kan ook probleemloos op
alleen loodvrije benzine draaien.
Onder winterse omstandighe-
den kan de koude start soms
problemen geven. Het is raad-
zaam om bij erg koud weer
loodvrije benzine te tanken, zodat de
auto probleemloos start.
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstof-
fen van het type E10 (deze bevat-
ten 10% ethanol) die voldoen aan
de Europese richtlijnen EN 228 en
EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze
bevatten tot 85% ethanol) zijn uitslui-
tend geschikt voor auto's die speciaal
bestemd zijn voor dit type brandstof
(BioFlex-auto's). De kwaliteit van
de ethanol moet voldoen aan de
Europese richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstof-
fen met een ethanolgehalte tot 100%
(type E100), worden alleen verkocht in
Brazilië.
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen pro-
bleemloos rijden op biobrandstoffen
die aan de huidige en toekomstige
Europese richtlijnen voldoen (diesel
die voldoet aan de richtlijn EN 590 ge-
mengd met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN 14214) en die aan
de pomp getankt kan worden (met een
gehalte aan methyl-estervetzuren van
0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren
op voorwaarde dat de bijzondere on-
derhoudsvoorschriften strikt worden
nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde plant-
aardige of dierlijke olie, stookolie ...) is
nadrukkelijk verboden (kans op schade
aan de motor en het brandstofcircuit).
5
74
LICHTSCHAKELAAR
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en het be-
stuurdersportier wordt geopend, klinkt
een geluidssignaal om aan te geven
dat de verlichting nog brandt.
Schakel de verlichting uit.
Richtingaanwijzers
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
Trek de hendel volledig naar u
toe.
Mistlampen vóór/mistachterlicht (ring B)
Draai de ring B naar voren om de
mistlampen in te schakelen en naar
achteren om ze uit te schakelen.
Het branden van de mistlampen
wordt aangegeven door het picto-
gram in het instrumentenpaneel.
Mistlampen vóór (één stand
naar voren draaien).
Links: omlaag duwen.
Het pictogram op het
instrumentenpaneel
gaat knipperen.
Rechts: omhoog du-
wen. Het pictogram op
het instrumentenpa-
neel gaat knipperen.
Wanneer bij een snelheid van
meer dan 60 km/h de rich-
tingaanwijzers nog niet zijn
uitgeschakeld of als de rich-
tingaanwijzers meer dan 20 seconden
zijn ingeschakeld, wordt automatisch
het knippergeluid versterkt.
Deze branden in combinatie met par-
keerlicht, dimlicht of grootlicht.
Mistachterlicht (twee standen
naar voren draaien).
Dit brandt alleen als de mistlampen
vóór al zijn ingeschakeld.
Verlichting vóór en achter (ring A)
Draai de ring A in de gewenste
stand.
Automatische verlichting,
Lichten uit,
Parkeerlichten,
Dim-/grootlicht.
Uitvoering zonder automatische
verlichting
Uitvoering met automatische
verlichting
5
75
Automatisch inschakelen van de
verlichting
Het dimlicht worden automatisch in-
geschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende is en als de
ruitenwissers onafgebroken wissen.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of het wissen is gestopt.
Let op: bij mist of sneeuw kan de licht-
sensor voldoende licht waarnemen
en zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld. Schakel indien
nodig het dimlicht zelf in.
Inschakelen Handmatig inschakelen van de
follow-me-home verlichting
De parkeer- en dimlichten kunnen
gedurende enkele seconden blijven
branden als u de auto verlaat.
Bij het inschakelen van de
functie verschijnt het pictogram
in het display op het instrumen-
tenpaneel met 5 klokken.
Ga naar het menu "Per-
soonlijke instellingen -
confi guratie" van het mul-
tifunctionele display om de
functie in of uit te schake-
len.
Het inschakelen van de func-
tie "Automatisch inschakelen
van de verlichting" via het
menu, mag om veiligheidsre-
denen alleen bij stilstaande
auto plaatsvinden.
Ga om de functie "Automa-
tisch inschakelen van de fol-
low-me-home verlichting"
in of uit te schakelen naar
het menu "Persoonlijke
instellingen - confi gura-
tie" van het multifunctio-
nele display.
De duur van de tijdscha-
keling kan worden inge-
steld vanuit het menu
"Persoonlijke instellingen -
confi guratie" van het multi-
functionele display.
Automatisch inschakelen van de
follow-me-home verlichting
Als u de auto verlaat als de functie
automatisch inschakelen van de
verlichting is ingeschakeld, blijven de
parkeer- en dimlichten na het afzetten
van het contact nog gedurende de in-
gestelde tijd branden.
Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de
functie verschijnt het pictogram
in het display op het instrumen-
tenpaneel met 5 klokken.
Dek de zonne-/lichtsensor,
die zich in het midden van de
voorruit bevindt, niet af. Deze
sensor wordt gebruikt voor de
regeling van de airconditioning en het
automatisch inschakelen van de ver-
lichting.
Bij een storing in de zonne-/licht-
sensor worden de parkeer- en dim-
lichten ingeschakeld.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Inschakelen:
zet de motor af,
geef een "lichtsignaal",
verlaat en vergrendel de auto.
5
75
Automatisch inschakelen van de
verlichting
Het dimlicht worden automatisch in-
geschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende is en als de
ruitenwissers onafgebroken wissen.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of het wissen is gestopt.
Let op: bij mist of sneeuw kan de licht-
sensor voldoende licht waarnemen
en zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld. Schakel indien
nodig het dimlicht zelf in.
Inschakelen Handmatig inschakelen van de
follow-me-home verlichting
De parkeer- en dimlichten kunnen
gedurende enkele seconden blijven
branden als u de auto verlaat.
Bij het inschakelen van de
functie verschijnt het pictogram
in het display op het instrumen-
tenpaneel met 5 klokken.
Ga naar het menu "Per-
soonlijke instellingen -
confi guratie" van het mul-
tifunctionele display om de
functie in of uit te schake-
len.
Het inschakelen van de func-
tie "Automatisch inschakelen
van de verlichting" via het
menu, mag om veiligheidsre-
denen alleen bij stilstaande
auto plaatsvinden.
Ga om de functie "Automa-
tisch inschakelen van de fol-
low-me-home verlichting"
in of uit te schakelen naar
het menu "Persoonlijke
instellingen - confi gura-
tie" van het multifunctio-
nele display.
De duur van de tijdscha-
keling kan worden inge-
steld vanuit het menu
"Persoonlijke instellingen -
confi guratie" van het multi-
functionele display.
Automatisch inschakelen van de
follow-me-home verlichting
Als u de auto verlaat als de functie
automatisch inschakelen van de
verlichting is ingeschakeld, blijven de
parkeer- en dimlichten na het afzetten
van het contact nog gedurende de in-
gestelde tijd branden.
Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de
functie verschijnt het pictogram
in het display op het instrumen-
tenpaneel met 5 klokken.
Dek de zonne-/lichtsensor,
die zich in het midden van de
voorruit bevindt, niet af. Deze
sensor wordt gebruikt voor de
regeling van de airconditioning en het
automatisch inschakelen van de ver-
lichting.
Bij een storing in de zonne-/licht-
sensor worden de parkeer- en dim-
lichten ingeschakeld.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Inschakelen:
zet de motor af,
geef een "lichtsignaal",
verlaat en vergrendel de auto.
5
76
KOPLAMPEN HANDMATIG
VERSTELLEN
AUTOMATISCHE
KOPLAMPVERSTELLING
Als er een storing optreedt ,
verschijnt een pictogram op
het display van het instrumen-
tenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display. Het
systeem zet de koplampen in de lage
stand.
Raak de xenonlampen niet aan. Raad-
pleeg het PEUGEOT-netwerk.
Verlichting overdag *
Bij uitvoeringen met verlichting over-
dag wordt het dimlicht ingeschakeld
als de auto wordt gestart.
Dit pictogram wordt weerge-
geven op het display van het
instrumentenpaneel.
De verlichting van de cockpit
(multifunctioneel display, be-
dieningspaneel airconditio-
ning, ...) gaat niet branden,
behalve wanneer de automatische
stand van de verlichting wordt inge-
schakeld of wanneer de verlichting
handmatig wordt ingeschakeld.
* Volgens land van bestemming.
Afhankelijk van de belading van de
auto wordt bij auto's met halogeen-
lampen aanbevolen de koplampen te
verstellen.
0. 1 of 2 personen voorin.
-. 3 personen.
1. 5 personen.
-. Tusseninstelling.
2. 5 personen + maximaal toegesta-
ne belading.
-. Tusseninstelling.
3. Bestuurder + maximaal toegesta-
ne belading.
Stand 0: basisinstelling.
Het systeem stelt bij stilstaande auto
en aangezet contact automatisch de
hoogte van de lichtbundel af, ongeacht
de belading van de auto. De bestuur-
der is dus verzekerd van een optimale
verlichting en kan andere weggebrui-
kers niet verblinden.
5
77
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Ruitenwissers vóór met
intervalstand
Ruitenwissers vóór met
automatische stand
Nadat het contact langer dan
1 minuut is afgezet, dienen
de ruitenwissers weer te
worden geactiveerd met de
schakelaar .
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
Eén keer wissen (omlaag duwen).
In de Intervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de rij-
snelheid.
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige regenval).
AUTO Automatisch wissen.
0 Uit.
Eén keer wissen (omlaag duwen).
In de stand AUTO werken de ruiten-
wissers automatisch.
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
Ruitenwissers ór met
intervalstand en automatische stand
Nadat het contact langer dan
1 minuut is afgezet, dienen
de ruitenwissers weer te
worden geactiveerd met de
schakelaar.
Automatisch en vervolgens één keer
wissen (zie volgende bladzijde).
In de stand AUTO werken de ruiten-
wissers automatisch.
In de Intervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de rij-
snelheid.
5
78
Automatische ruitenwissers
Inschakelen
SCHAKELAAR RUITENWISSER
ACHTER (407 SW)
Uitschakelen
Dek de regensensor, op de
voorruit achter de binnenspie-
gel, niet af.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat of
controleer of de schakelaar niet in de
stand voor automatisch wissen staat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de
voorruit ontdooid is.
Automatische ruitenwisser achter
Als de ruitenwissers vóór zijn inge-
schakeld op het moment dat u de ach-
teruitversnelling inschakelt, wordt de
ruitenwisser achter geactiveerd in de
intervalstand.
Opmerking: schakel bij mon-
tage van een etsendrager
deze functie uit via het menu
"persoonlijke instellingen -
confi guratie" van het multifunctionele
display of gebruik een speciale, door
PEUGEOT gehomologeerde fi etsen-
drager.
Draai de ring in de eerste stand voor
de intervalschakeling.
Nadat het contact is afgezet dient de
schakelaar opnieuw geactiveerd te
worden. Zet de schakelaar hiervoor in
een willekeurige stand en vervolgens
weer in de gewenste stand.
Zet de schakelaar eerst in de stand 0
en vervolgens weer in de stand AUTO .
Er verschijnt een pictogram op het
display van het instrumentenpaneel
in combinatie met een melding op het
multifunctionele display.
In de stand AUTO werken de rui-
tenwissers automatisch en wordt de
snelheid van de wissers aan de hoe-
veelheid neerslag aangepast.
Schakelaar met alleen de automati-
sche stand
In het geval van een storing werken
de ruitenwissers in de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren.
Schakelaar met intervalstand en
automatische stand
De stand AUTO wordt onderbroken als de
ruitenwissers handmatig worden bediend
met de schakelaar, waarbij het pictogram
op het display van het instrumentenpa-
neel verschijnt in combinatie met een
melding op het multifunctionele display.
De stand AUTO wordt onderbroken
als de ruitenwissers handmatig wor-
den bediend door de schakelaar A
omhoog te bewegen en deze weer in
de stand " 0" te zetten, waarbij het pic-
togram op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnt in combinatie
met een melding op het multifunctio-
nele display.
5
78
Automatische ruitenwissers
Inschakelen
SCHAKELAAR RUITENWISSER
ACHTER (407 SW)
Uitschakelen
Dek de regensensor, op de
voorruit achter de binnenspie-
gel, niet af.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat of
controleer of de schakelaar niet in de
stand voor automatisch wissen staat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de
voorruit ontdooid is.
Automatische ruitenwisser achter
Als de ruitenwissers vóór zijn inge-
schakeld op het moment dat u de ach-
teruitversnelling inschakelt, wordt de
ruitenwisser achter geactiveerd in de
intervalstand.
Opmerking: schakel bij mon-
tage van een etsendrager
deze functie uit via het menu
"persoonlijke instellingen -
confi guratie" van het multifunctionele
display of gebruik een speciale, door
PEUGEOT gehomologeerde fi etsen-
drager.
Draai de ring in de eerste stand voor
de intervalschakeling.
Nadat het contact is afgezet dient de
schakelaar opnieuw geactiveerd te
worden. Zet de schakelaar hiervoor in
een willekeurige stand en vervolgens
weer in de gewenste stand.
Zet de schakelaar eerst in de stand 0
en vervolgens weer in de stand AUTO .
Er verschijnt een pictogram op het
display van het instrumentenpaneel
in combinatie met een melding op het
multifunctionele display.
In de stand AUTO werken de rui-
tenwissers automatisch en wordt de
snelheid van de wissers aan de hoe-
veelheid neerslag aangepast.
Schakelaar met alleen de automati-
sche stand
In het geval van een storing werken
de ruitenwissers in de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren.
Schakelaar met intervalstand en
automatische stand
De stand AUTO wordt onderbroken als de
ruitenwissers handmatig worden bediend
met de schakelaar, waarbij het pictogram
op het display van het instrumentenpa-
neel verschijnt in combinatie met een
melding op het multifunctionele display.
De stand AUTO wordt onderbroken
als de ruitenwissers handmatig wor-
den bediend door de schakelaar A
omhoog te bewegen en deze weer in
de stand " 0" te zetten, waarbij het pic-
togram op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnt in combinatie
met een melding op het multifunctio-
nele display.
5
79
Ruitensproeiers en
koplampsproeiers
Trek de ruitenwisserschakelaar naar u
toe. De ruitensproeiers treden in wer-
king, waarna enige tijd de ruitenwis-
sers worden ingeschakeld om de ruit
schoon te wissen.
Als de dim-/grootlichten branden ,
worden tegelijk ook de koplampsproei-
ers geactiveerd.
Als het niveau van het reser-
voir te laag is, verschijnt het
pictogram in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctio-
nele display.
Vul bij de eerstvolgende stop het rui-
ten-/koplampsproeierreservoir bij of
laat het bijvullen.
Het pictogram verschijnt telkens als
de schakelaar wordt bediend, zolang
het reservoir niet gevuld is.
PLAFONNIER VOOR
De plafonnier kan worden uitgeschakeld
door, bij een geopend portier, op de scha-
kelaar 1 te drukken. De kaartleeslampjes
kunnen dan gewoon worden bediend.
Druk, bij een geopend portier, op
de schakelaar om de verlichting
opnieuw in te schakelen.
Te laag niveau ruiten-/
koplampsproeiervloeistof
1. Plafonnier
2. Kaartleeslampjes
Zet het contact aan of start de auto en
bedien de desbetreffende schakelaar.
De plafonnier vóór gaat branden als de
sleutel uit het contact wordt gehaald,
bij het ontgrendelen van de auto of zo-
dra er een portier wordt geopend.
De plafonnier gaat langzaam uit als
het contact wordt aangezet of bij het
vergrendelen van de auto.
Door op de knop 1 te drukken gaat
de plafonnier vóór branden.
Ruitensproeier achter
Opmerking: de ruitenwisser
en ruitenspoeier achter wor-
den automatisch uitgescha-
keld als de achterruit wordt
geopend.
Draai de ring voorbij de eerste stand,
zodat de ruitensproeier in werking
treedt en vervolgens de ruitenwisser
enige tijd wordt ingeschakeld.
5
79
Ruitensproeiers en
koplampsproeiers
Trek de ruitenwisserschakelaar naar u
toe. De ruitensproeiers treden in wer-
king, waarna enige tijd de ruitenwis-
sers worden ingeschakeld om de ruit
schoon te wissen.
Als de dim-/grootlichten branden ,
worden tegelijk ook de koplampsproei-
ers geactiveerd.
Als het niveau van het reser-
voir te laag is, verschijnt het
pictogram in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctio-
nele display.
Vul bij de eerstvolgende stop het rui-
ten-/koplampsproeierreservoir bij of
laat het bijvullen.
Het pictogram verschijnt telkens als
de schakelaar wordt bediend, zolang
het reservoir niet gevuld is.
PLAFONNIER VOOR
De plafonnier kan worden uitgeschakeld
door, bij een geopend portier, op de scha-
kelaar 1 te drukken. De kaartleeslampjes
kunnen dan gewoon worden bediend.
Druk, bij een geopend portier, op
de schakelaar om de verlichting
opnieuw in te schakelen.
Te laag niveau ruiten-/
koplampsproeiervloeistof
1. Plafonnier
2. Kaartleeslampjes
Zet het contact aan of start de auto en
bedien de desbetreffende schakelaar.
De plafonnier vóór gaat branden als de
sleutel uit het contact wordt gehaald,
bij het ontgrendelen van de auto of zo-
dra er een portier wordt geopend.
De plafonnier gaat langzaam uit als
het contact wordt aangezet of bij het
vergrendelen van de auto.
Door op de knop 1 te drukken gaat
de plafonnier vóór branden.
Ruitensproeier achter
Opmerking: de ruitenwisser
en ruitenspoeier achter wor-
den automatisch uitgescha-
keld als de achterruit wordt
geopend.
Draai de ring voorbij de eerste stand,
zodat de ruitensproeier in werking
treedt en vervolgens de ruitenwisser
enige tijd wordt ingeschakeld.
5
80
PLAFONNIER ACHTER
(SEDAN)
INTERIEURVERLICHTING
ACHTER (407 SW)
Instapverlichting
De instapverlichting bevindt zich in het
onderste gedeelte van de portierbe-
kleding.
Deze verlichting gaat automatisch
branden bij het openen van een portier
en dooft automatisch als alle portieren
zijn gesloten.
Verlichting bagageruimte
De verlichting van de bagageruimte
bevindt zich in het rechter zijpaneel
van de bagageruimte.
De verlichting gaat branden zodra de
achterklep wordt geopend en dooft zo-
dra deze wordt gesloten.
1. Plafonnier
2. Kaartleeslampjes
Zet het contact aan of start de auto en
bedien de desbetreffende schakelaar.
De plafonnier achter gaat branden
als de sleutel uit het contact wordt
gehaald, bij het ontgrendelen van de
auto of zodra er een portier wordt ge-
opend.
De plafonnier gaat langzaam uit als
het contact wordt aangezet of bij het
vergrendelen van de auto.
Door op de knop 1 te drukken gaat
de plafonnier achter branden.
De plafonnier kan worden uitgescha-
keld door, bij een geopend portier, op
de schakelaar 1 te drukken. De kaart-
leeslampjes kunnen dan gewoon wor-
den bediend.
Druk, bij een geopend portier, op
de schakelaar om de verlichting
opnieuw in te schakelen.
Druk met het contact aan op de scha-
kelaar van het desbetreffende lampje.
De interieurverlichting achter gaat
branden als de sleutel uit het contact
wordt gehaald en bij het ontgrendelen
van de auto.
De verlichting gaat langzaam uit als
het contact wordt aangezet of bij het
vergrendelen van de auto.
Druk op de schakelaar 1 om het
desbetreffende lampje van de inte-
rieurverlichting achter gedurende
10 minuten te laten branden.
6
INDELINGEN
81
INDELING VAN HET INTERIEUR
Het dashboardkastje is afsluitbaar.
Trek aan de handgreep om het te ope-
nen.
De verlichting van het dashboardkast-
je treedt in werking zodra het wordt
geopend.
Het dashboardkastje bevat drie aan-
sluitingen voor een videorecorder (au-
to's met kleurendisplay 16 x 9) en een
met een draaiknop afsluitbare ventila-
tiebuis, waarmee het dashboardkastje
wordt voorzien van dezelfde aircondi-
tioning als het interieur.
Sluit de buis bij koud weer af om de
temperatuur in het interieur op een
aangenaam peil te houden.
Bovendien zijn er in het dashboard-
kastje speciale ruimtes gecreëerd voor
een pen een bril, munten, enz.
Til het deksel op om het opbergvak te
openen of bedien de hendel aan de
linkerzijde (volgens uitvoering).
In het opbergvak kunnen CD's en munten
worden opgeborgen. Bovendien bevindt
de USB-aansluiting zich in dit opbergvak.
Afvalbak achter
Gesloten opbergvak aan
bestuurderszijde
Portiervakken vóór
Hierin kunnen kaarten, reisgidsen of
een fl es water worden opgeborgen.
Asbak vóór (max. 100 W)
Hier bevindt zich een aansluiting voor
een aansteker of 12V-aansluiting.
Druk op het deksel om de asbak te
openen.
Open om de asbak te legen de klep
en trek aan de asbak om deze uit te
nemen.
Wegklapbare beker-/fl essenhouder
Deze bevindt zich aan de voorzijde
van de armleuning vóór.
Druk op het deksel om de beker-/fl es-
senhouder te openen.
12V-aansluiting (max. 100 W)
De 12V-aansluiting is van het type
aansteker en is voorzien van een dop.
De 12V-aansluiting kan worden ge-
bruikt als het contact aanstaat.
Dit opbergvak biedt plaats aan kleine
voorwerpen, zoals sleutels, een par-
keerpas of een mobiele telefoon.
Gekoeld dashboardkastje Armleuning vóór
Deze bevindt zich aan de achterzijde
van de armleuning vóór.
Open de afvalbak helemaal en druk op
de bovenste borglip om deze te legen en
trek aan de bak om deze eruit te nemen.
6
INDELINGEN
82
Armleuning achter Aanbrengen / verwijderen van
de mat
Opbergvakken
In de zijpanelen van de bagageruimte
bevinden zich aan beide zijden op-
bergvakken.
Openen van een van de opbergvakken:
Draai de twee schroeven rechtsom
en verwijder het deksel.
Skiluik openen
Om te voorkomen dat de mat
onder de pedalen schuift:
- maak uitsluitend gebruik
van matten die op de reeds
in de auto aanwezige be-
vestigingen passen. Het
gebruik van deze bevesti-
gingen is verplicht,
- leg nooit twee matten boven op elkaar.
De armleuning achter bestaat uit twee
bergvakken met elk een scharnierend
deksel.
Bergvak 1 :
Open het deksel.
Trek de handgreep omlaag en ver-
volgens naar u toe om het skiluik te
openen.
Als de vloermat aan bestuurderszijde
verwijderd moet worden, schuif dan
de stoel in de achterste stand en ver-
wijder de bevestigingen.
Leg de vloermat weer terug op de pen
en klem de bevestigingen vast. Con-
troleer of de mat goed is bevestigd.
Bekerhouder 2 :
Klap het andere deksel naar voren.
6
INDELINGEN
83
INDELING BAGAGERUIMTE
(407 SW)
3. Bagageafdekking
Verwijderen:
Maak de voorste uiteinden los en
verwijder de bagageafdekking.
Plaatsen:
Plaats de voorste uiteinden van de
bagageafdekking in de steunen en
druk ze voorzichtig in de juiste po-
sitie.
1. 12V-aansluiting (max. 100 W) en
bagageruimteverlichting
De 12V-aansluiting is van het aanste-
kertype en bevindt zich in het linker
zijpaneel. De 12V-aansluiting kan wor-
den gebruikt als het contact aanstaat.
De bagageruimteverlichting gaat bran-
den als de achterklep of de achterruit
wordt geopend.
4. Sjorogen
Op de vloer van de bagageruimte be-
vinden zich vier sjorogen waaraan het
bagagenet kan worden bevestigd.
2. Opbergvakken
Aan weerszijden bevindt zich een
opbergvak, waarin het volgende kan
worden opgeborgen:
- links: een acon motorolie, een
verbandtrommel, een spuitbus
voor bandenreparatie,
- rechts (indien niet voorzien van
JBL-audiosysteem): een lampen-
setje, een gevarendriehoek (in de
daarvoor bestemde steun), het ba-
gagenet.
6
INDELINGEN
84
Bagagenet voor hoge belading
Het bagagenet voor hoge belading
kan achter de voorstoelen (1e zitrij) of
achter de achterbank (2e zitrij) beves-
tigd worden.
Plaatsen:
klap de achterbankleuningen neer,
breng het oprolmechanisme van
het bagagenet aan boven de twee
rails 5 achter de achterbankleunin-
gen (in delen neerklapbaar). De
twee uitsparingen 6 moeten boven
de twee rails worden aangebracht,
schuif de twee rails 5 in de uitspa-
ringen 6 ,
duw het oprolmechanisme (in de
lengterichting) van rechts naar
links om het te vergrendelen,
zet de rugleuningen van de achter-
bank weer op hun plaats.
Gebruik achter de 1e zitrij :
klap de achterbankleuningen neer,
open de afdekplaatjes 7 van de
desbetreffende bovenste bevesti-
gingen,
rol het bagagenet voor hoge bela-
ding uit en plaats een van de uit-
einden van de metalen stang van
het bagagenet in de desbetreffen-
de bevestiging. Zorg ervoor dat het
haakje goed in de geleider achter
het afdekplaatje 7 zit.
Trek aan de metalen stang van
het bagagenet om het andere
haakje in de tweede bevestiging
te plaatsen.
Opmerking : om het bagage-
net achter de voorstoelen te
bevestigen, moeten de leunin-
gen en zittingen van de ach-
terbank worden neergeklapt (zie het
hoofdstuk "Achterbank").
6
INDELINGEN
85
Gebruik achter de 2e zitrij :
open de afdekplaatjes 8 van de
desbetreffende bovenste bevesti-
gingen,
rol het bagagenet vanaf de achter-
bank uit en duw het in om het van
de haakjes los te maken,
Plaats een van de uiteinden van de
metalen stang van het bagagenet
in de desbetreffende bevestiging.
Zorg ervoor dat het haakje goed in
de geleider achter het afdekplaatje
8 zit,
Plaats het andere haakje in de
tweede bevestiging en trek de
metalen stang van het bagagenet
naar u toe.
Uitvouwen Opvouwen
BAGAGEAFDEKKING (407 SW)
6
INDELINGEN
85
Gebruik achter de 2e zitrij :
open de afdekplaatjes 8 van de
desbetreffende bovenste bevesti-
gingen,
rol het bagagenet vanaf de achter-
bank uit en duw het in om het van
de haakjes los te maken,
Plaats een van de uiteinden van de
metalen stang van het bagagenet
in de desbetreffende bevestiging.
Zorg ervoor dat het haakje goed in
de geleider achter het afdekplaatje
8 zit,
Plaats het andere haakje in de
tweede bevestiging en trek de
metalen stang van het bagagenet
naar u toe.
Uitvouwen Opvouwen
BAGAGEAFDEKKING (407 SW)
7
VEILIGHEID
86
CLAXON
Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Automatische ontsteking van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop schakelen de alarm-
knipperlichten, afhankelijk van de
remvertraging die optreedt, automa-
tisch in. De alarmknipperlichten blijven
knipperen totdat er opnieuw gas wordt
gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop in te
drukken.
ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA
(ESP)
Dit systeem staat in verbinding met en
is een aanvulling op het ABS.
Als de koers van de auto afwijkt van de
door de bestuurder gewenste richting,
houdt het ESP-systeem de vier wielen
in de gaten en grijpt automatisch in
via de remmen van een of meerdere
wielen en het motorkoppel om de auto
voor zover mogelijk weer in de juiste
koers te brengen.
Ingreep door het ESP-systeem
Het pictogram verschijnt.
Uitschakelen van het ESP
In bijzondere omstandigheden (als
de auto blijft steken in de modder of
sneeuw, op een losse ondergrond...)
kan het nuttig zijn het ESP uit te scha-
kelen .
Druk op de schakelaar "ESP OFF"
op de middenconsole.
Het verklikkerlampje van de schake-
laar gaat branden en het pictogram
verschijnt: het ESP heeft geen invloed
meer op de werking van de motor.
Pictogram instrumentenpaneel.
De systemen worden opnieuw:
automatisch ingeschakeld als het
contact wordt afgezet.
automatisch ingeschakeld vanaf
50 km/h.
handmatig ingeschakeld door nog-
maals op de schakelaar te drukken.
Druk de knop in, de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook
als het contact is afgezet.
7
VEILIGHEID
86
CLAXON
Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Automatische ontsteking van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop schakelen de alarm-
knipperlichten, afhankelijk van de
remvertraging die optreedt, automa-
tisch in. De alarmknipperlichten blijven
knipperen totdat er opnieuw gas wordt
gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop in te
drukken.
ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA
(ESP)
Dit systeem staat in verbinding met en
is een aanvulling op het ABS.
Als de koers van de auto afwijkt van de
door de bestuurder gewenste richting,
houdt het ESP-systeem de vier wielen
in de gaten en grijpt automatisch in
via de remmen van een of meerdere
wielen en het motorkoppel om de auto
voor zover mogelijk weer in de juiste
koers te brengen.
Ingreep door het ESP-systeem
Het pictogram verschijnt.
Uitschakelen van het ESP
In bijzondere omstandigheden (als
de auto blijft steken in de modder of
sneeuw, op een losse ondergrond...)
kan het nuttig zijn het ESP uit te scha-
kelen .
Druk op de schakelaar "ESP OFF"
op de middenconsole.
Het verklikkerlampje van de schake-
laar gaat branden en het pictogram
verschijnt: het ESP heeft geen invloed
meer op de werking van de motor.
Pictogram instrumentenpaneel.
De systemen worden opnieuw:
automatisch ingeschakeld als het
contact wordt afgezet.
automatisch ingeschakeld vanaf
50 km/h.
handmatig ingeschakeld door nog-
maals op de schakelaar te drukken.
Druk de knop in, de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook
als het contact is afgezet.
7
VEILIGHEID
87
Storing
Bij een storing in het systeem ver-
schijnt het pictogram in combinatie
met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display.
Raadpleeg het PEUGEOT -netwerk om
de systemen te laten controleren.
Pictogram instrumentenpaneel.
Het ESP zorgt voor meer vei-
ligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter
nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's (laat rem-
men) of het te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsy-
steem, elektronische onderdelen als-
mede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door
het PEUGEOT -netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT -net-
werk.
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS)
Het antiblokkeersysteem zorgt tijdens
het remmen voor een betere stabili-
teit en bestuurbaarheid van uw auto,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS treedt automatisch in werking
zodra één van de wielen dreigt te blok-
keren.
De normale werking van het ABS kan
merkbaar zijn door het trillen van het
rempedaal.
Dit pictogram geeft een sto-
ring in het ABS aan.
Dit wordt tevens aangegeven
door een pictogram op het dis-
play in het instrumentenpaneel.
Als de pictogrammen blijven branden
bij een snelheid hoger dan 10 km/h, is
het ABS buiten werking.
De normale remwerking met rembe-
krachtiging blijft echter behouden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
NOODREMASSISTENTIE
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand
kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als
de snelheid waarmee het rempedaal
wordt ingedrukt groot is en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht
minder wordt en dat de effectiviteit van
het remmen wordt vergroot.
Het systeem zorgt ervoor dat de beno-
digde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstop
zo krachtig mogelijk in en blijf een maxi-
male kracht uitoefenen op het pedaal.
Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volle-
dig in en laat het niet los.
Opmerking: zorg er bij vervanging
van de wielen (banden en velgen) voor
dat er gehomologeerde wielen worden
gemonteerd.
7
VEILIGHEID
87
Storing
Bij een storing in het systeem ver-
schijnt het pictogram in combinatie
met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display.
Raadpleeg het PEUGEOT -netwerk om
de systemen te laten controleren.
Pictogram instrumentenpaneel.
Het ESP zorgt voor meer vei-
ligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter
nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's (laat rem-
men) of het te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsy-
steem, elektronische onderdelen als-
mede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door
het PEUGEOT -netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT -net-
werk.
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS)
Het antiblokkeersysteem zorgt tijdens
het remmen voor een betere stabili-
teit en bestuurbaarheid van uw auto,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS treedt automatisch in werking
zodra één van de wielen dreigt te blok-
keren.
De normale werking van het ABS kan
merkbaar zijn door het trillen van het
rempedaal.
Dit pictogram geeft een sto-
ring in het ABS aan.
Dit wordt tevens aangegeven
door een pictogram op het dis-
play in het instrumentenpaneel.
Als de pictogrammen blijven branden
bij een snelheid hoger dan 10 km/h, is
het ABS buiten werking.
De normale remwerking met rembe-
krachtiging blijft echter behouden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
NOODREMASSISTENTIE
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand
kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als
de snelheid waarmee het rempedaal
wordt ingedrukt groot is en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht
minder wordt en dat de effectiviteit van
het remmen wordt vergroot.
Het systeem zorgt ervoor dat de beno-
digde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstop
zo krachtig mogelijk in en blijf een maxi-
male kracht uitoefenen op het pedaal.
Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volle-
dig in en laat het niet los.
Opmerking: zorg er bij vervanging
van de wielen (banden en velgen) voor
dat er gehomologeerde wielen worden
gemonteerd.
7
VEILIGHEID
88
VEILIGHEIDSGORDELS
Waarschuwing veiligheidsgordels
vóór
Als het contact is aangezet , de be-
stuurder of voorpassagier zijn gordel
niet heeft omgedaan en de wagensnel-
heid lager dan 20 km/h is , wordt u ge-
waarschuwd door het verschijnen van
het pictogram veiligheidsgordel .
Het pictogram verdwijnt zodra de des-
betreffende veiligheidsgordel(s) is/zijn
vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger dan
20 km/h is , wordt u gewaarschuwd
door het knipperen van het pictogram
veiligheidsgordel in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display die aangeeft
welke veiligheidsgordel(s) het betreft.
Veiligheidsgordels vóór
met pyrotechnische
gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers
De gordelspanners dienen om bij een
krachtige frontale aanrijding de veilig-
heidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden te trekken.
De veiligheidsgordels met gordelspan-
ners werken alleen als het contact is
aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht waar-
mee de gordel tegen de borst van de inzittenden
getrokken wordt in geval van een aanrijding. Het
systeem biedt hierdoor een betere bescherming.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien
van drie driepuntsgordels met oprol-
automaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen achter met gordelkrachtbe-
grenzers kunnen worden voorzien van
pyrotechnische gordelspanners.
Veiligheidsgordels omdoen
Trek aan de gordel en steek de
gesp in de gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de vergren-
deling van de gesp te controleren.
Veiligheidsgordels losmaken
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.
Trek voordat u de achterbank neer-
klapt de gordel uit en steek de gesp in
de gordelsluiting, zodat de gordel zich
nadat de achterbank in de oorspron-
kelijke stand is teruggezet op de juiste
plaats bevindt.
Opmerking: het pictogram
kan ook worden weergegeven
als zich een tas of huisdier op
de passagiersstoel bevindt.
Het geluidssignaal en het pictogram
verdwijnen zodra de desbetreffende
veiligheidsgordel(s) is/zijn vastgemaakt.
Als na twee minuten de veiligheidsgordel(s)
nog niet is/zijn vastgemaakt, wordt het
pictogram permanent weergegeven en
verdwijnt het geluidssignaal. Alle waar-
schuwingssignalen verdwijnen zodra
een portier wordt geopend of de motor
wordt afgezet.
Hoogteverstelling van de
veiligheidsgordels vóór:
knijp de knop 1 in en schuif deze
naar beneden om het bevesti-
gingspunt lager te plaatsen.
schuif de knop 1 omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
7
VEILIGHEID
89
De bestuurder moet ervoor
zorgen dat alle passagiers
tijdens het rijden op de juiste
wijze hun veiligheidsgordel
dragen.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dra-
gen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen * , moet de heupgordel al-
tijd onder de armsteun door worden
geleid.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel au-
tomatisch wordt aangepast aan uw
lichaamsbouw. De gordel wordt auto-
matisch opgerold als deze niet wordt
gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting
die in werking treedt bij een aanrijding,
een noodstop of het over de kop slaan
van de auto. U kunt de blokkeerinrich-
ting deblokkeren door kort aan de riem
te trekken en deze weer los te laten.
Voorschriften voor kinderen:
- Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van
een geschikt kinderzitje,
- Gebruik geen gordelgeleider * wan-
neer een kinderzitje is geïnstal-
leerd,
- De veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden,
- Laat nooit een kind op schoot zit-
ten tijdens het rijden.
De gordelspanners kunnen, afhanke-
lijk van de aard en de kracht van de
aanrijding , vóór en onafhankelijk van
de airbags afgaan. Het activeren van
de gordelspanners gaat gepaard met
wat onschadelijke rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het sy-
steem is geïntegreerd.
Het verklikkerlampje van de airbag
gaat in ieder geval branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk.
* Volgens uitvoering.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- mag deze door niet meer dan één
volwassen persoon worden gedra-
gen,
- mag deze geen beschadigingen of
rafels vertonen,
- moet deze in een vloeiende bewe-
ging naar voren worden getrokken,
om te voorkomen dat de gordel ge-
draaid raakt,
- mag er om te voorkomen dat de
gordel niet goed werkt niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veilig-
heidsvoorschriften moeten werk-
zaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk, die tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamhe-
den volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
PEUGEOT-netwerk, met name op be-
schadigingen van de riem.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk.
Controleer na het neerklappen of ver-
stellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats
bevindt en goed is opgerold.
7
VEILIGHEID
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
om de inzittenden (behalve de middel-
ste achterpassagier) te beschermen
bij ernstige aanrijdingen. De airbags
vormen een aanvulling op de werking
van de veiligheidsgordels met gordel-
krachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren re-
gistreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de
registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto (behalve de middelste
achterpassagier); direct na de aan-
rijding ontsnapt het gas uit de air-
bags zodat noch het zicht, noch het
eventueel verlaten van de auto door
de inzittenden wordt belemmerd.
- bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarin de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen bij een
frontale aanrijding de bestuurder en
voorpassagier om de kans op hoofd-
en borstletsel te verminderen.
Deze zijn voor de bestuurder in het
midden van het stuurwiel en voor de
passagier in het dashboard aange-
bracht.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van de airbags
gaat gepaard met wat onscha-
delijke rook en een knal, als
gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het sy-
steem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die daar gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins ver-
minderen.
Activering
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd
(behalve als de airbag vóór aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld) bij een
ernstige frontale aanrijding binnen de
frontale impactzone A , in de lengterich-
ting van de auto en vanaf de voorzijde
richting de achterzijde van de auto.
De airbag vóór wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en het
dashboard om te voorkomen dat de in-
zittende naar voren wordt geworpen.
De airbags werken alleen
als het contact aan is.
De airbags werken slechts
eenmaal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), werken de airbags
niet meer.
7
VEILIGHEID
91
Uitschakelen airbag vóór aan
passagierszijde *
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd,
zet dan de schakelaar op "ON" om de
airbag weer in te schakelen en zo de
veiligheid van uw passagier te garan-
deren.
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag ór aan passagiers-
zijde altijd uit als u een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
passagiersstoel vóór plaatst. Anders
kan een kind bij het afgaan van de air-
bag levensgevaarlijk gewond raken.
Zet het contact uit , steek de sleutel
in de schakelaar voor uitschakelen
van de airbag aan passagierszijde,
draai deze in de stand "OFF" en ver-
wijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
De knie-airbag beschermt bij een fron-
tale aanrijding de knieën van de be-
stuurder.
Deze airbag bevindt zich in het dash-
board, onder de stuurkolom.
In het geval van een storing
Activering
De knie-airbag wordt gelijktijdig met
de airbags vóór opgeblazen.
Pictogram instrumentenpaneel.
Als dit pictogram verschijnt in combi-
natie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display,
raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een
ernstige aanrijding niet worden geacti-
veerd.
Knie-airbag
Als het contact is aangezet, blijft
het verklikkerlampje op het instru-
mentenpaneel branden zolang
de airbag is uitgeschakeld.
In de stand "OFF" werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventuele
aanrijding niet.
7
VEILIGHEID
92
Zij-airbags voor en achter *
De zij-airbags beschermen de be-
stuurder en de passagiers (behalve
de middelste achterpassagier) bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, om de
kans op borstletsel te verkleinen.
De zij-airbags zijn aan de zijde van de
portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen en in de armsteunen van
de achterportieren * aangebracht.
Activering
De zij-airbags worden aan de des-
betreffende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen
(een gedeelte van) de impactzone op-
zij ( B ), loodrecht op de lengteas van
de auto en vanaf de buitenzijde rich-
ting de binnenzijde van de auto.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffen-
de portierpaneel.
* Volgens land van bestemming.
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig
met de zij-airbag aan de desbetreffen-
de zijde opgeblazen bij een ernstige
zijdelingse aanrijding binnen (een ge-
deelte van) de impactzone opzij ( B ),
loodrecht op de lengteas van de auto
en vanaf de buitenzijde richting de bin-
nenzijde van de auto.
De window-airbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en achter en
de ruiten.
Registratiezones voor een aanrijding
Window-airbags
De window-airbags beschermen de
bestuurder en passagiers (uitgezon-
derd de middelste passagier achter) bij
een ernstige zijdelingse aanrijding, om
de kans op hoofdletsel te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht
in de stijlen en in de hemelbekleding.
In het geval van een storing
Pictogram instrumentenpaneel.
Als dit pictogram verschijnt in combi-
natie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display,
raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een
ernstige aanrijding niet worden geac-
tiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aan-
rijding of bij over de kop slaan,
kan het zijn dat de airbag niet
wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding wordt de airbag niet
geactiveerd.
7
VEILIGHEID
93
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de stijlen of
op de hemelbekleding, dit zou bij
het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen
van het dak; deze maken deel uit
van de bevestiging van de win-
dow-airbags.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spa-
ken vast en laat uw handen niet op
het stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voe-
ten niet op het dashboard rusten.
Tracht roken in de auto zoveel
mogelijk te vermijden. Als de air-
bag wordt opgeblazen, kunnen
brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel ver-
oorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak
geen gaten in de stuurwielbekle-
ding en sla er niet op.
Houd u aan de volgende vei-
ligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de
airbags:
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Maak er een gewoonte van om
normaal rechtop in de voorstoelen
te zitten.
Zorg dat er zich niets bevindt tus-
sen de airbag en de inzittenden
(kinderen, huisdieren, objecten...).
Dit kan de goede werking van de
airbag belemmeren en/of de inzit-
tende bij het opblazen van de air-
bag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren
aan airbagsystemen, alleen het
PEUGEOT- netwerk heeft hiervoor
gekwalifi ceerd personeel.
Zelfs als alle bovenstaande voor-
schriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (bin-
nen enkele milliseconden) en loopt
vervolgens even snel leeg, waarbij
de warme gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten
stromen.
* Volgens land van bestemming.
Zij-airbags *
Bedek de stoelen alleen met goed-
gekeurde stoelhoezen. Deze be-
lemmeren het activeren van de
zij-airbags niet. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleu-
ning van de stoelen, dit zou bij het
afgaan van de airbags kunnen lei-
den tot verwondingen aan armen
of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Knie-airbags *
Houd uw knieën niet te dicht bij het
stuurwiel.
7
VEILIGHEID
91
Uitschakelen airbag vóór aan
passagierszijde *
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd,
zet dan de schakelaar op "ON" om de
airbag weer in te schakelen en zo de
veiligheid van uw passagier te garan-
deren.
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag ór aan passagiers-
zijde altijd uit als u een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
passagiersstoel vóór plaatst. Anders
kan een kind bij het afgaan van de air-
bag levensgevaarlijk gewond raken.
Zet het contact uit , steek de sleutel
in de schakelaar voor uitschakelen
van de airbag aan passagierszijde,
draai deze in de stand "OFF" en ver-
wijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
De knie-airbag beschermt bij een fron-
tale aanrijding de knieën van de be-
stuurder.
Deze airbag bevindt zich in het dash-
board, onder de stuurkolom.
In het geval van een storing
Activering
De knie-airbag wordt gelijktijdig met
de airbags vóór opgeblazen.
Pictogram instrumentenpaneel.
Als dit pictogram verschijnt in combi-
natie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display,
raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een
ernstige aanrijding niet worden geacti-
veerd.
Knie-airbag
Als het contact is aangezet, blijft
het verklikkerlampje op het instru-
mentenpaneel branden zolang
de airbag is uitgeschakeld.
In de stand "OFF" werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventuele
aanrijding niet.
8
RIJDEN
94
HANDREM
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
MET 6 VERSNELLINGEN
Loszetten
Trek aan de hefboom, druk de knop in
en duw de handrem geheel omlaag.
Aantrekken
Draai bij het parkeren op een helling
de wielen van de auto naar het trottoir
en trek de handrem aan.
Achteruit
Trek om de achteruit in te schakelen
de ring onder de pookknop omhoog
en duw de pook naar links en vervol-
gens naar voren.
De achteruit kan alleen worden in-
geschakeld als de auto stilstaat en
de motor met stationair toerental
draait.
8
RIJDEN
95
Schakelpatroon
Kies de gewenste stand door de
selectiehendel in het schakelpa-
troon te verplaatsen.
De gekozen stand wordt met een
pictogram in het instrumentenpaneel
aangegeven.
P ark (parkeerstand): om de auto stil te
zetten of te starten, met aangetrokken
handrem.
R everse (achteruitversnelling): om
achteruit te rijden (schakel deze stand
alleen in als de auto stilstaat en de
motor stationair draait).
N eutral (neutraalstand): om de motor
te starten en de auto te parkeren, met
gebruik van de handrem.
Opmerking: laat, als u wilt wegrijden
en de selectiehendel per ongeluk in
de stand N staat, het motortoerental
terugvallen tot stationair voordat de
stand D wordt geselecteerd en geef
vervolgens weer gas.
D rive (rijstand): om automatisch te
schakelen tijdens het rijden.
M anual (sequentiële stand): om zelf te
schakelen tijdens het rijden.
S : programma sport.
: programma sneeuw.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
MET "TIPTRONIC TECHNIEK
SYSTEEM PORSCHE"
Bij de automatische transmissie met
vier of zes versnellingen kunt u kiezen
uit automatische bediening, aangevuld
met de programma's sport, voor een
meer dynamische rijstijl, en sneeuw,
voor het rijden op gladde wegen.
U kunt met de selectiehendel ook
handmatig schakelen.
Wegrijden
Starten in de stand P en wegrijden:
trap altijd het rempedaal in om uit
de stand P te kunnen schakelen,
selecteer de stand R , D of M en
laat langzaam het rempedaal los;
de auto begint te rijden.
Starten in de stand N en wegrijden:
trap het rempedaal in en zet de
handrem los,
selecteer de stand R , D of M en
laat langzaam het rempedaal los;
de auto begint te rijden.
Starten van de motor
controleer of de handrem is aan-
getrokken en zet de selectiehendel
in stand P of N .
start de motor.
Als de motor stationair draait,
het rempedaal is losgelaten
en de stand R , D of M is gese-
lecteerd, zet de auto zich al in
beweging, zelfs als het gaspedaal niet
wordt ingedrukt.
Laat daarom geen kinderen alleen
in de auto achter.
Als het contact is afgezet en de
selectiehendel niet in de stand
P staat, is bij het openen van het
bestuurdersportier of na onge-
veer 45 seconden een geluidssignaal te
horen. Zet de selectiehendel in de stand
P . Het geluidssignaal zal dan stoppen.
Trek de handrem aan en selecteer de
stand P indien er onderhoudswerk-
zaamheden moeten worden uitge-
voerd bij draaiende motor.
8
RIJDEN
Automatisch
schakelprogramma
selecteer de stand D in het scha-
kelpatroon: de versnellingsbak
werkt dan automatisch, zonder
dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend
de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de volgende para-
meters:
- de rijstijl,
- het profi el van de weg,
- de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de
stand van de selectiehendel te wijzigen,
moet het gaspedaal volledig worden in-
gedrukt (kick down). De versnellingsbak
schakelt automatisch terug of handhaaft
de ingeschakelde versnelling totdat de
motor het maximum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnel-
lingsbak automatisch terug om sterker
op de motor af te remmen.
Programma's Sport en Sneeuw
Dit zijn twee specifi eke programma's.
De gekozen stand wordt in het instru-
mentenpaneel aangegeven.
Het schakelen naar een an-
dere stand kan alleen als de
snelheid van de auto en het
toerental van de motor dit toe-
staan, anders wordt er tijdelijk overge-
gaan op de automatische bediening.
Als de auto stopt of langzaam rijdt,
kiest de automatische transmissie au-
tomatisch de stand M1 .
De programma's S (sport) en
(sneeuw) kunnen niet worden inge-
schakeld in de handbediende stand.
Een storing wordt aangegeven
door het verschijnen van dit
pictogram in combinatie met
een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display.
In dit geval werkt de versnellingsbak
met een noodprogramma (blokkering
in de 3e versnelling). U kunt dan een
hevige schok waarnemen bij het se-
lecteren van R vanuit de stand P , of
R vanuit de stand N , (zonder gevaar
voor de versnellingsbak).
Rijd niet harder dan 100 km/h of de ter
plaatse geldende maximumsnelheid.
Laat uw auto controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Controle van de werking
Handmatig schakelen
selecteer de stand M in het scha-
kelpatroon,
duw de selectiehendel naar het
symbool + om één versnelling op
te schakelen,
trek de selectiehendel naar het
symbool - om één versnelling te-
rug te schakelen.
Er kan elk moment van de stand D
(rijden in de automatische stand) naar
de stand M (rijden in de handbediende
stand) worden geschakeld.
Om de veiligheid te verbeteren
schakelt de versnellingsbak
niet naar een hogere versnel-
ling als u het gaspedaal plot-
seling loslaat.
Zet de selectiehendel nooit in
de stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in
de stand P of R als de auto niet
volledig stilstaat.
Zet de selectiehendel nooit in een an-
dere stand om af te remmen op een
glad wegdek.
Programma Sport
Druk op de toets S als de auto is gestart
en de stand D is geselecteerd. Het au-
tomatische schakelprogramma maakt
dan een dynamische rijstijl mogelijk.
Programma Sneeuw
Dit programma zorgt ervoor dat u ge-
makkelijker kunt rijden op een onder-
grond met weinig grip.
Druk op de toets als de auto is
gestart en de stand D is geselec-
teerd. Het automatische schakel-
programma past zich dan aan voor
het rijden op gladde wegen.
U kunt het programma Sport of
Sneeuw op elk gewenst moment uit-
schakelen door opnieuw op de desbe-
treffende toets te drukken.
Als de accu geen stroom levert
en de selectiehendel in de stand
P staat, is het onmogelijk om naar
een andere stand te schakelen.
Forceer in geen enkel geval de selec-
tiehendel; dit kan schade aan de auto-
matische transmissie veroorzaken.
8
RIJDEN
97
Druk de schakelaar 1 in,
het verklikkerlampje gaat
branden en het pictogram
SPORT verschijnt op het
instrumentenpaneel.
Druk nogmaals op de
schakelaar 1 om de au-
tomatische regeling weer
in te schakelen. Het ver-
klikkerlampje gaat uit en
het pictogram AUTO ver-
schijnt.
Automatische regeling opnieuw
inschakelen
De elektronisch gestuurde vering staat
nu in de stand SPORT .
In het geval van een storing
gaat het lampje branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het
multifuctionele display.
Selecteer de automatische werking
en raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk.
Controle van de werking
De werking van de elektronisch ge-
stuurde vering wordt aangegeven door
het verklikkerlampje op de schakelaar
en het pictogram.
ELEKTRONISCH GESTUURDE
VERING
Handmatig selecteren van de stand
SPORT
De vering wordt automatisch en direct
aan verschillende rijstijlen en wegdek-
ken aangepast om zo een maximaal
comfort voor de inzittenden en een
optimale wegligging van de auto te
combineren. In principe staat de vering
afgesteld op een zachte dempingska-
rakteristiek voor een maximaal comfort.
Zodra de omstandigheden dit vereisen
(sportief rijgedrag, scherpe bochten,
uitwijkmanoeuvres enz.), wordt over-
geschakeld op een stuggere demping,
voor een optimale wegligging.
8
RIJDEN
98
SNELHEIDSREGELAAR/-
BEGRENZER
Selecteren van de functie
Zet de draaiknop 1 in de stand
CRUISE (Regelaar) . De snelheids-
regelaar is nog niet geactiveerd en
er is nog geen snelheid ingesteld.
Op het display verschijnt:
Uitschakelen van de functie
Zet de draaiknop 1 in de stand 0 of
LIMIT (Begrenzer) om de functie
uit te schakelen.
Opmerking: het is mogelijk
even gas te geven zonder dat
de snelheidsregelaar wordt
uitgeschakeld. De ingestelde
snelheid zal dan knipperen. Als het gas-
pedaal wordt losgelaten, wordt de inge-
stelde snelheid weer aangenomen.
Ingestelde snelheid uitschakelen
Als u het rijden met de ingestelde snel-
heid wilt onderbreken:
Druk op de toets 4 of trap op het rem-
of koppelingspedaal. Op het display
verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
Activeren/instellen van een
snelheid
Druk op toets 2 of 3 zodra de gewenste
snelheid is bereikt. De snelheid is nu in
het geheugen opgeslagen en zal auto-
matisch worden aangehouden. Op het
display verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar, die geen
invloed heeft op de werking
van de remmen, niet voorko-
men dat de ingestelde snel-
heid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsrege-
laar moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn aan-
dacht op het verkeer blijven vestigen en
zijn verantwoordelijkheid nemen.
Het is raadzaam de voeten dicht bij de
pedalen te houden.
Snelheidsregelaar
Hiermee kan de bestuurder met een
constante zelf ingestelde snelheid
rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij snel-
heden boven ongeveer 40 km/h vanaf
de 4e versnelling (tweede versnelling
bij een automatische transmissie), bij
draaiende motor .
8
RIJDEN
99
Opmerking: de ingestelde
snelheid wordt automatisch
uitgeschakeld als de wagen-
snelheid lager is dan 40 km/h
of als de handgeschakelde versnel-
lingsbak in een lagere versnelling dan
de 4e versnelling wordt geschakeld
(tweede versnelling bij een automati-
sche transmissie) of als het ESP wordt
geactiveerd.
Controle van de werking
In het geval van een storing van de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streep-
jes gedurende enkele seconden:
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren.
Gebruik de snelheidsregelaar
niet op gladde wegen of bij
zeer druk verkeer.
Ingestelde snelheid wijzigen
Voor het verhogen van de ingestelde
snelheid zijn er twee mogelijkheden:
Zonder het gaspedaal te gebruiken:
druk op de toets 3 .
Met het gaspedaal:
geef gas tot de gewenste snelheid
is bereikt,
druk op de toets 2 of 3 .
Ingestelde snelheid verlagen:
druk op de toets 2 .
Kort indrukken: +/- 1 km/h
Lang indrukken: +/- 5 km/h
Ingedrukt houden: de ingestelde snel-
heid wordt in stappen van 5 km/h ver-
hoogd of verlaagd.
Ingestelde snelheid opnieuw oproepen
Druk, na het uitschakelen van de ingestel-
de snelheid, op toets 4 . De auto neemt de
laatst ingestelde snelheid weer aan. Op
het display verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
Ingestelde snelheid annuleren
Zet de draaiknop 1 in de stand 0 of
LIMIT (Begrenzer) of zet het con-
tact uit.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- leg nooit meerdere matten boven
op elkaar.
8
RIJDEN
100
Selecteren van de functie
Zet de draaiknop 1 in de stand
LIMIT (Begrenzer) . De snelheids-
begrenzer is nog niet geactiveerd.
Op het display verschijnt in dat ge-
val:
Uitschakelen van de functie
Zet de draaiknop 1 in de stand 0
of CRUISE (Regelaar) of zet het
contact af om het systeem uit te
schakelen. De laatst ingestelde
snelheid blijft in het geheugen op-
geslagen.
Instellen van een snelheid
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
Als de toets 2 of 3 kort wordt ingedrukt,
wordt de ingestelde snelheid verlaagd
of verhoogd.
Kort indrukken: +/- 1 km/h
Lang indrukken: +/- 5 km/h
Ingedrukt houden: De ingestelde snel-
heid wordt in stappen van 5 km/h ver-
hoogd of verlaagd.
Inschakelen/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
Druk op de toets 4 om de begrenzer
in te schakelen. Druk nogmaals op de
toets om de begrenzer uit te schakelen.
Als de begrenzer is ingeschakeld, ver-
schijnt op het display (bijv. bij 110 km/h):
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsbegrenzer, die geen in-
vloed heeft op de werking van de
remmen, niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsbegren-
zer moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn aan-
dacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.
De bestuurder moet te allen tijde at-
tent blijven en zijn auto onder controle
houden.
Deze instellingen zijn alleen
mogelijk bij draaiende mo-
tor.
Snelheidsbegrenzer
Hiermee kan de bestuurder een maxi-
mumsnelheid instellen, zodat deze
niet overschreden wordt (minimaal
30 km/h).
8
RIJDEN
101
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid
niet verhoogd. Als het gaspedaal met
kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het
zware punt ,
wordt de begrenzer tijdelijk uitgescha-
keld en verschijnt de ingestelde snel-
heid op het display (bijv. bij 110 km/h):
Opmerking: de snelheid knip-
pert ook wanneer de begren-
zer niet kan voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt
overschreden (bijv. bij een steile afda-
ling of een snelle acceleratie).
Laat om de begrenzer weer in te scha-
kelen het gas los om de wagensnel-
heid te verlagen tot een snelheid lager
dan de ingestelde snelheid.
Controle van de werking
In het geval van een storing van de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde
snelheid gewist en knipperen de streep-
jes gedurende enkele seconden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren.
Om te voorkomen dat de wer-
king van de pedalen wordt ge-
hinderd:
- controleer of de mat goed
op zijn plaats ligt,
- leg nooit meerdere matten boven
op elkaar.
8
RIJDEN
102
DETECTIESYSTEEM TE LAGE
BANDENSPANNING
Sensoren controleren tijdens het rij-
den de bandenspanning en zenden
een waarschuwingssignaal uit als de
bandenspanning te laag is.
Te lage bandenspanning
Pictogram op het display van
het instrumentenpaneel.
Het pictogram verschijnt in combinatie
met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display die
aangeeft welke band(en) het betreft.
Laat als dit pictogram verschijnt zo
snel mogelijk de bandenspanning
controleren.
Lekke band
Dit pictogram verschijnt in combinatie
met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display
die aangeeft welke band(en) het be-
treft en wordt gevolgd door het picto-
gram STOP .
Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en de
remmen.
Vervang de beschadigde band (lekke
band of veel te lage bandenspanning)
en laat de bandenspanning zo snel
mogelijk controleren.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Pictogram op het display van
het instrumentenpaneel
Alle reparaties aan een wiel
dat met dit systeem is uitge-
rust en het vervangen van een
band moeten worden uitge-
voerd door het PEUGEOT-netwerk.
Wanneer bij het verwisselen een wiel
is gemonteerd dat niet door uw auto
wordt gedetecteerd, dient het systeem
door het PEUGEOT-netwerk opnieuw
geïnitialiseerd te worden.
Het detectiesysteem te lage ban-
denspanning is niet meer dan een
hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de
waakzaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder niet door het
systeem kunnen worden vervangen.
Ondanks dit systeem moet de ban-
denspanning nog regelmatig worden
gecontroleerd (zie de sticker op de
middenstijl in de opening van het be-
stuurdersportier). De bandenspanning
heeft een belangrijke invloed op het
weggedrag van de auto en de slijtage
van de banden, vooral onder zware rij-
omstandigheden (zware lading, hoge
rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van het
reservewiel te controleren.
Het detectiesysteem te lage banden-
spanning kan tijdelijk worden ver-
stoord door radiogolven in hetzelfde
frequentiegebied.
Opmerking : deze melding
wordt ook weergegeven als
één van de wielen niet op de
auto aanwezig is (bij repara-
tie) of als er één of meerdere wielen
zonder sensor op de auto worden ge-
monteerd.
Pictogram op het display van
het instrumentenpaneel.
Als dit pictogram verschijnt in combi-
natie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele dis-
play, betekent dit dat de bandenspan-
ning van één of meerdere wielen niet
meer gecontroleerd wordt of het duidt
op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
de defecte sensor(en) te vervangen.
8
RIJDEN
103
PARKEERHULP VOOR EN ACHTER
MET GRAFISCHE WEERGAVE EN
GELUIDSSIGNALEN
Zorg er voor een optimale
werking voor dat de sensoren
bij slecht weer of in de winter
niet bedekt zijn met modder,
ijs of sneeuw.
Dit systeem bestaat uit ultrasoonsen-
soren:
- vier in de voorbumper,
en
- vier in de achterbumper.
Detectiezone
Het systeem wordt onderbro-
ken als de auto langer dan
3 seconden stilstaat.
Detectie
De detectie wordt ingeschakeld zodra:
- de achteruit wordt ingeschakeld,
- de auto met een snelheid lager
dan 10 km/h vooruit rijdt.
Een geluidssignaal en de weergave
van de auto op het multifunctionele
display geeft aan dat het systeem is
ingeschakeld.
Het systeem waarschuwt de bestuur-
der voor elk obstakel (persoon, auto,
boom, hek, …) dat zich voor of achter
de auto bevindt. Het systeem detec-
teert echter geen obstakels die zich
vlak onder de bumper bevinden.
Een paaltje, een pylon of een gelijk-
soortig voorwerp wordt bij het begin
van de manoeuvre wel waargenomen,
maar niet meer als de auto dichter bij
het voorwerp komt.
8
RIJDEN
104
Uitschakelen
Druk op de knop A om het systeem uit
te schakelen (bijv. voor een slapend
kind op de achterbank). Het verklik-
kerlampje van de knop gaat branden.
Opmerking: deze functie zal
automatisch worden uitge-
schakeld bij het trekken van
een aanhangwagen (auto uit-
gerust met een door PEUGEOT goed-
gekeurde trekhaak).
Als er een storing is opgetre-
den, zal bij het achteruitrijden
het verklikkerlampje knip-
peren in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display.
Inschakelen
Druk opnieuw op de knop A om het
systeem weer in te schakelen. Het
verklikkerlampje van de knop gaat uit.
De afstand tot het obstakel wordt aan-
gegeven door:
- geluidssignalen: hoe dichter de auto
bij het obstakel komt, hoe korter de
tijd tussen de geluidssignalen is,
- een schematische weergave op
het multifunctionele display, met
blokjes die steeds dichter bij de
auto komen.
De plaats van het obstakel wordt aan-
gegeven door de luidsprekers die het
geluidssignaal weergeven (voor/ach-
ter en links/rechts).
Als de auto minder dan 30 centimeter
van het obstakel verwijderd is, is het
geluidssignaal continu hoorbaar en/of
verschijnt het symbool "Gevaar" op
het multifunctionele display.
De detectie wordt weer uitgeschakeld:
- als de achteruit wordt uitgeschakeld,
- als de wagensnelheid hoger dan
10 km/h is,
- aan het einde van de manoeuvre,
als de auto enkele seconden stilstaat
(uitsluitend bij parkeerhulp vóór).
9
ONDERHOUD
106
Motorkapsteun
MOTORKAP
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak
en de motorkapsteun (kans op brand-
wonden).
Openen
Binnenzijde : trek de hendel links on-
der het dashboard naar u toe.
Buitenzijde : duw de veiligheidshaak
naar links en omhoog en til de motor-
kap op.
Bevestig de motorkapsteun in de
daarvoor bestemde uitsparing om de
motorkap geopend te houden.
Plaats de motorkapsteun in de klem
alvorens de motorkap te sluiten.
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de slag
in het slot vallen. Controleer of de mo-
torkap goed vergrendeld is.
9
ONDERHOUD
107
1,8 LITER 16V EN 2 LITER
16V BENZINEMOTOREN EN
BIOFLEX 2 LITER 16V MOTOR
* Volgens land van bestemming.
Belangrijk: let erop dat u bij
het eventueel verwijderen en
plaatsen van de afdekkap van
de motor, de bevestigingsclips
niet beschadigt.
Controleer regelmatig de niveaus!
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Koelvloeistofreservoir
(expansievat).
3. Motorolie (bij)vullen.
4. Remvloeistofreservoir.
5. Luchtfi lter.
6. Oliepeilstok.
7. Ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
(bij)vullen. *
9
ONDERHOUD
108
3 LITER V6 24V
BENZINEMOTOR
* Volgens land van bestemming.
Belangrijk: let erop dat u bij
het eventueel verwijderen en
plaatsen van de afdekkap van
de motor de bevestigingsclips
niet beschadigt.
Controleer regelmatig de niveaus!
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Koelvloeistofreservoir
(expansievat).
3. Motorolie (bij)vullen.
4. Remvloeistofreservoir.
5. Luchtfi lter.
6. Oliepeilstok.
7. Ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
(bij)vullen * .
9
ONDERHOUD
109
1,6 LITER HDI EN 2 LITER
HDI 16V DIESELMOTOREN
* Volgens land van bestemming.
Belangrijk : let erop dat u bij
het eventueel verwijderen en
plaatsen van de afdekkap van
de motor de bevestigingsclips
niet beschadigt.
Controleer regelmatig de niveaus!
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Koelvloeistofreservoir
(expansievat).
3. Motorolie (bij)vullen.
4. Remvloeistofreservoir.
5. Luchtfi lter.
6. Oliepeilstok.
7. Ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
(bij)vullen * .
8. Handopvoerpomp.
9. Ontluchtnippel.
9
ONDERHOUD
110
2,2 LITER HDI 16V
DIESELMOTOR
* Volgens land van bestemming.
Belangrijk: let erop dat u bij
het eventueel verwijderen en
plaatsen van de afdekkap van
de motor de bevestigingsclips
niet beschadigt.
Controleer regelmatig de niveaus!
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Koelvloeistofreservoir
(expansievat).
3. Motorolie (bij)vullen.
4. Remvloeistofreservoir.
5. Luchtfi lter.
6. Oliepeilstok.
7. Ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
(bij)vullen * .
8. Handopvoerpomp.
9. Ontluchtnippel.
9
ONDERHOUD
111
NIVEAUS CONTROLEREN
Voer de onderstaande controles regel-
matig uit om uw auto in goede staat te
houden. Raadpleeg de voorschriften
van het PEUGEOT-netwerk of in het
garantie- en onderhoudsboekje dat bij
dit instructieboekje zit.
Let erop dat u bij het eventueel verwijderen
en monteren van de afdekkap van de mo-
tor, de bevestigingsclips niet beschadigt.
Oliepeilstok
2 merktekens op de peilstok:
A = maxi.
Het oliepeil mag nooit bo-
ven dit merkteken uitko-
men.
B = mini.
Voor het behoud van de
bedrijfszekerheid van de
motoren en de emissiere-
gelsystemen mogen in geen
geval additieven aan de mo-
torolie worden toegevoegd.
Motorolieniveau
Regelmatig controleren en tussen
twee verversingen eventueel olie
bijvullen.
Voer de controle uit met de oliepeilstok
als de auto horizontaal staat en als de
motor meer dan 15 minuten is afgezet.
Olie verversen
Dit dient volgens het onderhoudssche-
ma van de constructeur te worden uit-
gevoerd. Het is verplicht uitsluitend
olieën te gebruiken met de door de
constructeur voorgeschreven viscosi-
teit. Raadpleeg de voorschriften van
het PEUGEOT-netwerk.
Opmerking : vermijd langdurig huid-
contact met afgewerkte olie. Gooi af-
gewerkte olie niet weg, maar lever de
olie in bij het PEUGEOT-netwerk.
gedraaid heeft, omdat de koelventila-
tor nog kan (gaan) werken als de sleu-
tel uit het contactslot is verwijderd en
het koelsysteem onder druk staat.
Oliefilter
Vervang het oliefi lter regelmatig, vol-
gens het onderhoudsschema.
Remvloeistof verversen:
Gebruik remvloeistof die door de con-
structeur wordt aanbevolen en aan de
DOT4-normen voldoet.
De remvloeistof moet worden ververst
volgens de intervallen in het onder-
houdsschema van de constructeur.
Opmerking : remvloeistof is een erg
bijtend en schadelijk middel. Vermijd
elk contact met de huid.
Afgewerkte producten
Vloeistofniveau
stuurbekrachtiging
Gebruik uitsluitend door de constructeur
aanbevolen stuurbekrachtigingsvloeistof.
Open het reservoir bij koude mo-
tor (omgevingstemperatuur), het
vloeistofniveau dient boven het
MINI en dichtbij het MAXI merkte-
ken te staan.
Koelvloeistofniveau
Vloeistofniveau ruiten- en
koplampsproeiers
Voor een optimale reiniging en om be-
vriezing te voorkomen, mag voor het
bijvullen en vervangen van de ruiten-
sproeiervloeistof geen water worden
gebruikt.
Draai de dop eerst 2 omwen-
telingen los om de druk te la-
ten dalen en te voorkomen dat
de hete koelvloeistof uit het
koelsysteem spuit. Trek, als de druk
eenmaal gedaald is, de dop los en vul
het systeem bij.
Opmerking : de koelvloeistof behoeft
niet te worden ververst.
Gebruik uitsluitend door de
constructeur aanbevolen koel-
vloeistof.
Als de motor warm is, wordt
de temperatuur van de koelvloeistof
geregeld door de koelventilator. Wacht
voor werkzaamheden aan het koelsy-
steem ten minste 1 uur nadat de motor
Gooi geen afgewerkte olie,
remvloeistof of koelvloeistof in
het riool, in het water of op de
grond.
Let bij werkzaamheden onder
de motorkap goed op want
bepaalde delen van de motor
kunnen zeer heet zijn (kans
op brandwonden).
9
ONDERHOUD
112
CONTROLES
Laat uw accu voor de winter
door het PEUGEOT-netwerk
controleren.
Laat de lters periodiek ver-
vangen. Als de omgeving
daartoe aanleiding geeft,
moeten de fi lters twee keer zo
vaak worden vervangen.
Luchtfilter en interieurfilter
Roetfilter (diesel)
Het onderhoud van het roetfi lter moet
overeenkomstig het onderhoudssche-
ma van de constructeur worden uitge-
voerd door het PEUGEOT-netwerk.
Opmerking : als langdurig met zeer
lage snelheid wordt gereden of de
motor langdurig stationair draait, kan
bij gasgeven soms rook uit de uitlaat
waargenomen worden. Dit heeft geen
invloed op de prestaties van de auto
en heeft geen gevolgen voor het mi-
lieu.
Bij auto's met roetfi lter kan de motor-
ventilateur nog gaan werken na het
afzetten van de motor, zelfs bij koude
motor.
Als de handrem een te grote
slag heeft of als het systeem
minder goed werkt, moet de
handrem worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Handrem
Slijtage remschijven
Raadpleeg voor meer informatie over
de controle van de staat van uw rem-
schijven het PEUGEOT-netwerk.
BRANDSTOFTOEVOER (BENZINE) *
Onder bepaalde omstandigheden
wordt uit veiligheidsoverwegingen de
brandstoftoevoer door de brandstofaf-
sluiter onderbroken.
Brandstoftoevoer herstellen:
BRANDSTOFTANK LEEG
(DIESEL)
In het geval van een lege brandstof-
tank is het noodzakelijk het brandstof-
systeem te ontluchten.
De handopvoerpomp en de ontluch-
tingsnippel bevinden zich onder de
motorkap (zie de desbetreffende af-
beelding in het hoofdstuk met de tech-
nische gegevens):
1,6 liter 16V HDI-motor
- vul de brandstoftank met minimaal
vijf liter diesel,
- bedien de handopvoerpomp tot
u brandstof door de transparante
slang ziet stromen,
- houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
2 liter 16V HDI-motor
- vul de brandstoftank met minimaal
vijf liter diesel,
- draai de ontluchtingsnippel los,
- bedien de handopvoerpomp tot u
brandstof via de ontluchtingsnippel
ziet weglopen,
- draai de ontluchtingsnippel vast,
- houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
De slijtage van de remblokken
is sterk afhankelijk van de rij-
stijl, vooral bij stadsverkeer en
veel korte ritten.
Remblokken
Hierdoor kan het noodzakelijk
blijken om de remblokken vaker,
tussen twee onderhoudscontro-
les door, te laten controleren.
* Volgens uitvoering.
Om de werking van belangrijke
organen als de stuurbekrachti-
ging en het remsysteem te op-
timaliseren, selecteert en biedt
de fabrikant speci eke producten aan;
gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten.
Accu
Het is absoluut niet toegestaan om
de motorruimte met een hogedruk-
reiniger te reinigen. Hierdoor kan het
elektrisch systeem beschadigd raken.
druk op de rode knop van de brand-
stofafsluiter bij de rechter veerpoot
onder de motorkap.
1010
PRAKTISCHE INFORMATIE
113
WIEL VERWISSELEN
Beschikbaar gereedschap
Het volgende gereedschap bevindt
zich in de houder in het midden van
het reservewiel:
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden
verwijderd en kunnen de wielbou-
ten worden losgedraaid.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden op-
gekrikt.
3. Afneembaar sleepoog.
Zie het desbetreffende hoofdstuk.
4. Gereedschap voor het verwijderen
van sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen
velgen de sierdoppen van de wiel-
bouten worden verwijderd.
Wiel demonteren
Verwijder bij auto's met stalen vel-
gen de wieldop met de wielsleutel
1 door dit in de ventielopening te
steken en de wieldop los te trek-
ken.
Verwijder bij auto's met lichtmeta-
len velgen de sierdoppen met het
gereedschap 4 .
Draai de wielbouten een omwente-
ling los.
Neem de krik uit de gereedschaps-
steun.
Plaats de krik 2 onder één van de
vier steunpunten aan de onderzij-
de (bij het te verwisselen wiel).
Draai de krik 2 uit tot het voetstuk
op de grond staat.
Draai de wielbouten geheel los en
verwijder het wiel.
Toegang tot het reservewiel en de
krik in de bagageruimte
Til de vloerplaat met de handgreep
op. Blokkeer de handgreep achter
het achterkleprubber.
Ga nooit onder een auto liggen
die alleen op de krik steunt.
Zet de auto op een horizontale,
stabiele en stroeve ondergrond.
Zet de handrem vast, zet het con-
tact af en schakel de eerste ver-
snelling of de achteruit in (bij auto-
matische transmissie de stand P ).
10
10
PRAKTISCHE INFORMATIE
114
Terugplaatsen van het wiel
Plaats het wiel.
Draai de wielbouten met de hand
vast.
Draai de wielbouten met de sleutel
enigszins vast.
Laat de krik 2 zakken en verwijder
deze dan.
Draai de wielbouten met de sleutel
1 vast.
Plaats bij auto's met stalen velgen
de wieldop, begin bij de ventiel-
opening en druk de wieldop rond-
om met de hand vast.
Plaats bij auto's met lichtmetalen
velgen de sierdoppen terug.
De houder van het gereedschap
dient tevens als ondersteuning
voor de vloerplaat van de bagage-
ruimte. Breng de houder weer aan
om vervorming van de vloerplaat
te voorkomen.
Bevestig het reservewiel met be-
hulp van de riem om trillingen te
voorkomen en voor uw veiligheid
in geval van een botsing.
Pictogram lekke band
Informatie op het
instrumentenpaneel:
Let op: verwissel een wiel uit veilig-
heidsoverwegingen alleen:
- op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond,
- met aangetrokken handrem,
- met de eerste versnelling of de
achteruit ingeschakeld (bij auto-
matische transmissie de stand P ),
- Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt (gebruik
bokken).
Pictogram detectie te lage
bandenspanning
De originele wielen van de auto zijn
voorzien van een bandenspannings-
sensor (zie "Detectie te lage banden-
spanning"). Als een van de wielen
met bandenspanningssensor niet op
de auto aanwezig is of als er een wiel
zonder sensor is gemonteerd, wordt dit
aangegeven door een alarmsignaal.
Zorg dat een wiel met sensor wordt ge-
monteerd en laat het systeem controle-
ren door het PEUGEOT-netwerk.
Na het verwisselen van het wiel:
- l
aat zo snel mogelijk het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspan-
ning van het reservewiel controleren,
- laat de lekke band zo spoedig mo-
gelijk repareren en verwissel hem
met het reservewiel,
- laat het reservewiel controleren en
plaats het terug in de houder in de
bagageruimte.
Voorzorgsmaatregelen bij het
gebruik van het noodreservewiel *
Uw auto kan zijn voorzien van een re-
servewiel waarvan de velg anders is
dan van het standaard wiel.
Zorg ervoor dat dit reservewiel na ge-
bruik zo snel mogelijk wordt vervangen.
Volg de volgende voorschriften op om
het rijgedrag van uw auto niet te ver-
anderen:
- rijd niet harder dan 80 km/h ,
- monteer geen wieldop,
- rijd voorzichtig,
- controleer de op de sticker aange-
geven bandenspanning.
* Volgens uitvoering en land van be-
stemming.
1010
PRAKTISCHE INFORMATIE
Sierdoppen
De wielbouten van de lichtmetalen velgen
zijn voorzien van chromen sierdoppen.
Voordat de wielbouten worden los-
gedraaid dienen de sierdoppen met
behulp van het gele gereedschap te
worden verwijderd.
Monteren van het reservewiel
Indien uw auto is voorzien van een re-
servewiel met stalen velg, is het nor-
maal dat bij het monteren de ringen
van de bouten de velg niet raken. Als
de bouten volledig zijn aangedraaid
zorgt het conische draagvlak van de
bouten voor de bevestiging van het re-
servewiel.
SNEEUWSCHERM *
Het sneeuwscherm is een gedeeltelijk
afneembare afdekplaat die op de grille
kan worden bevestigd om een opeen-
hoping van sneeuw achter de grille te
voorkomen.
Vergeet het sneeuwscherm niet te
verwijderen als de buitentemperatuur
hoger dan 10°C wordt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Wielen met 215/55 R17-
banden kunnen niet wor-
den voorzien van standaard
sneeuwkettingen. Raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk.
* Volgens land van bestemming.
Bijzonderheden lichtmetalen
velgen
Anti-diefstalbouten
De velgen zijn voorzien van anti-dief-
stalbouten (één per wiel). Alvorens
deze te verwijderen met behulp van de
dopsleutel en de wielsleutel 1 , dient u
eerst met behulp van het gele gereed-
schap de chromen dop te verwijderen.
Monteren van winterbanden
Als u op uw auto winterbanden met sta-
len velgen wilt monteren, dient u speci-
ale bouten te gebruiken, die verkrijgbaar
zijn bij het PEUGEOT-netwerk .
Deze dopsleutel wordt u bij
afl evering van uw auto, ge-
lijktijdig met de reservesleu-
tel, overhandigd. Noteer de
op de dopsleutel gegraveerde code
nauwkeurig. Met deze code kunt u
in uw netwerk een nieuwe dopsleutel
verkrijgen. Ditzelfde advies geldt ook
voor de reservesleutel.
1010
PRAKTISCHE INFORMATIE
Sierdoppen
De wielbouten van de lichtmetalen velgen
zijn voorzien van chromen sierdoppen.
Voordat de wielbouten worden los-
gedraaid dienen de sierdoppen met
behulp van het gele gereedschap te
worden verwijderd.
Monteren van het reservewiel
Indien uw auto is voorzien van een re-
servewiel met stalen velg, is het nor-
maal dat bij het monteren de ringen
van de bouten de velg niet raken. Als
de bouten volledig zijn aangedraaid
zorgt het conische draagvlak van de
bouten voor de bevestiging van het re-
servewiel.
SNEEUWSCHERM *
Het sneeuwscherm is een gedeeltelijk
afneembare afdekplaat die op de grille
kan worden bevestigd om een opeen-
hoping van sneeuw achter de grille te
voorkomen.
Vergeet het sneeuwscherm niet te
verwijderen als de buitentemperatuur
hoger dan 10°C wordt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Wielen met 215/55 R17-
banden kunnen niet wor-
den voorzien van standaard
sneeuwkettingen. Raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk.
* Volgens land van bestemming.
Bijzonderheden lichtmetalen
velgen
Anti-diefstalbouten
De velgen zijn voorzien van anti-dief-
stalbouten (één per wiel). Alvorens
deze te verwijderen met behulp van de
dopsleutel en de wielsleutel 1 , dient u
eerst met behulp van het gele gereed-
schap de chromen dop te verwijderen.
Monteren van winterbanden
Als u op uw auto winterbanden met sta-
len velgen wilt monteren, dient u speci-
ale bouten te gebruiken, die verkrijgbaar
zijn bij het PEUGEOT-netwerk .
Deze dopsleutel wordt u bij
afl evering van uw auto, ge-
lijktijdig met de reservesleu-
tel, overhandigd. Noteer de
op de dopsleutel gegraveerde code
nauwkeurig. Met deze code kunt u
in uw netwerk een nieuwe dopsleutel
verkrijgen. Ditzelfde advies geldt ook
voor de reservesleutel.
10
10
PRAKTISCHE INFORMATIE
116
LAMPEN VÓÓR VERVANGEN
Raak de lampen uitsluitend met een
droge doek aan.
2 - Grootlicht: H7-55W.
Verwijder de beschermkap van de
defecte lamp.
Neem de stekker los.
Druk op het uiteinde van de borg-
lippen om de lamp los te maken.
Vervang de lamp.
Let bij het monteren op de goede
stand van de nokjes en controleer
of de borglippen goed vastzitten.
Sluit de stekker weer aan.
Plaats de beschermkap weer.
4 - Richtingaanwijzers: PY 21 W
(amberkleurig).
Draai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder deze.
Vervang de lamp.
LET OP:
ELEKTROCUTIEGEVAAR
Koplampen
Verwijder in de motorruimte de kap
die bevestigd is met één of twee vleu-
gelbouten, een plastic plug en twee
bouten die een kwart omwenteling ge-
draaid moeten worden.
1 - Dimlicht: H1-55W of D2S-35W
xenonlampen.
Het vervangen van een xenonlamp
moet worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk.
De amberkleurige lampen
(richtingaanwijzers en zijknip-
perlichten) moeten worden
vervangen door lampen met
dezelfde kleur en eigenschappen.
5 - Mistlampen vóór: H11 - 55 W.
Draai de wielen met het stuurwiel vol-
ledig weg van de zijde van de te ver-
vangen mistlamp.
De mistlampen zijn te bereiken via de
spatschermen vóór.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
De koplampunits zijn uitgerust met
glazen van polycarbonaat voorzien
van een beschermlaag. Gebruik voor
het schoonmaken van de lampen
nooit een droge doek of een schuur-,
schoonmaak- of oplosmiddel.
Gebruik uitsluitend de voorgeschre-
ven vloeistof voor de ruiten- en kop-
lampsproeiers.
Hogedrukreiniger : richt om
hardnekkig vuil te verwijderen
de waterstraal van een hoge-
drukreiniger niet te lang op
de koplampen, achterlichten en hun
omgeving, om te voorkomen dat de
vernislaag en de afdichtrubbers be-
schadigd raken.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtig weer), kan
aan de binnenzijde van de koplampen
en achterlichten enige condensvor-
ming optreden. Deze verdwijnt zodra
de lampen enige tijd branden.
3 - Parkeerlicht: W 5 W.
Verwijder de beschermkap, neem
de stekker los, verwijder de lamp
en vervang deze.
Breng de stekker aan.
Sluit de stekker aan.
Plaats de beschermkap.
1010
PRAKTISCHE INFORMATIE
117
Geïntegreerde zijknipperlichten
LAMPEN ACHTER
VERVANGEN (SEDAN)
Derde remlicht:
5 lampen W 5 W.
Maak de plastic kap in het midden
en aan beide zijden los en verwij-
der deze voorzichtig haaks ten op-
zichte van de montagerichting.
Druk aan de achterzijde, bij de
achterruit, de twee borglippen in.
Houd de borglippen ingedrukt om
het rode glas naar buiten te trekken.
Vervang de defecte lamp.
Let er bij het terugplaatsen op dat
de borglippen en het rode glascor-
rect aangebracht worden en dat de
bovenste bekleding goed op zijn
plaats zit.
Draai de bevestigingsmoeren in
de bagageruimte weer vast, indien
nodig met het sleepoog. Let er bij
het monteren op of de lamp goed
is bevestigd.
Sluit de stekker weer aan.
Kentekenplaatverlichting : W 5 W.
Verwijder het kunststof glas met
behulp van een schroevendraaier.
Vervang de defecte lamp.
Druk het zijknipperlicht naar voren
of naar achteren en maak het los.
Verwijder en vervang het zijknip-
perlicht.
De zijknipperlichten zijn verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
De amberkleurige lampen (richtingaan-
wijzers en zijknipperlichten) moeten
worden vervangen door lampen met
dezelfde kleur en eigenschappen.
1. Richtingaanwijzers : PY 21 W
(amberkleurig).
2. Achteruitrijlichten : P 21 W.
3. Mistachterlichten/achterlichten :
P 21/4 W.
4. Achterlichten : P 21/4 W.
5. Rem-/ achterlichten : P 21/ 4 W.
Neem de stekker los.
Draai de bevestigingsmoeren in
de bagageruimte los, indien nodig
met het sleepoog (opgeborgen in
het hart van het reservewiel).
Verwijder het afdichtrubber.
Neem de lamphouder los door de
5 borglippen opzij te drukken.
Draai de defecte lamp los en plaats
een nieuwe lamp.
Vergrendel de lamphouder.
Plaats het afdichtrubber.
1010
PRAKTISCHE INFORMATIE
117
Geïntegreerde zijknipperlichten
LAMPEN ACHTER
VERVANGEN (SEDAN)
Derde remlicht:
5 lampen W 5 W.
Maak de plastic kap in het midden
en aan beide zijden los en verwij-
der deze voorzichtig haaks ten op-
zichte van de montagerichting.
Druk aan de achterzijde, bij de
achterruit, de twee borglippen in.
Houd de borglippen ingedrukt om
het rode glas naar buiten te trekken.
Vervang de defecte lamp.
Let er bij het terugplaatsen op dat
de borglippen en het rode glascor-
rect aangebracht worden en dat de
bovenste bekleding goed op zijn
plaats zit.
Draai de bevestigingsmoeren in
de bagageruimte weer vast, indien
nodig met het sleepoog. Let er bij
het monteren op of de lamp goed
is bevestigd.
Sluit de stekker weer aan.
Kentekenplaatverlichting : W 5 W.
Verwijder het kunststof glas met
behulp van een schroevendraaier.
Vervang de defecte lamp.
Druk het zijknipperlicht naar voren
of naar achteren en maak het los.
Verwijder en vervang het zijknip-
perlicht.
De zijknipperlichten zijn verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
De amberkleurige lampen (richtingaan-
wijzers en zijknipperlichten) moeten
worden vervangen door lampen met
dezelfde kleur en eigenschappen.
1. Richtingaanwijzers : PY 21 W
(amberkleurig).
2. Achteruitrijlichten : P 21 W.
3. Mistachterlichten/achterlichten :
P 21/4 W.
4. Achterlichten : P 21/4 W.
5. Rem-/ achterlichten : P 21/ 4 W.
Neem de stekker los.
Draai de bevestigingsmoeren in
de bagageruimte los, indien nodig
met het sleepoog (opgeborgen in
het hart van het reservewiel).
Verwijder het afdichtrubber.
Neem de lamphouder los door de
5 borglippen opzij te drukken.
Draai de defecte lamp los en plaats
een nieuwe lamp.
Vergrendel de lamphouder.
Plaats het afdichtrubber.
10
10
PRAKTISCHE INFORMATIE
118
LAMPEN ACHTER
VERVANGEN (407 SW)
Mistachterlicht links en rechts: P 21 W.
Verwijder voorzichtig de bekleding
aan de binnenzijde van de achter-
klep.
Maak de afdichtfolie achter de des-
betreffende lamp los.
Verwijder de lamphouder door
deze een kwart omwenteling te
draaien.
Vervang de defecte lamp.
Controleer na het vervangen of de
lamp goed in de lamphouder zit.
Maak de achterlichtunit los (2 klemmen).
Neem de stekker los en verwijder
de achterlichtunit.
Neem de lamphouder los door de
4 borglippen opzij te drukken.
Draai de defecte lamp los en
plaats een nieuwe lamp.
Sluit dZe stekker aan.
Vergrendel de lamphouder. Zorg
voor een goede bevestiging van
de achterlichtunit door eerst de
achterzijde en vervolgens de voor-
zijde vast te maken.
Kentekenplaatverlichting: W 5 W.
Steek een schroevendraaier in
een van de openingen aan de bui-
tenzijde van het lampglas.
Duw de schroevendraaier voor-
zichtig naar buiten om het lamp-
glas los te maken.
Verwijder het lampglas.
Vervang de defecte lamp.
Derde remlicht (LED's)
Laat werkzaamheden aan het derde
remlicht uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk.
Achterlichten op achterschermen
1. Rem-/ achterlichten: P 21/5 W.
2. Achteruitrijlichten: P 21 W.
3. Richtingaanwijzers: P 21 W.
Om deze lampen te kunnen vervan-
gen, moet de achterlichtunit worden
verwijderd.
Verwijder het deksel aan de des-
betreffende zijde van de bagage-
ruimte.
Verwijder in de bagageruimte de
bevestigingsmoer van de achter-
lichtunit.
Opmerking: Gebruik indien nodig de wiel-
sleutel om de moeren te verwijderen.
Onder bepaalde weersom-
standigheden (lage tempe-
ratuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de
binnenzijde van de koplampen en de
achterlichten vormen; dit verdwijnt en-
kele minuten na het ontsteken van de
koplampen.
1010
PRAKTISCHE INFORMATIE
119
ZEKERINGEN VERVANGEN
De zekeringkasten bevinden zich on-
der aan het dashboard (bestuurders-
zijde) en in de motorruimte (links).
Zekeringen dashboard
Open om bij de zekeringen te komen het deksel van het opbergvak aan bestuur-
derszijde. Kantel de zekeringkast omlaag.
Vervangen van een zekering
Voordat u een zekering vervangt, dient
u eerst de oorzaak van de storing op
te sporen en te (laten) verhelpen. De
nummers van de zekeringen zijn aan-
gegeven op de zekeringkast.
Vervang een defecte zekering
altijd door een zekering met
dezelfde stroomsterkte (de-
zelfde kleur).
Gebruik de speciale tang, die zich op
de steun naast de zekeringen bevindt.
Deze steun bevat tevens de reserve-
zekeringen.
Zekering
Ampère
(A)
Functies
F1 15 Ruitenwisser achter.
F2 30 Centrale vergrendeling/supervergrendeling.
F3 5 Airbags.
F4 10
Sensor ESP met twee functies, diagnoseaansluiting,
schuif-/kanteldak (sedan), sensor verdraaiing stuurwiel.
F5 30
Eentraps ruitbediening vóór, schuif-/kanteldak
(sedan), zonnescherm panoramadak (407 SW).
F6 30 Eentraps ruitbediening achter.
F7 5
Verlichting dashboardkastje, zijknipperlichten,
plafonniers voor en achter, kaartleeslampjes,
make-upspiegel.
F8 20
Multifunctioneel display, autoradio,
stuurkolomschakelaars, servicecentrale trekhaak,
elektronische eenheid inbraakalarm, navigatie-telematica
(volgens land van bestemming).
1010
PRAKTISCHE INFORMATIE
119
ZEKERINGEN VERVANGEN
De zekeringkasten bevinden zich on-
der aan het dashboard (bestuurders-
zijde) en in de motorruimte (links).
Zekeringen dashboard
Open om bij de zekeringen te komen het deksel van het opbergvak aan bestuur-
derszijde. Kantel de zekeringkast omlaag.
Vervangen van een zekering
Voordat u een zekering vervangt, dient
u eerst de oorzaak van de storing op
te sporen en te (laten) verhelpen. De
nummers van de zekeringen zijn aan-
gegeven op de zekeringkast.
Vervang een defecte zekering
altijd door een zekering met
dezelfde stroomsterkte (de-
zelfde kleur).
Gebruik de speciale tang, die zich op
de steun naast de zekeringen bevindt.
Deze steun bevat tevens de reserve-
zekeringen.
Zekering
Ampère
(A)
Functies
F1 15 Ruitenwisser achter.
F2 30 Centrale vergrendeling/supervergrendeling.
F3 5 Airbags.
F4 10
Sensor ESP met twee functies, diagnoseaansluiting,
schuif-/kanteldak (sedan), sensor verdraaiing stuurwiel.
F5 30
Eentraps ruitbediening vóór, schuif-/kanteldak
(sedan), zonnescherm panoramadak (407 SW).
F6 30 Eentraps ruitbediening achter.
F7 5
Verlichting dashboardkastje, zijknipperlichten,
plafonniers voor en achter, kaartleeslampjes,
make-upspiegel.
F8 20
Multifunctioneel display, autoradio,
stuurkolomschakelaars, servicecentrale trekhaak,
elektronische eenheid inbraakalarm, navigatie-telematica
(volgens land van bestemming).
10
10
PRAKTISCHE INFORMATIE
120
Zekering
Ampère
(A)
Functies
F9 30
Aansteker, telematica (volgens land van bestemming), 12V-aansluiting achter
(max. 100 W).
F10 15 Eenheid detectie te lage bandenspanning.
F11 15 Diagnoseaansluiting, contact-/stuurslot.
F12 30
Handsfree set, trekhaakaansluiting, servicecentrale trekhaakaansluiting, parkeerhulp
achter, elektrisch verstelbare passagiersstoel, regen- en lichtsensor, inbraakalarm.
F13 5 Servicecentrale motor, relais ruitenwissers vóór.
F14 15
Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel, instrumentenpaneel, bedieningspaneel
airconditioning, elektronische eenheid airbags.
F15 15 Elektrisch kinderslot, supervergrendeling achterportieren.
F17 40 Achterruitverwarming.
FS1 - Shunt PARC.
1010
PRAKTISCHE INFORMATIE
121
Zekering
Ampère
(A)
Functies
G29 5 Telematica (volgens land van bestemming).
G30 30 Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel.
G31 30 Elektrisch verstelbare passagiersstoel.
G32 15 12V-aansluiting arrière (max. 100 W).
G33 - Niet gebruikt.
G34 - Niet gebruikt.
G35 - Niet gebruikt.
G36 - Niet gebruikt.
G37 15 Voeding automatische transmissie met 6 versnellingen.
G38 30 Stoelverwarming links en rechts.
G39 - Servicecentrale trekhaakaansluiting (montage achteraf).
G40 30 Hifi -audiosysteem.
1010
PRAKTISCHE INFORMATIE
123
Bij het ontwerp van het elek-
trische circuit van uw auto is
reeds rekening gehouden met
de montage van zowel de
standaarduitrusting als even-
tuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
voordat u andere elektrische voorzie-
ningen of accessoires in de auto mon-
teert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit het verhel-
pen van storingen veroorzaakt door
het monteren van extra accessoires
die niet door aanbevolen en gele-
verd worden of door voorzieningen
die niet volgens de voorschriften van
PEUGEOT zijn gemonteerd. Dit geldt
met name als het totale stroomver-
bruik van de aangesloten apparatuur
meer dan 10 milliampère bedraagt.
De hoofdzekeringen zorgen voor een
extra beveiliging van de elektrische
installatie. Werkzaamheden aan de
hoofdzekeringen dienen door het
PEUGEOT-netwerk uitgevoerd te wor-
den.
WISSERBLADEN VERVANGEN
ECO-MODE
Nadat de motor is afgezet, kunnen
een aantal elektrische voorzieningen
nog maximaal een uur worden ge-
bruikt om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
Als de accu ontladen is, kan
de motor niet gestart worden.
Als u op het moment dat de
spaarstand wordt ingescha-
keld aan het telefoneren bent,
kunt u het telefoongesprek ge-
woon voortzetten.
De ruitenwissers in de
onderhoudsstand zetten
Duw de ruitenwisserschakelaar
binnen één minuut na het afzetten
van het contact met één beweging
omlaag om de ruitenwissers naar
de bovenzijde van de voorruit te
bewegen (onderhoudsstand).
Vervangen van een wisserblad
Til de ruitenwisserarm op, maak
de clip los en verwijder het wisser-
blad.
Monteer het nieuwe wisserblad en
zet de ruitenwisserarm terug.
Zet het contact aan en bedien de rui-
tenwisserschakelaar om de ruitenwis-
sers in de ruststand te zetten.
Als de accu niet voldoende
geladen is, kan deze tijdsduur
aanzienlijk korter zijn.
Na dit uur verschijnt een melding op
het multifunctionele display en worden
de actieve functies in de ruststand ge-
zet.
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart
wordt.
Laat de accu voor de winter door het
PEUGEOT-netwerk controleren.
10
10
PRAKTISCHE INFORMATIE
122
Zekeringen motorruimte
Sluit na de werkzaamheden het dek-
sel zorgvuldig en plaats de kap terug.
Verwijder om bij de zekeringen in de
motorruimte (naast de accu) te komen
de kap van de accu en maak het dek-
sel los.
Zekering
Ampère
(A)
Functies
1 20 Elektronische eenheid motor.
2 15 Claxon.
3 10 Ruitensproeiers voor en achter.
4 20 Koplampsproeiers.
5 15
Regelorganen motormanagement
(brandstofpomp, elektrokleppen absorptievat, ...).
6 10 Elektronische eenheid automatische transmissie.
7 10
Eenheid veiligheidsschakeling,
luchthoeveelheidsmeter, koppelingsschakelaar,
schakelaar automatische transmissie met
6 versnellingen, remlichtschakelaars, automatische
antiverblindingsstand binnenspiegel, schakelaars
zonnescherm panoramadak (407SW).
8 20 Startrelais.
9 10
Voeding xenonlampen, remlichtschakelaar,
elektropompgroep stuurbekrachtiging, elektronische
eenheid automatische transmissie met
4 versnellingen, blokkeerelais automatische transmissie.
10 30
Regelorganen motormanagement (bobine,
elektrokleppen, lambdasondes).
11 40 Aanjager airconditioning of niet gebruikt.
12 30 Ruitenwissers vóór.
13 40
Voeding intelligente servicecentrale
(+ na contact).
14 30 Luchtpomp.
1010
PRAKTISCHE INFORMATIE
123
Bij het ontwerp van het elek-
trische circuit van uw auto is
reeds rekening gehouden met
de montage van zowel de
standaarduitrusting als even-
tuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
voordat u andere elektrische voorzie-
ningen of accessoires in de auto mon-
teert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit het verhel-
pen van storingen veroorzaakt door
het monteren van extra accessoires
die niet door aanbevolen en gele-
verd worden of door voorzieningen
die niet volgens de voorschriften van
PEUGEOT zijn gemonteerd. Dit geldt
met name als het totale stroomver-
bruik van de aangesloten apparatuur
meer dan 10 milliampère bedraagt.
De hoofdzekeringen zorgen voor een
extra beveiliging van de elektrische
installatie. Werkzaamheden aan de
hoofdzekeringen dienen door het
PEUGEOT-netwerk uitgevoerd te wor-
den.
WISSERBLADEN VERVANGEN
ECO-MODE
Nadat de motor is afgezet, kunnen
een aantal elektrische voorzieningen
nog maximaal een uur worden ge-
bruikt om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
Als de accu ontladen is, kan
de motor niet gestart worden.
Als u op het moment dat de
spaarstand wordt ingescha-
keld aan het telefoneren bent,
kunt u het telefoongesprek ge-
woon voortzetten.
De ruitenwissers in de
onderhoudsstand zetten
Duw de ruitenwisserschakelaar
binnen één minuut na het afzetten
van het contact met één beweging
omlaag om de ruitenwissers naar
de bovenzijde van de voorruit te
bewegen (onderhoudsstand).
Vervangen van een wisserblad
Til de ruitenwisserarm op, maak
de clip los en verwijder het wisser-
blad.
Monteer het nieuwe wisserblad en
zet de ruitenwisserarm terug.
Zet het contact aan en bedien de rui-
tenwisserschakelaar om de ruitenwis-
sers in de ruststand te zetten.
Als de accu niet voldoende
geladen is, kan deze tijdsduur
aanzienlijk korter zijn.
Na dit uur verschijnt een melding op
het multifunctionele display en worden
de actieve functies in de ruststand ge-
zet.
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart
wordt.
Laat de accu voor de winter door het
PEUGEOT-netwerk controleren.
1010
PRAKTISCHE INFORMATIE
123
Bij het ontwerp van het elek-
trische circuit van uw auto is
reeds rekening gehouden met
de montage van zowel de
standaarduitrusting als even-
tuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
voordat u andere elektrische voorzie-
ningen of accessoires in de auto mon-
teert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit het verhel-
pen van storingen veroorzaakt door
het monteren van extra accessoires
die niet door aanbevolen en gele-
verd worden of door voorzieningen
die niet volgens de voorschriften van
PEUGEOT zijn gemonteerd. Dit geldt
met name als het totale stroomver-
bruik van de aangesloten apparatuur
meer dan 10 milliampère bedraagt.
De hoofdzekeringen zorgen voor een
extra beveiliging van de elektrische
installatie. Werkzaamheden aan de
hoofdzekeringen dienen door het
PEUGEOT-netwerk uitgevoerd te wor-
den.
WISSERBLADEN VERVANGEN
ECO-MODE
Nadat de motor is afgezet, kunnen
een aantal elektrische voorzieningen
nog maximaal een uur worden ge-
bruikt om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
Als de accu ontladen is, kan
de motor niet gestart worden.
Als u op het moment dat de
spaarstand wordt ingescha-
keld aan het telefoneren bent,
kunt u het telefoongesprek ge-
woon voortzetten.
De ruitenwissers in de
onderhoudsstand zetten
Duw de ruitenwisserschakelaar
binnen één minuut na het afzetten
van het contact met één beweging
omlaag om de ruitenwissers naar
de bovenzijde van de voorruit te
bewegen (onderhoudsstand).
Vervangen van een wisserblad
Til de ruitenwisserarm op, maak
de clip los en verwijder het wisser-
blad.
Monteer het nieuwe wisserblad en
zet de ruitenwisserarm terug.
Zet het contact aan en bedien de rui-
tenwisserschakelaar om de ruitenwis-
sers in de ruststand te zetten.
Als de accu niet voldoende
geladen is, kan deze tijdsduur
aanzienlijk korter zijn.
Na dit uur verschijnt een melding op
het multifunctionele display en worden
de actieve functies in de ruststand ge-
zet.
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart
wordt.
Laat de accu voor de winter door het
PEUGEOT-netwerk controleren.
10
10
PRAKTISCHE INFORMATIE
124
Starten met een hulpaccu:
- sluit eerst de rode kabel aan op de
(+) polen van de beide accu's,
- sluit de groene of zwarte kabel aan
op de (-) pool van de hulpaccu,
- sluit het andere uiteinde van de groe-
ne of zwarte kabel aan op een zo
ver mogelijk van de accu verwijderd
massapunt van de te starten auto,
- stel de startmotor in werking en
laat de motor draaien,
- wacht tot de motor stationair draait
en neem dan de kabels los.
ACCU (IN DE MOTORRUIMTE)
Losnemen/aansluiten van de
accukabels
1. Zet de vergrendeling A omhoog.
2. Plaats de geopende accupoolklem
van de kabel op de (+) pool van de
accu.
3. Druk de accupoolklem in tot de
borging B op zijn plaats valt.
4. Houd de accupoolklem ingedrukt
en zet de vergrendeling omlaag om
de accupoolklem te vergrendelen.
Het is raadzaam de accu los
te koppelen als uw auto lan-
ger dan een maand buiten ge-
bruik is.
Laden met behulp van een
acculader:
- maak de accupoolklemmen los,
- volg de aanwijzingen van de fabri-
kant op de acculader,
- sluit de accukabels weer aan, te
beginnen met de (-) kabel,
- controleer of de accupolen en de
klemmen schoon zijn. Indien ze
bedekt zijn met een (witte of groe-
ne) oxidatielaag, neem dan de ac-
cukabels los en reinig de polen en
de klemmen.
Forceer het aansluiten van
de accupoolklem niet. Als de
accupooklem niet goed is ge-
plaatst, kan deze niet worden
vergrendeld.
Herhaal de procedure in dat geval.
1010
PRAKTISCHE INFORMATIE
125
Zonder takelen (4 wielen op de grond)
Gebruik hiervoor altijd een sleepstang.
Het afneembare sleepoog is in het re-
servewiel opgeborgen.
Aan de voor- en achterzijde:
maak het klepje los,
draai het sleepoog vast tot het stuit.
Bijzonderheden automatische
transmissie
Bij het slepen van de auto met stilstaan-
de motor zijn de rembekrachtiging en
de stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Het niet opvolgen van deze bijzonder-
heid kan er toe leiden dat bepaalde on-
derdelen van het remsysteem defect
raken en dat de rembekrachtiging na
het opnieuw starten niet meer werkt.
SLEPEN VAN DE AUTO
Getakeld
(2 wielen op de grond)
Het professioneel takelen van de auto
geniet de voorkeur.
Zet de versnellingshendel in
de neutraalstand (stand N bij
de automatische transmissie).
Het slepen van een auto met
automatische transmissie is
niet toegestaan als de achter-
uitversnelling is ingeschakeld
(geen smering).
Bij het slepen van de auto, zonder
takelen, moet aan de volgende voor-
waarden voldaan worden:
- zet de selectiehendel in de stand N ,
- rijd met een snelheid van maximaal
50 km/h en sleep de auto over een
afstand van hoogstens 50 km.
- voeg geen extra vloeistof toe aan
de automatische transmissie.
10
10
PRAKTISCHE INFORMATIE
126
ALLESDRAGERS MONTEREN
(SEDAN)
Gebruik bij het monteren van de dwars-
dragers de hiervoor bestemde bevesti-
gingspunten. Open de afdekkapjes en
stel de bevestigingspunten af.
Max. toegestane daklast op
imperiaal bij een maximale
laadhoogte van 40 cm (m.u.v.
een fi etsendrager): 80 kg.
Pas bij een belading van hoger dan
40 cm de rijsnelheid aan de rijom-
standigheden aan om schade aan de
allesdragers en de bevestigingsplaat-
sen op het dak te voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het vervoeren van
voorwerpen die langer zijn dan de
auto.
(407 SW)
Let, bij het monteren van de dwarsdra-
gers, op de juiste bevestigingsplaat-
sen.
Deze zijn door middel van merktekens
op de dakrailing aangegeven.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
goedgekeurde accessoires en houd u
aan de montagevoorschriften van de
fabrikant.
Max. toegestane daklast op
imperiaal, waarbij de laad-
hoogte niet meer dan 40 cm
mag bedragen (m.u.v. etsen-
drager): 100 kg.
Pas, als de laadhoogte meer dan
40 cm bedraagt, de wagensnelheid aan
aan de wegomstandigheden om schade
aan de allesdragers te voorkomen.
Raadpleeg de wettelijke voorschriften
in uw land voor het vervoer van voor-
werpen langer dan de auto zelf.
1010
PRAKTISCHE INFORMATIE
127
Let in elk geval goed op de aanwijzing
van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
Verlichting
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER, EEN CARAVAN...
Het is raadzaam om gebruik te ma-
ken van een originele trekhaak van
PEUGEOT met bedrading, die reeds
bij het ontwerp van de auto is getest
en gehomologeerd, en deze door het
PEUGEOT-netwerk te laten monteren.
Als montage van de trekhaak niet door
het PEUGEOT-netwerk wordt uitge-
voerd, moet bij de montage gebruik
worden gemaakt van de elektrische
aansluitingen aan de achterzijde van
de auto en moeten de voorschriften
van de fabrikant worden opgevolgd.
Adviezen
Verdeling gewicht: verdeel het ge-
wicht in de caravan/ aanhanger gelijk-
matig en houd u aan de toegestane
kogeldruk.
Koeling: het trekken van een aanhan-
ger op een helling veroorzaakt een ho-
gere koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch be-
diend en is niet afhankelijk van het
motortoerental.
Laat bij een auto met HDi-motor na
zware gebruiksomstandigheden (trek-
ken van een aanhanger op de snel-
weg, een lange rit, ...) de motor nog
ongeveer 20 seconden stationair
draaien voordat u het contact afzet.
Dit voorkomt oververhitting na het af-
zetten van de motor.
Opmerking: bij een erg zware
belasting (het trekken van het
maximale aanhangergewicht
bij hoge temperatuur), zullen
de prestaties van de motor automatisch
afnemen en wordt bij uitvoeringen met
automatische transmissie automatisch
teruggeschakeld als de handbediende
stand is geselecteerd. Door de aircon-
ditioning uit te schakelen kunnen de
prestaties van de motor weer worden
verhoogd, waardoor het trekken van de
aanhanger minder moeite kost.
Als het verklikkerlampje van de
koelvloeistoftemperatuur gaat
branden, stop dan zo snel mo-
gelijk en zet de motor af.
Banden: controleer de bandenspan-
ning van de auto (aangegeven op de
sticker op de middenstijl aan bestuur-
derszijde) en de aanhanger en breng
deze indien nodig op de juiste waarde.
Remmen: het trekken van een aan-
hanger vergroot de remweg. Rijd met
matige snelheid, schakel tijdig terug,
rem geleidelijk.
Zijwind: de zijwindgevoeligheid van
de auto is groter. Rijd daarom soepel
en met matige snelheid.
Automatisch afstellen
Om andere weggebruikers niet te ver-
blinden, stelt het systeem na ongeveer
2 minuten automatisch de hoogte van
de lichtbundel van de xenon-lampen
af, afhankelijk van de belading van de
auto. De bestuurder is dus verzekerd
van een optimale verlichting.
10
10
PRAKTISCHE INFORMATIE
128
ACCESSOIRES
Een ruime keuze aan accessoires en
originele onderdelen voorzien van een
artikelnummer van PEUGEOT wordt u aan-
geboden door het PEUGEOT-netwerk.
PEUGEOT.
Deze accessoires en onderdelen
zijn getest en goedgekeurd ten aan-
zien van bedrijfszekerheid en veilig-
heid en volledig aangepast aan uw
PEUGEOT.
Het aanbod van PEUGEOT Boutique
is onderverdeeld in 5 groepen: PRO-
TECT - CONFORT - AUDIO - DESIGN -
TECNIC:
Alarminstallaties, parkeerhulp,
ruiten graveren, wielbouten
met slot, verbanddoos, geva-
rendriehoek, re ecterend vei-
ligheidsvest, sneeuwkettingen,
sneeuwsokken, hondenrek, ...
"Protect":
Stoelbekleding geschikt voor
stoelen met zijairbags, mat-
ten, kunststof bak bagage-
ruimte.
Voor de vrijetijdsbesteding:
allesdragers, ski- en etsen-
dragers, dakkoffer, zitverhogingen en
kinderzitjes, zonnescherm voor ach-
terruit en zijruiten, telefoonhouder, iso-
thermisch opbergvak.
Trekhaak. Deze moet bij het PEUGEOT-
netwerk worden gemonteerd.
"Confort":
Telefoon, handsfree sets, na-
vigatiesysteem, CD-wisse-
laar, multimedia, aansluiting
MP3-speler (in het dash-
boardkastje), USB Box.
"Audio":
Lichtmetalen velgen, sierlijsten,
spoiler, lederen stuurwielbekleding,
gestileerde spatlappen, windscher-
men voor de portieren, roestvrijsta-
len dorpelbeschermers.
"Design":
Ruitensproeiervloeistof, reini-
gings-/onderhoudsmiddelen
voor interieur en exterieur.
"Tecnic":
Het monteren van elektrische
uitrustingen of accessoires die
niet onder een artikelnummer
in het assortiment van Auto-
mobiles PEUGEOT voorkomen, kan
storingen in het elektronisch systeem
van uw auto veroorzaken.
Houd rekening met deze bijzonderheid
en wij raden u aan contact op te nemen
met een vertegenwoordiger van het
merk om u te laten informeren over het
assortiment uitrustingen en accessoi-
res voorzien van een artikelnummer.
Opmerking
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt en goed is bevestigd,
- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Afhankelijk van het land van
bestemming is de aanwezig-
heid van een veiligheidsvest,
een gevarendriehoek en een
lampenset in de auto ver-
plicht.
Installeren van radiocommunicatie-
zenders
Raadpleeg voordat u een radiocom-
municatiezender met buitenantenne in
uw auto laat installeren een vertegen-
woordiger van het merk PEUGEOT.
Het PEUGEOT-netwerk stelt u de
technische gegevens (frequentie-
band, maximaal uitgangsvermogen,
positie antenne, specifi eke installatie-
voorschriften) van de voor montage
geschikte zenders ter beschikking,
volgens de Richtlijn Elektromagneti-
sche Compatibiliteit (2004/104/EG).
407 SW: met behulp van de ombouw-
pakketten "Entreprise" kan de auto
worden omgebouwd naar een bedrijfs-
uitvoering.
11
11
TECHNISCHE GEGEVENS
129
* Aftappen met verwijderde olievuldop.
Type variant uitvoering :
6D... / 6E...
6FYC RFJC RFJF - XFVJ
Motoren 1,8 liter 16V 2 liter 16V
BioFlex 2 liter
16V
3 liter V6 24V
Cilinderinhoud (cm
3
) 1749 1997 1997 2946
Boring x slag (mm) 82,7 x 81,4 85 x 88 85 x 88 87 x 82,6
Maximum vermogen:
ECE-norm (kW)
92 103 103 155
Toerental bij maximum
vermogen (t/min)
5500 6000 6000 6000
Maximum koppel:
ECE-norm (Nm)
163 191 / 200 200 290
Toerental bij maximum
koppel (t/min)
4500 4100 / 4000 4100 3750
Brandstof Loodvrij Loodvrij
Loodvrij
E85 Loodvrij
Katalysator Ja Ja Ja Ja
Versnellingsbak -
Versnellingen
Handgeschakeld - 5 Handgeschakeld - 5
Automaat - 4
Handgeschakeld - 5
Automaat - 6
Inhoud carter (liter)
Motor (met vervangen
lter) *
4,25 4,25 4,25 4,25 4,75
11
11
TECHNISCHE GEGEVENS
130
Type variant uitvoering:
6D... / 6E...
9HZC RHRH RHRJ RHHA 4HPH 4HTH
Motoren
1,6 liter HDI
16V
2 liter HDI 16V 2,2 liter HDI 16V
Cilinderinhoud (cm
3
) 1560 1997 2179
Boring x slag (mm) 75 x 88,3 85 x 88 85 x 96
Maximum vermogen:
ECE-norm (kW)
80 103 100 120 120 125
Toerental bij maximum
vermogen (t/min)
4000 4000 3750 4000
Maximum koppel:
ECE-norm (Nm)
240 320 340 370
Toerental bij maximum
koppel (t/min)
1750 2000 2000 1500
Brandstof Diesel Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja Ja
Roetfi lter (FAP) Ja Ja Ja
Versnellingsbak -
Versnellingen
Handgeschakeld - 5 Handgeschakeld - 6
Automaat - 6 Automaat - 6 Handgeschakeld - 6
Inhoud carter (liter)
Motor (met vervangen
lter) *
3,5 5,25 5,25
* Aftappen met verwijderde olievuldop.
11
11
TECHNISCHE GEGEVENS
131
Motoren 1,8 liter 16V
2 liter 16V
BioFlex 2 liter 16V
2 liter 16V
Versnellingsbak Handgeschakeld Handgeschakeld Automaat
Type variant uitvoering: 6D... 6FYC RFJC RFJF
Gewicht rijklaar * 1559 1582 1613
Maximum technisch toegestane massa
totaal
1980 1995 2020
Maximum toegestaan treingewicht ** 3280 3495 3520
Aanhanger ongeremd 735 745 750
Aanhanger geremd (a) 1300 (1) 1500 (1) 1500 (1)
Aanbevolen kogeldruk 65 72 72
Motoren 3 liter V6 24V
Versnellingsbak Automaat
Type variant uitvoering: 6D... XFVJ
Gewicht rijklaar * 1729
Maximum technisch toegestane massa
totaal
2140
Maximum toegestaan treingewicht ** 3740
Aanhanger ongeremd 750
Aanhanger geremd (a) 1600 (1)
Aanbevolen kogeldruk 76
(a)
De waarde van het gewicht van de aanhanger geremd komt overeen met het trekvermogen van de auto op een helling van 12%.
Het gewicht van de aanhanger geremd (1) kan worden verhoogd met 300 kg op voorwaarde dat de belading van de auto
zoveel wordt verminderd dat het maximum toegestaan treingewicht niet wordt overschreden.
Bij een hoge buitentemperatuur kunnen ter bescherming van de motor de prestaties minder zijn. Verminder als de buitentem-
peratuur meer dan 37°C bedraagt het maximale aanhangergewicht tot 600 kg, zonder bagage naar de auto te verplaatsen.
* Het gewicht rijklaar is het ledig gewicht van de auto + de bestuurder (75 kg).
** Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (Respecteer de wetgeving in uw land, in Nederland 80 km/h).
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN SEDAN (IN KG) : BENZINE
11
11
TECHNISCHE GEGEVENS
132
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN SEDAN (IN KG) : DIESEL
Motoren 1,6 liter HDI 16V 2 liter HDI 16V
Versnellingsbak Handgeschakeld Handgeschakeld Automaat Automaat
Type variant uitvoering: 6D... 9HZC RHRH RHRJ RHHA
Gewicht rijklaar * 1596 1672 1732 1751
Maximum technisch toegestane massa
totaal
2020 2080 2115 2140
Maximum toegestaan treingewicht ** 3020 3680 3215 3240
Aanhanger ongeremd 750 750 750 750
Aanhanger geremd (a) 1000 (1) 1600 (1) 1100 (1) 1100 (1)
Aanbevolen kogeldruk 60 76 60 60
Motoren 2,2 liter HDI 16V
Versnellingsbak Handgeschakeld
Type variant uitvoering: 6D...
4HTH
4HPH
Gewicht rijklaar * 1772
Maximum technisch toegestane massa
totaal
2125
Maximum toegestaan treingewicht ** 3725
Aanhanger ongeremd 750
Aanhanger geremd (a) 1600 (2)
Aanbevolen kogeldruk 74
(a)
De waarde van het gewicht van de aanhanger geremd komt overeen met het trekvermogen van de auto op een helling van 12%.
Het gewicht van de aanhanger geremd kan worden verhoogd met 300 kg (1) of 250 kg (2) op voorwaarde dat de belading
van de auto zoveel wordt verminderd dat het maximum toegestaan treingewicht niet wordt overschreden. Bij een hoge bui-
tentemperatuur kunnen ter bescherming van de motor de prestaties minder zijn. Verminder als de buitentemperatuur meer
dan 37°C bedraagt het maximale aanhangergewicht tot 600 kg, zonder bagage naar de auto te verplaatsen.
* Het gewicht rijklaar is het ledig gewicht van de auto + de bestuurder (75 kg).
** Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (Respecteer de wetgeving in uw land, in Nederland 80 km/h).
11
11
TECHNISCHE GEGEVENS
133
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN 407 SW (IN KG) : BENZINE
* Het gewicht rijklaar is het ledig gewicht van de auto + de bestuurder (75 kg).
** Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (in Nederland 80 km/h).
(a)
De waarde van het gewicht van de aanhanger geremd komt overeen met het trekvermogen van de auto op een helling van 12%.
Het gewicht van de aanhanger geremd kan worden verhoogd met 300 kg (1) of 100 kg (2) op voorwaarde dat de belading van
de auto zoveel wordt verminderd dat het maximum toegestaan treingewicht niet wordt overschreden.
Bij een hoge buitentemperatuur kunnen ter bescherming van de motor de prestaties minder zijn. Verminder als de buitentem-
peratuur meer dan 37°C bedraagt het maximale aanhangergewicht tot 600 kg, zonder bagage naar de auto te verplaatsen.
Motoren 1,8 liter 16V
2 liter 16V
BioFlex 2 liter 16V
2 liter 16V
Versnellingsbak Handgeschakeld Handgeschakeld Automaat
Type variant uitvoering: 6E... 6FYC RFJC RFJF
Gewicht rijklaar * 1622 1645 1676
Maximum technisch toegestane massa
totaal
2090 2105 2136
Maximum toegestaan treingewicht ** 3390 3605 3636
Aanhanger ongeremd 750 750 750
Aanhanger geremd (a) 1300 1500 1500
Aanbevolen kogeldruk 60 60 60
Motoren 3 liter V6 24V
Versnellingsbak Automaat
Type variant uitvoering: 6E... XFVJ
Gewicht rijklaar * 1792
Maximum technisch toegestane massa
totaal
2260
Maximum toegestaan treingewicht ** 3760
Aanhanger ongeremd 750
Aanhanger geremd (a) 1500
Aanbevolen kogeldruk 60
11
11
TECHNISCHE GEGEVENS
134
* Het gewicht rijklaar is het ledig gewicht van de auto + de bestuurder (75 kg).
** Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (in Nederland 80 km/h).
(a)
De waarde van het gewicht van de aanhanger geremd komt overeen met het trekvermogen van de auto op een helling van 12%.
Het gewicht van de aanhanger geremd kan worden verhoogd met 300 kg (1) of 100 kg (2) op voorwaarde dat de belading van
de auto zoveel wordt verminderd dat het maximum toegestaan treingewicht niet wordt overschreden.
Bij een hoge buitentemperatuur kunnen ter bescherming van de motor de prestaties minder zijn. Verminder als de buitentem-
peratuur meer dan 37°C bedraagt het maximale aanhangergewicht tot 600 kg, zonder bagage naar de auto te verplaatsen.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN 407 SW (IN KG) : DIESEL
Motoren 1,6 liter HDI 16V 2 liter HDI 16V
Versnellingsbak Handgeschakeld Handgeschakeld Automaat Automaat
Type variant uitvoering: 6E... 9HZC RHRH RHRJ RHHA
Gewicht rijklaar * 1659 1735 1797 1815
Maximum technisch toegestane massa
totaal
2127 2195 2215 2230
Maximum toegestaan treingewicht ** 3127 3795 3215 3230
Aanhanger ongeremd 750 750 750 750
Aanhanger geremd (a) 1000 (1) 1600 1000 (1) 1000 (1)
Aanbevolen kogeldruk 60 65 60 60
Motoren 2,2 liter HDI 16V
Versnellingsbak Handgeschakeld
Type variant uitvoering: 6E...
4HTH
4HPH
Gewicht rijklaar * 1835
Maximum technisch toegestane massa
totaal
2275
Maximum toegestaan treingewicht ** 3875
Aanhanger ongeremd 750
Aanhanger geremd (a) 1600 (1)
Aanbevolen kogeldruk 76
11
11
TECHNISCHE GEGEVENS
135
AFMETINGEN (MM)
407 Sedan
407 SW
11
11
TECHNISCHE GEGEVENS
136
A. Constructeursplaatje.
B. Chassisnummer op de carrosserie.
C. Chassisnummer op het dashboard
(zichtbaar onder aan de voorruit).
D. Sticker bandenspanning en kleur-
code van de lak.
De sticker D op de stijl bij de scharnie-
ren van het bestuurdersportier geeft
de volgende informatie:
- de maat van de velgen en banden,
- de door de constructeur goedge-
keurde bandenmerken,
- debandenspanning ( controleer
de bandenspanning minimaal
één keer per maand, bij koude
banden ),
- de kleurcode van de lak.
E. Kentekenplaat vóór.
IDENTIFICATIEGEGEVENS
Bij vervanging van de kente-
kenplaat vóór moet een kente-
kenplaat worden gemonteerd
waarvan de hoogte kleiner of
gelijk is aan 110 mm; de afmetingen
moeten altijd aan de wettelijke voor-
schriften voldoen.
Raadpleeg in geval van twijfel het
PEUGEOT-netwerk.
138
PEUGEOT ASSISTANCE
CUSTOMER CONTACT CENTER
* Deze diensten en opties zijn gebonden aan voorwaarden en
beschikbaarheid.
OPROEPEN VAN DIENSTEN
NOODOPROEP
Druk op deze toets om toegang
te krijgen tot de diensten van
PEUGEOT * .
Selecteer "Customer Contact Center"
voor een verzoek om informatie over
het merk PEUGEOT.
Selecteer "PEUGEOT Assistance" om
een pechhulpdienst op te roepen.
Druk in een noodgeval op de toets
SOS tot het scherm BEVESTIGEN/
ANNULEREN verschijnt.
In sommige landen wordt de
noodoproep rechtstreeks geactiveerd
door de helpdesk Peugeot Urgence *
die de informatie over de lokalisatie
van de auto ontvangt en een
waarschuwing kan zenden naar de
gekwalifi ceerde hulpdiensten. In
andere landen waar de helpdesk niet
werkzaam is of als de lokalisatiefunctie
uitdrukkelijk is geweigerd, wordt
de noodoproep verzonden naar de
hulpdiensten (112).
* Deze dienst is afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Indien noodzakelijk wordt de interne telefoon automatis
matisch
geactiveerd om een noodoproep te doen.
Het is noodzakelijk dat een geldige SIM-kaart is geplaat
eplaatst om een
noodoproep te doen.
NOODOPROEP OF HULPOPROEP met PC Com
139
139
Peugeot Connect Com
MULTIMEDIA-AUTORADIO / TELEFOON
geot Connect Com
geot Connect Com
FUNCTIE JUKEBOX (10 GB) / GPS (EUROPA)
De Peugeot Connect Com is zodanig gecodeerd dat
deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk als u het systeem voor gebruik in een
andere auto wilt laten confi gureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Enkele minuten na het afzetten van de motor schakelt de
Peugeot Connect Com zichzelf uit om te voorkomen dat
de accu ontladen raakt.
INHOUD
01 Basisfuncties blz.
02 Spraakcommando's en
stuurkolomschakelaars blz.
03
Display en algemeen menu
blz.
04 Navigatie blz.
05 Verkeersinformatie blz.
06 Audio / Video blz.
07 Telefoon blz.
08 Boordcomputer blz.
09 Confi guratie blz.
10 Menustructuren display blz.
Veelgestelde vragen blz.
140
141
143
146
156
159
168
172
174
175
180
140
01
1
1
20
20
8
8
9
9
5
5
4
4
3
3
2
2
19
19
16
16
11
11
10
10
18
18
12
12
6
6
7
7
13
13
15
15
14
14
17
17
BASISFUNCTIES
1. Aan/uit en volumeregeling.
2. Selecteren van de geluidsbron: radio, Jukebox, CD/
DVD, CD-wisselaar en externe apparatuur (AUX, indien
geactiveerd in het confi guratiemenu). Lang indrukken: de
CD naar de harde schijf kopiëren.
3. Audio-instellingen: balans voor/achter, links/rechts,
loudness, geluidssferen.
4. Weergave van de lijst radiozenders, de nummers van de
CD/DVD of de MP3/USB/Jukebox-speellijsten.
Lang indrukken: bijwerken van de lijst radiozenders.
5. Automatisch zoeken naar zenders in afl opende/oplopende
volgorde. Selecteren van het vorige/volgende nummer van
de CD/DVD, MP3, USB of Jukebox
Lang indrukken: snel vooruit en snel achteruit.
6. Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast, AM.
7. TA-functie (verkeersinformatie) AAN/UIT.
Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie
(programmatypen radio).
8. Uitwerpen van de CD/DVD.
9. Opening voor SIM-kaart.
10. Alfanumeriek toetsenbord voor invoeren van omschrijvingen.
11. Toegang tot het "PEUGEOT" dienstenmenu .
12. Selecteren en bevestigen.
13. Selecteren van de vorige/volgende CD/DVD. Selecteren van
de vorige/volgende MP3/USB/Jukebox-speellijst.
14. Selecteren van zenders met een lagere/hogere frequentie.
15. Annuleren van de bewerking.
Lang indrukken: terugkeren naar de actieve functie.
16. Weergave van het algemene menu.
17. Wissen van het laatst ingevoerde karakter of de hele regel.
18. Wijzigen van de schermweergave.
Lang indrukken : resetten van het Peugeot Connect Com systeem.
19. Selecteren van de weergave op het display van de functies
TRIP, TEL, CLIM, NAV en AUDIO.
20. Lang indrukken van de toets SOS: noodoproep.
143
03
°
> KLEURENDISPLAY
Met behulp van het bedieningspaneel van de autoradio kunt u op het
display de volgende informatie weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur (knippert bij kans op gladheid in combinatie met
een melding op het display),
- de informatie van de autoradio (radio, CD, jukebox...),
- informatie van de telematicasystemen (telefoon, diensten, ...),
- informatie over geopende portieren, achterklep, ...,
- waarschuwingen (bijv.: "Te laag brandstofniveau") of meldingen (bijv.:
"Automatische koplampverlichting ingeschakeld") die tijdelijk worden
weergegeven,
- informatie afkomstig van de boordcomputer,
- informatie van het GPS-navigatiesysteem (Europa).
Het systeem werkt op basis van de complete en uitgebreide cartografi sche gegevens van NAVTEQ, die op de harde schijf van het systeem staan.
De updates van onze partner NAVTEQ voor de cartografi sche gegevens van de Europese landen zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Confi guratie van het display: raadpleeg het gedeelte
"Menustructuur display".
Telephone
Orange
Time:
Date:
144
03
SCHERM EN HOOFDMENU
Gebruik voor het schoonmaken
van het display een zacht, niet-
schurend doekje (bijvoorbeeld
een brillendoekje) zonder
schoonmaakmiddel.
MENU-toets even ingedrukt
houden: Help.
KAART: oriëntatie, details,
weergave.
AUDIO FUNCTIES: radio,
CD-speler, Jukebox, opties.
TELEMATICA: telefoon,
index, SMS.
CONFIGURATIE:
parameters van de auto,
weergave, tijd, talen, stem,
AUX-aansluiting.
AUX-aansluiting.
VIDEO: activeren,
parameters.
DIAGNOSE AUTO: logboek
waarschuwingsmeldingen,
status van functies.
NAVIGATIE: GPS, etappes,
opties.
VERKEERSINFORMATIE:
TMC-informatie, meldingen.
AIRCONDITIONING: aan/
uit en gescheiden regeling
(volgens uitvoering).
145
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
03
SCHERM EN HOOFDMENU
Door de draaiknop OK in te drukken krijgt
u toegang tot de snelkeuzemenu's.
GEÏNTEGREERDE TELEFOON:
lijst met oproepen
nummer kiezen
index
voicemail
NAVIGATIE (INDIEN NAVIGATIE ACTIEF):
navigatie hervatten/afbreken
omleiden route
navigatiecriteria
verkeersinformatie raadplegen
de kaart verplaatsen
BOORDCOMPUTER:
waarschuwingenlogboek
status van functies
BLUETOOTH TELEFOON:
lijst met oproepen
bellen
index
privé modus/handsfree
gesprek in de wacht zetten/gesprek hervatten
CD (MP3 OF AUDIO) :
CD kopiëren op JBX / kopiëren stoppen
introscan activeren/deactiveren
willekeurig afspelen activeren/deactiveren
herhalen activeren/deactiveren
RADIO :
een frequentie invoeren
RDS volgen activeren/deactiveren
REG-functie activeren/deactiveren
"Radio Tekst" verbergen/weergeven
JUKEBOX:
playlist kiezen
Introscan activeren/deactiveren
willekeurig afspelen activeren/deactiveren
herhalen activeren/deactiveren
USB :
USB kopiëren op JBX / kopiëren stoppen
USB uitwerpen
Introscan activeren/deactiveren
willekeurig afspelen activeren/deactiveren
herhalen activeren/deactiveren
WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT
IN DE MODUS "KAART VERPLAATSEN":
informatie over de plaats
als bestemming kiezen
als etappe kiezen
deze plaats opslaan
de kaartfunctie verlaten
navigatiefunctie
146
1
2
2
3
3
5
5
7
7
4
4
6
6
8
8
04
EEN BESTEMMING KIEZEN
Tip: raadpleeg het item "Menustructuren" in dit hoofdstuk voor een compleet overzicht van de
beschikbare menu's.
Druk op de toets MENU.
Draai aan de draaiknop om de functie
NAVIGATIE te selecteren.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de draaiknop om de functie
EEN BESTEMMING KIEZEN te
selecteren.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de draaiknop om de functie
ADRES INVOEREN te selecteren.
Draai, als het land is geselecteerd,
aan de draaiknop om de functie
PLAATS te selecteren.
PLAATS
ADRES INVOEREN
EEN BESTEMMING KIEZEN
NAVIGATIE
147
9
9
11
11
12
12
13
13
15
15
10
10
14
14
04
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de draaiknop om de letters
van de plaatsnaam één voor één te
selecteren en te bevestigen door op
de draaiknop te drukken.
Draai aan de draaiknop en selecteer
OK.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Om de bestemming sneller in te voeren kan in plaats
van de plaatsnaam ook de POSTCODE worden
ingevoerd.
Voer de letters en cijfers in met het alfanumerieke
toetsenbord en gebruik de toets "*" voor eventuele
correcties (max. 5 karakters).
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Selecteer OK op het scherm ADRES
INVOEREN.
Herhaal de stappen 8 t/m 12 voor de functies STRAAT en Nr.
OK
OK
Selecteer de functie OPSLAAN om het ingevoerde adres in een kaart
van het geheugen op te slaan en druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
De points of interest (POI) geven de verschillende diensten langs de
route aan (hotels, winkels, luchthavens, ...).
OPSLAAN
PARIS
POI
NAVIGATIE
148
1
1
2
2
3
3
4
4
5
5
9
9
8
8
7
7
6
6
04
Druk tijdens de navigatie op de toets
MENU.
Draai aan de draaiknop om de functie
NAVIGATIE te selecteren.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de draaiknop om de functie
ETAPPES EN ROUTE te selecteren.
ETAPPES EN ROUTE
Selecteer OK en druk op de
draaiknop om de volgorde van de
etappes te bevestigen.
Selecteer OK als het nieuwe adres is
ingevoerd en druk op de draaiknop
om te bevestigen.
Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in.
Selecteer de functie EEN ETAPPE
TOEVOEGEN (maximaal 9 etappes)
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Selecteer STRIKT (de etappe moet zijn voltooid om door te gaan
naar de volgende bestemming) of NABIJHEID en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
ADRES INVOEREN
EEN ETAPPE
NAVIGATIE
149
6
6
8
8
7
7
5
5
1
1
2
2
3
3
4
4
04
GESPROKEN NAVIGATIEBERICHTEN
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Tijdens de gesproken berichten kan door middel van de volumeknop
direct het volume van de verschillende berichttypen worden
ingesteld (navigatie, verkeersinformatie...).
Selecteer de functie INSTELLEN
GESPROKEN BERICHTEN en druk
op de knop om te bevestigen.
Druk op de knop en stel vervolgens
het volume van de gesproken
berichten in of selecteer de functie
UITSCHAKELEN en druk op de knop
om te bevestigen.
Selecteer OK en druk op de knop om
te bevestigen.
Druk op de toets MENU.
Draai aan de knop om de functie
NAVIGATIE te selecteren.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Draai aan de knop om de functie
NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN te selecteren.
NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN
INSTELLEN GESPROKEN BERICHTEN
UITSCHAKELEN
OK
NAVIGATIE
Het instellen van het volume van de waarschuwingen voor POI's "Risicozones" is alleen
mogelijk door tijdens een dergelijke waarschuwing het volume in te stellen.
150
04
Overzicht van Points of Interest
NAVIGATIE
151
04
3
1
2
2
1
3
4
5
Download vanaf internet het updatebestand voor de
Risicozone POI'S en zet het op een CD-Rom of
USB-stick. Deze dienst is beschikbaar via https://www.
peugeot-connect-downloads.co.uk of https://www.
wipinforadars.fr.
De bestanden moeten in zijn geheel worden gekopieerd
pieerd op het
gekozen medium.
Plaats de CD-Rom of de USB-stick met het bestand
voor Points Of Interest in de CD of USB-speler van het
systeem.
Het systeem detecteert automatisch welk medium is
geplaatst. Start de update door "JA" te bevestigen.
UPDATEN RISICOZONE-POI'S
NAVIGATIE
De uitgebreide procedure is beschikbaar bij het PEUGE
UGEOT-netwerk.
Een melding geeft aan dat het downloaden succesvol is afgerond.
WEERGAVE VAN POI's RISICOZONES
Druk op de toets MENU.
Selecteer KAART en druk op OK ter
bevestiging.
Selecteer DETAILS VAN KAART en
druk op OK ter bevestiging.
Selecteer TRANSPORT EN AUTO's
en druk op OK ter bevestiging.
Vink "Risicozones" aan en druk op
OK ter bevestiging.
152
1
1
2
2
3
3
4
4
5
5
6
6
7
7
8
8
04
NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN
De aangegeven route is direct afhankelijk van de geselecteerde navigatiemogelijkheden.
Het selecteren van andere mogelijkheden kan ertoe leiden dat een totaal andere route wordt gekozen.
Druk op de toets MENU.
Draai aan de draaiknop om de functie
NAVIGATIE te selecteren.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de draaiknop om de functie
NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN te
selecteren.
Draai aan de draaiknop om
de functie DEFINIËREN
BEREKENINGSCRITERIA te
selecteren.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN
AFSTAND/TIJ
DEFINIËREN BEREKENINGSCRITERIA
Draai aan de draaiknop om
bijvoorbeeld de functie AFSTAND/
TIJD te selecteren.
NAVIGATIE
153
9
9
10
10
11
11
12
12
2
2
1
1
3
3
04
Draai aan de draaiknop om de
functie VERKEERSINFORMATIE
te selecteren als u
VERKEERSINFORMATIE wilt
ontvangen.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Selecteer OK en druk op de draaiknop
om de selectie te bevestigen.
VERKEERSINFORMATIE
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Vink dit vakje aan om optimaal gebruik te maken van de
verkeersinformatie. Het systeem geeft eventuele omleidingen aan.
OK
INSTELLEN
WAARSCHUWINGSMELDINGEN
RISICOGEBIEDEN
Draai aan de knop om de functie
INSTELLEN RISICOGEBIEDEN te
selecteren en druk op de draaiknop
om de waarschuwingsmelding te
bevestigen. Druk op de draaiknop om
de selectie te bevestigen.
Kies:
- visuele meldingen,
- geluidssignalen, met de duur van
de melding (in seconden)
-
uitsluitend meldingen weergeven bij
navigatie, selecteer vervolgens OK en
druk op de draaiknop om te bevestigen
.
Deze functies zijn alleen beschikbaar als de risicogebieden zijn
gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd.
Herhaal de stappen 1 tot en met 5 van de navigatiefuncties.
NAVIGATIE
Het instellen van het volume van de waarschuwingen voor POI's "Riskante
gebieden" is alleen mogelijk tijdens een dergelijke waarschuwing.
OK
INSTELLEN RISICOGEBIEDEN
154
1
1
2
2
3
3
4
4
5
6
6
7
7
8
8
04
Druk op de toets MENU.
Draai aan de knop om de functie
KAART te selecteren.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Draai aan de knop om de functie
GEGEVENS VAN DE KAART te selecteren.
Met behulp van deze functie kunt u de op
de kaart weergegeven diensten selecteren
(hotels, restaurants, risicogebieden...).
INSTELLEN VAN DE KAART
GEGEVENS VAN DE KAART
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Draai aan de knop en selecteer de
functie oriëntering van uw keuze.
Selecteer OK en druk op de knop om
te bevestigen.
Herhaal de stappen 1 tot 3, draai
aan de knop en selecteer de functie
ORIËNTERING VAN DE KAART.
ORIENTERING VAN DE KAART
ORIËNTERING VAN DE KAART
3D-BLEED
OK
OP NOORDEN GEORIËNTEERD
OP AUTO GEORIËNTEERD
Voor een betere leesbaarheid wordt bij een schaal groter dan 10 km
de kaart automatisch naar het Noorden geörienteerd.
NAVIGATIE
155
1
1
2
2
3
3
4
4
5
5
6
6
7
7
04
Druk op de draaiknop om de
geselecteerde functie te bevestigen.
Draai aan de knop en selecteer de
functie KAART.
Draai aan de knop en selecteer
KAART IN VENSTER of KAART OP
VOLLEDIG SCHERM.
Selecteer OK en druk op de
draaiknop om dit te bevestigen.
Druk op de draaiknop om de
geselecteerde functie te bevestigen.
Draai aan de knop en selecteer de
functie KAART TONEN.
WEERGEVEN VAN DE KAART IN EEN
VENSTER OF EEN VOLLEDIG SCHERM
KAART TONEN
KAART OP VOLLEDIG SCHERM
OK
KAART IN VENSTER
NAVIGATIE
156
5
5
6
6
7
7
8
8
1
1
2
2
3
3
4
4
05
TMC-BERICHTEN INSTELLEN
TMC-berichten (Trafi c Message Channel) informeren de bestuurder over de actuele verkeerssituatie
en over de weersomstandigheden. De bestuurder krijgt een geluidsignaal te horen en op de kaart van
het navigatiesysteem wordt aangegeven waar zich problemen voordoen.
Aan de hand van deze gegevens kan het navigatiesysteem een nieuwe route kiezen.
Druk op de toets MENU.
Draai aan de knop en selecteer de
functie VERKEERSINFORMATIE.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
VERKEERSINFORMATIE TMC FILTEREN
Draai aan de knop en selecteer de
functie VERKEERSINFORMATIE
TMC FILTEREN.
VERKEERSINFORMATIE
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Selecteer de functie GEOGRAFISCH
FILTER en druk op de knop om te
bevestigen.
Draai aan de knop en selecteer het
lter van uw keuze.
Selecteer OK en druk op de knop om
te bevestigen.
GEOGRAFISCH FILTER
RONDOM DE AUTO
OP DE ROUTE
OK
De fi lters werken onafhankelijk van elkaar en vullen elkaar aan.
Wij adviseren:
De fi lters werken onafhankelijk van elkaar en vullen elkaar aan.
De fi lters werken onafhankelijk van elkaar en vullen elkaar aan.
- een omgevingsfi lter van 10 km rondom de auto voor een gebied
Wij adviseren:
ren:
met een dicht wegennet,
- een omgevingsfi lter van 10 km rondom de auto voor een gebied
- een omgevingsfi lter van 10 km rondom de auto voor een gebied
- een omgevingsfi lter van 50 km rondom de auto of een trajectfi lter
met een dicht wegennet,
n dicht wege
op lange trajecten (snelweg).
- een omgevingsfi lter van 50 km rondom de auto of een trajectfi lter
- een omgevingsfi lter van 50 km rondom de auto of een trajectfi lter
157
1
1
2
2
3
3
4
4
6
6
5
5
7
7
05
DE BERICHTEN LEZEN
NIEUWE BERICHTEN WEERGEV
OK
WEERGAVE TMC-BERICHTEN
INSTELLEN
Het is raadzaam de functie NIEUWE BERICHTEN WEERGEV. niet aan te vinken in gebieden met
veel verkeersdrukte.
Draai aan de knop en selecteer de
functie VERKEERSINFORMATIE.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Draai aan de knop en selecteer de
functie BERICHTEN INSTELLEN.
Selecteer de optie DE BERICHTEN
LEZEN.
De spraaksynthese laat de meldingen van de
verkeersinformatie horen.
Selecteer de optie NIEUWE BERICHTEN
WEERGEV.
De verkeersinformatie wordt met de
geselecteerde lters (geogra sch...)
weergegeven en kan ook worden weergegeven
als het navigatiesysteem niet actief is.
BERICHTEN INSTELLEN
VERKEERSINFORMATIE
Selecteer OK en druk op de knop om
te bevestigen.
158
05
2
1
3
2
1
VERKEERSINFORMATIE
BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld:
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
Druk op de draaiknop als de huidige
geluidsbron op het display wordt
weergegeven.
Het snelkeuzemenu van de geluidsbron verschijnt en gee
en geeft toegang tot:
Selecteer Verkeersbericht (TA) en
druk ter bevestiging op de draaiknop
voor toegang tot de desbetreffende
instellingen.
VERKEERSBERICHT (TA)
De functie TA (Traffi c Announcement) geeft voorrang aan het luisteren
naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie
een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron
die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, Jukebox, ...)
automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven.
Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de
oorspronkelijke geluidsbron hervat.
VERKEERSBERICHTEN BELUISTEREN
159
1
1
2
2
3
3
4
4
1
1
2
2
3
3
4
4
AUDIO/VIDEO
RADIO
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
Druk herhaalde malen op de
toets SOURCE om de RADIO te
selecteren.
Druk op de toets BAND om het
golfbereik te selecteren: FM1, FM2,
FMast of AM.
Druk kort op een van de toetsen om
automatisch naar zenders te zoeken.
Druk op een van de toetsen om
handmatig naar zenders te zoeken.
Druk op de toets LIST voor een lijst
van de lokaal beschikbare zenders
(maximaal 60).
Druk langer dan 2 seconden op de
toets om deze lijst bij te werken.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen,
tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel
en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
RDS
Selecteer RDS VOLGEN
ACTIVEREN en druk op OK. Op het
display verschijnt de aanduiding RDS.
Selecteer de functie VOORKEUZE
FM BAND en druk op OK.
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk
op OK.
Druk op de toets MENU.
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te
ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land
dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
VOORKEUZE FM BAND
RDS VOLGEN ACTIVEREN
160
1
1
2
2
06
AUDIO/VIDEO
INFORMATIE EN TIPS
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio Layer 3) is
een standaard voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid
biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatsen.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard
ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet
goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het
branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal
4x) in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie
".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder
speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de
weergave te voorkomen.
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm. Bepaalde
beveiligingssystemen op de originele CD of
zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken,
ongeacht de kwaliteit van de CD-speler.
Plaats de audio- of MP3-CD in de speler. De CD-speler
zal de CD automatisch afspelen.
Als er al een CD in het apparaat zit,
druk dan herhaalde malen op de
toets SOURCE om de CD-speler als
geluidsbron te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST om de lijst met
nummers van de CD of de speellijsten
van de MP3-CD weer te geven.
Het afspelen of weergeven van een MP3-speellijst kan worden
beïnvloed door het gebruikte programma voor de CD en/of de
instellingen. Wij raden u aan een CD te gebruiken die aan de
ISO-norm 9660 voldoet.
CD MP3
EEN CD OF MP3-CD AFSPELEN
CD
Lege CD's worden niet herkend en kunnen het audiosysteem
beschadigen.
161
2
2
3
3
1
1
5
5
6
6
4
4
06
CD-KOPIE OP DE JUKEBOX
COMPLETE CD
KOPIËREN STOPPEN
OK
AUDIOFUNCTIES
Selecteer CD-KOPIE OP DE JUKEBOX
en druk op de knop om te bevestigen.
Selecteer COMPLETE CD om de
volledige inhoud van de CD te kopiëren
en druk op de knop om te bevestigen.
Herhaal, om het kopiëren te
stoppen, de punten 2 en 3. Selecteer
KOPIËREN STOPPEN en druk op de
knop om te bevestigen.
De optie AUTOMATISCH CREËREN kopieert de CD automatisch
naar een album van het type "album nr. ...".
De audio- of MP3-CD wordt naar de harde schijf gekopieerd.
Afhankelijk van de speelduur van de CD duurt het kopiëren tot
20 minuten. Tijdens het kopiëren kunnen de reeds op de harde schijf
opgeslagen albums en CD's niet worden afgespeeld.
Selecteer de letters één voor één en
selecteer OK om te bevestigen.
Als het geen CD met MP3-bestanden betreft, comprimeert de
Jukebox de nummers van de CD automatisch naar MP3-formaat.
Afhankelijk van de speelduur van de CD duurt het comprimeren
ongeveer 20 minuten. Tijdens het comprimeren kunnen de CD en
de reeds op de harde schijf opgeslagen albums worden afgespeeld.
Druk lang op de toets SOURCE om met het kopiëren van de CD te beginnen.
Het kopiëren van bestanden van de Jukebox naar een CD is niet
mogelijk.
De functie KOPIE STOPPEN verwijdert niet de bestanden die al
naar de harde schijf van de jukebox gekopieerd zijn.
Selecteer AUDIOFUNCTIES, selecteer
CD en druk op de knop om te
bevestigen.
Plaats een audio- of MP3-CD in de
speler en druk op de toets MENU.
JUKEBOX
EEN CD NAAR DE HARDE SCHIJF KOPIËREN
AUDIO/VIDEO
162
1
1
1
1
2
2
06
Sluit geen externe harder schijf of andere USB-apparaten dan een
FTA16 of FAT32 geformatteerde USB-stick aan. Daardoor zou de
audio-installatie beschadigd kunnen raken.
Sluit de USB-stick direct of via een verlengsnoer aan op
de poort. Als de autoradio is ingeschakeld, wordt de USB-
bron gedetecteerd zodra deze wordt aangesloten. Het
lezen begint automatisch na een bepaalde tijd, afhankelijk
van de capaciteit van de USB-stick.
De herkende bestandsformaten zijn .mp3 (uitsluitend
mpeg1 layer 3), .wma (uitsluitend standaard 9),
.wav en .ogg.
Een lijst met geschikte uitrustingen is beschikbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
GEBRUIK VAN USB-POORT
AANSLUITEN VAN EEN USB-STICK
De bestanden op de USB-stick worden
overgebracht op uw autoradio en via de
luidsprekers van de auto wordt de muziek
weergegeven.
Sluit geen externe harde schijf of andere
USB-apparaten dan een FTA16 of FAT32
geformatteerde USB-stick aan. Daardoor zou de
audio-installatie beschadigd kunnen raken.
USB-stick (1.1, 1.2 en 2.0):
- de USB-stick moet FAT16 of FAT32
geformatteerd zijn (NTFS wordt niet
ondersteund),
- navigatie door de bestanden is mogelijk via de
bediening op het stuurwiel,
AUDIO/VIDEO
163
2
2
1
1
3
3
4
4
5
5
2
2
3
3
1
1
06
USB
USB KOPIËREN NAAR JUKEBOX
COMPLETE DISC
Selecteer USB en druk op de knop om
te bevestigen.
Selecteer USB KOPIËREN NAAR
JUKEBOX en druk op de knop om te
bevestigen.
Selecteer COMPLETE DISC om de
complete inhoud van de USB te kopiëren
en druk op de knop om te bevestigen.
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk op
de knop om te bevestigen.
Plaats een USB-stick in de daarvoor
bestemde ruimte en druk op de toets
MENU.
JUKEBOX
Druk herhaaldelijk op de toets
SOURCE als een andere geluidsbron
wordt beluisterd en selecteer USB om
de USB te beluisteren.
Druk op een van de toetsen om
een nummer van de USB-stick te
selecteren.
Druk op de toets LIST om de lijst met
dossiers van de USB/MP3-stick weer
te geven.
Gebruik, om de USB stick uit te werpen, het snelmenu (druk op ok)
of druk op de toets MENU, selecteer AUDIO FUNCTIES, USB, en
selecteer vervolgens USB UITWERPEN.
Het afspelen en het weergeven van een MP3-compilatie kan afhankelijk
zijn van het brandprogramma en/of van de gebruikte instellingen.
JUKEBOX
Plaats een USB-stick in de daarvoor beste
bestemde opening.
AUDIO/VIDEO
Een USB-stick moet FAT16 of FAT32 geformatteerd zijn. De
jukebox kan uitsluitend USB-sticks lezen.
AFSPELEN VANAF EEN USB/MP3-STICK
EEN USB/MP3-STICK NAAR DE HARDE SCHIJF KOPIËREN
164
6
6
7
7
5
5
2
2
3
3
4
4
1
1
06
JUKEBOX
HERNOEMEN
BEHEER JUKEBOX
Druk op de toets MENU.
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk
op de knop om te bevestigen.
Selecteer de functie JUKEBOX en
druk op de knop om te bevestigen.
Selecteer de functie BEHEER
JUKEBOX op de knop om te
bevestigen.
Selecteer het te hernoemen album op
de knop om te bevestigen.
Selecteer de functie HERNOEMEN
en druk op de knop om te bevestigen.
Draai aan de knop en selecteer één
voor één de letters van de titel van het
album en bevestig de letters door op
de knop te drukken.
Gebruik het alfanumerieke toetsenbord om de letters van de titel
van het album één voor één in te voeren.
JUKEBOX
EEN ALBUM HERNOEMEN
AUDIO/VIDEO
165
8
8
2
2
3
3
1
1
06
VERWIJDER
OK
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE en selecteer de functie
JUKEBOX.
Druk op de toets LIST.
Draai aan de knop om de bestanden
te selecteren.
Druk op de toets ESC om terug te keren naar het eerste
bestandsniveau.
JUKEBOX
Selecteer OK en druk op de knop om
te bevestigen.
Selecteer om de nummers van een album te hernoemen de te
hernoemen nummers en volg dezelfde procedure.
Gebruik de toets ESC om de lijst met nummers te verlaten.
Selecteer de functie VERWIJDER om een album of
een nummer uit de Jukebox te verwijderen.
JUKEBOX
AFSPELEN VANUIT DE JUKEBOX
AUDIO/VIDEO
166
1
1
2
06
Druk op de toets MENU en selecteer achtereenvolgens de
functies CONFIGURATIE, GELUID en ACTIVEREN EXTERNE
GELUIDSBRON om de AUX-ingang van de radiotelefoon te
activeren.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler…)
aan op de audioaansluitingen (wit en
rood, type RCA) in het dashboardkastje
met een geschikte kabel (JACK-RCA).
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om AUX te selecteren.
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de externe
apparatuur zelf.
Het is niet mogelijk om bestanden vanaf de externe apparatuur naar
de harde schijf te kopiëren.
AUX-INGANG GEBRUIKEN
AUDIOKABEL (JACK-RCA) NIET BIJGELEVERD
AUDIO/VIDEO
167
1
1
2
2
3
3
4
4
5
5
6
6
7
7
06
INSCHAKELEN VIDEOFUNCTIE
PARAMETERS VIDEO
U kunt op de drie audio-/videoaansluitingen in het dashboardkastje een videoapparaat (camcorder,
digitale camera, DVD-speler...) aansluiten.
Draai aan de knop en selecteer de
functie VIDEO.
Druk op de toets MENU nadat u het
videoapparaat hebt aangesloten.
Draai aan de knop en selecteer
de functie INSCHAKELEN
VIDEOFUNCTIE om de videofunctie
in of uit te schakelen.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Druk herhaalde malen op de toets "SOURCE" om een andere
geluidsbron te selecteren dan het videoapparaat.
Druk op de toets "DARK" om de videoweergave te onderbreken.
Draai aan de knop en selecteer de
functie PARAMETERS VIDEO om
het formaat van de weergave, de
lichtsterkte, het contrast en de kleuren
in te stellen.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
MENU VIDEO
De videoweergave is uitsluitend mogelijk als de auto stilstaat.
AUDIO/VIDEO
168
1
1
2
2
3
3
1
1
2
2
07
INGEBOUWDE TELEFOON
INVOEREN VAN DE PINCODE
Open de lade door de knop in te
drukken met de punt van een pen.
Plaats de SIM-kaart
in de houder en
steek deze in de
lade.
Voer stap 1 nogmaals uit om de SIM-kaart weer te
verwijderen.
Verwijder of plaats uw SIM-kaart pas nadat de PC Com is
uitgeschakeld en het contact is afgezet.
Voer de PIN-code in met behulp van
het toetsenbord.
Druk op de toets # om de PIN-code te
bevestigen.
PIN-CODE
Selecteer bij het invoeren van uw PIN-code de optie PIN-CODE
OPSLAAN om de telefoon te kunnen gebruiken zonder telkens de
PIN-code te hoeven invoeren.
INSTALLEREN VAN UW SIM-KAART
(NIET BIJ DE AUTO GELEVERD)
169
3
3
2
2
1
1
4
4
07
De beschikbare functies van de telefoon zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de
compatibiliteit met de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw
telefoon en uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Een overzicht van de
meest geschikte telefoons is verkrijgbaar via het netwerk.
BLUETOOTH-TELEFOON
EEN BLUETOOTH-TELEFOON
KOPPELEN
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set
van het systeem mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit
dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon.
De laatst gekoppelde telefoon wordt automatisch
opnieuw gekoppeld.
Selecteer WIJZE VAN ACTIVEREN
BLUETOOTH en vervolgens ACTIEF
EN ZICHTBAAR. Druk op de
draaiknop om iedere handeling te
bevestigen.
Druk op de toets MENU, selecteer
TELEMATICA en vervolgens
FUNCTIES BLUETOOTH. Druk op
de draaiknop om iedere handeling te
bevestigen.
Selecteer op uw telefoon de naam van de
PEUGEOT-radiotelefoon. Voer de toegangscode in
(standaard 0000).
Herhaal, om de naam van de PEUGEOT-radiotelefoon
efoon te kennen en
te wijzigen, stap 2 en selecteer NAAM VAN DE RADIOT
ADIOTELEFOON
WIJZIGEN.
170
07
De gesprekkenlijst bevat uitsluitend gesprekken die zijn gevoerd met
de radiotelefoon vanuit de auto.
Als de telefoon is gekoppeld kan het systeem het adresboek en de
gesprekkenlijst synchroniseren. Herhaal stap 2 en selecteer WIJZE
VAN SYNCHRONISEREN INDEX. Selecteer de synchronisatie van
uw keuze en druk op de draaiknop om te bevestigen.
De synchronisatie kan enkele minuten duren.
Herhaal, om de gekoppelde telefoon te wijzigen, stap 2, selecteer
LIJST GEKOPPELDE TELEFOONS en druk op ok om te bevestigen.
De lijst met eerder gekoppelde telefoons (maximaal 10) verschijnt.
Selecteer de telefoon van uw keuze, bevestig, selecteer KOPPELEN
en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Herhaal, om de toegangscode te wijzigen, stap 2, selecteer
TOEGANGSCODE en sla de code van uw keuze op.
BLUETOOTH-TELEFOON
EEN BLUETOOTH-TELEFOON
KOPPELEN
171
1
1
2
2
3
3
5
5
6
6
4
4
07
TELEFONEREN
BELLEN MET EEN CONTACTPERSOON
Draai aan de knop om de functie
NUMMER KIEZEN te selecteren.
Druk op de toets OPNEMEN om het
snelmenu van de telefoon weer te
geven.
Druk op de knop om de selectie te
bevestigen.
Toets het nummer van uw
contactpersoon in op het
alfanumerieke toetsenbord.
Druk op de toets OPNEMEN om naar
het gekozen nummer te bellen.
Druk op de toets OPHANGEN om het
gesprek te beëindigen.
EEN GESPREK ACCEPTEREN OF
WEIGEREN
Druk op de toets OPNEMEN om een
gesprek te accepteren.
Druk op de toets OPHANGEN om
een gesprek te weigeren.
U kunt ook de toets TEL op het stuur even
ingedrukt houden om het menu van de telefoon
weer te geven: gesprekkenlijst, telefoonboek,
voicemail.
Druk op MENU om de gebruikte telefoon te kiezen, selecteer achtereenvolgens TELEMATICA,
BLUETOOTH FUNCTIES, WIJZE VAN ACTIVEREN BLUETOOTH. Naar keuze:
- NIET ACTIEF: gebruik van de interne telefoon,
- ACTIEF EN ZICHTBAAR: gebruik van de bluetooth telefoon, zichtbaar vanaf alle telefoons,
- ACTIEF EN NIET ZICHTBAAR: gebruik van de bluetooth telefoon, onzichtbaar vanaf de andere
telefoons, aansluiten van een nieuwe telefoon niet mogelijk.
Selecteer LIJST GESPREKKEN of INDEX en druk op OK. Kies het
gewenste nummer en bevestig om te bellen.
NUMMER KIEZEN
172
08
BOORDCOMPUTER
- Het tabblad "auto": de actieradius,
het huidige brandstofverbruik en de
resterende afstand.
- Het tabblad "1" (traject 1) met:
de gemiddelde snelheid, het
gemiddelde brandstofverbruik en
de berekende afgelegde afstand op
traject "1".
- Het tabblad "2" (traject 2) met
dezelfde gegevens voor een
tweede traject.
ENKELE DEFINITIES
Actieradius:
in deze stand geeft de computer aan hoeveel kilometer u nog
met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van
het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.
De weergegeven waarde kan sterk variëren door een verandering in de
wagensnelheid of het landschap.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het
display. Na het tanken van minimaal 10 liter brandstof wordt de actieradius
opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan 100 km bedraagt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als tijdens het rijden voortdurend
streepjes worden weergegeven in plaats van cijfers.
Momenteel verbruik:
dit verbruik wordt berekend en weergegeven vanaf
30 km/h.
Gemiddeld verbruik:
dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Afgelegde afstand:
deze afstand wordt berekend sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Nog af te leggen afstand:
dit is de afstand tot de door de gebruiker
ingevoerde eindbestemming. Als het navigatiesysteem in gebruik is, wordt
deze afstand op elk moment tijdens het rijden opnieuw berekend.
Gemiddelde snelheid:
dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
Boordcomputer
Wegwijser
km
km/h
A
fstand
l/100
740
6.5
31
173
1
2
2
2
08
DIAGNOSE AUTO
WAARSCHUWINGENLOGBOEK
STATUS VAN DE FUNCTIES
RESET CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
BOORDCOMPUTER
DIAGNOSE AUTO
Als de knop meerdere keren wordt ingedrukt, worden de
verschillende functies van de boordcomputer achtereenvolgend
weergegeven op het display.
Resetten
Druk de knop langer dan twee seconden in zodra het
gewenste traject wordt aangegeven.
SNELKEUZE
km
Boordcomputer
Ogenblikkelijke info.
860
Actieradius
km
l/100
174
1
1
3
3
4
4
5
5
6
6
7
7
8
8
09
2
2
CONFIGURATIE
DATUM EN TIJD INSTELLEN
Druk op de toets MENU.
Draai aan de draaiknop om de functie
CONFIGURATIE te selecteren.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de draaiknop om de functie
CONFIGURATIE BEELDSCHERM te
selecteren.
Stel de parameters één voor één
in door deze te bevestigen met de
draaiknop. Selecteer vervolgens
de tab OK op het scherm om de
instellingen te bevestigen.
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
CONFIGURATIE BEELDSCHERM
DATUM EN TIJD INSTELLEN
OK
Druk op de draaiknop om de selectie
te bevestigen.
Draai aan de draaiknop om de functie
DATUM EN TIJD INSTELLEN te
selecteren.
Met de functie CONFIGURATIE kunnen de instellingen voor kleur, helderheid, eenheden en
gesproken commando's worden gewijzigd.
Dit moet elke keer na het aansluiten van de accukabels opnieuw
gebeuren.
175
1
2
3
3
2
1
4
4
2
3
4
3
1
2
3
3
3
4
4
4
4
4
4
4
5
5
5
5
3
4
4
4
3
3
3
2
3
4
4
4
4
4
4
2
2
3
3
3
3
2
3
3
3
4
4
4
4
10
BASISFUNCTIE
NAVIGATIE
laatst gekozen bestemmingen
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
instellen gesproken berichten
straatnaam inschakelen/uitschakelen
laatste bestemmingen wissen
KAART
KEUZE A
keuze A1
keuze A2
KEUZE B...
EEN BESTEMMING KIEZEN
adres invoeren
land:
plaats:
straat:
nr./_:
huidige locatie
Opslaan
POI
in de buurt van
op de route
rondom de huidige plaats
zoeken op naam
gps-coördinaten
index
ETAPPES EN ROUTE
een etappe toevoegen
adres invoeren
index
laatst gekozen bestemmingen
etappes ordenen/verwijderen
alternatieve route
gekozen bestemming
NAVIGATIEMOGELIJKHEDEN
defi niëren berekeningscriteria
snelste route
kortste route
afstand/tijd
met tolwegen
met ferryboat
verkeersinformatie
NAVIGATIE STOPPEN/HERVATTEN
ORIËNTERING VAN DE KAART
op auto georiënteerd
op Noorden georiënteerd
3D-beeld
GEGEVENS VAN DE KAART
overheid en veiligheid
gemeentehuizen, stadscentrum
universiteiten, hogescholen
ziekenhuizen
hotels, restaurants en winkels
hotels
restaurants
wijnhuizen/-proeverijen
zakencentra
176
4
4
3
1
2
3
4
4
3
4
4
4
4
4
1
2
3
3
3
3
3
3
3
3
2
3
2
3
3
2
4
4
2
4
4
4
3
3
4
4
4
4
4
4
4
3
3
4
4
4
4
3
3
2
2
2
3
3
3
4
4
4
4
2
3
winkelen, supermarkten
cultuur, toerisme en toneel
cultuur en musea
casino's en nachtleven
bioscopen en theaters
toerisme
toneel, tentoonstellingen
sportcentra en openlucht
sportcentra, sportcomplexen
golfterreinen
ijsbanen, bowling
wintersportcentra
parken en tuinen
attractieparken
transport en mobiliteit
luchthavens, havens
stations, autobusstations
autoverhuur
parkeerplaatsen
dienstenstations, garages
de berichten lezen
de nieuwe berichten weergeven
VERKEERSINFORMATIE
KEUZE VAN HET TMC-STATION
TMC automatisch volgen
TMC handmatig volgen
lijst van TMC-stations
DE KAART VERPLAATSEN/VOLGEN AUTO
KAART TONEN
kaart op volledig scherm
kaart in venster
BESCHRIJVING CARTOGRAFISCHE BASIS
DE BERICHTEN RAADPLEGEN
VERKEERSINFORMATIE TMC FILTEREN
geografi sch lter
alle berichten bewaren
de berichten bewaren
rondom de auto
op de route
verkeersinformatie
trafi c info.
afsluiting van wegen
beperking van afmetingen
staat van de weg
weerbericht en zicht
stadsinlichtingen
parkeren
openbaar vervoer
evenementen
AUDIOFUNCTIES
VOORKEURSINSTELLINGEN RADIO
frequentie invoeren
inschakelen/uitschakelen RDS-functie
inschakelen/uitschakelen REG-functie
Radio Text weergeven/verbergen
VOORKEURSINSTELLINGEN CD, USB, JUKEBOX
Introscan inschakelen/uitschakelen (SCN)
willekeurig afspelen inschakelen/uitschakelen (RDM)
herhaling inschakelen/uitschakelen (RPT)
tonen van CD-details activeren/deactiveren
CD
CD naar Jukebox kopiëren
complete CD kopiëren
meerdere keuzes
DE AANKONDIGING VAN BERICHTEN INSTELLEN
177
1
4
2
3
3
3
4
4
2
4
3
4
4
4
4
4
3
2
3
4
4
4
4
3
3
3
3
4
4
3
3
5
5
5
3
3
2
3
5
5
3
2
4
3
5
4
3
4
3
4
4
3
3
4
4
4
4
4
3
5
4
5
5
2
3
4
4
huidige album
huidige nummer
CD uitwerpen
ontvangen via infrarood
uitwisselen met SIM-kaart
alle kaarten naar SIM zenden
één kaart naar SIM zenden
alle kaarten van de SIM ontvangen
één kaart van de SIM ontvangen
wisselen met Bluetooth
TELEMATICA
lijst gesprekken
nummering
index
voicemail
diensten
Customer Contact Center
PEUGEOT Assistance
PEUGEOT Service
ontvangen berichten
USB
kopiëren van USB naar Jukebox
volledige disc
meervoudige selectie
huidig album
huidig nummer
USB verwijderen
BELLEN
INDEX
beheer kaarten van de index
kaart raadplegen of wijzigen
een kaart toevoegen
een kaart verwijderen
alle kaarten verwijderen
confi guratie index
een index selecteren
de index benoemen
de startindex kiezen
kaartenoverdracht
uitwisselen via infrarood
alle kaarten zenden
één kaart zenden
SMS-BERICHTEN
ontvangen SMS-berichten lezen
SMS-bericht verzenden
SMS-bericht opstellen
de SMS-lijst wissen
TELEFOONFUNCTIES
netwerk
zoeken naar netwerk
automatisch
handmatig
beschikbare netwerken
duur gesprekken
op nul zetten
PIN-code beheren
activeren/deactiveren
PIN-code opslaan
JUKEBOX
beheer Jukebox
confi guratie jukebox
Hi-Fi (320 kbps)
hoog (192 kbps)
normaal (128 kbps)
beheer playlist
Jukeboxgegevens wissen
status Jukebox
178
6
3
3
3
4
1
2
3
3
3
3
2
4
5
5
4
5
5
1
3
2
3
1
2
3
3
2
2
2
3
3
4
4
4
3
2
2
2
3
4
3
4
4
3
3
3
4
4
4
4
1
2
2
Versie menustructuur 8.2
PIN-code wijzigen
belopties
telefoongesprekken con gureren
tonen van mijn nummer
automatisch opnemen na x keer overgaan
opties beltonen
voor mondelinge oproepen
voor de SMS-berichten
geluidssignaal SMS
nummer voicemail
de gesprekkenlijst wissen
CONFIGURATIE
CONFIGURATIE DISPLAY
de kleur kiezen
lichtsterkte regelen
datum en tijd instellen
eenheden kiezen
* De parameters variëren afhankelijk van de
auto.
GELUIDEN
gesproken berichten instellen
instellingen spraaksturing
volume van de instructies
volume andere berichten
een vrouwelijke/mannelijke stem kiezen
AUX-ingang activeren/deactiveren
VIDEO
BOORDCOMPUTER
TAALKEUZE
INSCHAKELEN VIDEOFUNCTIE
PARAMETERS VIDEO
afmetingen weergave
lichtsterkte regelen
kleuren instellen
contrast instellen
LOGBOEK MELDINGEN
STATUS VAN FUNCTIES *
RESET DETECTOR TE LAGE BANDENSPANNING *
wijze van synchroniseren van de index
geen synchronisatie
zie de index van de telefoon
zie de index van de SIM-kaart
zie alle indexen
BLUETOOTH FUNCTIES
wijze van activeren
niet actief
actief en zichtbaar
actief en niet zichtbaar
lijst met gekoppelde randapparatuur
de naam van de radiotelefoon wijzigen
identifi catiecode
PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN *
INSCHAKELEN / UITSCHAKELEN GESCHEIDEN REGELING L-R
INSCHAKELEN / UITSCHAKELEN AIRCONDITIONING
AIRCONDITIONING
179
1
2
2
2
1
1
1
Druk langer dan 2 seconden op de
toets MENU voor toegang tot het
volgende schermmenu.
LIJST STEMCOMMANDO'S
Druk herhaalde malen op de toets
met de muzieknoot voor toegang tot
de volgende instellingen.
AUTOMATISCHE CORRECTIE VOLUME
Elke geluidsbron (radio, CD, MP3,
Jukebox, CD-wisselaar) kan afzonderlijk
worden ingesteld.
DIAGNOSE RADIOTELEFOON
DEKKING GPS
NOODENERGIEVOORZIENING
BESCHRIJVING VAN HET TOESTEL
NAVIGATIEDEMONSTRATIE
CONFIGURATIE DIENSTEN
CORRECTIE LOUDNESS
TREBLE
BASS
GELUIDSSFEER
BALANS V - A
BALANS L - R
180
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Controleer of de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen,
hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de
middelste stand te zetten, de muziekstijl "Geen"
te selecteren en de functie Loudness in de
stand "Actief" te zetten als de CD-speler is
geselecteerd, en in de stand "Inactief" te zetten
als de radio is geselecteerd.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem
dat niet door de autoradio wordt herkend.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, muziekstijl) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een muziekstijl te selecteren.
In de onderstaande tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen.
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
VEELGESTELDE VRAGEN
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven
in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
-
Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is
gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio
.
-
De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen
.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
181
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of ondergrondse parkeergarage).
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
Laat de antenne controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
Na het afzetten van
de motor wordt de
radio na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand
van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik
(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin
de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
Start de motor om de accu op te laden.
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
182
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
De optie
VERKEERSINFORMATIE
is aangevinkt, maar de
les op de route worden
niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de pictogrammen van
de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen, ...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Het berekenen van de
route lijkt soms langer te
duren dan normaal.
Dit is een normaal verschijnsel. Het
systeem is afhankelijk van de beschikbare
verkeersinformatie.
Het systeem kan tijdelijk trager worden als gelijktijdig met het berekenen
van de route een CD naar de Jukebox gekopieerd wordt.
Wacht met het starten van de navigatie tot het
kopiëren van de CD is voltooid of breek het
kopiëren af.
Werkt de noodoproep
zonder SIM-kaart?
Bepaalde nationale reglementen schrijven voor dat een SIM-kaart moet
zijn geplaatst om een noodoproep te kunnen activeren.
Plaats een geldige SIM-kaart in de houder van
het systeem.
Mijn SIM-kaart wordt
niet herkend.
Het systeem is alleen geschikt voor 3,3V SIM-kaarten. De oude 5V en
1,8V SIM-kaarten worden niet herkend.
Raadpleeg uw telefoonprovider.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart.
Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten
een signaal ontvangt (druk lang op de toets
MENU, selecteer vervolgens DIAGNOSE
RADIOTELEFOON en ten slotte GPS-DEKKING).
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel, ...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
183
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
De routeberekening
wordt niet voltooid.
De vermijdcriteria zijn wellicht in tegenspraak met de huidige locatie
(uitsluiting van tolwegen tijdens het rijden op een tolweg).
Controleer de vermijdcriteria.
De wachttijd na het
plaatsen van een CD
duurt lang.
Na het plaatsen van een nieuw medium leest het systeem een aantal
gegevens uit (speellijst, titel, artiest, enz.).
Dit kan enkele seconden in beslag nemen.
Dit is normaal.
Ik kan geen verbinding
tot stand brengen met
mijn Bluetooth-telefoon.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of
dat het toestel niet gedetecteerd wordt.
- Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
- Zorg ervoor dat uw telefoon kan worden
gedetecteerd.
184
De Peugeot Connect Nav is zodanig gecodeerd dat
deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk als u het systeem voor gebruik in
een andere auto wilt laten confi gureren.
Bepaalde functies die in dit boekje worden beschreven,
zullen in de loop van het jaar beschikbaar zijn.
Peugeot Connect Nav
INHOUD
01 Basisfuncties blz.
02 Stuurkolomschakelaars blz.
03 Algemene werking blz.
04 Navigatie blz.
05 Verkeersinformatie blz.
06 Radio blz.
07 Multimediaspelers blz.
08 Bluetooth-telefoon blz.
09 Confi guratie blz.
10 Boordcomputer blz.
11 Menustructuren displays blz.
Veelgestelde vragen blz.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Na het afzetten van de motor schakelt de Peugeot
Connect Nav zichzelf tijdens de overgang naar de
energiespaarstand uit om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
MULTIMEDIA-AUTORADIO/BLUETOOTH-TELEFOON
GPS EUROPA OP SD-KAART
185
186
187
189
196
198
199
202
204
205
206
209
185
01
1
1
5
5
10
10
2
2
3
3
4
4
6
6
13
13
11
11
9
9
14
14
15
15
7
7
8
8
12
12
16
16
1. Motor afgezet
- Kort indrukken: aan/uit
- Lang indrukken: CD pauzeren, geluidsweergave radio onderbreken.
Draaiende motor
- Kort indrukken: CD pauzeren, geluidsweergave radio onderbreken.
- Lang indrukken: resetten van het systeem.
2. Volumeregeling (individueel voor iedere geluidsbron,
inclusief berichten en waarschuwingen van het
navigatiesysteem).
3. Toegang tot het Menu "Radio". Weergave van het
zenderoverzicht.
4. Toegang tot het Menu "Muziek". Weergave van tracks.
6. Toegang tot het Menu "Telefoon". Weergave van het logboek
gesprekken.
7. Toegang tot het Menu "MODE".
Selecteren van het achtereenvolgens weergeven van:
Radio, Kaart, NAV (tijdens navigatie), Telefoon (tijdens een
gesprek), Boordcomputer.
Lang indrukken: Black Panel-functie (DARK).
8. Toegang tot het Menu "Navigatie". Weergave van de laatst
gekozen bestemmingen.
9. Toegang tot het Menu "Verkeer". Weergave van de actuele
verkeersinformatie.
10. ESC: huidige bewerking afbreken.
11. CD uitwerpen.
12. Selecteren van de vorige/volgende radiozender in het overzicht.
Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst.
Selecteren van het vorige/volgende item in een lijst.
13. Selecteren van de vorige/volgende radiozender.
Selecteren van de vorige/volgende titel van een CD of
vorig/volgend MP3-bestand.
Selecteren van het vorige/volgende item in een lijst.
14. Toetsen 1 t/m 6:
Selecteren van een in het geheugen opgeslagen
radiozender.
Lang indrukken: in het geheugen opslaan van de huidige
radiozender.
15. SD-kaartlezer, uitsluitend voor navigatie.
16. Selectieknop voor de weergave op het display, afhankelijk
van de context van het menu.
Kort indrukken: contextmenu of bevestigen.
Lang indrukken: speci ek contextmenu van de
weergegeven lijst.
BASISFUNCTIES
BEDIENINGSPANEEL Peugeot Connect Nav
3 - 4. Lang indrukken: toegang tot de audio-instellingen:
geluidsverdeling voor/achter, links/rechts, lage-/
hogetonenregeling, sfeerinstellingen, loudness,
automatische volumecorrectie, standaardinstellingen.
5. Toegang tot het Menu "SETUP".
Lang indrukken: toegang tot het GPS-bereik en de demo-mode.
186
02
STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO : selecteren van de vorige voorkeuzezender.
Selecteren van het vorige item uit het adresboek.
RADIO: selecteren van de volgende voorkeuzezender.
Selecteren van het volgende item uit het adresboek.
RADIO: selecteren van de volgende radiozender in de lijst.
Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde.
CD: selecteren van het volgende nummer.
CD: ingedrukt houden: snel vooruitspoelen.
RADIO: selecteren van de vorige radiozender in de lijst.
Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in a opende volgorde.
CD: selecteren van het vorige nummer.
CD: ingedrukt houden: snel terugspoelen.
- Wijzigen van de geluidsbron.
- Bellen vanuit het adresboek.
- Telefoon opnemen/ophangen.
- Langer dan 2 seconden indrukken:
toegang tot het adresboek.
Volume verhogen.
Volume verlagen
Mute; geluid
onderbreken: gelijktijdig
indrukken van de toetsen
van de volumeregeling.
Geluid weer inschakelen:
indrukken van een van
de twee toetsen van de
volumeregeling.
187
03
ALGEMENE WERKING
Raadpleeg het hoofdstuk "Menustructuren displays" voor een
gedetailleerd overzicht van de keuzemogelijkheden binnen de menu's.
Door meerdere keren achter elkaar op de toets MODE te drukken, krijgt u toegang tot de volgende menu's:
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht,
niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder
schoonmaakmiddel.
RADIO / MULTIMEDIASPELERS
TELEFOON
(Tijdens een telefoongesprek)
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG
SCHERM
NAVIGATIE
(Tijdens navigatie)
SETUP :
taalkeuze * , datum en tijd * , weergave,
parameters van de auto * , eenheden en
systeeminstellingen "Demo-modus".
VERKEER:
TMC-informatie en berichten.
* Afhankelijk van de uitvoering.
BOORDCOMPUTER
188
03
1
2
3
3
2
1
1
1
3
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
2
2
2
2
1
1
2
1
2
2
2
2
2
2
2
1
1
1
1
1
1
1
ALGEMENE WERKING
Door de draaiknop OK in te drukken krijgt
u toegang tot de snelkeuzemenu's.
MULTIMEDIASPELERS:
NAVIGATIE (TIJDENS NAVIGATIE):
NAVIGATIE STOPPEN
BERICHT HERHALEN
ALTERNATIEVE ROUTE
ROUTE-INFORMATIE
BESTEMMING TONEN
TRAJECTINFORMATIE
Navigatiecriteria
Vermijdcriteria
Aantal satellieten
KAART VERPLAATSEN
GESPR. BERICHT
NAVIGATIE-OPTIES
RADIO :
FM
VERKEERSINFORMATIE (TA)
RDS
RADIOTEKST
REGIOPROG. (REG)
AM
AM
VERKEERSINFORMATIE (TA)
AM-LIJST VERNIEUWEN
FM
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG SCHERM:
WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT
VERKEERSINFORMATIE (TA)
AFSPEELOPTIES
NORMALE AFSPEELVOLGORDE
SHUFFLE
MAP HERHALEN
INTROSCAN
KIES GELUIDSBRON
TELEFOON:
OPHANGEN
IN DE WACHT ZETTEN
BELLEN
DTMF-TONEN
PRIVÉMODUS
MICRO UIT
NAVIG. STOPPEN/NAVIGATIE HERVATTEN
BESTEMMING
POINTS OF INTEREST
POSITIE-INFO
KAARTINSTELLINGEN
KAART VERPLAATSEN
189
1
2
3
5
6
4
04
NAVIGATIE
EEN BESTEMMING KIEZEN
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk vervolgens op de draaiknop
om te bevestigen.
Selecteer de functie "Bestemming
invoeren" en druk op de draaiknop
om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Selecteer de letters van de
plaatsnaam één voor één en druk
telkens op de draaiknop om een letter
te bevestigen.
Selecteer het land en draai
vervolgens aan de draaiknop om
de plaats te selecteren. Druk op de
draaiknop om te bevestigen.
MENU NAVIGATIE
BESTEMMING INVOEREN
Plaats de SD-kaart met navigatiegegevens in de lezer op het bedieningspaneel om de
navigatiefuncties te gebruiken.
De navigatiegegevens op de SD-kaart mogen niet worden gewijzigd.
Updates van navigatiegegevens zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een lijst
n lijst van plaatsen
in het gekozen land beschikbaar die kunnen worden ges
en geselecteerd
door de eerste letters van de plaatsnaam in te voeren.
ren.
Selecteer de functie "Adresinvoer"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
ADRESINVOER
Onder de functie Menu Navigatie verschijnen de 20 laa
20 laatst gekozen
bestemmingen.
190
7
8
9
10
04
O
Om een bestemming te wissen; selecteer vanaf de etappes 1 tot 3 "Uit laatste
bestemmingen kiezen".
Door lang op een van de bestemmingen te drukken verschijnt een lijst met handelingen,
waarin u kunt kiezen voor:
Vermelding wissen
Lijst wissen
Herhaal de stappen 5 t/m 7 om de
"Straat" en het "Huisnummer" in te
voeren.
Draai aan de draaiknop en selecteer OK.
Druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Opslaan in adresboek" om het ing
het ingevoerde
adres als kaart op te slaan. Druk op de draaiknop om d
om de selectie te
bevestigen.
Uw Peugeot Connect Nav kan maximaal 500 kaarten o
rten opslaan.
Voor een snellere invoer is het mogelijk rechtstreeks ee
ks een postcode in
te voeren via de functie "Postcode".
Gebruik het virtuele toetsenbord om de letters en cijfers
cijfers in te voeren.
Selecteer vervolgens "Navigatie
starten" en druk op de draaiknop om
te bevestigen.
Tijdens de navigatie kan de laatste
aanwijzing worden herhaald door het
uiteinde van de verlichtingsschakelaar
in te drukken.
Met de draaiknop kan worden in- en uitgezoomd op de k
p de kaart.
Met het snelkeuzemenu van KAART VOLLEDIG SCHE
CHERM is het
mogelijk de kaart te verplaatsen of de richting te kiezen.
iezen. Druk op de
draaiknop en selecteer vervolgens "Kaartinstellingen".
en".
Selecteer de navigatiecriteria:
"Snelste route", "Kortste route" of "Geoptimaliseerde rou
de route" en druk
op de draaiknop om te bevestigen.
Er kan ook een bestemming worden geselecteerd vanu
vanuit "Uit
adresboek kiezen" of "Uit laatste bestemmingen kiezen"
iezen".
UIT LAATSTE BESTEMMINGEN KIEZEN
UIT LAATSTE BESTEMMINGEN KIEZEN
UIT ADRESBOEK KIEZEN
NAVIGATIE STARTEN
NAVIGATIE
191
4
3
2
1
7
6
5
04
NAVIGATIE
NAVIGATIEOPTIES
Selecteer de functie
"Routedynamiek".
Deze functie geeft toegang tot de
opties "Verkeersonafhankelijk" en
"Semi-dynamisch".
Selecteer de functie "Vermijdcriteria".
Deze functie geeft toegang tot de
optie VERMIJDEN (autosnelwegen,
tolwegen, veerboten).
Draai aan de draaiknop en
selecteer de functie "Herberekenen"
om rekening te houden met de
geselecteerde navigatieopties. Druk
op de draaiknop om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Routetype"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen. Met deze functie kunnen
de navigatiecriteria worden gewijzigd.
Selecteer de functie "Routeopties"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
HERBEREKENEN
VERMIJDCRITERIA
ROUTEDYNAMIEK
ROUTETYPE
ROUTEOPTIES
MENU NAVIGATIE
De route die uw Peugeot Connect Nav berekent, hangt af van de geselecteerde navigatieopties.
Door het wijzigen van deze opties kan een totaal verschillende route worden berekend.
192
7
6
5
4
3
2
1
04
TUSSENSTOP TOEVOEGEN
Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in.
Selecteer na het invoeren van het
nieuwe adres "OK" en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
Selecteer "Herberekenen" en druk op
de draaiknop om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu "Navigatie"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Tussenstop
toevoegen" (maximaal 5 tussenstops)
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Tussenstops"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
OK
ADRESINVOER
TUSSENSTOP TOEVOEGEN
TUSSENSTOPS
MENU "NAVIGATIE"
HERBEREKENEN
De tussenstop moet zijn gepasseerd of gewist voordat d
ordat de navigatie
naar de volgende bestemming kan worden hervat. Zo n
. Zo niet, dan leidt
uw Peugeot Connect Nav u systematisch naar de vorige
vorige etappe.
Na het selecteren van de bestemming kunnen tussenstops aan de route worden toegevoegd.
NAVIGATIE
193
8
6
7
4
3
5
2
1
04
NAVIGATIE
POINTS OF INTEREST ZOEKEN
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op de toets om te bevestigen.
Selecteer de functie "POI dichtbij" om
points of interest in de nabijheid van
de auto te zoeken.
Selecteer de functie "POI zoeken"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
MENU NAVIGATIE
POI ZOEKEN
POI DICHTBIJ
Selecteer de functie "POI in plaats"
om points of interest in de gewenste
plaats te zoeken. Kies het land en
voer vervolgens de plaatsnaam in met
behulp van het virtuele toetsenbord.
Selecteer de functie "POI bij route"
om points of interest in de nabijheid
van de route te zoeken.
Selecteer de functie "POI in land" om
points of interest in het gewenste land
te zoeken.
Selecteer de functie "POI bij
bestemming" om points of interest in
de omgeving van de eindbestemming
te zoeken.
POI BIJ BESTEMMING
POI BIJ ROUTE
POI IN LAND
POI IN PLAATS
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een ove
n overzicht van
plaatsnamen in het geselecteerde land beschikbaar.
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven,
vliegvelden...).
194
04
NAVIGATIE
POI-LIJST
* Afhankelijk van beschikbaarheid in het land.
Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points
of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op
dit pictogram in te zoomen kunt u de verschillende
Points of Interest bekijken.
195
5
6
3
2
1
4
04
NAVIGATIE-INSTELLINGEN
Selecteer "Instellen risicozones" voor
toegang tot de functies "Op kaart
weergeven", "Visuele waarschuwing"
en "Akoestische waarschuwing".
Selecteer de functie "POI-categorieën
op kaart" om de POI's die standaard
op de kaart worden weergegeven in
te stellen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Instellingen"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
POI-CATEGORIEËN OP KAART
INSTELLINGEN
INSTELLEN RISICOZONES
MENU NAVIGATIE
NAVIGATIE
Selecteer de functie "Navigatievolume"
en draai aan de draaiknop om het
volume van de verschillende gesproken
berichttypen (verkeersinformatie,
waarschuwingsmeldingen…) in te stellen.
NAVIGATIEVOLUME
Het volume van de risicozone POI's kan alleen worden ingesteld als
een dergelijke waarschuwingsmelding wordt uitgesproken.
UPDATEN RISICOZONE-POI'S
Voor het updaten van RISICOZONE-POI's is een SDHC-speler
(High Capacity) vereist.
Download het update-bestand via Internet (www.peugeot.fr of www.
peugeot.co.uk).
Open dit bestand en kopiëer de uitgepakte documenten naar
de map DATABASE op de SD-kaart, waarbij de bestaande
documenten worden vervangen.
196
2
1
3
4
5
05
VERKEERSINFORMATIE
INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE
WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN
Selecteer vervolgens de gewenste
straal van het fi lter (in km), afhankelijk
van de route, en bevestig door op de
draaiknop te drukken.
Wanneer alle berichten over het
traject worden geselecteerd, wordt
aanbevolen een geografi sche lter
(over een straal van 5 km bijvoorbeeld)
toe te voegen om het aantal
berichten dat op de kaart verschijnt te
verkleinen. Het geogra sch lter volgt
de verplaatsing van de auto.
De fi lters werken onafhankelijk van elkaar en cumulatief.
De fi lters werken onafhankelijk van elkaar en cumulatief.
Het is raadzaam om een fi lter op de route en een lter rondom de
Het is raadzaam om een fi lter op de route en een lter rondom de
auto in te schakelen van:
- 3 km of 5 km voor een gebied met een dicht wegenne
gennet,
- 10 km voor een gebied met een normaal wegennet,
nnet,
- 50 km voor lange trajecten (autosnelweg).
Druk nogmaals op de toets TRAFFIC
of selecteer het Menu Verkeer
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Druk op de toets TRAFFIC.
Een TMC-bericht (Trafi c Message Channel) is informatie met betrekking tot het verkeer en het weer
die in real time wordt ontvangen en doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken
berichten en visuele waarschuwingen op de navigatiekaart.
Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen.
Selecteer de functie "Geogra sch
lter" en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
BERICHTEN OP ROUTE
De lijst met TMC-berichten verschijnt onder Menu Verke
Verkeer op
volgorde van nabijheid.
ALLEEN WAARSCH.BERICHTEN OP ROUTE
MENU VERKEER
Selecteer het gewenste fi lter:
ALLE WAARSCHUWINGSBERICHTEN
ALLE BERICHTEN
De berichten verschijnen op de kaart
en in de lijst.
Druk op ESC om het lter uit te schakelen.
GEOGRAFISCH FILTER
197
05
2
1
3
2
1
VERKEERSINFORMATIE
BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld:
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
Druk op de draaiknop als de huidige
geluidsbron op het display wordt
weergegeven.
Het snelkeuzemenu van de geluidsbron verschijnt en gee
en geeft toegang tot:
Selecteer Verkeersbericht (TA) en
druk ter bevestiging op de draaiknop
voor toegang tot de desbetreffende
instellingen.
VERKEERSBERICHT (TA)
De functie TA (Traffi c Announcement) geeft voorrang aan het luisteren
naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie
een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron
die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, Jukebox, ...)
automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven.
Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de
oorspronkelijke geluidsbron hervat.
VERKEERSBERICHTEN BELUISTEREN
198
3
2
1
1
06
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
Druk tijdens het luisteren naar de
radio op de draaiknop.
Het snelkeuzemenu van de radiofunctie verschijnt en ge
en geeft toegang
tot de volgende opties:
Selecteer de gewenste functie
en druk op de draaiknop om te
bevestigen en de desbetreffende
instellingen te wijzigen.
VERKEERSBERICHT
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio stee
o steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar k
aar kunt blijven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen
ijzigen. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvang
tvangen, omdat
de frequenties van de zender niet het hele land dekken.
kken. Dit verklaart
dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen,
tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
RDS - REGIONALE FUNCTIE
Druk op de toets RADIO om de
alfabetische lijst met lokaal ontvangen
zenders weer te geven.
Selecteer het gewenste station met
de draaiknop en druk op de draaiknop
om te bevestigen.
Druk tijdens het luisteren naar de radio op een van
de toetsen om de vorige of volgende zender in de
lijst te selecteren.
Druk langer dan 2 seconden op een van de numerieke
rieke toetsen om
de zender waarop is afgestemd op te slaan.
Druk op de numerieke toets om naar de zender te luiste
luisteren die
onder die toets is opgeslagen.
RDS
RADIOTEKST
REGIOPROG. (REG)
AM
RADIO
Houd een van de toetsen lang ingedrukt om
automatisch in a opende of oplopende volgorde
naar zenders te zoeken.
199
07
MULTIMEDIASPELERS
CD, CD MET MP3- OF WMA-BESTANDEN
INFORMATIE EN TIPS
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de s
de standaard
ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te k
e te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn
et zijn dat deze
niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standa
standaard voor het
branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid
elheid in (maximaal
4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadza
aadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
De PC Nav speelt bestanden met de extensie ".mp3" en
p3" en een bitrate
van 8 tot 320 Kbps en bestanden met de extensie ".wm
".wma" en een
bitrate van 5 tot 384 Kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunne
kunnen worden
afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3
4, .m3u...) kunnen
niet worden afgespeeld.
De formaten MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio
Audio Layer 3)
en WMA (afkorting van Windows Media AudioM, eigend
eigendom van
Microsoft) zijn standaarden voor het comprimeren van g
van geluid die
de mogelijkheid bieden enkele tientallen nummers op é
s op één CD te
plaatsen.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en
ters en verwijder
speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het a
het afspelen of de
weergave te voorkomen.
200
07
6
4
5
3
2
1
MUZIEK SELECTEREN/BELUISTEREN
CD, MP3-/WMA-CD
Het afspelen of weergeven van een MP3-/WMA-speellij
peellijst kan
worden beïnvloed door het gebruikte programma voor h
voor het branden
van de CD en/of de instellingen. Wij raden u aan voor h
voor het branden
van een CD de standaard ISO 9660 te gebruiken.
Druk op de toets MUSIC.
Selecteer de functie "Kies geluidsbron" en
druk op de draaiknop om te bevestigen.
Druk op de toets omhoog/omlaag
om de volgende/vorige map te
selecteren.
Selecteer de gewenste geluidsbron:
CD, MP3-/WMA-CD. Druk op de
draaiknop om te bevestigen. Het
afspelen begint.
KIES GELUIDSBRON
Druk nogmaals op de toets MUSIC of
selecteer de functie Menu "Muziek"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Druk op een van de toetsen om een
nummer te selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spoelen.
MENU "MUZIEK"
De lijst met nummers of MP3-/WMA-bestanden verschij
erschijnt onder het
Menu "Muziek".
MULTIMEDIASPELERS
201
4
3
1
2
07
MULTIMEDIASPELERS
Sluit het externe apparaat
(mp3-/WMA-speler…) met de
JACK-RCA audiokabel aan op
de audioaansluitingen (wit en rood,
type RCA) in het dashboardkastje.
Druk op de toets MUSIC en druk
nogmaals op de toets of selecteer de
functie Menu Muziek en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de geluidsbron AUX
en druk op de draaiknop om te
bevestigen, waarna het afspelen
automatisch begint.
Selecteer de functie "Extern toestel"
en druk op de draaiknop om het
externe apparaat te activeren.
EXTERN TOESTEL
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de ex
de externe
apparatuur zelf.
AUX-INGANG GEBRUIKEN
AUDIOKABEL JACK-RCA NIET BIJGELEVERD
MENU MUZIEK
202
1
2
3
2
1
4
08
van de gebruikte Bluetooth apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en
informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn. Onze organisatie beschikt over een
lijst van mobiele telefoons met de beste aanbiedingen.
BLUETOOTH-TELEFOON
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfr
andsfree-set van
de PC Nav mag om veiligheidsredenen en vanwege he
ge het feit dat
deze handeling de volledige aandacht van de bestuurde
tuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en me
en met aangezet
contact.
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon.
De laatst gekoppelde telefoon wordt automatisch
opnieuw gekoppeld.
Voer de toegangscode in met de
telefoon. De in te voeren code wordt
weergegeven op het display.
Druk om een andere telefoon te
koppelen op de toets PHONE,
selecteer vervolgens Menu Telefoon
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Als de telefoon is gekoppeld, kan PC Nav de contacten
acten en de
gesprekkenlijst synchroniseren. Deze synchronisatie ka
tie kan enkele
minuten duren *
Selecteer "Telefoon verbinden".
Selecteer de telefoon en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
De lijst met eerder gekoppelde telefoons (maximaal 4)
al 4) verschijnt op
het multifunctionele display. Selecteer de gewenste tele
te telefoon om deze
opnieuw te koppelen.
Druk op de toets PHONE.
Selecteer als de telefoon nog niet
gekoppeld is geweest "Telefoon
zoeken" en druk op de draaiknop om
te bevestigen. Selecteer vervolgens
de naam van de telefoon.
TELEFOON ZOEKEN
TELEFOON VERBINDEN
203
08
2
1
1
3
2
Druk op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar om de oproep te
accepteren of om het gesprek te beëindigen.
Selecteer "Ja" om de oproep te
accepteren of "Nee" om de oproep
te weigeren en bevestig door op de
draaiknop te drukken.
EEN OPROEP ONTVANGEN
BELLEN
Wanneer u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijn
rschijnt een pop-
upvenster op het multifunctionele display.
JA
Druk op de toets PHONE om het
gesprek te beëindigen of druk op de
draaiknop, selecteer "Gespr. beëind."
en bevestig door op de draaiknop te
drukken.
GESPR. BEËIND.
Druk op de toets PHONE.
Selecteer "Nummer kiezen" en voer
het nummer in met het toetsenbord
op het display.
Selecteer de functie Menu "Telefoon"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
De lijst met de laatste 20 vanuit de auto gevoerde telefoo
elefoongesprekken
verschijnt onder het Menu "Telefoon". U kunt een numme
ummer selecteren
en op de draaiknop drukken om naar dit nummer te belle
bellen.
NEE
Het telefoonnummer kunt u ook kiezen uit het adresboe
esboek. Selecteer
daarvoor "Bellen vanuit adresboek". Met de Peugeot Co
eot Connect Nav
kunnen maximaal 4000 kaarten worden opgeslagen.
Druk langer dan twee seconden op het uiteinde van de
n de
stuurkolomschakelaar om het adresboek te openen.
MENU "TELEFOON"
NUMMER KIEZEN
Druk, om een nummer te wissen, op de toets PHONE e
NE en vervolgens
lang op een telefoonnummer waarna de volgende keuze
keuze op het
scherm verschijnt:
Vermelding wissen
Lijst wissen
BLUETOOTH-TELEFOON
204
4
3
2
1
6
5
09
CONFIGURATIE
DATUM EN TIJD INSTELLEN
De functie SETUP geeft toegang tot de volgende opties: Systeemtaal, Datum & tijd, Display,
Helderheid, Kleur, Kleur kaart, Voertuig, Eenheden, Systeem.
Stel de parameters één voor één
in door deze te bevestigen met de
draaiknop.
Selecteer de functie "Datumformaat"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Datum & tijd
instellen" en druk op de draaiknop om
te bevestigen.
Bevestig het gewenste formaat met de draaiknop.
Druk langer dan 2 seconden op de toets SET UP voor
P voor toegang tot:
Deze instellingen dient u te verrichten elke keer nadat
nadat de accu
losgekoppeld is geweest.
Druk op de toets SET UP.
Bevestig het gewenste formaat met
de draaiknop.
Selecteer de functie "Tijdformaat"
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
DATUM & TIJD INSTELLEN
Selecteer de functie Datum & tijd
en druk op de draaiknop om te
bevestigen.
BESCHRIJVING VAN UNIT
GPS-BEREIK
DEMOMODUS
DATUM & TIJD
205
10
1
BOORDCOMPUTER / PARAMETERS AUTO
BOORDCOMPUTER
Druk op de toets MAIN of druk
achtereenvolgens op de toets
MODE tot de boordcomputer wordt
weergegeven.
- Het tabblad "auto" met:
de actieradius, het huidige verbruik
en de nog af te leggen afstand.
- Het tabblad "1" (traject 1) met:
de gemiddelde snelheid, het
gemiddelde verbruik en de
afgelegde afstand berekend over
het traject "1".
- Het tabblad "2" (traject 2) met
dezelfde gegevens voor een
tweede traject.
Actieradius:
in deze stand geeft de computer aan hoev
n hoeveel kilometer
u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijd
unt rijden,
berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de
ver de laatste
afgelegde kilometers.
De weergegeven waarde kan sterk variëren door een v
een verandering in
de wagensnelheid of het landschap.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijn
rschijnen streepjes
op het display. Na het tanken van minimaal 10 liter bran
r brandstof wordt
de actieradius opnieuw berekend en weergegeven zodr
n zodra deze meer
dan 100 km bedraagt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als tijdens het rijden
rijden voortdurend
streepjes worden weergegeven in plaats van cijfers.
Momenteel verbruik:
dit verbruik wordt berekend en w
en weergegeven
vanaf 30 km/h.
Gemiddeld verbruik:
dit is het gemiddelde verbruik sin
uik sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Afgelegde afstand:
deze afstand wordt berekend sinds
d sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Nog af te leggen afstand:
dit is de afstand tot de door
door de gebruiker
ingevoerde eindbestemming. Als het navigatiesysteem
teem in gebruik
is, wordt deze afstand op elk moment tijdens het rijden
rijden opnieuw
berekend.
Gemiddelde snelheid:
dit is de gemiddelde snelheid s
heid sinds de
laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
aan).
Druk op de knop op het uiteinde van de ruitenwissersch
serschakelaar om
de volgende informatie van de boordcomputer op het di
het display weer
te geven.
ENKELE DEFINITIES
206
11
1
2
3
1
2
4
1
2
3
4
3
3
3
3
2
2
2
2
4
4
4
4
4
3
3
3
3
3
2
3
2
2
3
3
3
4
4
4
4
4
3
3
1
2
3
3
2
3
3
MENU "RADIO"
BASISFUNCTIE
KEUZE A
keuze A1
keuze A2
KEUZE B...
MENUSTRUCTUREN DISPLAYS
MENU "MUZIEK"
MENU "VERKEER"
ALLE BERICHTEN OP ROUTE
WAARSCH.BERICHTEN OP ROUTE
ALLEEN WAARSCHUWINGSBERICHTEN
ALLE SOORTEN BERICHTEN
GEOGRAFISCH FILTER
Binnen een straal van 3 km
Binnen een straal van 5 km
Binnen een straal van 10 km
Binnen een straal van 50 km
Binnen een straal van 100 km
KIES DE GELUIDSBRON
GELUIDSINSTELLINGEN
Balans / Fader
Bass / Treble
Effecten
Geen
Klassiek
Jazz
Rock/pop
Techno
Vocaal
Loudness
Snelheidsafhankelijk volume
Geluidsinstellingen terugzetten
GOLFLENGTE
Fm
Am
HANDMATIG AFSTEMMEN
GELUIDSINSTELLINGEN
Balans / Fader
Bass / Treble
Effecten
Geen
Klassiek
Jazz
Rock/pop
Techno
Vocaal
Loudness
Snelheidsafhankelijk volume
Geluidsinstellingen terugzetten
207
1
2
4
2
3
4
2
3
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
3
3
3
3
2
4
4
4
3
3
3
3
4
4
4
2
3
3
3
3
3
3
3
3
4
4
2
4
4
4
4
4
3
3
3
3
4
4
4
NAVIGATIEOPTIES
Navigatiecriteria
Snelste route
Kortste route
Compromis tijd / afstand
Rekening houden met verkeer
Zonder omleiding
Met bevestiging
Uitsluitingen
Geen snelwegen
Geen tolwegen
Geen veerboten
Route herberekenen
ETAPPES
Etappe toevoegen
Adres invoeren
Navigatie naar "mijn huis"
Uit adresboek kiezen
Uit laatste bestemmingen kiezen
Route optimaliseren
Etappe vervangen
Etappe wissen
Route herberekenen
Snelste route
Kortste route
Compromis tijd / afstand
MENU "NAVIGATIE"
NAVIGATIE HERVATTENNAVIGATIE AFBREKEN
POI ZOEKEN
POI dichtbij
Dichtbij bestemming
In een plaats
In een land
Langs de route
INSTELLINGEN
Volume gesproken berichten
POI's op kaart
Instellen risicozones
Op kaart weergeven
Visuele waarschuwing
Akoestische waarschuwing
BESTEMMING INVOEREN
Adres invoeren
Land
Plaats
Straat
Huisnummer
Navigatie starten
Postcode
Opslaan in adresboek
Kruising
Stadscentrum
GPS-coördinaten
Invoer op kaart
Navigatie naar "mijn huis"
Vanuit adresboek
Uit laatste bestemmingen kiezen
Informatie TMC-zender
208
1
2
3
4
1
3
4
3
4
2
2
2
3
4
4
4
4
2
3
3
3
2
3
3
3
2
3
4
4
4
4
2
4
3
4
3
3
3
3
3
3
3
3
2
4
4
2
3
4
4
3
4
4
4
2
3
3
3
MENU "TELEFOON"
MENU "SETUP"
NUMMER BELLEN
INSTELLINGEN
Beltoon selecteren
Volume beltoon instellen
Mailboxnummer invoeren
TAAL *
Deutsch
English
Español
Français
Italiano
Nederlands
Polski
Portuguese
DATUM EN TIJD *
Datum en tijd instellen
Datumformaat
Tijdformaat
Dark blue
Kleur kaart
Dagmodus voor kaart
Nachtmodus voor kaart
Auto. dag/nacht voor kaart
PARAMETERS AUTO *
Informatie auto
Logboek waarschuwingen
Status van functies
WEERGAVE
Helderheid
Kleur
Pop titanium
Toffee
Blue steel
Technogrey
EENHEDEN
Temperatuur
Celsius
Fahrenheit
Afstand
Kilometers en verbruik l/100 km
Kilometers en verbruik km/l)
Miles (verbruik: MPG)
PARAMETERS SYSTEEM
Fabrieksinstellingen terugzetten
Softwareversie
Automatisch bladeren
* Beschikbaarheid afhankelijk van de uitvoering.
BELLEN VANUIT ADRESBOEK
GESPREKSLIJSTEN
TELEFOON KOPPELEN
Telefoon zoeken
Gekoppelde telefoons
Telefoon ontkoppelen
Telefoon hernoemen
Koppeling verwijderen
Alle koppelingen verwijderen
Details weergeven
209
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Controleer of de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen,
hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de
middelste stand te zetten, de geluidssfeer
Lineair te selecteren en de functie Loudness in
de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is
geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten
als de radio is geselecteerd.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven
in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk
"Audio".
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio
wordt herkend.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De gebruikte CD is bekrast of van slechte kwaliteit.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
VEELGESTELDE VRAGEN
210
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt
storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of ondergrondse parkeergarage).
Activeer de functie "RDS" om het systeem te
laten controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de functie "RDS" uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
Na het afzetten van de
motor wordt de radio
na enkele minuten
automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand
van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik
(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin
de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
211
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
De optie
"Verkeersbericht" is
aangevinkt, maar de
les op de route worden
niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de pictogrammen van
de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen, ...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Het berekenen van de
route lijkt soms langer te
duren dan normaal.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is
afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Het systeem kan tijdelijk trager worden als gelijktijdig met het berekenen
van de route een CD naar de Jukebox gekopieerd wordt.
Wacht met het starten van de navigatie tot het
kopiëren van de CD is voltooid of breek het
kopiëren af.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 3 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart.
Controleer of het GPS van ten minste 3 satellieten
een signaal ontvangt (druk lang op de toets
SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel, ...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
De routeberekening
wordt niet voltooid.
De vermijdcriteria zijn wellicht in tegenspraak met de huidige locatie
(uitsluiting van tolwegen tijdens het rijden op een tolweg).
Controleer de vermijdcriteria.
Ik word gewaarschuwd
voor een itspaal die
niet op mijn route ligt.
De geluidswaarschuwing
voor itspalen werkt niet.
Het systeem waarschuwt voor alle komende itspalen op de route binnen
een bepaald bereik. Het detecteert ook fl itspalen op nabijgelegen straten of
paralelwegen.
De geluidswaarschuwing is niet actief.
Het waarschuwingssignaal is afgesteld op de laagste volume.
Zoom in op de kaart om de exacte locatie van de
itspaal te kunnen bepalen.
Activeer de geluidswaarschuwing in Menu
Navigatie, Instellingen, Instellen risicozones.
U kunt het volume van de waarschuwing afstellen
wanneer u langs een itspaal rijdt.
212
Na het plaatsen van
een CD duurt het lang
voordat het systeem
reageert.
Na het plaatsen van een informatiedrager moet het systeem een aantal
gegevens uitlezen (afspeellijst, titel, artiest). Dit kan enige tijd in beslag
nemen.
Dit is normaal.
Het lukt niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het geluid van de
Bluetooth telefoon is niet
hoorbaar.
Mogelijk is de Bluetooth-functie van de telefoon uitgeschakeld of is het
toestel niet zichtbaar voor andere apparatuur.
Het geluid wordt bepaald door zowel het systeem als de telefoon.
- Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
- Controleer of uw telefoon zichtbaar is.
Verhoog eventueel het volume van de PC Nav en
indien nodig ook van de telefoon tot het maximale
niveau.
VRAAG
OPLOSSING
. ANTWOORD
213
Peugeot Connect Sound
INHOUD
01 Basisfuncties blz.
02 Stuurkolomschakelaars blz.
03 Algemeen menu blz.
04 Audio blz.
05 USB-box -
Peugeot Connect-plug blz.
06 Peugeot
Connect Bluetooth blz.
07 Confi guratie blz.
08 Boordcomputer blz.
09 Menustructuren displays blz.
Veelgestelde vragen blz.
Uw Peugeot Connect Sound is zodanig gecodeerd dat
deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadplaag het
Peugeot-netwerk als u het systeem voor gebruik in een
andere auto wilt laten confi gureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de
autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
AUTORADIO / BLUETOOTH
onnect Sound
nnect Sound
214
215
216
217
220
223
225
226
227
229
214
01
1
1
2
2
3
3
4
4
5
5
6
6
7
7
10
10
11
11
12
12
13
13
14
14
15
15
8
8
9
9
BASISFUNCTIES
1. Aan/uit en volumeregeling.
2. Selecteren van de weergave op het display van de functies
AUDIO, boordcomputer (TRIP), airconditioning (CLIM) en
handsfree set (TEL).
De toets TEL heeft geen functie als er geen handsfree set
aanwezig is.
3. Selecteren van de geluidsbron: radio, CD-speler.
4. Weergave van het algemene menu.
5. Annuleren van de bewerking/terugkeren naar het vorige scherm.
6. Bevestigen.
7. Automatisch zoeken naar zenders in afl opende/oplopende
volgorde.
Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD of
de vorige/volgende MP3.
8. Functie TA (verkeersinformatie) AAN/UIT. Lang indrukken:
toegang tot de PTY-functie (programmatypen radio).
9. Weergave van de lijst radiozenders, de nummers van de CD
of de MP3-speellijsten.
10. Uitwerpen van de CD.
11. Toetsen 1 t/m 6:
Selecteren van een voorkeuzezender.
Lang indrukken: opslaan van een zender.
12. Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast en AM.
13. Selecteren van een lagere/hogere radiofrequentie.
Selecteren van de vorige/volgende MP3-speellijst.
14. Instellen van de geluidsweergave: geluidsverdeling voor/
achter, links/rechts, loudness, geluidssferen.
15. Met de toets DARK kan de weergave van het display
worden gewijzigd voor extra rijcomfort ‘s nachts.
1 keer indrukken: display onder de menubalk zwart maken.
2 keer indrukken: display volledig uitschakelen.
3 keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave.
215
02
STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO: selecteren van de volgende
voorkeuzezender.
USB : selecteren van het genre / artiest /
volgende index van de lijst.
Selecteren van het volgende item van een
menu.
RADIO: selecteren van de vorige
voorkeuzezender.
USB : selecteren van het genre / artiest /
vorige index van de lijst.
Selecteren van het vorige item van een menu.
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in
oplopende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het volgende nummer.
CD/USB: continu indrukken: versneld vooruitspoelen.
Selecteren van het vorige item.
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in
afl opende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het vorige nummer.
CD/USB: continu indrukken: versneld terugspoelen.
Selecteren van het volgende item.
Volume verhogen.
Volume verlagen.
Mute; geluid onderbreken:
gelijktijdig indrukken van
de volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen:
druk op een van de twee
volumetoetsen.
- Wijzigen van de geluidsbron.
- Bevestigen van een selectie.
- Telefoon opnemen/ophangen.
- Langer dan 2 seconden
indrukken: toegang tot het
telefoonmenu.
216
03
HOOFDMENU
> KLEURENDISPLAY C
> MONOCHROOM DISPLAY C
Raadpleeg voor een compleet
overzicht van de beschikbare
menu’s het gedeelte
“Menustructuren” van dit
hoofdstuk.
GELUIDSBRON: radio, CD,
externe apparatuur.
BOORDCOMPUTER: afstanden
invoeren, waarschuwingsmeldingen,
status van functies.
TELEFOON: handsfree kit,
koppelingen, gespreksbeheer.
PERSOONLIJKE INSTELLING -
CONFIGURATIE: parameters van de
auto, weergave, talen.
AIRCONDITIONING: aan/uit en
gescheiden regeling (volgens
uitvoering).
217
2
2
3
3
4
4
1
2
2
4
4
3
3
1
1
04
AUDIO
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om de radiofunctie te
selecteren.
Druk op de toets BAND AST om het
golfbereik te selecteren: FM1, FM2,
FMast of AM.
Druk kort op een van de toetsen om
automatisch naar zenders te zoeken.
Druk op een van de toetsen om
handmatig naar zenders te zoeken.
Druk op de toets LIST REFRESH
voor een lijst van de beschikbare
zenders in het gebied waar u zich
bevindt (maximaal 30 zenders).
Druk langer dan 2 seconden op de
toets om deze lijst bij te werken.
Selecteer RDS VOLGEN
ACTIVEREN en druk op OK. Op het
display verschijnt de aanduiding RDS.
Selecteer de functie VOORKEUZE
FM en druk op OK.
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk
op OK.
Druk op de toets MENU.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen,
tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
RDS
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te
ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land
dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
RADIO
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
218
04
1
1
1
1
2
3
3
3
3
2
2
AUDIO
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.
Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande
CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de
CD-speler.
Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler;
deze zal de CD automatisch afspelen.
Als er in de CD-speler al een CD
is geplaatst die u wilt beluisteren,
druk dan herhaalde malen op de
toets SOURCE om de CD-functie te
selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om versneld vooruit of terug te
spoelen.
Plaats een MP3-CD in de speler.
De CD-speler leest vervolgens de CD af tot alle nummers zijn
gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden
duren voordat het afspelen begint.
De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden,
verdeeld over 8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het
aantal speellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de
CD te voorkomen.
Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.
Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.
Als er al een CD in het apparaat zit die
u wilt beluisteren, druk dan herhaalde
malen op de toets SOURCE om de
CD-functie te selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spoelen.
CD
EEN CD AFSPELEN
MP3-CD
EEN MP3-CD AFSPELEN
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de lijst met nummers van
de CD weer te geven.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de speellijsten van de
MP3-CD weer te geven.
219
04
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio
Audio Layer 3) is
een standaard voor het comprimeren van geluid die de
ie de mogelijkheid
biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatse
laatsen.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW d
RW de standaard
ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te ku
e te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn
et zijn dat deze niet
goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standa
standaard voor het
branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid
elheid (maximaal
4x) in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadza
aadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extens
extensie
“.mp3” en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1
of 44,1 kHz af.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp
a, .mp4, .m3u...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters e
ters en verwijder
speciale tekens (bijv.: “ “, ?, ù) om problemen met het a
het afspelen of de
weergave te voorkomen.
CD MP3
INFORMATIE EN TIPS
AUDIO
Lege CD’s worden niet herkend en kunnen het audiosys
diosysteem
beschadigen.
220
1
1
1
2
2
05
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk geheugen). De tijd die
hiervoor nodig is, hangt af van de capaciteit van de USB-uitrusting.
Gedurende deze tijd zijn andere bronnen beschikbaar.
De playlists worden iedere keer dat het contact wordt afgezet of een
USB-stick wordt aangesloten, geactualiseerd.
Bij een eerste aansluiting wordt een indeling in mappen als indeling
aangeboden. Bij een volgend gebruik wordt de laatstgekozen
mappenstructuur aangehouden.
Sluit de USB-stick direct of via een snoer aan op
de USB-poort. Als de autoradio is ingeschakeld,
wordt de USB-bron gedetecteerd zodra deze
wordt aangesloten. Het lezen begint automatisch
na een bepaalde tijd, afhankelijk van de capaciteit
van de USB-stick.
De herkende bestandsformaten zijn .mp3
(uitsluitend mpeg1 layer 3), .wma (uitsluitend
standaard 9, comprimeren met 128 kbit/s), .wav
en .ogg.
Uitsluitend playlists van het type m3u, .pls en .wpl
worden geaccepteerd.
U beschikt over een USB-poort. De bestanden op
het externe apparaat, zoals een draagbare MP3-
speler of een USB-stick, worden overgebracht op
uw Peugeot Connect Sound. Via de luidsprekers
van de auto wordt de muziek weergegeven.
USB-stick (1.1, 1.2 en 2.0) of iPod ® van de vijfde
generatie of hoger:
- de USB-stick moet in FAT of FAT 32
geformatteerd zijn (niet compatible met
NTFS-formaat),
- het snoer van de iPod ® is noodzakelijk,
- navigatie door de bestanden is mogelijk via de
bediening op het stuurwiel,
- de iPod-software moet voor een optimale
verbinding regelmatig geüpdatet worden.
Een lijst met geschikte uitrustingen en compatible compressies is beschikbaar bij het PEUGEOT-
netwerk.
GEBRUIK VAN DE USB-BOX - PEUGEOT
CONNECT USB
AANSLUITEN VAN EEN USB-STICK
221
3
3
4
4
1
1
5
5
2
2
05
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
GEBRUIK VAN DE USB-BOX - PEUGEOT
CONNECT USB
Druk LIST kort in voor de indeling die
u de vorige keer hebt gekozen.
Navigeer in de lijst met behulp van
de toetsen links/rechts en omhoog/
omlaag.
Bevestig de selectie door op OK te
drukken.
De beschikbare lijsten zijn Artiest, Genre en Playlist (zoals
weergegeven via de iPod ® ).
Selectie en Navigatie zijn hierboven beschreven in de stappen 1 t/m 5.
Sluit geen harde schijf of een niet-audio USB-apparaat aan op de
USB-poort, aangezien hierdoor uw installatie beschadigd kan raken.
AANSLUITEN VAN EEN iPOD ® -VIA DE USB-POORT
Druk op een van deze toetsen om
tijdens het lezen naar de vorige/
volgende track te gaan volgens de
weergegeven indeling.
Houd een van de toetsen ingedrukt
voor snel vooruit/achteruit
verplaatsen.
Druk op een van deze toetsen om te
gaan naar volgende/vorige Genre,
Map, Artiest of Playlist, afhankelijk
van de weergegeven indeling tijdens
het lezen.
Druk LIST lang in voor het weergeven van
de indelingen.
Kies per map / Artiest / Genre / Playlist,
druk op OK om de gekozen indeling te
bevestigen en vervolgens opnieuw op OK
om de keuze vast te leggen.
- per Map: alle mappen met audio-
bestanden worden in een algemeen
overzicht en alfabetisch geordend
weergegeven, zonder dat daarbij rekening
is gehouden met de mappenstructuur.
- per Artiest: alle artiestennamen
worden weergegeven in ID3 Tag en in
alfabetische volgorde.
- per Genre : alle genres worden
weergegeven in ID3 Tag.
- per Playlist : zoals weergegeven in de
playlist van de USB-stick of het USB-
apparaat aangesloten op de USB-poort.
OK
222
05
1
1
2
2
2
2
1
1
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via
de externe apparatuur zelf.
Stel eerst het volume van uw draagbare
apparatuur af.
Stel vervolgens het volume van de
autoradio af.
De AUX-aansluiting RCA dient om een extern apparaat (MP3-
speler…) aan te sluiten.
Sluit het externe apparaat (MP3-
speler...) met behulp van een
adapterkabel (niet meegeleverd) op de
audioaansluitingen (wit en rood, type
RCA) aan.
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om AUX te selecteren.
AUX-INGANG GEBRUIKEN
RCA-AANSLUITING
VOLUMEREGELING EXTERNE
APPARATUUR
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
223
1
1
6
6
2
2
7
7
4
4
9
9
5
5
10
10
3
3
8
8
Saisir code authentification
0 1
OK Del
2 3 4 5 6 7 8 9
_
06
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem
van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit
dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet
contact.
Druk op de toets MENU.
Er wordt een venster weergegeven met de tekst “Bezig met zoeken...”.
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon.
Kies in het menu:
- Bluetooth-telefoon - Audio
- Bluetooth confi guratie
- Zoeken via Bluetooth
De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit van de
gebruikte Bluetooth-apparatuur.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer
informatie over de beschikbare functies. Een overzicht van de meest geschikte telefoons is verkrijgbaar
via het netwerk. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk..
BLUETOOTH-TELEFOON
DISPLAY C
(BESCHIKBAAR AFHANKELIJK VAN DE UITVOERING)
Met het menu TELEFOON krijgt u onder andere toegang tot de volgende
functies: Adresboek * , Logboek gesprekken, Beheer van de koppelingen.
De eerste vier herkende telefoons worden in dit venster weergegeven.
Op het scherm wordt een toetsenbord
weergegeven: voer een code van minimaal
4 cijfers in.
Bevestig met OK.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt
aantal keren, nogmaals proberen.
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U kunt slechts één
telefoon per keer koppelen.
Op het scherm van de geselecteerde telefoon wordt
een bericht weergegeven: voer, om de koppeling
te accepteren, in de telefoon dezelfde code in en
bevestig vervolgens met OK.
Op het scherm verschijnt “Koppeling Naam_telefoon geslaagd”.
De toegestane automatische verbinding wordt geactiveerd nadat de
telefoon is geconfi gureerd.
Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de synchronisatie
beschikbaar.
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON
* Als uw telefoon volledig compatibel is.
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen.
224
1
1
2
2
1
1
2
2
3
3
2
2
1
1
EEN GESPREK ONTVANGEN
Een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het
verschijnen van een venster op het multifunctionele display.
Start de koppelingsprocedure tussen de telefoon en
de auto. Deze procedure kan gestart worden via het
telefoonmenu van de auto of via het toetsenbord
van de telefoon, zie hiervoor de eerder beschreven
stappen 1 t/m 10. Tijdens de koppeling moet de
auto stilstaan en het contact aanstaan.
Selecteer in het telefoonmenu de te koppelen telefoon.
Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist
gekoppelde telefoon.
Selecteer met behulp van de toetsen
de knop JA op het scherm en
bevestig met OK.
Druk op de toets OK op het stuurwiel om het
gesprek te accepteren.
Selecteer in het menu Bluetooth-telefoon - Audio, Beheer van het
telefoongesprek en vervolgens Bellen, Logboek gesprekken of
Adresboek.
Druk gedurende meer dan twee seconden op het
uiteinde van de hendel aan de stuurkolom om
toegang te krijgen tot uw adresboek.
Of
Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van
uw telefoon om een nummer in te voeren.
BELLEN
STREAMING BLUETOOTH-AUDIO
(IN DE LOOP VAN HET JAAR BESCHIKBAAR)
Draadloze overdracht van muziekbestanden van de telefoon naar
het audiosysteem van de auto. De telefoon moet de desbetreffende
Bluetooth-profi elen (A2DP/AVRCP) kunnen ondersteunen.
* In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het
toetsenbord worden geactiveerd.
** Als de telefoon deze functie ondersteunt.
Activeer de bron Streaming door op
de toets SOURCE * te drukken. Via de
toetsen op het bedieningspaneel van de
radio en de bediening op het stuurwiel
kunt u op de gebruikelijke wijze de
muziekstukken aansturen ** . De
informatie over de muziekstukken kan
op het display worden weergegeven.
PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH
225
1
2
2
3
3
4
4
5
6
6
7
7
8
8
07
CONFIGURATIE
Druk op de toets MENU.
Selecteer met de pijltoetsen de functie
PERSOONLIJKE INSTELLING -
CONFIGURATIE. Druk op de toets om
de selectie te bevestigen.
Druk op de toets om de selectie te
bevestigen.
Selecteer met de pijltoetsen de functie
CONFIGURATIE BEELDSCHERM.
Druk op de toets om de selectie te
bevestigen.
Druk op de toets om de selectie te
bevestigen.
Selecteer met de pijltoetsen de
functie DATUM EN TIJD INSTELLEN.
Stel de parameters één voor één in
door deze te bevestigen met de toets
OK. Selecteer vervolgens de knop
OK op het scherm om de instellingen
te bevestigen.
DATUM EN TIJD INSTELLEN
DISPLAY C
226
9
08
Al
Als de knop op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar meermaals wordt
ingedrukt, worden de verschillende functies van de
boordcomputer achtereenvolgend weergegeven op
het display.
- het tabblad auto met:
de actieradius, het huidige verbruik en de nog af te leggen afstand,
- de stand 1 (traject 1) met:
de gemiddelde snelheid, het gemiddelde verbruik en de afgelegde
afstand berekend over het traject “1” ,
- de stand 2 (traject 2) met dezelfde gegevens voor een tweede traject.
ENKELE DEFINITIES
Actieradius:
in deze stand geeft de computer aan hoeveel kilometer u
nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op
basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.
De weergegeven waarde kan sterk variëren door een verandering in de
wagensnelheid of het landschap.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes
op het display. Na het tanken van minimaal 10 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan
100 km bedraagt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als tijdens het rijden voortdurend
streepjes worden weergegeven in plaats van cijfers.
Momenteel verbruik:
dit verbruik wordt berekend en weergegeven vanaf
30 km/h.
Gemiddeld verbruik:
dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Afgelegde afstand:
deze afstand wordt berekend sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Nog af te leggen afstand:
dit is de afstand tot de door de gebruiker
ingevoerde eindbestemming. Als het navigatiesysteem in gebruik is, wordt
deze afstand op elk moment tijdens het rijden opnieuw berekend.
Gemiddelde snelheid:
dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
Op 0 zetten
Druk de knop langer dan twee seconden in zodra het gewenste
traject wordt aangegeven.
BOORDCOMPUTER
DIAGNOSE AUTO
227
1
2
3
2
3
1
2
3
4
3
4
3
4
2
3
4
3
4
3
3
3
2
1
2
2
1
2
3
2
3
4
4
4
4
4
4
09
3
3
3
2
3
3
3
3
3
datum en tijd instellen
dag/maand/jaar instellen
uren/minuten instellen
keuze cyclus 12u/24u
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
BOORDCOMPUTER
BASISFUNCTIE
* De parameters variëren afhankelijk van de auto
(zie hoofdstukMultifunctionele displays”).
KEUZE A
keuze A1
keuze A2
KEUZE B...
RDM-functie (random)
inschakelen/uitschakelen
VOORKEUZE FM
RDS-functie
inschakelen/uitschakelen
REG-functie
inschakelen/uitschakelen
weergave radiotext (RDTXT)
inschakelen/uitschakelen
VOORKEUZE CD-AUDIO
RPT-functie (CD herhalen)
inschakelen/uitschakelen
VOER AFSTAND TOT BESTEMMING IN
afstand: ... km
LOGBOEK WAARSCHUWINGEN
diagnose
regeling weergave
normale weergave
omgekeerde weergave
regeling helderheid (- +)
STATUS VAN FUNCTIES *
functies ingeschakeld of uitgeschakeld
PERSOONLIJKE INSTELLING - CONFIGURATIE
PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN *
CONFIGURATIE BEELDSCHERM
TAALKEUZE
deutsch
english
español
français
italiano
nederlands
portugais
portugais-brasil
display C
display C
228
1
2
3
2
1
2
3
3
1
2
2
2
2
1
2
1
2
2
AIRCONDITIONING
UITSCHAKELEN AIRCONDITIONING (A/C OFF)
TELEFOON
BLUETOOTH CONFIGURATIE
TOESTEL KOPPELEN/AFKOPPELEN
Telefoonfunctie
Audio streaming functie
RAADPLEGEN GEKOPPELDE APPARATEN
VERWIJDEREN GEKOPPELD TOESTEL
ZOEKEN VIA BLUETOOTH
BEHEER VAN EEN GESPREK
HUIDIGE GESPREK BEËINDIGEN
INSCHAKELEN MUTEFUNCTIE
BELLEN
LOGBOEK VAN OPROEPEN
INDEX
CENTRALE REGELING Li-Re
activeren/deactiveren
229
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen,
hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd
op de verschillende geluidsbronnen. Het is
raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen,
balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te
zetten, de geluidssfeerGeen” te selecteren en de
functie Loudness in de standActief” te zetten als de
CD-speler is geselecteerd en in de stand “Inactief
te zetten als de radio is geselecteerd.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven
in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is
gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio.
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD’s afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CDs is
onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio
wordt herkend.
Op het display wordt
de melding “Storing
USB-randapparatuur”
weergegeven.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.
De USB-stick wordt niet herkend.
De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw.
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
VEELGESTELDE VRAGEN
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD’s van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
230
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg geen
verkeersinformatie te horen.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale
netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
VRAAG
OPLOSSING
ANTWOORD
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt
storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of ondergrondse parkeergarage).
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
Na het afzetten van de
motor wordt de radio
na enkele minuten
automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand
van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio
is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik
(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin
de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De melding “het
audiosysteem is
oververhit” verschijnt op
het display.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische
beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.
244

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

Peugeot-407---2010

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Peugeot 407 - 2010 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Peugeot 407 - 2010 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 15,44 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Peugeot 407 - 2010

Peugeot 407 - 2010 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 249 pagina's

Peugeot 407 - 2010 Gebruiksaanwijzing - English - 249 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info