702506
10
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/360
Pagina verder
PEUGEOT 3008
INSTRUCTIEBOEKJE
Toegang tot het instructieboekje
Download vanaf de desbetreffende Store de app Scan
MyPeugeot voor smartphones.
Directe toegang tot het instructieboekje.
Het instructieboekje is beschikbaar op de PEUGEOT-
website, in de rubriek "Persoonlijke pagina" of op het
volgende adres:
http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/
Selecteer vervolgens:
- het model van uw auto,
- de uitgifteperiode van het boekje die overeenkomt met de eerste
registratiedatum van uw auto.
Download de content voor het instructieboekje van uw auto.
Selecteer:
- de taal,
- het model van uw auto en de carrosserievariant,
- de uitgifteperiode van het boekje die overeenkomt met de eerste
registratiedatum van uw auto.
Met dit symbool wordt de meest recente
beschikbare informatie aangeduid.
Welkom
Wij danken u voor uw keuze voor de Peugeot 3008.
Dit boekje bevat alle informatie en adviezen die u nodig hebt om
optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden
van uw auto.
Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de
uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waar uw auto
verkocht is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde
uitrustingselementen zijn voorzien.
Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden
ontleend.
Automobiles PEUGEOT behoudt zich het recht voor de technische
kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn
dit boekje aan te passen.
Overhandig bij verkoop van de auto dit volledige instructieboekje aan
de nieuwe eigenaar.
In dit boekje vindt u alle aanwijzingen en adviezen voor het gebruik
van uw auto zodat u optimaal van uw auto kunt profiteren. Neem de
tijd dit boekje aandachtig door te lezen zodat u vertrouwd raakt met
uw nieuwe auto. Lees ook het garantie- en onderhoudsboekje door
waarin u informatie vindt over de garanties, het onderhoud en de
pechhulpverlening.
Symbolen
Veiligheidswaarschuwing
Aanvullende informatie
Adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu
Auto's met linkse besturing
Auto's met rechtse besturing
2
.
.
Inhoudsopgave
Digitaal instrumentenpaneel 8
Verklikkerlampjes 11
Meters 29
Handmatige check 35
Kilometerteller/dagteller 36
Dimmer dashboardverlichting 36
Boordcomputer 37
Monochroom display C 38
Touchscreen 40
Afstandsbediening 48
Keyless entry and start 50
Noodprocedures 54
Centrale vergrendeling 57
Alarm 58
Portieren 60
Achterklep 61
Handsfree achterklep 62
Elektrisch bedienbare ruiten 65
Panoramisch schuif-/kanteldak 67
Zitpositie 70
Voorstoelen 71
Stuurwielverstelling 76
Spiegels 76
Achterbank 78
Functie i-Cockpit Amplify 80
Verwarming en ventilatie 81
Handbediende airconditioning 84
Semi-automatische airconditioning
met centrale regeling 84
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling 86
Ontwasemen – ontdooien voorruit
en voorste zijruiten 90
Voorruitverwarming 91
Ontwasemen – ontdooien achterruit 91
Programmeerbare verwarming 92
Voorzieningen vóór 96
Plafonniers 102
Sfeerverlichting interieur 103
Voorzieningen achter 104
Voorzieningen bagageruimte 105
Lichtschakelaar 109
Richtingaanwijzers 111
Koplampen verstellen 112
Automatische verlichting 112
Grootlichtassistent 114
Statische bochtverlichting 116
Ruitenwisserschakelaar 117
Automatische ruitenwissers 119
Algemene aanbevelingen met
betrekking tot de veiligheid 121
Alarmknipperlichten 122
Claxon 122
Noodoproep of pechhulpoproep 122
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) 124
Advanced Grip Control 127
Hill Assist Descent Control 128
Veiligheidsgordels 129
Airbags 133
Kinderzitjes 137
Uitschakelen airbag aan passagierszijde 138
ISOFIX-kinderzitjes 143
i-Size-kinderzitjes 146
Kinderbeveiliging 149
Instrumentenpaneel
Toegang tot de auto
Overzicht
Ergonomie en comfort
Verlichting en zicht
Veiligheid
Eco-rijden
3
.
bit.ly/helpPSA
.
.
Inhoudsopgave
Rijadviezen 151
Starten/afzetten van de motor
met de sleutel 152
Starten/afzetten van de motor
met Keyless entry and start 154
Elektrische parkeerrem 157
Handgeschakelde versnellingsbak 160
Automatische transmissie 161
Hill Start Assist 165
Driver Sport Pack 166
Schakelindicator 167
Stop & Start 167
Bandenspanningscontrolesysteem 170
Snelheden opslaan 172
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviesfunctie 172
Snelheidsbegrenzer 176
Snelheidsregelaar 178
Adaptieve cruise control 180
Distance Alert en Active Safety Brake 189
Signalering onoplettendheid 192
Lane Departure Warning System 194
Active Lane Departure Warning System 195
Dodehoekbewakingssysteem 200
Parkeerhulp 202
Visiopark 1 – Visiopark 2 204
Park Assist 209
Tanken 216
Tankbeveiliging (diesel) 216
Compatibiliteit van brandstoffen 218
Trekhaak 219
Trekhaak met afneembare kogel 220
Eco-mode 223
Sneeuwschermen 224
Sneeuwkettingen 225
Allesdragers monteren 225
Motorkap 226
Onder de motorkap 228
Niveaus controleren 229
Controles 231
AdBlue
®
(BlueHDi-motoren) 234
Gevarendriehoek 237
Brandstoftank leeg (diesel) 237
Boordgereedschap 238
Bandenreparatieset 240
Reservewiel 243
Een lamp vervangen 247
Ruitenwisserbladen vervangen 252
Een zekering vervangen 253
12V-accu 257
Slepen van de auto 261
Technische gegevens motoren en
aanhangergewichten 263
Benzinemotoren 264
Dieselmotoren 265
Afmetingen 268
Identicatie 269
Rijden Praktische informatie
In geval van pech
Technische gegevens
Index
Audio en telematica
PEUGEOT Connect Nav
PEUGEOT Connect Radio
Bluetooth-audiosysteem
Toegang tot aanvullende video's
4
Overzicht
Cockpit
1. Bediening schuifdak en zonnescherm
2. Interieurverlichting vóór/kaartleeslampjes
3. Pictogrammendisplay veiligheidsgordels
en airbag vóór aan passagierszijde
Toetsen noodoproep en pechhulpoproep
4. Binnenspiegel
5. Digitaal head-up instrumentenpaneel
6. Claxon
Bestuurdersairbag
7. Bedieningspaneel buitenspiegels en
elektrisch bedienbare ruiten
8. Monochroom display bij audiosysteem
Bluetooth
of
Touchscreen bij PEUGEOT Connect
Radio of PEUGEOT Connect Nav
9. Alarmknipperlichten
10. Bediening airconditioning
11. 12V-aansluiting/USB-aansluiting
Draadloze lader
12. Advanced Grip Control
Hill Assist Descent Control
13. Contactslot
of
"START/STOP"-knop
14. Versnellingsbakbediening
Toets "Sport"
15. Elektrische parkeerrem
16. Airbag vóór aan passagierszijde
17. Dashboardkastje
Uitschakelen airbag aan passagierszijde
5
.Overzicht
Stuurkolomschakelaars
Rij schakelaars aan de zijkant
Centraal geplaatst schakelaarpaneel
1. Schakelaar verlichting/richtingaanwijzers
2. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/
boordcomputer
3. Bediening audiosysteeminstellingen
4. Rolknop voor het selecteren
van de weergavemodus van het
instrumentenpaneel
5. Bediening spraaksynthese
Volumeregeling
6. Bediening snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar/snelheidsregelaar met
stopfunctie
1. Knop hoogteverstelling koplampen
2. Controlelampje programmeerbare
verwarming
3. Handsfree openen/sluiten achterklep
4. Uitschakelen van het Stop & Start-
systeem
5. Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
6. Voorruitverwarming
7. Elektrische kinderbeveiliging
1. Schakelaar alarmknipperlichten
2. Bediening Bluetooth-audiosysteem
of
Bediening touchscreen bij PEUGEOT
Connect Radio of PEUGEOT
Connect Nav
i-Cockpit Amplify-functie
3. Bediening handbediende airconditioning
of
Bediening semi-automatische of
volautomatische airconditioning
4. Schakelaar achterruitverwarming
5. Schakelaar centrale vergrendeling
6. Schakelaars stoelverwarming
6
Eco-rij den
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler,
MP3-speler, spelcomputer enz.) op de auto
aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto
verlaat.
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een
handgeschakelde transmissie, rijd dan rustig
weg, schakel zo snel mogelijk de tweede
versnelling in en schakel bij het accelereren
bij voorkeur relatief snel over naar een hogere
versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische
transmissie, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet
bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling
in te schakelen die het best geschikt is
voor de rijomstandigheden: volg het op
het instrumentenpaneel weergegeven
schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een automatische transmissie
wordt de schakelindicator uitsluitend in de
handmatige stand weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij
voorkeur af op de motor in plaats van het
rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal
geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft,
nemen het brandstofverbruik en de CO
2
-
uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door
het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan
vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de
snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Matig het gebruik van uw
elektrische uitrusting
Als het passagierscompartiment te warm is,
ventileer dit dan voordat u gaat rijden door de
ruiten en de ventilatieopeningen te openen
voordat u de airconditioning gaat gebruiken.
Sluit bij snelheden boven 50 km/h de ruiten,
maar laat de ventilatieopeningen open staan.
Maak gebruik van alle voorzieningen die
kunnen bijdragen aan een verlaging van de
temperatuur in het interieur (zonneschermen
van het schuif-/kanteldak of de zijruiten enz.).
Schakel de verlichting en de mistlampen uit
als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten
niet stationair warmdraaien: uw auto warmt
sneller op als u rijdt.
Schakel de airconditioning uit zodra de
gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij
auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer
nodig zijn als deze niet automatisch worden
aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk
uit.
.
7
Eco-rij den
Beperk de oorzaken van een
hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenredig over de
auto: plaats de zwaarste voorwerpen in
de bagageruimte zo dicht mogelijk bij de
achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand
(dakdragers, imperiaal, fietsendrager,
aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever
een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het
imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de
winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de
onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning
(bij koude banden), houd u daarbij aan
de bandenspanning die staat vermeld
op de sticker in de deuropening van het
bestuurdersportier.
Controleer de bandenspanning met name:
- voorafgaand aan een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is
gebruikt.
Vergeet niet het reservewiel en de banden van
een aanhanger of caravan.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie
verversen, oliefilter, lucht- en interieurfilter
vervangen enz.) en houd u daarbij aan het
in het onderhoudsschema van de fabrikant
voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan
drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof
uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na
3000 km het gemiddelde brandstofverbruik
zich stabiliseert.
Als bij een BlueHDi-dieselmotor het
SCR-systeem uitvalt, dan is er sprake van
vervuiling. Bezoek in dat geval z.s.m. het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om ervoor te zorgen dat de uitstoot
van stikstofoxiden van uw auto weer aan de
norm voldoet.
8
Instrumentenpaneel
Digitaal head-up
instrumentenpaneel
Digitaal instrumentenpaneel dat kan worden aangepast.
Afhankelijk van de gekozen weergavemodus kan
bepaalde informatie zijn gemaskeerd of op een andere
wijze worden weergegeven.
Digitaal instrumentenpaneel
De onderstaande afbeelding komt overeen met
de weergavemodus "METERS".
6. Toerenteller (x 1000 t/min).
7. Koelvloeistoftemperatuurmeter (°C).
8. Dagteller (km of mijl).
9. Kilometerteller (km of mijl).
Toetsen
A. Dimmer van de dashboardverlichting
en de verlichting van de
bedieningselementen* (beschikbaar in de
nachtmodus).
of
Sfeerverlichting van het dashboard**.
B.
Kort indrukken: start van een handmatige
check.
Lang indrukken: resetten van de
onderhoudsindicator of de dagteller
(afhankelijk van de geselecteerde functie).
Weergaves
De meeste waarschuwings- en
verklikkerlampjes hebben geen vaste positie.
De waarschuwings- en verklikkerlampjes van
de tweede rij worden van rechts naar links
weergegeven, in volgorde van belangrijkheid.
De verklikkerlampjes AAN en UIT van
bepaalde functies worden op dezelfde positie
weergegeven.
Permanente weergave
Ongeacht de geselecteerde weergavemodus
toont het instrumentenpaneel:
- op vaste posities:
de informatie met betrekking tot de
versnellingsbak en de schakelindicator;
de brandstofniveaumeter;
de koelvloeistoftemperatuurmeter;
de kilometer- en dagteller;
- op variabele posities:
de digitale snelheidsmeter;
status- resp. waarschuwingsmeldingen
die kortstondig worden weergegeven.
Optionele informatie
Afhankelijk van de geselecteerde
weergavemodus en de ingeschakelde functies
kan het volgende worden weergegeven:
- de toerenteller;
- de boordcomputer;
- de rijhulpsystemen;
- de snelheidsbegrenzer of -regelaar;
- de ingeschakelde audiobron;
- de aanwijzingen van het navigatiesysteem;
- motorinformatie afkomstig van het
Driver Sport Pack.
1. Brandstofniveaumeter.
2. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph).
3. Schakelindicator.
Stand van de selectiehendel en de
ingeschakelde versnelling bij auto's met
een automatische transmissie.
4. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).
5. Instellingen van de snelheidsregelaar of
de snelheidsbegrenzer, weergave van
verkeersborden met een snelheidslimiet.
* Uitvoeringen met monochroom display.
** Uitvoeringen met touchscreen.
9
1
Instrumentenpaneel
Persoonlijke instellingen
voor het instrumentenpaneel
** Uitvoeringen met touchscreen.
U kunt het uiterlijk van het instrumentenpaneel aanpassen
door een keuze te maken uit:
- de kleur van de weergave op het instrumentenpaneel**,
- de weergavemodi.
Schermtaal en eenheden
Deze zijn afhankelijk van de configuratie van het
multifunctionele display (configuratiemenu).
Wanneer u reist naar een land met een andere officiële
eenheid voor de afstanden en snelheidslimieten (km
of miles, km/h of mph), dient u de configuratie van het
multifunctionele display te wijzigen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
Keuze van de schermkleur
Deze is afhankelijk van de sfeer die is
geactiveerd met de functie i-Cockpit Amplify.
U kunt kiezen uit de volgende sferen:
F "Relax": grijs,
F "Boost": rood,
F "Normaal" (geen sfeer geactiveerd): blauw.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de functie i-Cockpit
Amplify.
Keuze van de weergavemodus
Elke modus is gekoppeld aan een type
informatie dat wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
- "METERS": standaardweergave van de
analoge en digitale snelheidsmeter, de
toerenteller, de brandstofniveaumeter,
de koelvloeistoftemperatuurmeter en de
kilometer- en dagteller.
- "NAVIGATIE": standaardweergave
aangevuld met de informatie over de
huidige routebegeleiding (kaartgegevens en
navigatie-aanwijzingen).
- "RIJDEN": standaardweergave aangevuld
met de informatie van de actieve
rijhulpsystemen.
- "MINIMAAL": beperkte weergave met
alleen de digitale snelheidsmeter, de
kilometer- en dagteller en, uitsluitend
bij een waarschuwingssituatie,
de brandstofniveaumeter en de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
- "BOORDCOMPUTER"* weergavemodus
MINIMAAL met bovendien de toerenteller,
de actuele gegevens en het geselecteerde
traject (1 of 2).
of
- "PERSOONLIJK"** : weergave minimaal
met bovendien de op het touchscreen
geselecteerde gegevens in de te
personaliseren gedeelten links en rechts.
Wijzigen van de weergavemodus van het
instrumentenpaneel:
F Draai aan de rolknop links op het stuurwiel
om de verschillende weergavemodi op het
rechter gedeelte van het instrumentenpaneel
weer te geven en er doorheen te scrollen.
F Druk zodra de gewenste weergavemodus
verschijnt op de knop om te bevestigen.
De nieuwe weergavemodus wordt direct
toegepast.
Configureren van de weergavemodus
"PERSOONLIJK" en selecteren van de weer
te geven gegevens in de te personaliseren
gedeelten van het instrumentenpaneel:
of
F Selecteer het menu
Instellingen in de bovenste
balk van het touchscreen.
10
Instrumentenpaneel
* Uitvoeringen met monochroom display.
** Uitvoeringen met touchscreen.
F Selecteer "Parameters".
F Druk op de knop "Configuratie
dashboard".
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
F Selecteer voor elk te personaliseren gedeelte,
links en rechts, het type weer te geven gegevens
met de desbetreffende scrolpijlen op het
touchscreen:
• "Rijhulpsystemen",
• "Standaard" (leeg),
• "Informatie over de motor" (Dynamic Pack),
• "G-meters" (Dynamic Pack),
• "Temperaturen" (motorolie),
• "Media",
• "Navigatie",
• "Boordcomputer",
• "Toerenteller".
F Bevestig om de instelling op te slaan en het
menu af te sluiten.
Als de weergavemodus is ingesteld op
"PERSOONLIJK", wordt de nieuwe selectie
direct weergegeven.
11
1
Instrumentenpaneel
Verklikkerlampjes
Bij het aanzetten van het
contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde
lampjes op het instrumentenpaneel enkele
seconden branden.
Zodra de motor is gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Als een lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
De meeste lampjes op het instrumentenpaneel
werken in combinatie met de weergave van een
melding en een geluidssignaal.
Een aantal lampjes kan op twee manieren
oplichten: permanent of knipperend.
Aan de manier van oplichten in combinatie
met de werkingsfase van de auto valt af
te lezen of er sprake is van een normale
situatie of een storing.
Raadpleeg de desbetreffende tabellen van
de verklikkerlampjes voor meer informatie.
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een of
meer van de volgende lampjes gaan branden, wijst
dit op een storing in het desbetreffende systeem
en moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij
een waarschuwingslampje gaat branden
de aanvullende informatie, die via een
waarschuwingsmelding wordt weergegeven.
Neem bij problemen hiermee contact op met
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Verklikkerlampjes
ingeschakelde functie
Het branden van een of meer van de
volgende verklikkerlampjes geeft aan dat de
desbetreffende functie is ingeschakeld.
Verklikkerlampjes
uitgeschakelde functie
De volgende verklikkerlampjes geven aan
dat de desbetreffende functie handmatig is
uitgeschakeld.
Soms wordt dit gecombineerd met de weergave
van een melding en een geluidssignaal.
12
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Rode waarschuwingslampjes
STOP Permanent, in
combinatie met
een ander lampje,
de weergave van
een melding en een
geluidssignaal.
Dit waarschuwingslampje gaat
branden bij een ernstige storing
van de motor, het remsysteem,
de stuurbekrachtiging, de
automatische transmissie of bij
een ernstige elektrische storing.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats
stil.
Zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
+
Te hoge
koelvloeistof-
temperatuur
Permanent, in
combinatie met het
verklikkerlampje STOP.
De temperatuur van de
koelvloeistof is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof
tot de motor is afgekoeld.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als het probleem blijft
bestaan.
Motoroliedruk Permanent. Een probleem met de
motorsmering.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Zet het contact af en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
13
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Portier(en)
geopend
Permanent, in combinatie met een
melding die het desbetreffende
carrosseriedeel aangeeft.
Bij een snelheid lager dan
10 km/h is een portier of de
achterklep niet goed gesloten.
Sluit het portier of de achterklep.
Permanent, in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding die het desbetreffende
carrosseriedeel aangeeft.
Bij een snelheid hoger dan
10 km/h is een portier of de
achterklep niet goed gesloten.
Veiligheidsgordels
niet vastgemaakt
of losgemaakt
Permanent. De bestuurder en/of de voor-/
achterpassagier heeft zijn
autogordel niet vastgemaakt of
losgemaakt.
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
De verlichte punten stellen de passagiers voor die geen
autogordel dragen.
De punten:
- branden gedurende 30 seconden na het starten van de auto,
- branden in de loop van de rit bij een wagensnelheid tussen
0 en 20 km/h,
- knipperen bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h ongeveer
120 seconden in combinatie met een geluidssignaal.
Laadtoestand
accu*
Permanent. Een storing in het
laadstroomcircuit van de accu
(vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem
dynamo niet correct gespannen
of gebroken, enz.).
Het lampje moet na het starten van de motor uitgaan.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Vanwege de laadtoestand van de accu moet u de auto
zo snel mogelijk op een veilige plaats stilzetten.
Als de elektrische parkeerrem niet werkt, beveilig de
auto dan op de volgende manier tegen wegrollen:
F Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
F Bij auto's met een automatische transmissie: plaats
de meegeleverde wielblokken voor en achter een
van de wielen.
* Afhankelijk van het verkoopland.
14
Instrumentenpaneel
Elektrische
parkeerrem
Permanent. De elektrische parkeerrem is
aangetrokken.
Zet de parkeerrem vrij zodat het controlelampje uitgaat:
trap het rempedaal in en trek kort aan de hendel van de
parkeerrem.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de elektrische parkeerrem.
Knippert. De elektrische parkeerrem wordt
niet automatisch aangetrokken.
Het aantrekken/vrijzetten werkt
niet.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Parkeer op een vlakke ondergrond (horizontaal).
Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak:
schakel een versnelling in.
Zet bij een auto met een automatische transmissie de
selectiehendel in de stand P.
Zet het contact af en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Remsysteem Permanent. Het remvloeistofniveau is te laag. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Vul bij met door PEUGEOT voorgeschreven remvloeistof.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem
dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
+
Permanent, in
combinatie met het
verklikkerlampje ABS.
Een storing in het systeem van de
elektronische remdrukregelaar
(EBD).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
15
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Oranje waarschuwingslampjes
Remmen Permanent. Een kleine storing van het
remsysteem.
Rijd voorzichtig.
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Antiblokkeer-
systeem (ABS)
Permanent. Een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Elektronisch
stabiliteits-
programma
(DSC/ASR)
Knippert. De DSC-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert zodra de wielen te weinig grip
of tractie hebben de aandrijving en zorgt voor een
betere koersstabiliteit.
Permanent. Een storing in het DSC-/ASR-
systeem.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
Permanent. De functies "automatisch
aantrekken" (bij het afzetten
van de motor) en "automatisch
vrijzetten" zijn uitgeschakeld.
Schakel de functies weer in.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de elektrische parkeerrem.
16
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Service Brandt tijdelijk in
combinatie met de
weergave van een
melding.
Er zijn één of meer kleine
storingen gedetecteerd waarbij
geen specifiek lampje gaat
branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van
de melding op het instrumentenpaneel.
In sommige gevallen kunt u het probleem zelf
oplossen door bijvoorbeeld een nog geopend
portier te sluiten of het roetfilter te regenereren als
dit verzadigd begint te raken (ga om het roetfilter te
regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten,
met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het
lampje dooft).
Raadpleeg in andere gevallen, zoals een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem, het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent, in combinatie
met de weergave van een
melding.
Er zijn één of meer ernstige
storingen gedetecteerd waarbij
geen specifiek lampje gaat branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van
de melding op het instrumentenpaneel en raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent, in
combinatie met het
knipperen en vervolgens
blijven branden van de
onderhoudssleutel.
Het onderhoudsinterval is
overschreden.
Alleen bij uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor.
Laat de onderhoudsbeurt van uw auto zo snel mogelijk
uitvoeren.
Distance Alert/
Active Safety
Brake
Knippert. Het systeem wordt geactiveerd. Het systeem remt de auto kort af om de snelheid van
de aanrijding met de voorligger te beperken.
Permanent, in combinatie
met een melding en een
geluidssignaal.
Een storing in het systeem. Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
17
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Distance Alert/
Active Safety
Brake
Permanent, in
combinatie met een
melding.
Het systeem is uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de
auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de Distance Alert/ Active Safety
Brake .
Lane Departure
Warning System
Knippert in combinatie
met een geluidssignaal.
Er wordt een overschrijding van
een rijstrookmarkering links of
rechts gedetecteerd.
Stuur de andere kant op om de auto weer op de juiste
koers te brengen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Lane Departure Warning System.
Permanent, in combinatie
met de weergave van een
melding.
Een storing in het systeem. Let extra goed op en rijd voorzichtig.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Active Lane
Departure
Warning System
Permanent.
Het systeem is automatisch
uitgeschakeld of in de wachtstand gezet.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie
over het Active Lane Departure Warning System.
Knippert.
De auto dreigt een onderbroken
rijstrookmarkering te overschrijden zonder
dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Het systeem wordt geactiveerd en corrigeert
vervolgens de koers afhankelijk van de zijde van de
rijstrookmarkering die overschreden dreigt te worden.
+
Permanent, in combinatie
met de weergave van een
melding, een geluidssignaal
en het branden van het
lampje Service.
Een storing in het systeem.
Let extra goed op en rijd voorzichtig.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie
over het Active Lane Departure Warning System.
Bandenspanning
te laag
Permanent. De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd.
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht
en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
18
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
+
Knippert en brandt
vervolgens permanent,
in combinatie met
het verklikkerlampje
Service.
Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen
wordt niet gedetecteerd.
De werking van de bandenspanningscontrole kan niet
langer worden gegarandeerd.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Airbags Brandt tijdelijk.
Het lampje brandt na het aanzetten
van het contact gedurende enkele
seconden en dooft vervolgens.
Het lampje moet doven als de motor draait.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Permanent. Een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat ze controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Airbag vóór aan
passagierszijde
Permanent op het
pictogrammendisplay
voor de
veiligheidsgordels en
de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de stand
"OFF".
De airbag vóór aan
passagierszijde is uitgeschakeld.
U kunt een kinderzitje met de "rug
in de rijrichting" plaatsen, behalve
in het geval van een storing in het
airbagsysteem (brandend lampje
Airbags).
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór
aan passagierszijde in te schakelen. Plaats in dit geval
geen kinderzitje met de rug in de rijrichting op deze
zitplaats.
19
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Airbag vóór aan
passagierszijde
Permanent op het
pictogrammendisplay
voor de
veiligheidsgordels en
de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de stand
"ON".
De airbag vóór aan
passagierszijde is geactiveerd.
Plaats in dit geval geen kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze zitplaats.
Zet de schakelaar in de stand OFF om de
passagiersairbag vóór uit te schakelen. U kunt een
kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen,
behalve in het geval van een storing in het
airbagsysteem (brandend lampje Airbags).
Laag
brandstofniveau
Permanent, terwijl de
resterende hoeveelheid
brandstof in het rood
wordt weergegeven,
in combinatie met
de weergave van
een melding en een
geluidssignaal.
Als het lampje gaat branden zit er
nog ongeveer 6 liter brandstof
in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Dit lampje gaat elke keer na het aanzetten van het
contact branden in combinatie met een melding en
een geluidssignaal zolang er niet voldoende brandstof
getankt is.
Dit geluidssignaal en deze melding worden met een
toenemende frequentie herhaald naarmate het niveau
daalt en dichter bij de "0" komt.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 53 liter.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
Zelfdiagnose
motor
Knippert. Een storing in het
motormanagementsysteem.
De kans is aanwezig dat de katalysator onherstelbaar
beschadigd raakt.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent. Een storing in de emissieregeling. Het lampje moet doven als de motor draait.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
20
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
+
AdBlue
®
(met 1.6 BlueHDi- en 2.0
BlueHDi 150 S&S-motor)
Permanent zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding van het aantal
kilometers dat u nog kunt rijden.
De resterende actieradius
ligt tussen de 2400 en
600 km.
Vul het AdBlue
®
-reservoir snel bij of neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Knippert, in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding van het aantal
kilometers dat u nog kunt
rijden.
De actieradius is kleiner dan
600 km.
Vul het AdBlue
®
-reservoir zo snel mogelijk bij
om te voorkomen dat de motor niet meer
gestart kan worden of neem contact op met
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Knippert, in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding dat het
starten van de motor wordt
geblokkeerd.
Het AdBlue
®
-reservoir is
leeg: het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem
voorkomt dat de motor
opnieuw wordt gestart.
Om de motor te kunnen starten moet u
het AdBlue
®
-reservoir bijvullen of contact
opnemen met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
U moet het reservoir bijvullen met minimaal
5 liter AdBlue
®
.
21
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
AdBlue
®
(met 1.5 BlueHDi 130 S&S
en 2.0 BlueHDi 180 S&S
motor)
Brandt ongeveer 30 seconden
zodra het contact is aangezet,
in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
van het aantal kilometers dat
u nog kunt rijden.
De actieradius ligt tussen de
800 en 2400 km.
Vul AdBlue
®
bij.
U kunt maximaal 10 liter AdBlue
®
in het
reservoir gieten.
Permanent zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding van het aantal
kilometers dat u nog kunt
rijden.
De actieradius ligt tussen de
100 en 800 km.
Vul het AdBlue
®
-reservoir zo snel mogelijk bij.
U kunt maximaal 10 liter AdBlue
®
in het
reservoir gieten.
Knippert, in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding van het aantal
kilometers dat u nog kunt
rijden.
De actieradius is kleiner dan
100 km.
U moet AdBlue
®
bijvullen om te voorkomen
dat de motor niet meer kan worden gestart.
U kunt maximaal 10 liter AdBlue
®
in het
reservoir gieten.
Knippert, in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding dat het
starten van de motor wordt
geblokkeerd.
Het AdBlue
®
-reservoir is
leeg: het starten van de
motor wordt geblokkeerd
door het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem.
Om de motor opnieuw te kunnen starten, moet
u AdBlue
®
bijvullen.
U moet het reservoir bijvullen met minimaal
5 liter AdBlue
®
.
22
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
+
+
SCR-
emissieregel-
systeem
(BlueHDi-
dieselmotor)
Permanent zodra het
contact is aangezet, in
combinatie met het branden
van het lampje Service en
het lampje zelfdiagnose
motor, een geluidssignaal
en een melding.
Een storing in het SCR-
emissieregelsysteem.
Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van
uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.
Knippert zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met het
branden van het lampje
Service en het lampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding met betrekking
tot de actieradius.
Na bevestiging van de storing in
het emissieregelsysteem kunt
u maximaal 1100 km afleggen
voordat het systeem het starten
van de motor blokkeert.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om te voorkomen
dat de motor niet meer gestart kan worden.
Knippert zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met het
branden van het lampje
Service en het lampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding.
U hebt de actieradius
overschreden die is toegestaan
na de bevestiging van de storing
in het emissieregelsysteem:
het starten van de motor
wordt geblokkeerd door het
startblokkeringssysteem.
Om de motor weer te kunnen starten, is het
noodzakelijk dat u contact opneemt met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het bijvullen of voor meer informatie over AdBlue
®
(BlueHDi-motoren).
23
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Voorgloeien
dieselmotor
Permanent. Bij het aanzetten van het contact
bij uitvoeringen met contactslot
of een verzoek om de motor te
starten door het indrukken van
de "START/STOP"-knop, is de
temperatuur van de motor zo laag
dat voorgloeien noodzakelijk is.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden (tot ongeveer 30 seconden bij
koud winterweer).
Wacht bij uitvoeringen met een contactslot met starten
tot het lampje uitgaat.
Bij uitvoeringen met Keyless entry and start-systeem
wordt wanneer het lampje uitgaat de motor onmiddellijk
gestart, op voorwaarde dat het rempedaal ingetrapt
blijft bij auto's met automatische transmissie.
Bij uitvoeringen met Keyless entry and start-systeem
wordt wanneer het lampje uitgaat de motor onmiddellijk
gestart, op voorwaarde dat het koppelingspedaal
ingetrapt blijft bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak.
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af.
Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw
tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Stop & Start Permanent, in
combinatie met de
weergave van een
melding.
Het Stop & Start-systeem is
uitgeschakeld.
De volgende keer dat de auto tot stilstand komt, wordt
de motor niet meer afgezet.
Schakel de functie weer in door nogmaals op de toets
te drukken.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start-systeem.
Mistachterlicht Permanent. De mistachterlichten zijn
ingeschakeld met de ring op de
lichtschakelaar.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten
uit te schakelen.
24
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Groene verklikkerlampjes
Hill Assist
Descent Control
Permanent.
De functie is geactiveerd, maar de werking is
onderbroken omdat de snelheid te hoog is.
Tussen 30 en 50 km/h wordt het systeem gedeactiveerd.
Verminder de snelheid van uw auto.
Permanent.
De functie is geactiveerd, maar er wordt niet
voldaan aan alle voorwaarden voor de regeling
(hellingspercentage, ingeschakelde versnelling).
Knippert. Het systeem regelt de snelheid van de auto.
De auto wordt afgeremd; de remlichten gaan branden
tijdens de afdaling.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de functie Hill Assist Descent Control.
Stop & Start Permanent. Het Stop & Start-systeem heeft de motor
in de STOP-stand gezet (verkeerslicht,
stopbord, opstopping enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u wilt wegrijden.
Knippert enkele
seconden en gaat
vervolgens uit.
De STOP-stand is tijdelijk niet beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in de START-
stand gezet.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start-systeem.
Dodehoek-
bewakings-
systeem
Permanent. De functie is geactiveerd. Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
dodehoekbewakingssysteem.
Park Assist Permanent. De functie is geactiveerd. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Park Assist.
Automatische
ruitenwissers
Permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar beneden
bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers
vóór is geactiveerd.
Beweeg om de automatische stand van de
ruitenwissers te deactiveren de hendel nogmaals
omlaag of zet de hendel in een andere stand.
25
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Mistlampen
vóór
Permanent. De mistlampen vóór zijn
ingeschakeld met de ring van de
lichtschakelaar.
Draai de ring van de lichtschakelaar eenmaal naar
achteren om de mistverlichting uit te schakelen.
Richtingaanwijzer
links
Knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
Knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Alarmknipper-
lichten
Knippert, met
geluidssignaal.
De schakelaar voor de
alarmknipperlichten op het
dashboard is ingedrukt.
De richtingaanwijzers links en rechts en de
bijbehorende lampjes knipperen tegelijkertijd.
Parkeerlicht Permanent. De lichtschakelaar staat in de
stand "Parkeerlichten".
Dimlicht Permanent. De lichtschakelaar staat in de
stand "Dimlicht" of in de stand
"AUTO" (bij weinig buitenlicht).
26
Instrumentenpaneel
+
of
Grootlicht-
assistent
Permanent. De functie is geactiveerd via
het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
De lichtschakelaar staat in de
stand "AUTO".
De camera aan de bovenzijde van de voorruit
regelt het overschakelen naar grootlicht of dimlicht
afhankelijk van de lichtsterkte van de omgeving en de
verkeerssituatie.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Grootlichtassistent .
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Blauwe verklikkerlampjes
Grootlicht Permanent. U hebt de lichtschakelaar naar
u toe getrokken.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen
naar dimlicht.
Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de desbetreffende rubriek.
27
1
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Brandt, in combinatie
met de weergave van
de melding "Storing
parkeerrem".
Automatisch vrijzetten is niet
mogelijk.
Als de parkeerrem is aangetrokken en deze bij het wegrijden niet
automatisch kan worden vrijgezet, wordt een melding weergegeven.
Deze melding geeft aan dat u de parkeerrem handmatig moet vrijzetten.
+
Branden, in
combinatie met de
weergave van de
melding "Storing
parkeerrem".
De noodremfunctie werkt niet
optimaal.
Als de parkeerrem is aangetrokken en deze bij het wegrijden niet
automatisch kan worden vrijgezet, wordt een melding weergegeven.
Deze melding geeft aan dat u de parkeerrem handmatig moet vrijzetten.
+
Branden, in
combinatie met de
weergave van de
melding "Storing
parkeerrem".
Automatisch aantrekken is
niet mogelijk.
Gebruik de hendel van de elektrische parkeerrem.
De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend.
Als de parkeerrem is aangetrokken en het automatisch vrijzetten ook
niet mogelijk is, wordt bij het wegrijden een melding weergegeven. Deze
melding geeft aan dat u de parkeerrem handmatig moet vrijzetten.
+
Branden, in
combinatie met de
weergave van de
melding "Storing
parkeerrem".
U kunt de auto niet meer met
de parkeerrem op zijn plaats
houden terwijl de motor draait.
Als het handmatig aantrekken en vrijzetten niet mogelijk is, is de hendel
van de elektrische parkeerrem defect.
De automatische functies moeten te allen tijde worden gebruikt: ze
worden automatisch geactiveerd bij een storing in de hendel.
Elektrische parkeerrem
Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
28
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
+
+
Branden, in
combinatie met de
weergave van de
melding "Storing
parkeerrem".
De parkeerrem is defect; de
handmatige en elektrische
bediening werken mogelijk niet
meer.
Om bij stilstand de auto op zijn plaats te houden:
F Trek aan de hendel en houd deze ongeveer 7 tot 15 seconden
aangetrokken tot het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat
branden.
Als deze procedure niet werkt, beveilig uw auto dan op de volgende wijze
tegen wegrollen:
F Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
F Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel een
versnelling in.
F Bij auto's met een automatische transmissie: selecteer de stand P en
plaats de meegeleverde wielblokken voor en achter een van de wielen.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
+
+
+
Branden, in
combinatie met de
weergave van de
melding "Storing
parkeerrem".
De parkeerrem werkt niet
optimaal; de auto kan niet
onder alle omstandigheden
door de parkeerrem tegen
wegrollen worden beveiligd.
Beveilig uw auto tegen wegrollen:
F Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
F Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel een
versnelling in.
F Bij auto's met een automatische transmissie: selecteer de stand P
en plaats de meegeleverde wielblokken voor en achter een van de
wielen.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het gebruik van de elektrische parkeerrem.
29
1
Instrumentenpaneel
Meters
Onderhoudsindicator
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Onderhoudssleutel
Brandt tijdelijk, bij het
aanzetten van het
contact.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt is 1000 tot
3000 km.
De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden
weergegeven op het instrumentenpaneel. Afhankelijk
van de uitvoering:
- geeft de kilometerteller de resterende afstand
(in kilometer of mijlen) tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt aan.
- geeft een waarschuwingsmelding de resterende
afstand (in kilometers of mijlen) en tijd tot de
eerstvolgende onderhoudsbeurt aan.
De onderhoudssleutel gaat na een paar seconden uit.
De waarschuwing kan ook worden weergegeven als
het einde van het onderhoudsinterval in tijd nadert.
Permanent, bij het
aanzetten van het
contact.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt is korter dan
1000 km.
De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden
weergegeven op het instrumentenpaneel. Afhankelijk van
de uitvoering:
- geeft de kilometerteller de resterende afstand tot de
eerstvolgende onderhoudsbeurt aan.
- geeft een waarschuwingsmelding de resterende
afstand en tijd tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt
aan.
De onderhoudssleutel blijft branden om aan te geven dat
uw auto zeer binnenkort aan een onderhoudsbeurt toe is.
De waarschuwing kan ook worden weergegeven als het
einde van het onderhoudsinterval in tijd nadert.
30
Instrumentenpaneel
De weergegeven afstand (in kilometers of mijlen) wordt berekend op basis van het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de
laatste onderhoudsbeurt.
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Onderhoudssleutel
Knippert en
brandt vervolgens
permanent, bij het
aanzetten van het
contact.
Het interval voor de
onderhoudsbeurt is
overschreden.
De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden
weergegeven op het instrumentenpaneel. Afhankelijk
van de uitvoering:
- geeft de kilometerteller de afgelegde afstand sinds
het overschrijden van het onderhoudsinterval aan.
De waarde wordt voorafgegaan door het teken "-".
- geeft een waarschuwingsmelding aan dat het
onderhoudsinterval is overschreden.
De onderhoudssleutel blijft branden zolang de
onderhoudsbeurt niet is uitgevoerd.
De waarschuwing wordt ook weergegeven wanneer
het onderhoudsinterval in tijd is overschreden.
+
Knippert en
brandt vervolgens
permanent, bij
het aanzetten van
het contact, in
combinatie met het
verklikkerlampje
SERVICE.
Het onderhoudsinterval voor de
uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor is overschreden.
De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden
weergegeven op het instrumentenpaneel. Afhankelijk
van de uitvoering:
- geeft de kilometerteller de afgelegde afstand sinds
het overschrijden van het onderhoudsinterval aan.
De waarde wordt voorafgegaan door het teken "-".
- geeft een waarschuwingsmelding aan dat het
onderhoudsinterval is overschreden.
De onderhoudssleutel blijft branden zolang de
onderhoudsbeurt niet is uitgevoerd.
De waarschuwing wordt ook weergegeven wanneer
het onderhoudsinterval in tijd is overschreden.
31
1
Instrumentenpaneel
Nulstelling onderhoudsindicator
Na elke onderhoudsbeurt moet de
onderhoudsindicator weer op nul gezet worden.
Als u de onderhoudsbeurt van uw auto zelf
hebt uitgevoerd:
F zet het contact af,
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto en
wacht minimaal 5 minuten. Het op nul
zetten van de onderhoudsindicator zal
anders niet worden opgeslagen.
Opvragen van
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
F druk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
F zet het contact aan; de kilometerteller begint
terug te tellen,
F laat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
F Druk op de knop voor nulstelling van de
dagteller.
De onderhoudsinformatie wordt enkele
seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
Motorolieniveaumeter
(afhankelijk van de uitvoering)
Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter
wordt bij het aanzetten van het contact eerst
de onderhoudsindicator weergegeven en
vervolgens gedurende enkele seconden het
motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
Te laag olieniveau
Als het motorolieniveau te laag is, verschijnt
de melding "Te laag olieniveau" op het
instrumentenpaneel, gaat het lampje Service
branden en klinkt een geluidssignaal.
32
Instrumentenpaneel
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van de
niveaus.
Storing in motorolieniveaumeter
Als de melding "Ongeldige meting olieniveau"
wordt weergegeven, duidt dit op een storing in
de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als de motorolieniveaumeter niet
werkt, wordt het motoroliepeil niet meer
gecontroleerd.
Zolang het systeem niet werkt, moet u het
motoroliepeil controleren met de peilstok
in de motorruimte.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van
de niveaus.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Bij draaiende motor:
- zone A, is de temperatuur in orde,
- zone B: de temperatuur is te
hoog; dit lampje en het centrale
waarschuwingslampje STOP gaan branden
op het instrumentenpaneel, in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de motor
afzet.
Open nadat u het contact hebt afgezet
voorzichtig de motorkap en controleer het
koelvloeistofniveau.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van
de niveaus.
AdBlue
®
-
actieradiusindicatoren
Deze actieradiusindicatoren zijn uitsluitend
aanwezig bij auto's met een BlueHDi-
dieselmotor.
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue
®
-
reservoir is aangesproken of een storing in het
SCR-systeem is gedetecteerd, verschijnt bij
het aanzetten van het contact een indicator die
aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer
kunt rijden voordat het opnieuw starten van de
motor automatisch wordt geblokkeerd.
Niet starten van de motor bij een
te laag AdBlue
®
-niveau
Het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem wordt
automatisch geactiveerd zodra het
AdBlue
®
-reservoir leeg is.
Actieradius groter dan 2400 km
Bij uitschakelen van het contact verschijnt er
geen informatie over de resterende actieradius
op het instrumentenpaneel.
33
1
Instrumentenpaneel
Druk op deze knop om de
actieradius tijdelijk weer te geven.
Actieradius tussen 2400 en 800 km
(met 1.5 BlueHDi 130 S&S en 2.0 BlueHDi
180 S&S motor)
Actieradius tussen 2400 en 600 km
(met 1.6 BlueHDi 100 S&S, 1.6 BlueHDi
115 S&S, 1.6 BlueHDi 120 S&S en
2.0 BlueHDi 150 S&S motor)
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
lampje ongeveer 30 seconden branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding (bijvoorbeeld "Vul AdBlue bij: starten
onmogelijk over x km") die aangeeft hoeveel
kilometer of mijl u nog kunt rijden met de
resterende hoeveelheid vloeistof.
Het minimumniveau is bereikt; vul zo snel
mogelijk vloeistof bij.
Deze meldingen worden vergezeld van het
advies om niet meer dan 10 liter AdBlue bij te
vullen.
Zodra het contact wordt aangezet, gaat
het lampje branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld
"Vul AdBlue bij: starten onmogelijk over x km")
die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog
kunt rijden met de resterende hoeveelheid
vloeistof.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
300 km weergegeven zolang er geen vloeistof
is bijgevuld.
Het minimumniveau is bereikt; vul zo snel
mogelijk vloeistof bij.
Actieradius tussen 800 en 100 km
(met 1.5 BlueHDi 130 S&S en 2.0 BlueHDi
180 S&S motor)
Actieradius kleiner dan 600 km
(met 1.6 BlueHDi 100 S&S, 1.6 BlueHDi
115 S&S, 1.6 BlueHDi 120 S&S en
2.0 BlueHDi 150 S&S motor)
Zodra het contact wordt aangezet, gaat
het lampje branden in combinatie met een
geluidssignaal (1 pieptoon) en een melding
(bijvoorbeeld "Vul AdBlue bij: starten
onmogelijk over x km") die aangeeft hoeveel
kilometer of mijl u nog kunt rijden met de
resterende hoeveelheid vloeistof.
Tijdens het rijden worden het geluidssignaal en
de melding elke 100 km weergegeven zolang er
geen vloeistof is bijgevuld.
Vul zo snel mogelijk vloeistof bij om te
voorkomen dat het reservoir helemaal leeg
raakt en de motor niet meer gestart kan worden.
Zodra het contact wordt aangezet, gaat
dit lampje branden in combinatie met
het permanent branden van het lampje
Service, een geluidssignaal en een melding
34
Instrumentenpaneel
(bijvoorbeeld "Vul AdBlue bij: starten
onmogelijk over x km") die aangeeft hoeveel
kilometer of mijl u nog kunt rijden met de
resterende hoeveelheid vloeistof.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden herhaald zolang er geen AdBlue
is bijgevuld.
Vul zo snel mogelijk vloeistof bij om te
voorkomen dat het reservoir helemaal leeg
raakt en de motor niet meer gestart kan
worden.
Actieradius kleiner dan 100 km
(met 1.5 BlueHDi 130 S&S en 2.0 BlueHDi
180 S&S motor)
Tijdens het rijden worden het geluidssignaal en
de melding elke 10 km weergegeven zolang er
geen AdBlue is bijgevuld.
Vul zo snel mogelijk vloeistof bij om te
voorkomen dat het reservoir helemaal leeg
raakt en de motor niet meer gestart kan
worden.
Starten geblokkeerd vanwege te weinig AdBlue
®
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg: het starten van
de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem.
Om de motor weer te kunnen starten moet
het reservoir met minimaal 5 liter AdBlue
®
worden gevuld.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over AdBlue
®
(BlueHDi-
motoren), in het bijzonder met betrekking
tot het bijvullen.
Als het contact wordt aangezet, gaat het
waarschuwingslampje knipperen in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Vul
AdBlue bij: starten onmogelijk".
Als een storing in het SCR-
emissieregelsysteem wordt
gedetecteerd
Er wordt automatisch een
startblokkeringssysteem geactiveerd als
meer dan 1100 km is gereden nadat de
storing in het SCR-systeem is bevestigd.
Laat het systeem zo snel mogelijk
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als een storing wordt gedetecteerd
In het geval van een tijdelijke
storing verdwijnt de waarschuwing
tijdens de volgende rit na controle
van de zelfdiagnose van het SCR-
emissieregelsysteem.
Deze lampjes gaan branden in combinatie met
een geluidssignaal en de melding "Storing
emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven zodra de storing voor de eerste keer
wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij
het aanzetten van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
lampje knipperen in combinatie met een
geluidssignaal (1 pieptoon) en een melding
(bijvoorbeeld "Vul AdBlue bij: starten
onmogelijk over x km") die aangeeft hoeveel
kilometer of mijl u nog kunt rijden met de
resterende hoeveelheid vloeistof.
35
1
Instrumentenpaneel
Tijdens de toegestane rijfase (tussen 1100
en 0 km)
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang de storing in
het SCR-emissieregelsysteem niet is verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven
zodra het contact wordt aangezet.
Ga zo snel mogelijk naar het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet meer
worden gestart.
Starten geblokkeerd
U hebt de limiet van de toegestane rijfase
overschreden: het startblokkeringssysteem
voorkomt dat de motor kan worden gestart.
Om de motor weer te kunnen starten, is het
noodzakelijk dat u contact opneemt met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als een storing in het SCR-systeem is bevestigd
(na 50 km) en de storingsmelding permanent
wordt weergegeven, gaan deze lampjes
branden en gaat het lampje AdBlue knipperen
in combinatie met een geluidssignaal en een
melding (bijv.: "Storing emissieregeling: Starten
verboden binnen 300 km") die aangeeft hoeveel
kilometer of mijl u nog kunt rijden met de
resterende hoeveelheid vloeistof.
Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan
deze lampjes branden en knippert het lampje
AdBlue in combinatie met een geluidssignaal
en de melding "Storing emissieregeling:
Starten verboden".
Handmatige check van het
instrumentenpaneel
Met deze functie kunnen op elk moment
bepaalde indicatoren worden gecontroleerd
en het logboek van storingen worden
weergegeven.
F Druk bij draaiende motor kort op deze knop.
De volgende gegevens verschijnen op het
instrumentenpaneel:
- het motorolieniveau,
- het onderhoudsinterval,
- de actieradius van de AdBlue en het SCR-
systeem bij uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor,
- de actuele waarschuwingen.
Deze informatie verschijnt ook automatisch
elke keer wanneer u het contact aanzet.
36
Instrumentenpaneel
Kilometerteller/dagteller
De kilometerteller en dagteller worden
gedurende 30 seconden weergegeven bij het
afzetten van het contact, bij het openen van het
bestuurdersportier en bij het vergrendelen en
ontgrendelen van de auto.
Voor reizen in het buitenland kan
de eenheid van de afstand worden
aangepast: de snelheid moet namelijk
worden weergegeven in de officiële
eenheid van het land (km of mijl).
U kunt bij stilstaande auto de eenheid
voor snelheid wijzigen via het
configuratiemenu.
Kilometerteller
Deze teller geeft de totale kilometerstand van
de auto aan.
Dagteller
Deze teller geeft het aantal gereden kilometers
weer sinds de bestuurder de teller op 0 heeft gezet.
Op 0 zetten van de dagteller
F Druk bij aangezet contact op de knop tot de
dagteller op 0 staat.
Dimmer dashboardverlichting
Uitvoering met monochroom
display
Werkt alleen als de verlichting van de auto is
ingeschakeld (nachtmodus).
De lichtsterkte van de verlichting van de instrumenten
en bedieningselementen kan worden afgesteld.
F Druk op deze knop om de
lichtsterkte af te stellen.
F Laat de knop los als de laagste
stand van de lichtsterkte is bereikt
en druk nogmaals op de knop om
de lichtsterkte te verhogen.
of
F Laat de knop los als de hoogste stand van
de lichtsterkte is bereikt en druk nogmaals
op de knop om de lichtsterkte te verlagen.
F Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Sfeerverlichting van het
instrumentenpaneel
Uitvoering met touchscreen
Hiermee kan de sfeerverlichting van het
instrumentenpaneel worden ingeschakeld of uitgeschakeld.
De lichtsterkte van de sfeerverlichting van het
instrumentenpaneel kan worden ingesteld via
het touchscreen.
F Druk op deze knop.
37
1
Instrumentenpaneel
of
F Selecteer het menu
Instellingen in de bovenste
menubalk van het touchscreen.
F Druk op de toets "Lichtsterkte".
F Stel de lichtsterkte af door op de pijlen te
drukken of de cursor te bewegen.
F Bevestig om de instelling op te slaan en het
menu af te sluiten.
Boordcomputer
Geeft informatie over de actuele rit (actieradius,
brandstofverbruik, gemiddelde snelheid enz.).
De gegevens van de boordcomputer worden
permanent weergegeven als u de weergavemodus
"BOORDCOMPUTER" of "PERSOONLIJK"
(afhankelijk van de uitvoering) hebt geselecteerd.
Druk bij alle andere weergavemodi op de toets
op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om
deze informatie tijdelijk op een specifiek scherm
weer te geven.
F Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar om de verschillende
onderwerpen achtereenvolgend weer te geven.
Weergave van informatie op
het instrumentenpaneel
- Actuele informatie:
de actieradius,
het actuele brandstofverbruik,
de teller van het Stop & Start-systeem.
- Traject "1":
de gemiddelde snelheid,
het gemiddelde brandstofverbruik,
de afgelegde afstand,
tijdens het eerste traject.
- Traject "2":
de gemiddelde snelheid,
het gemiddelde brandstofverbruik,
de afgelegde afstand,
tijdens het tweede traject.
Traject resetten
F Druk langer dan 2 seconden op de knop op het
uiteinde van de ruitenwisserschakelaar wanneer
het gewenste traject wordt weergegeven.
38
Instrumentenpaneel
Monochroom display C
Weergave
Afhankelijk van de geselecteerde functie wordt
het volgende weergegeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur (de temperatuur
knippert bij kans op gladheid),
Traject "1" en "2" zijn onafhankelijk en worden
identiek gebruikt.
Via traject "1" kunnen dagelijkse berekeningen en
via traject "2" maandelijkse berekeningen worden
uitgevoerd.
Enkele definities...
Actieradius
(km of mijl)
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden
de streepjes continu worden weergegeven.
Deze waarde kan varren door een
gewijzigde rijstijl of het rijden op een
helling, waardoor het momentane
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display.
Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt
de actieradius opnieuw berekend en weergegeven
als deze meer dan 100 km bedraagt.
De actieradius geeft aan hoeveel kilometer
u nog met de resterende hoeveelheid
brandstof kunt rijden (berekend op basis
van het gemiddelde verbruik over de
laatste afgelegde kilometers).
Actueel brandstofverbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend over de laatste seconden.
Deze functie wordt alleen weergegeven bij
snelheden vanaf 30 km/h.
Gemiddeld brandstofverbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Berekend sinds de
laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Afgelegde afstand
(km of mijl)
Berekend sinds de laatste
nulstelling van de trajectgegevens.
Teller Stop & Start
(minuten/seconden of uren/minuten)
Als uw auto is uitgerust met Stop & Start,
registreert een teller hoelang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet.
39
1
Instrumentenpaneel
- de informatie van de parkeerhulp,
- de geluidsbron waarnaar geluisterd wordt,
- de informatie van de telefoon of de
handsfree set,
- de configuratiemenu's van het display en de
uitrusting van de auto.
Toetsen
Druk op het bedieningspaneel van de autoradio
op:
F de toets "MENU" om het hoofdmenu weer
te geven,
F de toets "5" of "6" om door de items op het
display te scrollen,
F de toets "7" of "8" om de waarde van een
instelling te wijzigen,
F de toets "OK" om te bevestigen,
of
F de toets "Terug" om de uitgevoerde
handeling af te breken.
Hoofdmenu
F Druk op de toets MENU:
- "Multimedia",
- "Telefoon",
- "Verbindingen",
- "Persoonlijke instelling – configuratie",
F Druk op de toets "7" of "8" om het
gewenste menu te selecteren en bevestig
door op de toets "OK" te drukken.
Menu "Multimedia"
Als de autoradio is ingeschakeld,
kunt u via dit menu de functies van
de radio (Zendervolgsysteem (RDS),
Volgsysteem digitale zender/FM,
Zenderinfo (TXT)) in- of uitschakelen
en kunt u kiezen op welke manier de
media moeten worden afgespeeld
(Normaal, Shuffle, Shuffle
uitgebreid, Herhaling).
Zie voor meer informatie over de toepassing
"Multimedia" de rubriek "Audio en telematica".
Menu "Telefoon"
Als de autoradio is ingeschakeld en
dit menu is geselecteerd, kunt u het
gesprekkenlogboek weergeven en
de adresboeken van de telefoon
opvragen.
Zie voor meer informatie over de toepassing
"Telefoon" de rubriek "Audio en telematica".
Menu "Verbindingen"
Als de autoradio is ingeschakeld,
kunt u via dit menu een Bluetooth-
apparaat aankoppelen (telefoon,
mediaspeler) en de aansluitmodus
ervan instellen (handsfree,
audiobestanden afspelen).
Zie voor meer informatie over de toepassing
"Verbindingen" de rubriek "Audio en
telematica".
Menu "Persoonlijke
instelling – configuratie"
Als dit menu is geselecteerd, hebt
u toegang tot de volgende functies:
- "Parameters van de auto
instellen",
- "Taalkeuze",
- "Configuratie display".
40
Instrumentenpaneel
Touchscreen
Parameters van de auto instellen
Via dit menu kunnen verschillende systemen
van de auto in- en uitgeschakeld worden
(afhankelijk van de uitvoering):
- "Toegang tot de auto" :
• "Afstandsbd.".
Raadpleeg voor meer informatie over de
afstandsbediening en in het bijzonder
over de selectieve ontgrendeling van het
bestuurdersportier de rubriek "Toegang tot de
auto".
- "Comfort" :
"Ruitenw. aan bij achteruit".
Raadpleeg voor meer informatie over de
ruitenwissers de rubriek "Verlichting en
zicht".
• "Parkeerhulp".
Raadpleeg voor meer informatie over de
parkeerhulp de rubriek "Rijden".
"Detectie verslapping aandacht".
Raadpleeg voor meer informatie over
de detectie verslapping aandacht de
rubriek "Rijden".
- "Hulp bij het rijden" :
"Autom. noodremfunctie".
Raadpleeg voor meer informatie over
Active Safety Brake de rubriek "Rijden".
• "Snelheidsadviezen".
Raadpleeg voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning de rubriek
"Rijden".
• "Bandenspanning".
Raadpleeg voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem en
in het bijzonder over het resetten ervan
de rubriek "Rijden".
Taalkeuze
Als dit menu is geselecteerd, kan de taal
van de weergave van het display en het
instrumentenpaneel worden geselecteerd uit
een lijst van talen.
Conguratie display
Als dit menu is geselecteerd, hebt u toegang tot
de volgende instellingen:
- "Keuze van eenheden",
- "Datum en tijd instellen",
- "Instellingen display",
- "Lichtsterkte".
Datum en tijd instellen
F Druk op de knop "7" of "8" om het menu
"Configuratie display" weer te geven en
druk vervolgens op OK.
F Druk op de knop "5" of "6" om de regel
"Datum en tijd instellen" te selecteren en
druk vervolgens op OK.
F Druk op de knop "7" of "8" om de te
wijzigen instelling te selecteren. Bevestig
door op OK te drukken, wijzig de instelling
en bevestig opnieuw om de wijziging op te
slaan.
F Pas de instellingen één voor één aan en
bevestig met de knop OK.
F Druk op de knop "5" of "6" en vervolgens
op de knop OK om het vakje OK te
selecteren en bevestig of druk op de knop
Terug om te annuleren.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Dit systeem heeft de volgende functies:
- permanente weergave van de tijd en de
buitentemperatuur (er verschijnt een blauw
lampje bij kans op gladheid),
- bediening van de verwarming/
airconditioning,
- toegang tot de configuratiemenu's van de
functies en de systemen van de auto,
- bediening van het audiosysteem, de
telefoon en weergave van de bijbehorende
informatie,
- weergave van de waarschuwingen van de
parkeerhulpsystemen (grafische weergave
van de parkeerhulp, Park Assist enz.),
- Toegang tot de internetdiensten en
weergave van de bijbehorende informatie.
en, afhankelijk van de uitvoering:
- bediening van het navigatiesysteem en
weergave van de bijbehorende informatie.
41
1
Instrumentenpaneel
Algemene werking
Adviezen
Het touchscreen is een capacitief scherm.
Het kan bij alle temperaturen worden gebruikt.
Houd geen puntige voorwerpen tegen het
touchscreen.
Raak het touchscreen niet aan met vochtige
vingers.
Gebruik een schone en zachte doek om het
touchscreen te reinigen.
Werkingsprincipes
Gebruik de toetsen onder het touchscreen om
de menu's te openen en druk vervolgens op de
op het touchscreen weergegeven toetsen.
Bepaalde menu's kunnen op twee pagina's
worden weergegeven: druk op de toets
"OPTIES" om de tweede pagina te bekijken.
Als gedurende enkele seconden geen handelingen
op de tweede pagina worden uitgevoerd, wordt
automatisch de eerste pagina weer weergegeven.
Druk op "ON" of "OFF" om een functie in of uit
te schakelen.
Druk op deze toets om de
instellingen voor een functie aan te
passen.
Druk op deze toets om aanvullende
informatie over de functie weer te
geven.
Gebruik deze toets om uw keuze te
bevestigen.
Gebruik deze toets om terug te
keren naar de vorige pagina.
Menu's
Functie i-Cockpit Amplify.
Hiermee kunt u de sfeer in de auto
aan uw smaak aanpassen.
Radio Media.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Airconditioning.
Hiermee kunnen onder andere de
temperatuur en de aanjagersnelheid
worden ingesteld.
Online navigatie of Mirror
Screen*.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Auto of Rijden*.
Hiermee kunnen bepaalde functies
worden geactiveerd, gedeactiveerd
en geconfigureerd.
De via dit menu beschikbare functies
zijn verdeeld onder twee tabbladen:
"Voertuiginstellingen" en "Rijfuncties".
Uit veiligheidsoverwegingen moet
de bestuurder handelingen die veel
aandacht vergen altijd bij stilstaande
auto uitvoeren.
Bepaalde functies zijn niet beschikbaar
als de auto rijdt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de functie i-Cockpit
Amplify.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor
meer informatie over de semi-automatische
airconditioning met centrale regeling
en de automatische airconditioning met
gescheiden regeling.
* Afhankelijk van de uitvoering.
42
Instrumentenpaneel
Bovenste balk
Bepaalde gegevens worden permanent
weergegeven in de bovenste balk van het
touchscreen:
- De tijd en de buitentemperatuur (er
verschijnt een blauw lampje bij kans op
gladheid).
- Herhaling van de informatie over de
airconditioning en rechtstreekse toegang tot
het bijbehorende menu.
- Basisinformatie van de menu's Radio
Media, Telefoon en navigatie-
aanwijzingen*.
- Berichten.
- Toegang tot de instellingen voor
het touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel (datum/tijd, taal,
eenheden enz.).
* Afhankelijk van de uitvoering
Telefoon.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Applicaties.
Hiermee hebt u rechtstreeks
toegang tot bepaalde elementen
van de functie i-Cockpit Amplify
(parfumeur...).
U kunt ook met drie vingers op
het touchscreen drukken om de
menucarrousel weer te geven.
Instellen van het volume/
onderbreken van het geluid.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de parfumeur.
Raadpleeg voor andere functies de instelling
"Audio en telematica".
43
1
Instrumentenpaneel
Menu Auto/Rijden
Tabblad "Voertuiginstellingen"
PEUGEOT Connect Nav
Groepen Functies
"Rijverlichting"
- "Bochtverlichting": inschakelen/uitschakelen van de statische
bochtverlichting.
"Toegang auto"
- "Ontgrendelen: Alleen bestuurder": inschakelen/uitschakelen van het
selectief ontgrendelen van het bestuurdersportier.
- "Ontgrendelen: Alleen de achterklep": inschakelen/uitschakelen van het
selectief ontgrendelen van de achterklep.
- "Elektrisch bedienbare achterklep": inschakelen/uitschakelen van het
elektrisch openen en sluiten van de achterklep.
- "Handsfree toegang": inschakelen/uitschakelen van de handsfree-functie
van de achterklep.
"Comfortverlichting"
- "Ruitenwisser achter bij inschakelen achteruit": inschakelen/
uitschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de
achteruitversnelling.
- "Buitensp. afstellen bij inschakelen achteruit": inschakelen/uitschakelen
van het automatisch verstellen van de buitenspiegels bij het inschakelen
van de achteruitversnelling.
- "Follow me home-verlichting": inschakelen/uitschakelen van de
automatische follow me home-verlichting.
- "Instapverlichting": inschakelen/uitschakelen van de instapverlichting.
- "Sfeerverlichting": inschakelen/uitschakelen van de sfeerverlichting en
instellen van de lichtsterkte.
"Beveiliging"
- "Waarschuwing kans op aanrijding": inschakelen/uitschakelen van de
waarschuwing kans op aanrijding en het automatische noodremsysteem.
- "Weergave adviessnelheid": inschakelen/uitschakelen van de
snelheidslimietherkenning.
- "Detectie verslapping aandacht": inschakelen/uitschakelen van de
detectie van het verslappen van de aandacht van de bestuurder.
44
Instrumentenpaneel
PEUGEOT Connect Radio
Groepen Functies
"Verlichting"
- "Bochtverlichting": inschakelen/uitschakelen van de statische
bochtverlichting.
- "Follow me home-verlichting": inschakelen/uitschakelen van de
automatische follow me home-verlichting.
- "Instapverlichting": inschakelen/uitschakelen van de instapverlichting.
"Toegang auto"
- "Ontgrendelen: Alleen bestuurder": inschakelen/uitschakelen van het
selectief ontgrendelen van het bestuurdersportier.
- "Ontgrendelen: Alleen de achterklep": inschakelen/uitschakelen van het
selectief ontgrendelen van de achterklep.
- "Elektrisch bedienbare achterklep": inschakelen/uitschakelen van het
elektrisch openen en sluiten van de achterklep.
- "Handsfree toegang": inschakelen/uitschakelen van de handsfree-
functie van de achterklep.
"Comfortverlicht."
- "Ruitenwisser achter bij inschakelen achteruit": inschakelen/uitschakelen
van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
- "Buitensp. afstellen bij inschakelen achteruit": inschakelen/uitschakelen
van het automatisch verstellen van de buitenspiegels bij het inschakelen
van de achteruitversnelling.
- "Sfeerverlichting": inschakelen/uitschakelen van de sfeerverlichting en
instellen van de lichtsterkte.
"Beveiliging"
- "Waarschuwing kans op aanrijding": inschakelen/uitschakelen van de
waarschuwing kans op aanrijding en het automatische noodremsysteem.
- "Weergave adviessnelheid": inschakelen/uitschakelen van de
snelheidslimietherkenning.
- "Detectie verslapping aandacht": inschakelen/uitschakelen van de
detectie van het verslappen van de aandacht van de bestuurder.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over een van deze
functies.
45
1
Instrumentenpaneel
Tabblad "Rijfuncties"
Functie Toelichting
"Instelling snelheid" Opslaan van de snelheden voor de snelheidsbegrenzer
of de programmeerbare snelheidsregelaar.
"Bandenspan.contr." Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem.
"Lane Departure Warning System" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Lane Keeping System" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Parkeerhulp" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Park Assist" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Automat. aan/uit grootlicht" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Stop & Start" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Dodehoekbewaking" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Panoramacamera" Inschakelen van de functie Visiopark 2.
"Antispinregeling" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over een van deze
functies.
46
Instrumentenpaneel
Instellingen
PEUGEOT Connect Nav
De via de bovenste menubalk
toegankelijke functies zijn in de
volgende tabel weergegeven.
Toets Aanwijzingen
Keuze van een onderwerp.
Audio-instellingen (muziektype,
verdeling, niveau, stemvolume,
belvolume).
Uitschakelen van het scherm.
Instellingen van het
touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Toets Aanwijzingen
Keuze van de eenheden:
- temperatuur (°Celsius of
°Fahrenheit),
- afstand en brandstofverbruik
(l/100 km, mpg of km/l).
Keuze van de op het
touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel
weergegeven taal.
Instellen van datum en tijd.
Keuze voor de synchronisering
met het GPS.
Instellen van de
scherminstellingen (tekst
scrollen, animaties enz.) en de
helderheid.
Selecteren en configureren van
de drie gebruikersprofielen.
Keuze van het type weer te
geven informatie op het digitale
instrumentenpaneel.
Instellingen van het touchscreen en het
digitale instrumentenpaneel
Toets Aanwijzingen
Uitschakelen van het scherm (zwart
scherm).
Druk op het zwarte scherm of op een
van de menutoetsen om terug te gaan
naar de oorspronkelijke weergave.
Instellen van de lichtsterkte
van de sfeerverlichting van het
dashboard.
Selecteren en configureren van
de drie gebruikersprofielen.
Instellingen van het
touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Activering en configuratie van de
wifi-instellingen.
PEUGEOT Connect Radio
De via de bovenste menubalk
toegankelijke functies zijn in de
volgende tabel weergegeven.
47
1
Instrumentenpaneel
Toets Aanwijzingen
Instellen van de
scherminstellingen (tekst
scrollen, animaties enz.) en de
helderheid.
Keuze van de eenheden:
- temperatuur (°Celsius of
°Fahrenheit),
- afstand en brandstofverbruik
(l/100 km, mpg of km/l).
Keuze van de op het
touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel
weergegeven taal.
Instellen van datum en tijd.
Keuze van het type weer te
geven informatie op het digitale
instrumentenpaneel.
Instellingen van het touchscreen en het
digitale instrumentenpaneel
48
Toegang tot de auto
Afstandsbediening
Algemeen
Uitklappen van de sleutel
Ontgrendelen van de auto
Alle portieren ontgrendelen
F Druk op deze toets.
Selectief ontgrendelen
F Druk op deze toets.
F Druk nogmaals op deze knop om de
overige portieren te ontgrendelen
en de achterklep te openen.
Afhankelijk van de uitvoering heeft de
afstandsbediening de volgende functies:
- ontgrendelen/vergrendelen/
supervergrendelen van de auto,
- ontgrendelen/openen/sluiten van de
achterklep,
- inschakelen van de verlichting,
- inklappen/uitklappen van de buitenspiegels,
- inschakelen/uitschakelen van het
alarmsysteem,
- openen van de ruiten,
- sluiten van de ruiten en het schuif-/
kanteldak,
- lokaliseren van de auto,
- startbeveiliging van de auto.
Uitvoering zonder Keyless entry and start
F Druk op deze knop; de sleutel wordt
uitgeklapt.
Druk om de sleutel in te klappen eerst op deze
knop; zo voorkomt u beschadiging van het
mechanisme.
Afhankelijk van de uitvoering kan met de in de
afstandsbediening geïntegreerde sleutel het volgende worden
gedaan:
- ontgrendelen/vergrendelen/supervergrendelen van de
auto,
- inschakelen/uitschakelen van het mechanische kinderslot,
- inschakelen/uitschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde,
- vergrendelen van de portieren (noodprocedure),
- aanzetten van het contact en starten/afzetten van de
motor.
Uitvoering met Keyless entry and start
F Trek aan deze knop terwijl u de sleutel uit
de houder haalt.
Houd deze knop aangetrokken voordat u de
sleutel weer terugplaatst.
Bestuurdersportier en brandstofvulklep
Deze functie kan via het configuratiemenu van
de auto worden ingesteld.
49
2
Toegang tot de auto
Openen van de ruiten
Vergrendelen van de auto
Normale vergrendeling
F Druk op deze toets.
Als een portier of de achterklep niet goed
is gesloten, kan de auto niet goed worden
vergrendeld. Als uw auto echter is uitgerust
met het alarmsysteem, wordt dit na ongeveer
45 seconden volledig ingeschakeld.
Als de auto per ongeluk wordt ontgrendeld
en de portieren en de achterklep gesloten
blijven, wordt de auto na ongeveer
30 seconden automatisch weer vergrendeld.
Als het alarmsysteem ingeschakeld was,
wordt dit automatisch weer opnieuw
ingeschakeld.
De eerste keer dat op de ontgrendelknop
wordt gedrukt, knipperen de richtingaanwijzers
enkele seconden om aan te geven dat:
- de auto volledig of selectief is ontgrendeld
bij uitvoeringen zonder alarmsysteem,
- het alarmsysteem is uitgeschakeld bij de
andere uitvoeringen.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
Afhankelijk van de uitvoering kunnen
door de ontgrendelknop ingedrukt te
houden de ruiten worden geopend tot
de gewenste stand.
Het openen van de ruiten stopt zodra
u de knop loslaat.
De eerste keer dat op de ontgrendelknop
wordt gedrukt, knipperen de richtingaanwijzers
enkele seconden om aan te geven dat:
- de auto is vergrendeld bij uitvoeringen
zonder alarmsysteem,
- het alarmsysteem is ingeschakeld bij de
andere uitvoeringen.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ingeklapt.
Het automatisch inklappen en uitklappen van
de buitenspiegels bij het vergrendelen en
ontgrendelen met de afstandsbediening kan
worden uitgeschakeld door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Supervergrendeling
F Druk binnen vijf seconden
nogmaals op deze knop om de
supervergrendeling van de auto
in te schakelen.
Als de supervergrendeling
is ingeschakeld, werken de
binnenportiergrepen niet.
Ook de toets van de centrale
vergrendeling, op het dashboard, werkt
dan niet meer.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich iemand
in de auto bevindt.
Als u de voorportiergreep of de
vergrendelknop op de achterklep
ingedrukt houdt, worden de ruiten
en, afhankelijk van de uitvoering, het
schuifdak gesloten tot u de knop loslaat.
Hierbij wordt ook het zonnescherm van
het schuifdak gesloten.
Let erop dat niets het correcte sluiten van
de ruiten en het schuifdak in de weg staat.
Als u bij een uitvoering met alarmsysteem
de ruiten en/of het schuifdak bij het
verlaten van de auto op een kier wilt laten
staan, moet u eerst de interieurbeveiliging
van het alarmsysteem uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het alarmsysteem.
Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem geeft het
gedurende enkele seconden branden van de
richtingaanwijzers tijdens het de tweede keer
indrukken van de vergrendelknop aan dat de
supervergrendeling is ingeschakeld.
Sluiten van de ruiten en het schuifdak
50
Toegang tot de auto
Met deze functie kunt u uw auto op afstand
lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig
licht. Uw auto moet zijn vergrendeld.
Instapverlichting
Selectief ontgrendelen en
openen van de achterklep
Het selectief ontgrendelen en elektrisch
openen van de achterklep kan worden
ingesteld in het configuratiemenu van de auto.
Standaard is het selectief ontgrendelen van
de achterklep geactiveerd en de elektrische
bediening gedeactiveerd.
F Houd deze knop ingedrukt om
de achterklep te ontgrendelen en
elektrisch te openen.
Als de selectieve ontgrendeling van de
achterklep is uitgeschakeld, wordt bij het
indrukken van de knop de auto volledig
vontgrendeld.
Als de elektrische werking van de achterklep
is uitgeschakeld, wordt de achterklep bij het
indrukken van de knop op een kier gezet.
Om de auto te kunnen vergrendelen, moet
u de achterklep weer sluiten.
Lokaliseren van de auto
F Druk op deze toets.
Gedurende ongeveer tien seconden
gaan de plafonniers en de verlichting in
de buitenspiegels branden en gaan de
richtingaanwijzers knipperen.
Keyless entry and start
Systeem waarmee de auto ontgrendeld
(geopend), vergrendeld (gesloten) en gestart
kan worden zonder dat u de elektronische
sleutel tevoorschijn hoeft te halen.
De elektronische sleutel kan ook worden
gebruikt als afstandsbediening.
Zie de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de werking van de
afstandsbediening.
Ontgrendelen van de auto
De portieren en de brandstofvulklep blijven
vergrendeld.
De beschikbaarheid van deze functie is
afhankelijk van de uitvoering.
F Druk kort op deze toets van de
afstandsbediening.
De parkeerlichten, het dimlicht, de
kentekenplaatverlichting en de instapverlichting
in de buitenspiegels gaan gedurende
30 seconden branden.
Door de toets nogmaals in te drukken terwijl
de verlichting nog brandt, wordt de verlichting
onmiddellijk uitgeschakeld.
51
2
Toegang tot de auto
Volledige ontgrendeling
F Zorg dat de elektronische sleutel zich in de
detectiezone A bevindt en breng uw hand
achter de portiergreep van één van de
voorportieren of druk op de schakelaar voor het
openen van de achterklep (middelste knop).
Als de elektrische bediening van de achterklep
is geactiveerd, gaat deze bovendien automatisch
open.
Openen van de ruiten
Afhankelijk van de uitvoering kunnen de ruiten in
de gewenste positie worden gezet door de hand
achter de handgreep te houden of de schakelaar
voor het openen van de achterklep in te drukken.
Het gedurende enkele seconden knipperen van
de richtingaanwijzers geeft aan dat:
- de auto is ontgrendeld (uitvoeringen zonder
alarmsysteem);
- het alarmsysteem is uitgeschakeld (overige
uitvoeringen).
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
Selectief ontgrendelen
Selectief ontgrendelen van de achterklep
F Druk op de schakelaar voor het openen van
de achterklep om uitsluitend de achterklep
te ontgrendelen.
De portieren blijven vergrendeld.
Als de selectieve ontgrendeling van de
achterklep is uitgeschakeld, worden bij het
indrukken van deze knop ook de portieren
ontgrendeld.
De selectieve ontgrendeling van
de achterklep kan worden in- of
uitgeschakeld via het menu Auto/
Rijden van het touchscreen.
Als een van de portieren of de achterklep
geopend is of als een van de elektronische
sleutels van het Keyless entry and start-
systeem zich in de auto bevindt, werkt de
centrale vergrendeling niet.
Daarentegen wordt het alarmsysteem
(indien aanwezig) na ongeveer
45 seconden ingeschakeld.
Als de auto is vergrendeld en per ongeluk
wordt ontgrendeld zonder dat binnen
ongeveer 30 seconden een van de portieren
of de achterklep wordt geopend, wordt de
auto automatisch weer vergrendeld.
Het alarm (indien aanwezig) wordt
automatisch opnieuw ingeschakeld.
Het automatisch in- en uitklappen van de
buitenspiegels kan worden uitgeschakeld
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen
in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor
een korte tijd, zonder de elektronische
sleutel van het Keyless entry and start-
systeem mee te nemen.
Wees bedacht op diefstal van de auto als
de elektronische sleutel van het Keyless
entry and start-systeem zich binnen een
van de detectiezones bevindt terwijl uw
auto ontgrendeld is.
Bestuurdersportier en brandstofvulklep
F Leg uw hand achter de portiergreep van het
bestuurdersportier.
F Wanneer u de volledige auto wilt ontgrendelen,
legt u uw hand achter de portiergreep van het
voorpassagiersportier terwijl de elektronische
sleutel zich in de buurt van dit portier bevindt,
of drukt u op de schakelaar voor het openen
De selectieve ontgrendeling van het
bestuurdersportier kan worden uitgevoerd via
het configuratiemenu van de auto.
Tijdens het ontgrendelen van het
bestuurdersportier knipperen de
richtingaanwijzers gedurende enkele seconden
om aan te geven dat:
- de auto selectief is ontgrendeld
(uitvoeringen zonder alarmsysteem),
- het alarmsysteem is uitgeschakeld (overige
uitvoeringen).
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
van de achterklep (in het midden) terwijl de
elektronische sleutel zich in de buurt van de
achterzijde van de auto bevindt.
52
Toegang tot de auto
Om de batterij in de elektronische
sleutel en de accu van de auto te sparen
worden de 'handsfree' functies in een
soort langdurige stand-by gezet als
deze 21 dagen niet zijn gebruikt. Als
u de functies weer wilt activeren, druk
dan op één van de knoppen op de
afstandsbediening of start de auto met de
elektronische sleutel in de reader.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het starten met het
Keyless entry and start-systeem.
Vergrendelen van de auto
Normale vergrendeling
Sluiten van de ruiten en het schuif-/kanteldak
Als u de voorportiergreep of de vergrendelknop
op de achterklep ingedrukt houdt, worden de
ruiten en, afhankelijk van de uitvoering, het
schuifdak gesloten tot u de knop loslaat.
Hierbij wordt ook het zonnescherm van het
schuifdak gesloten.
Let erop dat niets het correcte sluiten van
de ruiten en het schuifdak in de weg staat.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
De richtingaanwijzers gaan enkele seconden
branden om aan te geven dat:
- de auto is vergrendeld bij uitvoeringen
zonder alarmsysteem,
- het alarmsysteem is ingeschakeld bij de
andere uitvoeringen.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels automatisch ingeklapt.
Laat omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal de elektronische
sleutel nooit in de auto achter, ook niet
wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
Vuil (vocht, stof, modder, zout...) op de
binnenzijde van de portiergreep kan de
detectie negatief beïnvloeden.
Als na het reinigen van de binnenzijde
van de portiergreep met een doek
de detectie niet verbetert, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Plotseling contact met water (waterstraal,
hogedrukspuit...) kan door het systeem
worden beschouwd als een verzoek de
auto te ontgrendelen.
Supervergrendeling
Als de supervergrendeling
is ingeschakeld, werken de
binnenportiergrepen niet.
Ook de toets van de centrale
vergrendeling, op het dashboard, werkt
dan niet meer.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich iemand
in de auto bevindt.
F Druk, als de elektronische sleutel zich in
de detectiezone A bevindt, met een vinger
op de portiergreep (bij de merktekens)
van een van de voorportieren of op de
vergrendelknop op de achterklep (rechts).
De auto kan niet worden vergrendeld als een
van de elektronische sleutels is achtergebleven
in het interieur van de auto.
53
2
Toegang tot de auto
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ingeklapt.
Het gedurende enkele seconden branden
van de richtingaanwijzers tijdens het de
tweede keer drukken op de portiergreep of
de vergrendelknop van de achterklep geeft
aan dat de supervergrendeling van de auto is
ingeschakeld.
F Druk, als de elektronische sleutel zich in
de detectiezone A bevindt, met een vinger
op de portiergreep (bij de merktekens)
van een van de voorportieren of op de
vergrendelknop op de achterklep (rechts).
F Druk binnen vijf seconden nogmaals op de
portiergreep of op de vergrendelknop van
de achterklep om de supervergrendeling in
te schakelen.
Het gedurende enkele seconden branden
van de richtingaanwijzers tijdens het de
eerste keer drukken op de portiergreep of de
vergrendelknop van de achterklep geeft aan
dat:
- de auto is vergrendeld (uitvoeringen zonder
alarmsysteem),
- het alarmsysteem is ingeschakeld (overige
uitvoeringen).
54
Toegang tot de auto
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
Noodprocedures
De auto volledig
ontgrendelen/vergrendelen
met de sleutel
Volg deze procedures in de volgende gevallen:
- lege batterij van de afstandsbediening;
- storing van de afstandsbediening;
- auto is in een gebied met sterke
elektromagnetische straling.
In het eerste geval moet u de batterij van de
afstandsbediening vervangen.
Zie de desbetreffende rubriek.
In het tweede geval kunt u het probleem
mogelijk verhelpen door de afstandsbediening
te resetten.
Zie de desbetreffende rubriek.
Sleutels, afstandsbediening,
elektronische sleutel verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto,
uw legitimatiebewijs en indien mogelijk
de sticker met de sleutelcode naar het
PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale
code van de sleutel en de transponder
opzoeken en een nieuwe bestellen.
Elektrische storingen
De elektronische sleutel van het Keyless
entrée en start-systeem werkt in sommige
gevallen niet correct in de nabijheid van
elektronische apparatuur: telefoon, laptop,
sterke magnetische velden, enz.
Afstandsbediening
De radiografische afstandsbediening is
een systeem met een groot bereik. Het
is raadzaam om niet met de knop van
de afstandsbediening te spelen om te
voorkomen dat de portieren per ongeluk
ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw
afstandsbediening buiten het bereik en het
zicht van uw auto. De afstandsbediening
kan dan onbruikbaar worden en moet in dat
geval opnieuw worden gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet functioneren
als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als
het contact uitstaat.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan
bij een noodgeval de toegang tot de auto
voor de hulpdiensten bemoeilijken.
Neem uit veiligheidsoverwegingen
(kinderen in de auto) de sleutel met
afstandsbediening of de elektronische
sleutel mee als u de auto verlaat, zelfs al is
dit voor korte duur.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering; dit kan tot
storingen leiden.
Vergeet bij uitvoeringen met contactslot
niet om de sleutel te verwijderen en aan
het stuurwiel te draaien om het stuurslot te
activeren.
Bij het aanschaffen van een gebruikte
auto
Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk
in het elektronische geheugen van de auto
opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat
de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn
waarmee de auto kan worden gestart.
55
2
Toegang tot de auto
Ontgrendelen
Als het alarmsysteem is ingeschakeld, klinkt
de sirene bij het openen van het portier. De
sirene stopt als het contact wordt aangezet.
Normale vergrendeling
Als uw auto is uitgerust met het alarmsysteem,
wordt het alarm niet ingeschakeld bij het
vergrendelen met de sleutel.
Supervergrendeling
F Steek de sleutel in het portierslot.
F Draai de sleutel in de richting van de
voorzijde van de auto.
Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem knipperen
de richtingaanwijzers enkele seconden om aan
te geven dat de auto is ontgrendeld.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
F Steek de sleutel in het portierslot.
F Draai de sleutel in de richting van de
achterzijde van de auto.
Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem
knipperen de richtingaanwijzers enkele
seconden om aan te geven dat de auto is
vergrendeld.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ingeklapt.
Zonder centrale
vergrendeling
Volg deze procedures in de volgende gevallen:
- storing van de centrale vergrendeling;
- accu losgekoppeld of ontladen.
Bestuurdersportier
F Draai de sleutel in de richting van de
achterzijde van de auto om deze te
vergrendelen, of in de richting van de
voorzijde om de auto te ontgrendelen.
F Steek de sleutel in het portierslot.
F Draai de sleutel in de richting van de
achterzijde van de auto om deze te
vergrendelen.
F Draai binnen 5 seconden de sleutel
nogmaals in de richting van de achterzijde
van de auto om de supervergrendeling in te
schakelen.
Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem gaan
bij de tweede handeling met de sleutel de
richtingaanwijzers enkele seconden branden
om aan te geven dat de supervergrendeling is
ingeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ingeklapt.
Overige portieren
Ontgrendelen van een portier
F Trek aan de binnenportiergreep van het
portier.
56
Toegang tot de auto
Vergrendelen
Vervangen van de batterij
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat u de batterij
moet vervangen.
Uitvoering zonder Keyless entry and start
Batterijtype: CR1620/3 V.
Uitvoering met Keyless entry and start
Batterijtype: CR2032/3 V.
F Plaats een nieuwe batterij met de juiste
polariteit in de houder.
F Druk het deksel vast.
Na het vervangen van de batterij moet de
afstandsbediening worden gesynchroniseerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het synchroniseren van
de afstandsbediening.
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Na het vervangen van de batterij of in het geval
van een storing moet de afstandsbediening
gesynchroniseerd worden.
Uitvoering zonder Keyless entry
and start
F Open de portieren.
F Controleer of de kinderbeveiliging van de
achterportieren niet geactiveerd is.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek.
F Verwijder de zwarte dop op de zijkant van
het portier met behulp van de sleutel.
F Steek de sleutel zonder te forceren in het
gat en beweeg, zonder de sleutel te draaien,
de pal zijwaarts richting de binnenzijde van
het portier.
F Verwijder de sleutel en breng de zwarte dop
aan.
F Sluit de portieren en controleer van buitenaf
of de auto goed is vergrendeld.
F Wip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de uitsparing los.
F Verwijder het deksel.
F Verwijder de lege batterij uit de houder.
F Zet het contact af.
F Zet de sleutel in de stand 2 (Contact).
57
2
Toegang tot de auto
Uitvoering met Keyless entry and
start
F Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig in.
F Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie de stand P en trap vervolgens het
rempedaal stevig in.
F Zet het contact aan door op de START/
STOP-knop te drukken.
De elektronische sleutel werkt nu weer volledig.
Raadpleeg als de storing na het resetten niet
is verholpen zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
F Druk direct gedurende enkele seconden op
het gesloten hangslot.
F Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit
het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer volledig.
F Steek eerst de mechanische sleutel (ondergebracht
in de afstandsbediening) in het slot om de auto te
ontgrendelen.
F Houd de elektronische sleutel tegen de
noodsleutellezer op de stuurkolom tot u het contact
aanzet.
Centrale vergrendeling
Met deze functie kunnen de portieren en de
achterklep van binnenuit worden vergrendeld of
ontgrendeld.
Handbediening
Vergrendelen
F Druk op deze knop om de auto te
vergrendelen.
Het rode lampje in de knop gaat branden.
Als één van de portieren is geopend,
werkt de centrale vergrendeling van
binnenuit niet.
Ontgrendelen
F Druk nogmaals op deze knop om
de auto te ontgrendelen.
Het rode lampje in de knop gaat uit.
Bij vergrendeling/supervergrendeling
van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de
supervergrendeling is ingeschakeld, knippert
het rode lampje en is de knop inactief.
F Als de auto vergrendeld is, trek dan aan
de binnenportiergreep van een van de
portieren om de auto te ontgrendelen.
F Als de supervergrendeling is
ingeschakeld, moet u het Keyless entry
and start-systeem of de geïntegreerde
sleutel gebruiken om de auto te
ontgrendelen.
Automatisch
Deze functie, ook wel carjackbeveiliging
genoemd, vergrendelt de auto automatisch
tijdens het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de carjackbeveiliging.
58
Toegang tot de auto
Carjackbeveiliging
Deze functie zorgt ervoor dat de portieren
en de achterklep automatisch en gelijktijdig
worden vergrendeld vanaf een wagensnelheid
van 10 km/h.
Werking
De automatische centrale vergrendeling werkt
niet als een van de portieren of de achterklep
is geopend.
Vervoer van lange of grote voorwerpen
Wanneer u wilt rijden met geopende
achterklep, dient u op de schakelaar van
de centrale vergrendeling te drukken om
de portieren te vergrendelen. Wanneer
u dit niet doet, hoort u elke keer dat u de
10 km/h overschrijdt de vergrendeling
'terugspringen', met de bijbehorende
bovenstaande waarschuwingen.
Wanneer u nogmaals op de schakelaar
van de centrale vergrendeling drukt, wordt
de auto weer ontgrendeld.
Bij snelheden boven 10 km/h is dit
ontgrendelen slechts tijdelijk.
Inschakelen/uitschakelen
Het rijden met vergrendelde portieren kan
in noodgevallen de toegang tot het interieur
voor de hulpdiensten bemoeilijken.
Alarm
(afhankelijk van de uitvoering)
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak
en diefstal. Het bestaat uit de volgende typen
beveiliging:
- uitwendige beveiliging
Dit systeem houdt de te openen
carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
achterklep of de motorkap probeert te openen.
- interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen
in het interieur worden waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen,
als iets of iemand de auto binnendringt of als iets
of iemand in de auto beweegt.
- wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
veranderingen in de positie van de auto worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild,
verplaatst of aangestoten.
Zelfbeveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert de accu,
de bedieningseenheid of de kabels van de
sirene uit te schakelen of te beschadigen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor
werkzaamheden aan het alarm.
U zult de vergrendeling horen
"terugspringen", en op het
instrumentenpaneel gaat dit lampje branden,
in combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding.
U kunt de functie desgewenst permanent
inschakelen of uitschakelen.
De status van de functie blijft nadat het contact
is afgezet opgeslagen in het geheugen.
59
2
Toegang tot de auto
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Inschakelen
De uitwendige beveiliging wordt
5 seconden nadat de auto is vergrendeld,
ingeschakeld. De interieur- en
wegsleepbeveiliging worden 45 seconden
nadat de auto is vergrendeld,
ingeschakeld.
F Zet het contact af en verlaat de auto.
F Vergrendel de auto met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Het alarmsysteem is geactiveerd: het rode
lampje van de knop knippert één keer per
seconde en de richtingaanwijzers gaan
gedurende ongeveer 2 seconden branden.
Indien een portier, de achterklep of de
motorkap niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld, maar worden de
uitwendige beveiliging, de interieurbeveiliging
en de wegsleepbeveiliging na 45 seconden
wel ingeschakeld.
Uitschakelen
F Druk op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening.
of
F Ontgrendel de auto met het Keyless entry
and start-systeem.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld;
het lampje van de knop gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende
ongeveer 2 seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als binnen 30 seconden
één van de portieren of de achterklep
niet is geopend), wordt het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Vergrendelen van de auto
met alleen de uitwendige
beveiliging ingeschakeld
Deactiveer de interieurbeveiliging en de
wegsleepbeveiliging om vals alarm te
voorkomen, bijvoorbeeld wanneer:
- een huisdier in de auto wordt achtergelaten;
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
F Zet het contact af en druk binnen 10
seconden op de knop tot het lampje blijft
branden.
F Verlaat de auto.
F Vergrendel de auto onmiddellijk met de
afstandsbediening of het Keyless entry and
start-systeem.
Alleen de uitwendige beveiliging wordt
ingeschakeld; het lampje van de knop zal één
keer per seconde knipperen.
- een ruit of het schuifdak op een kier blijft
staan;
- de auto wordt gewassen;
- een wiel wordt verwisseld;
- de auto wordt gesleept;
- de auto wordt vervoerd per schip.
60
Toegang tot de auto
De interieur- en wegsleepbeveiliging worden
uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke
keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de
interieur- en wegsleepbeveiliging
F Schakel de omtrekbeveiliging uit
door de auto te ontgrendelen met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Het indicatielampje in de knop gaat uit.
F Schakel alle beveiligingen weer in door
de auto met de afstandsbediening of
het Keyless entry and start-systeem te
vergrendelen.
Het rode verklikkerlampje van de knop zal
opnieuw één keer per seconde knipperen.
Afgaan van het alarm
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
F ontgrendel de auto met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier;
F open het portier; het alarm gaat af;
F zet het contact aan: het alarm stopt en het
lampje in de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het rode
lampje van de knop blijft branden, duidt dit op
een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30 seconden.
Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden
de alarmsystemen uitgeschakeld.
Als het lampje van de knop snel knippert
bij het ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening of het Keyless entry
and start-systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Portieren
Openen
Van buitenaf
Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd
en één keer op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt, kan alleen
het bestuurdersportier worden geopend.
F Ontgrendel de auto of houd de
elektronische sleutel van het Keyless ente
en start-systeem in het detectiegebied en
trek aan de portiergreep.
61
2
Toegang tot de auto
Van binnenuit
F Trek aan de binnenportiergreep van
een portier; de auto wordt dan volledig
ontgrendeld.
Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd:
- wordt bij het openen van het
bestuurdersportier alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld (als de auto
nog niet volledig ontgrendeld was);
- wordt bij het openen van een van de andere
portieren de auto volledig ontgrendeld.
Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten:
- gaat bij draaiende motor of tijdens
het rijden (snelheid lager dan
10 km/h), dit lampje branden en
wordt gedurende enkele seconden
een waarschuwingsmelding
weergegeven.
- klinkt tijdens het rijden, als de
snelheid hoger is dan 10 km/h, ook
nog gedurende enkele seconden een
geluidssignaal.
Achterklep
Openen van de achterklep
Met de knop aan de buitenzijde
van de achterklep
Als de selectieve ontgrendeling is
geactiveerd, moet de elektronische sleutel
zich bij de achterzijde van de auto bevinden.
De achterklep is niet geschikt voor de
bevestiging van een fietsendrager.
F Druk op de middelste knop van de
achterklep terwijl de auto ontgrendeld
is of de elektronische sleutel van het
Keyless entry and start-systeem zich in de
detectiezone bevindt.
F Beweeg de achterklep omhoog.
Sluiten van de achterklep
F Trek de achterklep omlaag met behulp van de
handgrepen aan de binnenzijde van de klep.
F Laat de handgrepen los en duw de achterklep
dicht.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
- bij draaiende motor wordt u hier
gedurende enkele seconden door
dit lampje en een melding op het
instrumentenpaneel op geattendeerd,
- tijdens het rijden (wagensnelheid hoger
dan 10 km/h) wordt u hier gedurende
enkele seconden door dit lampje, een
melding op het instrumentenpaneel en
een geluidssignaal op geattendeerd.
Als de achterklep moeilijk opent of sluit,
laat hem dan zo snel mogelijk controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats om te
voorkomen dat het probleem verergert en
dat de achterklep dichtvalt en daardoor
letsel veroorzaakt.
62
Toegang tot de auto
Noodbediening
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele
storing van de centrale vergrendeling de
achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
Vrijzetten
F Klap de achterbank naar voren om bij het
slot in de bagageruimte te komen,
Vergrendeling na het sluiten
Wanneer de achterklep weer wordt gesloten, wordt deze
weer vergrendeld als het probleem niet is verholpen.
Als de centrale vergrendeling niet werkt,
moet de accu worden losgekoppeld om de
achterklep te kunnen vergrendelen zodat
de auto volledig is vergrendeld.
Handsfree achterklep
Algemeen
De elektrische bediening van de achterklep kan
worden ingeschakeld en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
De achterklep mag alleen worden geopend of
gesloten als de auto stilstaat.
Controleer of er voldoende ruimte is om
de elektrisch bedienbare achterklep te
openen.
Steek nooit een vinger in het
vergrendelingssysteem van de elektrisch
bedienbare achterklep – Risico van zwaar letsel!
Antiklemvoorziening
De elektrisch bedienbare achterklep is
voorzien van een obstakeldetectiesysteem.
Als de klep op een obstakel stuit, wordt de
beweging van de klep automatisch door dit
systeem onderbroken waarna de klep een klein
stukje terug beweegt zodat het obstakel kan
worden verwijderd.
Let op: deze antiklemvoorziening werkt niet
aan het einde van de sluitbeweging van de klep
(vanaf ongeveer 1 cm vóór het volledig sluiten
van de klep).
F Steek een kleine schroevendraaier in de
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
F Verplaats de nok naar links.
63
2
Toegang tot de auto
Om letsel door beknelling vóór en tijdens
het openen en sluiten van de elektrisch
bedienbare achterklep te voorkomen:
- moet u erop letten dat niemand zich
in de buurt van de achterzijde van de
auto bevindt;
- moet u letten op de achterpassagiers,
met name op kinderen.
Fietsendrager/trekhaak
De elektrisch bedienbare achterklep is niet geschikt
voor de bevestiging van een fietsendrager.
Als een fietsendrager op de trekhaak is
bevestigd en de kabel ervan is aangesloten op
de trekhaakaansluiting, wordt de werking van de
elektrisch bedienbare achterklep automatisch
uitgeschakeld.
Bij gebruik van een niet door PEUGEOT
goedgekeurde trekhaak of fietsendrager moet de
werking van de elektrisch bedienbare achterklep
worden uitgeschakeld.
Elektrische werking
De elektrische werking van de
achterklep kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Auto/
Rijden van het touchscreen.
U kunt de achterklep op verschillende manieren
openen of sluiten:
Openen/Sluiten
F Houd de middelste knop A van de
elektronische sleutel ingedrukt.
of
Deze functie is standaard uitgeschakeld.
A.
met de elektronische sleutel van het Keyless
entry and start-systeem,
B.
met de knop aan de buitenzijde van de achterklep;
C.
met de knop aan de binnenzijde van de achterklep;
D.
met de toets op het dashboard;
E.
door een 'trapbeweging' te maken onder de
achterbumper.
F Druk op de knop B aan de buitenzijde van
de achterklep terwijl u de elektronische
sleutel bij u hebt.
of
F Druk op de knop C aan de binnenzijde van
de achterklep (alleen voor sluiten).
of
F Druk twee keer kort achter elkaar op de
bedieningsknop D op het dashboard.
of
F Bedien de achterklep handsfree E door
een snelle trapbeweging te maken onder
de achterbumper terwijl u de elektronische
sleutel bij u hebt.
De actie wordt bevestigd door een geluidssignaal.
De achterklep gaat volledig open
(standaardinstelling) of tot de vooraf
opgeslagen positie.
Als de elektrische werking van de achterklep
is uitgeschakeld, wordt de achterklep door
deze acties op een kier gezet.
Als u op de knop A of B drukt, of als u de
methode E gebruikt, kunt u de de gehele
auto ontgrendelen of alleen de achterklep
ontgrendelen als de selectieve ontgrendeling
van de achterklep is geactiveerd.
Door de achterklep handsfree te sluiten kunt
u de gehele auto vergrendelen.
64
Toegang tot de auto
U kunt het openen of sluiten van de
achterklep op elk moment onderbreken.
Als u nogmaals op een van deze knoppen
of toetsen drukt, wordt de beweging
onderbroken.
Als u na het onderbreken van de beweging
weer op een van de knoppen of toetsen
drukt, wordt de beweging omgekeerd.
Handsfree toegang
De functie "Handsfree toegang"
kan worden in- en uitgeschakeld
via het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
Zorg ervoor dat u stabiel staat wanneer
u de snelle voetbeweging onder de
achterbumper maakt.
Raak het mogelijk warme uitlaatsysteem
niet aan – Kans op brandwonden!
Automatische vergrendeling met
de functie "Handsfree toegang"
F druk op deze toets. Het groene lampje
gaat branden.
Als u nogmaals op deze toets drukt,
wordt de automatische vergrendeling
uitgeschakeld; het verklikkerlampje gaat uit.
Opslaan van een
openingshoek
Voor het beperken van de openingshoek bij
een elektrisch bediende achterklep:
F open de achterklep tot de gewenste hoek,
F houd de knop C of de knop B aan de
buitenzijde langer dan 3 seconden
ingedrukt.
Het opslaan van de maximale openingshoek
van de achterklep wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Om de opgeslagen openingshoek te wissen:
F open de achterklep tot halverwege en houd
hem in deze stand stil,
F houd de knop C of de knop B aan de
buitenzijde langer dan 3 seconden ingedrukt.
Het wissen van de opgeslagen openingshoek
wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Handbediende werking
De achterklep kan met de hand worden bewogen,
zelfs als de elektrische werking ingeschakeld is.
De achterklep mag niet bewegen.
Bij het handmatig openen en sluiten van de
elektrisch bedienbare achterklep wordt de
beweging niet meer ondersteund door gasveren.
Het is dus normaal dat u zowel bij het openen als
bij het sluiten enige weerstand voelt.
Deze functie is standaard uitgeschakeld.
Activeren van de automatische vergrendeling
van de auto bij het met de functie Handsfree
toegang sluiten van de achterklep:
Als de achterklep herhaaldelijk elektrisch
wordt geopend en gesloten, kan het
voorkomen dat de elektromotor te warm
wordt waardoor elektrische bediening
tijdelijk niet meer mogelijk is.
Wacht ten minste 10 minuten met het
bedienen van de achterklep om de
elektromotor te laten afkoelen.
Bedien de achterklep handmatig als u niet
zo lang wilt wachten.
65
2
Toegang tot de auto
Resetten van de elektrisch
bedienbare achterklep
Deze handeling is noodzakelijk als de klep
niet meer beweegt, bijvoorbeeld na detectie
van een obstakel of het loskoppelen en weer
aansluiten van de accu.
F Open, indien nodig, de achterklep
handmatig.
F Sluit de achterklep volledig en handmatig.
Neem als het probleem hierdoor niet wordt
verholpen contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruiksvoorschriften
Onder winterse omstandigheden
Als er sneeuw op de achterklep ligt, moet
de sneeuw worden verwijderd voordat de
achterklep automatisch wordt geopend.
Bij vorst kan de achterklep vastvriezen
waardoor het automatisch openen niet
werkt: ontdooi de achterklep door het
interieur te verwarmen en probeer het
daarna opnieuw.
Bij het wassen van de auto
Als u de auto in een automatische wasstraat
laat wassen, vergeet dan niet om de auto
eerst te vergrendelen om te voorkomen dat
de achterklep per ongeluk wordt geopend.
Adviezen met betrekking
tot de functie "Handsfree
toegang"
Wanneer de achterklep met verschillende
schopbewegingen niet kan worden bediend,
wacht u enkele seconden voordat u het
opnieuw probeert.
De functie schakelt automatisch uit bij zware
regenval of bij opgehoopte sneeuw.
Als de functie niet werkt, controleer dan of
de elektronische sleutel niet gestoord wordt
door een elektromagnetische storingsbron
(smartphone enz.).
De functie werkt wellicht niet correct bij een
prothesebeen.
De functie werkt wellicht niet correct als uw
auto voorzien is van een trekhaak.
- er onderhoud aan uw auto wordt uitgevoerd,
- u het reservewiel gebruikt (afhankelijk van
de uitvoering).
Om dergelijke problemen te voorkomen, houdt
u de elektronische sleutel uit de buurt van
de sensorzone of schakelt u de "Handsfree
toegang"-functie uit.
Onder bepaalde omstandigheden kan de
achterklep vanzelf openen of sluiten, met name
wanneer:
- u een aanhanger aan- of loskoppelt,
- u een fietsendrager monteert of verwijdert,
- u fietsen op de fietsendrager plaatst of
verwijdert,
- u iets achter de auto plaatst of optilt,
- een dier de achterbumper nadert,
- u uw auto wast,
Elektrisch bedienbare ruiten
1. Linksvoor.
2. Rechtsvoor.
3. Rechtsachter.
4. Linksachter.
5. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare
ruiten achter.
Handbediende werking
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten.
66
Toegang tot de auto
Automatische werking
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar
om het openen of sluiten te stoppen.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen
nog 45 seconden nadat het contact is
uitgezet, worden bediend.
Na die tijd kunnen de ruiten niet meer
worden bediend. Zet het contact aan om
de ruiten weer te kunnen bedienen.
Antiklemvoorziening
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de
schakelaar om de ruit helemaal te openen en
trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de
ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na
het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Blokkering van de
ruitbediening achter
Ter bevestiging gaat het rode lampje in
de knop branden en wordt er een melding
weergegeven. Het lampje blijft branden zolang
de blokkering is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk om de achterportierruiten via
het bedieningspaneel op het bestuurdersportier
te bedienen.
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daarvoor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet hij/zij
ervan verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit hindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de elektrische
ruitbediening.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
Let op inzittenden en/of personen in de
buurt van de auto tijdens het sluiten van
de ruiten met de elektronische sleutel of
het 'Keyless entry and start'-systeem.
Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op
de schakelaar 5 om de ruitbediening achter,
ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.
Voer de volgende procedure voor elke ruit uit:
- laat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar
centimeters hoger komen. Herhaal deze
procedure totdat de ruit volledig gesloten is;
- houd de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1 seconde vast zodra de ruit
volledig is gesloten.
67
2
Toegang tot de auto
Panoramisch schuif-/kanteldak
Het schuif-/kanteldak en het zonnescherm
kunnen met de schakelaars op de dakconsole
worden geopend en gesloten.
Controleer of de op de allesdragers
gemonteerde accessoires of vervoerde lading
de beweging van het dak niet kunnen hinderen.
Leg geen zware voorwerpen op het vaste en
beweegbare deel van het schuif-/kanteldak.
Werkingsprincipes
Om het schuif-/kanteldak volledig te openen, gaat
het mobiele deel van het glas eerst iets omhoog
en schuift vervolgens over het vaste deel.
De bedieningsknoppen van het schuif-/kanteldak en
zonnescherm kunnen worden gebruikt:
- bij aangezet contact, als de acculading
voldoende is;
- als de motor draait;
- in de STOP-modus van het Stop & Start-systeem;
- binnen 45 seconden nadat het contact uit is
gezet;
- tot 45 seconden na het vergrendelen van de auto.
Voor het bedienen van de knoppen van het
schuif-/kanteldak en zonnescherm moet u
controleren of geen voorwerpen of personen
de beweging kunnen belemmeren.
Schuif-/kanteldak openen
en sluiten
Openen
Als het dak volledig gesloten of
gedeeltelijk opengekanteld is:
F druk om het dak volledig open
te kantelen kort op het achterste
deel van de schakelaar B, zonder
het zware punt te passeren.
F Houd het achterste deel van de schakelaar
B ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren: het dak gaat open en stopt als
u de schakelaar loslaat.
A. Schakelaar van het zonnescherm.
B. Schakelaar van het schuif-/kanteldak.
Elke tussenstand is mogelijk.
Bij het openen van het schuif-/kanteldak wordt
automatisch ook het zonnescherm geopend. Het
is echter mogelijk om het zonnescherm open te
laten als het schuif-/kanteldak wordt gesloten.
Als het dak verder is geopend dan de
opengekantelde stand:
F druk om het dak volledig te openen kort op
het achterste deel van de schakelaar B,
zonder het zware punt te passeren.
Als het dak gedeeltelijk of volledig gesloten is:
F druk om het dak volledig te openen kort op
het achterste deel van de schakelaar B, tot
voorbij het zware punt.
Als u nogmaals op deze schakelaar drukt,
wordt de beweging onderbroken.
Als het schuif-/kanteldak door regen of
het wassen van de auto nat is geworden,
wacht dan tot het volledig droog is
alvorens het dak te bedienen.
Open het schuif-/kanteldak niet als het
met sneeuw of ijs is bedekt – Kans op
beschadiging!
Gebruik alleen kunststof werktuigen om
het schuif-/kanteldak sneeuw- of ijsvrij te
maken.
Steek tijdens het rijden niet uw hoofd of
armen uit het geopende dak – Kans op
ernstig letsel!
68
Toegang tot de auto
Sluiten
Als het dak gedeeltelijk of volledig
geopend is:
F druk om het dak volledig te sluiten
kort op het voorste deel van de
schakelaar B, tot voorbij het zware
punt.
Als u nogmaals op deze schakelaar
drukt, wordt de beweging onderbroken.
F Houd het voorste deel van de schakelaar
B ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren: het dak sluit en stopt als u de
schakelaar loslaat.
Laat de auto nooit achter met geopend
schuif-/kanteldak.
Antiklemvoorziening
Als het dak tijdens het sluiten op een obstakel
stuit, wordt de beweging automatisch
omgedraaid.
De antiklemvoorziening werkt doeltreffend tot
een snelheid van 120 km/h.
Resetten
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de
accu, bij een storing van het schuif-/kanteldak
of bij het schokkerig bewegen ervan, moet het
schuif-/kanteldak worden gereset:
F druk op het achterste deel van de schakelaar B
tot het schuif-/kanteldak volledig is geopend,
F houd het achterste deel van de schakelaar B
gedurende ten minste 3 seconden ingedrukt.
Controleer geregeld de staat van de rubbers
van het schuif-/kanteldak (aanwezigheid van
vuil, dode bladeren, enz.).
Zorg er bij het wassen van de auto in een
wasstraat of met een hogedrukreiniger voor
dat het dak volledig is gesloten en houd de
spuitmond van de hogedrukreiniger altijd op
meer dan 30 cm van de rubbers.
Openen en sluiten van het
zonnescherm
Het sluiten van het zonnescherm is afhankelijk van
de stand van het schuif-/kanteldak: het scherm
kan slechts tot het voorste gedeelte van het
beweegbare deel van het dak worden gesloten.
Openen
F Druk op het achterste deel van de
schakelaar A, tot voorbij het zware
punt; het zonnescherm wordt
volledig geopend.
Als u nogmaals op deze schakelaar
drukt, wordt de beweging onderbroken.
Sluiten
F Druk op het voorste deel van de
schakelaar A, tot voorbij het zware
punt; het zonnescherm wordt
volledig gesloten.
Als u nogmaals op deze schakelaar
drukt, wordt de beweging onderbroken.
Antiklemvoorziening
Als het zonnescherm tijdens het sluiten op een
obstakel stuit, wordt de beweging automatisch
omgedraaid.
Als het dak gedeeltelijk of volledig geopend is:
F druk om het dak te sluiten tot de volledig
opengekantelde stand kort op het voorste
deel van de schakelaar B, zonder het zware
punt te passeren.
F druk om het dak volledig te sluiten
nogmaals op het voorste deel van de
schakelaar B.
Als het dak gedeeltelijk of volledig is
opengekanteld:
F druk om het dak volledig te sluiten kort
op het voorste deel van de schakelaar B,
zonder het zware punt te passeren.
F Houd het achterste deel van de schakelaar
A ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren: het zonnescherm opent en stopt
als u de schakelaar loslaat.
F Houd het voorste deel van de schakelaar
A ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren; het zonnescherm sluit en stopt
als u de schakelaar loslaat.
69
2
Toegang tot de auto
Resetten
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de
accu, bij een storing van het zonnescherm of
bij het schokkerig bewegen ervan, moet het
scherm worden gereset:
F druk op het achterste deel van de schakelaar
A tot het scherm volledig is geopend,
F houd het achterste deel van de schakelaar A
gedurende ten minste 3 seconden ingedrukt.
Als tijdens het gelijktijdig sluiten van het
schuif-/kanteldak en het zonnescherm, het
zonnescherm het dak dreigt in te halen,
houdt het scherm op te bewegen tot het
schuif-/kanteldak volledig is gesloten.
Als u bij het vergrendelen van de auto
de vergrendelknop ingedrukt houdt,
worden de ruiten en het schuif-/kanteldak
gelijktijdig gesloten. Vervolgens wordt ook
het zonnescherm gesloten. Het sluiten
stopt als u de vergrendelknop loslaat.
Laat, zelfs als u de auto slechts voor een
korte tijd verlaat, de elektronische sleutel
nooit in de auto achter.
Als er iets klem komt te zitten tijdens de
bediening van het schuif-/kanteldak of het
zonnescherm, moet u de beweging ervan
omdraaien door op de desbetreffende
schakelaar te drukken.
De bestuurder moet zich ervan vergewissen
dat de passagiers het schuif-/kanteldak en
het zonnescherm correct bedienen.
Let vooral op kinderen tijdens het
bedienen van het schuif-/kanteldak of het
zonnescherm.
70
Ergonomie en comfort
Zitpositie
Een goede zitpositie tijdens het rijden verbetert
uw comfort en uw veiligheid.
Ook het zicht rondom en de bereikbaarheid van
de bedieningsfuncties zijn erbij gebaat.
Comfortabel zitten
Bepaalde in deze rubriek beschreven
afstelmogelijkheden van de stoelen zijn
afhankelijk van het uitrustingsniveau en het
land van verkoop.
Bestuurdersstoel
Stel de stoel uit veiligheidsoverwegingen
uitsluitend af als de auto staat geparkeerd.
Zet als uw auto is uitgerust met elektrisch
verstelbare stoelen eerst het contact aan
om de stoelen te kunnen verstellen.
Passagiersstoel
Neem plaats op de stoel en zorg ervoor dat uw
bekken, uw rug en uw schouders goed tegen
de rugleuning steunen.
De stoelhoogte moet zodanig worden in gesteld
dat uw ogen naar het midden van de voorruit
kijken.
De ruimte boven uw hoofd moet ten minste
10 cm bedragen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel in
lengterichting voor dat u de pedalen volledig
kunt intrappen zonder uw benen geheel te
strekken.
De knieruimte dient ten minste 10 cm
tot het dashboard te bedragen om de
bedieningselementen daarop te kunnen
bereiken.
Zet de rugleuning zo recht mogelijk; kantel
deze nooit verder dan 25°.
De juiste stand van de hoofdsteun is als de
bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte
van de bovenzijde van het hoofd bevindt.
Stel de lengte van de zitting af zodat uw
bovenbenen goed worden ondersteund.
Stel de lendensteun af op de vorm van uw
wervelkolom.
Stel het stuur zodanig af dat dit ten minste
25 cm verwijderd is van uw borstbeen en dat
uw armen iets gebogen zijn.
Het stuur mag het instrumentenpaneel niet aan
het zicht onttrekken.
Neem plaats op de stoel en zorg ervoor dat uw
bekken, uw rug en uw schouders goed tegen
de rugleuning steunen.
Zorg bij het verstellen van de stoel in
lengterichting voor een afstand van ten minste
25 cm tot het dashboard.
De juiste stand van de hoofdsteun is als de
bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte
van de bovenzijde van het hoofd bevindt.
3
71
Ergonomie en comfort
Voordat u gaat rijden
Stel de buitenspiegels en de binnenspiegel af
om de dode hoeken te minimaliseren.
goed aan ter hoogte van uw bekken.
Controleer of alle passagiers hun gordel goed
hebben omgedaan.
Zet als uw auto is uitgerust met elektrisch
verstelbare buitenspiegels eerst het
contact aan om de buitenspiegels te
kunnen verstellen.
Tijdens het rijden
Doe uw veiligheidsgordel om: plaats het
schoudergedeelte van de gordel in het midden
van uw schouder en trek het heupgedeelte
Houd u aan de voorgeschreven zitpositie en
houd het stuurwiel met beide handen vast op
'kwart over negen', zodat u op elk moment alle
bedieningsfuncties binnen handbereik hebt.
Verstel de stoelen en het stuurwiel nooit
tijdens het rijden.
Houd uw voeten altijd op de vloer.
Voorstoelen
Handmatig verstelbare
stoelen
1. Verstelling in lengterichting van de stoel
F Beweeg de stang omhoog en schuif de stoel
naar voren of naar achteren.
F Laat de stang los om de stoel in de
betreffende positie te vergrendelen.
72
Ergonomie en comfort
2. De hoogte van de zitting verstellen
F Beweeg de hendel zo vaak omhoog of
omlaag tot de gewenste hoogte is bereikt.
3. Hellingshoek rugleuning verstellen
F Draai de draaiknop naar voren of naar
achteren tot de gewenste hoek is bereikt.
of
F Trek bij een passagiersstoel die in de
tafelstand kan worden gezet aan de hendel
en beweeg de rugleuning naar voren of naar
achteren.
4. De hoogte van de hoofdsteun verstellen
Zie de desbetreffende rubriek.
5. De lendensteun verstellen
(alleen aan bestuurderszijde)
F Draai de draaiknop naar voren of naar
achteren om de mate van steun voor de
lendenen in te stellen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar
achteren voor dat het schuiven van de
stoel niet wordt verhinderd door personen
of voorwerpen.
Er is een risico op bekneld raken van de
achterpassagiers of op blokkeren van de
stoel als grote voorwerpen op de vloer
achter de stoel zijn geplaatst.
Stoelen met AGR-kwaliteitslabel
Aanvullende verstelmogelijkheden
1. De lengte van de zitting verstellen
F Trek de handgreep naar voren om de zitting
te ontgrendelen en beweeg vervolgens het
voorste deel van de zitting naar voren of
naar achteren.
2. Elektrische verstelling van de hoek van de
zitting
F Houd het voorste of achterste gedeelte van
de schakelaar ingedrukt om het voorste
deel van de zitting omhoog of omlaag te
bewegen.
3. Elektrische lendensteunverstelling
Met deze schakelaar kan de lendensteun zowel
in diepte als in hoogte worden ingesteld.
F Houd het voorste of het achterste gedeelte
van de schakelaar ingedrukt om de mate
van steun voor de lendenen te vergroten of
te verkleinen.
F Houd het bovenste of onderste gedeelte van
de schakelaar ingedrukt om de lendensteun
te verhogen of te verlagen.
Voorpassagiersstoel als
tafeltje gebruiken
De rugleuning van de voorpassagiersstoel kan
volledig worden neergeklapt en in die stand
worden vergrendeld.
Als ook de rugleuning van de achterbank is
neergeklapt, is dit een praktische functie voor
het vervoer van lange en grote voorwerpen.
Eerste handelingen:
F zet de hoofdsteun omlaag;
F schuif de stoel volledig naar achteren zodat de
hoofdsteun langs het dashboard kan bewegen;
F zet de stoel in de laagste stand;
F controleer of er niets in de weg zit bij
het neerklappen van de rugleuning
(veiligheidsgordel, kinderzitje, kleding,
tassen...).
Het deactiveren van de passagiersairbag
vóór wordt hierbij aanbevolen.
3
73
Ergonomie en comfort
Neerklappen van de rugleuning
In deze stand kan de rugleuning worden belast
met een gewicht van maximaal 30 kg.
Let op: bij hard remmen kunnen op de
neergeklapte rugleuning geplaatste voorwerpen
veranderen in gevaarlijke projectielen.
Rechtop zetten van de rugleuning
F Trek de hendel volledig omhoog om de
rugleuning te ontgrendelen.
F Klap de rugleuning volledig neer.
F Trek de hendel volledig omhoog om de
rugleuning te ontgrendelen.
F Beweeg de rugleuning omhoog en naar
achteren tot deze wordt vergrendeld.
F Controleer of de rugleuning goed is
vergrendeld.
Hoofdsteunen vóór
In hoogte verstellen
De hoofdsteun staat in de juiste stand als de
bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte
van de bovenzijde van het hoofd bevindt.
Een hoofdsteun verwijderen
F Beweeg de hoofdsteun omhoog tot tegen de aanslag.
F Druk vervolgens de pal A in om de hoofdsteun te
ontgrendelen en beweeg hem helemaal omhoog.
F Berg de hoofdsteun veilig op.
Een hoofdsteun aanbrengen
F Steek de pennen van de hoofdsteun in de
geleiders van de desbetreffende rugleuning.
F Duw de hoofdsteun omlaag tot tegen de aanslag.
F Druk de blokkeerpal A in en duw de hoofdsteun
omlaag.
F Stel de hoogte van de hoofdsteun af.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. Deze moeten zijn aangebracht
en correct zijn afgesteld voor de
desbetreffende inzittende.
Omhoog:
F trek de hoofdsteun omhoog tot de
gewenste hoogte; een klik geeft aan dat de
hoofdsteun is vergrendeld.
Omlaag:
F druk de blokkeerpal A in en duw de
hoofdsteun omlaag tot de gewenste hoogte.
Elektrisch verstelbare
bestuurdersstoel
Voor het elektrisch verstellen van de stoel
moet het contact worden ingeschakeld of,
wanneer de eco-mode actief is, de motor
worden gestart.
De stoel kan tot ongeveer één minuut na het
openen van het bestuurdersportier elektrisch
worden versteld. De verstelfuncties worden
ongeveer één minuut na het afzetten van het
contact gedeactiveerd.
74
Ergonomie en comfort
1. De hoek en hoogte van de zitting verstellen/
Verstelling in lengterichting van de stoel
F Beweeg het voorste deel van de schakelaar
omhoog of omlaag tot de gewenste hoek
van de zitting is bereikt.
F Beweeg het achterste deel van de
schakelaar omhoog of omlaag om de zitting
in hoogte te verstellen.
F Beweeg de schakelaar naar voren of naar
achteren om de stoel naar voren of naar
achteren te bewegen.
2. Hellingshoek rugleuning verstellen
F Beweeg de schakelaar naar voren of naar
achteren tot de gewenste hoek van de
rugleuning is bereikt.
3. De hoogte van de hoofdsteun verstellen
Zie de desbetreffende rubriek.
4. De lengte van de zitting verstellen
F Trek de handgreep naar voren om de zitting
te ontgrendelen en beweeg vervolgens het
voorste deel van de zitting naar voren of
naar achteren.
5. De lendensteun verstellen
Met deze schakelaar kan de lendensteun zowel
in diepte als in hoogte worden ingesteld.
F Houd het voorste of het achterste gedeelte
van de schakelaar ingedrukt om de mate
van steun voor de lendenen te vergroten of
te verkleinen.
F Houd het bovenste of onderste gedeelte van
de schakelaar ingedrukt om de lendensteun
te verhogen of te verlagen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar
achteren voor dat het schuiven van de
stoel niet wordt verhinderd door personen
of voorwerpen.
Er is een risico op bekneld raken van de
achterpassagiers of op blokkeren van de
stoel als grote voorwerpen op de vloer
achter de stoel zijn geplaatst.
Zitposities in het geheugen
opslaan
Deze functie, die is gekoppeld aan de elektrisch
verstelbare bestuurdersstoel, biedt de mogelijkheid
om twee standen van de bestuurdersstoel in het
geheugen op te slaan. Dit vergemakkelijkt het
instellen van de stoel als de auto regelmatig door
een andere bestuurder wordt gebruikt.
Opslaan van een zitpositie
Met de toetsen M/1/2
F Neem plaats op de bestuurdersstoel.
F Zet het contact aan.
F Zet uw stoel en de buitenspiegels in de
gewenste stand.
F Druk op de knop M en vervolgens binnen
4 seconden op de knop 1 of 2.
Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is
opgeslagen.
Het opslaan van een andere stand annuleert
de vorige, in het geheugen opgeslagen stand.
Naast de stand van de elektrisch verstelbare stoel
wordt ook die van de buitenspiegels opgeslagen.
3
75
Ergonomie en comfort
Oproepen van een opgeslagen zitpositie
Contact aan of draaiende motor
F Druk op de knop 1 of 2 om de
desbetreffende zitpositie op te roepen.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
opgeslagen zitpositie is ingenomen.
U kunt de huidige beweging onderbreken
door te drukken op knop M, 1 of 2 of door
een stoelschakelaar te gebruiken.
U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens
het rijden.
Het opvragen van een opgeslagen
zitpositie is tot ongeveer 45 seconden na
het afzetten van het contact mogelijk.
Stoelverwarming
De functie werkt alleen als de motor draait.
Inschakelen
F Elke keer dat u op de toets drukt, wijzigt de
sterkte van de verwarming; het bijbehorende
aantal verklikkerlampjes gaat branden:
1 oranje verklikkerlampje = zwak.
2 oranje verklikkerlampjes = gemiddeld.
3 oranje verklikkerlampjes = sterk.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op de toets tot alle
verklikkerlampjes uit zijn.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Gebruik de functie niet als de stoel niet
wordt gebruikt.
Zet de stoelverwarming zo snel mogelijk
in een lagere stand.
U kunt de functie uitschakelen zodra
de temperatuur van de stoelen en
in het interieur op een aangenaam
niveau is gekomen. Dit vermindert
het stroomverbruik waardoor ook het
brandstofverbruik lager wordt.
F Druk op de toets voor uw stoel.
Langdurig gebruik in de hoogste instelling
wordt afgeraden voor personen met een
gevoelige huid.
Personen waarvan de warmtewaarneming
beperkt is (ziekte, medicijnen enz.) kunnen
brandwonden krijgen.
Het systeem kan oververhit raken als
materiaal met isolerende eigenschappen
zoals kussens of stoelhoezen wordt gebruikt.
Gebruik het systeem niet:
- als vochtige kleding wordt gedragen,
- als kinderzitjes zijn aangebracht.
Om breken van het verwarmingselement in
de stoel te voorkomen:
- plaats geen zware voorwerpen op de
stoel,
- kniel of sta niet op de stoel,
- plaats geen scherpe voorwerpen op de
stoel,
- mors geen vloeistoffen op de stoel.
Voorkomen van de kans op kortsluiting:
- gebruik geen vloeibare producten om de
stoel te reinigen,
- gebruik de verwarmingsfunctie nooit
wanneer de stoel vochtig is.
76
Ergonomie en comfort
Meerkeuzemassagefunctie
Systeem waarbij kan worden gekozen uit
verschillende massagesoorten en waarbij de
intensiteit van de massage kan worden ingesteld.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en in de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Inschakelen/instellen
Via het touchscreen kunnen de instellingen van de
massagefunctie worden aangepast.
De functie kan rechtstreeks worden ingeschakeld met
de schakelaar van de voorstoel of door een persoonlijke
ambiance van de functie i-Cockpit Amplify te activeren.
Met de schakelaar van de voorstoel:
De meerkeuzemassagefunctie wordt
ook aangestuurd door de functie
i-Cockpit Amplify.
Als u de instellingen wilt wijzigen:
F selecteer een andere soort massage; u hebt de
keuze uit vijf soorten,
F selecteer een massage-intensiteit uit de drie
verschillende niveaus: "1" (Zacht), "2" (Normaal)
of "3" (Hard).
De wijzigingen in de parameters worden direct
doorgevoerd.
Zodra het systeem is ingeschakeld, wordt een één
uur durende massagecyclus gestart, bestaande uit
sessies van 6 minuten massage en 3 minuten pauze.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld aan
het einde van de cyclus; het verklikkerlampje van de
schakelaar gaat uit.
Stuurwielverstelling
F Trek bij stilstaande auto aan de hendel om het
verstelmechanisme van het stuurwiel te ontgrendelen.
F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een
optimale zithouding.
F Duw tegen de hendel om het stuurwiel te
vergrendelen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
Spiegels
Buitenspiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor
het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto.
De buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een smalle
straat.
Ontwaseming/ontdooiing
Als uw auto is voorzien van
spiegelverwarming, kunt u deze
inschakelen door op de toets van de
achterruitverwarming te drukken.
F Druk op deze toets. Het groene
verklikkerlampje gaat branden.
Het systeem wordt onmiddellijk geactiveerd waarbij de laatst
opgeslagen instellingen worden gebruikt. Bovendien wordt de pagina
voor het wijzigen van de instellingen geopend op het touchscreen.
Als de instellingen naar uw zin zijn, hoeft u
niets te doen en zal deze pagina automatisch
weer sluiten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de functie i-Cockpit
Amplify.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
achterruitverwarming.
3
77
Ergonomie en comfort
Instellingen
Stel om veiligheidsredenen de buitenspiegels
goed af om de "dode hoek" zo klein mogelijk
te maken.
De waargenomen objecten in de buitenspiegels
lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden gehouden om
de afstand ten opzichte van achteropkomend
verkeer goed in te schatten.
Inklappen
Uitklappen
F Beweeg de schakelaar A naar rechts of
links om de desbetreffende buitenspiegel te
selecteren.
F Duw de knop B in een van de vier richtingen
om de spiegel af te stellen.
F Zet de schakelaar A weer in het midden.
F Van buitenaf: vergrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
F Vanuit het interieur: trek bij aangezet
contact de schakelaar A vanuit de middelste
stand naar achteren.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de
schakelaar A, worden ze niet automatisch uitgeklapt als
de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar
A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen.
F Van buitenaf: ontgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
F Vanuit het interieur: trek bij aangezet
contact de schakelaar A vanuit de middelste
stand naar achteren.
Het in- en uitklappen van de buitenspiegels
met de afstandsbediening kan worden
uitgeschakeld door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
Automatisch kantelen
buitenspiegels bij het achteruitrijden
De buitenspiegels kunnen bij het achteruit
inparkeren naar de grond worden gericht.
Zodra bij draaiende motor de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, wordt het spiegelglas van de
spiegels naar de grond gericht.
Ze keren terug naar de oorspronkelijke stand:
- enkele seconden nadat uit de
achteruitversnelling is geschakeld,
- zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h,
- als de motor wordt afgezet.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd via het tabblad
Voertuiginstellingen in het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand
waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder
minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van
de koplampen van achteropkomend verkeer.
78
Ergonomie en comfort
Handbediend model
Afstellen
F Stel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F Duw het hendeltje naar voren om de spiegel
terug te zetten in de dagstand.
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal zicht
naar achteren.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Achterbank
Achterbank met vaste zitting en een in twee
delen (2/3-1/3) neerklapbare rugleuning
waarmee de bagageruimte kan worden vergroot.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen achter kunnen worden verwijderd.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
F Druk vervolgens de pal A in om de hoofdsteun
te ontgrendelen en beweeg hem helemaal
omhoog.
F berg de hoofdsteun op.
Terugplaatsen van een hoofdsteun:
F steek de pennen van de hoofdsteun in de
geleiders van de desbetreffende rugleuning,
F duw de hoofdsteun omlaag tot aan de aanslag,
F druk de blokkeerpal A in en duw de hoofdsteun
omlaag.
Ga nooit rijden met passagiers op de
achterbank als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en in de hoge stand staan.
De hoofdsteun van de middelste zitplaats
en de hoofdsteunen van de buitenste
zitplaatsen zijn niet uitwisselbaar.
De hoofdsteunen hebben twee standen:
- de hoge stand (gebruiksstand):
F beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag.
- de lage stand (opgeborgen stand), als de
zitplaats onbezet is:
F druk de pal A in om de hoofdsteun te
ontgrendelen en duw de hoofdsteun omlaag.
3
79
Ergonomie en comfort
Neerklappen van de rugleuningen
Bij het neerklappen van de rugleuning
gaat de desbetreffende zitting iets omlaag.
Om een vlakke laadvloer te verkrijgen is
het raadzaam de uitneembare laadvloer in
de hoogste stand te zetten.
Wanneer de rugleuning is ontgrendeld,
is de rode indicator zichtbaar in de
handgreep.
Neerklappen van de achterbank
vanuit het interieur
Neerklappen vanuit de
bagageruimte
Beide delen van de rugleuning kunnen op twee
manieren worden ontgrendeld:
- met een handgreep 1 aan de buitenzijde
van de rugleuning,
- met een hendel 2 op het zijpaneel van de
bagageruimte.
Het neerklappen en rechtop zetten van de rugleuningen
mag uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
Eerste handelingen:
F zet de hoofdsteunen omlaag,
F schuif indien nodig de voorstoelen naar
voren,
F zet de armsteun achter omhoog,
F zorg ervoor dat de rugleuningen
ongehinderd kunnen worden neergeklapt
(verwijder kleding, bagage, enz.),
F Druk de handgreep 1 voor het ontgrendelen
van de rugleuning in.
F Beweeg de rugleuning 3 naar voren tot hij
plat ligt.
F controleer of de veiligheidsgordels goed
tegen de rugleuning zijn geplaatst.
80
Ergonomie en comfort
Let erop dat bij het terugplaatsen van de
achterbank de veiligheidsgordels niet klem
komen te zitten en dat de gesphouders op
de juiste plek komen te zitten.
De inhoud van de bagageruimte kan naar
voren slingeren – Kans op ernstig letsel!
Functie i-Cockpit Amplify
Met deze functie kunt u twee ambiances voor het
rijden kiezen.
Beide ambiances worden gekenmerkt door
specifieke instellingen van de uitrustingselementen.
Deze ambiances kunt u via het touchscreen aan uw
persoonlijke smaak aanpassen.
Inhoud van een ambiance
F Trek hendel 2 naar u toe om de rugleuning
te ontgrendelen.
De rugleuning 3 wordt volledig op de zitting
neergeklapt.
Terugplaatsen van de
rugleuningen
Controleer eerst of de buitenste
veiligheidsgordels goed verticaal langs de
vergrendelingsogen van de rugleuningen
zijn geplaatst.
F Zet de rugleuning 3 rechtop en druk hem
stevig aan zodat hij wordt vergrendeld.
F Controleer of de rode indicator van de
handgreep 1 niet meer zichtbaar is.
F Controleer of de buitenste
veiligheidsgordels niet klem komen te zitten
bij het terugplaatsen van de rugleuning.
Een ambiance wordt bepaald door de instellingen
van de volgende uitrustingselementen:
- sfeerverlichting van het interieur,
(inschakelen/uitschakelen en
instellen van de lichtsterkte).
- geluidssfeer,
(selecteren van een vooraf bepaalde instelling
van de equalizer van het audiosysteem).
- parfumeur,
(inschakelen/uitschakelen, selecteren van
de parfumeur en instellen van de intensiteit
van de verspreiding van de geur).
- meerkeuzemassagefunctie,
(selecteren van de stoel, inschakelen/
uitschakelen, selecteren van het soort
massage en de intensiteit van de massage).
- Driver Sport Pack,
(inschakelen/uitschakelen).
3
81
Ergonomie en comfort
Openen van de startpagina
van het systeem i-Cockpit
Amplify
Rechtstreeks via deze toets
Via het menu Applicaties
F Selecteer "i-Cockpit Amplify".
Activeren van een ambiance
Vanaf de startpagina:
F Selecteer een ambiance: "Relax" of "Boost".
Afhankelijk van de gekozen instellingen
voor de ambiance worden de verschillende
uitrustingselementen direct geactiveerd.
Deactiveren van een ambiance
Vanaf de startpagina:
F Druk op "Ambiance uitschakelen".
of
F Selecteer de andere ambiance.
De ambiance wordt automatisch gedeactiveerd
bij het afzetten van het contact.
Personaliseren van een ambiance
Vanaf de startpagina:
F Selecteer de ambiance om deze te
activeren.
U kunt op elk gewenst moment tijdelijk een
ambiance wijzigen door de instellingen
van een of meer uitrustingselementen
die bepalend zijn voor de ambiance te
wijzigen, buiten de functie i-Cockpit
Amplify om.
U kunt bijvoorbeeld de massage
uitschakelen of de intensiteit ervan
aanpassen door te drukken op de
massageknop van uw stoel of de
sfeerverlichting in het interieur activeren/
deactiveren via het menu Auto/Rijden.
In dat geval worden de nieuwe instellingen
niet opgeslagen in de op dat moment
geactiveerde ambiance.
F Druk op "Instellingen" om de pagina voor
het instellen van de ambiance te openen.
F Selecteer een uitrustingselement waarvan
u de instellingen wilt wijzigen.
F Druk, om terug te keren naar de pagina
voor het instellen van de ambiance, na het
wijzigen van de instellingen op een deel
van het scherm buiten het venster voor het
instellen van het uitrustingselement.
F Druk als u alle gewenste wijzigingen hebt
doorgevoerd op "Parameters opslaan".
De wijzigingen in de parameters worden direct
doorgevoerd.
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gefilterd
en wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur
gerecirculeerd.
Knoppen
De lucht kan afhankelijk van de instellingen
van de bestuurder, voorpassagier of
achterpassagiers (afhankelijk van het
uitrustingsniveau) via verschillende circuits
worden toegevoerd.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de
verschillende circuits wordt gemengd om het
gewenste comfortniveau te bereiken.
Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende
(combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de
gewenste uitstroomopeningen verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid
wordt verhoogd of verlaagd.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto kan
de verwarming en ventilatie worden bediend
via het menu "Airconditioning" van het
touchscreen of via het bedieningspaneel van
de middenconsole.
Verwarming en ventilatie
82
Ergonomie en comfort
Luchtverdeling
1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien
of ontwasemen van de voorruit.
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien
of ontwasemen van de zijruiten vóór.
3. Afsluitbare en verstelbare
zijventilatieroosters.
4. Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen voetenruimte
voorpassagiers.
Sluiten van de ventilatieroosters:
F buitenste ventilatieroosters: zet de knop
in de middelste stand en beweeg hem
zijwaarts richting het portier.
F middelste ventilatieroosters: zet de knop
in de middelste stand en beweeg hem
zijwaarts naar u toe.
6. Uitstroomopeningen voetenruimte
achterpassagiers.
7. Verstelbare ventilatieroosters.
3
83
Ergonomie en comfort
Gebruiksadviezen voor de verwarming,
ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van de
verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F Let erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het
interieur de uitstroomopening
onder de voorruit, de verschillende
luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F Dek de zonnesensor op het dashboard
niet af; deze wordt gebruikt voor
het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
F Zet de airconditioning minstens één tot
twee keer per maand vijf tot tien minuten
aan om het systeem in perfecte staat te
houden.
F Controleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen. Wij raden u een
gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij
het toegevoegde speciale actieve middel
draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor
de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties,
stank en vetaanslag).
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de
lucht in het interieur goed ververst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een
normaal verschijnsel.
Stop & Start
De verwarmings- en airconditionings-
systemen werken alleen als de motor
draait.
Als u het thermische comfort in de auto op
het door u gewenste niveau wilt houden,
kunt u tijdelijk de functie Stop & Start
uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Stop & Start-
systeem.
F Laat de airconditioning regelmatig
controleren zoals voorgeschreven in het
garantie- en onderhoudsboekje, om het
systeem in perfecte staat te houden.
F Gebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
84
Ergonomie en comfort
Handbediende airconditioning
1. Temperatuurregeling.
2. Airconditioning AAN/UIT.
3. Regeling luchtverdeling.
4. Regeling luchtopbrengst.
5. Recirculatie van de interieurlucht.
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
Temperatuurregeling
F Draai deze knop van blauw
(koel) naar rood (warm).
Regeling luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
F Druk op deze knop tot de gewenste
luchtverdeling is geselecteerd.
De luchtstroom kan worden verdeeld door
meerdere oranje lampjes te laten branden.
Regeling luchtopbrengst
F Druk op de knop "grote
ventilator" of "kleine ventilator"
om de luchtopbrengst te
verhogen of te verlagen.
De desbetreffende oranje lampjes
gaan branden.
Wanneer u op de knop "kleine ventilator"
drukt tot alle lampjes uit zijn (uitschakeling van
het systeem), wordt het thermische comfort niet
meer geregeld.
Er blijft door de rijwind nog wel een kleine
luchtstroom gehandhaafd.
Airconditioning AAN/UIT
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Inschakelen
F Druk op deze toets. Het oranje
verklikkerlampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
Om het interieur sneller te verkoelen
kunt u korte tijd de recirculatiestand
inschakelen.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze toets.
Het lampje gaat uit.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van
de ruiten).
Semi-automatische airconditioning
met centrale regeling
Druk op de toets van het menu Airconditioning
om de pagina met de bedieningstoetsen van het
systeem weer te geven.
3
85
Ergonomie en comfort
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
De temperatuur van de lucht die uit de ventilatieroosters
en -openingen stroomt, wordt door het systeem
geregeld afhankelijk van de temperatuur in het interieur
en de ingestelde waarden voor de temperatuur.
Temperatuurregeling
F Druk op een van deze toetsen
om de waarde te verlagen
(blauw) of te verhogen (rood).
De weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op een exacte temperatuur.
Regeling luchtopbrengst
1. Automatisch programma "Zicht".
2. Recirculatie van de interieurlucht.
3. Regeling van de luchtopbrengst.
4. Regeling van de temperatuur.
5. Regeling van de luchtverdeling
6. Uitschakelen van het systeem.
7. In-/uitschakelen van de airconditioning.
8. Maximale stand van de airconditioning
Druk op een van deze toetsen om
de aanjagersnelheid te verhogen (+)
of te verlagen (-).
Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator) wordt
geleidelijk opgevuld, afhankelijk van de gewenste
aanjagersnelheid.
Door de aanjagersnelheid in de laagst mogelijke stand
te zetten wordt de aanjager volledig uitgeschakeld.
Regeling luchtverdeling
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager – Kans op beslaan van de ruiten
en vermindering van de luchtkwaliteit!
Voetenruimte.
Met deze toetsen regelt u de verdeling van de
luchtstroom naar het interieur.
Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan met meerdere toetsen
worden aangepast: als het verklikkerlampje
brandt, stroomt er lucht in de aangegeven
richting; als het verklikkerlampje uit is, stroomt
er geen lucht in de aangegeven richting.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
Airconditioning AAN/UIT
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Inschakelen
F Druk op deze toets. Het
verklikkerlampje gaat branden.
86
Ergonomie en comfort
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Om het interieur sneller te verkoelen
kunt u korte tijd de recirculatiestand
inschakelen. Schakel daarna de toevoer
van buitenlucht weer in.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze toets.
Het lampje gaat uit.
Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve
effecten hebben (vocht, beslaan van de ruiten).
Maximale stand van de airconditioning
In deze stand wordt de lucht in het interieur
sneller gekoeld.
Het systeem stelt automatisch de temperatuur
in op het laagste comfortniveau, verdeelt de
lucht over de middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters en schakelt de maximale
aanjagersnelheid en de recirculatie van de
interieurlucht in.
F Druk op deze toets om de
functie in te schakelen; het
verklikkerlampje van de toets
gaat branden.
Automatisch programma
"Zicht"
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het ontdooien/
ontwasemen van de voorruit.
Uitschakelen van het systeem
F Druk op deze toets. Het lampje
van de toets gaat branden en
alle andere lampjes van het
systeem gaan uit.
Rijd niet te lang met een uitgeschakelde
airconditioning – Kans op beslaan van de
ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit!
Door op een willekeurige toets te drukken
wordt het systeem weer ingeschakeld
waarbij de instellingen van vóór het
uitschakelen weer worden gebruikt.
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
Druk op de toets van het menu Airconditioning
om de pagina met de bedieningstoetsen van het
systeem weer te geven.
F Druk nogmaals op deze toets om de functie uit
te schakelen en de vorige instellingen weer te
gebruiken; het verklikkerlampje van de toets gaat uit.
Hiermee worden alle functies van de
airconditioning uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel
een kleine luchtstroom gehandhaafd.
3
87
$872
)$67
$872
1250$/
62)7
$872
Ergonomie en comfort
1. Automatisch programma "Zicht".
2. Recirculatie van de interieurlucht.
3. Temperatuurregeling linkerzijde.
4. Temperatuurregeling rechterzijde.
5. Regeling luchtverdeling
6. Regeling luchtopbrengst
7. Uitschakelen van het systeem.
8. In-/uitschakelen van de airconditioning.
9. Automatisch programma "Comfort" Aan/
Uit.
10. Maximale stand van de airconditioning
11. Toegang tot de secundaire pagina.
12. Selectie van de instellingen voor het
automatische comfortprogramma
(Langzaam/Normaal/Snel).
13. Functie "AQS (Air Quality System)" (met
vervuilingssensor).
14. Centrale regeling/gescheiden regeling.
Het airconditioningssysteem werkt bij draaiende
motor, maar de aanjager en bedieningsfuncties
werken ook bij ingeschakeld contact.
Het inschakelen van de airconditioning, de
temperatuur, de luchtopbrengst en de luchtverdeling
in het interieur worden automatisch geregeld.
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk en naar eigen wens instellen.
De weergegeven waarde heeft betrekking op een
bepaald comfortniveau en niet op een exacte
temperatuur.
Automatisch
comfortprogramma
F Druk op deze toets om het
automatische programma van
de airconditioning in of uit te
schakelen.
F Druk op een van deze toetsen
om de waarde te verhogen.
F Druk op een van deze toetsen
om de waarde te verlagen.
Het is raadzaam het verschil tussen de instellingen
links en rechts niet meer dan 3°C te laten bedragen.
Als het lampje van de toets brandt, werkt
het airconditioningssysteem automatisch:
afhankelijk van het comfortniveau dat u hebt
geselecteerd, zorgt het systeem voor een
optimale temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur.
De intensiteit van het automatische
comfortprogramma kan worden ingesteld
door op de secundaire pagina een van de
instellingen te selecteren. Deze pagina kan
worden geopend via de toets "OPTIES".
Druk om de door het desbetreffende lampje
aangegeven instelling te wijzigen meerdere
keren op deze toets tot de gewenste instelling
wordt weergegeven:
"Normaal": voor het
beste compromis tussen
thermisch comfort en
een laag geluidsniveau
(standaardinstelling).
"Snel": voor een doeltreffende
en dynamische luchttoevoer.
Gebruik de instelling "Normaal" of "Snel" om
het comfort te waarborgen van de passagiers
op de achterstoelen.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de
automatische stand worden gebruikt. Als de
stand AUTO echter wordt uitgeschakeld, blijft
het lampje van de geselecteerde instelling
branden.
Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand
AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO
hierdoor niet ingeschakeld.
"Langzaam": voor een aangenaam
comfort en een zo laag mogelijk
geluidsniveau, aangezien de
aanjagersnelheid beperkt wordt.
88
Ergonomie en comfort
Om bij koud weer en koude motor de
toevoer van koude lucht in het interieur
te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk vergroot tot de gewenste
comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor een optimale temperatuur
de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert automatisch en zo
snel mogelijk het temperatuurverschil.
Automatisch programma
"Zicht"
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het ontdooien/
ontwasemen van de voorruit.
Functie "Air Quality
System" (AQS)
Met behulp van een luchtkwaliteitssensor
schakelt deze functie automatisch de
recirculatie van de interieurlucht in als een
bepaalde grenswaarde voor de vervuiling van
de buitenlucht wordt bereikt.
U kunt deze functie in- en uitschakelen op de
secundaire pagina die u kunt openen met de
toets "OPTIES".
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de
overige functies door het systeem geregeld blijven:
- luchtopbrengstregeling,
- luchtverdeling.
Zodra u een instelling wijzigt, gaat het lampje
van de toets "AUTO" uit.
F Druk nogmaals op deze
toets om het automatische
comfortprogramma weer in te
schakelen.
Regeling luchtopbrengst
F Druk op een van deze toetsen
om de aanjagersnelheid te
verhogen of te verlagen.
Door de aanjagersnelheid in de laagst
mogelijke stand te zetten wordt de aanjager
volledig uitgeschakeld.
Naast de ventilator wordt "OFF" weergegeven.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager – Kans op beslaan van de ruiten
en vermindering van de luchtkwaliteit!
Regeling luchtverdeling
Met deze drie toetsen kunt u de luchtverdeling
in het interieur regelen.
Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is,
wordt de recirculatie van de interieurlucht
automatisch uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende
geurtjes te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur
lager is dan 5°C om te voorkomen dat de
voorruit en zijruiten gaan beslaan.
Het symbool van de luchtopbrengst
(ventilator) wordt afhankelijk van de ingestelde
aanjagersnelheid geleidelijk opgevuld.
Voetenruimte.
3
89
Ergonomie en comfort
Bij het indrukken van een toets wordt de
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld. Het
lampje brandt als de functie is ingeschakeld. Voor een
gelijkmatige verdeling van de lucht over het interieur
kunnen de drie toetsen gelijktijdig zijn geactiveerd.
In de stand AUTO zijn de lampjes van deze drie
toetsen gedoofd.
Airconditioning AAN/UIT
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Inschakelen
F Druk op deze toets. Het
verklikkerlampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze toets.
Het verklikkerlampje gaat uit.
Maximale stand van de airconditioning
In deze stand wordt de lucht in het interieur sneller
gekoeld.
Het systeem stelt automatisch de temperatuur in op
het laagste comfortniveau, verdeelt de lucht over de
middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters
en schakelt de maximale aanjagersnelheid en de
recirculatie van de interieurlucht in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve
effecten hebben (vocht, beslaan van de ruiten).
F Druk op deze toets om de functie in
te schakelen; het verklikkerlampje
van de toets gaat branden.
F Druk nogmaals op deze toets om de functie uit
te schakelen en de vorige instellingen weer te
gebruiken; het verklikkerlampje van de toets
gaat uit.
Centrale regeling/gescheiden regeling
De temperatuurinstelling aan voorpassagierszijde
kan worden afgestemd op de instelling aan
bestuurderszijde (functie centrale regeling).
U kunt deze functie inschakelen op de
secundaire pagina die u kunt openen via de toets
"OPTIES".
Ventilatie bij aangezet contact
Bij ingeschakeld contact kunt u het
ventilatiesysteem gebruiken om de
luchtopbrengst en de luchtverdeling in
het interieur te regelen afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Bij deze functie wordt de airconditioning niet
ingeschakeld.
Uitschakelen van het systeem
F Druk op deze toets.
Het verklikkerlampje van de toets
gaat branden en alle andere
verklikkerlampjes van het systeem
gaan uit.
Hiermee worden alle functies van de
airconditioning uitgeschakeld.
Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakelde
aanjager of een uitgeschakeld systeem om
te voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Door op een willekeurige toets te drukken wordt het
systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen
van vóór het uitschakelen weer worden gebruikt.
F Druk op deze toets om de functie "MONO"
(centrale regeling) in te schakelen; de
functie krijgt de status "ON".
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als de passagier de toetsen voor de
temperatuurregeling aan zijn zijde bedient
(functie gescheiden regeling).
Door de aanjagersnelheid in de laagst mogelijke stand
te zetten wordt de aanjager volledig uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer geregeld.
Tijdens het rijden blijft er een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
90
Ergonomie en comfort
Recirculatie van de
interieurlucht
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en de zijruiten.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te
sluiten.
Deze functie kan ook worden gebruikt om
sneller de gewenste temperatuur in het
interieur te bereiken.
F Druk op deze toets om de functie in te
schakelen; het oranje verklikkerlampje
van de toets gaat branden.
F Druk nogmaals op deze toets om de functie uit te
schakelen; het verklikkerlampje van de toets gaat uit.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen
dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd
wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Ontwasemen – ontdooien
voorruit en voorste zijruiten
Met handbediende
airconditioning
F Zet de temperatuur op de hoogste stand (rood).
F Zet de aanjager op de hoogste stand; alle
oranje lampjes gaan branden.
F Zet de luchtverdeling in de stand "Voorruit"; het
desbetreffende oranje lampje gaat branden
F Controleer of de luchtrecirculatie is
uitgeschakeld; het desbetreffende lampje moet
uit zijn.
F Schakel de airconditioning in door de toets A/C
in te drukken; het desbetreffende oranje lampje
gaat branden.
Als bij auto's met Stop & Start de
ontwaseming, de airconditioning en de
aanjager zijn ingeschakeld, is de STOP-
stand niet beschikbaar.
Met semi-automatische
en automatische
airconditioning
Automatisch programma "zicht"
F Druk op deze toets om de
voorruit en de zijruiten sneller te
ontwasemen of te ontdooien. Het
oranje lampje van de toets gaat
branden.
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning (volgens uitvoering), de
luchtopbrengst en de luchttoevoer en stelt de
luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de
zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
F Druk nogmaals op deze toets om het
programma uit te schakelen. Het lampje van
de toets gaat uit.
De luchtopbrengst kan handmatig worden
gewijzigd zonder dat het automatische
programma "zicht" wordt uitgeschakeld.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt
dat zolang de voorruitontwaseming in werking
is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
Verwijder in winterse omstandigheden
alle sneeuw of ijs van de camera op de
voorruit voordat u wegrijdt.
Anders kan de werking van de apparatuur
van het camerasysteem worden
aangetast.
3
91
Ergonomie en comfort
Voorruitverwarming
Inschakelen/uitschakelen
F Druk bij draaiende motor op deze toets; het
oranje lampje van de toets gaat branden.
Deze functie is actief zodra de
buitentemperatuur lager is dan 0°C.
F Druk nogmaals op deze toets om de functie
weer uit te schakelen; het lampje van de
toets gaat uit.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als
de motor wordt afgezet.
Bij koud weer verwarmt deze functie de
onderzijde van de voorruit en het gedeelte
langs de voorruitstijlen.
Zonder dat u daarvoor de instellingen van de
airconditioning hoeft te wijzigen, zorgt deze
functie ervoor dat de ruitenwisserbladen
sneller loskomen van de voorruit als ze zijn
vastgevroren en dat opeenhoping van sneeuw
door de werking van de ruitenwissers wordt
voorkomen.
Ontwasemen – ontdooien
achterruit
Inschakelen
F Druk op deze toets om de
achterruit en de buitenspiegels
(afhankelijk van de uitvoering) te
ontwasemen/ontdooien.
Het oranje lampje in de knop gaat branden.
Uitschakelen
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.
F U kunt de achterruitverwarming
ook eerder uitschakelen
door nogmaals op de toets te
drukken.
Het lampje van de toets gaat dan weer uit.
Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit, omdat een
geringer stroomverbruik leidt tot een
verlaging van het brandstofverbruik.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend
bij draaiende motor.
92
Ergonomie en comfort
Programmeerbare
verwarming
De programmeerbare verwarming werkt
onafhankelijk van de motor.
Bij uitgeschakelde motor wordt het
koelcircuit voorverwarmd tot de optimale
motorbedrijfstemperatuur zodra de verwarming
wordt ingeschakeld.
De programmeerbare verwarming wordt
ingeschakeld met de afstandsbediening met
groot bereik. Het inschakelen gebeurt direct of
uitgesteld, met de programmeringsfunctie.
De bewegingsdetector van de
interieurbeveiliging werkt mogelijk minder goed
door de luchtstroming die de in werking zijnde
programmeerbare verwarming creëert.
Om een ongewenste activering van het alarm
te voorkomen tijdens het gebruik van de
programmeerbare verwarming, is het raadzaam
de interieurbeveiliging uit te schakelen.
Door het instellen van de programmeerbare
verwarming kunt u deze functie gebruiken om
het interieur van uw auto vooraf te verwarmen.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Presentatie
Afstandsbediening
Schakel de programmeerbare verwarming
altijd uit tijdens het tanken om elk risico
van brand of explosie te vermijden.
De programmeerbare verwarming werkt
op brandstof uit de brandstoftank van
de auto. Controleer vóór gebruik of er
voldoende brandstof in de tank aanwezig
is. Wanneer het minimumbrandstofniveau
is bereikt, adviseren wij u nadrukkelijk de
verwarming niet te gebruiken.
Om het risico van vergiftiging of
verstikking te vermijden, mag de
programmeerbare verwarming niet
worden gebruikt, ook niet voor korte
perioden, in afgesloten ruimten, zoals
een garage of een werkplaats zonder een
uitlaatgasafvoersysteem.
Parkeer de auto niet op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren,
papier enz.). – Brandgevaar!
3
93
Ergonomie en comfort
Verklikkerlampje ingeschakelde
functies
Weergave van de functies
De informatie over de interieurtemperatuur
is alleen beschikbaar als de motor is
afgezet.
Instellen van de tijd
F Stel de tijd in met de toetsen 1.
F Druk gelijktijdig op de toetsen 4 en 5 om de
ingestelde tijd op te slaan.
aan en rood: uitgesteld inschakelen
geprogrammeerd.
rood en knippert: verwarming AAN.
uit: verwarming UIT.
1. Menutoetsen voor functies.
2. Functiesymbolen:
klok, temperatuur, werkingstijd,
geprogrammeerde tijd, werking
verwarming, regeling verwarming.
3. Digitale weergave:
tijd, temperatuur, werkingstijd,
geprogrammeerde tijd of
verwarmingsniveau.
4. Toets UIT.
5. Toets AAN.
F Druk meerdere keren op de toetsen 1 om de
functies weer te geven.
Wanneer de eerste keer op de linker of rechter toets
wordt gedrukt, wordt de tijd weergegeven.
Vervolgens kan de linker toets worden gebruikt om
naar de geprogrammeerde tijd en vervolgens naar het
verwarmingsniveau te gaan ("C1" tot en met "C5").
De rechter toets kan worden gebruikt om naar
de interieurtemperatuur en vervolgens naar de
werkingstijd van de verwarming te gaan, als deze
direct is aangezet.
F Druk, nadat de tijd is weergegeven met de
toetsen 1, binnen 10 seconden gelijktijdig
op de toetsen 4 en 5.
Dit symbool gaat knipperen.
Dit symbool wordt weergegeven.
94
Ergonomie en comfort
F Druk op de toets 5 tot de melding "OK"
verschijnt.
Als het signaal is ontvangen, worden de
melding "OK" en de werkingstijd van de
verwarming weergegeven.
F Voor uitschakelen van de functie drukt u op
de toets 4 tot de melding "OK" verschijnt.
Als tijdens deze handelingen de melding
"FAIL" verschijnt, is het signaal niet
ontvangen. Begin opnieuw met de
procedure nadat u de positie hebt gewijzigd.
Instellen van de werkingstijd
F Druk op toets 1 om de werkingstijd weer te
geven.
F Druk, zodra de werkingstijd wordt getoond,
binnen 10 seconden gelijktijdig op de
toetsen 4 en 5.
F Stel de werkingstijd in met toets 1: in
stappen van 10 minuten met een maximum
van 30 minuten.
F Druk gelijktijdig op de toetsen 4 en 5 om de
werkingstijd op te slaan.
De fabrieksinstelling is een waarde van
30 minuten.
Uitgesteld inschakelen
U moet een vertrektijd voor het systeem
programmeren zodat automatisch de optimale
inschakeltijd van de verwarming kan worden
berekend.
Direct inschakelen
De verwarming wordt ingeschakeld
en dit symbool wordt weergegeven.
Dit verklikkerlampje knippert als de
verwarming in werking is.
Dit symbool verdwijnt en het
verklikkerlampje gaat uit.
Dit symbool wordt weergegeven.
Dit symbool gaat knipperen.
Dit symbool wordt weergegeven.
3
95
Ergonomie en comfort
Programmeren van de vertrektijd
F Druk op de toetsen 1 om de
geprogrammeerde tijd weer te geven.
F Druk zodra de geprogrammeerde tijd wordt
getoond binnen 10 seconden gelijktijdig op
de toetsen 4 en 5.
F Stel de tijd in door op toetsen 1 te drukken.
F Druk gelijktijdig op de toetsen 4 en 5 om de
tijd op te slaan.
Inschakelen/uitschakelen
F Druk, zodra de geprogrammeerde tijd wordt
getoond na drukken op toetsen 1, op de
toets 5 tot de melding "OK" verschijnt.
HTM: Heat Thermo Management
(verwarmingsregeling).
F Voor uitschakelen van de
programmeerfunctie drukt u op de toets 4
tot de melding "OK" verschijnt.
Als tijdens deze handelingen de melding
"FAIL" verschijnt, is het signaal niet
ontvangen. Begin opnieuw met de
procedure nadat u de positie hebt
gewijzigd.
Uitschakelen van de verwarming
F Druk op de toets 5.
Wijzigen van het
verwarmingsniveau
Het systeem heeft 5 verwarmingsniveaus:
C1 (laagste niveau) tot en met C5 (hoogste
niveau).
F Druk, nadat de het verwarmingsniveau is
weergegeven met de toetsen 1, gelijktijdig
op de toetsen 4 en 5.
De letter "C" knippert.
F Wijzig het verwarmingsniveau door op de
toets 1 te drukken.
F Druk gelijktijdig op de toetsen 4 en 5 om het
geselecteerde niveau op te slaan.
De letter "C" verschijnt.
Dit symbool wordt weergegeven.
Dit symbool gaat knipperen.
Dit symbool wordt weergegeven.
Als het signaal is ontvangen, worden
de melding "OK" en dit symbool
weergegeven.
Dit rode verklikkerlampje gaat
branden tot de verwarming gaat
werken.
Dit symbool verschijnt als de
verwarming in werking treedt.
Dit symbool zal verdwijnen.
Dit symbool blijft weergegeven
worden.
Dit verklikkerlampje gaat uit.
De ingestelde waarde worden door
de nieuwe invoer overschreven. De
geprogrammeerde tijden worden
opgeslagen tot de volgende wijziging.
Als de starttijd is geactiveerd, kan het
verwarmingsniveau niet worden gewijzigd.
Deactiveer dan eerst de starttijd.
Storingen
Als de programmeerbare extra verwarming niet
werkt, neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
96
Ergonomie en comfort
Vervangen van de batterij
De afstandsbediening wordt gevoed door een
meegeleverde 6V-28L-batterij.
Als de batterij moet worden vervangen, wordt
dit aangegeven op het display.
Voorzieningen vóór
Gooi lege batterijen niet weg, maar lever
ze in bij een speciaal verzamelpunt.
F Maak de behuizing los.
F Vervang de batterij; let daarbij op de
polariteit.
F Synchroniseer de afstandsbediening.
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten van
de accukabels of het vervangen van de
batterij van de afstandsbediening moet de
afstandsbediening worden gesynchroniseerd.
F Druk binnen 5 seconden na het aanzetten
van het contact op de toets 4 en houd de
toets 1 seconde ingedrukt.
Als het synchroniseren is gelukt, wordt de
melding "OK" weergegeven op het display
van de afstandsbediening.
Als het niet is gelukt, wordt de melding
"FAIL" weergegeven.
F Voer de handelingen nogmaals uit.
1. Handgreep
2. Zonneklep
3. Kaarthouder
3
97
Ergonomie en comfort
4. Opbergruimte onder het stuurwiel
5. Dashboardkastje met verlichting
6. Portiervakken
7. Parfumeur
8. USB-aansluiting
9. 12V-aansluiting vóór (120 W)
10. Opbergruimte of CD-speler of
draadloze oplader
11. Opbergruimte
12. Bekerhouder
13. Armsteun vóór met opbergruimte
14. 12V-aansluiting achter (120 W)
15. Opbergruimte
16. 230V-accessoireaansluiting
Zonneklep
De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij
worden geklapt en is voorzien van een make-
upspiegel met verlichting.
Dashboardkastje
F Trek de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
De verlichting van het dashboardkastje treedt
in werking zodra het wordt geopend.
Hierin bevindt zich de schakelaar A voor het
uitschakelen van de passagiersairbag.
Het dashboardkastje biedt tevens toegang
tot de behuizing voor de patronen van de
parfumeur B.
F Open als het contact aan is het afdekkapje.
De verlichting van de make-upspiegel gaat
automatisch branden.
De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid
voor het opbergen van pasjes.
Rijd nooit met een geopend dashboardkastje
als er iemand op de voorpassagiersstoel zit
– bij een noodstop of een aanrijding kan dit
leiden tot ernstig letsel!
Aansteker/12V-
aansluiting(en)
F Om de aansteker te gebruiken deze
indrukken en enkele seconden wachten tot
de aansteker uit zichzelf naar buiten springt.
F Verwijder, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt
aansluiten, de aansteker en sluit een
geschikte adapter aan.
U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een
flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten.
Plaats na het gebruik de aansteker direct terug.
98
Ergonomie en comfort
USB-aansluiting
Op de USB-aansluiting kunt u draagbare
apparatuur, zoals een digitale audiospeler
(iPod
®
) of een USB-stick aansluiten.
Via de USB-lezer kunt u de audiobestanden
op uw draagbare apparatuur beluisteren via de
luidsprekers van het audiosysteem.
Deze bestanden worden beheerd via de
bedieningsfuncties op het stuur of vanaf het
audiosysteem.
Het draagbare apparaat kan tijdens
het gebruik via de USB-aansluiting
automatisch worden opgeladen.
Tijdens het laden wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik van
de draagbare apparatuur hoger is dan de
door de auto geleverde stroomsterkte.
Raadpleeg de betreffende audiorubriek voor
meer informatie over Audio en telematica en
met name de USB-aansluiting.
De USB-aansluiting kan ook worden gebruikt
om een smartphone via MirrorLink
TM
, Android
Auto
®
of CarPlay
®
te verbinden, zodat u
bepaalde apps van uw smartphone via het
touchscreen kunt gebruiken.
Premium FOCAL
®
hifi-
systeem
Draadloze lader
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Uw auto is uitgerust met een hifi-
geluidsinstallatie van de al meer dan 35 jaar
bestaande Franse luidsprekerfabrikant
FOCAL
®
die wereldwijd befaamd is om
zijn gepatenteerde innovaties en unieke
geluidskwaliteit.Dankzij de 10 luidsprekers met
exclusieve technologieën van FOCAL
®
kunt u
genieten van een puur en verfijnd geluid in de
auto:
- Hifi-woofers/middentonenluidsprekers:
Polyglass-technologie voor een optimale
balans en precisie van het geluid.
- TNF-tweeters: technologie met omgekeerde
aluminium conussen voor een optimale
spreiding van het geluid en uiterst verfijnde
hoge tonen.
- Subwoofer: technologie met drievoudige
spoel Power Flower
TM
200 mm voor een
perfecte, dynamische weergave van de lage
tonen.
- Actieve 12-kanaalsversterker – 515 W:
hybridetechnologie klasse AB/klasse D voor
volle en verfijnde hoge tonen en krachtige
bassen.
3
99
Ergonomie en comfort
Met dit systeem kan externe apparatuur, zoals
een smartphone, door middel van magnetische
inductie draadloos worden opgeladen.
Het systeem voldoet aan de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel
zijn met de Qi-norm of moet zijn voorzien van
een compatibele hoes of houder.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het
symbool Qi.
Werking
De lader werkt als de motor draait en in de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Het opladen wordt aangestuurd door de
smartphone.
Bij uitvoeringen met Keyless entry and start
kan de werking van de lader tijdelijk worden
gestoord bij het openen van een portier of bij
het afzetten van het contact.
Laden
F Zorg ervoor dat het laadgedeelte vrij is.
F Plaats een apparaat in het midden van het
laadgedeelte.
F Zodra het apparaat wordt gedetecteerd,
gaat het lampje van de lader groen branden.
Het systeem kan niet meerdere apparaten
tegelijkertijd opladen.
Zorg dat er geen metalen voorwerpen
(munten, sleutels, afstandsbediening van
de auto enz.) in het laadgedeelte liggen
tijdens het opladen van een apparaat –
kans op oververhitting of onderbreking
van het opladen!
Controle van de werking
De status van het lampje geeft de werking van
de lader aan.
F De batterij van het apparaat wordt dan
opgeladen.
F Zodra de batterij volledig opgeladen is, gaat
het lampje van de lader uit.
Status van het
lampje
Betekenis
UIT Motor afgezet.
Geen compatibel
apparaat gedetecteerd.
Opladen voltooid.
Permanent,
groen
Detectie van een
compatibel apparaat.
Opladen bezig.
Knipperend,
oranje
Detectie van een vreemd
voorwerp op het laadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd op het
laadgedeelte.
Permanent,
oranje
Storing van de
laadindicator van het
apparaat.
Temperatuur van de
batterij van het apparaat
te hoog.
Storing van de lader.
100
Ergonomie en comfort
Middenarmsteun vóór
De armsteun vóór zorgt voor extra comfort voor
de bestuurder en voorpassagier.
De armsteun bevat een gekoeld opbergvak.
Openen
Openen
Sluiten
Parfumeur
Dit autonome systeem verspreidt een
aangename geur in het interieur. Het bestaat uit
een patroon met drie geuren.
Dit systeem werkt alleen bij draaiende motor.
Inschakelen/instellen
Als het verklikkerlampje oranje brandt:
- verwijder het apparaat en plaats het opnieuw
in het midden van het laadgedeelte.
of
- verwijder het apparaat en probeer het een
kwartier later nog eens.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het
systeem dan controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
F Beweeg de hendel onder het deksel
omhoog.
Het deksel opent in twee delen.
Het kleine afneembare blad kan voor of achter
het opbergvak worden aangebracht.
Een ventilatieopening zorgt voor frisse lucht.
F Klap de twee delen van het deksel terug.
De parfumeur kan worden ingeschakeld en
ingesteld via het touchscreen:
- rechtstreeks via het menu Applicaties,
- of door een ambiance van de functie
i-Cockpit Amplify te personaliseren.
Via het menu Applicaties:
De parfumeur wordt ook
aangestuurd door de functie
i-Cockpit Amplify.
F Selecteer "Parfumeur",
F selecteer een van de drie beschikbare geuren,
F selecteer de intensiteit waarmee de geur
wordt verspreid: het systeem wordt nu
ingeschakeld,
of
F selecteer "OFF" om het systeem uit te
schakelen.
De wijzigingen worden onmiddellijk doorgevoerd.
3
101
Ergonomie en comfort
Vervangen van de patroon
De patroon is via het dashboardkastje
bereikbaar.
F Trek bij ingeschakeld contact nok 1 in de
richting van de pijl om de gebruikte patroon
vrij te geven.
F Verwijder de lege patroon 2 uit de houder.
Als de patroon is verwijderd, werkt de
parfumeur niet meer.
F Verwijder de twee dekseltjes van de nieuwe
patroon.
F Plaats de nieuwe patroon in de
oorspronkelijke positie in de houder.
De parfumeur werkt weer.
Adviezen
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de functie i-Cockpit
Amplify.
Gooi de oorspronkelijke patroon niet weg. Deze
patroon dient als afsluiter als de parfumeur niet
wordt gebruikt.
Bewaar de patronen – als ze niet worden
gebruikt – in de afgedichte etuis waarin ze zijn
verpakt.
Vervangingspatronen zijn verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk of van de internetsite van
het merk.
Voor uw veiligheid:
- gebruik alleen voor dit systeem
bestemde patronen,
- kom tijdens het rijden niet aan de
patroon,
- probeer patronen niet bij te vullen of te
demonteren.
Houd de patronen buiten het bereik van
kinderen en dieren.
Laat de vloeistof in het patroon niet in
contact komen met de huid of de ogen.
Neem als parfum is ingeslikt contact op met
een arts en laat hem of haar de verpakking
of het etiket van het product zien.
Matten
Bevestigen
102
Ergonomie en comfort
Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan bestuurderszijde:
F leg de mat goed op zijn plaats,
F druk de bevestigingen vast,
F controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen; het
gebruik van deze bevestigingen is verplicht,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kunnen de bediening
van de pedalen en de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer worden
gehinderd.
De door PEUGEOT goedgekeurde matten
zijn voorzien van twee bevestigingen onder
de stoel.
Plafonniers
Plafonniers voor en achter
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk
branden:
Wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan
bestuurderszijde, gebruik dan uitsluitend de
bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde:
F zet de stoel in de achterste stand,
F maak de bevestigingen los,
F verwijder vervolgens de mat.
1. Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes vóór
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,
- als een portier wordt geopend,
- als op de vergrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de auto
te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
Als de interieurverlichting permanent is
ingeschakeld, blijft deze gedurende een
bepaalde tijd branden:
- bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,
- in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
3. Plafonnier achter
4. Kaartleeslampjes achter
3
103
Ergonomie en comfort
Kaartleeslampjes vóór en
achter
Let op dat u niet tegen de plafonniers
stoot.
F Bedien bij aangezet contact de
desbetreffende schakelaar.
Als de plafonnier vóór permanent is
ingeschakeld, zal de plafonnier achter ook
branden tenzij deze op "permanent uit"
staat.
Zet de plafonnier achter op "permanent
uit" als u deze wilt uitschakelen.
Sfeerverlichting interieur
De gedempte interieurverlichting verbetert het
zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
Als het buiten donker is, gaat de
sfeerverlichting automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering bestaat de
sfeerverlichting uit:
- twee LED's in de plafonnier vóór,
- een lichtbron in het opbergvak aan de
voorzijde van de middenconsole,
- een lichtbron in beide voetenruimten vóór,
- lichtgeleiders in de voorportierpanelen en
op de zijkanten van de middenconsole,
104
Ergonomie en comfort
- verlichte ringen in de bekerhouders vóór,
- een lichtbron in beide voorportiervakken,
- lichtbanen langs het zonnescherm van het
panoramische schuif-/kanteldak.
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.
De sfeerverlichting van het
interieur kan worden geactiveerd of
gedeactiveerd en de helderheid kan
worden afgesteld in het menu Auto/
Rijden van het toutchscreen.
De sfeerverlichting van het interieur
wordt ook aangestuurd door de
functie i-Cockpit Amplify.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
functie i-Cockpit Amplify.
Voorzieningen achter
230V-stopcontact (50 Hz)
Bij een storing gaat het groene lampje
knipperen.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
12V-accessoireaansluiting
Deze bevindt zich aan de achterzijde van de
middenconsole, onder een beschermklepje.
Dit stopcontact (max. vermogen: 150 W) werkt
als de motor draait, maar ook in de STOP-stand
bij auto's met een Stop & Start-systeem.
F Beweeg het beschermklepje omhoog.
F Controleer of het groene lampje brandt.
F Sluit uw elektrische apparaat (telefoonlader,
laptop, CD/DVD-speler, flessenwarmer enz.)
aan.
Sluit hoogstens één apparaat op het
stopcontact aan (verlengsnoeren of
dubbelstekkers niet toegestaan).
Sluit alleen apparaten aan die voldoen
aan isolatieklasse II (op het apparaat
aangegeven).
Gebruik geen apparaten met een
metalen behuizing (zoals een elektrisch
scheerapparaat).
De stroomtoevoer naar dit stopcontact
wordt bij overbelasting automatisch
onderbroken; dit gebeurt ook als er
andere omstandigheden zijn die daar
aanleiding toe geven (bijzondere
weersomstandigheden, zware belasting
van de elektrische installatie van de auto
enz.). Het groene lampje gaat dan uit.
F Open, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt
aansluiten, het kapje en sluit een geschikte
adapter aan.
3
105
Ergonomie en comfort
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Middenarmsteun achter
Deze armsteun verbetert het comfort van de
achterpassagiers en biedt tevens een extra
opbergmogelijkheid.
Skiluik
Het skiluik kan worden gebruikt voor het
vervoeren van lange voorwerpen.
Openen
F Klap de middenarmsteun achter omlaag
voor een optimaal zitcomfort.
De armsteun bevat twee bekerhouders.
F Klap de middenarmsteun achter omlaag.
F Trek de handgreep van het skiluik omlaag.
F Laat het skiluik zakken.
F Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte
door het skiluik.
Voorzieningen in de bagageruimte
1. Bagageafdekking
2. 12V-aansluiting (120 W)
3. Verlichting bagageruimte
4. Schakelaars voor neerklappen
zitplaatsen achter
5. Haken
6. Sjorogen
7. Verplaatsbare vloer bagageruimte
(2 standen)
8. Opbergvak/Gereedschapskist onder
de vloer
106
Ergonomie en comfort
Aan de sjorogen kunt u verschillende
soorten bagagenetten bevestigen om
bagage op zijn plaats te houden.
Deze netten zijn als optie of accessoire
leverbaar.
Neem voor meer informatie contact op
met het PEUGEOT-netwerk.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het plaatsen van het
bagagenet voor hoge belading.
Bagageafdekking
Let op: bij hard remmen kunnen op de
bagageafdekking geplaatste voorwerpen
veranderen in gevaarlijke projectielen.
12V-aansluiting
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
De bagageafdekking bestaat uit twee delen:
- een vast gedeelte met een open opbergvak,
- een bewegend gedeelte met een open
opbergvak dat bij het openen van de
achterklep mee omhoog gaat.
Verwijderen van de bagageafdekking:
F maak de twee koorden los,
F verwijder voorzichtig het bewegende gedeelte
en maak vervolgens de klem aan beide
zijden los,
F neem het vaste gedeelte aan beide zijden uit
de klemmen en verwijder de bagageafdekking.
De bagageafdekking kan onder de vloerplaat van
de bagageruimte worden opgeborgen.
F Aansluiten van een 12V-apparaat (max.
Vermogen: 120 W): verwijder de dop en
sluit een geschikte adapter aan.
F Zet het contact aan.
3
107
Ergonomie en comfort
Bagagenet voor hoge
belading
Het biedt bescherming voor de inzittenden
bij zeer krachtig afremmen.
Achter de voorstoelen
Als het net is geplaatst, kunnen de
rugleuningen van de achterbank
probleemloos worden opgeklapt.
Met dit uitneembare bagagenet kan de auto tot
aan het dak worden beladen:
- achter de voorstoelen (1
e
zitrij) wanneer de
achterbank is neergeklapt,
- achter de achterbank (2
e
zitrij) wanneer de
bagageafdekking is verwijderd.
F Klap de achterbank neer.
F Verwijder aan weerszijden de afdekplaatjes
bovenaan bij de hemelbekleding.
F Plaats de bovenste haken van het net in de
hemelbekleding.
F Bevestig de riemen van het net aan de
onderste bevestigingspunten, die zich onder
de bevestigingen van de achterbank bevinden.
F Span het net met behulp van de riemen.
Achter de achterbank
Vloer bagageruimte
(2 standen)
De vloerplaat kan met behulp van de steunen aan
de zijkant in twee standen worden gezet, waarmee
u de bagageruimte naar wens kunt indelen:
- Hoogste stand (maximaal 100 kg): met de
achterbank neergeklapt ontstaat zo een vlakke
laadvloer tot aan de voorstoelen.
- Laagste stand (maximaal 150 kg): maximale
inhoud van de bagageruimte.
F Verwijder de bagageafdekking.
F Verwijder aan weerszijden de afdekplaatjes
bovenaan bij de hemelbekleding.
F Plaats de bovenste haken van het net in de
hemelbekleding.
F Bevestig de riemen van het net aan de
onderste ringen op elk zijpaneel van de
bagageruimte.
F Span het net met behulp van de riemen.
108
Ergonomie en comfort
Bij bepaalde uitvoeringen kan de
verplaatsbare vloerplaat niet in de laagste
stand worden gezet.
Hoogteverstelling:
F Trek de vloerplaat met behulp van de
middelste handgreep omhoog en naar u toe
en gebruik vervolgens de steunen aan de
zijkant om de vloerplaat te verplaatsen.
F Duw de vloerplaat zo ver mogelijk naar voren
om deze in de gewenste stand te zetten.
Opbergbak
Afhankelijk van de uitvoering bestaat het
opbergvak uit:
- een noodreparatieset voor een lekke band,
met het boordgereedschap,
- een reservewiel met het boordgereedschap.
Hierin kan ook de bagageafdekking worden
opgeborgen.
Bagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting gaat automatisch
branden zodra de achterklep wordt geopend en
dooft zodra deze wordt gesloten.
De brandduur van de
bagageruimteverlichting hangt af van de
situatie:
- bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,
- in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
Vastzetten in de opgetilde stand:
F Til de vloerplaat vanuit de hoge stand op tot
de bagage-afdekplaat.
F Haal de vloerplaat langs de uittrekbare
steunen en laat de vloerplaat hierop rusten.
F Til de vloerplaat van de bagageruimte zover
mogelijk op voor toegang tot de opbergbak.
109
4
Verlichting en zicht
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Selecteren van de stand van de
hoofdverlichting
F Draai aan ring A om het symbool van de
gewenste stand tegenover het merkteken te
zetten.
Automatisch inschakelen van het
dimlicht als het donker wordt.
Dagrijverlichting/Dimlicht/Grootlicht.
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
"Highway-functie"
Bij de uitvoeringen met "Full
led"-koplampen wordt vanaf een
wagensnelheid van 110 km/h het bereik
van de lichtbundel van de dimlichten
automatisch vergroot.
Zonder automatische verlichting
Met automatische verlichting
Overschakelen van dim- naar grootlicht
F Trek de hendel B naar u toe om over te
schakelen van dim- naar grootlicht en terug
of om de grootlichtassistent te activeren.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar
u toe te trekken.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Lichten uit (afgezet contact)/
Dagrijverlichting (draaiende motor).
Een defecte lamp wordt
gesignaleerd door het permanent
branden van dit lampje in combinatie
met de weergave van een melding
en een geluidssignaal.
110
Verlichting en zicht
Mistverlichting
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht verblindend
voor medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan. Gebruik de mistlampen vóór
en de mistachterlichten uitsluitend bij mist
of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden
dient u de mistlampen vóór en het
dimlicht handmatig in te schakelen,
omdat de lichtsensor voldoende licht kan
waarnemen.
Schakel de mistverlichting uit zodra deze
niet meer nodig is.
Mistachterlichten
Het dimlicht of het grootlicht moet zijn
ingeschakeld.
Draai aan ring C en laat deze los:
F naar voren om de mistachterlichten in te
schakelen,
F naar achteren om de mistachterlichten uit te
schakelen.
Mistlampen vóór en
mistachterlichten
Parkeerverlichting, dimlicht of grootlicht
moet zijn ingeschakeld.
Draai aan ring C en laat deze los:
F eenmaal naar voren om de mistlampen vóór
in te schakelen,
F een tweede maal naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen.
F eenmaal naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen,
F een tweede maal naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
De verlichting uitschakelen na het
afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle lichten
automatisch uitgeschakeld, behalve als de
automatische "follow me home"-verlichting
is geactiveerd.
De verlichting inschakelen na het afzetten
van het contact
Om de verlichting weer aan te zetten, draait u
de ring A in de stand 0 – lichten gedoofd, en
kiest u vervolgens de door u gewenste stand.
Als het bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er een geluidssignaal om aan te geven
dat de verlichting nog brandt.
De verlichting gaat vanzelf na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar
eco-mode).
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
111
4
Verlichting en zicht
Kijk nooit van dichtbij in de lichtstraal van
de "Full led"-koplampen. U kunt daarbij
ernstig oogletsel oplopen.
Reizen naar het buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een
land waarin het verkeer aan de andere
kant van de weg rijdt, moet de afstelling
van de koplampen worden gewijzigd om te
voorkomen dat tegemoetkomend verkeer
wordt verblind.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dagrijverlichting/
Parkeerlichten
De LED’s van de lampen aan de voorkant en
de achterkant van de auto gaan automatisch
branden wanneer de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:
- Dagrijverlichting (lichtschakelaar in de stand
"0" of "AUTO" als er voldoende licht in de
omgeving is).
- Parkeerlicht (lichtschakelaar in de stand
"AUTO" als er weinig licht in de omgeving is
of in de stand "alleen parkeerlicht" of "dim-/
grootlicht").
Richtingaanwijzers
F Links: beweeg de verlichtingsschakelaar
omlaag voorbij het weerstandspunt.
F Rechts: beweeg de verlichtingsschakelaar
omhoog voorbij het weerstandspunt.
Wanneer bij een snelheid van meer
dan 60 km/h de richtingaanwijzers na
meer dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt automatisch het
verklikkergeluid versterkt.
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog
of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffende
richtingaanwijzers zullen drie keer
knipperen.
Bij uitvoeringen met richtingaanwijzers met
LED-verlichting knipperen de LED's sequentieel.
De sterkte van de dagrijverlichting wordt minder
tijdens het knipperen van de richtingaanwijzers.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
F Volgens uitvoering: duw de lichtschakelaar
binnen één minuut na het afzetten van
het contact omhoog of omlaag om de
parkeerlichten aan de kant van het verkeer
in te schakelen (voorbeeld: rechts van
de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag
duwen; parkeerlichten links gaan branden).
112
Verlichting en zicht
Automatische verstelling
van de koplampen met "Full
led"-technologie
In het geval van een storing
gaat dit lampje branden op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Raak de "Full led"-lampen niet aan.
Elektrocutiegevaar!
Het systeem zet in dat geval de koplampen in de
laagste stand.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Automatische verlichting
Het inschakelen wordt bevestigd door een
geluidssignaal en het branden van het lampje
van de desbetreffende richtingaanwijzer op het
instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middelste stand.
Koplampen verstellen
Handmatige verstelling van
de halogeen koplampen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
0 Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier.
1 5 personen.
2 Niet gebruikt.
3 5 personen + belading in de
bagageruimte.
4 Niet gebruikt.
5 Bestuurder + belading in de
bagageruimte.
6 Niet gebruikt.
Stand 0: basisinstelling.
Om verblinding van andere weggebruikers te
voorkomen corrigeert dit systeem automatisch de
hoogte van de lichtbundel van dit type koplampen
overeenkomstig de belading van de auto.
Met behulp van een lichtsensor worden de
kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting kan ook, in geval van neerslag,
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Inschakelen
113
4
Verlichting en zicht
F Draai de ring in de stand "AUTO".
Als de functie wordt geactiveerd, verschijnt er
tevens een melding.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand.
Het uitschakelen van de functie wordt
bevestigd door een melding.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat
de verlichting branden en wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en/of een melding.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich in het
midden aan de bovenzijde van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
De aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten onrechte
voldoende licht waarnemen; de verlichting wordt dan niet
automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich in aan de bovenzijde
van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
Automatische follow me
home-verlichting
Als de functie "Automatische verlichting"
is geactiveerd, worden onder donkere
omstandigheden de parkeerlichten, het dimlicht
de instapverlichting in de buitenspiegels
automatisch ingeschakeld bij het afzetten van
het contact.
Het in- of uitschakelen van de functie en de
tijdsduur van de follow me home-verlichting zijn
in te stellen via het configuratiemenu op het
scherm van de auto.
Handbediende follow me
home-verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar.
F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Bij uitvoeringen zonder "Automatische
verlichting" wordt de handbediende follow me
home-verlichting na 30 seconden automatisch
uitgeschakeld.
Bij uitvoeringen met "Automatische verlichting"
is de duur van de handbediende follow me
home-verlichting gelijk aan de ingestelde
duur van de automatische follow me home-
verlichting.
Automatische
instapverlichting buitenzijde
Als de functie "automatische verlichting" is
geactiveerd, gaan bij een geringe lichtsterkte
van de omgeving na het vergrendelen van
de auto de parkeerlichten, het dimlicht en de
instapverlichting in de buitenspiegels branden.
Het in- en uitschakelen en de duur van het
branden van de instapverlichting kunnen
worden ingesteld via het configuratiemenu op
het scherm van de auto.
114
Verlichting en zicht
Grootlichtassistent
Dit systeem schakelt automatisch tussen
dim- en grootlicht, afhankelijk van het
omgevingslicht en de rijcondities met behulp
van een camera aan de bovenzijde van de
voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing
van de verlichting aan de lichtsterkte van de
omgeving, het zicht, het verkeer en voor het
naleven van de verkeersregels.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf
25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt,
werkt de functie niet meer.
Instapverlichting
De beschikbaarheid van deze functie is
afhankelijk van de uitvoering.
F Druk kort op deze toets van de
afstandsbediening.
De parkeerlichten, het dimlicht, de
kentekenplaatverlichting en de instapverlichting
in de buitenspiegels gaan gedurende
30 seconden branden.
Door de toets nogmaals in te drukken terwijl
de verlichting nog brandt, wordt de verlichting
onmiddellijk uitgeschakeld.
Instapverlichting
buitenspiegels
Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken,
worden de volgende delen verlicht:
- het oppervlak naast het bestuurders- en het
passagiersportier,
- het oppervlak voor de spiegel en achter de
voorportieren.
Inschakelen
Als de knop van de plafonnier
vóór in deze stand staat, wordt
de instapverlichting automatisch
ingeschakeld:
Ongeacht de stand van de knop van de
plafonnier vóór wordt de instapverlichting in de
buitenspiegels ook ingeschakeld in combinatie
met de instapverlichting buitenzijde en de
follow me home-verlichting.
- bij het ontgrendelen,
- als er een portier geopend wordt,
- als een verzoek wordt ontvangen van de
afstandsbediening voor het lokaliseren van
de auto.
Uitschakelen
De verlichting dooft na 30 seconden
automatisch.
115
4
Verlichting en zicht
Inschakelen/uitschakelen
F Zet de ring van de lichtschakelaar in de
stand "AUTO".
De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
F Selecteer in het menu
Auto/Rijden het tabblad
"Rijfuncties" en daarna
"Automat. aan/uit grootlicht".
Werking
Als de omgeving voldoende is verlicht en/
of als de verkeerssituatie het gebruik van het
grootlicht niet toelaat:
- de dimlichten blijven
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
- het grootlicht wordt automatisch
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als
het dichte mist detecteert.
Zodra de auto de mistbank uit rijdt, wordt de
functie automatisch weer ingeschakeld.
Dit verklikkerlampje gaat uit als de
functie wordt uitgeschakeld.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
F Geef een lichtsignaal om de werking
van de functie te onderbreken; het
verlichtingssysteem wordt overgeschakeld
op de stand "automatische verlichting":
- als de verklikkerlampjes "AUTO" en
"Dimlicht" groen brandden, zal het
systeem overschakelen op het grootlicht,
- als de verklikkerlampjes "AUTO" en
"Grootlicht" blauw brandden, zal het
systeem overschakelen op het dimlicht.
Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie
weer te activeren.
116
Verlichting en zicht
Statische bochtverlichting
Er kunnen storingen in de werking van het
systeem optreden:
- bij slecht zicht (sneeuw, zware
regenval enz.),
- als het gedeelte van de voorruit voor
de camera vuil, beslagen of bedekt is
(bijvoorbeeld met een sticker),
- als de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of
reflecterende panelen (bijvoorbeeld
verkeersborden).
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit
als het dichte mist detecteert.
Het systeem detecteert geen:
- weggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers,
- voertuigen waarvan de verlichting
wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door
een vangrail op de snelweg),
- voertuigen die zich aan de top of de
voet van een steile helling, in een
bocht of op een zijweg bevinden.
Deze functie, aanwezig op uitvoeringen met
"Full led"-koplampen, zorgt ervoor dat tijdens
het rijden met dim- of grootlicht de mistlamp
vóór wordt ingeschakeld om de binnenkant van
de bocht extra te verlichten bij snelheden tot
40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen,
kruispunten, parkeergarages enz.).
Met statische bochtverlichting
Zonder statische bochtverlichting
Inschakelen/uitschakelen
De statische bochtverlichting kan
worden in- en uitgeschakeld via
het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
117
4
Verlichting en zicht
Ruitenwisserschakelaar
Inschakelen
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een richtingaanwijzer,
of
- als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.
Uitschakelen
De verlichting werkt in de volgende gevallen
niet:
- bij een geringe stuuruitslag,
- bij snelheden boven 40 km/h,
- als de achteruit is ingeschakeld.
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto zijn
verschillende instellingen mogelijk:
- automatische werking van de ruitenwissers vóór,
- automatisch inschakelen van de ruitenwisser
achter bij het inschakelen van de
achteruitversnelling.
Verwijder onder winterse omstandigheden
sneeuw, ijs of rijp van de voorruit, van het
gebied rondom de ruitenwisserarmen en
-bladen en van de voorruitrand alvorens
de ruitenwissers in te schakelen.
Schakel de ruitenwissers niet in
als de voorruit droog is. Controleer
voordat u bij extreem koud of warm
weer de ruitenwissers inschakelt of de
ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de
voorruit.
Ruitenwissers vóór
A. Selecteren van de wissnelheid: zet de
schakelaar in de gewenste stand.
Eén keer wissen (de hendel omlaag
duwen of kort naar u toe trekken en
vervolgens loslaten).
of
Automatisch wissen (omlaag
duwen en vervolgens
loslaten).
Eén keer wissen (de hendel
even naar u toe trekken).
Zonder automatische
ruitenwissers
Met automatische ruitenwissers
Wissen op hoge snelheid (hevige
neerslag).
Wissen op normale snelheid (matige
regen).
Intervalwissen (wissnelheid
afhankelijk van de rijsnelheid).
Stop.
118
Verlichting en zicht
Ruitenwisser achter
B. Ring voor de selectie van de ruitenwisser
achter: draai de ring tot het gewenste symbool
tegenover de markering staat.
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt,
treedt ook de ruitenwisser achter in werking.
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu op het scherm van
de auto.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Uit.
Interval.
Sproeien en wissen.
Draai de ring tot deze niet verder kan; de
ruitensproeier achter werkt en vervolgens zal
de wisser gedurende enige tijd wissen.
Schakel de automatische werking van de
ruitenwisser achter uit bij sneeuwval, strenge
vorst of als een fietsendrager op de trekhaak
is bevestigd. Dit kan worden uitgevoerd via
het configuratiemenu van de auto.
Ruitensproeiers voorruit
F Trek de hendel van de
ruitenwisserschakelaar naar u toe.
De ruitensproeiers en ruitenwissers werken
Bij dit ruitensproeiersysteem voor
de voorruit zijn de sproeierkoppen
geïntegreerd in de ruitenwisserarmen.
De ruitensproeiervloeistof wordt over de
gehele lengte van het ruitenwisserblad
op de voorruit gesproeid. Dit zorgt voor
beter zicht en een lager verbruik van
ruitensproeiervloeistof.
In sommige gevallen, afhankelijk van de
samenstelling of kleur van de vloeistof en
het omgevingslicht is het sproeien van de
vloeistof nauwelijks merkbaar.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang
het ruitensproeiervloeistofreservoir
leeg is; kans op beschadiging van de
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als
er geen risico is van bevriezing van de
vloeistof op de voorruit; hierdoor zou het
zicht namelijk kunnen afnemen. Gebruik
's winters altijd een ruitensproeiervloeistof
die voldoende tegen vorst beschermd is.
zolang er aan de hendel wordt getrokken.
Wanneer de ruitensproeiers stoppen, wissen
de ruitenwissers nog één keer.
119
4
Verlichting en zicht
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of vervangen. De stand
kan tevens 's winters worden gebruikt om de
ruitenwissers los te zetten van de voorruit.
Om een goede werking van de
ruitenwissers te behouden adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwissers om te
gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te reinigen
met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebruiken om
een stuk karton tegen de voorruit te
houden,
- de ruitenwissers te vervangen zodra ze
tekenen van slijtage vertonen.
F De ruitenwissers worden verticaal geplaatst
als binnen de minuut na het uitschakelen
van het contact de ruitenwisserschakelaar
wordt bediend.
F Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers
weer in de ruststand te zetten.
Automatische
ruitenwissers vóór
De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld
als regen wordt gedetecteerd. De snelheid van de
ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid
neerslag.
De regen wordt gedetecteerd door een regensensor
die zich in het midden aan de bovenzijde van de
voorruit bevindt, achter de binnenspiegel.
Inschakelen
F Druk de hendel kort naar beneden.
De ruitenwissers maken één slag om het
inschakelen te bevestigen.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en
er verschijnt een melding.
Uitschakelen
F Duw de hendel nog een keer kort omlaag of
zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2).
Elke keer als het contact meer dan 1
minuut is afgezet, moet u de automatische
werking van de ruitenwissers opnieuw
activeren door de hendel één keer omlaag
te duwen.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en er
verschijnt een melding.
120
Verlichting en zicht
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat ze controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in het
midden van de voorruit bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot de
voorruit ontdooid is.
121
5
Veilighe id
Algemene aanbevelingen
met betrekking tot de
veiligheid
Op verschillende plaatsen in uw auto
zijn labels aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie
over de identificatie van uw auto.
Verwijder ze niet: ze horen namelijk bij de
auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwalificeerde
werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en
apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in
staat u dit te bieden.
Belangrijke informatie:
- het monteren van elektrische
uitrustingen of accessoires die niet onder
een artikelnummer in het assortiment
van PEUGEOT voorkomen, kan tot een
hoger verbruik leiden en storingen in
het elektronische systeem van uw auto
veroorzaken. Ga naar het PEUGEOT-
netwerk voor meer informatie over
het aanbod aan accessoires met een
artikelnummer.
- uit veiligheidsoverwegingen is toegang
tot de diagnose-aansluiting, die is
gekoppeld aan de elektronische
systemen in de auto, uitsluitend
voorbehouden aan het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats waar de beschikking is over
geschikt gereedschap (kans op storingen
in de elektronische systemen die kunnen
leiden tot pech of ernstige ongevallen).
De fabrikant kan niet aansprakelijk
worden gesteld als deze aanwijzing niet
wordt opgevolgd.
- wijzigingen of aanpassingen die niet door
PEUGEOT zijn voorzien of toegestaan,
of die niet volgens de technische
voorschriften van de fabrikant zijn
uitgevoerd, leiden tot het vervallen van
de wettelijke en contractuele garanties.
Monteren van als accessoire geleverde
radiocommunicatiezenders
Voordat u een radiocommunicatiezender
met buitenantenne monteert, moet u bij
het PEUGEOT-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van
de voor montage geschikte zenders
opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
Afhankelijk van de landelijke wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan de
achterzijde van de auto, enz.
122
Veilighe id
Alarmknipperlichten
F Wanneer u deze rode knop indrukt,
knipperen alle vier de richtingaanwijzers
tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop schakelen de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de
remvertraging die optreedt, automatisch in. De
alarmknipperlichten blijven knipperen totdat er
opnieuw gas wordt gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop op het
instrumentenpaneel in te drukken.
Claxon
Systeem om uw medeweggebruikers met een
geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar.
Noodoproep of
pechhulpoproep
Peugeot Connect SOS
** Afhankelijk van de geografische dekking van
"Peugeot Connect SOS", "Peugeot Connect
Assistance" en van de officiële landstaal die
door de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw
verkooppunt opvragen of op de internetsite
voor uw land bekijken.
Druk in geval van nood langer dan
2 seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene
LED-lampje en het gesproken
bericht bevestigen dat de oproep
is verstuurd naar de alarmcentrale
"Peugeot Connect SOS"*.
Door nogmaals op deze knop te drukken wordt de
opdracht geannuleerd en gaat de groene LED uit.
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te
knipperen) wanneer de verbinding tot stand is
gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
"Peugeot Connect SOS" lokaliseert
onmiddellijk uw auto, spreekt u toe in uw
landstaal** en roept indien nodig de hulp in van
de bevoegde hulpdiensten. In landen waar de
alarmcentrale niet operationeel is of wanneer
de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt
de oproep meteen doorgestuurd naar de
hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.
F Druk op het middelste gedeelte van het
multifunctionele stuurwiel.
* In overeenstemming met de algemene
gebruiksvoorwaarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de
technische beperkingen van het systeem
123
5
Veilighe id
Als onafhankelijk van de activering van
de airbags een aanrijding is gedetecteerd
door de airbagregeleenheid, wordt
automatisch een noodoproep verzonden.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
Peugeot Connect Packs met SOS-pakket
en pechhulpservice, beschikt u over
aanvullende diensten via uw persoonlijke
pagina op de landelijke website.
Werking van het systeem
Bij het aanzetten van het
contact gaat het groene lampje
3 seconden branden. Dit duidt
op een goede werking van het
systeem.
Voor alle landen uitgezonderd Rusland,
Wit-Rusland en Kazachstan.
Voor Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan.
In beide gevallen is het mogelijk dat de
noodoproep of pechhulpoproep niet meer
werkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in het systeem kan er wel
met de auto worden gereden.
Het rode lampje knippert en dooft
vervolgens: er is een storing in
het systeem.
Het rode lampje blijft branden: de noodbatterij
moet worden vervangen.
Het rode lampje blijft branden: er
is een storing in het systeem.
Het rode lampje knippert: de noodbatterij moet
worden vervangen.
Peugeot Connect Assistance
** Afhankelijk van de geografische dekking van
"Peugeot Connect SOS", "Peugeot Connect
Assistance" en van de officiële landstaal die door
de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem werkzaam
is en de lijst van beschikbare diensten PEUGEOT
CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of
op de internetsite voor uw land bekijken.
Druk langer dan 2 seconden op
deze toets voor het aanvragen van
hulp bij het stranden van de auto.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep
is verstuurd**.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken
bericht.
Geolokalisatie
U kunt de geolokalisatie uitschakelen
door gelijktijdig op de toetsen "Peugeot
Connect SOS" en "Peugeot Connect Assistance"
te drukken en vervolgens op "Peugeot Connect
Assistance" te drukken om te bevestigen.
Druk om de geolokalisatie weer in te schakelen
nogmaals gelijktijdig op de toetsen "Peugeot
Connect SOS" en "Peugeot Connect
Assistance" en vervolgens op "Peugeot
Connect Assistance" om te bevestigen.
Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-
netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de
aanwezigheid van deze diensten bij het
netwerk te laten controleren en eventueel
configureren. In een meertalig land kunt
u het systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
124
Veilighe id
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma omvat
de volgende systemen:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (EBD),
- de noodremassistentie (BAS),
- de antispinregeling (ASR),
- de dynamische stabiliteitscontrole (DSC),
- de aanhangerstabiliteitscontrole (TSA).
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Aanhangerstabiliteitscontrole
(TSA)
Dit systeem helpt de auto onder controle te
houden bij het trekken van een aanhanger, om
de kans op slingeren te verkleinen.
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS.
Als dit lampje en de lampjes
STOP en ABS gaan branden in
combinatie met een melding en
een geluidssignaal, duidt dit op
een storing in de elektronische
remdrukregelaar (EBD).
Om technische redenen en met name ter
verbetering van de diensten PEUGEOT
CONNECT behoudt de fabrikant zich het
recht voor om op elk willekeurig moment
het telematicasysteem in de auto te
wijzigen.
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd wel
voorzichtig en matig uw snelheid.
Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
125
5
Veilighe id
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, kunt
u trillingen in het rempedaal voelen; dit is
normaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
zeer krachtig in en laat het niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Intelligent Traction Control
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto
uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra
tractie op besneeuwde wegen: Intelligent
Traction Control.
Deze functie signaleert situaties met weinig
grip, zoals wegrijden en voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over
platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de
Intelligent Traction Control het doorslippen
van de voorwielen om voor een optimale grip
te zorgen. Zo worden de aandrijving en de
bestuurbaarheid verbeterd.
Onder gladde omstandigheden is het
raadzaam te rijden op winterbanden.
Antispinregeling
(ASR)/Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
Werking
Deze systemen worden automatisch
geactiveerd zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen treden in werking zodra de
wielen te weinig grip of tractie hebben.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond
enz.) kan het nuttig zijn het ASR-systeem uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
De functie kan worden
uitgeschakeld via het menu Auto/
Rijden van touchscreen.
In dat geval gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Schakel het systeem weer in zodra de
gripomstandigheden dit toelaten.
Dit wordt bevestigd door de weergave van een
melding.
Het ASR-systeem grijpt dan niet meer in op de
werking van de motor.
Opnieuw inschakelen
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet
of als een snelheid van 50 km/h wordt bereikt.
Bij snelheden tot 50 km/h kunt u het systeem
handmatig weer inschakelen.
De functie kan opnieuw worden
ingeschakeld via het menu Auto/
Rijden van touchscreen.
Dit wordt bevestigd door de weergave van een
melding.
Storingen
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een melding en
een geluidssignaal, duidt dit op een
storing in de systemen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
126
Veilighe id
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's of te hard
rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen
leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de
kans dat de wielen hun grip verliezen
groter. Het is voor uw veiligheid dus van
het grootste belang dat de systemen
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de fabrikant met
betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede van
de montageprocedures die door het
PEUGEOT-netwerk worden toegepast.
Voor een maximale effectiviteit van deze
systemen onder winterse omstandigheden
adviseren wij u winterbanden te
gebruiken.
Zorg er dan voor dat alle vier de
wielen zijn voorzien van hetzelfde
type winterband dat voor uw auto is
gehomologeerd.
Aanhangerstabiliteitscontrole
Bij het trekken van een aanhanger vermindert
dit systeem de kans op slingeren van de auto
en de aanhanger.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
als het contact wordt aangezet.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
moet storingsvrij zijn.
Dit systeem, dat werkt tussen 60 km/h en
160 km/h, grijpt zodra het detecteert dat de
aanhanger begint te slingeren in op de remmen
om de aanhanger te stabiliseren, waarbij het
systeem indien nodig het motorvermogen
vermindert om de auto te vertragen.
Raadpleeg voor de gewichten en
aanhangergewichten de rubriek "Technische
gegevens" of het kentekenbewijs van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over veilig gebruik van de
trekhaak.
Storing
Als een storing in het systeem
optreedt, gaat dit lampje branden
op het instrumentenpaneel in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
De aanhangerstabiliteitscontrole
vergroot de veiligheid onder normale
rijomstandigheden en wanneer de
adviezen met betrekking tot het rijden
met een aanhanger in acht worden
genomen. Het systeem mag de
bestuurder niet verleiden tot het nemen
van extra risico's bij het trekken van
een aanhanger (overbelading, onjuiste
kogeldruk, versleten banden of een te lage
bandenspanning, versleten remmen enz.)
of het rijden met een te hoge snelheid (in
Nederland max. 90 km/h).
In bepaalde gevallen kan het slingeren
van de aanhanger niet worden verminderd
door het ESP-systeem, met name bij het
trekken van een lichte aanhanger.
Bij het rijden op een glad of slecht wegdek
kan het systeem niet voorkomen dat de
aanhanger slingert of uitbreekt.
De ingreep wordt gesignaleerd door
het knipperen van dit lampje op het
instrumentenpaneel en het branden
van de remlichten.
Wanneer u in dat geval verder rijdt met de aanhanger,
verminder dan u snelheid en rijd voorzichtig!
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
127
5
Veilighe id
Advanced Grip Control
Specifieke en gepatenteerde antispinregeling
waarmee de aandrijving wordt verbeterd op
ondergronden met sneeuw, modder en zand.
Dit systeem werkt in elke situatie op optimale
wijze en zorgt ervoor dat u ook onder
omstandigheden met weinig grip, die u tijdens
toeristisch gebruik kunt tegenkomen, uw weg
kunt vervolgen.
In combinatie met vierseizoenenbanden M+S
(Mud and Snow) weet dit systeem veiligheid,
grip en tractie uitstekend te combineren.
Het gaspedaal dient voldoende te worden
ingetrapt om het systeem optimaal gebruik
te laten maken van het motorvermogen. De
elektronica zorgt zelf voor de juiste instellingen.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de
stand selecteren die het meest geschikt is voor
de rijomstandigheden die u tegenkomt.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat een
lampje branden in combinatie met de weergave
van een melding om uw keuze te bevestigen.
Bedieningsstanden
Normaal (ESP)
Dit is de stand voor situaties waarin
weinig wielslip optreedt, gebaseerd
op de meest voorkomende
omstandigheden tijdens het rijden
op autowegen en snelwegen.
Als u het contact opnieuw aanzet, neemt het
systeem automatisch deze stand weer aan.
Sneeuw
In deze stand past het systeem
bij het wegrijden de regeling aan
op de hoeveelheid grip die elk
voorwiel op dat moment heeft.
(regeling actief tot 80 km/h)
Off road (modder, nat gras enz.)
In deze stand wordt bij het
wegrijden veel wielslip toegestaan
bij het wiel met de minste grip,
zodat de modder van de band wordt
verwijderd en het wiel vervolgens
weer grip krijgt. Er wordt zo veel
mogelijk koppel naar het wiel met
de meeste grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de
wielslip zodanig dat de handelingen van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
(regeling actief tot 50 km/h)
Zand
In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen
van de aangedreven wielen toegestaan, zodat
de auto vooruit komt en het risico van ingraven
wordt beperkt.
(regeling actief tot 120 km/h)
Activeer op zand geen andere standen
omdat de kans bestaat dat de auto vast
komt te zitten.
F Zet de knop in deze stand.
128
Veilighe id
Voorschriften
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
het gebruik op verharde wegen, maar u
kunt er ook mee uit de voeten op minder
goed begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgende
omstandigheden:
- het rijden in terreinen die de
onderzijde van de auto zouden kunnen
beschadigen of waarin onderdelen
(brandstofleiding, brandstofkoeler, ...)
geraakt zouden kunnen worden door
stenen of andere objecten,
- het rijden in terrein met steile hellingen
en weinig grip,
- het doorwaden van beekjes en
stroompjes, enz.
Hill Assist Descent
Control
Hulpsysteem bij het afdalen van een helling op
onverhard wegdek (gravel, modder enz.) of bij
het afdalen van een steile helling.
Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van
de auto en de kans dat de auto te veel vaart
maakt tijdens het voorruit of achteruit afdalen.
Bij het afdalen van een helling assisteert dit
systeem de bestuurder, afhankelijk van de
ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden
en constant houden van de snelheid door
geleidelijk de remdruk te verminderen.
Het systeem werkt slechts bij hellingen van
meer dan 5%.
Het systeem kan worden gebruikt met de
versnellingsbak in de neutraalstand.
Het is echter raadzaam een voor de rijsnelheid
geschikte versnelling in te schakelen om te
voorkomen dat de motor afslaat.
Bij een automatische transmissie kan het
systeem worden gebruikt als de stand N, D of
R is geselecteerd.
Als het systeem in werking treedt, wordt
de Active Safety Brake automatisch
uitgeschakeld.
Het systeem is niet meer beschikbaar:
- als de rijsnelheid hoger is dan 70 km/h,
- als de rijsnelheid wordt geregeld door
de adaptieve snelheidsregelaar met
stopfunctie, afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
De bestuurder kan het systeem bij draaiende
motor selecteren, bij stilstaande auto of tot een
snelheid van ongeveer 50 km/h.
F Houd bij een snelheid lager dan
50 km/h deze toets ingedrukt tot
het groene lampje gaat branden
om het systeem te selecteren;
dit lampje gaat grijs branden op
het instrumentenpaneel.
U kunt de ASR en het
ESP uitschakelen door de
draaiknop in de stand "OFF"
te draaien.
De ASR en het ESP grijpen niet meer
in op de werking van de motor en het
remsysteem als de auto uit de koers raakt.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld vanaf 50 km/h of als het
contact opnieuw wordt aangezet.
129
5
Veilighe id
F Zodra de afdaling begint, kunt u het
gaspedaal en het rempedaal loslaten, het
systeem regelt de snelheid:
- als de 1e of 2e versnelling is
ingeschakeld, wordt de snelheid
verminderd en knippert het
lampje snel,
- als de versnellingsbak in de
neutraalstand staat of het
koppelingspedaal is ingetrapt,
wordt de snelheid verminderd
en knippert het lampje
langzaam; in dat geval is de
constante snelheid waarmee
wordt afgedaald lager.
Wanneer u stilstaat in een afdaling en u
het gaspedaal en het rempedaal loslaat,
vermindert het systeem de remdruk om de auto
geleidelijk in beweging te brengen.
De remlichten gaan automatisch branden als
het systeem in werking is.
Als de rijsnelheid hoger wordt dan 30 km/h,
wordt de regeling automatisch onderbroken.
Het lampje op het instrumentenpaneel brandt
dan weer grijs, maar het lampje van de toets
blijft branden.
Uitschakelen
Storing
Bij een storing in het systeem
gaat dit lampje groen branden in
combinatie met een melding op het
instrumentenpaneel.
F Houd deze toets ingedrukt tot het
lampje uitgaat; het lampje op het
instrumentenpaneel gaat uit.
Als de wagensnelheid hoger wordt dan 70 km/h,
wordt het systeem automatisch gedeactiveerd;
het verklikkerlampje van de toets gaat uit.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming van
de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse
aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen
de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee
de gordel tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
F Het systeem wordt geactiveerd
bij een snelheid lager dan
30 km/h; dit lampje gaat
groen branden op het
instrumentenpaneel.
De regeling wordt automatisch hervat zodra de
rijsnelheid lager wordt dan 30 km/h en wordt
voldaan aan de voorwaarden met betrekking tot
de helling en het loslaten van de pedalen.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal
of het rempedaal weer intrappen.
130
Veilighe id
Hoogteverstelling
Veiligheidsgordels achter
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F Controleer de vergrendeling door aan de
gordel te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Waarschuwingen losgemaakte/
niet vastgemaakte
veiligheidsgordel(s)
Verklikkerlampje veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt
F Knijp de knop A in en schuif deze in de
gewenste stand om het bevestigingspunt in
hoogte te verstellen.
Iedere zitplaats achter heeft een
veiligheidsgordel met drie bevestigingspunten
en een oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen zijn voorzien van een
gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.
De gordelsluiting van de middelste zitplaats
wordt door een elastische riem horizontaal
gehouden als de middelste veiligheidsgordel
niet wordt gebruikt.
Dit rode lampje gaat branden op
zowel het instrumentenpaneel als
op het pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels en de airbag vóór
aan passagierszijde als het systeem
heeft gedetecteerd dat een van de
veiligheidsgordels is losgemaakt of
niet is vastgemaakt.
Ontgrendelen
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
131
5
Veilighe id
Indicatielampje losgemaakte/niet
vastgemaakte veiligheidsgordel(s)
Waarschuwing veiligheidsgordels
vóór niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet, gaan het
lampje op het instrumentenpaneel en de
desbetreffende positie-indicator(en) branden
als de bestuurder en/of de voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h
knipperen deze lampjes gedurende 2 minuten
in combinatie met een geluidssignaal.
Daarna blijven de lampjes branden tot de
veiligheidsgordels zijn vastgemaakt.
Waarschuwing veiligheidsgordels
achter niet vastgemaakt
Het rode lampje gaat branden
op het pictogrammendisplay:
het geeft aan van welke
zitplaats de veiligheidsgordel
is losgemaakt of niet is
vastgemaakt.
Als het contact wordt aangezet, bij draaiende
motor of bij een wagensnelheid hoger dan
20 km/h gaan het lampje en de positie-
indicatoren gedurende ongeveer 30 seconden
branden als één of meer veiligheidsgordels
achter niet zijn vastgemaakt.
Waarschuwing
veiligheidsgordels losgemaakt
Nadat het contact is aangezet gaan het lampje
en de desbetreffende positie-indicatoren
branden als de bestuurder en/of één of meer
passagiers hun veiligheidsgordels losmaken.
Bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h
knipperen deze lampjes gedurende 2 minuten
in combinatie met een geluidssignaal.
Daarna blijven de lampjes branden tot de
veiligheidsgordels weer zijn vastgemaakt.
132
Veilighe id
Veiligheidsadviezen
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Wissel de gespen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de
gordels zijn dan niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van
een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de
lengte van de gordel automatisch wordt
aangepast aan de lichaamsbouw van de
gebruiker. De gordel wordt automatisch
opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik
van de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder worden
geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat
de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes.
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het afgaan van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
133
5
Veilighe id
Airbags
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de inzittenden
(uitgezonderd de passagier op de middelste zitplaats
achterin) zo goed mogelijk te beschermen tegen de
gevolgen van een ernstige aanrijding. De airbags vormen
een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels
met spankrachtbegrenzers (uitgezonderd de
veiligheidsgordel van de middelste zitplaats achterin).
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en zijdelingse
krachten waaraan de detectiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier achter) te
helpen beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt
het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto eventueel
kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding
van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto
over de kop slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze situaties
voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact is ingeschakeld.
De airbags werken slechts één keer.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval),
worden de airbags niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en een knal, als gevolg van
de activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
personen die hier gevoelig voor zijn,
irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag
wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A), in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
134
Veilighe id
Uitschakelen van de airbag vóór
aan passagierszijde
F Zet het contact af en steek de sleutel in de schakelaar voor
het uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde.
F Draai deze in de stand OFF.
F Verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te
veranderen.
Bij het aanzetten van het contact brandt dit
waarschuwingslampje in het pictogrammendisplay
voor de veiligheidsgordels. Het blijft branden
zolang de airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de
airbag aan passagierszijde altijd uit als u
een kinderzitje met de rug in de rijrichting
op de voorstoel plaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Opnieuw inschakelen airbag vóór
aan passagierszijde
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan
met afgezet contact de schakelaar weer op
ON om de airbag vóór aan passagierszijde
opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van
uw voorpassagier te garanderen.
Bij het aanzetten van het contact gaat dit
lampje in het pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels gedurende ongeveer één
minuut branden om aan te geven dat de airbag
vóór aan passagierszijde weer is ingeschakeld.
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij, loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel.
Window-airbags
Het systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te beschermen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden voor en achter en de ruiten.
De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
135
5
Veilighe id
Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat branden,
raadpleeg dan altijd een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding worden de zij- en
gordijnairbags niet geactiveerd.
136
Veilighe id
Veiligheidsadviezen
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten, enz.) en bevestig niets
in de buurt van de airbags of in het gebied
waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende
bij het afgaan van de airbag verwonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp
van uw auto, vooral niet in de directe
omgeving van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto
de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet
op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de zijairbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren
bevatten de zijdelingse schoksensoren van
de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties)
die niet aan de voorschriften voldoen, kan
ertoe leiden dat deze sensoren niet meer
goed werken – In dat geval werken de
zijairbags mogelijk niet!
Laat werkzaamheden aan de voorportieren
uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van
de bevestiging van de window-airbags.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met actieve zijairbags gebruikt kunnen
worden. Voor informatie over de stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich
wenden tot het PEUGEOT-netwerk.
137
5
Veilighe id
Algemene informatie met
betrekking tot kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen zijn per land
verschillend. Raadpleeg de in uw land
geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
- Conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd.
- de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto.
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als
achterin met de "rug in de rijrichting"
worden vervoerd.
Het is raadzaam om kinderen op de
achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren:
- tot 3 jaar "met de rug in de rijrichting",
- vanaf 3 jaar "met het gezicht in de
rijrichting".
Controleer of de veiligheidsgordel goed
gepositioneerd is en strak staat.
Controleer bij kinderzitjes met een steun
of deze steun stevig en stabiel op de vloer
staat.
Voorin: verstel indien nodig de
passagiersstoel.
Achterin: verstel indien nodig de
betreffende voorstoel.
Verwijder de hoofdsteun en berg hem
op alvorens een kinderzitje met een
rugleuning te bevestigen op een zitplaats.
Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.
Kinderzitje op de passagiersstoel voor
"Met de rug in de rijrichting"
Zet als een kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
op de voorpassagiersstoel is geplaatst, de
stoel in de achterste stand van de verstelling
in lengterichting en in de hoogste stand van de
hoogteverstelling en zet de rugleuning rechtop.
De airbag vóór aan passagierszijde moet
zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan
kan het kind bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
"Met het gezicht in de rijrichting"
Zet als een kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" op de voorpassagiersstoel is
geplaatst, de stoel in de achterste stand van
de verstelling in lengterichting en in de hoogste
stand van de hoogteverstelling en zet de
rugleuning rechtop. Schakel de airbag vóór aan
passagierszijde niet uit.
138
Veilighe id
Passagiersstoel in de hoogste en achterste
stand.
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde
Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de
rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel
als de airbag vóór aan passagierszijde is
ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een
aanrijding levensgevaarlijk gewond raken.
Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de
waarschuwingssticker aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde.
Conform de wettelijke voorschriften vindt u in
de volgende tabellen deze waarschuwing in
alle benodigde talen.
Airbag passagierszijde UIT
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over Airbags en in het
bijzonder het uitschakelen van de airbag
aan passagierszijde.
139
5
Veilighe id
AR
BG
НИКОГАНЕинсталирайтедетскостолченаседалкасАКТИВИРАНАпреднаВЪЗДУШНАВЪЗГЛАВНИЦА.Товаможедапричини
СМЪРТилиСЕРИОЗНОНАРАНЯВАНЕнадетето.
CS
NIKDYneumisťujtedětskézádržnézízeníorientovanésměremdozadunasedadlochráněnéAKTIVOVANÝMčelnímAIRBAGEM.Hrozí
nebezpíSMRTIDÍTĚTEneboVÁŽNÉHOZRANĚNÍ.
DA
Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT KVÆSTET
eller DRÆBT.
DE
Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung,
das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.
EL
ΜηχρησιμοποιείτεΠΟΤΕπαιδικόκάθισμαμετηνπλάτητουπροςτοεμπρόςμέροςτουαυτοκινήτου,σεμιαθέσηπουπροστατεύεταιαπό
ΜΕΤΩΠΙΚΟαερόσακοπουείναιΕΝΕΡΓΟΣ.ΑυτόμπορείναέχεισανσυνέπειατοΘΑΝΑΤΟήτοΣΟΒΑΡΟΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟτουΠΑΙΔΙΟΥ
EN
NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the
CHILD can occur
ES
NO INSTALAR NUNCA un sistema de retencn para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un AIRBAG
frontalACTIVADO,yaquepodríacausarlesionesGRAVESoinclusolaMUERTEdelniño.
ET
Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja
avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.
FI
ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käytön aktivoitu TURVATYYNY. Sen
laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.
FR
NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l'arrière sur un sge protégé par un COUSSIN GONFLABLE
frontalACTIVÉ.CelapeutprovoquerlaMORTdel'ENFANTouleBLESSERGRAVEMENT.
HR
NIKADAnepostavljatidjjusjedaliculeđimausmjeruvožnjenasjedalozaštenoUKLJENIMprednjimZRAČNIMJASTUKOM.Tobi
moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU
SOHAnehasználjonmenetiránynakháttalbeszereltgyermeküléstAKTIVÁLT(BEKAPCSOLT)FRONTLÉGZSÁKKALvédettülésen.Eza
gyermekHALÁLÁTvagySÚLYOSSÉLÉSÉTokozhatja.
IT
NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale
ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.
140
Veilighe id
LT
NIEKADAnrenkitevaikoprilaikymopriemonėssuatgalatgžtuvaikuantsėdys,kurisaugomaVEIKIANČIOSpriekisORO
PAGALVĖS.IšsiskleidusoropagalveivaikasgalibūtiMIRTINAIarbaSUNKIAITRAUMUOTAS.
LV
NEKADNEuzsdietuzaizmugurivērstubērnusēdeklītiprieējāpasažierasēdvietā,kurāirAKTIVITSpriekšējaisDROŠĪBASGAISA
SPILVENS.TasvarizraitBĒRNANĀVIvairadītNOPIETNUSIEVAINOJUMUS.
MT Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla
NL
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de
airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN
NO
Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE,
BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.
PL
NIGDYnieinstalowaćfotelikadzieccegowpozycji"tyłemdokierunkujazdy"nasiedzeniuwyposonymwCZOŁOWĄPODUSZKĘ
POWIETRZNĄwstanieAKTYWNYM.MożetodoprowadzićdoŚMIERCIDZIECKAlubspowodowaćuniegoPOWAŻNEOBRAŻENIA
CIAŁA.
PT
NUNCA instale um sistema de reteão para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.
EstainstalaçãopoderáprovocarFERIMENTOSGRAVESouaMORTEdaCRIANÇA.
RO
Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG
frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.
RU
ВОВСЕХСЛУЧАЯХЗАПРЕЩАЕТСЯиспользоватьобращенноеназаддетскоеудерживающееустройствонасиденье,защищенном
ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙПОДУШКОЙБЕЗОПАСНОСТИ,установленнойпередэтимсиденьем.ЭтоможетпривестикГИБЕЛИ
РЕБЕНКАилиНАНЕСЕНИЮЕМУСЕРЬЕЗНЫХТЕЛЕСНЫХПОВРЕЖДЕНИЙ
SK
NIKDYneinštalujtedetskézádržnézariadenieorientovanésmeromdozadunasedadlochránenéAKTIVOVANÝMčelnýmAIRBAGOM.Mohlo
bydôjsťkSMRTEĽMUaleboVÁŽNEMUPORANENIUDIEŤA.
SL
NIKOLInenameščajteotrkegasedashrbtomvsmerivožnje,čejeVARNOSTNABLAZINApredsprednjimsopotnikovimsedežem
AKTIVIRANA.TakšnanamestitevlahkopovzriSMRTOTROKAaliHUDEPKODBE.
SR
NIKADAnekoristitedjesedištekojeseokrećeunazadnasedištuztićenimAKTIVNIMVAZDUŠNIMJASTUKOMisprednjega,jermogu
nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.
SV
Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtnd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att
DAS eller SKADAS ALLVARLIGT.
TR
KESİNLKLEHAVAYASTIĞIAKFolanönkoltuğayüzüarkayadönükbirçocukkoltuğuyerltirmeyiniz.BuÇOCUĞUNÖLMESİNEveya
ÇOKAĞIRYARALANMASINAsebepolabilir.
141
5
Veilighe id
Kinderzitje achterin
"Rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht in
de rijrichting" op een zitplaats achter plaatst
de voorstoel naar voren en zet de rugleuning
van de voorstoel rechtop, zodat de benen van
het kind de voorstoel niet raken.
Middelste zitplaats achter
Een kinderzitje met steun mag nooit op de
middelste zitplaats achter worden bevestigd.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is
de bescherming van het kind bij een
aanrijding niet meer gewaarborgd.
Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar
voren en zet de rugleuning van de voorstoel
rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet
raakt.
Aanbevolen kinderzitjes
Deze aanbevolen kinderzitjes kunnen met
een driepuntsveiligheidsgordel worden
vastgemaakt.
Categorie 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1
"MER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L5
"RÖMER KIDFIX XP"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de
auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L6
"GRACO Booster"
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
142
Veilighe id
Bevestiging kinderzitjes met de veiligheidsgordel
Overeenkomstig de Europese wetgeving toont dit overzicht de mogelijkheden voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel
gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.
Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie
Zitplaats
Airbag vóór aan
passagierszijde
< 13 kg
(categorie 0 (b)
en 0+)
Tot ongeveer
1 jaar
Van 9-18 kg
(categorie 1)
Van 1 tot
ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(categorie 2)
Van 3 tot
ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(categorie 3)
Van 6 tot
ongeveer 10 jaar
Zitrij 1 (c)
Passagiersstoel
met
hoogteverstelling*
Uitgeschakeld "OFF"
U U U U
Ingeschakeld "ON"
X UF UF UF
Passagiersstoel
Zonder
hoogteverstelling**
Uitgeschakeld "OFF"
U U U U
Ingeschakeld "ON"
X UF UF UF
Zitrij 2 (d)
Zitplaats achter
bestuurder
U U U U
Zitplaats achter
voorpassagier
U U U U
Middelste zitplaats
achter (e)
U U U U
* Hoogste stand. ** Rugleuning rechtop.
143
5
Veilighe id
U: zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een universeel gehomologeerd
kinderzitje met een veiligheidsgordel,
zowel met de "rug in de rijrichting" als
met het "gezicht in de rijrichting".
UF: zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een universeel gehomologeerd
kinderzitje met een veiligheidsgordel,
met het "gezicht in de rijrichting".
X: zitplaats niet geschikt voor het plaatsen
van een kinderzitje uit de aangegeven
gewichtscategorie.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in
alle auto's met de veiligheidsgordel kan
worden bevestigd.
(b) Categorie 0: vanaf de geboorte tot
10 kg. Reiswiegen en "autobedjes"
mogen niet op de passagiersstoel vóór
worden bevestigd.
(c) Raadpleeg de wettelijke bepalingen
van uw land alvorens een kinderzitje op
deze plaats te bevestigen.
(d) Bij het plaatsen van een kinderzitje
met de "rug in de rijrichting" of met
het "gezicht in de rijrichting" op een
zitplaats achter: schuif de voorstoel
naar voren en zet de rugleuning
rechtop, zodat er voldoende ruimte is
voor het kinderzitje en de benen van
het kind.
(e) Een kinderzitje met steun mag nooit op
deze zitplaats worden geplaatst.
ISOFIX-bevestigingen
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn
uitgerust met compatibele ISOFIX-bevestigingen:
Elke zitplaats is voorzien van drie
bevestigingsringen:
- twee bevestigingsringen A, die zich tussen
de rugleuning en de zitting van de zitplaats
bevinden, aangegeven met een markering,
Dit systeem beperkt bij een frontale aanrijding
het naar voren kantelen van het kinderzitje.
Met de ISOFIX-bevestigingen kan een
kinderzitje veilig, degelijk en snel in uw auto
worden gemonteerd.
De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee
sloten die aan de twee bevestigingsringen A
kunnen worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien
van een bovenste bevestigingsriem die kan
worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B.
- één met een markering aangegeven
bevestigingsring B achter de zitplaats, TOP
TETHER genoemd, voor de bevestiging van
de bovenste riem.
144
Veilighe id
Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER:
F verwijder de hoofdsteun van de zitplaats waarop u
het kinderzitje wilt plaatsen en berg de hoofdsteun
op (plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje
is verwijderd),
F voer de riem van het kinderzitje achter de
rugleuning van de zitplaats langs, tussen de
openingen voor de pennen van de hoofdsteun door,
F bevestig de aansluiting van de bovenste riem aan
het bevestigingsoog B,
F zet de bovenste riem vast.
Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de linker
achterstoel kunt plaatsen, moet u eerst de
middelste veiligheidsgordel achter naar
het midden van de auto duwen op een
zodanige manier dat de gordel normaal
blijft werken.
De onjuiste bevestiging van een
kinderzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar in geval van een botsing.
Volg nauwkeurig de montagevoorschriften
in de handleiding die bij het kinderzitje is
geleverd.
Raadpleeg het overzicht voor de
bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in
uw auto, waarin staat vermeld welke
kinderzitjes geschikt zijn.
Aanbevolen ISOFIX
kinderzitjes
Raadpleeg voor het aanbrengen en
verwijderen van het kinderzitje de
montage-instructies van de fabrikant.
"RÖMER Baby-Safe Plus met ISOFIX-basis"
(lengtecategorie: E)
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg
Dit kinderzitje wordt met de rug in de rijrichting
geplaatst met behulp van een ISOFIX-basis
die aan de ogen A wordt bevestigd.
De basis is voorzien van een in hoogte
verstelbare steun die op de vloer van de auto
rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met
een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het
zitje zonder basis met de driepuntsgordel op
de zitplaats van de auto bevestigd.
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(lengtecategorie: B1)
Categorie 1: 9-18 kg
Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de
rijrichting geplaatst.
Het wordt verankerd aan de ringen A en met
de bovenste riem, de TOP TETHER, aan de
ring B.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op
zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-
bevestigingspunten. In dat geval moet het
zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de
stoel van de auto worden bevestigd. Stel de
voorstoel zo af dat de voeten van het kind de
rugleuning niet kunnen raken.
145
5
Veilighe id
Overzichtstabel van zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het i-Size logo aangegeven met een letter (A t/m G).
Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot ongeveer 6
maanden
Tot 10 kg
Tot 13 kg
(categorie 0)
(categorie 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
9-18 kg
(categorie 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg
"Met de rug in de rijrichting"
"Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
Plaats
Airbag vóór aan
passagierszijde
Zitrij 1 (a)
Passagiersstoel
met
hoogteverstelling
Uitgeschakeld "OFF"
X IL IL IUF/IL
Ingeschakeld "ON"
X X X IUF/IL
Passagiersstoel
zonder
hoogteverstelling
Uitgeschakeld "OFF"
X IL IL IUF/IL
Ingeschakeld "ON"
X X X IUF/IL
Zitrij 2
Zitplaats achter
bestuurder
IL (b) IL IL IUF/IL
Zitplaats achter
voorpassagier
IL (b) IL IL IUF/IL
Middelste
zitplaats achter
Geen ISOFIX
146
Veilighe id
Overzicht van zitplaatsen
geschikt voor i-Size-
kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes zijn voorzien van
twee vergrendelingen die aan de twee
bevestigingsringen A kunnen worden
vastgemaakt.
i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
- een riem aan de bovenzijde die kan worden
vastgemaakt aan de bevestigingsring B,
- of een steun die op de vloer rust vóór de
voor i-Size-kinderzitjes geschikte zitplaats
van de auto.
Deze steun voorkomt dat het zitje bij een
ongeval kantelt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over ISOFIX-bevestigingen.
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging
met behulp van de Top Tether van een
universeel ISOFIX-kinderzitje (IUF) met
het "gezicht in de rijrichting".
IL:
zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een semi-universeel gehomologeerd
ISOFIX-kinderzitje (ISU):
- "met de rug in de rijrichting",
bevestigd met behulp van een Top
Tether of een steun,
- "met het gezicht in de rijrichting",
bevestigd met behulp van een steun,
- een reiswieg bevestigd met behulp
van een Top Tether of een steun.
(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen
van uw land alvorens een kinderzitje op
deze plaats te bevestigen.
(b) Als een reiswieg op deze zitplaats is
bevestigd, kunnen één of beide andere
zitplaatsen van dezelfde zitrij mogelijk
niet meer worden gebruikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de bevestiging van de
bovenste riem met de ISOFIX-bevestigingen.
X: zitplaats die niet geschikt is voor het
plaatsen van een kinderzitje uit de
aangegeven gewichtscategorie.
147
5
Veilighe id
Zitplaats Airbag vóór aan passagierszijde i-Size-bevestigingssysteem
Zitrij 1 (a) Passagiersstoel
Uitgeschakeld "OFF" i-U
Ingeschakeld "ON" i-UF
Zitrij 2
Zitplaats achter bestuurder i-U
Zitplaats achter
voorpassagier
i-U
Middelste zitplaats achter Geen i-Size
Overeenkomstig de nieuwe Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een i-Size-kinderzitje op een plaats
in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen die voor i-Size-kinderzitjes zijn goedgekeurd.
i-U: zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een universeel gehomologeerd
i-Size-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting of met de rug in de rijrichting.
i-UF: zitplaats uitsluitend geschikt voor
de bevestiging van een universeel
gehomologeerd i-Size-kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting.
X: zitplaats niet geschikt voor de
bevestiging van een universeel
gehomologeerd i-Size-kinderzitje.
(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen
van uw land alvorens een kinderzitje op
deze plaats te bevestigen.
148
Veilighe id
Veiligheidsadviezen
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar
in geval van een botsing.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of
het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte
ritten, worden vastgemaakt waarbij de
speling ten opzichte van het lichaam van het
kind zoveel mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel
het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt.
Schuif de passagiersstoel, wanneer deze
versteld kan worden, indien nodig naar
voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd
voldoende ruimte tussen de voorstoel en:
- een kinderzitje dat met de rug in de
rijrichting wordt geplaatst,
- de voeten van het kind wanneer
het kinderzitje in de rijrichting wordt
geplaatst.
Schuif daartoe de voorstoel naar voren
en zet de rugleuning ervan, indien nodig,
rechter op.
Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting"
is het noodzakelijk dat de afstand tussen
de rugleuning van het kinderzitje en de
rugleuning van de stoel van de auto zo klein
mogelijk is.
Verwijder de hoofdsteun alvorens een
kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op
een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd.
Veiligheidsgordels vóór
De regelgeving met betrekking tot het vervoer
van kinderen op de passagiersstoel vóór is
per land verschillend. Raadpleeg de in uw
land geldende regelgeving.
Schakel de airbag vóór aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorpassagiersstoel wordt
geplaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de autogordel
moet over de schouder van het kind liggen
zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT Er wordt aanbevolen een
stoelverhoger met rugleuning te gebruiken
voorzien van een gordelgeleider ter hoogte
van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en
de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kinderbeveiliging om te
voorkomen dat de portieren en de
portierruiten achter per ongeluk geopend
worden.
Zorg ervoor dat de achterzijruiten niet verder
dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de achterste
zijruiten om jonge kinderen tegen de zon te
beschermen.
149
5
Veilighe id
Mechanische
kinderbeveiliging
Beide achterportieren zijn voorzien van een
kinderbeveiliging om het openen van binnenuit
te verhinderen.
De rode knop bevindt zich op de zijkant van
beide achterportieren.
De knop wordt aangegeven door een op de
carrosserie aangebrachte sticker.
Inschakelen
Uitschakelen
F Draai de rode knop met de contactsleutel of
de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van de
uitvoering) tot de aanslag:
- naar links bij het linker achterportier,
- naar rechts bij het rechter achterportier.
F Draai de rode knop met de contactsleutel of
de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van de
uitvoering) tot de aanslag:
- naar rechts bij het linker achterportier,
- naar links het rechter achterportier.
Verwar de rode knop van het kinderslot
niet met de zwarte knop van de
noodvergrendeling.
Elektrische
kinderbeveiliging
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat
beide achterportieren van binnenuit kunnen
worden geopend.
De vergrendeltoets bevindt zich op het
dashboard aan bestuurderszijde.
Activering
F Druk op deze knop.
Het rode lampje van de toets gaat aan en er
verschijnt een melding ter bevestiging dat de
functie is ingeschakeld.
Zolang de kinderbeveiliging actief is, blijft dit
rode lampje branden.
150
Veilighe id
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze knop.
Het lampje van de toets gaat uit en er verschijnt
een melding ter bevestiging dat de functie is
uitgeschakeld.
Het lampje blijft uit zolang de kinderbeveiliging
is uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal
geeft, wijst dit op een storing in de
kinderbeveiliging.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Verwijder bij het verlaten van de auto altijd
de contactsleutel, zelfs wanneer dit voor
korte duur is.
Bij een ernstige aanrijding wordt de
elektrische kinderbeveiliging automatisch
uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers
de auto ongehinderd kunnen verlaten.
151
6
Rijden
Rijadviezen
Houd u aan de verkeersregels en let onder alle
omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Dit kan leiden tot een vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager dan
-23°C) de motor gedurende 4 minuten
stationair draaien alvorens weg te rijden.
Deze handelswijze komt de goede werking
en de duurzaamheid van de mechanische
onderdelen van de auto, motor en
versnellingsbak ten goede.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem
– Kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm. Zet uw
auto daarom niet stil (om te parkeren of
met draaiende motor) op een plaats met
brandbaar materiaal (gras, afgevallen
bladeren enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of in
de stand N of P, afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
- controleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
- schakel de functie Stop & Start uit,
- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10 km/h,
- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij het trekken van een aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
152
Rijden
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de
windgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F Pas uw snelheid aan om het motortoerental
te beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
F Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met het
verklikkerlampje STOP, stop dan
zo snel mogelijk en zet de motor af.
Nieuwe auto
Koppel geen aanhanger achter de auto
voordat deze een kilometerstand van ten
minste 1000 km heeft.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen oververhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger
en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen.
Om bij het gebruik van een originele
PEUGEOT-trekhaak het onnodig activeren
van het geluidssignaal te voorkomen,
wordt de parkeerhulp achter hierbij
automatisch uitgeschakeld.
Diefstalbeveiliging
Elektronische
startblokkering
In de sleutels is een chip aangebracht die over een
geheime code beschikt. Om te kunnen starten, moet
bij het aanzetten van het contact deze code worden
herkend door de startblokkering.
Enkele seconden na het uitschakelen van het contact
vergrendelt dit systeem de motorregelmodule om te
voorkomen dat de motor na een eventuele inbraak in
de auto gestart kan worden.
Starten/afzetten van de
motor met de sleutel
Contactslot
Stand Contact
Bij een storing in het systeem verschijnt er een
waarschuwing en zal de motor niet starten.
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer.
Het contactslot heeft 3 standen:
- stand 1 (Stop): sleutel in het contactslot
steken en uit het contactslot verwijderen,
stuurslot vergrendeld,
- stand 2 (Contact aan): stuurslot ontgrendeld,
contact ingeschakeld, voorgloeien
dieselmotor, draaien van de motor,
- stand 3 (Starten).
In deze stand werkt de elektrische uitrusting
van de auto en kan externe apparatuur worden
opgeladen.
153
6
Rijden
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het
systeem over op de eco-mode: de elektrische
voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat
de accu voldoende opgeladen blijft.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Hang geen zware voorwerpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen aan het contactslot
veroorzaken.
Starten van de motor
Parkeerrem aangetrokken:
F Zet bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in
de neutraalstand en trap vervolgens het
koppelingspedaal volledig in.
F Auto met automatische transmissie: zet
de selectiehendel in de stand N of P en trap
het rempedaal stevig in.
F Steek de sleutel in het contactslot; het
systeem herkent de code.
F Ontgrendel het stuurslot door tegelijkertijd
aan het stuurwiel en aan de contactsleutel
te draaien.
In bepaalde gevallen is veel kracht
nodig bij het draaien aan het stuurwiel
(bijvoorbeeld als de wielen niet rechtuit
staan).
F Auto's met een benzinemotor: activeer de
startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor draait.
Bij een benzinemotor kan, na een
koude start, het voorverwarmen van de
katalysator twee minuten lang duidelijk
voelbare motortrillingen veroorzaken
wanneer de motor stationair draait (bij
verhoogd stationair toerental).
F Auto's met een dieselmotor: draai de
sleutel in de stand 2 (aanzetten van het
contact) om de motor te laten voorgloeien.
Activeer, zodra dit lampje op het
instrumentenpaneel is gedoofd,
de startmotor door de sleutel in de
stand 3 te houden tot de motor is
aangeslagen; geef daarbij geen gas.
Laat de sleutel los zodra de motor
draait.
Onder winterse omstandigheden blijft het
lampje langer branden. Als de motor warm
is, gaat het lampje niet branden.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat,
zet dan het contact uit. Wacht even
alvorens opnieuw te starten. Als de motor
ook na een aantal pogingen niet aanslaat,
probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor zouden
beschadigd kunnen raken. Neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo
snel mogelijk weg zonder de motor veel
toeren te laten draaien.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Dit kan leiden tot een vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager dan
-23°C) de motor gedurende 4 minuten
stationair draaien alvorens weg te rijden.
Deze handelswijze komt de goede werking
en de duurzaamheid van de mechanische
onderdelen van de auto, motor en
versnellingsbak ten goede.
154
Rijden
Motor afzetten
F Breng de auto tot stilstand.
F Draai bij een stationaire motor de sleutel
naar stand 1.
F Verwijder de sleutel uit het contactslot.
F Draai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten.Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
F Controleer of de parkeerrem correct is
aangetrokken, met name als de auto op een
helling staat.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Als
de motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over
de auto kunnen verliezen.
Als u de auto verlaat, neem dan de sleutel
mee en vergrendel de auto.
Eco-mode
Na het afzetten van de motor (stand 1-Stop)
kunt u nog gedurende maximaal 30 minuten
gebruikmaken van een aantal functies,
zoals het audio- en telematicasysteem, de
ruitenwissers, het dimlicht en de plafonniers.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de eco-mode.
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in de stand
2 (Contact) van het contactslot blijft staan,
zal het contact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en
vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact)
om het contact weer aan te zetten.
Starten/afzetten van de
motor met Keyless entry
and start
Starten van de motor
F Zet bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in
de neutraalstand.
F Houd, als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt, het koppelingspedaal volledig
ingetrapt.
of
F Zet bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de stand
P of N.
F Houd, als de elektronische sleutel zich
in de auto bevindt, het rempedaal stevig
ingetrapt.
155
6
Rijden
De elektronische sleutel van het Keyless
entry and start-systeem moet zich binnen
de detectiezone bevinden.
Als de elektronische sleutel niet in deze
zone wordt gedetecteerd, wordt er een
melding weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel naar deze
zone zodat de motor kan worden gestart.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan de rubriek
"Sleutel niet gedetecteerd – Noodprocedure
voor het starten".
F Druk op de knop "START/STOP";
houd het pedaal ingetrapt tot de
motor is aangeslagen.
Bij auto's met een dieselmotor wordt de motor
bij temperaturen onder nul en/of bij koude
motor pas gestart als het lampje voor het
voorgloeien is gedoofd.
niet nogmaals op de toets "START/STOP"
drukken voordat de motor is aangeslagen.
F Moet u bij een automatische transmissie
het rempedaal ingetrapt houden tot het
lampje uitgaat en niet nogmaals op de toets
"START/STOP" drukken voordat de motor
is aangeslagen.
Als aan een van de voorwaarden voor
het starten niet wordt voldaan, wordt
ter herinnering een melding op het
instrumentenpaneel weergegeven.
In sommige gevallen moet het stuurwiel
heen en weer worden bewogen terwijl de
toets "START/STOP" wordt ingedrukt om het
stuurslot te ontgrendelen; u wordt hiervan via
een melding op de hoogte gebracht.
De stuurkolom wordt ontgrendeld en de motor
wordt gestart.
Bij bepaalde uitvoeringen met de automatische
transmissie EAT8, wordt het stuurslot niet
vergrendeld.
Als dit lampje gaat branden nadat u op
de toets "START/STOP" hebt gedrukt:
F Moet u bij een handgeschakelde
versnellingsbak het koppelingspedaal
ingetrapt houden tot het lampje uitgaat en
Bij benzinemotoren kan, na een
koude start, het voorverwarmen van
de katalysator 2 minuten lang duidelijk
voelbare motortrillingen veroorzaken
wanneer de motor stationair draait (bij
verhoogd stationair toerental).
Verlaat om veiligheidsredenen nooit de
auto terwijl de motor nog draait.
Afzetten van de motor
F Zet de auto stil en laat de motor stationair
draaien.
F Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand.
of
F Zet bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de stand P
of N.
F Druk terwijl de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt op de toets "START/STOP".
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Laat nooit de elektronische sleutel in de
auto achter als u de auto verlaat.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld.
In sommige gevallen is het nodig om aan het
stuurwiel te draaien om het stuurslot te vergrendelen.
Bij bepaalde uitvoeringen met de automatische
transmissie EAT8 wordt het stuurslot niet
vergrendeld.
156
Rijden
Contact aanzetten (zonder
te starten)
U kunt dan ook verschillende elektrische
functies activeren (radio, verlichting enz.).
F Druk op de toets "START/STOP":
de verlichting en lampjes van
het instrumentenpaneel gaan
branden zonder dat de motor
wordt gestart.
F Druk nogmaals op deze knop om het
contact af te zetten en de auto te kunnen
vergrendelen.
Als het contact aanstaat, gaat het systeem
na een bepaalde tijd automatisch over op
de eco-mode om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een
noodsleutellezer waarmee de motor kan
worden gestart als het systeem de sleutel niet
waarneemt in de detectiezone of als de batterij
van de elektronische sleutel leeg is.
F Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel
in de neutraalstand en trap het
koppelingspedaal volledig in.
F Selecteer bij een auto met een
automatische transmissie de stand P en
trap vervolgens het rempedaal stevig in.
F Druk op de toets "START/STOP".
De motor wordt gestart.
Noodprocedure voor het afzetten
van de motor
Wanneer de elektronische sleutel van het
Keyless entry en start-systeem in de auto ligt,
kan door op op de knop "START/STOP" te
drukken, zonder de pedalen in te trappen,
het contact worden aangezet.
F Houd de afstandsbediening tegen de lezer.
Als de elektronische sleutel niet wordt herkend
of zich niet meer in het detectiegebied bevindt,
verschijnt een melding op het instrumentenpaneel
als een portier wordt gesloten of bij een poging
om de motor af te zetten.
F Houd om het afzetten van de motor te
bevestigen de knop "START/STOP" ongeveer
5 seconden ingedrukt.
Als de elektronische sleutel niet werkt, neem dan
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
157
6
Rijden
Noodprocedure voor het
uitschakelen van de motor
Elektrische parkeerrem
Wanneer de automatische werking is
geactiveerd, zorgt dit systeem ervoor dat de
parkeerrem automatisch wordt aangetrokken
bij het afzetten van de motor en automatisch
wordt vrijgezet bij het wegrijden.
F door kort aan de hendel te trekken om de
parkeerrem aan te trekken,
F door de hendel kort in te drukken terwijl u het
rempedaal ingetrapt houdt om de parkeerrem
vrij te zetten.
Standaard is de automatische werking geactiveerd.
Waarschuwingslampje
Dit lampje gaat zowel op het
instrumentenpaneel als op de
hendel branden om te bevestigen
dat de parkeerrem is aangetrokken.
Als de parkeerrem wordt vrijgezet, gaat dit
lampje uit om dit te bevestigen.
Dit lampje knippert op de hendel wanneer de
parkeerrem handmatig wordt aangetrokken of
vrijgezet.
In het geval van een lege accu werkt de
bediening van de elektrische parkeerrem
niet.
Beveilig als de parkeerrem niet is
aangetrokken de auto tegen wegrollen
door een versnelling in te schakelen
Beveilig bij een automatische transmissie
als de parkeerrem niet is aangetrokken
de auto tegen wegrollen door de
meegeleverde wielblokken tegen een van
de wielen te plaatsen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Sticker op het portierpaneel
Controleer voordat u de auto verlaat
of de parkeerrem is aangetrokken:
de lampjes van de parkeerrem op het
instrumentenpaneel en op de hendel
moeten allebei permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken,
klinkt een geluidssignaal en wordt
een melding weergegeven als het
bestuurdersportier wordt geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet: ze
zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor
geforceerd worden afgezet (zelfs tijdens het
rijden).
Houd de knop "START/STOP" ongeveer vijf
seconden ingedrukt.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
De bestuurder kan op elk moment zelf de
parkeerrem aantrekken of vrijzetten met de
hendel:
158
Rijden
Als een aanhangwagen achter uw auto
is gekoppeld, op een steile helling wordt
geparkeerd of uw auto zwaar is beladen,
dient u bij het parkeren de voorwielen naar
het trottoir te sturen en een versnelling met
een handgeschakelde versnellingsbak in te
schakelen.
Als een aanhangwagen achter uw auto
is gekoppeld, op een steile helling wordt
geparkeerd of uw auto zwaar is beladen,
dient u bij het parkeren de voorwielen
naar het trottoir te sturen of de stand P te
selecteren bij een automatische transmissie.
Als een aanhangwagen achter uw auto
is gekoppeld, moet bij het parkeren het
hellingspercentage lager zijn dan 12%.
Handbediende werking
Handmatig vrijzetten
Contact aan of draaiende motor:
F trap het rempedaal in,
F houd het rempedaal ingetrapt en druk de
hendel kort in.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet, wordt
dit bevestigd door het doven van het lampje
remsysteem en het lampje P op de hendel
in combinatie met de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
Als u de hendel indrukt zonder het
rempedaal in te trappen, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto:
F trek kort aan de hendel.
Als de parkeerrem wordt aangetrokken, wordt
dit bevestigd door het knipperen van het lampje
van de hendel.
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het lampje
remsysteem en het lampje P op de
hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem aangetrokken".
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor is gestart en het
bestuurdersportier goed is gesloten.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
F Trap het koppelingspedaal volledig
in en schakel de 1
e
versnelling of de
achteruitversnelling in.
F Geef gas en laat het koppelingspedaal
opkomen.
Bij een automatische transmissie
F Houd het rempedaal ingetrapt.
F Selecteer stand D, M of R.
F Laat het rempedaal los en geef gas.
Als bij een auto met een automatische
transmissie de parkeerrem niet
automatisch wordt vrijgezet, controleer
dan of de voorportieren correct zijn
gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet, wordt
dit bevestigd door het doven van het lampje
remsysteem en het lampje P op de hendel
in combinatie met de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
159
6
Rijden
Trap bij stilstaande auto niet onnodig het
gaspedaal in, omdat hierbij de parkeerrem
kan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de
parkeerrem automatisch aangetrokken als
u de motor afzet.
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het lampje
remsysteem en het lampje P op de
hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem aangetrokken".
Als de motor is afgeslagen of is afgezet door de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem, wordt
de parkeerrem niet automatisch aangetrokken.
Als de automatische werking is
geactiveerd, kunt u op elk moment zelf de
parkeerrem aantrekken of vrijzetten met
de hendel.
Bijzonderheden
Onder bepaalde omstandigheden kan het
nodig zijn om de parkeerrem handmatig aan te
trekken.
Stilzetten van de auto, bij
draaiende motor
Trek om de auto stil te zetten bij draaiende
motor kort aan de hendel.
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het lampje
remsysteem en het lampje P op de
hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem aangetrokken".
Parkeren van de auto met
vrijgezette parkeerrem
Onder zeer koude weersomstandigheden
(vorst) is het raadzaam de parkeerrem niet
te gebruiken.
Schakel om te voorkomen dat de auto
wegrolt een versnelling in of plaats de
wielblokken tegen een van de wielen.
Stilzetten van de auto, met de parkeerrem
vrijgezet.
F Zet de motor af.
Het branden van het lampje op het
instrumentenpaneel en op de hendel
bevestigt dat de parkeerrem is
aangetrokken,
F Zet het contact weer aan, zonder de motor
te starten.
Als de parkeerrem volledig is
vrijgezet, wordt dit bevestigd
door het doven van het lampje
remsysteem en het lampje P op de
hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem vrijgezet".
F Zet het contact af.
Bij een auto met een automatische
transmissie wordt de stand P automatisch
ingeschakeld als het contact wordt
afgezet. De wielen zijn dan geblokkeerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de automatische
transmissie, in het bijzonder met
betrekking tot het in de vrijloop zetten van
de auto.
Bij uitvoeringen met een automatische
transmissie klinkt een geluidssignaal
als de stand N wordt geselecteerd.
Het geluidssignaal stopt zodra u het
bestuurdersportier weer sluit.
F Zet de parkeerrem handmatig vrij door
op de hendel te drukken terwijl u het
rempedaal ingetrapt houdt.
160
Rijden
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen (in het geval van
autopech), kan het noodzakelijk zijn om de
automatische werking van het systeem uit te
schakelen.
F Start de motor.
F Trek met de hendel de parkeerrem aan als
deze is vrijgezet.
F Laat het rempedaal volledig los.
F Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
F Laat de hendel los.
F Trap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
F Houd de hendel gedurende 2 seconden in
de stand voor het aantrekken.
Het uitschakelen van de
automatische werking wordt
bevestigd door het branden van dit
lampje op het instrumentenpaneel.
F Laat de hendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure om de automatische
werking weer in te schakelen.
Het inschakelen van de automatische werking
wordt bevestigd door het doven van het lampje
op het instrumentenpaneel.
Noodremfunctie
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij
uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de
bestuurder onwel wordt), kan de auto worden
afgeremd door aan de parkeerremhendel te
trekken en deze vast te houden. De auto wordt
afgeremd zolang aan de parkeerremhendel wordt
getrokken. Het afremmen wordt onderbroken als
de parkeerremhendel wordt losgelaten.
De systemen ABS en DSC zorgen ervoor dat
de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie
actief is.
Bij een storing aan de systemen ABS en DSC,
aangegeven door het branden van een van de twee
lampjes op het instrumentenpaneel, kan de stabiliteit
van de auto niet meer worden gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf voor zorgen
dat de auto stabiel blijft door afwisselend aan de
hendel te trekken en deze weer los te laten tot de
auto stilstaat.
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
Inschakelen van de
achteruitversnelling
In geval van een storing aan het systeem
van de noodremfunctie verschijnt de melding
"Parkeerrem defect" op het instrumentenpaneel.
161
6
Rijden
F Trek de ring onder de pookknop omhoog en
beweeg de versnellingshendel eerst naar
links en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in
als de auto stilstaat en de motor stationair
draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van
de motor te vergemakkelijken: zorg dat de
versnellingshendel altijd in de vrijstand
staat en trap het koppelingspedaal in.
Inschakelen van de 5
e
of de
6
e
versnelling
F Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5
e
of de 6
e
versnelling in te schakelen.
Als u dit niet doet, kan de versnellingsbak
onherstelbaar beschadigd raken (door
per ongeluk inschakelen van de 3
e
of 4
e
versnelling).
Automatische transmissie
(EAT6/EAT8)
Automatische transmissie met zes of acht
versnellingen en een impulsselectiehendel.
De transmissie biedt ook de mogelijkheid
handmatig te schakelen met de schakelflippers
aan de stuurkolom.
Standen van de transmissie
N. Neutraalstand.
Om de auto te verplaatsen met afgezet
contact: in bepaalde wasstraten, bij het
slepen van de auto enz.
D. Automatische stand.
De transmissie schakelt zelf de juiste
versnelling in, afhankelijk van uw rijstijl,
het wegprofiel en de belading van de
auto.
M. Handbediende stand.
De bestuurder schakelt met de
schakelflippers aan de stuurkolom.
P. Parkeerstand.
Parkeren van de auto: de voorwielen
worden geblokkeerd.
R. Achteruitversnelling (Reverse).
Impulsselectiehendel
A. Toets P.
Om de transmissie in stand P te
schakelen.
162
SPORT
Rijden
Beweeg de impulsselectiehendel één of twee
keer naar voren (N of R) of naar achteren (N of
D), indien nodig tot voorbij het weerstandspunt.
Zodra u de impulsselectiehendel loslaat, keert
hij terug naar zijn oorspronkelijke positie.
U kunt bijvoorbeeld op twee manieren vanuit
de stand P de stand R te selecteren: door de
impulsselectiehendel twee keer naar voren te
bewegen tot aan het weerstandspunt of één keer naar
voren te bewegen tot voorbij het weerstandspunt.
- In het eerste geval wordt de transmissie vanuit
de stand P in de stand N en vervolgens vanuit de
stand N in de stand R gezet.
- In het tweede geval wordt de transmissie vanuit
de stand P direct in de stand R gezet.
Schakelflippers aan het stuurwiel
In de stand M of D kan de bestuurder met de
schakelflippers handmatig schakelen.
B. Toets Unlock.
Om de transmissie te deblokkeren
en vanuit de stand P, met ingetrapt
rempedaal, een andere stand in te
schakelen, of de stand R in te schakelen.
Druk eerst op deze toets voordat u de
selectiehendel bedient.
C. Toets M.
Om vanuit de stand D over te schakelen
op de handbediende stand.
D. Verklikkerlampjes voor transmissiestand
(P, R, N, D).
Met de flippers is het niet mogelijk de
neutraalstand en de achteruitversnelling in
te schakelen of uit de achteruitversnelling
te schakelen.
Toets "Sport"
Als bij draaiende motor met deze toets het
Sport-programma wordt geactiveerd, schakelt
de transmissie bij een hoger toerental op zodat
een sportievere rijstijl mogelijk is.
Het programma wordt automatisch
uitgeschakeld bij het afzetten van het contact.
Activeren van het programma Sport of het Driver
Sport Pack wordt niet aanbevolen in de volgende
situaties:
- gebruik van een andere stand van de
Advanced Grip Control dan de standaardstand,
- het minimumniveau van de brandstofvoorraad
is bereikt,
- het minimumniveau van de AdBlue-voorraad is
bereikt.
Bij aangekoppelde aanhangwagen heeft
het indrukken van deze toets geen effect.
Programma Sport
Door in de stand D deze toets in te drukken
wordt het programma Sport geactiveerd.
De letter "S" wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
F Beweeg de rechter flipper "+" kort naar u toe
om een hogere versnelling in te schakelen.
F Beweeg de linker flipper "-" kort naar u toe
om een lagere versnelling in te schakelen.
163
6
SPORT
Rijden
Driver Sport Pack
Het oranje verklikkerlampje van de
toets brandt als het Driver Sport
Pack is ingeschakeld.
Weergave op het instrumentenpaneel
Als het contact aan staat, wordt bij het openen
van het bestuurdersportier een melding
weergegeven waarin u wordt gevraagd de
transmissie in de stand P te zetten.
Bij het afzetten van het contact blijft de stand
van de transmissie nog enkele seconden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Werking
U kunt de functie activeren/deactiveren:
- door op deze toets te drukken,
of
- via de functie i-Cockpit Amplify, door de
configuratie van een ambiance via het het
touchscreen te wijzigen.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor
meer informatie over het Driver Sport Pack en
de functie i-Cockpit Amplify.
Als het contact aan staat, wordt de stand
van de transmissie weergegeven op het
instrumentenpaneel:
P: parkeren.
R: achteruitversnelling.
N: neutraalstand.
D1...D6 of D8: automatische stand.
S: programma Sport of Driver Sport Pack.
M1...M6 of M8: handbediende stand.
-: schakelcommando van de bestuurder in de
handbediende stand niet opgevolgd.
Als bij draaiende motor het rempedaal moet worden
ingetrapt en/of de toets Unlock moet worden ingedrukt
om van stand te veranderen, wordt dit aangegeven met
een waarschuwingsmelding op het instrumentenpaneel.
Alleen de verzoeken voor het veranderen van de stand
die correct uitvoerbaar zijn, worden uitgevoerd.
Als bij draaiende motor en vrijgezette
parkeerrem de stand R, D of M wordt
geselecteerd, zet de auto zich in beweging
zonder dat u het gaspedaal hoeft in te
trappen.
Laat nooit kinderen alleen achter in de
auto als de motor nog draait.
Trap nooit tegelijkertijd op het gas- en het
rempedaal – Kans op beschadiging van
de transmissie!
Plaats bij een lege accu altijd de met
het boordgereedschap meegeleverde
wielblokken tegen een van de wielen om
de auto op zijn plaats te houden.
Algemeen
Deblokkeren van de transmissie:
- vanuit stand P:
F trap het rempedaal volledig in,
F druk op de toets Unlock,
F selecteer een andere stand terwijl u het
rempedaal ingetrapt en de toets Unlock
ingedrukt houdt.
- Als de neutraalstand N is geselecteerd en
bij een snelheid lager dan 5 km/h:
F trap het rempedaal volledig in,
F selecteer een andere stand terwijl u het
rempedaal ingetrapt houdt.
Om de achteruitversnelling te selecteren:
F breng de auto volledig tot stilstand,
F druk op de toets Unlock,
F beweeg de selectiehendel één of twee keer
naar voren.
Om de handbediende stand te selecteren:
F selecteer eerst de stand D,
F druk op de toets M; het groene lampje van
de toets gaat branden.
164
Rijden
Zet het contact alleen af als de auto stilstaat.
Om de auto in de vrijloop te zetten, met
afgezette motor:
F selecteer terwijl de auto met draaiende
motor stilstaat de stand N,
F zet de motor af,
F zet het contact binnen vijf seconden weer
aan,
F houd het rempedaal ingetrapt en beweeg de
selectiehendel één keer naar voren of naar
achteren om de stand N te bevestigen en
zet de elektrische parkeerrem handmatig
vrij,
F zet het contact af.
Als u langer dan vijf seconden wacht, wordt de
transmissie in de stand P gezet. U moet in dat
geval de procedure nogmaals uitvoeren.
Als u het bestuurdersportier opent terwijl
de stand N is geselecteerd, klinkt een
geluidssignaal. Het geluidssignaal stopt
zodra u het bestuurdersportier weer sluit.
Bijzonderheden van de
automatische stand
De transmissie schakelt zelf de meest
geschikte versnelling, waarbij rekening wordt
gehouden met de buitentemperatuur, het
wegprofiel, de belading van de auto en de rijstijl
van de bestuurder.
Als u maximaal wilt accelereren zonder
de selectiehendel te bedienen, trap dan
het gaspedaal volledig in (kick down). De
transmissie schakelt automatisch terug of
houdt de ingeschakelde versnelling vast tot het
maximale toerental van de motor is bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie
automatisch terug voor een betere
motorremwerking.
Met de schakelflippers aan de stuurkolom
kan de bestuurder tijdelijk zelf schakelen als
de wagensnelheid en het motortoerental dit
toelaten.
Bijzonderheden van de
handbediende stand
De transmissie schakelt alleen een andere
versnelling in als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
Bij een te laag of te hoog toerental knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden
waarna de werkelijk ingeschakelde versnelling
wordt weergegeven.
Starten en wegrijden
Vanuit de stand P:
F Trap het rempedaal stevig in.
F Start de motor.
F Houd het rempedaal ingetrapt en druk op de
toets Unlock.
F Beweeg de selectiehendel twee keer naar
achteren om de automatische stand D te
selecteren of twee keer naar voren om de
achteruitversnelling R in te schakelen.
Vanuit de neutraalstand N:
F Trap het rempedaal stevig in.
F Start de motor.
F Houd het rempedaal ingetrapt, druk de
selectiehendel naar achteren om de
automatische stand D te selecteren of naar
voren terwijl u de toets Unlock indrukt om
de achteruit R in te schakelen.
Vervolgens, vanuit de stand P of N:
F Laat het rempedaal los.
F Geef geleidelijk gas om de elektrische
parkeerrem automatisch vrij te zetten.
F Als de parkeerrem is vrijgezet, zet de auto
zich onmiddellijk in beweging.
Om de handmatige bediening af te sluiten:
F beweeg de selectiehendel één keer naar
voren om de stand D weer te selecteren.
of
F druk op de toets M; het lampje van de toets
gaat uit.
165
6
Rijden
Laat onder winterse omstandigheden
(temperatuur lager dan -23°C) de motor
enkele minuten stationair draaien alvorens
weg te rijden. Dit is belangrijk voor de
goede werking en de levensduur van de
motor en de transmissie.
Parkeren van de auto
Ongeacht de stand van de transmissie wordt
bij het afzetten van het contact automatisch
de stand P ingeschakeld, behalve als de
transmissie in de stand N staat. In dat geval
wordt de stand P na 5 seconden ingeschakeld
(om de vrijloop te kunnen activeren).
Controleer of de stand P inderdaad is
ingeschakeld en of de elektrische parkeerrem
automatisch is aangetrokken; zo niet, trek de
parkeerrem dan handmatig aan.
De desbetreffende lampjes van de
selectiehendel en de hendel van
de elektrische parkeerrem, en de
lampjes op het instrumentenpaneel
moeten branden.
Storing
Storing van de transmissie
Als het contact aan staat, wordt
een storing aangegeven door
het branden van dit lampje, in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
Storing van de selectiehendel
Kleine storing
Ernstige storing
Zet de auto zo snel mogelijk op een
veilige plaats stil en neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij het afzetten van het contact schakelt
de transmissie automatisch de stand P in.
De transmissie gaat over op het noodprogramma: de
transmissie wordt geblokkeerd in de derde versnelling
van de stand D, de schakelflippers werken niet meer
en de stand M kan niet meer worden gebruikt. U kunt
dan een hevige schok voelen bij het inschakelen van
de achteruitversnelling. Dit is niet schadelijk voor de
transmissie.
Rijd niet sneller dan 100 km/h, waar dat is
toegestaan.
Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
U wordt gewaarschuwd door het
branden van het lampje in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
In bepaalde gevallen gaan de lampjes
van de selectiehendel niet branden, maar
wordt de status van de transmissie nog wel
weergegeven in het instrumentenpaneel.
U wordt gewaarschuwd door het
branden van dit lampje.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een
helling uw auto ongeveer 2 seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief als:
- de auto volledig stilstaat met het rempedaal
ingetrapt,
- aan bepaalde hellingcondities is voldaan,
- het bestuurdersportier is gesloten.
Rijd voorzichtig en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
166
SPORT
Rijden
De functie Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem
wordt aangetrokken om de auto stil te
zetten, wordt de werking van de functie
onderbroken.
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even
op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal
loslaat:
- als bij de handgeschakelde versnellingsbak de eerste
versnelling of de neutraalstand is ingeschakeld,
- als bij de automatische transmissie de stand D of M
is ingeschakeld.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Storing
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
u Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, trek de parkeerrem dan
handmatig aan en controleer of het lampje
van de parkeerrem en het lampje P op de
hendel permanent branden.
Bij een systeemstoring gaan deze lampjes
branden. Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Driver Sport Pack
Dit pakket beïnvloedt:
- het motorgeluid,
- de stuurbekrachtiging,
- de acceleratie,
- het schakelprogramma van de automatische
transmissie,
- de weergave op het instrumentenpaneel
van informatie over de dynamische
parameters van de auto (weergavemodus
"PERSOONLIJK").
Inschakelen/uitschakelen
F Druk op deze toets; het oranje
lampje van de toets gaat
branden om te bevestigen dat
de functie is geactiveerd.
Het Driver Sport Pack wordt ook
aangestuurd door de functie
i-Cockpit Amplify.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de functie i-Cockpit
Amplify.
Als het oranje lampje knippert, kan de
functie niet worden geactiveerd (bijv. als
Park Assist is geselecteerd).
Als het lampje langdurig blijft knipperen,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
167
6
Rijden
Weergave
Selecteer om deze informatie op het
instrumentenpaneel weer te geven de
weergavemodus "PERSOONLIJK" en
vervolgens het gewenste type informatie.
Deze telemetrische gegevens (geleverd
vermogen, vuldruk, koppel, versnelling
in lengte- en dwarsrichting enz.) dienen
uitsluitend ter indicatie.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te reduceren.
Werking
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor
het al dan niet opvolgen van een schakeladvies
van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in
de handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te schakelen,
- terug te schakelen,
- de achteruitversnelling in te schakelen.
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen over te
slaan. U kunt deze aanwijzing opvolgen zonder
de tussenliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Tank nooit als de motor in de STOP-stand
staat; zet in dat geval altijd het contact af
met de sleutel of met de knop "START/
STOP".
Werking
Overgang naar de STOP-stand
van de motor
Dit verklikkerlampje op het instrumenten-
paneel gaat branden en de motor wordt
automatisch in de STOP-stand gezet:
- Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als u bij een snelheid
lager dan 3 km/h bij uitvoeringen met
1.5 BlueHDi-motor of bij stilstaande auto
168
Rijden
bij uitvoeringen met PureTech 130,
1.6 BlueHDi- of 2.0 BlueHDi 150-motor de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat,
- Bij een auto met een automatische
transmissie: als u bij een snelheid
lager dan 20 km/h bij uitvoeringen met
1.5 BlueHDi- of 2.0 BlueHDi 180-motor of
bij stilstaande auto bij andere uitvoeringen
het rempedaal intrapt of de selectiehendel
in de stand N zet.
Een teller registreert hoe lang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt,
elke keer als u het contact met de sleutel of de
toets "START/STOP" aanzet, weer op nul gezet.
Voor uw comfort tijdens
parkeermanoeuvres zal de STOP-stand
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Het Stop & Start-systeem heeft geen
invloed op de werking van andere
componenten van de auto, zoals de
remmen, de stuurbekrachtiging enz.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
- de veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt,
- de auto sinds de laatste start (met de sleutel
of de "START/STOP"-knop) niet sneller dan
10 km/h heeft gereden,
- de elektrische parkeerrem wordt/is
aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
- de ruitontwaseming is ingeschakeld,
- bepaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)
dit niet toelaten.
Overgang naar de START-stand
Dit lampje gaat uit en de motor wordt
automatisch gestart:
Bijzonderheden: START-stand
wordt automatisch geactiveerd
Uit veiligheids- of comfortoverwegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
- het bestuurdersportier wordt geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder los
wordt gemaakt,
- de rijsnelheid hoger is dan 25 km/h bij
de 2.0 BlueHDi 180 met automatische
transmissie in stand D, of 3 km/h bij andere
uitvoeringen,
- de elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning
enz.) waarbij controle van het systeem of
van de auto is vereist.
In dat geval knippert dit
verklikkerlampje een paar seconden,
waarna het uitgaat.
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- de auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
- het bestuurdersportier is geopend,
In dit geval knippert dit lampje een
paar seconden, waarna het uitgaat.
Dit is volkomen normaal.
- als u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, het koppelingspedaal
volledig intrapt,
- Bij een automatische transmissie:
als u, terwijl de stand D of M is
geselecteerd, het rempedaal loslaat,
of als u, terwijl de stand N is geselecteerd
en het rempedaal is losgelaten, de stand
D of M selecteert,
of als u de achteruitversnelling inschakelt.
Dit is volkomen normaal.
169
6
Rijden
Uitschakelen/weer inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.
Met de toets op het dashboard
F Druk op deze toets. Het desbetreffende
oranje lampje gaat branden.
Ter bevestiging van de uitschakeling
gaat dit lampje branden en wordt er
een melding weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de
functie weer ingeschakeld. Het desbetreffende
lampje gaat uit.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en
er wordt een melding weergegeven.
Met de toets touchscreen
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Auto/
Rijden van het touchscreen.
Bij een nieuwe selectie wordt de functie weer ingeschakeld.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en er wordt
een melding weergegeven.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Selecteer het tabblad "Rijfuncties" en daarna
het tabblad "Stop & Start".
Ter bevestiging van de uitschakeling
gaat dit lampje branden en wordt er
een melding weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen, met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Storing
Bij een storing in het systeem knippert
dit lampje op het instrumentenpaneel
enige tijd en gaat het vervolgens
permanent branden, in combinatie
met de weergave van een melding.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de motor afslaan.
Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan
branden.
In dat geval moet u het contact uitzetten en de
motor opnieuw starten met de sleutel of door
op de "START/STOP"-knop te drukken.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
170
Rijden
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die
van het reservewiel). Doe dit ook voordat u
een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
verslechtert de wegligging, verlengt de
remafstanden en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder ongunstige
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, lange ritten).
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker met
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van
de auto.
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is minder
dan 10 km gereden met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op de
sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden
verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Waarschuwing te lage bandenspanning
Deze waarschuwing wordt aangegeven door
permanent branden van het lampje, een
geluidssignaal, afhankelijk van de aangebrachte
uitrusting en een melding op het scherm.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Een visuele controle is dus niet
voldoende.
171
6
Rijden
F Controleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld.
F Rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
of
F Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Monochroom display C
Deze functie kan worden gereset via
het menu "Persoonlijke instelling
– configuratie" van het scherm.
Touchscreen
Het resetten van de functie kan
worden uitgevoerd via het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
F Selecteer het menu "Parameters van de
auto instellen".
F Selecteer het menu "Hulp bij het rijden".
F Selecteer het menu "Banden oppompen".
F Selecteer de functie "Resetten".
F Selecteer "Ja" om te bevestigen.
Het resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
F Selecteer in het menu het tabblad
"Voertuiginstellingen".
F Selecteer op deze pagina de functie
"Bandenspan.contr.".
F Selecteer "Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een
melding weergegeven om aan te geven dat het
resetten is gelukt.
Storing
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Controleer voorafgaand aan
werkzaamheden aan het systeem altijd
eerst de spanning van de vier banden en
reset het systeem vervolgens.
Als het lampje te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft branden in
combinatie met het lampje Service, wijst dit op
een storing in het systeem.
Er verschijnt een melding in combinatie met
een geluidssignaal.
172
Rijden
Snelheden opslaan
Met deze functie, die is gekoppeld aan de
snelheidsbegrenzer of de programmeerbare
snelheidsregelaar, kunt u snelheden opslaan
die vervolgens kunnen worden gebruikt voor
het instellen van de snelheidsbegrenzer
(snelheidslimiet) en de snelheidsregelaar
(kruissnelheid).
U kunt 5 snelheidslimieten opslaan in het
geheugen van het systeem.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Snelheden opslaan
Deze functie is toegankelijk via
het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
F Selecteer de drempelsnelheid 1 t/m 5 die
u wilt wijzigen.
F Selecteer de ingestelde snelheid die u wilt
wijzigen.
Toets "MEM"
Snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviesfunctie
Met dit systeem kan de door de camera
gedetecteerde snelheidslimiet worden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De weergave van de snelheidslimiet in het
instrumentenpaneel wordt bijgewerkt als u een
snelheidslimietbord bedoeld voor auto's (lichte
voertuigen) passeert.
De eenheid van de snelheidslimiet (mph of
km/h) hangt af van het land waarin u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen
dat u de snelheidslimiet overschrijdt.
Als u in een ander land bent, moet
de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt aangegeven
gelden voor het land waarin u rijdt; anders
werkt het systeem niet correct.
F Voer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
F Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
F Selecteer het tabblad "Snelkoppelingen".
F Selecteer de functie "Instelling snelheid".
F Druk op "ON" om de functie in te schakelen.
snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar.
Zie de desbetreffende rubrieken voor meer
informatie over de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar.
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid
selecteren om deze te gebruiken voor de
173
6
Rijden
Het snelheidslimietherkenningssysteem is
een hulpsysteem; het geeft niet altijd de juiste
snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven de
weg hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven snelheidslimieten.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.
De bestuurder moet zich houden aan de
verkeersregels en de snelheid van het voertuig
aanpassen aan het weer en het verkeer.
Het is mogelijk dat het systeem de
snelheidslimiet niet weergeeft wanneer
binnen een vooraf ingestelde periode geen
snelheidslimietbord wordt gedetecteerd.
Het systeem is ontworpen voor het detecteren
van borden die voldoen aan de regels
van het Verdrag van Wenen betreffende
verkeersborden.
Voor een correcte werking van het
systeem: reinig regelmatig het gebied vóór
de camera.
Werkingsprincipes
Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van het
navigatiesysteem actueel is, dienen de
kaartgegevensgeregeldtewordengeüpdatet.
Inschakelen/uitschakelen
Met dit systeem kan de door de camera
gedetecteerde snelheidslimiet worden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Het systeem maakt tevens gebruik van de
informatie over snelheidslimieten die is
opgeslagen in de kaartgegevens van het
navigatiesysteem.
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Weergave op het instrumentenpaneel
1. Weergave van de snelheidslimiet.
of
2. Weergave van het einde van de
snelheidslimiet.
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
174
Rijden
Zodra er informatie over de snelheidslimiet
wordt ontvangen, geeft het systeem de waarde
weer.
"MEM" knippert en er verschijnt een melding
– snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar
geactiveerd – het systeem stelt voor om
de snelheidslimiet in te stellen als nieuwe
snelheid.
Grenzen van het systeem
De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
- slecht weer (regen, sneeuw),
- luchtvervuiling,
- trekken van een aanhanger, caravan,
- rijden met een noodreservewiel of
sneeuwkettingen,
- rijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
- beginnende bestuurders enz.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- slecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, regen, mist),
- gedeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
sticker,
- storing van de camera,
- verouderde of onjuiste kaartgegevens,
- afgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
- snelheidslimietborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of vervormd zijn.
Opslaan van de snelheidslimiet
als ingestelde snelheid
Deze geheugenfunctie vormt een
aanvulling op de weergave van de
snelheidslimietherkenning.
Zie de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over
de snelheidsbegrenzer, de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar met stopfunctie.
De bestuurder kan ervoor kiezen de ingestelde snelheid
af te stemmen op de door de snelheidslimietherkenning
aangegeven snelheidslimiet door op de knop voor het
opslaan van de schakelaar van de snelheidsbegrenzer
en de snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar met stopfunctie te drukken.
Deze snelheid vervangt dan de ingestelde snelheid voor
de snelheidsbegrenzer en/of de snelheidsregelaar.
175
6
Rijden
Stuurkolomschakelaars
Weergave op het instrumentenpaneel
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
3. Weergave van de snelheidslimiet.
4. Biedt aan om de snelheid op te slaan.
5. Actuele ingestelde snelheid.
Opslaan van de snelheid
F Schakel de snelheidsbegrenzer/snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Bij de detectie van een verkeersbord met een
andere snelheid, geeft het systeem de waarde
aan en MEM knippert een paar seconden om
de nieuwe ingestelde snelheid op te slaan.
Bij een verschil van minder dan 10 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de
door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid wordt het symbool
MEM niet weergegeven.
F Druk eerst op de 2 toets om de
voorgestelde snelheidslimiet te kunnen
opslaan.
Er wordt een melding weergegeven om het
verzoek te bevestigen.
F Druk de 2 toets nogmaals in om deze
nieuwe ingestelde snelheid te bevestigen en
op te slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de
vorige weergave.
176
Rijden
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto
de door de bestuurder ingestelde
snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld.
De ingestelde snelheid moet minimaal 30 km/h
bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
De snelheidsbegrenzer is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te allen
tijde de snelheidslimieten in acht nemen en
zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over het opslaan van
snelheden of de snelheidslimietherkenning.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Inschakelen
F Als de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op de toets
4 om de snelheidsbegrenzer in te schakelen.
F Druk nogmaals op de toets 4 om de werking
van de functie tijdelijk te onderbreken
(Pause).
2. Verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzer.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de snelheidslimieten in
het geheugen met de programmeerbare
snelheidsbegrenzer
of
Gebruiken van de door de snelheids-
limietherkenning weergegeven snelheid.
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer.
6. Snelheidsbegrenzer AAN/UIT.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid (afhankelijk van
de uitvoering).
F Draai de rolknop 1 in de stand LIMIT: de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
177
6
Rijden
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F in stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3,
F continu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp van
de opgeslagen snelheden via het touchscreen:
F druk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F druk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt de nieuwe snelheidslimiet.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsbegrenzer op basis van de door
de snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F de snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F druk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F druk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijke overschrijding van
de ingestelde snelheid
F Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt
overschrijden, trap dan het gaspedaal
stevig in, tot voorbij het zware punt.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Als het overschrijden van de ingestelde snelheid
niet wordt veroorzaakt door het stevig intrappen van
het gaspedaal, klinkt bovendien een geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde snelheid
weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer
ingeschakeld: de weergegeven ingestelde snelheid
knippert niet meer.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0: de informatie
over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de werking
van de snelheidsbegrenzer hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
178
Rijden
Snelheidsregelaar
Met behulp van de
snelheidsregelaar kan de bestuurder
met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven
geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40 km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet de stand D zijn geselecteerd of moet, in
de stand M, minimaal de tweede versnelling
zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak en het Stop & Start-
systeem blijft de snelheidsregeling na het
schakelen actief.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
- door op de toets 4 te drukken of door het
rempedaal in te trappen,
- automatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
Bij het afzetten van het contact worden
alle geprogrammeerde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over het opslaan van
snelheden of de snelheidslimietherkenning.
Weergave op het
instrumentenpaneel
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de actuele snelheid als de
ingestelde snelheid of verlagen van de
ingestelde snelheid.
3. Opslaan van de actuele snelheid als de
ingestelde snelheid of verhogen van de
ingestelde snelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de snelheidsdrempels in
het geheugen met de programmeerbare
snelheidsregelaar
of
Gebruiken van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid.
6. Snelheidsregeling onderbroken/hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
179
6
Rijden
Inschakelen
F Druk, wanneer de gewenste snelheid
is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
rijsnelheid wordt de ingestelde snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
F Druk nogmaals op de toets 4 om de werking
van de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid (afhankelijk van
de uitvoering).
F Draai de rolknop 1 in de stand CRUISE: de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F Druk nogmaals op de toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F in stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3,
F continu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de wagensnelheid zeer
snel veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de actuele
wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto onverwacht gaat accelereren of vaart
minderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp van
de geprogrammeerde snelheidsinstellingen via
het touchscreen:
F druk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F druk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar op basis van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F de snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F druk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F druk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
180
Rijden
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
Als u het rempedaal intrapt om de
wagensnelheid te beperken, wordt de werking
van de snelheidsregelaar automatisch
onderbroken.
Druk op toets 4 om het systeem opnieuw te
activeren met de wagensnelheid hoger dan
40 km/h.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0: de informatie
over de snelheidsregelaar wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de
stad, bij druk verkeer, op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen
of bij slecht zicht (zware regenval, mist,
sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn bij het
gebruik van de snelheidsregelaar.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Adaptieve
snelheidsregelaar
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk uitgeschakeld
en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
Dit systeem heeft de volgende
functies:
- automatisch aanhouden van de
door de bestuurder ingestelde
snelheid,
- bij een handgeschakelde
versnellingsbak, automatische
regeling van de afstand tussen
uw auto en de voorligger.
- bij een automatische
transmissie, automatische
regeling van de afstand tussen
uw auto en de voorligger, wat
ertoe kan leiden dat uw auto
volledig tot stilstand kan worden
gebracht.
181
6
Rijden
Werkingsprincipe
Het systeem past automatisch de snelheid van
uw auto aan die van de voorligger aan om een
constante afstand te behouden.
Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert
het systeem de snelheid van uw auto of brengt
het uw auto indien nodig zelfs volledig tot
stilstand door op de motor af te remmen en het
remsysteem te bedienen (uitvoeringen met een
automatische transmissie).
De remlichten lichten op zodra het
remsysteem wordt geactiveerd en de auto
snelheid mindert.
Dit systeem is hoofdzakelijk ontworpen
voor snelwegen en autowegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen die in
dezelfde richting als uw auto rijden.
Als de voorligger versnelt of een andere
rijstrook kiest, verhoogt de snelheidsregelaar
geleidelijk de rijsnelheid tot de ingestelde
snelheid weer is bereikt.
Als u de richtingaanwijzer inschakelt bij het
inhalen van een langzamer voertuig, staat
de snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen
mogelijk te maken zonder de ingestelde
snelheid te overschrijden.
Bij het gebruik van de adaptieve
snelheidsregelaar moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet en een veilige
afstand tot de voorligger in acht nemen en
de aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de
pedalen.
De bestuurder moet op elk moment direct
de controle over de auto kunnen overnemen
met het rempedaal of het gaspedaal,
afhankelijk van de situatie.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verlagen van de
ingestelde rijsnelheid.
3. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verhogen van de
ingestelde rijsnelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Gebruiken van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid (MEM).
6. Weergeven en instellen van de
opgeslagen afstand tot de voorligger.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning.
Het systeem versnelt de auto of remt deze af
door automatisch het motortoerental te regelen
en het remsysteem te bedienen.
Hiervoor is de auto voorzien van een camera
boven aan de voorruit en een radar in de
voorbumper.
182
Rijden
Weergave op het instrumentenpaneel
Inschakelen
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
De snelheid van de auto moet liggen tussen 30
en 180 km/h.
Zet bij een automatische transmissie de
selectiehendel in stand D of M.
Onderbreken
Het onderbreken van de snelheidsregelaar
kan worden uitgevoerd:
- door bediening door de bestuurder:
Van toets 4 (Pause).
Van het rempedaal.
Van de hendel van de elektrische
parkeerrem.
Bij het vanuit de stand D in de stand N
zetten van de automatische transmissie.
- automatisch, wanneer om
veiligheidsredenen het ESP-systeem wordt
geactiveerd.
7. Voorligger aanwezig/afwezig.
8. Snelheidsregeling ingeschakeld/
uitgeschakeld.
9. Ingestelde snelheid.
10. Auto stilgehouden.
11. Door de snelheidslimietherkenning
aangegeven snelheid.
12. Instelling afstand tot voorligger.
13. Gedetecteerde positie van de auto door
de radar.
Deze gegevens zijn zichtbaar op het
instrumentenpaneel in de weergavemodus "RIJDEN".
Bij detectie van een voorligger wordt het
symbool 7 gevuld met de kleur die hoort bij de
status van de snelheidsregeling. Standaard is
het symbool 7 leeg.
Als de snelheidsregeling is geactiveerd, wordt
het symbool 8 groen weergegeven. Standaard
wordt het symbool 8 grijs weergegeven.
F Zet, bij een draaiende motor, knop 1 in de
stand "CRUISE" om de snelheidsregelaar
te selecteren, de functie is nog niet
ingeschakeld (weergegeven in grijs).
F Druk tijdens het rijden op een van de
toetsen 2 of 3: de actuele snelheid van uw
auto wordt de ingestelde snelheid.
De snelheidsregelaar wordt ingeschakeld
(weergegeven in groen).
De afstand tot de voorligger is standaard
ingesteld op "Normaal" (2 streepjes).
Zo niet, dan wordt de laatst ingestelde waarde
gebruikt bij het inschakelen van de functie.
Door het contact uit te schakelen wordt de
ingestelde snelheidswaarde van de bestuurder
geannuleerd.
183
6
Rijden
Als de snelheidsregelaar automatisch
wordt onderbroken, kan deze pas opnieuw
worden geactiveerd als weer aan alle
veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan.
De melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" wordt
weergegeven zolang het niet mogelijk is
om de adaptieve snelheidsregelaar weer
te activeren.
Om de functie opnieuw in te schakelen
moet de bestuurder het gaspedaal
intrappen, harder gaan rijden dan 30 km/h
en vervolgens op toets 2, 3 of 4 drukken.
Wacht om veiligheidsredenen tot de
huidige snelheid de ingestelde snelheid
heeft bereikt voordat u de functie opnieuw
inschakelt met toets 4.
Uitvoeringen met een automatische
transmissie
Na het afremmen van de auto waardoor
deze tot stilstand is gebracht, zorgt het
systeem dat de auto blijft stilstaan; de
snelheidsregelaar wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal
intrappen om weg te rijden en vervolgens
het systeem heractiveren door harder te
rijden dan 30 km/h en toets 2, 3 of 4 in te
drukken.
Als de bestuurder geen actie onderneemt
nadat de auto tot stilstand is gekomen,
wordt na enkele minuten automatisch de
elektrische parkeerrem geactiveerd.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
Wijzigen op basis van de actuele
wagensnelheid
F Door herhaaldelijk kort indrukken van
toets 2 of 3 kunt u de snelheid verhogen of
verlagen in stappen van 1 km/h.
F Door toets 2 of 3 langer ingedrukt te houden
kunt u de snelheid verhogen of verlagen in
stappen van 5 km/h.
Wees voorzichtig: als de toets 2 of 3
langdurig ingedrukt wordt gehouden,
wordt de snelheid van uw auto zeer snel
gewijzigd.
De ingestelde snelheid kan worden gewijzigd
als bij draaiende motor de snelheidsregelaar is
geactiveerd (groen).
Wijzigen op basis van de
snelheidslimietherkenning
F De gedetecteerde snelheidslimiet wordt
weergegeven op het instrumentenpaneel.
F Druk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F Druk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning.
Om veiligheidsredenen is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij
de actuele snelheid van uw auto ligt, om
bruusk accelereren of vertragen van de
auto te voorkomen.
184
Rijden
Deze instelling blijft ongeacht de systeemstatus
in het geheugen bewaard, ook na uitschakelen
van het contact.
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
De ingestelde tijd kan tijdelijk worden
overschreden door het gaspedaal in te trappen.
Zolang het gaspedaal wordt ingetrapt, kan het
remsysteem niet worden aangestuurd door de
snelheidsregelaar.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden,
verdwijnt de weergave van de ingestelde
snelheid en wordt de melding "Regelaar
onderbroken" weergegeven totdat het
gaspedaal weer wordt losgelaten.
Rijsituaties en bijbehorende
waarschuwingen
Voor de weergave van alle belangrijke
informatie op het instrumentenpaneel is het
noodzakelijk dat u eerst de weergavemodus
"RIJDEN" selecteert.
De onderstaande tabel geeft een beschrijving
van de, afhankelijk van de rijsituatie,
weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
U kunt bij draaiende motor en als de
snelheidsregelaar is geselecteerd (grijs) de
ingestelde afstand tot de voorligger wijzigen:
F druk op toets 6 om het selectiescherm voor
het instellen van de afstand tot de voorligger
weer te geven,
F druk herhaaldelijk op toets 6 tot de
gewenste instelling verschijnt.
Het selectiescherm sluit na enkele seconden.
Hierna is de wijziging van kracht.
Wijzigen van de ingestelde
afstand tot de voorligger
Er is keuze uit drie vaste instellingen voor de
afstand tot de voorligger:
- "Ver" (3 streepjes).
- "Normaal" (2 streepjes).
- "Dichtbij" (1 streepje).
185
6
70
70
Rijden
Lampje Weergave Bijbehorende melding Aanwijzingen
"Regelaar gepauzeerd" Functie gepauzeerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
"Regelaar gepauzeerd" Functie gepauzeerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
afhankelijk van de geselecteerde
afstand tot de voorligger
"Regelaar actief" Functie geactiveerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
afhankelijk van de geselecteerde
afstand tot de voorligger
"Regelaar actief" Functie geactiveerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
of
"Regelaar onderbroken" Functie geactiveerd.
De bestuurder heeft tijdelijk de controle over de auto
overgenomen door het gaspedaal in te trappen.
186
70
70
70
70
Rijden
Lampje Weergave Bijbehorende melding Aanwijzingen
+
(oranje)
"Neem de controle over" De bestuurder moet de controle over de auto
overnemen door gas te geven of te remmen,
afhankelijk van de situatie.
+
(rood)
"Neem de controle over"
Het systeem kan niet voldoende ingrijpen bij een kritische
situatie (noodstop van de voorligger, plotseling invoegen
van een ander voertuig tussen uw auto en uw voorligger).
De bestuurder moet onmiddellijk de controle over de
auto overnemen.
of
(oranje)
"Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt"
Het systeem weigert de regeling uit te voeren
(snelheid niet binnen het werkingsbereik, bochtige
weg).
Uitvoeringen met een automatische transmissie
Lampje Weergave Bijbehorende melding Aanwijzingen
of
afhankelijk van de geselecteerde
en de werkelijke afstand tot de
voorligger
"Regelaar gepauzeerd"
(gedurende enkele seconden)
Het systeem heeft de auto remmend tot stilstand
gebracht en houdt de auto stil.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om
weer verder te rijden.
De snelheidsregelaar blijft gepauzeerd tot de
bestuurder deze activeert bij een rijsnelheid van meer
dan 30 km/h.
187
6
Rijden
Na het afremmen van de auto waardoor deze tot
stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat de
auto blijft stilstaan; de snelheidsregelaar wordt
onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om weg
te rijden en vervolgens het systeem heractiveren
door harder te rijden dan 30 km/h en toets 2, 3 of 4
in te drukken. Als de bestuurder nadat de auto tot
stilstand is gekomen geen actie onderneemt, wordt
binnen enkele minuten automatisch de elektrische
parkeerrem aangetrokken.
Werkingslimieten
Het systeem werkt uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan en vereist de overname van de auto
door de bestuurder.
Het systeem detecteert geen:
- voetgangers, fietsers, dieren.
- stilstaande voertuigen (file, autopech enz.),
In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
- De voorligger remt zeer sterk af.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
- Als het noodreservewiel is gemonteerd
(afhankelijk van de uitvoering).
- Tijdens slepen of het trekken van een
aanhanger.
- Bij het vervoer van een lange lading op
dakdragers.
- Als de voorruit ter hoogte van de camera
of de voorbumper ter hoogte van de radar
(uitvoeringen met radar) is beschadigd.
Wees vooral voorzichtig:
- Bij de aanwezigheid van motorfietsen
en bij het invoegen van voertuigen.
- Wanneer u een tunnel binnenrijdt of
over een brug rijdt.
- kruisende voertuigen,
- tegemoetkomende voertuigen.
- Bij het rijden op een bochtige weg.
- Bij het naderen van een rotonde.
- Bij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
- Er voegt plotseling een voertuig in tussen
uw auto en de voorligger.
188
Rijden
De adaptieve snelheidsregelaar werkt
zowel overdag als 's nachts, ook bij mist
en matige regen.
Houd echter altijd rekening met de
verkeerssituatie, de weersomstandigheden
en de staat van het wegdek en pas uw
snelheid en afstand tot uw voorligger
daarop aan.
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in
stedelijk gebied met overstekende
voetgangers, bij druk verkeer, op
bochtige of steile wegen, op gladde of
ondergelopen wegen, bij sneeuw, als de
voorbumper of de voorruit is beschadigd
of als de remlichten defect zijn.
In bepaalde gevallen kan het voorkomen
dat de ingestelde snelheid niet kan
worden vastgehouden of zelfs niet wordt
gehaald, zoals bij zware belading of op
een steile helling.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
- als de voorzijde van de auto is
gewijzigd (montage van verstralers,
overspuiten van de voorbumper),
- bij het rijden op een circuit,
- op een rollenbank,
- bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn bij het
gebruik van de snelheidsregelaar.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
De camera werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- slecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist
enz.),
- verblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
- de camera of de radar is afgedekt (met
modder, ijs, sneeuw of is beslagen
enz.).
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.
De werking van de in de voorbumper
geplaatste radar kan verstoord raken
door een opeenhoping van vuil
(stof, modder enz.) of door bepaalde
weersomstandigheden (sneeuw, vorst
enz.).
Reinig de voorbumper regelmatig.
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de detectiecamera, regelmatig.
Laat geen sneeuw op de motorkap of op
het dak liggen, omdat de detectiecamera
erdoor kan worden afgedekt.
189
6
Rijden
Storing
In het geval van een storing van
de snelheidsregelaar wordt u
gewaarschuwd door het branden van
dit lampje en de weergave van een
melding op het instrumentenpaneel,
in combinatie met een geluidssignaal.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Distance Alert en Active
Safety Brake
Dit rijhulpsysteem heeft drie functies:
- Distance Alert (waarschuwing bij een
dreigende aanrijding),
- Intelligente noodremassistentie,
Activerings- en
bedieningsvoorwaarden
De auto is voorzien van een camera boven aan
de voorruit en, afhankelijk van de uitvoering,
van een radar in de voorbumper.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats alvorens
de voorbumper te spuiten of de lak ervan bij
te werken. Bepaalde laksoorten kunnen de
werking van de radar beïnvloeden.
- Active Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
Distance Alert: waarschuwt de bestuurder
wanneer er een risico bestaat op een aanrijding
met een voorligger of een voetganger op de
rijstrook.
Intelligente noodremassistentie: vergroot
het remvermogen wanneer de bestuurder het
rempedaal niet ver genoeg intrapt.
Active Safety Brake: treedt in werking wanneer
de bestuurder, na de waarschuwing, niet snel
genoeg reageert en niet remt.
Dit systeem helpt, zonder ingrijpen van de
bestuurder, een aanrijding te voorkomen of
de zwaarte van de aanrijding te beperken
door de snelheid van de auto te verminderen.
Het systeem is actief vanaf een snelheid van
ongeveer 7 km/h en wordt gedeactiveerd als de
snelheid daalt tot onder de ongeveer 5 km/h.
Het detecteert:
- van een kentekenplaat voorziene voertuigen
die in dezelfde rijrichting rijden of staan,
- voetgangers op de rijbaan (fietsen,
motorfietsen, dieren en voorwerpen op de
rijbaan worden niet altijd gedetecteerd).
Dit systeem is ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder waakzaam blijven.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan
een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk
lijkt de auto wat af te remmen.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
- bij het trekken van een aanhanger,
190
Rijden
Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op onjuiste momenten
worden gegeven.
Daarom moet u altijd waakzaam blijven
zodat u op elk moment kunt ingrijpen om
een aanrijding te voorkomen.
Distance Alert
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
kans op een aanrijding en de door de bestuurder
geselecteerde stand voor de waarschuwing kunnen
meerdere waarschuwingsniveaus worden geactiveerd
en weergegeven op het instrumentenpaneel.
Niveau 1 (oranje): waarschuwing
door middel van visuele signalen
die aangeeft dat de afstand tot de
voorligger zeer klein is.
De melding Voertuig dichtbij wordt
weergegeven.
Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op de
afstand in tijd tussen uw auto en de voorligger.
Niveau 2 (rood): waarschuwing
door middel van visuele signalen
en geluidssignalen die aangeeft dat
een aanrijding dreigt.
De melding Remmen! wordt
weergegeven.
Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op
de tijd vóór de aanrijding. Daarbij wordt
rekening gehouden met de beweging van
de auto, de snelheid van uw auto en die van
de voorligger, de weersomstandigheden, de
rijomstandigheden (in een bocht, intrappen van
pedalen enz.) zodat de waarschuwing op het
meest geschikte moment wordt geactiveerd.
Als uw auto een voorligger te snel nadert,
wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval
wordt waarschuwingsniveau 2 direct
weergegeven.
Belangrijk: waarschuwingsniveau
1 wordt nooit weergegeven als de
activeringsdrempel "Dichtbij" is
geselecteerd.
- als lange lading op allesdragers of een
imperiaal wordt vervoerd,
- voordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen,
- voordat de auto op een rollenbank wordt
getest,
- als de auto wordt gesleept met draaiende
motor,
- als het noodreservewiel (afhankelijk van de
uitvoering) is gemonteerd,
- na een schok op de voorruit ter hoogte van
de detectiecamera,
- als de voorbumper is beschadigd (uitvoering
met radar),
- als de remlichten niet werken.
Activeringsdrempel voor de
waarschuwing wijzigen
Deze drempel bepaalt de manier waarop u
wordt gewaarschuwd voor een rijdende of
stilstaande voorligger, of een voetganger op uw
rijstrook.
De actuele drempel kan worden gewijzigd via
het configuratiemenu van de auto.
U kunt een van drie vooraf gedefinieerde
drempels selecteren:
- "Ver",
- "Normaal",
- "Dichtbij".
De stand die als laatste gebruikt is, wordt
opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Intelligente
noodremassistentie (IBA)
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen, vult
deze functie de remkracht aan voor zover dit
binnen de natuurkundige grenzen mogelijk is.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
191
6
Rijden
Als de radar en/of de camera de
aanwezigheid van een voertuig of
een voetganger hebben bevestigd,
knippert dit lampje als de functie
ingrijpt op het remsysteem.
Deze functie, ook wel automatisch
noodremsysteem genoemd, is bedoeld om
de snelheid van de aanrijding te beperken
of de frontale aanrijding met de voorligger te
voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
Op basis van informatie van de camera
en (afhankelijk van de uitvoering) de radar
activeert de functie de remmen van de auto.
Belangrijk: als de werking van het
automatische noodremsysteem
wordt geactiveerd, moet u de
controle over uw auto overnemen en
remmen met het rempedaal om de
automatische remactie aan te vullen
of te beëindigen.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de
controle over de auto weer overnemen door
een ferme stuurbeweging te maken en/of het
gaspedaal in te trappen.
Het moment van activeren van de remmen
kan worden aangepast aan het rijgedrag
van de bestuurder, zoals stuuracties of het
intrappen van het gaspedaal.
Als de functie in werking is, kunnen
er lichte trillingen voelbaar zijn in het
rempedaal.
Als de auto volledig tot stilstand is
gekomen, blijven de remmen automatisch
1 tot 2 seconden geactiveerd.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan
als de auto door het automatische
noodremsysteem tot stilstand wordt
gebracht.
Bij auto's met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat hij door
het automatische noodremsysteem tot
stilstand is gebracht. Houd het rempedaal
ingetrapt als u dit wilt voorkomen.
Specieke werkingsvoorwaarden
De wagensnelheid moet liggen tussen 5 km/h
en 85 km/h (uitvoeringen met uitsluitend een
camera) of 140 km/h (uitvoeringen met camera
en radar) wanneer een bewegend voertuig
wordt gedetecteerd.
De wagensnelheid mag niet hoger zijn dan
80 km/h wanneer een stilstaand voertuig wordt
gedetecteerd.
De wagensnelheid mag niet hoger zijn dan
60 km/h wanneer een voetganger wordt
gedetecteerd.
Het ESP mag niet defect zijn.
Het DSC-systeem mag niet uitgeschakeld zijn.
Alle passagiersgordels moeten zijn
vastgemaakt.
De auto moet met een gestabiliseerde snelheid
op een weinig bochtige weg rijden.
Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld. Laat het
systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Het systeem kan worden uit- of ingeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
192
Rijden
Het uitschakelen van het systeem
wordt gesignaleerd door het
branden van dit lampje, in
combinatie met de weergave van
een melding.
De camera werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- slecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist
enz.),
- verblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
- de camera of de radar is afgedekt (met
modder, ijs, sneeuw of is beslagen,
enz.).
Op uitvoeringen met alleen een camera,
geeft dit bericht aan dat de camera
is afgedekt: "Rijhulpcamera: zicht
beperkt, zie gebruikshandleiding".
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook
rondom de camera beslagen worden. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig
ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of op
het dak liggen, omdat de detectiecamera
erdoor kan worden afgedekt.
Verwijder modder, sneeuw enz. van de
voorbumper vooral in de buurt van de
radar.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
alvorens de voorbumper te spuiten of
de lak ervan bij te werken. Bepaalde
laksoorten kunnen de werking van de
radar beïnvloeden.
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld nadat het gebruik van
het noodreservewiel is gedetecteerd
of een storing van de zijremlichten is
waargenomen.
Storing
In het geval van een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door het branden van
dit lampje, in combinatie met de weergave
van een melding en een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Signalering onoplettendheid
Het is raadzaam om een pauze te nemen
wanneer u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval
elke twee uur.
Afhankelijk van de uitvoering bevat de functie
alleen het systeem "Signaal rijtijd" of daarnaast
ook het systeem "Waarschuwing oplettendheid
bestuurder".
Deze systemen zijn hulpmiddelen voor de
bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven.
Ga niet rijden als u moe bent.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Raadpleeg voor meer informatie over het menu
het gedeelte met betrekking tot het scherm van
uw auto in de rubriek "Instrumentenpaneel".
193
6
Rijden
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Signaal rijtijd
Het systeem geeft een waarschuwing
zodra het detecteert dat de bestuurder
langer dan twee uur heeft gereden met
een snelheid van meer dan 65 km/h
zonder dat hij een pauze heeft genomen.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
- de auto staat gedurende meer dan
15 minuten stil met draaiende motor,
Deze waarschuwing bestaat uit een melding
die de bestuurder adviseert een pauze te
nemen, en een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de motor
wordt afgezet.
- het contact is enkele minuten afgezet
geweest,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 65 km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra
de snelheid hoger is dan 65 km/h.
Waarschuwing
oplettendheid bestuurder
Afhankelijk van de uitvoering wordt het systeem
"Signaal rijtijd" aangevuld met het systeem
"Waarschuwing oplettendheid bestuurder".
Na drie waarschuwingen van het eerste niveau,
activeert het systeem een nieuwe waarschuwing
met de melding "Las een rustpauze in!", in
combinatie met een luider klinkend geluidssignaal.
Wanneer volgens het systeem het gedrag
van het voertuig wijst op vermoeidheid of
onoplettendheid van de bestuurder, wordt het
eerste waarschuwingsniveau geactiveerd.
De bestuurder wordt dan gewaarschuwd door
de melding "Voorzichtig!", in combinatie met
een geluidssignaal.
Met behulp van een boven aan
de voorruit geplaatste camera
beoordeelt het systeem de
waakzaamheid van de bestuurder
door afwijkingen in de koers
van de auto ten opzichte van de
wegmarkeringen te signaleren.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)
wegen (snelheden van meer dan 65 km/h).
194
Rijden
Onder bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder
dat er sprake is van vermoeidheid bij de
bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- slecht zicht (onvoldoende verlichting
van het wegdek, sneeuwval, harde
regen, dichte mist enz.),
- verblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
- gedeelte van de voorruit voor de
camera vuil, beslagen, bevroren,
bedekt door sneeuw, beschadigd of
bedekt door een sticker,
- wegmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar door sneeuw of modder,
of meerdere wegmarkeringen
(weggedeelte met werkzaamheden
enz.),
- geringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen),
- smalle, bochtige wegen, ...
Lane Departure Warning
System
Dit systeem detecteert, met behulp van een
camera die doorgetrokken of onderbroken strepen
herkent, het onbedoeld overschrijden van een
rijstrookmarkering.
Om de actieve veiligheid te verhogen analyseert
de camera de beelden en activeert deze een
waarschuwing wanneer bij een wagensnelheid hoger
dan 60 km/h de aandacht van de bestuurder verslapt
en de auto de rijstrookmarkering overschrijdt.
Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en
autowegen.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan op uitvoeringen zonder
touchscreen niet worden uitgeschakeld.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn aandacht
op het verkeer moet blijven vestigen.
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Auto/
Rijden van het touchscreen.
De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Detectie
Als een koersafwijking wordt
gedetecteerd, wordt u gewaarschuwd
door het knipperen van dit lampje
op het instrumentenpaneel en een
geluidssignaal.
Storing
In het geval van een storing
gaat dit lampje branden op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Selecteer het tabblad "Rijfuncties" en daarna
het tabblad "Lane Departure Warning
System".
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en
ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld,
wordt er geen enkele waarschuwing gegeven.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
195
6
Rijden
Er kunnen storingen in de detectie
optreden:
- als de rijstrookmarkeringen
weggesleten zijn,
- als er weinig contrast is tussen het
wegdek en de markeringen,
- als de voorruit vuil is,
- onder bepaalde weersomstandigheden:
mist, zware regenval, sneeuw,
schaduw, fel zonlicht of directe
blootstelling aan de zon (lage zon,
uitrijden van een tunnel enz.).
Active Lane Departure
Warning System
Dit systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen op de weg en corrigeert
de koers van de auto door de bestuurder te
waarschuwen zodra overschrijding van de
rijstrookmarkering dreigt.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen
en autowegen.
Voorwaarden voor de
werking
De snelheid van het voertuig moet liggen tussen
65 en 180 km/h.
De rijstrook moet door minimaal één (doorgetrokken
of onderbroken) markering worden afgebakend.
De bestuurder moet beide handen aan het stuurwiel
houden.
De koersafwijking moet plaatsvinden zonder dat de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Het ESP-systeem moet zijn ingeschakeld.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen. De bestuurder moet onder alle
omstandigheden de auto onder controle
hebben.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de rijstrook
dreigt te verlaten. Het systeem heeft geen
invloed op de afstand tot de voorligger, de
snelheid en de remwerking.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuurwiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet
meer kan (bijvoorbeeld wanneer er geen
rijstrookmarkeringen meer op de weg zijn
aangebracht).
Zorg ervoor dat u de verkeersregels in acht
neemt en iedere twee uur een pauze neemt.
Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
Als de bestuurder niet wil dat de koers
wordt gecorrigeerd, kan hij de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt onderbroken zodra de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen
op de weg overschreden dreigt te worden,
corrigeert het de koers van de auto tot de auto
weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan daarbij merken dat het
stuurwiel wordt verdraaid.
196
Rijden
Als het systeem signaleert dat de bestuurder
tijdens een automatische correctie het
stuurwiel niet voldoende stevig vast heeft,
onderbreekt het systeem deze manoeuvre.
Er wordt een waarschuwing geactiveerd om
de bestuurder erop te attenderen dat hij de
controle over de auto moet overnemen.
Rijomstandigheden en
bijbehorende waarschuwingen
Voor de weergave van alle belangrijke
informatie op het instrumentenpaneel is het
noodzakelijk dat u eerst de weergavemodus
"RIJDEN" selecteert.
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke
afwijking van de koers als vrijwillig en zal het
geen correcties uitvoeren.
Wanneer echter het "dodehoekbewakings-
systeem" is ingeschakeld en de bestuurder
van rijstrook gaat wisselen terwijl een ander
voertuig in de dode hoek wordt gesignaleerd,
zal het systeem ondanks het inschakelen van
de richtingaanwijzers toch een koerscorrectie
uitvoeren.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
dodehoekbewakingssysteem.
De onderstaande tabel geeft een beschrijving
van de, afhankelijk van de rijsituatie,
weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
197
6
Rijden
Status van de
functie
Lampje
Display en desbetreffende
bericht
Aanwijzingen
UIT
(grijs)
Functie uitgeschakeld.
AAN Functie ingeschakeld, niet voldaan aan de werkingsvoorwaarden:
- snelheid lager dan 65 km/h,
- geen rijstrookmarkering gedetecteerd,
- het ESP is uitgeschakeld of bezig met een ingreep,
- "sportieve" rijstijl.
AAN Functie automatisch uitgeschakeld/op stand-by gezet (bijvoorbeeld:
detectie van een aanhanger, gebruik van het (bij de auto geleverde)
noodreservewiel.
198
Rijden
Status van de functie
Verklikkerlampje
Display en desbetreffende bericht
Aanwijzingen
AAN
(groen)
Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65 km/h.
AAN
(oranje)/(groen)
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook
die overschreden dreigt te worden (oranje lijn).
AAN
"Neem het stuur over".
- Als het systeem tijdens de correctie detecteert dat de bestuurder het
stuurwiel binnen enkele seconden loslaat, onderbreekt het systeem
de correctie om de besturing weer over te laten aan de bestuurder.
- Als het systeem tijdens de correctie vaststelt dat de correctie
onvoldoende zal zijn om het overschrijden van de rijstrookmarkering
(oranje markering) te voorkomen, wordt de bestuurder
gewaarschuwd dat hij de koerscorrectie moet voltooien.
199
6
Rijden
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
- het ESP is uitgeschakeld of bezig met een
ingreep,
- de snelheid is lager dan 65 km/h of hoger
dan 180 km/h,
- er is een aanhanger aangekoppeld,
- detectie van het gebruik van een
noodreservewiel (dit wordt niet onmiddellijk
gedetecteerd, daarom is het raadzaam de
functie in dat geval uit te schakelen),
- detectie van sportief rijgedrag, intrappen
van het rempedaal of gaspedaal,
- er wordt gereden op een weg zonder
wegmarkeringen,
- de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld,
- in een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden,
- in een scherpe bocht,
- wanneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- slecht zicht (onvoldoende verlicht
wegdek, sneeuw, regen, mist),
- verblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
- gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren,
bedekt door sneeuw, beschadigd of
bedekt door een sticker,
- wegmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar door sneeuw of modder,
of meerdere wegmarkeringen
(weggedeelte met werkzaamheden
enz.),
- te weinig afstand tot de voorligger
(waardoor de rijstrookmarkeringen niet
kunnen worden gedetecteerd),
- smalle of bochtige weg.
Kans op ongewenst activeren
Inschakelen/uitschakelen
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Auto/
Rijden van het touchscreen.
De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
In de volgende gevallen is het raadzaam om de
functie uit te schakelen:
- rijden op slecht wegdek,
- ongunstige weersomstandigheden,
- rijden op een gladde weg (ijzel).
Selecteer het tabblad "Rijfuncties" en daarna
het tabblad "Lane Keeping System".
Storing
In het geval van een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door het branden van
deze lampjes op het instrumentenpaneel, in
combinatie met de weergave van een melding
en een geluidssignaal.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het systeem is niet ontworpen voor gebruik
onder de volgende omstandigheden:
- rijden op een kombaan,
- rijden met een aanhanger,
- rijden op een rollenbank,
- rijden op een onverharde weg.
200
Rijden
Dodehoekbewakingssysteem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, hetgeen tot een
gevaarlijke situatie kan leiden.
- na ongeveer een seconde, wanneer
u langzaam een andere auto inhaalt.
Het rijhulpsysteem dient als hulp voor de
bestuurder maar kan nooit een vervanging
zijn voor de spiegels. De bestuurder
moet te allen tijde het verkeer in de gaten
blijven houden, de snelheid en afstand
van achteropkomend verkeer inschatten
en beslissen of het veilig is van rijstrook te
wisselen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Inschakelen/uitschakelen
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Auto/
Rijden van het touchscreen.
Selecteer het tabblad "Rijfuncties" en daarna
het tabblad "Dodehoekbewaking".
Sensoren in de voor- en achterbumper
bewaken de dode hoeken.
Om deze functie uit te schakelen
selecteert u nogmaals
"Dodehoekbewaking" in het
tabblad "Rijfuncties".
Het lampje gaat uit.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door PEUGEOT gehomologeerde
trekhaak.
Werking
Sensoren in de voor- en achterbumper
bewaken de dode hoeken.
Indien een voertuig – een (motor)fiets, een auto
of een vrachtwagen – zich in de dode hoek van
de auto bevindt, zal er een oranje lampje gaan
branden in de desbetreffende buitenspiegel.
Daarbij moet aan de volgende voorwaarden
zijn voldaan:
- de voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken,
- de snelheid van uw auto ligt tussen 12 en
140 km/h,
- u haalt een voertuig in waarbij het
snelheidsverschil kleiner is dan 10 km/h,
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden.
In de buitenspiegel aan de zijde waar dat
voertuig zich bevindt, gaat een lampje branden:
- direct, wanneer u wordt ingehaald,
De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
201
6
Rijden
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
- voor stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen,
verkeersborden enz.),
- bij tegemoetkomende voertuigen,
- bij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
- bij het inhalen van of ingehaald worden
door een zeer lang voertuig (vrachtwagen,
autobus enz.) die én in de dode hoek
achter wordt gedetecteerd én zich in het
gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
- bij snelle inhaalmanoeuvres,
- bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd, worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object.
- u wordt ingehaald door een voertuig waarbij
het snelheidsverschil kleiner is dan 25 km/h,
- het verkeer stroomt vloeiend door,
- de inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal, doordat het ingehaalde voertuig
zich blijft ophouden in de dode hoek,
- u rijdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
- uw auto trekt geen aanhanger, caravan of
iets dergelijks.
Storingen
Bij een storing in het systeem knippert dit lampje
op het instrumentenpaneel enkele ogenblikken
in combinatie met het branden van het lampje
Service en de weergave van een melding.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm
leiden (zo kan een wolk waterdruppels in
de dode hoek worden aangezien voor een
voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd
op dat de sensoren niet met modder,
sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken
op het gedeelte van de buitenspiegels
waar de verklikkerlampjes zitten
of op de detectiezones op de
voor- en achterbumper, omdat de
dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
202
Rijden
Actief dodehoekbewakings-
systeem
Als aanvulling op het permanent branden
van het lampje in de buitenspiegel aan de
desbetreffende zijde, geeft het systeem bij het
overschrijden van een rijstrookmarkering met
ingeschakelde richtingaanwijzers een rukje aan
het stuurwiel om u te helpen een aanrijding met
het voertuig in de dode hoek te voorkomen.
Voorwaarden voor de werking
De volgende systemen moeten zijn ingeschakeld:
- Dodehoekbewakingssysteem,
- Actief Lane Departure Warning System.
Raadpleeg de desbetreffende
rubrieken voor meer informatie over het
dodehoekbewakingssysteem en het Active
Lane Departure Warning System.
Parkeerhulp
Deze functie is een parkeerhulpsysteem
voor de bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.
De bestuurder moet alert blijven en zo nodig
de controle over de auto overnemen.
Hij/zij moet zich altijd bewust zijn van de
omgeving voorafgaand aan het manoeuvreren.
Gedurende de hele manoeuvre moet de
bestuurder er zeker van zijn dat de ruimte vrij
blijft.
Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via
de luidspreker (rechts of links) is te herkennen
aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Deze functie waarschuwt met behulp van
sensoren in de bumper voor obstakels in
de nabijheid van de auto (bijv. voetgangers,
auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door het PEUGEOT-netwerk
gehomologeerde trekhaak.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30 centimeter van de sensoren.
203
6
Rijden
Grasche weergave
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het scherm worden balken
weergegeven die geleidelijk naar het voertuig toe
bewegen (wit: obstakels veraf, oranje: obstakels
in de buurt en rood: obstakels heel dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra
er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h
vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen
obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de
wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.
Het geluid dat uit de luidspreker komt ( voor
of achter) geeft de relatie aan tussen de
plaats van het obstakel en het voertuig, in
de rijrichting van het voertuig voor of achter.
Parkeerhulp zijkant
Door gebruik te maken van vier extra sensoren
aan de zijkant van de voor- en achterbumper,
registreert het systeem de positie van de vaste
obstakels tijdens het manoeuvreren en geeft
een signaal wanneer de obstakels de zijkant
van het voertuig naderen.
Alleen vaste obstakels worden correct
aangegeven. Bewegende objecten,
gedetecteerd aan het begin van de
manoeuvre, kunnen per ongeluk worden
aangegeven. Terwijl bewegende objecten
die aan de zijkanten van het voertuig
verschijnen en niet vooraf geregistreerd
zijn, niet worden aangegeven.
Uitschakelen/inschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu op het scherm van
de auto.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer
een aanhanger of fietsdrager wordt
aangekoppeld aan een trekhaak, die
overeenkomstig de voorschriften van de
fabrikant is gemonteerd.
De parkeerhulp is uitgeschakeld wanneer de
functie Park Assist bezig is de beschikbare
ruimte van een parkeerplaats te meten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Park Assist-systeem.
Werkingslimieten
- Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
- Bepaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai
afkomstig van voertuigen en machines (bijv.
vrachtwagens, pneumatische boren enz.),
kunnen de sensoren van de auto verstoren.
204
Rijden
- Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
- Ophopingen van sneeuw of dode bladeren
op de weg kunnen de sensoren van de auto
verstoren.
- Een aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
- Bij zware belading van de bagageruimte kan
de hoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
- De sensoren kunnen worden beïnvloed
door slechte weersomstandigheden (zware
regenval, dichte mist, sneeuwval, enz.).
Aanbevelingen over
onderhoud
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn. Bij het
inschakelen van de achteruitversnelling
geeft een geluidssignaal (lange pieptoon)
aan dat de sensoren mogelijk vuil zijn.
Wassen met een hogedrukreiniger
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30 cm van de sensoren.
Storing
In het geval van een storing
bij inschakelen van de
achteruitversnelling gaat dit lampje
branden op het instrumentenpaneel,
in combinatie met een melding en
een geluidssignaal (kort piepgeluid).
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Visiopark 1 – Visiopark 2
In het venster links kan de omgeving op
verschillende manieren worden weergegeven:
- standaardweergave,
- 180°-weergave,
- ingezoomde weergave.
Bij een draaiende motor kunnen met deze
systemen weergaven van de directe omgeving
van de auto worden weergegeven op het
touchscreen met behulp van één camera voor
Visiopark 1 en twee camera’s voor Visiopark 2.
Het scherm wordt in twee vensters opgedeeld:
links wordt de omgeving weergegeven zoals
die door de camera('s) wordt geregistreerd
en rechts wordt een samengesteld beeld van
bovenaf van de directe omgeving van de auto
weergegeven.
De informatie van de parkeerhulpsensoren
wordt ook weergegeven op het beeld van
bovenaf van de auto.
205
6
Rijden
De blauwe lijnen 1 geven de breedte van
de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm
vanaf de bumper weer; de twee blauwe lijnen
3 en 4 een afstand van respectievelijk 1 en
2 meter.
Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem de beste
weergave (standaard of ingezoomd) afhankelijk
van de informatie die door de parkeerhulp
wordt doorgegeven.
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk
gewenst moment de weergave wijzigen.
F Druk op de toets in de hoek linksonder van
het touchscreen.
F Selecteer een type weergave:
• "Standaardweergave".
• "180°-weergave",
• "Ingezoomde weergave",
• "Stand AUTO".
De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan
het geselecteerde type.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert tijdens het
manoeuvreren bij lage snelheid met één of
twee camera's de omgeving van de auto.
Een beeld van bovenaf van uw auto in
zijn directe omgeving wordt in real time
samengesteld tijdens het manoeuvreren.
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid de
obstakels in de buurt van de auto te zien.
Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto
langere tijd stilstaat.
Als de functie wordt geactiveerd, wordt het
centrale deel mogelijk niet weergegeven. Als
de functie wordt geactiveerd terwijl de auto al
gereden heeft, wordt het centrale deel mogelijk
wel volledig weergegeven.
Dit systeem dient ter ondersteuning van
de bestuurder die zelf echter altijd attent
moet blijven.
De door de camera('s) geproduceerde beelden
kunnen door het reliëf worden vervormd.
Bij zonnig weer of onvoldoende omgevingslicht
kunnen er schaduwzones ontstaan; het beeld
is dan donkerder en minder contrastrijk.
Aanbevelingen over
onderhoud
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
sensoren en camera's niet bedekt raken met
modder, ijs of sneeuw.
Controleer geregeld of de lenzen van de
camera's schoon zijn.
Reinig de camera's indien nodig met een
zachte en droge doek.
Bij de Visiopark 2 wordt het beeld
samengesteld door beide camera's, zowel bij
het vooruitrijden als bij het achteruitrijden.
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30 centimeter van de camera's en sensoren.
206
Rijden
Visiopark 1
Beeld van de camera achter
De op de achterklep gemonteerde camera
achter is actief als de achteruitversnelling is
ingeschakeld en de snelheid niet hoger is dan
10 km/h.
De functie wordt uitgeschakeld:
- automatisch, als de snelheid hoger wordt
dan ongeveer 10 km/h,
- automatisch, als de achterklep wordt
geopend,
- als uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld (het beeld wordt dan nog
7 seconden weergegeven),
- als op het rode kruis in de linkerbovenhoek
van het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Standaardweergave
Deze stand is standaard geactiveerd.
Als een obstakel wordt genaderd op het niveau
van de rode lijn (minder dan 30 cm), wordt dankzij
de sensoren in de achterbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de
omgeving achter de auto naar de weergave van
het beeld van bovenaf van de auto.
Ingezoomde weergave
De blauwe lijnen 1 geven de breedte van
de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm
vanaf de bumper weer; de twee blauwe lijnen
3 en 4 een afstand van respectievelijk 1 en
2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Het gebied achter de auto wordt weergegeven
op het scherm.
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
207
6
Rijden
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in
de gaten houden.
De parkeerhulp achter geeft bovendien
extra informatie over de omgeving van de
auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
Visiopark 2
De auto is voorzien van een in de grille
geplaatste camera vóór en een camera achter
die in de buurt van de schakelaar voor het
openen van de achterklep is geplaatst.
Dankzij deze twee camera's kan het systeem
de nabije omgeving van de auto weergeven
op het touchscreen, waarbij u kunt kiezen uit
een weergave van de omgeving achter de auto
(camera achter), als de achteruitversnelling
is ingeschakeld, en een weergave van de
omgeving vóór de auto (camera vóór), als de
versnellingsbak in de neutraalstand staat of
een vooruitversnelling is ingeschakeld.
Beeld van de camera achter
De weergave heeft drie zones: links A, centraal B en
rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te selecteren
in het menu voor het veranderen van de weergave.
Als een aanhanger is aangekoppeld of een
fietsendrager is gemonteerd op de trekhaak,
wordt het gebied achter de auto op het beeld
van bovenaf van de auto zwart weergegeven.
De beelden van de omgeving worden dan
uitsluitend samengesteld met behulp van de
camera vóór.
De verschillende weergaves van de camera achter
komen overeen met de weergaves die beschreven
zijn in het gedeelte over de Visiopark 1.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de Visiopark 1.
Beeld van de camera's voor en achter
De functie wordt uitgeschakeld:
- automatisch, als de snelheid hoger wordt
dan ongeveer 10 km/h,
- als uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld (het beeld aan de achterzijde
wordt dan na 7 seconden vervangen door
het beeld aan de voorzijde),
- als op het rode kruis in de linkerbovenhoek
van het touchscreen wordt gedrukt.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd wanneer
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
208
Rijden
Bij draaiende motor en een
rijsnelheid van maximaal 20 km/h
kunt u deze functie activeren via het
menu Auto/Rijverlichting van het
touchscreen:
F Selecteer "Panoramacamera".
De stand AUTO wordt standaard gebruikt, met
een weergave van de omgeving vóór de auto als
de versnellingsbak in de neutraalstand staat of
een vooruitversnelling is ingeschakeld, en een
weergave van de omgeving achter de auto achter
als de achteruitversnelling is ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
- automatisch, als de rijsnelheid hoger wordt
dan oageveer 30 km/h (het beeld verdwijnt
tijdelijk vanaf een snelheid van 20 km/h),
- als op het rode kruis in de linkerbovenhoek
van het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Als een obstakel wordt genaderd, wordt dankzij
de sensoren in de voorbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de
omgeving vóór de auto naar de weergave van
het beeld van bovenaf van de auto.
Standaardweergave Ingezoomde weergave
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in
de gaten houden.
De parkeerhulp voor en achter geeft
bovendien extra informatie over de
omgeving van de auto.
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op
het scherm.
De blauwe lijnen 1 geven de breedte van
de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm
vanaf de voorbumper weer; de twee blauwe
lijnen 3 en 4 een afstand van respectievelijk
1 en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de voorzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
209
6
Rijden
180°-weergave
Wanneer u vooruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, centraal
B en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door
deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Park Assist
Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren:
het detecteert een parkeerplek en neemt
vervolgens het sturen van u over bij het
inparkeren.
Met een handgeschakelde versnellingsbak
bedient de bestuurder het gaspedaal,
het rempedaal, de versnellingsbak en de
koppeling.
Bij een automatische transmissie (EAT6/
EAT8) bedient de bestuurder het gaspedaal,
het rempedaal en de koppeling.
Tijdens het in- en uitparkeren informeert
het systeem de bestuurder met beelden op
het scherm en geluidssignalen, zodat hij
erop kan toezien dat de manoeuvres veilig
worden uitgevoerd. Bij het parkeren kan het
noodzakelijk zijn dat u enkele keren vooruit en
achteruit moet steken.
De bestuurder kan op elk gewenst moment het
stuur zelf weer overnemen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat de
auto tijdens de gehele manoeuvre onder
controle blijft en geen obstakels kan raken.
Onder bepaalde omstandigheden
detecteren de sensoren mogelijk geen
kleine obstakels die zich in hun dode
hoeken bevinden.
De functie Park Assist werkt niet als de
motor is afgezet.
A. Fileparkeren.
B. Uitparkeren na fileparkeren.
C. Haaks inparkeren.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuurwiel snel rond: houd daarom het
stuurwiel niet tegen en steek niet uw
handen tussen de spaken van het
stuurwiel.
Let op voorwerpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding,
sjaal, das enz.) – Kans op letsel!
Als de Park Assist actief is, wordt de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem
niet geactiveerd. In de STOP-modus kan
door heractiveren van Park Assist de motor
opnieuw worden gestart.
Het Park Assist-systeem assisteert u bij de
volgende manoeuvres:
210
Rijden
De Park Assist kan maximaal
4 parkeercycli achter elkaar uitvoeren.
Na deze 4 cycli wordt de functie
gedeactiveerd. Als u vindt dat uw auto op
dat moment niet goed geparkeerd staat,
moet u zelf het stuur weer ter hand nemen
om de manoeuvre te voltooien.
Het verloop van de manoeuvres
en de rijinstructies worden op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Controleer altijd de directe omgeving
van uw auto voordat u met een
parkeermanoeuvre begint.
De functie parkeerhulp is niet beschikbaar
tijdens de meting van de beschikbare
ruimte. Na deze meting waarschuwt
de functie u tijdens de manoeuvre
als uw auto een obstakel nadert: het
geluidssignaal klinkt ononderbroken als
de ruimte tussen de auto en het obstakel
minder dan 30 cm bedraagt.
Als u de functie parkeerhulp hebt
gedeactiveerd, wordt deze automatisch
weer geactiveerd bij de geassisteerde
manoeuvres.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld,
wordt het dodehoekbewakingssysteem
uitgeschakeld.
Tijdens het inparkeren en uitparkeren
kunnen de functies Visiopark 1 en
Visiopark 2 in werking treden. Deze
functies zorgen ervoor dat u een beter
overzicht hebt van de directe omgeving
van de auto door aanvullende informatie
op het instrumentenpaneel weer te geven.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over Visiopark 1 en
Visiopark 2.
Werking
Hulp bij leparkeren
F Zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden.
F Selecteer "Park Assist" in het
menu Auto/Rijden menu van
het touchscreen om de functie
in te schakelen.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden om te bevestigen
dat het systeem is geactiveerd.
De assistentie is geactiveerd:
als dit pictogram wordt
weergegeven in combinatie met
een maximumsnelheid, geeft
dit aan dat het sturen wordt
overgenomen door het systeem:
raak het stuurwiel niet aan.
De assistentie is gedeactiveerd:
als dit pictogram wordt
weergegeven, geeft dit aan
dat het sturen niet meer door
het systeem wordt uitgevoerd:
u moet het stuur zelf weer ter
hand nemen.
211
6
Rijden
F Rijd niet sneller dan 20 km/h en
selecteer "Inparkeren" op het
touchscreen.
Bij het fileparkeren herkent het systeem
geen parkeervakken die aanzienlijk korter
of langer zijn dan de auto.
F Schakel de richtingaanwijzer in aan de
zijde van het gekozen parkeervak om de
meetfunctie te activeren. Zorg er daarbij voor
dat u een afstand van 0,5 tot 1.5 meter tussen
de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt.
F Rijd langzaam en volg de instructies tot het
systeem een vrij parkeervak vindt.
F Schakel de achteruitversnelling in, laat het
stuurwiel los en laat de auto rijden met een
snelheid van maximaal 7 km/h.
F Rijd langzaam vooruit tot er in
combinatie met een geluidssignaal een
melding verschijnt die u verzoekt de
achteruitversnelling in te schakelen.
F De geassisteerde parkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd niet sneller dan 7 km/h voor of achteruit
en volg de waarschuwingen van de
"Parkeerhulp" tot wordt aangegeven dat de
manoeuvre is voltooid.
212
Rijden
F Als de manoeuvre is voltooid, gaat het lampje
van de functie op het instrumentenpaneel
uit en wordt een melding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt
het stuur weer overnemen.
Hulp bij uitparkeren na
leparkeren
F Start als u vanuit een fileparkeervak wilt
wegrijden eerst de motor.
F Selecteer "Park Assist" in het
menu Auto/Rijden menu van
het touchscreen om de functie
in te schakelen.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden om te bevestigen
dat het systeem is geactiveerd.
F Druk op "Uitparkeren" op het
touchscreen.
Hulp bij haaks inparkeren
F Zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden.
F Selecteer "Park Assist" in het
menu Auto/Rijden menu van
het touchscreen om de functie
in te schakelen.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden om te bevestigen
dat het systeem is geactiveerd.
F Schakel de richtingaanwijzer in aan de zijde
van de rijbaan.
F Schakel de achteruit- of vooruitversnelling
in en laat het stuurwiel los.
F De geassisteerde parkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd niet sneller dan 5 km/h voor of achteruit
en volg de waarschuwingen van de
"Parkeerhulp" tot wordt aangegeven dat de
manoeuvre is voltooid.
De manoeuvre is voltooid zodra beide
voorwielen van de auto zich buiten het
parkeervak bevinden.
Als de manoeuvre is voltooid, gaat het lampje
van de functie op het instrumentenpaneel uit en
wordt een melding weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het
stuur weer overnemen.
213
6
Rijden
F Rijd niet sneller dan 20 km/h en
selecteer "Vakparkeren" op het
touchscreen.
F Schakel de richtingaanwijzer in aan de
zijde van het gekozen parkeervak om de
meetfunctie te activeren. Zorg er daarbij voor
dat u een afstand van 0,5 tot 1.5 meter tussen
de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt.
Als er meerdere parkeervakken naast
elkaar worden gedetecteerd, wordt uw
auto naar het laatste parkeervak geleid.
F Rijd langzaam en volg de instructies tot het
systeem een vrij parkeervak vindt.
F Rijd langzaam vooruit tot er in
combinatie met een geluidssignaal een
melding verschijnt die u verzoekt de
achteruitversnelling in te schakelen.
F Schakel de achteruitversnelling in, laat het
stuurwiel los en laat de auto rijden met een
snelheid van maximaal 7 km/h.
F De geassisteerde parkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd niet sneller dan 7 km/h en volg de
instructies op het instrumentenpaneel en
de waarschuwingen van de "Parkeerhulp"
tot wordt aangegeven dat de manoeuvre is
voltooid.
Als de manoeuvre is voltooid, gaat het lampje van de
functie op het instrumentenpaneel uit en wordt een melding
weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het stuur weer
overnemen.
214
Rijden
Tijdens het haaks inparkeren wordt
de functie Park Assist automatisch
gedeactiveerd zodra de achterzijde van de
auto een obstakel tot minder dan 50 cm is
genaderd.
Deactiveren
Het systeem kan worden gedeactiveerd door op
de toets te drukken.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:
- als het contact wordt afgezet,
- als de motor afslaat,
- als er binnen 5 minuten na het selecteren van
het type manoeuvre niet wordt gestart met een
manoeuvre,
- als de auto tijdens de manoeuvre langdurig
blijft stilstaan,
- als de antispinregeling (ASR) in werking treedt,
- als de maximale wagensnelheid wordt
overschreden,
- als de bestuurder het stuurwiel tegenhoudt,
- na meer dan 4 parkeercycli,
- als het bestuurdersportier wordt geopend,
- als één van de voorwielen op een obstakel
stuit.
Het lampje van de functie op het
instrumentenpaneel gaat uit en er wordt een
melding weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen.
Als het systeem tijdens een manoeuvre
wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder
het systeem weer activeren om de meting
voort te zetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
- bij het trekken van een aanhangwagen
(aangesloten op de trekhaakaansluiting),
- als het bestuurdersportier wordt geopend,
- bij een wagensnelheid van meer dan
70 km/h.
Raadpleeg om het systeem voor langere duur
te laten uitschakelen het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Storingen
In het geval van een storing knippert
dit lampje even, in combinatie met
een geluidssignaal.
In het geval van een storing in de
stuurbekrachtiging gaat dit lampje
branden op het instrumentenpaneel
in combinatie met een melding.
Als de ruimte tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet meten.
Bij een manoeuvre houdt het Park Assist-
systeem geen rekening met objecten die
voor of achter de auto uitsteken (zoals
bijvoorbeeld een ladder op het dak of een
trekhaak).
Controleer bij slecht weer en bij winterse
omstandigheden of de sensoren niet zijn
bedekt met vuil, ijs of sneeuw.
Laat in het geval van een storing het
systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Wassen met een hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30 cm van de sensoren.
Als de storing optreedt tijdens het gebruik van
het systeem, gaat het lampje uit.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
PEUGEOT & TOTAL
Het PEUGEOT TOTAL-team weet hoe prestatiegrenzen
onder de meest veeleisende omstandigheden verlegd kunnen
worden. Dit werd bevestigd door de drievoudige overwinning
die in 2017 werd behaald.
Voor deze uitzonderlijke prestaties voorzagen de teams van
Peugeot Sport hun Peugeot 3008 DKR van TOTAL QUARTZ,
een hoogwaardig smeermiddel dat onder de meest extreme
omstandigheden de motor optimaal beschermt.
TOTAL QUARTZ beschermt uw motor tegen de tand des
tijds.
TOTAL QUARTZ Ineo First is een uiterst hoogwaardig
smeermiddel dat door de R&D-teams van Peugeot en Total
gezamenlijk is ontwikkeld. De innovatieve technologie van deze
speciaal voor Peugeot-motoren ontwikkelde motorolie draagt in
belangrijke mate bij tot het terugdringen van de CO
2
-uitstoot en
beschermt de motor effectief tegen vervuiling.
EEN SAMENWERKING IN HET
TEKEN VAN PRESTATIES!
216
Praktische informatie
Brandstof
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 53 liter.
Reserveniveau: 6 liter.
Laag brandstofniveau
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met de weergave van een
melding en een geluidssignaal, is het
minimale niveau in de brandstoftank
bereikt. Als het lampje gaat branden,
bevindt zich nog ongeveer 6 liter
brandstof in de tank.
Indien uw auto is voorzien van het Stop
& Start-systeem, tank dan nooit wanneer
de motor zich in de STOP-stand bevindt;
zet in dat geval altijd het contact af met
de sleutel of met de knop "START/STOP"
bij een auto met het Keyless entry and
start-systeem.
Tanken
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet de
tank beslist worden afgetapt voordat de
motor kan worden gestart.
Als u klaar bent met tanken:
F Plaats de vuldop.
F Draai de dop rechtsom.
F Sluit de brandstofvulklep.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Dit mechanisme is aangebracht bij auto's met
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is
om benzine te tanken. Hiermee wordt schade
aan de motor, ontstaan door het tanken van de
verkeerde brandstof, voorkomen.
Zolang er nog niet voldoende brandstof is getankt,
zal dit lampje steeds bij het aanzetten van het
contact gaan branden in combinatie met de
weergave van de melding en het geluidssignaal.
Tijdens het rijden worden deze melding en dit
geluidssignaal steeds vaker herhaald naarmate
het niveau 0 dichter wordt genaderd.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u met een lege tank strandt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over een lege brandstoftank (diesel).
Een sticker aan de binnenzijde van de vulklep
geeft aan welke brandstof u moet tanken voor het
type motor in uw auto.
Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een
geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit
wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat
door de afdichting van het brandstofcircuit.
Om veilig te tanken:
F Zet de motor af.
F Druk als de auto is ontgrendeld op de
achterste gedeelte van de brandstofvulklep
om deze te openen.
F Draai de vuldop linksom.
F Verwijder de vuldop en bevestig deze
aan de haak aan de binnenzijde van de
brandstofvulklep.
F Vul de tank volledig, maar laat het vulpistool
niet meer dan drie keer afslaan; doet u dit
wel, dan kan dit leiden tot storingen.
7
217
Praktische informatie
Werking
Wanneer u bij een uitvoering met dieselmotor een
benzinetankpistool in de tankopening probeert te plaatsen,
wordt dit tegengehouden door een klep. Daardoor blijft het
pistool vergrendeld en kan er dus niet getankt worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een
dieseltankpistool.
Het vullen van de brandstoftank met
behulp van een jerrycan is wel mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht,
druk deze niet tegen de klep van de
tankbeveiliging en giet voorzichtig om
ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in
de vulopening stroomt.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd,
is zichtbaar zodra u de brandstofvuldop verwijdert.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken
van diesel per land kunnen verschillen,
kan de aanwezigheid van een
tankbeveiliging op de auto er toe leiden
dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor
zijn voorzien van een tankbeveiliging.
Daarom adviseren wij u voordat u naar het
buitenland afreist om bij het PEUGEOT-
netwerk te informeren of uw auto geschikt
is om in het desbetreffende land te kunnen
tanken.
218
Praktische informatie
Compatibiliteit van
brandstoffen
Brandstof voor
dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die bij tankstations getankt kunnen worden:
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 10%).
Paraffinehoudende diesel die
voldoet aan de richtlijn EN15940
gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
Neem voor meer informatie contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...)
is nadrukkelijk verboden (kans op schade
aan de motor en het brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven
die voldoen aan de norm B715000 is
toegestaan.
Diesel bij lage buitentemperaturen
auto veroorzaken. Om dit te voorkomen is het
raadzaam winterdiesel te tanken en de tank
voor minimaal 50% gevuld te houden.
Als desondanks de motor bij een temperatuur
lager dan -15°C moeilijk aanslaat, laat dan
de auto even in een garage of verwarmde
werkplaats staan.
Brandstof voor
benzinemotoren
De benzinemotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die bij tankstations getankt kunnen worden:
Benzine die voldoet aan de norm
EN228 en is gemengd met een
biobrandstof die voldoet aan de
norm EN15376.
Alleen brandstofadditieven die voldoen
aan de norm B715001 mogen worden
gebruikt.
De brandstof B20 of B30 die voldoet
aan de richtlijn EN16709 is ook geschikt
voor de dieselmotor van uw auto. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften
(voor "Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in het brandstofsysteem van uw
7
219
Praktische informatie
Reizen naar het buitenland
Sommige brandstoffen kunnen de motor
van uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke
commercle benaming enz.) om de goede
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Trekhaak
Lastverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
probeer de maximaal toegestane kogeldruk
zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze
te overschrijden.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt. Trek
daarbij voor elke 1000 m hoogte 10% van het
maximale aanhangergewicht af.
Maak gebruik van trekhaken en de
desbetreffende bedrading, goedgekeurd
door PEUGEOT. Wij adviseren de installatie
te laten uitvoeren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door een
bedrijf dat niet tot het PEUGEOT-netwerk
behoort, moet de montage altijd volgens
de voorschriften van de fabrikant worden
uitgevoerd.
Belangrijk: voor uitvoeringen uitgerust met
een elektrisch bedienbare achterklep met
de Handsfree toegang-functie, wanneer
er geen originele PEUGEOT trekhaak
is geïnstalleerd is het van essentieel
belang een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats te bezoeken
om het herkenningssysteem opnieuw te
kalibreren: risico op een defect van een
Handsfree toegang-functie.
Sommige rijhulp- of besturingshulpfuncties
worden automatisch uitgeschakeld wanneer
een goedgekeurde trekhaak wordt gebruikt.
Houd u aan het maximale
aanhangergewicht dat is vermeld op
het kentekenbewijs van uw auto, op het
constructeursplaatje en in de rubriek
Technische gegevens van dit boekje.
Om te voldoen aan de maximaal
toelaatbare kogeldruk moet ook
rekening worden gehouden met
het gebruik van accessoires
(fietsendragers, trekhaakboxen, enz.).
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Auto met elektrisch bedienbare achterklep
met de functie "Handsfree toegang"
Om te voorkomen dat de achterklep
ongewenst opengaat bij het trekken van een
aanhanger:
- schakel vooraf de Handsfree toegang-
functie uit via het configuratiemenu van de
auto,
- of verwijder de elektronische sleutel uit de
detectiezone als de achterklep gesloten is.
220
Praktische informatie
Trekhaak met afneembare
kogel
De kogel van deze door de fabrikant geleverde
trekhaak kan zonder gereedschap worden
gemonteerd en verwijderd.
Presentatie
Aanhangers met LED-lampen zijn niet
compatibel met de bedrading van dit
systeem.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor informatie over de technische
gegevens en in het bijzonder de
aanhangergewichten voor uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer veiligheid tijdens het rijden met een
trekhaaksysteem.
Vóór het gebruik
Verzeker u ervan dat de kogel correct
vergrendeld is. Doe dit door het volgende
te controleren:
- het groene merkteken van de
draaiknop valt samen met het groene
merkteken van de kogel,
- de draaiknop maakt contact met de
kogel (stand A),
- het veiligheidsslot is vergrendeld en de
sleutel is verwijderd; de draaiknop kan
niet meer worden bediend,
- de kogel mag absoluut niet in de steun
kunnen bewegen: duw en trek eraan
om dit te controleren.
Als de kogel niet is vergrendeld, kan
de aanhanger losraken. Kans op een
ongeval!
1. Bevestigingssteun.
2. Beschermdop.
3. Aansluiting.
4. Veiligheidsoog.
5. Afneembare kogel.
6. Draaiknop voor vergrendeling/
ontgrendeling.
7. Slot met sleutel.
8. Label voor sleutelnummer.
A. Vergrendelde stand (groene
markeringen staan tegenover elkaar); de
draaiknop maakt contact met de kogel
(geen speling).
B. Ontgrendelde stand (rode markering
staat tegenover groene markering); de
draaiknop maakt geen contact met de
kogel (speling van ongeveer 5 mm).
7
221
Praktische informatie
Tijdens het gebruik
Ontgrendel nooit het systeem terwijl
een aanhanger is aangekoppeld of een
bagageplateau op de trekhaakkogel is
gemonteerd.
Overschrijd nooit het maximaal
toelaatbare treingewicht van de auto.
Het is van groot belang dat de maximaal
toegestane last voor de trekhaak in
acht wordt genomen: als deze wordt
overschreden, kan de trekhaak losraken
van de auto; dit kan leiden tot ernstige
ongevallen.
Controleer of de verlichting van de
aanhanger correct functioneert.
Controleer voordat u gaat rijden de
afstelling van de koplampen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen.
Na het gebruik
Als gereden wordt zonder aanhanger of
bagageplateau, moet de trekhaakkogel
zijn verwijderd en moet de afdekplaat zijn
aangebracht. Dit is met name van belang
als de kogel het zicht op de kentekenplaat
of de verlichting van de auto belemmert.
Monteren van de kogel
F Verwijder onder de achterbumper de
beschermdop 2 van de trekhaaksteun 1.
F Steek het uiteinde van de trekhaakkogel 5
in de steun 1 en beweeg het naar boven; de
kogel wordt automatisch vergrendeld.
F De draaiknop 6 maakt een kwart
omwenteling linksom; houd uw handen uit
de buurt van de knop.
F Controleer of het mechanisme correct
vergrendeld is (stand A).
F Vergrendel het slot 7 met de sleutel.
222
Praktische informatie
Verwijderen van de kogel
F Verwijder altijd de sleutel. De sleutel kan niet
worden verwijderd als het slot ontgrendeld is.
F Klem het kapje op het slot.
F Verwijder de beschermkap van de trekhaakkogel.
F Maak de aanhanger vast aan de trekhaakkogel.
F Maak de kabel van de aanhanger vast aan het
veiligheidsoog 4 van de steun.
F Steek de stekker van de aanhanger in de
aansluiting en draai de stekker een kwart
omwenteling om hem te koppelen aan de
aansluiting 3 van de steun.
F Draai de stekker van de aanhanger een
kwart omwenteling en trek hem uit de
aansluiting 3 van de steun.
F Maak de kabel van de aanhanger los van
het veiligheidsoog 4 van de steun.
F Maak de aanhanger los van de
trekhaakkogel.
F Monteer de beschermkap op de
trekhaakkogel.
F Verwijder het kapje van het slot en zet het
kapje vast op de kop van de sleutel.
F Steek de sleutel in het slot 7.
F Ontgrendel het slot met de sleutel.
F Houd de trekhaakkogel 5 stevig met één
hand vast; trek aan de draaiknop 6 en draai
hem zo ver mogelijk rechtsom; laat de knop
niet los.
7
223
Praktische informatie
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon
blijven.
Voordat de auto met een hogedrukreiniger wordt
schoongemaakt moet de kogel zijn verwijderd
en moet de beschermdop zijn aangebracht.
Breng het bijgevoegde label op een goed
zichtbare plaats aan, in de buurt van de
steun of in de bagageruimte.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats voor werkzaamheden aan het
trekhaaksysteem.
F Verwijder de kogel via de onderzijde van de
bevestigingssteun 1.
F Laat de draaiknop los; deze wordt
automatisch geblokkeerd in de
ontgrendelde stand (stand B).
F Monteer de beschermdop 2 op de steun 1.
F Berg de kogel zorgvuldig op in de hoes,
zodat de kogel geen schokken kan oplopen
en niet vuil kan worden.
Spaarfase
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, de ruitenwissers,
dimlichten, interieurverlichting, enz.
gecombineerd maximaal veertig minuten
gebruiken.
Inschakelen van deze
modus
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld en de actieve functies worden
in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan
het gesprek nog gedurende ongeveer 10
minuten worden voortgezet via het Bluetooth-
systeem van het audiosysteem in uw auto.
Eco-mode afsluiten
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
224
Praktische informatie
Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
- minder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken,
- meer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Sneeuwschermen
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Voorkomen een opeenhoping van sneeuw bij
de koelventilator van de radiateur.
De twee verwijderbare schermen moeten op de
voorbumper worden bevestigd.
Neem voor het plaatsen en verwijderen van
de schermen contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer of de motor is afgezet en de
ventilator stilstaat voordat u de schermen
monteert of verwijdert.
Bevestigen
Verwijderen
F Breng het desbetreffende scherm aan op
het onderste luchtrooster van de bumper.
F Plaats als eerste de twee onderste
bevestigingssteunen in de bumper.
F Kantel het scherm omhoog tot de drie bovenste
bevestigingssteunen in de bumper klikken.
F Controleer of het scherm goed is bevestigd
door op de hoeken ervan te drukken.
Voer voor het andere scherm dezelfde handelingen
uit.
F Steek uw vinger in de uitsparing in het bovenste
gedeelte van het scherm.
F Trek het scherm naar u toe om het los te maken.
Verwijder het andere scherm op dezelfde wijze.
Het sneeuwscherm moet worden
verwijderd:
- bij een buitentemperatuur hoger dan
10°C,
- bij het trekken van een aanhanger,
- bij snelheden hoger dan 120 km/h.
7
225
Praktische informatie
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden
verbeteren sneeuwkettingen de
tractie en het remgedrag van de
auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Montagetips
F Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F Trek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F Rijd voorzichtig weg en rij even met een
snelheid van maximaal 50 km/h.
F Zet de auto stil en controleer of de kettingen
correct gespannen zijn.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het
monteren van de sneeuwkettingen te oefenen;
doe dit op een vlakke en droge ondergrond.
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Maximale afmeting
van de schakels
215/65 R17 9 mm
225/55 R18 9 mm
205/55 R19 9 mm
235/50 R19
gebruik van sneeuwkettingen niet mogelijk
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan
de banden en het wegdek te voorkomen.
Als uw auto is voorzien van lichtmetalen
aluminium velgen, controleer dan of de
ketting en de bevestigingen de velg niet
raken.
Allesdragers monteren
Uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen
dat het dak van uw auto beschadigd raakt, is het
raadzaam uitsluitend voor uw auto goedgekeurde
allesdragers te gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoorwaarden die zijn vermeld in de
handleiding die met de allesdragers is meegeleverd.
Bevestigen op de dakrails
U moet de allesdragers bevestigen ter hoogte
van de merktekens op de dakrails.
226
Praktische informatie
Bevestigen op het dak
Voorschriften
Verdeel de lading gelijkmatig om te
voorkomen dat een van de zijden wordt
overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht
mogelijk bij het dak.
Sjor de lading goed vast.
Rijd behoedzaam: wees bedacht op een
grotere zijwindgevoeligheid. Bovendien
kan de stabiliteit van de auto door de
belading worden beïnvloed.
Controleer bij lange reizen bij elke stop of
de lading nog goed vastzit.
Verwijder de allesdragers zodra deze niet
meer nodig zijn.
Schuif-/kanteldak
Controleer of de lading niet onder de
allesdragers uitsteekt en daardoor in
contact kan komen met het schuif-/
kanteldak als dit wordt bediend.
Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten op het dakframe. Deze
punten zijn niet zichtbaar als de portieren zijn
gesloten.
Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten aan de rand van het dak.
Maximale daklast op de allesdragers,
bij een maximale laadhoogte van 40 cm
(m.u.v. fietsendrager): 80 kg.
Raadpleeg voor meer informatie
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Pas bij een belading hoger dan 40 cm
uw snelheid aan de rijomstandigheden
aan om schade aan de allesdragers en
de bevestigingspunten op de auto te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het vervoeren van
voorwerpen die langer zijn dan de auto.
Motorkap
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te
voorkomen.
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang het
linker voorportier is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik de beschermde zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap
niet tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
7
227
Praktische informatie
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voorwerpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
Openen
F Open het linker voorportier.
F Trek de hendel aan de onderzijde van het
portierkader naar u toe.
F Duw de hendel omhoog en til de motorkap op.
F Neem de motorkapsteun uit de houder
en bevestig deze in de uitsparing om de
motorkap geopend te houden.
Sluiten
F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
F Bevestig de motorkapsteun in de houder.
F Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot
vallen.
F Trek aan de motorkap om te controleren of
deze goed is vergrendeld.
In verband met de aanwezigheid
van elektrische componenten in de
motorruimte wordt geadviseerd om
blootstelling aan water (regen, wassen, ...)
te beperken.
228
Praktische informatie
Onder de motorkap
De illustratie dient uitsluitend als voorbeeld.
De plaats van de volgende onderdelen is
afhankelijk van de motoruitvoering:
- Luchtfilter.
- Oliepeilstok.
- Vuldop motorolie.
- Handopvoerpomp.
- Ontluchtingsschroef.
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof.
2. Koelvloeistofreservoir.
3. Remvloeistofreservoir.
4. Accu/zekeringen.
5. Afzonderlijk massapunt (-).
6. Zekeringkast.
7. Luchtfilter.
8. Oliepeilstok.
9. Vuldop motorolie.
10. Handopvoerpomp*.
11. Ontluchtingsschroef*.
Het brandstofcircuit van een dieselmotor
staat onder zeer hoge druk.
Laat werkzaamheden aan dit circuit
alleen door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Benzinemotor(en)
Dieselmotor(en)
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
7
229
Praktische informatie
Niveaus controleren
Controleer deze niveaus regelmatig en
respecteer de voorwaarden zoals vermeld in
het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul
indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald
niveau het desbetreffende circuit controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen
vloeistof voor uw auto en motoruitvoering.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde delen
van de motor kunnen zeer heet zijn (kans
op brandwonden) en de koelventilator kan
ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet
contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen
niet in het riool, in het water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor
bestemde containers bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd via
de motorolieniveaumeter op het
instrumentenpaneel (bij auto's met
een motorolieniveaumeter) of met de
oliepeilstok.
De controle van het motorolieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
horizontale ondergrond staat en de motor
ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
Controle met de oliepeilstok
F Trek de oliepeilstok aan het gekleurde
uiteinde helemaal naar buiten.
F Veeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
F Steek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt.
A = MAXI
B = MINI
Als u ziet dat het peil boven het merkteken A
of onder het merkteken B ligt, start dan de
motor niet.
- Als het oliepeil boven het merkteken MAX
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met een PEUGEOT-dealer of
met een gekwalificeerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het merkteken
MIN, vul dan altijd motorolie bij.
De plaats van de oliepeilstok is aangegeven
op de desbetreffende afbeelding van de
motorruimte.
230
Praktische informatie
Motorolie bijvullen
De plaats van de vulopening voor de motorolie
is aangegeven op de desbetreffende
afbeelding van de motorruimte.
F Draai de dop van de vulopening.
F Giet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
F Wacht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
F Vul indien nodig nog olie bij.
F Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op
het dashboard bij het aanzetten van het
contact na 30 minuten de juiste waarde
aangeven.
Olie verversen
Gebruik om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen, nooit additieven in de motorolie.
Remvloeistofniveau
Het remvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken
"MAX" te bevinden. Controleer indien
dit niet het geval is of de remblokken
van uw auto zijn versleten.
Verversen van de vloeistof
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant voor het verversingsinterval voor uw
auto.
Type vloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
vloeistof.
Koelvloeistofniveau
Controleer het koelvloeistofniveau regelmatig.
Het is normaal dat tussen twee
onderhoudsbeurten door koelvloeistof moet
worden bijgevuld.
De motor van uw auto kan door een te laag
koelvloeistofniveau zwaar beschadigd raken.
Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk
bij het merkteken "MAX" te bevinden, maar mag
beslist niet hoger zijn.
Als het niveau zich dicht bij of onder het merkteken
"MINI" bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Bovendien staat het koelsysteem onder druk.
Wacht na het afzetten van de motor daarom ten
minste één uur alvorens werkzaamheden aan
het koelsysteem uit te voeren.
Wanneer u met spoed werkzaamheden moet
uitvoeren, neem dan, om brandwonden te
voorkomen, een doek en draai de dop twee
omwentelingen los om de druk te laten dalen.
Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de
dop en vul koelvloeistof bij.
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voorwerpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ververst of
de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt
met de door de fabrikant aanbevolen motorolie
voor uw auto en motoruitvoering.
De motor moet koud zijn als u het niveau
controleert en koelvloeistof bijvult.
7
231
Praktische informatie
Vul het reservoir bij wanneer dit
nodig is.
Inhoud van het reservoir:
- 5,3 liter bij uitvoeringen voor landen met
zeer lage temperaturen.
- 2,2 liter bij andere uitvoeringen.
Type vloeistof
Maak voor de ruitensproeiers
uitsluitend gebruik van kant-en-klare
ruitensproeiervloeistof.
's Winters (bij temperaturen beneden het
vriespunt) moet voor de omstandigheden
geschikte ruitensproeiervloeistof met antivries
worden gebruikt om de onderdelen van het
systeem (pomp, reservoir, leidingen enz.) te
beschermen.
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater (kans
op bevriezing, kalkafzetting enz.).
Brandstofadditiefniveau
(dieseluitvoering met
roetfilter)
Het minimumniveau van het
additief wordt aangegeven door het
permanent branden van dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding met betrekking tot een te
laag additiefniveau van het roetfilter.
Bijvullen
Het reservoir moet snel worden bijgevuld
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Niveau AdBlue
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Om te voorkomen dat de auto niet meer kan
starten – conform de voorschriften – dient u het
reservoir bij te vullen met AdBlue.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over AdBlue
®
, het SCR-
systeem en in het bijzonder het bijvullen ervan.
Niveau ruitensproeier-
vloeistof
Controles
Controleer, tenzij anders aangegeven,
deze componenten overeenkomstig de
onderhoudsschema van de fabrikant en
overeenkomstig uw motor.
Laat de controles eventueel uitvoeren door
de PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig te
controleren of de accupoolklemmen goed vastzitten
(bij uitvoeringen zonder snelsluiting voor de
accupoolklemmen) en of de aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12V-accu de desbetreffende
rubriek voor meer informatie en de te
nemen voorzorgsmaatregelen.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving (veel stof...) en
het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geven, moeten
het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de
prestaties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken.
232
Praktische informatie
Luchtfilter
Als de omgeving (veel stof...) en
het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geven, moeten
het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Roetfilter (diesel)
Als het roetfilter verzadigd begint te
raken, wordt u hierop geattendeerd
door het tijdelijk branden van dit
lampje in combinatie met een
waarschuwingsmelding over het
risico van verstopping van het filter.
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra
de omstandigheden het toelaten, met een
snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot
het lampje dooft.
Als het lampje blijft branden, is het
minimum dieseladditiefniveau bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van
de niveaus.
Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar
keer dat het roetfilter geregenereerd wordt
een brandlucht ruiken; dit is volkomen
normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid wordt
gereden of de motor langdurig stationair
draait, kan bij gasgeven soms waterdamp
uit de uitlaat komen. Dit heeft geen invloed
op de prestaties en heeft geen gevolgen
voor het milieu.
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Automatische transmissie
De transmissie is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te
laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Slijtage remschijven
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
voor informatie over het controleren
van de slijtage van de remschijven.
Elektrische parkeerrem
Dit systeem hoeft niet apart
gecontroleerd te worden. Als er
zich toch een probleem voordoet,
laat het systeem dan controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
7
233
Praktische informatie
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem.
Velgen en banden
De bandenspanning moet
minstens eens per maand en
voorafgaand aan een lange rit bij
alle banden (wanneer ze koud zijn)
gecontroleerd worden.
Het gebruik van andere dan de gespecificeerde
velg- en bandmaten kan effect hebben op
de levensduur van de banden, het draaien
van de wielen, de bodemvrijheid en de
snelheidsmeteraanduiding, en kan tevens een
negatieve invloed hebben op het weggedrag van
de auto.
Het aanbrengen van andere banden op de voor- en
op de achteras kan leiden tot een onjuiste timing
van het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP).
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke
onderdelen als het remsysteem te
optimaliseren, selecteert en biedt
PEUGEOT specifieke producten aan.
Na het wassen kan er zich een laagje
vocht of onder winterse omstandigheden
ijs vormen op de remschijven en
remblokken: de remwerking kan daardoor
afnemen. Rem een paar keer lichtjes om
de remmen vocht- en ijsvrij te maken.
De op de sticker aangegeven
bandenspanningen gelden voor koude banden.
Als u meer langer dan 10 minuten of meer dan
10 kilometer hebt gereden met een snelheid van
meer dan 50 km/u, moet u de bandenspanning
0,3 bar (30 kPa) verhogen ten opzichte van de
op de sticker aangegeven waarden.
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik. Een onjuiste
bandenspanning kan veroorzaakt vroegtijdige
slijtage van banden en heeft een negatieve
invloed op het weggedrag van de auto. Kans op
een ongeval!
Het rijden met versleten of beschadigde
banden vermindert de remwerking en heeft een
negatieve invloed op het weggedrag. Het wordt
aanbevolen om een regelmatige inspectie van
de staat van de banden (profiel en bandwangen)
en velgen uit te voeren en om te controleren dat
de banden over een ventiel beschikken.
234
Praktische informatie
AdBlue
®
(BlueHDi-
motoren)
Om het milieu zo min mogelijk te belasten en
om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen,
heeft PEUGEOT ervoor gekozen zijn auto's
met dieselmotor te voorzien van een systeem
waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd
met een SCR-systeem (Selective Catalytic
Reduction) voor de behandeling van de
uitlaatgassen zonder dat de prestaties
veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van een vloeistof die AdBlue
®
wordt
genoemd en ureum bevat, kan een katalysator
tot 85% stikstofoxide (NOx) omzetten in stikstof
en water (deze zijn niet schadelijk voor de
gezondheid en het milieu).
De AdBlue
®
bevindt zich in
een specifiek reservoir van
ongeveer 17 liter.
Wanneer u met de resterende hoeveelheid nog
maximaal ongeveer 2400 km kunt rijden tot het
reservoir helemaal leeg is, wordt automatisch
een waarschuwingssysteem geactiveerd.
Als het AdBlue
®
-reservoir leeg is, zorgt
een wettelijk verplicht systeem ervoor
dat de motor niet opnieuw kan worden
gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt,
stoot uw auto te veel schadelijke stoffen
uit, waardoor hij niet meer aan de Euro
6-emissienorm voldoet.
Neem bij een storing in het SCR-
systeem zo snel mogelijk contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats: na 1100 km
wordt een systeem geactiveerd dat het
opnieuw starten van de motor blokkeert.
In beide gevallen geeft een
actieradiusindicator aan hoever u nog kunt
rijden voordat de motor niet meer gestart
kan worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de lampjes en de
bijbehorende waarschuwingsmeldingen.
Bevriezing van AdBlue
®
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager
dan ongeveer -11°C.
Het SCR-systeem is voorzien van een
voorverwarmingssysteem voor het
AdBlue
®
-reservoir waardoor u ook in zeer
koude omstandigheden kunt blijven rijden.
Bijvullen van AdBlue
®
Het is raadzaam om zo snel mogelijk
AdBlue
®
bij te vullen zodra de eerste
waarschuwing wordt gegeven dat het
minimumniveau is bereikt.
Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem
correct werkt:
- Gebruik uitsluitend AdBlue
®
die aan de
norm ISO 22241 voldoet.
- Als de AdBlue
®
niet in de originele
jerrycan wordt bewaard, verliest het
zijn zuiverheid.
- Verdun de AdBlue
®
nooit met water.
AdBlue
®
is verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
U kunt ook naar een tankstation gaan
dat over AdBlue
®
-pompen beschikt die
speciaal ontworpen zijn voor bepaalde
auto's.
Vul nooit AdBlue
®
bij vanuit een
vulsysteem dat is bedoeld voor
vrachtwagens.
7
235
Praktische informatie
Voorschriften voor opslag
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij
temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam
de flacons en jerrycans koel en buiten direct
zonlicht te bewaren.
Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten
minste één jaar houdbaar.
Als de vloeistof bevroren is geweest, kan
deze weer worden gebruikt nadat deze bij
kamertemperatuur volledig is ontdooid.
Bewaar de flacons of jerrycans AdBlue
®
niet in uw auto.
Gebruiksvoorschriften
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld
bij een hoge temperatuur) kan het risico van
het vrijkomen van ammoniakdampen niet
worden uitgesloten: adem deze niet in. Deze
ammoniakdampen werken irriterend op de
slijmvliezen (ogen, neus en keel).
Bewaar AdBlue
®
buiten het bereik van
kinderen, in de originele flacon.
Procedure
Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto
op een vlakke en horizontale ondergrond staat.
Controleer 's winters of de omgevings-
temperatuur van de auto hoger is dan -11°C.
Als het kouder is, bevriest de AdBlue
®
waardoor u de vloeistof niet in het reservoir
kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een
warmere plaats staan en vul vervolgens het
reservoir bij.
Bij een storing in het AdBlue
®
-systeem,
die bevestigd wordt door de melding "Vul
AdBlue bij: starten onmogelijk", moet
u minimaal 5 liter bijvullen.
Giet nooit AdBlue
®
in de brandstoftank.
Als er AdBlue
®
op de zijkant van de auto
of op een andere plaats is gemorst, spoel
het additief dan onmiddellijk weg met koud
water of veeg het weg met een vochtige
doek.
Gekristalliseerde vloeistof moet worden
verwijderd met een spons en warm water.
Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld
nadat het reservoir leeg is geraakt,
dient u ongeveer 5 minuten te wachten
voordat u het contact weer aanzet, zonder
het bestuurdersportier te openen, de
auto te vergrendelen, de sleutel in het
contactslot te steken of de sleutel van
het Keyless entry en start-systeem in
het interieur te brengen.
Zet vervolgens het contact aan en start na
10 seconden wachten de motor.
F Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit
het contactslot om de motor af te zetten.
of
F Druk bij uitvoeringen met Keyless entry and
start op de knop "START/STOP" om de
motor af te zetten.
AdBlue
®
is een oplossing op ureumbasis.
Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en
geurloos (indien koel bewaard).
Als de vloeistof in contact komt met de huid,
moet u de huid wassen met kraanwater en met
zeep. Als de vloeistof in de ogen komt, spoel de
ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende
ten minste 15 minuten met kraanwater of met
een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij
een branderig gevoel of blijvende irritatie.
Als de vloeistof wordt ingeslikt, spoel de mond
dan met schoon water en drink vervolgens een
ruime hoeveelheid water.
236
Praktische informatie
F Zorg dat u beschikt over een flacon of
jerrycan met AdBlue
®
. Controleer de
houdbaarheidsdatum en lees vervolgens
aandachtig de gebruiksaanwijzing op het
etiket voordat u de inhoud van de flacon of
fles in het AdBlue-reservoir van uw auto
giet.
Of
F Steek het vulpistool van de AdBlue
®
-pomp in
de vulopening van het reservoir en vul bij tot
het vulpistool automatisch uitgeschakeld wordt.
Belangrijk:
- Om ervoor te zorgen dat het AdBlue
®
-
reservoir niet overstroomt, wordt
aanbevolen:
Om 10 tot 13 liter bij te vullen met
behulp van AdBlue
®
-flacons.
Of
Niet meer bij te vullen nadat
het vulpistool bij het tankstation
automatisch uitgeschakeld wordt.
- Als het AdBlue
®
-reservoir van uw auto
helemaal leeg is (dit wordt aangegeven
door de waarschuwingsmeldingen en
u kunt in dat geval de motor niet meer
opnieuw starten), moet u het reservoir
vullen met minimaal 5 liter vloeistof.
Na het vullen
F Breng de blauwe dop aan op de vulopening
en draai de dop een zesde omwenteling
rechtsom, tot de aanslag.
F Sluit de brandstofvulklep.
Voer de lege AdBlue
®
-jerrycans niet als
huisvuil af.
Deponeer ze in de daartoe bestemde
containers of breng de flacons naar uw
verkooppunt.
F Zorg dat de auto is ontgrendeld en open de
brandstofvulklep. Draai de blauwe vuldop
van het AdBlue
®
-reservoir een zesde
omwenteling linksom.
F Verwijder de blauwe dop.
8
237
In geval van pech
Gevarendriehoek
Voordat u uit de auto stapt om de
gevarendriehoek uit te vouwen en te
plaatsen moet u om veiligheidsredenen
de alarmknipperlichten inschakelen en uw
reflecterende veiligheidsvest aantrekken.
Opbergruimte
Uitvouwen van de gevarendriehoek
Uitvoeringen met een originele
gevarendriehoek:
F haal de gevarendriehoek uit het etui;
F vouw de poten uit;
F draai beide zijkanten van de driehoek
omhoog;
F maak de zijkanten aan elkaar vast.
Raadpleeg bij andere gevarendriehoeken
de instructies voor het uitvouwen in de
gebruiksaanwijzing van de gevarendriehoek.
Plaatsen van de
gevarendriehoek
In de binnenbekleding van de achterklep
bevindt zich een opbergvak voor de
gevarendriehoek.
F Open de achterklep.
F Ontgrendel het deksel door de schroef een
kwartslag linksom te draaien.
F Plaats de gevarendriehoek achter de auto,
houd u daarbij aan de ter plaatse geldende
regels.
Brandstoftank leeg
(diesel)
Bij auto's met dieselmotor is het in het geval
van een lege brandstoftank noodzakelijk om
het brandstofsysteem te ontluchten.
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan
uw startpoging en herhaal de procedure.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de Tankbeveiliging
(diesel).
1.6 BlueHDi- of 2.0 BlueHDi
150 S&S-motor
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Zet het contact aan (zonder de motor te
starten).
F Wacht ongeveer 6 seconden en zet het
contact af.
F Herhaal de handelingen 10 keer.
F Bedien de startmotor om de motor te
starten.
238
In geval van pech
1.5 BlueHDi- of 2.0 BlueHDi
180 S&S-motor
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Zet het contact aan (zonder de motor te
starten).
F Wacht ongeveer 1 minuut en zet het contact
af.
F Bedien de startmotor om de motor te
starten.
Als de motor niet wil starten, voer dan de
procedure nogmaals uit.
2.0 HDi-motor
F Breng de sierkap weer aan en zorg ervoor
dat deze goed wordt bevestigd.
F Sluit de motorkap.
Boordgereedschap
Het boordgereedschap bestaat uit al het
gereedschap waarmee uw auto is geleverd.
De samenstelling ervan is afhankelijk van de
uitrusting van uw auto:
- bandenreparatieset;
- reservewiel.
Toegang tot het gereedschap
F til de vloerplaat op tot voorbij de twee
inklapbare aanslagen;
F laat de vloerplaat zakken en op deze twee
aanslagen rusten.
Uitvoeringen met een
bandenreparatieset:
F maak de twee klemmen los om het deksel
te openen.
Uitvoeringen met een
reservewiel:
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Open de motorkap.
F Maak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
F Draai de ontluchtingsschroef los.
F Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof
door de transparante slang ziet stromen.
F Draai de ontluchtingsschroef weer vast.
F Bedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan
ongeveer 15 seconden en start de motor
opnieuw).
F Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
Het meeste gereedschap bevindt zich onder de
vloer van de bagageruimte.
Het is als volgt te bereiken:
F open de achterklep,
F zet de verplaatsbare vloerplaat in de
hoogste stand;
8
239
In geval van pech
Al het gereedschap is specifiek bestemd voor uw
auto. Van welk gereedschap uw auto is voorzien,
is afhankelijk van de uitvoering van de auto.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt voor het
verwisselen van een wiel met een beschadigde band.
Gebruik niet een andere krik dan de door de fabrikant
geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de originele krik,
neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats, om de door de
fabrikant voorgeschreven krik aan te schaffen.
De krik voldoet aan de Europese regelgeving zoals
deze is vastgelegd in de Richtlijn 2006/42/EG over
machines.
De krik is onderhoudsvrij.
Beschikbaar gereedschap
1. Wielblokken om het wegrollen van de
auto te voorkomen (afhankelijk van de
uitvoering).
2. Dop voor de slotbouten (in het
dashboardkastje) (afhankelijk van de
uitvoering).
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
3. Afneembaar sleepoog.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het slepen van de auto
en het gebruik van het afneembare sleepoog.
Uitvoeringen met een
bandenreparatieset:
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de bandenreparatieset.
F maak de gereedschapskist los door hem
omhoog te trekken,
F maak de twee klemmen los om het deksel
te openen.
4. Bandenreparatieset.
Deze bestaat uit een 12V-compressor
en een flacon met afdichtmiddel om de
desbetreffende band tijdelijk te repareren
en op spanning te brengen.
240
In geval van pech
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het reservewiel.
Bandenreparatieset
Scan de QR-code op pagina 3 om
verklarende video's te bekijken.
De bandenreparatieset bestaat uit een
compressor en een flacon met afdichtmiddel.
Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren,
zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt
bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
De elektrische installatie van de auto biedt de
mogelijkheid een compressor aan te sluiten en
te gebruiken voor de duur die nodig is om een
gerepareerde lekke band op spanning te brengen.
Samenstelling van de set
1. 12V-compressor, met geïntegreerde
manometer.
2. Flacon met afdichtmiddel, met
geïntegreerde slang.
3. Sticker met snelheidslimiet.
Reparatiemethode
F Parkeer het voertuig zonder het verkeer te
belemmeren en trek de parkeerrem aan.
F Volg de veiligheidsinstructies
(alarmknipperlichten, gevarendriehoek,
dragen van een reflecterend veiligheidsvest,
enz.) met betrekking tot de regels die gelden
in het land waar u zich bevindt.
F Zet het contact af.
F Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
Uitvoeringen met een
reservewiel:
5. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden
verwijderd en kunnen de wielbouten
worden losgedraaid.
6. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
7. Gereedschap voor het verwijderen
van beschermdoppen van wielbouten
(afhankelijk van de uitvoering).
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de beschermdoppen van de wielbouten
worden verwijderd.
8
241
In geval van pech
Verwijder niet het voorwerp dat de
lekkage heeft veroorzaakt uit de band.
F Sluit de slang van de compressor aan op de
flacon met afdichtmiddel.
F Haal het dopje van het ventiel van de lekke
band en bewaar het op een schone plaats.
F Controleer of de schakelaar van de
compressor in de stand "O" staat.
F Rol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
Alleen de 12V-aansluitingen voorin en in
de bagageruimte mogen worden gebruikt
om de compressor aan te sluiten.
De 12V-aansluiting aan de achterzijde van
de middenconsole is niet geschikt voor dit
gebruik.
F Bevestig de sticker met
snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet moet in
het interieur, in het gezichtsveld van de
bestuurder, worden geplakt om hem/haar
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
F Keer de flacon met afdichtmiddel om en
bevestig deze aan de desbetreffende
uitsparing van de compressor.
F Sluit de slang van de flacon met
afdichtmiddel aan op het ventiel van de
lekke band en zet deze stevig vast.
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
242
In geval van pech
F Zet het contact aan.
Als na ongeveer 7 minuten de druk niet
2 bar is, is de band niet te repareren;
neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats
om u verder te helpen.
F Vervang de dop op het ventiel.
F Verwijder de set.
F Verwijder de flacon met afdichtmiddel en
berg deze op.
Let op: het afdichtmiddel is schadelijk bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
De uiterste gebruiksdatum van het middel
is op de flacon vermeld.
Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar
lever deze in bij het PEUGEOT-netwerk of
een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats een
nieuwe flacon met afdichtmiddel te kopen.
Rijd na het repareren van een band met
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
Controleren/aanpassen
bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting
van het afdichtmiddel, ook gebruiken om
de bandenspanning te controleren of de
banden op spanning te brengen.
F Verwijder het dopje van het ventiel van de
band en bewaar het op een schone plaats.
F Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
F Activeer de compressor door de
schakelaar in de stand "l" te zetten tot de
bandenspanning 2.0 bar bedraagt. Het
afdichtmiddel wordt onder druk in de band
gespoten; maak de slang niet los van het
ventiel tijdens deze handeling (kans op
terugslag).
F Zet de schakelaar in de stand "O".
F Ontkoppel de stekker van de compressor
van de 12V-aansluiting in de auto.
F Ga onmiddellijk ongeveer vijf kilometer bij
lage snelheid (tussen 20 en 60 km/h) rijden,
zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.
F Zet de auto stil, controleer de reparatie en
meet de bandenspanning met de set.
F Sluit de slang aan op het ventiel en zet deze
stevig vast.
8
243
In geval van pech
F Controleer of de schakelaar van de
compressor in de stand "O" staat.
F Rol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
Alleen de 12V-aansluitingen voorin en in
de bagageruimte mogen worden gebruikt
om de compressor aan te sluiten.
De 12V-aansluiting aan de achterzijde van
de middenconsole is niet geschikt voor dit
gebruik.
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
F Zet het contact aan.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
Als na 7 minuten de druk niet 2 bar is, is
de band niet te repareren; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te laten helpen.
F Zet, zodra de gewenste bandenspanning is
bereikt, de schakelaar in de stand "O".
F Verwijder de set en berg deze op.
Rijd met een gerepareerde band niet
meer dan 200 km; neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de band
te laten vervangen.
Als de spanning van één of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
F Schakel de compressor in door de
schakelaar in de stand "I" te zetten en breng
de band op de spanning die is aangegeven
op de bandenspanningssticker van de
auto. Om de bandenspanning te verlagen:
druk op de zwarte knop op de slang van de
compressor, bij de aansluiting op het ventiel.
Reservewiel
Scan de QR-code op pagina 3 om
verklarende video's te bekijken.
In het geval van een lekke band kunt u het wiel
met het bij de auto geleverde gereedschap
verwisselen volgens de onderstaande
procedure.
244
In geval van pech
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Raadpleeg voordat u het reservewiel gebruikt
de rubriek Boordgereedschap.
Afhankelijk van de uitvoering is er een
standaard formaat stalen of lichtmetalen
reservewiel aanwezig.
Afhankelijk van het land van verkoop kan
dit ook een noodreservewiel zijn.
Verwijderen van het wiel
F Draai de centrale moer los.
F Verwijder de bevestigingsonderdelen (moer en bout).
F Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het
naar u toe.
F Neem het wiel uit de bagageruimte.
Terugplaatsen van het wiel
Verwijderen van het wiel
Wiel met wieldop
Demonteren: verwijder eerst de wieldop
door deze met behulp van de wielsleutel
bij de ventielopening los te wippen en
vervolgens los te trekken.
Monteren: haal de wielbouten aan en
breng daarna de wieldop aan; plaats
daartoe de opening in lijn met het ventiel
en druk de wieldop vervolgens rondom
vast met de palm van uw hand.
F Leg het wiel in de reservewielbak.
F Draai de moer op de bout een aantal
omwentelingen los.
F Plaats de bevestigingsonderdelen (moer en
bout) op het midden van het wiel.
F Draai de centrale moer vast tot deze klikt en
het wiel goed vastzit.
F Plaats de gereedschapskist in het hart van
het wiel en klik de kist vast.
8
245
In geval van pech
Stilzetten van de auto
Parkeer de auto op een plaats waar u
het verkeer niet hindert en zorg ervoor
dat deze op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond staat.
Trek de parkeerrem aan, tenzij deze in de
automatische stand staat; zet het contact
af en schakel met de handgeschakelde
versnellingsbak naar de eerste versnelling
om de wielen te blokkeren.
Trek de parkeerrem aan, tenzij deze in de
automatische stand staat; zet het contact
af en selecteer met de automatische
transmissie de stand P om de wielen te
blokkeren.
Controleer of de lampjes van het
remsysteem op het instrumentenpaneel
constant branden.
De inzittenden moeten de auto hebben
verlaten en zich op een veilige plaats
bevinden.
Plaats indien nodig een wielblok achter
het wiel kruislings tegenover het te
verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen
op de krik steunt; gebruik een bok.
F Verwijder de sierdop van de wielbouten met
het gereedschap 7 (lichtmetalen velgen).
F Bevestig de dop 2 op de wielsleutel 5 en
draai de slotbout iets los.
F Draai de overige wielbouten iets los met
alleen de wielsleutel 5.
F Plaats het voetstuk van de krik 6 op de
grond, recht onder een van de twee
steunpunten aan de voorzijde A of
achterzijde B. Gebruik het steunpunt dat
zich het dichtste bij het te verwisselen wiel
bevindt.
246
In geval van pech
Monteren van een wiel
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op
een gladde of losse ondergrond kan de
krik wegglijden of wegzakken – Kans op
letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder een
steunpunt A of B onder de auto, en
controleer of de kop van de krik goed
tegen het midden van het contactvlak van
het steunpunt drukt. Anders kan de auto
beschadigd raken en/of de krik wegzakken
– Kans op letsel!
F Draai de krik 6 uit tot de kop van de krik het
krikpunt A of B raakt; het contactvlak van
het gebruikte krikpunt A of B moet goed in
het middelste deel van de kop van de krik
steken.
F Krik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het
reservewiel te monteren.
F Verwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F Verwijder het wiel.
Bevestiging van het stalen reservewiel
of het noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal dat
bij het monteren van het reservewiel de
ringen van de bouten de stalen velg of
het noodreservewiel niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bouten voor de
bevestiging van het reservewiel.
8
247
In geval van pech
Na het verwisselen van een wiel
Leg het wiel met de lekke band in de
bagageruimte of, afhankelijk van de uitvoering,
verwijder de naafdop van het wiel en berg het
op de plaats van het reservewiel op.
Met een noodreservewiel
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspanning
van het reservewiel controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band controleren. Na
nadere inspectie kan de technicus u
vertellen of de band gerepareerd kan
worden of moet worden vervangen.
Doe het volgende:
- schakel bepaalde rijhulpsystemen
(Active Safety Brake, adaptieve
snelheidsregelaar met stopfunctie enz.)
uit, zoals aangegeven op de sticker op
het wiel,
- rijd niet sneller dan de maximaal
toegestane snelheid van 80 km/h.
F Plaats het wiel op de naaf.
F Draai de bouten met de hand vast.
F Draai de slotbout met de wielsleutel 5 en de
dop 2 handvast.
F Draai de overige wielbouten handvast met
alleen wielsleutel 5.
F Laat de auto weer volledig zakken.
F Vouw de krik 6 op en verwijder deze.
F Draai de slotbout geheel vast met de
wielsleutel 5 en de dop 2.
F Draai de overige wielbouten vast met alleen
de wielsleutel 5.
F Bevestig de doppen op de wielbouten
(afhankelijk van de uitvoering).
F Berg het gereedschap op.
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F reinig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik
geen oplosmiddelen,
F gebruik een spons met zeepwater of
een pH-neutraal product,
F wanneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te
verwijderen, houd de straal dan
nooit langdurig op de koplampen,
de achterlichten en de randen ervan
gericht, om beschadiging van de
vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
248
In geval van pech
Bij het vervangen van lampen moet
het contact en de verlichting minstens
enkele minuten zijn uitgeschakeld – om
brandwonden te voorkomen!
F Raak de lamp niet met de vingers aan,
maar gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) toepast
om beschadiging van de koplamp te
voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
LED's (light-emitting diodes)
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om dit type
lampen te laten vervangen.
Halogeenlampen
Controleer ten behoeve van goede
kwaliteitsverlichting of de lamp op juiste
wijze in de behuizing is geplaatst.
Verlichting vóór
Uitvoering met "Full led"-
koplampen
1. Richtingaanwijzers (LED).
2. Dim-/grootlicht (LED).
3. Parkeerlichten/dagrijverlichting (LED)
4. Mistlampen (LED)
Raak de "Full led"-lampen niet aan.
Elektrocutiegevaar!
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Uitvoering met halogeenkoplampen
1. Dagrijverlichting/parkeerlicht (LED's).
2. Dimlicht (H7).
3. Grootlicht (HB3).
4. Richtingaanwijzers (PWY24W).
5. Mistlampen (H11).
Openen van de motorkap/toegang tot
de lampen
Ga voorzichtig te werk bij een warme
motor – Kans op brandwonden!
Houd rekening met voorwerpen of kleding
die vlam kunnen vatten of in de propeller
van de motorventilator kunnen komen –
Kans op beknelling!
8
249
In geval van pech
Gloeilamp van richtingaanwijzer
vervangen (uitvoering met
halogeenkoplampen)
Sneller knipperen van de
richtingaanwijzers (links of rechts)
betekent dat één of meerdere gloeilampen
aan die zijde defect zijn.
F Draai de lamphouder een kwartslag en
verwijder deze.
F Draai de gloeilamp een kwartslag, trek deze
eruit en plaats een nieuwe.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde van demonteren.
De oranje gloeilampen, zoals die van
de richtingaanwijzers, moeten worden
vervangen door lampen met dezelfde
kleur en specificaties.
Sluit bij montage de beschermkap
zorgvuldig om zo de lamp lekdicht te
maken.
Lampen dimlicht vervangen
(uitvoering met halogeenlampen)
F Trek aan de lip om de beschermkap te
verwijderen.
F Trek de stekker naar achteren om deze los
te maken.
F Trek de lamp naar achteren om deze los te
maken.
F Vervang de gloeilamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Lampen grootlicht vervangen
(uitvoering met halogeenlampen)
F Trek aan de lip om de beschermkap te
verwijderen.
F Draai de lamphouder een kwartslag en
verwijder hem.
F Verwijder de lamp en vervang hem.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
250
In geval van pech
Voor het vervangen van dit type lampen
kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Zijknipperlichten (LED's)
Instapverlichting (LED's)
Achterlichten
1. Remlichten (LED).
2. Parkeerlichten/dagrijverlichting (LED)
3. Richtingaanwijzer (WY16W oranje).
4. Achteruitrijlichten (W16W).
5. Mistachterlicht (P21W).
LED: light-emitting diode.
Lampen van mistlampen
vervangen (uitvoering met
halogeenlampen)
F Steek een platte schroevendraaier in het
gaatje van het sierdeel.
F Wip het sierdeel van de mistlamp los.
F Gebruik een Torx-schroevendraaier om de
twee bevestigingsschroeven van de module
te verwijderen.
F Neem de module uit de behuizing.
F Neem de stekker van de lamphouder los.
F Draai de lamphouder een kwartslag en
verwijder hem.
F Vervang het geheel.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
8
251
In geval van pech
Richtingaanwijzers (op de
schermen)
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Achteruitrijlichten (op de achterklep)
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
F Open de achterklep en ontgrendel het
afdekpaneel aan de betreffende zijde.
F Draai de bevestigingsbout van de lampunit
los met een 10 mm pijpsleutel.
F Leg eerst een doek onder de moer
om te voorkomen dat hij achter het
bekledingspaneel van het scherm valt.
F Draai met de hand de bevestigingsmoer van
de lampunit los en verwijder de moer.
F Maak de bevestigingsclip los en beweeg
gelijktijdig de lampunit voorzichtig naar
buiten.
F Verwijder van buitenaf de lampunit voorzichtig
door hem naar achteren en vervolgens
omhoog te trekken.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Draai met een combinatietang de lamphouder
een kwart omwenteling en verwijder hem.
F Verwijder de lamp en vervang hem.
F Open de achterklep en steek vervolgens een
platte schroevendraaier in de uitsparing om
het afdekpaneel aan de desbetreffende zijde
los te maken.
F Draai de bevestigingsbout van de lampunit los
met een 10 mm pijpsleutel.
F Draai met de hand de bevestigingsmoer van
de lampunit los en verwijder de moer.
F Maak de bevestigingsclip los en beweeg
gelijktijdig de lampunit voorzichtig naar buiten.
F Verwijder van buitenaf de lampunit
voorzichtig door hem naar achteren te
trekken.
F Neem de stekker van de lampunit los door
hem aan beide zijden in te drukken.
F Draai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder hem.
F Trek de lamp los en vervang hem.
252
In geval van pech
Raak de uitlaat niet aan indien u de lamp
kort na het afzetten van het contact
vervangt; dit met het oog op mogelijke
brandwonden.
Derde remlicht (LED’s)
Kentekenplaatverlichting
F Steek een kleine schroevendraaier in de
spleet van het lampglas.
F Duw de schroevendraaier naar buiten om
het lampglas los te maken.
F Verwijder het lampglas.
F Trek de lamp eruit en vervang deze.
Ruitenwisserbladen
vervangen
Voordat u een wisserblad
vóór demonteert
Verwijderen
F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.
F Maak het ruitenwisserblad los en verwijder het.
Monteren
F Breng het nieuwe ruitenwisserblad aan en
klik het vast.
F Leg de ruitenwisser voorzichtig op de
voorruit.
Mistachterlichten
Deze lampen zijn te vervangen vanaf de
buitenkant van de achterbumper:
F steek uw hand onder de bumper,
F draai de lamphouder een kwartslag en
verwijder deze,
F draai de gloeilamp een kwartslag, trek deze
eruit en plaats een nieuwe.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde van demonteren.
F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut na het afzetten van het contact
om de ruitenwissers naar het midden van de
voorruit (onderhoudsstand) te verplaatsen.
8
253
In geval van pech
Na het monteren van een
ruitenwisserblad vóór
F Zet het contact aan.
F Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar
om de ruitenwissers in de ruststand te
zetten.
Een zekering vervangen
Toegang tot het gereedschap
De tang voor het verwijderen van zekeringen
bevindt zich achter het deksel van de zekeringkast.
F Trek het deksel eerst linksboven en dan
rechtsboven los.
F Verwijder het deksel en keer het om,
F Haal de tang uit de houder.
F Open het dashboardkastje.
F Druk op de middelste hendel van de deksel
van de zekeringkast.
F Laat de deksel volledig omlaag.
F Haal de tang uit de houder.
Een zekering vervangen
Voordat u een zekering vervangt, dient u:
F de oorzaak van de storing op te sporen en
te (laten) verhelpen,
F alle stroomverbruikers uit te schakelen,
F de auto stil te zetten en het contact af te
zetten,
F de defecte zekering op te sporen aan de
hand van de actuele zekeringtabellen en
schema's.
Bij het werken aan een zekering moet u:
F de speciale tang gebruiken om de zekering
uit de zekeringkast te verwijderen en moet
u controleren of het smeltdraadje van de
zekering intact is,
F een defecte zekering altijd vervangen door
een zekering met dezelfde stroomsterkte
(dezelfde kleur); een afwijkende
stroomsterkte kan storingen veroorzaken
(brand).
Als de storing zich kort na het vervangen
van de zekering opnieuw voordoet, laat
dan het elektrische systeem controleren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
De zekeringtabellen en de bijbehorende
schema's zijn verkrijgbaar bij
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Het vervangen van een zekering door
een andere dan in de zekeringtabellen
genoemd, kan tot ernstige storingen
leiden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
254
In geval van pech
Goed Defect
Tang
Montage van elektrische accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds rekening
gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in
de auto monteert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren van extra
accessoires die niet door PEUGEOT
aanbevolen en geleverd worden, en
niet volgens haar voorschriften zijn
gemonteerd. Dit geldt met name als
het totale stroomverbruik van alle extra
accessoires meer dan 10 milliampère
bedraagt.
Zekeringen in het
dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard (linkerzijde).
Om toegang tot de zekeringen te krijgen, dient
u dezelfde procedure te volgen als beschreven
in de gereedschapsset voor het vervangen van
zekeringen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer meer informatie over de toegang tot de
gereedschapsset.
8
255
In geval van pech
Versie 1 (Full)
Kast 1
Zekeringnr.
Stroomsterkte (A)
Functies
F1 3 A Keyless entry and start
F2 5 A Multifunctionele display.
F5 5 A Achteruitrijcamera, parkeerhulp.
F7 10 A Hifi-versterker.
F8 20 A Ruitenwisser achter.
F10 30 A Sloten.
F11 30 A Sloten.
F17 10 A 12V-aansluiting bagageruimte.
F18 5 A Noodoproep en pechhulpoproep.
F22 3 A Verlichting dashboardkastje.
F26 3 A
Display verklikkerlampje veiligheidsgordels niet vastgemaakt.
F27 3 A Regen- en zonnesensor.
F31 5 A Airbags.
F33 15 A 12V-aansluiting vóór
F35 5 A Instrumentenpaneel.
F36 20 A
Autosysteem, touchscreen, CD-speler, audio- en
navigatiesysteem.
Zekeringnr. Stroomsterkte (A) Functies
F17 10 A Zitposities in het geheugen opslaan
Kast 2
256
In geval van pech
Versie 2 (Eco)
Zekeringnr. Stroomsterkte (A) Functies
F4 15 A Claxon.
F5 20 A Ruitensproeierpomp voor.
F6 20 A Ruitensproeierpomp achter.
F7 10 A 12V-aansluiting.
F8 20 A Ruitenwisser achter.
F10 30 A Sloten.
F11 30 A Sloten.
F14 5 A Alarmsignaal.
F17 5 A Instrumentenpaneel.
F22 3 A Regen- en zonnesensor.
F24 5 A Achteruitrijcamera, parkeerhulp.
F25 5 A Airbags.
F27 5 A Alarm.
F28 5 A Noodoproep en pechhulpoproep.
F29 20 A
Autosysteem, touchscreen, CD-speler, audio- en
navigatiesysteem.
F32 15 A Aansteker.
F36 5 A Verlichting dashboardkastje.
Zekeringkast in de
motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu.
Toegang tot de zekeringen
F Maak de twee vergrendelingen A los.
F Verwijder het deksel.
F Vervang de zekering.
F Sluit na het vervangen van de zekering
zorgvuldig het deksel en zet de twee
vergrendelingen A vast voor een goede
afdichting van de zekeringkast.
8
257
In geval van pech
12V-accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu
voor het starten van de motor met behulp van
startkabels en voor het laden van een lege
accu.
Versie 1 (Full)
Zekeringnr. Stroomsterkte (A) Functies
F14 15 A Ruitensproeierpomp.
F15 5 A Stuurbekrachtiging.
F20 25 A Ruitensproeierpomp.
F22 15 A Claxon.
F23 15 A Grootlicht rechts.
F24 15 A Grootlicht links.
Zekeringnr. Stroomsterkte (A) Functies
F8 30 A Emissieregelsysteem dieselmotor (AdBlue).
F12 15 A Automatische transmissie.
F14 5 A Automatische transmissie.
Versie 2 (Eco)
Zekeringnr. Stroomsterkte (A) Functies
F16 25 A Mistlampen vóór.
F18 10 A Grootlicht rechts.
F19 10 A Grootlicht links.
Kast 1
Kast 2
Algemeen
12V-loodaccu
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden verwerkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
speciaal afvalstoffendepot.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u
handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur of vonken veroorzakende
bronnen, om elk risico van brand- of
explosiegevaar uit te sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
258
In geval van pech
Toegang tot de accu
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster.
Start de motor nooit door een acculader
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V
of hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een
nominale spanning van 12 V en een
capaciteit minimaal gelijk aan die van de
ontladen accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet
in de buurt van bewegende delen van
de motor (ventilator, aandrijfriemen enz.)
bevinden.
Maak de (+) klem niet los bij draaiende
motor.
De accu bevindt zich onder de motorkap.
Voor toegang tot de (+) klem:
F ontgrendel de motorkap met de interne
code en vervolgens de externe code;
F til de motorkap op en plaats de
motorkapsteun.
Pluspool (+).
Deze is voorzien van een aansluiting met
snelkoppeling.
Minpool (-).
Omdat de minpool van de accu niet bereikbaar
is, bevindt zich vlak bij de accu een afzonderlijk
massapunt.
F Beweeg, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog.
F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+)
van de ontladen accu A (bij het gebogen
metalen gedeelte) en vervolgens op de
pluspool (+) van de hulpaccu B of de
startbooster.
F Sluit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van de hulpaccu B of de
startbooster (of op een massapunt van de
auto met de hulpaccu).
F Sluit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt Cvan
de auto met de lege accu.
F Start de motor van de auto met de hulpaccu
en laat deze gedurende enkele minuten
draaien.
F Stel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een nieuwe
poging te doen.
8
259
In geval van pech
F Wacht tot de motor stationair draait.
F Neem vervolgens de kabels in omgekeerde
volgorde los.
F Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F Laat de motor minimaal 30 minuten draaien,
rijdend of stilstaand, om het laadniveau van
de accu op een correct peil te krijgen.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
De accu opladen met een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op voldoende capaciteit te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
- als u voornamelijk korte ritten maakt,
- voordat de auto meerdere weken niet wordt
gebruikt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als u zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een lader
die geschikt is voor loodaccu's en die een
nominale spanning van 12 V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de
acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.
De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld.
F Zet het contact af.
F Schakel alle stroomverbruikers uit
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
enz.).
F Schakel om gevaarlijke vonken te
voorkomen de lader B uit alvorens de
kabels op de accu aan te sluiten.
F Controleer of de kabels van de lader in
goede staat zijn.
F Beweeg het kunststof kapje van de pluspool
(+) omhoog (indien aanwezig).
F Sluit de kabels van de lader B als volgt aan:
- de rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van de accu A,
- De zwarte minkabel (-) op het massapunt
C van de auto.
F Zet na afloop van het laden eerst acculader
B uit voordat u de kabels losneemt van
accu A.
Als deze sticker is aangebracht, mag
uitsluitend een 12V-lader worden gebruikt.
Anders kan de elektrische uitrusting
van het Stop & Start-systeem ernstig
beschadigd raken.
260
In geval van pech
Een aantal functies, waaronder het Stop &
Start-systeem, is niet beschikbaar als de
laadtoestand van de accu onvoldoende is.
Loskoppelen van de accu
Als u de auto gedurende langere tijd niet
gaat gebruiken, koppel dan de accu los. Op
deze manier blijft het laadniveau van de accu
voldoende om de motor weer te starten.
Voer de volgende handelingen uit alvorens de
accu los te koppelen:
F sluit alle te openen carrosseriedelen
(portieren, achterklep, ruiten, zonnedak);
F schakel alle stroomverbruikers (autoradio,
ruitenwissers, verlichting, enz.) uit;
F zet het contact uit en wacht vier minuten.
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)
Aansluiten van de plusklem (+)
De hendel tijdens het vergrendelen niet
forceren omdat de klem dan mogelijk
verkeerd zit; start de procedure opnieuw.
F Trek hendel A zo ver mogelijk omhoog om
accupoolklem B te ontgrendelen.
F Beweeg de accupoolklem B omhoog om
hem te verwijderen.
F Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog.
F Plaats de geopende accupoolklem B op de pluspool (+).
F Druk de accupoolklem B volledig omlaag.
F Beweeg hendel A omlaag om accupoolklem B te
vergrendelen.
Na het weer aansluiten van de accukabels
Na opnieuw aansluiten van de accu moet u het
contact aanzetten en vervolgens 1 minuut
wachten alvorens de motor te starten, om de
elektronische systemen te initialiseren.
Bij auto's met rechtse besturing moet
ongeveer 15 minuten worden gewacht
voordat de motor wordt gestart wanneer
de kilometerteller 100 km heeft bereikt.
Probeer nooit om een bevroren accu te
laden – Risico op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig en
corrosief zuur).
U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los
te nemen.
Mochten er zich na deze handeling kleine storingen
blijven voordoen, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het zelf
opnieuw initialiseren van de elektronische systemen
zoals:
- de sleutel met afstandsbediening of de
elektronische sleutel (afhankelijk van de uitvoering),
8
261
In geval van pech
Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het Stop
& Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt het systeem pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal 8
uur), niet is gebruikt.
-
het schuif-/kanteldak en het elektrische
zonnescherm;
- de elektrische ruitbediening;
- de datum en de tijd,
- de voorkeuzezenders.
Slepen van de auto
U kunt de auto laten slepen door een andere
auto of een andere auto slepen met behulp van
het afneembare sleepoog.
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog is opgeborgen in een
gereedschapskist onder de vloerplaat van de
bagageruimte.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over toegang tot het
gereedschap.
Slepen van uw auto
F Maak het klepje in de voorbumper los door
op de linkerbovenhoek ervan te drukken.
F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
F Zet de versnellingsbak in de
neutraalstand.
Het niet opvolgen van dit voorschrift kan
ertoe leiden dat bepaalde componenten
(remsysteem, transmissie, ...) beschadigd
raken en dat de rembekrachtiger na het
starten mogelijk niet meer werkt.
F Ontgrendel het stuurwiel en zet de
parkeerrem vrij.
F Schakel de alarmknipperlichten van de twee
auto's in.
F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de
snelheid als het af te leggen traject beperkt.
Slepen van een andere auto
F Maak het klepje in de achterbumper los
door het aan de linkerzijde in te drukken.
262
In geval van pech
F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
F Schakel de alarmknipperlichten van de twee
auto's in.
F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de
snelheid als het af te leggen traject beperkt.
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de
trekkende auto hoger is dan van de auto
die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van
de gesleepte auto blijven zitten. Deze
persoon moet beschikken over een geldig
rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen
op de grond altijd een goedgekeurde
sleepstang; kabels, touwen en riemen zijn
verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met
uitgeschakelde motor, werken ook de rem-
en stuurbekrachtiging niet.
Schakel in de volgende gevallen een
professioneel bergingsbedrijf in:
- als de auto is gestrand op de
autosnelweg of autoweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de
versnellingsbak in de neutraalstand te
zetten, het stuurslot te ontgrendelen of
de parkeerrem los te zetten,
- als het bij een auto met automatische
transmissie niet mogelijk is om deze te
slepen met draaiende motor,
- bij takelen met slechts twee wielen op
de grond,
- bij het ontbreken van een
goedgekeurde sleepstang.
263
9
Technische gegevens
Technische gegevens
motoren en
aanhangergewichten
Motoren
De technische gegevens van de motor van uw
auto staan vermeld op het kentekenbewijs en in
de commerciële documentatie.
Het maximumvermogen komt overeen met de
op de testbank gehomologeerde waarde, onder
de omstandigheden die zijn vastgelegd in de
Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/EG).
Raadpleeg voor meer informatie het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gewichten en
aanhangergewichten
De gewichten een aanhangergewichten van uw
auto staan vermeld op het kentekenbewijs van
uw auto en in de commerciële documentatie.
U vindt deze waarden ook op het
constructeursplaatje.
Raadpleeg voor meer informatie het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het maximaal toegestane treingewicht en de
aanhangergewichten gelden tot een hoogte
van maximaal 1000 meter. Het opgegeven
aanhangergewicht dient voor elke extra
1000 meter met 10% te worden verminderd.
De aanbevolen kogeldruk is het gewicht dat op
de trekhaakkogel mag rusten.
TMT: toegestaan maximaal treingewicht.
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de
prestaties van de auto minder worden
om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden
verminderd.
Het trekken van een aanhanger met een
licht beladen auto heeft een negatieve
invloed op het weggedrag.
Met een aangekoppelde aanhanger heeft
de auto een langere remweg.
Rijd bij het trekken van een aanhanger
nooit sneller dan 100 km/h (houd u aan de
ter plaatse geldende regels).
Als de buitentemperatuur hoog is, is het
raadzaam om na het stilzetten van de auto
de motor 1 tot 2 minuten stationair te laten
draaien zodat deze beter kan afkoelen.
264
Technische gegevens
Benzinemotoren en aanhangergewichten
Motor
1.2 PureTech
130 S&S
1.2 PureTech
130 S&S
1.2 PureTech
130 S&S
1.6 THP 150 1.6 THP 165
1.6 THP 165
S&S
Versnellingsbak
BVM6
(handgeschakeld,
6 versnellingen)
BVM6
(handgeschakeld,
6 versnellingen)
EAT6
(automaat, 6
versnellingen)
EAT6
(automaat, 6
versnellingen)
EAT6
(automaat, 6
versnellingen)
EAT6
(automaat, 6
versnellingen)
Code
LHK
(EB2ADTS
MB6 STT)
CRK
(EB2DTS MCM
STT)
CRQ – CXQ
(EB2DTS AT6III
STT)
(EB2DTSM
AT6III STT)
KUM
(EP6FDTMD
AT6III)
KNM
(EP6FDTM
AT6III)
KHQ
(EP6FDT AT6III
STT)
Modelcode
M...
RHNSJ/C1B
RHNSJ/C1F
RHNYH/C1B
RHNYH/C1F
-
RHNYH/C1K
RHNYW/C1B
RHNYW/C1F
RHNWW/C1B
RHNWW/C1F
45GXV/C1A
45GXW/C1A
45GYV/C1A
45GYW/C1A
45GZW/C1B
45GZW/C1F
Cilinderinhoud (cm³) 1199 1199 1199 1598 1598 1598
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 96 96 96 110 121,4 121,4
Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij Loodvrij Loodvrij Loodvrij
Aanhanger geremd (binnen max.
toelaatbaar treingewicht) (kg)
helling max. 10% of 12%
1400 1400-1300 1200 600 600 1550
Aanhanger ongeremd (kg) 690 660 670 600 600 685
Maximale kogeldruk (kg) 56 80 80 70 70 80
265
9
Technische gegevens
Dieselmotoren en aanhangergewichten
Motor 1.5 BlueHDi 130 S&S 1.5 BlueHDi 130 S&S
Versnellingsbak
BVM6
(handgeschakeld, 6 versnellingen)
EAT8
(automaat, 8 versnellingen)
Code
MAK
(DV5RC ML6O STT)
MA1
(DV5RC ATN8 STT)
Modelcode
M...
CYHZJ/C2B
CYHZJ/C2F
CYHZJ/C2K
CYHZR/C2B
CYHZR/C2F
CYHZR/C2K
Cilinderinhoud (cm³) 1499 1499
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 96 96
Brandstof Diesel Diesel
Aanhanger geremd (binnen max.
toelaatbaar treingewicht) (kg)
helling max. 10% of 12%
1500 1300
Aanhanger ongeremd (kg) 745 750
Maximale kogeldruk (kg) 70 52
266
Technische gegevens
Motor
1.6 BlueHDi 100
S&S
1.6 BlueHDi 115
S&S
1.6 BlueHDi 115
S&S
1.6 BlueHDi 120
S&S
1.6 BlueHDi 120
S&S
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
BVM6
(handgeschakeld,
6 versnellingen)
EAT6
(automaat,
6 versnellingen)
BVM6
(handgeschakeld,
6 versnellingen)
EAT6
(automaat,
6 versnellingen)
Code
KEJ
(DV6FD BE4
STT)
LAK
(DV6FC ML6C
STT)
LAQ
(DV6FC AT6III
STT)
KDK
(DV6FC ML6C
STT)
KDQ
(DV6FC AT6III
STT)
Modelcode
M...
CBHYB/C2B
CBHYB/C2F
CBHYB/C2B
CBHYB/C2F
CBHXW/C2B
CBHXW/C2F
CBHZH/C2B
CBHZH/C2F
-
CBHZH/C2K
CBHZW/C2B
CBHZW/C2F
Cilinderinhoud (cm³) 1560 1560 1560 1560 1560
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 73 85 85 88 88
Brandstof Diesel Diesel Diesel Diesel Diesel
Aanhanger geremd (binnen max.
toelaatbaar treingewicht) (kg)
helling max. van 10% of 12%
1300 1500 1300 1500-1400 1300
Aanhanger ongeremd (kg) 680 685 695 685 695
Maximale kogeldruk (kg) 80 80 80 80 80
267
9
Technische gegevens
Dieselmotoren en aanhangergewichten
Motoren 2.0 HDi 150 2.0 HDi 150 2.0 BlueHDi 150 S&S 2.0 BlueHDi 180 S&S
Versnellingsbak
BVM6
(handgeschakeld,
6 versnellingen)
EAT6
(automaat,
6 versnellingen)
BVM6
(handgeschakeld,
6 versnellingen)
EAT8
(automaat,
8 versnellingen)
Code
LR6
(DW10FD ML6C)
LRM
(DW10FD AM6III)
KBK
(DW10FD ML6C STT)
KA1
(DW10FC AMN8 STT)
Modelcode
M...
JAHXG/C2A
JAHXG/C2E
JAHXL/C2A
JAHXL/C2E
JAHXV/C2A
JAHXV/C2E
JAHRH/C2B
JAHRH/C2F
JAHSH/C2B
JAHSH/C2F
JAHXH/C2B
JAHXH/C2F
JEHZP/C2B
JEHZP/C2F
-
JEHZP/C2K
Cilinderinhoud (cm³) 1997 1997 1997 1997
Max. vermogen: ECE-norm (kW) 110 110 110 130
Brandstof Diesel Diesel Diesel Diesel
Aanhanger geremd (binnen max.
toelaatbaar treingewicht) (kg)
helling max. van 10% of 12%
600 600 2000 2000
Aanhanger ongeremd (kg) 600 600 745 745-750
Maximale kogeldruk (kg) 70 70 80 80
268
Technische gegevens
Afmetingen (in mm)
Deze afmetingen zijn gemeten bij een onbeladen auto.
269
9
Technische gegevens
Identicatie
De auto is voorzien van verschillende zichtbare
merktekens voor de identificatie en registratie
van de auto.
A. Voertuigidentificatienummer (VIN) onder
de motorkap.
Dit is het ingeslagen chassisnummer.
B. Voertuigidentificatienummer (VIN) op het
dashboard.
Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar
door de voorruit.
C. Constructeursplaatje.
Deze eenmalige sticker is aangebracht ter
hoogte van het rechterportier.
Deze sticker bevat de volgende informatie:
- de naam van de fabrikant,
- het Europese typegoedkeuringsnummer,
- het voertuigidentificatienummer (VIN),
- het maximaal toelaatbare voertuiggewicht
(GVW),
- het maximaal toelaatbare treingewicht
(GTW),
- het maximale gewicht op de voortrein,
- het maximale gewicht op de achtertrein.
D. Sticker bandenspecificaties/kleurcode.
Deze eenmalige sticker is aangebracht in de
sponning van het bestuurdersportier.
De sticker bevat de volgende informatie over
de banden:
- de bandenspanning, onbeladen en met volle
belading,
-
de bandspecificatie, bestaande uit maat en
type, alsmede belastings- en snelheidsindex;
- de bandenspanning van het reservewiel.
Op de sticker staat ook de kleurcode van de lak
vermeld.
De auto kan bij levering zijn voorzien van
banden met een andere aanduiding voor
belasting en snelheid dan vermeld op de
sticker: dit maakt voor de bandenspanning
geen verschil.
270
Technische gegevens
1
.
PEUGEOT Connect Nav
PEUGEOT Connect Nav
GPS-navigatie – Applicaties
– Multimedia-audio –
Bluetooth
®
-telefoon
Inhoud
De eerste stappen 2
Stuurkolomschakelaars 3
Menu's 3
Gesproken commando's 5
Navigatie 11
Online navigatie 13
Applicaties 16
Radio 21
DAB-radio (Digital Audio Broadcasting) 22
Media 23
Telefoon 25
Instellingen 29
Veelgestelde vragen 32
De beschreven functies en instellingen
kunnen afwijken van die van het systeem
in uw auto.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetooth-
telefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
aangezet contact.
Het systeem is zodanig beveiligd dat het
uitsluitend in uw auto functioneert.
De overgang naar de waakfase wordt
aangekondigd door de melding Eco-mode.
Hieronder vindt u de link naar de OSS
(Open Source Software)-broncodes voor
het systeem.
https://www.groupe-psa.com/fr/oss/
https://www.groupe-psa.com/en/oss/
2
12:1318,5 21,523 °C
PEUGEOT Connect Nav
De eerste stappen
Als u bij draaiende motor op de toets
drukt, wordt het geluid onderbroken.
Als u bij afgezet contact op de toets wordt
drukt, wordt het systeem ingeschakeld.
Volumeregeling.
Gebruik de toetsen aan weerszijden van
of onder het touchscreen om de menu's te
openen en druk vervolgens op de virtuele
toetsen op het touchscreen.
Gebruik al naar gelang het model de toetsen
"Bron" of "Menu" aan weerszijden van het
touchscreen om de menu's te openen en
druk vervolgens op de op het touchscreen
weergegeven toetsen.
U kunt op elk gewenst moment het menu
oproepen door het scherm kort met drie vingers
aan te raken.
Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn wit.
Druk op de "X" om een niveau lager te gaan.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Het touchscreen is een capacitief scherm.
Voor het schoonmaken van het scherm is
het raadzaam gebruik te maken van een niet
schurende zachte doek (bijvoorbeeld een
brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte handen.
* Afhankelijk van de apparatuur.
Bepaalde informatie wordt permanent
weergegeven in de bovenste balk van het
touchscreen:
- Basisinformatie van de airconditioning
(afhankelijk van de uitvoering)
en rechtstreekse toegang tot het
desbetreffende menu.
- Rechtstreekse toegang tot de keuze van de
geluidsbron, de lijst met zenders (of titels,
afhankelijk van de geluidsbron).
- Toegang tot de notificaties van
meldingen, e-mailberichten, updates
van kaartgegevens en – afhankelijk van
beschikbaarheid – de aanwijzingen van het
navigatiesysteem
- Toegang tot de instellingen van
het touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Selecteren van de geluidsbron (afhankelijk van
de uitvoering):
- FM-/DAB*-/AM*-radiozenders.
- Toets USB.
- CD-speler (afhankelijk van het model).
- Via de AUX-aansluiting aangesloten
mediaspeler (afhankelijk van het model).
- Telefoon verbonden via Bluetooth
en multimedia-uitzending Bluetooth*
(streaming).
3
.
21,518,5
12:1323 °C
PEUGEOT Connect Nav
Via het menu "Instellingen" kunt
u een profiel voor één persoon
of voor een groep personen met
gemeenschappelijke instellingen
aanmaken, waarbij vele instellingen
mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio,
audio-instellingen, navigatiegeschiedenis,
favoriete contacten, enz.). De instellingen
worden automatisch aangepast.
Onder zeer warme omstandigheden kan het
volume worden beperkt om het systeem te
beschermen. Het systeem kan gedurende
ten minste 5 minuten stand-by (scherm en
geluid uitgeschakeld) worden gezet.
Zodra de temperatuur in het interieur is
gezakt, zal de oorspronkelijke instelling
weer worden gebruikt.
Stuurkolomschakelaars
Afhankelijk van het model.
Gesproken commando's:
Deze knop bevindt zich op het stuurwiel
of op het uiteinde van de lichtschakelaar
(afhankelijk van de uitvoering).
Kort indrukken: gesproken commando's
van het systeem.
Lang indrukken: gesproken commando's
smartphone via het systeem.
of
Geluidsvolume verhogen.
of
Geluid onderbreken/herstellen.
Of
Geluidsweergave onderbreken
door gelijktijdig indrukken van de
volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen: druk op
één van de twee volumetoetsen.
of
Geluidsvolume verlagen.
of
Media (kort indrukken): veranderen
van multimediabron.
Telefoon (kort indrukken): start
telefoongesprek.
Tijdens telefoongesprek (kort
indrukken): toegang tot het
telefoonmenu.
Telefoon (lang indrukken) :
inkomend gesprek weigeren,
einde gesprek; als de telefoon niet
wordt gebruikt, toegang tot het
telefoonmenu.
of
Radio (draaien): automatisch
zoeken naar vorige/volgende
zender.
Media (draaien): vorige/volgende
nummer, scrollen door lijsten.
Kort indrukken: bevestigen van een
selectie. Indien niets geselecteerd:
toegang tot voorkeuzezenders.
Radio: weergeven van de zenderlijst.
Media: weergeven van de tracklijst.
Radio (ingedrukt houden):
weergeven van de lijst met
beschikbare radiozenders.
Menu's
Afhankelijk van uitvoering en uitrusting
Airconditioning
Instellen van de temperatuur en de
aanjagersnelheid.
4
12:1318,5 21,523 °C
FM/87.5 MHz
87.5MHz
12:1318,5 21,523 °C
12:1318,5 21,523 °C
12:1318,5 21,523 °C
PEUGEOT Connect Nav
Online navigatie
of
Navigatiesysteem instellen en
bestemming invoeren.
Gebruiken van de beschikbare
realtime-diensten, afhankelijk van
de uitrusting.
Applicaties
of
Gebruik van bepaalde apps van de
smartphone met internetverbinding,
via CarPlay
®
, MirrorLink
TM
or
Android Auto.
Controleer de Bluetooth
®
- en
wifi-verbinding van uw smartphone.
Radio Media
Telefoon
of
Via Bluetooth
®
verbinden van een
telefoon, berichten en e-mails lezen
en snelberichten versturen.
Configuratie
of
Configureren van een persoonlijk
profiel en/of configureren van het
geluid (balans, sfeer enz.) en de
weergave (taal, eenheden, datum,
tijd, enz.).
of
Een geluidsbron of radiozender
selecteren, foto's weergeven.
5
.
12:1318,5 21,523 °C
12:1318,5 21,523 °C
PEUGEOT Connect Nav
Auto
of
Activeren, deactiveren en
configureren van bepaalde
voertuigfuncties.
Gesproken commando's
Stuurkolomschakelaars
Druk kort op deze toets om de
functie gesproken commando's te
activeren.
Neem de volgende aanwijzingen in acht
om ervoor te zorgen dat het systeem uw
gesproken commando's altijd herkent:
- spreek met een normale stem de
woorden volledig uit, zonder uw stem
te verheffen.
- wacht voordat u spreekt altijd op de
"piep" (geluidssignaal).
- houd voor een optimale werking de
ruiten en het schuifdak (indien van
toepassing) gesloten om storende
geluiden van buitenaf te voorkomen,
- vraag uw passagiers voordat u
gesproken commando's geeft om even
niet te praten.
De eerste stappen
Voorbeeld van een "gesproken
commando" voor het navigatiesysteem:
"Navigeer naar adres "Kerkstraat 11
Amsterdam"".
Voorbeeld van een "gesproken
commando" voor de radio en de
multimediafuncties:
"Artiest "Madonna" afspelen".
Voorbeeld van een "gesproken
commando" voor de telefoon:
"Bel Jan".
De gesproken commando's zijn
beschikbaar in 12 talen (Engels, Frans,
Italiaans, Spaans, Duits, Nederlands,
Portugees, Pools, Turks, Russisch,
Arabisch en Braziliaans).
Voor bepaalde gesproken commando's
bestaan er synoniemen.
Voorbeeld: Navigeer naar/
Routebegeleiding naar/Ga naar/...
In het Arabisch zijn de gesproken
commando's voor: "Navigeer naar adres"
en "POI weergeven in de stad" niet
beschikbaar.
6
PEUGEOT Connect Nav
Informatie – het systeem gebruiken
Druk op de spraaktoets en
zeg wat u wilt na de pieptoon.
U kunt mij altijd onderbreken
door op deze toets te drukken.
Als u er nogmaals op drukt
terwijl ik op een commando
wacht, wordt ons gesprek
beëindigd. Als u opnieuw wilt
beginnen, zegt u "annuleren".
Als u iets ongedaan wilt
maken, zegt u "terug". Om te
allen tijde informatie en tips te
krijgen, zegt u "help". Als u mij
vraagt iets te doen en er mist
informatie, zal ik u een paar
voorbeelden geven om u er
stap voor stap doorheen te
lopen. U krijgt meer informatie
in "dialoogmodus beginner".
U kunt de dialoogmodus op
"expert" zetten als u zich er al
meer vertrouwd voelt.
Algemene gesproken
commando's
Deze commando's kunnen vanaf elke
schermpagina worden gegeven nadat op
de stuurwieltoets "Gesproken commando's"
of "Telefoon" is gedrukt, behalve als er een
telefoongesprek bezig is.
Gesproken commando's Helpberichten
Help Ik kan u met allerlei onderwerpen helpen.
U kunt bijvoorbeeld zeggen: "help voor
telefoon", "help voor navigatie", "help voor
multimedia" of "help voor radio". Om een
overzicht te krijgen over hoe de spraakdialoog
werkt, kunt u zeggen "help voor gesproken
commando's".
Hulp bij gesproken commando's
Hulp bij navigatie
Hulp bij radio
Hulp bij media
Hulp bij telefoon
Zet dialoogmodus op <...> Kies de modus "beginner" of "expert".
Selecteer profiel <...> Selecteer profiel 1, 2 of 3.
Ja Zeg "ja" als het klopt. Anders zegt u "nee" en
dan beginnen we opnieuw.
Nee
7
.
PEUGEOT Connect Nav
Gesproken commando's
"Navigatie"
Deze commando's kunnen vanaf elke
schermpagina worden gegeven nadat op
de stuurwieltoets "Gesproken commando's"
of "Telefoon" is gedrukt, behalve als er een
telefoongesprek bezig is.
Gesproken commando's Helpberichten
Navigeer naar huis Om de navigatie te starten of een routepunt
toe te voegen, zegt u "navigeer naar" en dan
het adres of de naam van de contactpersoon.
Bijvoorbeeld "navigeer naar adres Kerkstraat
11 Amsterdam" of "navigeer naar contact Jan
Janssen". U kunt aangeven of het een favoriete
of recente bestemming is. Bijvoorbeeld
"navigeer naar favoriet adres Tennisclub" of
"navigeer naar recente bestemming Kerkstraat
11 Amsterdam". U kunt ook "navigeer naar
huis" zeggen. Om POI's op een kaart te zien,
kunt u bijvoorbeeld "toon hotels in Rotterdam"
of "toon POI tankstation in de buurt" zeggen.
Voor meer informatie kunt u "hulp bij
routebegeleiding" zeggen.
Navigeer naar het werk
Navigeer naar favoriet adres <...>
Navigeer naar contact <...>
Navigeer naar adres <...>
Toon POI <...> in de buurt
Af te leggen afstand Om informatie over uw huidige route te krijgen,
kunt u zeggen "wat is de nog af te leggen
tijd" of "afstand", of "aankomsttijd". Om meer
commando's te leren, kunt u "hulp bij navigatie"
zeggen.
Af te leggen tijd
Aankomsttijd
Stop navigatie
Geef de gesproken commando's voor de
bestemming (adres) in de taal die in het
systeem is ingesteld.
8
PEUGEOT Connect Nav
Deze commando's kunnen vanaf elke
schermpagina worden gegeven nadat
op de stuurwieltoets "Gesproken
commando's" of "Telefoon" is gedrukt,
behalve als er een telefoongesprek bezig
is.
Gesproken commando's Helpberichten
Stem af op zender <...> U kunt een radiozender uitkiezen door "stem
af op" en dan de zendernaam of frequentie
te zeggen. Bijvoorbeeld "stem af op zender
Talksport", of "stem af op 98,5 FM". Om naar
een voorkeuze radiozender te luisteren, zegt
u bijvoorbeeld "stem af op voorkeuze nummer
vijf".
Wat speelt er nu Om de details van het "nummer", de "artiest" en
het "album" van de afgespeelde muziek weer te
geven, zegt u "Wat speelt er nu"
Speel nummer <...> af Gebruik het commando "speel" om het type
muziek dat u wilt luisteren af te spelen. U kunt
selecteren via "nummer", "artiest" of "album".
Zeg bijvoorbeeld "artiest Madonna afspelen",
"nummer 'Te Laat' afspelen", of "album ‘Hotel
New York’ afspelen".
Speel artiest <...> af
Speel album <...> af
De gesproken commando's voor
multimedia zijn uitsluitend beschikbaar bij
gebruik van de USB-aansluiting.
Gesproken commando's
"Radio Media"
9
.
PEUGEOT Connect Nav
Gesproken commando's
"Telefoon"
Als er een telefoon is verbonden met
het systeem, kunnen deze gesproken
commando's vanaf elke primaire
schermpagina worden gegeven nadat op
de stuurwieltoets "Telefoon" is gedrukt,
behalve als er een telefoongesprek bezig is.
Als er geen telefoon is aangesloten
door middel van Bluetooth, kondigt een
gesproken bericht het volgende aan: "Maak
a.u.b. eerst contact met een telefoon".
Hierna wordt de spraaksessie afgesloten.
Gesproken commando's Helpberichten
Bel <...>* Om te telefoneren, zegt u "bel" en dan de
naam van de contactpersoon, bijvoorbeeld
"Bel Jan". U kunt ook het telefoontype noemen,
bijvoorbeeld "Bel Jan thuis". Om een nummer
te kiezen, zegt u "kies" gevolgd door het
telefoonnummer, bijvoorbeeld "Kies 0123
4567890". U kunt uw voicemail afluisteren
door "bel voicemail" te zeggen. Om een SMS
te sturen, zegt u "verstuur standaard SMS
naar" gevolgd door het contact en de naam
van het standaardbericht dat u wilt verzenden.
Bijvoorbeeld, "verstuur standaard SMS naar
Jan, Ik kom te laat". Om een lijst met contacten
of oproepen weer te geven, zegt u "toon
contacten" of "toon oproepen". Voor meer
informatie over SMS berichten, zegt u "hulp bij
SMS".
Bel <...>*
Toon contacten*
Toon oproepen*
Bel voicemail*
* Deze functie is alleen beschikbaar als
de met het systeem verbonden telefoon
geschikt is voor het downloaden van
het telefoonboek en de lijst van recente
oproepen, en als deze gegevens werkelijk
zijn gedownload.
10
PEUGEOT Connect Nav
Als er een telefoon is verbonden met
het systeem, kunnen deze gesproken
commando's vanaf elke primaire
schermpagina worden gegeven nadat op
de stuurwieltoets "Telefoon" is gedrukt,
behalve als er een telefoongesprek bezig is.
Als er geen telefoon is aangesloten
door middel van Bluetooth, kondigt een
gesproken bericht het volgende aan: "Maak
a.u.b. eerst contact met een telefoon".
Hierna wordt de spraaksessie afgesloten.
Gesproken commando's Helpberichten
Stuur SMS naar <...> Om uw berichten af te luisteren, kunt
u bijvoorbeeld zeggen "lees nieuwste SMS".
Als u een SMS wilt versturen, staan er ook een
aantal standaard berichten ter beschikking.
Gebruik dan de naam van het standaard bericht
en zeg bijvoorbeeld "stuur SMS naar Jan
Jansen, ik kom te laat". Zie het telefoonmenu
voor de beschikbare standaard berichten.
Zeg "bel" of "stuur SMS naar" en dan een
regelnummer. Om door een lijst op het scherm
te navigeren, zegt u "ga naar begin", "ga naar
einde", "volgende pagina" of "vorige pagina".
Om uw selectie ongedaan te maken, zegt
u "terug". En om de huidige actie te annuleren
en opnieuw te beginnen, zegt u "annuleren".
Lees nieuwste SMS*
Het systeem verstuurt uitsluitend vooraf
opgenomen "snelberichten".
Gesproken commando's
"Tekstberichten"
* Deze functie is alleen beschikbaar als
de met het systeem verbonden telefoon
geschikt is voor het downloaden van
het telefoonboek en de lijst van recente
oproepen, en als deze gegevens werkelijk
zijn gedownload.
11
.
PEUGEOT Connect Nav
Navigatie
Een bestemming kiezen
Naar een nieuwe bestemming
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Adres invoeren".
Selecteer het "Land".
Voer de volgende velden in "Een plaatsnaam
invoeren", "Een straatnaam invoeren" en
"Nummer" en bevestig uw keuze door op de
getoonde suggesties te drukken.
Druk op "OK" om de
"Navigatiecriteria" te selecteren.
en/of
Selecteer "Op kaart tonen" om de
"Navigatiecriteria" te selecteren.
Druk op "OK" om de navigatie te
starten.
Uitzoomen/inzoomen met de aanraaktoetsen
of met twee vingers op het scherm.
Om de navigatie te kunnen gebruiken,
moet u met het virtuele toetsenbord de
"Plaats", de "Straat" en het "Nummer"
invoeren of een adres in de lijst van
"Contact" of "Historie" selecteren.
Wanneer u geen nummer bevestigt, leidt de
navigatie u naar een van de hoeken van de straat.
Naar een recente
bestemming
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Selecteer het tabblad "Recent".
Selecteer het adres in de lijst om de
"Navigatiecriteria" weer te geven.
Druk op "OK" om de navigatie te
starten.
Selecteer "Positie" om de bestemming op
de kaart weer te geven.
Naar "My home" of "My
work"
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Selecteer het tabblad "Favorieten".
Selecteer "My home".
Of
Selecteer "My work".
Of
Selecteer een vooraf ingestelde favoriete
bestemming.
12
PEUGEOT Connect Nav
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Selecteer het tabblad "Contact".
Selecteer een contact in de lijst om de
navigatie te starten.
Naar nuttige plaatsen (POI)
De nuttige plaatsen (POI) zijn onderverdeeld in
verschillende categorieën.
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Points of interest".
Selecteer het tabblad "Reizen",
"Activiteiten", "Winkelcentrum",
"Openbaar" of "Geografisch".
Of
Selecteer "Zoeken" om de naam
en het adres van een "POI" in te
voeren.
Druk op "OK" om de
routeberekening te starten.
Naar een punt op de kaart
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Versleep de kaart met uw vinger naar de
gewenste locatie.
Selecteer de bestemming door op de kaart te
drukken.
Tik op het scherm om een
markeerpunt te plaatsen en een
submenu weer te geven.
Naar een contact uit het
telefoonboek
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op deze toets om de navigatie
te starten.
Of
Druk op deze toets om het
weergegeven adres op te slaan.
Door enige tijd op een punt te drukken wordt
een lijst van POI's in de omgeving geopend.
Naar GPS-coördinaten
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Versleep de kaart met uw vinger naar de
gewenste locatie.
Druk op deze toets om de
wereldkaart weer te geven.
Zoom met behulp van het raster
in op het gewenste land of de
gewenste regio.
Druk op deze toets om de GPS-
coördinaten in te voeren.
13
.
PEUGEOT Connect Nav
Er verschijnt een markeerpunt in
het midden van het scherm, met
de crdinaten "Breedtegraad" en
"Lengtegraad".
Druk op deze toets om de navigatie
te starten.
Of
Druk op deze toets om het
weergegeven adres op te slaan.
OF
Druk op deze toets om met het
virtuele toetsenbord de waarde voor
"Breedtegraad" in te voeren.
En
Druk op deze toets om met het
virtuele toetsenbord de waarde voor
"Lengtegraad" in te voeren.
TMC (Traffic Message
Channel)
TMC (Trafic Message Channel)
is een Europese standaard voor
verkeersinformatieberichten die via het
RDS-systeem van FM-radio in realtime
worden ontvangen.
De door deze TMC-berichten doorgegeven
locaties worden vervolgens weergegeven
op een GPS-navigatiekaart en onmiddellijk
verwerkt in de aanwijzingen van het
navigatiesysteem, zodat ongevallen, files
en wegafsluitingen worden vermeden.
De weergave van gevarenzones is
afhankelijk van de lokale wetgeving en het
afsluiten van een abonnement op de dienst.
Online navigatie
Afhankelijk van de uitvoering
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto
Internetverbinding via het
systeem van de auto
OF
Internetverbinding via de mobiele
telefoon van de gebruiker
Verbinding voor online
navigatie
Om veiligheidsredenen is het gebruik van
een smartphone tijdens het rijden verboden.
Het gebruik van de smartphone vraagt
namelijk veel aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Voor de online navigatie kunt u
gebruikmaken van de internetverbinding
van de auto (via de diensten "Noodoproep
of pechhulpoproep") of uw smartphone als
modem gebruiken.
Activeer en configureer het delen
van de internetverbinding van uw
smartphone.
14
PEUGEOT Connect Nav
Internetverbinding via de mobiele
telefoon van de gebruiker
Sluit een USB-kabel aan.
De smartphone wordt opgeladen
als deze via een USB-kabel is
verbonden.
Bluetooth-verbinding
Wifi-verbinding
Beperkingen m.b.t. het gebruik:
- Met CarPlay
®
kan uitsluitend de
wifi-verbinding worden gedeeld.
- Met MirrorLink
TM
kan uitsluitend de
USB-verbinding worden gedeeld.
De kwaliteit van de diensten is afhankelijk
van de kwaliteit van de netwerkverbinding.
Internetverbinding via het
systeem van de auto
Het systeem is automatisch
verbonden met het geïntegreerde
modem voor de diensten "Noodoproep
of pechhulpoproep", een verbinding
maken via de smartphone van de
gebruiker is niet nodig.
Als "TOMTOM TRAFFIC" wordt
weergegeven, zijn de diensten
beschikbaar.
Met online navigatie beschikt u over de
volgende diensten.
Een pakket online services:
- Weer,
- Tankstations,
- Parking,
- Verkeer,
- POI lokaal zoeken.
Een pakket "Gevarenzone" (optioneel).
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig. Om
te zorgen voor een optimale communicatie
tussen de smartphone en het systeem,
adviseren wij u om het besturingssysteem
van uw smartphone en de datum en tijd
op zowel de smartphone als het systeem
up to date te houden.
Specifieke instellingen voor
de online navigatie
Via het menu "Instellingen" kunt
u een profiel voor één persoon
of voor een groep personen met
gemeenschappelijke instellingen
aanmaken, waarbij vele instellingen
mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio,
audio-instellingen, navigatiegeschiedenis,
favoriete contacten, enz.). De instellingen
worden automatisch aangepast.
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
USB-verbinding
Activeer de Bluetooth-functie van de
telefoon en maak deze
"
zichtbaar
"
voor alle apparaten (zie de rubriek
"Applicaties").
Selecteer een door het systeem
gevonden wifi-netwerk en maak
hier verbinding mee (zie de rubriek
"Applicaties").
15
.
PEUGEOT Connect Nav
Selecteer "Parameters".
Selecteer "Kaart".
Inschakelen of uitschakelen:
- "Waarschuwingen voor
risicozones toestaan".
- "Adviesroute om
eindbestemming te voet te
bereiken"
- "Versturen van gegevens
toestaan"
Dit moet per profiel worden ingesteld.
Selecteer "Config. waarsch.".
Schakel "Waarschuwen voor
gevarenzones" in of uit.
Selecteer deze knop.
Activeren: Geluidssignaal
Als u gebruik wilt maken van online
navigatie, moet u de optie "Versturen van
gegevens toestaan" aanvinken.
De weergave van gevarenzones is
afhankelijk van de lokale wetgeving en het
afsluiten van een abonnement op de dienst.
Doorgeven van
"Gevarenzones"
Om het doorgeven van gevarenzones
toe te staan moet u de volgende optie
aanvinken: "Waarschuwingen voor
risicozones toestaan".
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Een nieuwe
gevarenzone doorgeven" in de
bovenste balk van het touchscreen.
Selecteer de optie "Type" om het
type "Gevarenzone" te selecteren.
Selecteer de optie "Snelheid" en vul
deze in met het virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om de gegevens op te
slaan en te verzenden.
Updaten van het pakket
"Gevarenzones"
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Systeemparam.".
Selecteer het tabblad
"Systeeminfo".
Selecteer "Raadplegen" om de versie
van de in het systeem geïnstalleerde
modules te controleren.
Selecteer "Nog uit te voeren
update(s)".
U kunt de updates van het systeem en
de kaartgegevens downloaden vanaf de
website van het merk.
U vindt daar ook de updateprocedure.
16
PEUGEOT Connect Nav
Het weerbericht weergeven
of
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op deze toets om de lijst van
beschikbare diensten weer te geven.
Selecteer "Kaart raadplegen".
Selecteer "Weer".
Druk op deze knop om de
belangrijkste informatie weer te
geven.
Druk op deze toets voor de
weergave van een uitgebreid
weerbericht.
De temperatuur die om 6 uur 's ochtends wordt
weergegeven, geldt als de maximumtemperatuur van de
dag.
De temperatuur die om 6 uur 's avonds wordt weergegeven,
geldt als de minimumtemperatuur van de nacht.
Applicaties
Internetbrowser
of
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie
"Internet-browser" te gaan.
Druk op "Internet-browser" om de startpagina
van de browser te openen.
Selecteer uw thuisland.
Druk op "OK" om uw keuze op te
slaan en de browser te starten.
De internetverbinding komt tot stand via
een van de netwerkverbindingen van de
auto of van de gebruiker.
Connectiviteit
of
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie
CarPlay
®
, MirrorLink
TM
of Android Auto te
gaan.
Applicaties
of
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Applicaties" om de startpagina van
de apps te openen.
CarPlay
®
-verbinding voor
smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik van
een smartphone tijdens het rijden verboden.
Het gebruik van de smartphone vraagt
namelijk veel aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
17
.
PEUGEOT Connect Nav
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van de
auto worden weergegeven. Deze apps
moeten compatibel zijn met de CarPlay
®
-
technologie en op uw smartphone moet
de functie CarPlay
®
al zijn geactiveerd.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Houd daarom het besturingssysteem
van uw smartphone up-to-date.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
of
Druk op "Telefoon" om de
CarPlay
®
-interface weer te geven.
Of
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen
als deze via een USB-kabel is
verbonden.
of
Druk op "Applicaties" op het
scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie
CarPlay
®
te gaan.
Druk op "CarPlay" om de CarPlay
®
-
interface weer te geven.
Bij het aansluiten van de USB-kabel
verbreekt de CarPlay
®
-functie de
Bluetooth
®
-verbinding van het systeem.
MirrorLink
TM
-verbinding
voor smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik van
een smartphone tijdens het rijden verboden.
Het gebruik van de smartphone vraagt
namelijk veel aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door uw eigen smartphone te
synchroniseren kunt u de met MirrorLink
TM
compatibele apps van uw smartphone
weergeven op het scherm van uw auto.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Voor een goede communicatie tussen de
smartphone en het systeem is het van
essentieel belang dat de smartphone
is ontgrendeld en is het raadzaam
om het besturingssysteem van uw
smartphone en de datum en tijd op
zowel de smartphone als het systeem
up-to-date te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps
alleen te gebruiken als de auto stilstaat.
Zodra de auto gaat rijden, wordt de
weergave ervan onderbroken.
De functie "MirrorLink
TM
" werkt alleen
in combinatie met een compatibele
smartphone en compatibele apps.
Tijdens het aansluiten van de
smartphone op het systeem is het
raadzaam de Bluetooth
®
-functie van de
smartphone te activeren.
18
PEUGEOT Connect Nav
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
of
Druk op "Applicaties" op het
scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie
MirrorLink
TM
te gaan.
Druk op "MirrorLink
TM
" om de
functie in het systeem te activeren.
Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk
om de functie "MirrorLink
TM
" te activeren.
Tijdens de procedure verschijnen
verschillende schermen gerelateerd
aan bepaalde functies.
Accepteer deze om de verbinding tot
stand te brengen en te voltooien.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt
een scherm weergegeven met daarop de eerder
op uw smartphone gedownloade apps die
compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-technologie.
Tijdens de MirrorLink
TM
-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
Afhankelijk van de kwaliteit van het
netwerk kan het even duren voordat de
apps beschikbaar zijn.
Android Auto-verbinding
voor smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik van
een smartphone tijdens het rijden verboden.
Het gebruik van de smartphone vraagt
namelijk veel aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door uw eigen smartphone te
synchroniseren kunt u de met Android Auto
compatibele apps van uw smartphone
weergeven op het scherm van uw auto.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Voor een goede communicatie tussen de
smartphone en het systeem is het van
essentieel belang dat de smartphone is
ontgrendeld en is het raadzaam om het
besturingssysteem van uw smartphone
en de datum en tijd op zowel de
smartphone als het systeem up-to-date
te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps
alleen te gebruiken als de auto stilstaat.
Zodra de auto gaat rijden, wordt de
weergave ervan onderbroken.
De functie "Android Auto" werkt alleen
in combinatie met een compatibele
smartphone en compatibele apps.
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
of
Druk op "Applicaties" op het
scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie
"Android Auto" te gaan.
Druk op "Android Auto" om de
functie in het systeem te activeren.
Tijdens de procedure verschijnen
verschillende schermen gerelateerd
aan bepaalde functies.
Accepteer deze om de verbinding tot
stand te brengen en te voltooien.
19
.
PEUGEOT Connect Nav
Tijdens de Android Auto-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
In de modus Android Auto is de functie
voor het openen van het menu door het
scherm kort met drie vingers aan te raken,
uitgeschakeld.
Afhankelijk van de kwaliteit van het
netwerk kan het even duren voordat de
apps beschikbaar zijn.
Bluetooth
®
-verbinding
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetooth-
telefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
ingeschakeld contact.
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon
en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor
iedereen" (configuratie van de telefoon).
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een
verbinding met de telefoon te maken.
Voltooien van het koppelen, ongeacht of
dit vanaf de telefoon of het systeem wordt
gedaan: controleer of de door het telefoon
en het systeem weergegeven code
identiek zijn.
Procedure via het systeem
of
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Druk op "Bluetooth-verbinding".
Selecteer "Zoeken".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als het koppelen niet is gelukt, wordt
geadviseerd de Bluetooth-functie van uw
telefoon even uit te zetten en opnieuw te
activeren.
Selecteer de naam van de telefoon
in de lijst.
Afhankelijk van het type telefoon wordt
u gevraagd om de overdracht van uw
contacten en berichten wel of niet te
accepteren.
Verbinding delen
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor
de telefoon voor:
- "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend
telefoon),
- "Streaming" (streaming: draadloos
afspelen van audiobestanden van de
telefoon),
- "Gegevens mobiel internet".
20
PEUGEOT Connect Nav
Om gebruik te kunnen maken van online
navigatie moet het profiel "Gegevens
mobiel internet" zijn geselecteerd (indien
uw auto niet beschikt over de diensten
"Noodoproep en pechhulpoproep"), nadat
u eerst op uw smartphone het delen van de
mobiele dataverbinding hebt geactiveerd.
Selecteer één of meer profielen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Wifi-verbinding
Verbinding met het wifi-netwerk van de
smartphone.
of
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Verbinding wifi-
netwerk".
Selecteer het tabblad "Beveiligd" of
"Niet beveiligd" of "Opgeslagen".
Selecteer een netwerk.
Voer met het virtuele toetsenbord de
"Sleutel" van het wifi-netwerk en het
"Wachtwoord" in.
Druk op "OK" om de verbinding te
starten.
U kunt alleen gebruikmaken van de wifi-verbinding
en het delen van de wifi-internetverbinding via het
netwerk van de smartphone.
Wifi-verbinding delen
Aanmaken van een lokaal wifi-netwerk door het
systeem.
of
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Wifi-verbinding delen".
Selecteer het tabblad "Activering" om het delen
van de wifi-verbinding in of uit te schakelen.
en/of
selecteer het tabblad "Instellingen" om de
naam van het netwerk van het systeem en het
wachtwoord te wijzigen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Om uzelf te beschermen tegen niet-
geautoriseerde toegang en uw systeem zo
veilig mogelijk te maken, wordt het gebruik
van een complexe beveiligingscode of
wachtwoord aanbevolen.
Verbindingen beheren
of
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Verbinding beheren".
Via deze functie kunt u zien welke online
diensten u gebruikt en welke beschikbaar zijn
en kunt u de verbindingsmethode wijzigen.
21
.
PEUGEOT Connect Nav
Radio
Een radiozender selecteren
of
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Frequentie".
Druk op een van de toetsen voor
automatisch zoeken naar een
radiozender.
Of
Verplaats de cursor om handmatig
omhoog en omlaag te scrollen door
de frequenties.
Of
of
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Zenderlijst" op de
secundaire pagina.
Druk op "Frequentie".
Voer de frequentie in met het virtuele
toetsenbord.
Voer eerst de eenheden in en klik dan
op de decimale zone, om de cijfers
achter het decimale punt in te voeren.
Druk op "OK" om te bevestigen.
De radio-ontvangst kan worden
verstoord door het gebruik van
elektrische apparatuur die niet door het
merk is goedgekeurd, zoals een op de
12V-aansluiting aangesloten lader met
USB-aansluiting.
Er kunnen storingen in de ontvangst
optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels,
parkeergarages, enz.), ook als de RDS-
functie is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en duidt niet op een storing in
het audiosysteem.
Een zender opslaan
Selecteer een zender of een frequentie.
(zie de desbetreffende rubriek)
Druk op "Geheugen".
Houd de toets waaronder u de
zender wilt opslaan lang ingedrukt.
RDS inschakelen en uitschakelen
of
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Radioinstellingen".
Selecteer "Algemeen".
Inschakelen/uitschakelen "Volgen
van zenders".
Druk op "OK" om te bevestigen.
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u ernaar
kunt blijven luisteren. Onder bepaalde
omstandigheden zijn sommige RDS-
zenders echter niet in het hele land te
ontvangen doordat de zenders niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
22
PEUGEOT Connect Nav
Tekstberichten weergeven
Met de functie "Radiotekst" worden
door de radiozender meegestuurde
tekstberichten weergegeven die
betrekking hebben op het radiostation of
de muziek waarnaar geluisterd wordt.
of
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Radioinstellingen".
Selecteer "Algemeen".
Inschakelen/uitschakelen
"Weergeven radiotekst".
Druk op "OK" om te bevestigen.
TA-berichten beluisteren
De TA-functie (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar de
verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd
moet deze functie een radiozender die deze
berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersinformatiebericht wordt
uitgezonden, wordt de geluidsbron die op
dat moment wordt weergegeven automatisch
onderbroken voor de weergave van het TA-
verkeersinformatiebericht. Zodra dit bericht
is afgelopen, wordt de weergave van de
oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Selecteer "Berichten".
Inschakelen/uitschakelen
"Verkeersinfo".
Druk op "OK" om te bevestigen.
Digitale radio (DAB, Digital
Audio Broadcasting)
Digitale radio
Digitale radio zorgt voor een betere
geluidskwaliteit.
De verschillende "multiplex/bundels"
bieden keuze uit radiozenders die op
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
of
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer de geluidsbron.
Druk op "Band" en selecteer de frequentieband
"DAB".
Automatisch volgen DAB-FM
"DAB" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal niet goed is,
kunt u met "Automatisch volgen DAB-
FM" dezelfde zender blijven beluisteren
doordat het systeem automatisch
overschakelt op de desbetreffende
analoge "FM"-zender (indien
beschikbaar).
of
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
23
.
PEUGEOT Connect Nav
Selecteer "Radioinstellingen".
Selecteer "Algemeen".
Inschakelen/uitschakelen "Volgen
van zenders".
Druk op "OK".
Als "Automatisch volgen DAB-FM" is
geactiveerd, kan er sprake zijn van een
verschil van enkele seconden als het systeem
overschakelt op de analoge "FM"-zender en
kan het geluidsvolume veranderen.
Als de kwaliteit van het digitale signaal weer
goed is, schakelt het systeem automatisch
weer over op "DAB".
Als de "DAB"-zender waarnaar wordt
geluisterd niet beschikbaar is als "FM"-
zender (optie "DAB-FM" grijs weergegeven)
of als "Automatisch volgen DAB/FM" niet is
geactiveerd, wordt het geluid onderbroken
als het digitale signaal te zwak wordt.
Media
USB-aansluiting
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting
of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
Gebruik geen USB-verdeelstekker om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze
lijsten kan enkele seconden of soms enkele
minuten duren nadat het apparaat voor de
eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze
afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden telkens na inschakelen
van het contact of het aansluiten van een USB-
geheugenstick vernieuwd. De lijsten worden in
het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn
gewijzigd, is de laadtijd korter.
AUX-aansluiting
(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)
Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar
als "Extra ingang" is aangevinkt in de audio-
instellingen.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de AUX-aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het
volume van het audiosysteem in.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
CD-speler
(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)
Plaats de CD in de speler.
24
PEUGEOT Connect Nav
Geluidsbron kiezen
of
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Bron".
Selecteer de geluidsbron.
Bluetooth
®
streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om naar door
de smartphone verzonden audiostreams te luisteren.
Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en stel
eerst het volume van het externe apparaat in (op een
hoog volume).
Stel vervolgens het volume van het audiosysteem in.
Als de weergave niet automatisch begint, kan
het zijn dat u de audioweergave moet starten
via de telefoon.
Bediening verloopt via het externe apparaat of
via de aanraaktoetsen van het systeem.
Als de streaming audio eenmaal is
gestart, wordt uw telefoon als een
geluidsbron beschouwd.
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via het audiosysteem in
de auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten/albums/
genres/playlists/audiobooks/podcasts).
De standaardindeling is de indeling per
artiest. Om dit te veranderen moet u terug
naar het eerste niveau in de structuur
om vervolgens een andere indeling
te selecteren (bijvoorbeeld playlists).
Bevestig uw keuze voordat u in de
structuur weer afdaalt naar de gewenste
track.
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®
-speler.
Informatie en tips
Het systeem is geschikt voor externe USB-
geluidsdragers, BlackBerry's
®
of apparatuur
van Apple
®
die op de USB-aansluitingen
kunnen worden aangesloten/ De kabel is
niet meegeleverd.
Het apparaatbeheer wordt uitgevoerd met
bedieningselementen van het audiosysteem.
Andere randapparatuur, die bij het
aansluiten niet door het systeem wordt
herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de jack-plug worden
aangesloten of via Bluetooth streaming
worden gekoppeld (indien compatibel).
Gebruik geen USB-verdeelstekker om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Het audiosysteem speelt bestanden af met de
extensie ".wma, .aac, .flac, .ogg en .mp3" met
een bitrate tussen 32 Kbps en 320 Kbps.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit
Rate) kunnen worden afgespeeld.
Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie ".wma" moeten van
het type WMA 9 Standaard zijn.
De ondersteunde bemonsteringsfrequenties
(sampling rates) zijn 32, 44 en 48 kHz.
25
.
PEUGEOT Connect Nav
Gebruik voor bestandsnamen maximaal
20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.:
" " ? . ; ù) om problemen met het afspelen of de
weergave te voorkomen.
Gebruik uitsluitend USB-toetsen met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Gebruik bij voorkeur de originele USB-
kabels van het externe apparaat.
Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen
afspelen moet bij het branden bij voorkeur de
standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn
geselecteerd.
Als de disc met een andere standaard is
gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden
afgespeeld.
Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard
voor het branden en selecteer bij het branden
altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor
een optimale geluidskwaliteit.
Gebruik bij een multisessie-CD altijd de
standaard Joliet.
Telefoon
Koppelen van een
Bluetooth
®
-telefoon
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetooth-
telefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
ingeschakeld contact.
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon
en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor
iedereen" (configuratie van de telefoon).
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een
verbinding met de telefoon te maken.
Voltooien van het koppelen, ongeacht of
dit vanaf de telefoon of het systeem wordt
gedaan: controleer of de door het telefoon
en het systeem weergegeven code
identiek zijn.
Procedure via het systeem
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth zoeken".
Of
Selecteer "Zoeken".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als het koppelen niet is gelukt, wordt geadviseerd
de Bluetooth-functie van uw telefoon even uit te
zetten en opnieuw te activeren.
Selecteer de naam van de telefoon
in de lijst.
Verbinding delen
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor
de telefoon voor:
- "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend
telefoon),
- "Streaming" (streaming: draadloos afspelen
van audiobestanden van de telefoon),
- "Gegevens mobiel internet".
26
PEUGEOT Connect Nav
Selecteren van het profiel; "Gegevens
mobiel internet" is vereist voor online
navigatie, nadat u eerst op uw smartphone
het delen van de mobiele dataverbinding
hebt geactiveerd.
Selecteer één of meer profielen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Afhankelijk van het type telefoon wordt
u gevraagd om de overdracht van uw contacten
en berichten wel of niet te accepteren.
Automatisch opnieuw verbinden
Wanneer u terugkomt in uw auto met de
telefoon waarmee het laatst verbinding is
gemaakt, wordt deze automatisch herkend
en wordt er binnen ongeveer 30 seconden
na het aanzetten van het contact
automatisch verbinding gemaakt met te
telefoon (indien Bluetooth is ingeschakeld).
Wijzigen van het verbindingsprofiel:
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Bluetooth-verbinding"
voor het weergeven van een lijst van
gekoppelde apparatuur.
Druk op de toets "details".
Selecteer één of meer profielen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
De mogelijkheid van het systeem om maar één
profiel te koppelen, hangt af van de telefoon.
Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle
drie de verbindingsprofielen geselecteerd.
De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk
van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit
van de gebruikte Bluetooth-apparaten. Raadpleeg
de handleiding van uw telefoon en neem contact
op met uw provider voor meer informatie over de
voor uw telefoon beschikbare diensten.
Profielen die compatibel zijn met het
systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP,
AVRCP, MAP en PAN.
Kijk op de website van het merk voor meer
informatie (compatibiliteit, aanvullende
instructies, enz.).
Beheer van telefoonverbindingen
Met behulp van deze functie kan een
apparaat met het systeem worden verbonden
of de verbinding worden verbroken, en kan
een koppeling ongedaan worden gemaakt.
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Bluetooth-verbinding"
voor het weergeven van een lijst van
gekoppelde apparatuur.
Selecteer de naam van de telefoon
in de lijst om de koppeling ongedaan
te maken.
Druk er nogmaals op om de telefoon
weer te koppelen.
27
.
PEUGEOT Connect Nav
Verwijderen van een telefoon
Selecteer de prullenbak rechts
boven op het scherm om een
prullenbak naast de geselecteerde
telefoon weer te geven.
Druk op de prullenbak naast de
geselecteerde telefoon om deze
telefoon te verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets TEL op het
stuur om het gesprek aan te nemen.
En
houd de toets
TEL op het stuurwiel langer
ingedrukt om het gesprek te
weigeren
Of
Selecteer "Ophangen".
Bellen
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder
het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om
te bellen.
Een nieuw nummer bellen
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op "Bellen" om het nummer te
bellen.
Een contact bellen
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of houd de toets
TEL op het stuurwiel enige tijd
ingedrukt.
Selecteer "Contact".
Selecteer het gewenste contact in de
weergegeven lijst.
Selecteer "Bellen".
Laatste nummers bellen
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of
Houd de toets
op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.
Selecteer "Oproepen".
Selecteer het gewenste contact in de
weergegeven lijst.
28
PEUGEOT Connect Nav
U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon
bellen. Zet in dat geval de auto uit
veiligheidsoverwegingen stil.
Contacten/items beheren
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Contact".
Selecteer "Aanmaken" om een
nieuw contact toe te voegen.
Voer op het tabblad "Telefoon" de
telefoonnummers van het contact in.
Voer op het tabblad "Adres" de adresgegevens
van het contact in.
Voer op het tabblad "Email" de e-mailadressen
van het contact in.
Met de functie "Email" kunt u de
e-mailadressen van uw contacten
invoeren, maar u kunt met het systeem
geen e-mailberichten versturen.
Berichten beheren
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Berichten" om de
berichtenlijst weer te geven.
Selecteer het tabblad "Alle" of
"Verzenden" of "Ontvangen".
Selecteer de detailweergave van het
bericht dat u in een van deze lijsten
hebt geselecteerd.
Druk op "Beantwoorden" om
een door het systeem opgesteld
snelbericht te versturen.
Druk op "Bellen" om het nummer te
bellen.
Druk op "Beluisteren" om het
bericht te beluisteren.
De toegang tot "Berichten" is afhankelijk van de
compatibiliteit van de smartphone met het systeem
van de auto.
De benodigde tijd voor het ophalen van uw berichten
of e-mailberichten is afhankelijk van de smartphone.
De beschikbaarheid van de diensten is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart
en de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth-apparaten.
Controleer in de handleiding van uw
smartphone en in de informatie van uw
provider over welke diensten u beschikt.
Snelberichten beheren
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Snelberichten" om de
berichtenlijst weer te geven.
29
.
PEUGEOT Connect Nav
Selecteer "Te laat", "Aangekomen",
"Niet beschikbaar" of "Overig" met
de mogelijkheid voor het aanmaken
van nieuwe berichten.
Druk op "Aanmaken" om een nieuw
bericht te schrijven.
Selecteer het bericht dat u in een
van deze lijsten hebt geselecteerd.
Druk op "Overbrengen" om de
ontvanger(s) te selecteren.
Druk op "Beluisteren" om het
bericht te beluisteren.
E-mailberichten beheren
of
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Email" om de
berichtenlijst weer te geven.
Selecteer het tabblad "Ontvangen"
of "Verzenden" of "Ongelezen".
Selecteer het bericht dat u in een van deze
lijsten hebt geselecteerd.
Druk op "Beluisteren" om het
bericht te beluisteren.
De toegang tot "Email" is afhankelijk van
de compatibiliteit van de smartphone met
het systeem van de auto.
Conguratie
Audio-instellingen
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Audio-instellingen".
Selecteer "Equalizer".
Of
"Verdeling".
Of
"Geluid".
Of
"Spraak".
Of
"Beltonen".
Druk op "OK" om de instellingen op
te slaan.
De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke
verdeling dankzij het Arkamys
©
-systeem) in
de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de
weergave en biedt de mogelijkheid de weergave
af te stemmen op het aantal inzittenden.
Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met
luidsprekers voor en achter.
De audio-instellingen Equalizer (6
optionele geluidsprofielen) en Bass,
Medium en Treble zijn voor elke
geluidsbron verschillend.
Schakel "Loudness" in of uit.
De instellingen voor "Verdeling" (Alle
passagiers, Bestuurder en Alleen vóór)
zijn voor alle geluidsbronnen gelijk.
Schakel "Geluid touchscreen",
"Snelheidsafhankelijke volumeregeling"
en "Extra ingang" in of uit.
Geïntegreerd audiosysteem: Het Sound
Staging-systeem van Arkamys
©
zorgt voor
een betere geluidsverdeling in het interieur.
30
PEUGEOT Connect Nav
Configuratie van de profielen
Het configureren van de profielen mag, om
veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze
handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Configuratie van de
profielen".
Selecteer "Profiel 1", "Profiel 2", "Profiel 3" of
"Gemeenschappelijk profiel".
Druk op deze toets om een
profielnaam in te voeren met het
virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Druk op deze toets om een
profielfoto toe te voegen.
Plaats een USB-stick met daarop de
foto in de USB-aansluiting.
Selecteer de foto.
Druk op "OK" om toestemming te
geven voor de overdracht van de foto.
Druk nogmaals op "OK" om de
instellingen op te slaan.
Het kader voor de profielfoto heeft een
vierkante vorm, het systeem past de
oorspronkelijke vorm van de foto aan dit
vierkant aan.
Druk op deze toets om het
geselecteerde profiel te initialiseren.
Bij de profielinitialisatie wordt Engels als
taal ingesteld.
Selecteer een "Profiel" (1, 2 of 3) om dit te
koppelen aan "Audio-instellingen".
Selecteer "Audio-instellingen".
Selecteer "Equalizer".
Of
"Verdeling".
Of
"Geluid".
Of
"Spraak".
Of
"Beltonen".
Druk op "OK" om de instellingen op
te slaan.
Systeeminstellingen
wijzigen
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Schermconfiguratie".
Selecteer "Animatie".
Inschakelen of uitschakelen:
"Automatische tekstweergave",
Selecteer "Lichtsterkte".
31
.
PEUGEOT Connect Nav
Verplaats de cursor om de
lichtsterkte van het scherm en/of het
instrumentenpaneel in te stellen.
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Systeemparameters".
Selecteer "Eenheden" om de eenheden voor
afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen.
Selecteer "Fabrieksparameters" om terug te
keren naar de fabrieksinstellingen.
Als het systeem wordt teruggezet op de
fabrieksinstellingen, wordt Engels als taal
ingesteld.
Selecteer "Systeeminfo" om de versie van
de in het systeem geïnstalleerde modules te
controleren.
De taal selecteren
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Talen" om de taal te
wijzigen.
Datum instellen
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Instellen tijd-datum".
Selecteer "Datum".
Druk op deze toets om de datum in
te stellen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Selecteer het weergaveformaat voor
de datum.
Het instellen van de datum en tijd is alleen
mogelijk als "GPS-synchronisatie" is
uitgeschakeld.
Overschakelen naar zomer- of wintertijd is
mogelijk door de tijdzone te wijzigen.
Instellen van de tijd
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Selecteer "Instellen tijd-datum".
Selecteer "Tijd".
Druk op deze toets om de tijd in te
stellen met het virtuele toetsenbord.
32
PEUGEOT Connect Nav
Druk op "OK" om te bevestigen.
Druk op deze toets om de tijdzone in
te stellen.
Selecteer het weergaveformaat voor
de tijd (12h/24h).
Schakel de GPS-synchronisatie
(UTC) in of uit.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Het systeem schakelt niet automatisch
over op zomertijd/wintertijd
(landspecifiek).
Kleurthema's
Om veiligheidsredenen kan de procedure voor
het wijzigen van het grafische thema uitsluitend
worden uitgevoerd bij een stilstaande auto.
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Thema's".
Selecteer het kleurthema in de lijst
en druk vervolgens op "OK" om te
bevestigen.
Bij elke wijziging van het kleurthema wordt
het systeem opnieuw opgestart, waarbij
het scherm tijdelijk zwart wordt.
Veelgestelde vragen
Hieronder vindt u de antwoorden op de meest
gestelde vragen over uw audiosysteem.
33
.
PEUGEOT Connect Nav
Navigatie
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De route wordt niet berekend. De navigatiecriteria kunnen tegenstrijdig zijn
met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen
tolwegen terwijl de auto zich op een tolweg
bevindt).
Controleer de criteria in het menu "Navigatie".
De POI's worden niet aangegeven. De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
Het geluidssignaal van de "Gevarenzones"
functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd of het
volume is te laag.
Activeer het geluidssignaal in het menu
"Navigatie" en controleer het stemvolume in de
audio-instellingen.
Het systeem stelt bij belemmeringen geen
alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de
actuele verkeersinformatie.
Configureer de functie "Verkeersinfo" in het
overzicht met criteria (Zonder, Handmatig of
Automatisch).
Ik word gewaarschuwd voor een
"Gevarenzone" die niet op mijn route ligt.
Het systeem meldt alle "Gevarenzones" die
zich buiten de route in een bepaalde zone
rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook
"Gevarenzones" gesignaleerd die zich op nabij
gelegen wegen of op parallelwegen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van de
"Gevarenzone" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route"
om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of
om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het
passeren van de gevarenzone te verkorten.
Sommige files op de route worden niet direct
gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele
minuten nodig om de verkeersinformatie te
ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de icoontjes van de
verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor
de hoofdwegen (autosnelwegen...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is volkomen normaal. Het systeem
is afhankelijk van de beschikbare
verkeersinformatie.
34
PEUGEOT Connect Nav
Radio
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van de gekozen
radiozender neemt geleidelijk af of de
opgeslagen zenders werken niet (geen geluid,
87,5 MHz wordt weergegeven...).
De auto is te ver verwijderd van de zender van
het station of er is geen zender aanwezig in het
geografische gebied.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu
om het systeem te laten controleren of er een
sterkere zender in het gebied aanwezig is.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden
door obstakels in de omgeving (bergen,
gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.),
ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op
een storing in het audiosysteem.
De antenne is niet aanwezig of is
beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of
parkeergarage).
Laat de antenne controleren door een
merkdealer.
De hoogteligging wordt niet weergegeven. Bij het opstarten kan de initialisatie van het
GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4
satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart
zodat het signaal van ten minste 4 satellieten
wordt ontvangen.
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden
beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het
weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst
van het GPS-signaal.
De verbinding van de online navigatie is
verbroken.
Tijdens het opstarten en in bepaalde gebieden
kan de verbinding niet beschikbaar zijn.
Controleer of de online diensten zijn
geactiveerd (instellingen, contract).
35
.
PEUGEOT Connect Nav
Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst
niet ontvangen.
De naam van de zender verandert.
De zender wordt niet meer ontvangen of de
naam van de zender in de lijst is veranderd.
Sommige zenders sturen in plaats van een
naam andere informatie mee (bijv. titel van het
afgespeelde nummer).
Het systeem interpreteert deze informatie als
de naam van de zender.
Druk op de toets "Lijst updaten" in het tweede
menu van de "Zenderlijst".
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick
begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3
minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op
een USB-stick kunnen staan kan het erg lang
duren tot de muziek op de USB-stick wordt
afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-
stick staan en beperk het aantal submappen in
de mappenstructuur van de USB-stick.
De CD wordt steeds uitgeworpen of wordt niet
afgespeeld.
De CD is ondersteboven in de speler
geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen
audiobestanden of bevat audiobestanden die
niet door het audiosysteem worden herkend.
De CD is opgenomen in een indeling die niet
compatibel is met de speler (udf,...).
De CD is voorzien van een systeem
voor kopieerbeveiliging dat niet door het
audiosysteem wordt herkend.
Controleer of de CD op correcte wijze in de speler is
geplaatst.
Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden
gelezen als deze te veel is beschadigd.
Controleer de inhoud in het geval van een opgenomen
CD: raadpleeg het advies in het hoofdstuk "AUDIO".
Het CD-audiosysteem kan geen DVD's afspelen.
Door een te slechte kwaliteit, kunnen bepaalde
gebrande CD's niet door het audiosysteem worden
afgespeeld.
Media
36
PEUGEOT Connect Nav
Na het laden van een CD of het aansluiten van
een USB-stick moet u enige tijd wachten.
Na de invoer van een nieuwe sleutel, kan
het systeem een bepaalde hoeveelheid aan
gegevens lezen (directory, titel, artiest, enz.).
Dit kan enkele seconden tot enkele minuten
duren.
Dit is volkomen normaal.
Het geluid van de CD is slecht. De gebruikte CD is bekrast of van slechte
kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en
berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen,
klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen en de hoge tonen
op 0, zonder een geluidseffect te selecteren.
Sommige informatietekens in de huidige
huidige afspeelmedia worden niet correct
weergegeven.
Het audiosysteem kan sommige karakters niet
weergeven.
Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Het afspelen van streaming-bestanden start
niet.
Het aangesloten apparaat start niet
automatisch het afspelen.
Het afspelen van het apparaat starten.
Namen van nummers en de speelduur worden
niet weergegeven op het audiostreamingscherm.
De Bluetooth-verbinding biedt deze
mogelijkheid niet.
37
.
PEUGEOT Connect Nav
Telefoon
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de
telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet
zichtbaar is voor het systeem.
Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
Controleer bij de instellingen van uw telefoon of
deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met
het systeem.
U kunt de compatibiliteit van uw telefoon
controleren op de website van het merk (services).
Het signaal van de aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van het systeem en de
telefoon.
Verhoog het volume van het audiosysteem,
indien nodig, tot maximaal en verhoog het
volume van de telefoon indien nodig.
Omgevingsgeluiden hebben invloed op de
kwaliteit van een telefoongesprek.
Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
Sommige contacten komen dubbel voor in de
lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op
de simkaart en/of die in het geheugen van de
telefoon overgenomen. Als beide geheugens
worden gesynchroniseerd kan het voorkomen
dat sommige contacten dubbel worden
overgenomen.
Selecteer "Contacten van simkaart weergeven"
of "Contacten van telefoon weergeven".
De contacten staan niet in alfabetische
volgorde.
Sommige telefoons hebben speciale
weergave-opties. Afhankelijk van de
instellingen kunnen contacten in een bepaalde
volgorde worden overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt geen SMS-berichten. De Bluetooth-modus staat geen verzending
van SMS-tekstberichten naar het systeem toe.
38
PEUGEOT Connect Nav
Instellingen
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het instellen van de bassen en hoge tonen wordt
de instelling van de equalizer opgeheven.
Als u de instelling van de equalizer wijzigt, worden de
instellingen van de bassen en de hoge tonen gereset.
De instelling van de equalizer is gekoppeld aan
de bassen en hoge tonen.
Wijzig de instelling van de bassen en de
hoge tonen of de equalizer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Bij het veranderen van de balans wordt de
geluidsverdeling uitgeschakeld.
Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden
de instellingen van de balans uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de
balans.
Stel de balans in of kies een geluidsverdeling
naar eigen wens.
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de
verschillende geluidsbronnen.
Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen
de audio-instellingen worden aangepast
aan verschillende geluidsbronnen, die
hoorbare verschillen kunnen genereren bij het
veranderen van de bron.
Controleer of de audio-instellingen zijn
afgestemd op de geluidsbron die u gebruikt.
Het is raadzaam de audiofuncties (Bass,
Treble, Balans) in de middelste stand te zetten,
de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de
functie Loudness in de stand "Actief" te zetten
bij gebruik van de CD-speler en in de stand
"Inactief" bij gebruik van de radio.
Na het afzetten van de motor wordt het
systeem na enkele minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog
werken zolang de laadtoestand van de accu dat
toestaat.
In de normale uitgeschakelde stand, gaat het systeem
na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-mode
om de laadtoestand van de accu op peil te houden.
Start de motor om de laadstroom van de accu
te verhogen.
Ik kan de datum en tijd niet instellen. De datum en tijd kunnen alleen worden
ingesteld als u de synchronisatie met de
satellieten deactiveert.
Menu instellingen/Opties/Datum en tijd
instellen. Selecteer het tabblad "Tijd" en
deactiveer de "GPS-synchronisatie" (UTC).
1
.
PEUGEOT Connect Radio
PEUGEOT Connect Radio
Multimedia-autoradio –
Applicaties – Bluetooth
®
-
telefoon
Inhoud
De eerste stappen 2
Stuurkolomschakelaars 3
Menu's 4
Applicaties 5
Radio 6
DAB-radio (Digital Audio Broadcasting) 8
Media 9
Telefoon 11
Instellingen 16
Veelgestelde vragen 18
De beschreven functies en instellingen
kunnen afwijken van die van het systeem
in uw auto.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetooth-
telefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
aangezet contact.
Het systeem is zodanig beveiligd dat het
uitsluitend in uw auto functioneert.
De overgang naar de waakfase wordt
aangekondigd door de melding Eco-mode.
Hieronder vindt u de link naar de OSS
(Open Source Software)-broncodes voor
het systeem.
https://www.groupe-psa.com/fr/oss/
https://www.groupe-psa.com/en/oss/
2
PEUGEOT Connect Radio
De eerste stappen
Als u bij draaiende motor op de toets
drukt, wordt het geluid onderbroken.
Als u bij afgezet contact op de toets wordt
drukt, wordt het systeem ingeschakeld.
Volumeregeling.
Gebruik de toetsen aan weerszijden van
of onder het touchscreen om de menu's te
openen en druk vervolgens op de virtuele
toetsen op het touchscreen.
Gebruik al naar gelang het model de toetsen
"Bron" of "Menu" aan weerszijden van het
touchscreen om de menu's te openen en
druk vervolgens op de op het touchscreen
weergegeven toetsen.
U kunt op elk gewenst moment het menu
oproepen door het scherm kort met drie vingers
aan te raken.
Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn
wit.
Druk op het gearceerde gedeelte om een
niveau lager te gaan of om uw keuze te
bevestigen.
Druk op de zwarte pijl om een niveau lager te
gaan of om uw keuze te bevestigen.
Het touchscreen is een capacitief scherm.
Voor het schoonmaken van het scherm is
het raadzaam gebruik te maken van een niet
schurende zachte doek (bijvoorbeeld een
brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte handen.
* Afhankelijk van de apparatuur.
Bepaalde informatie wordt permanent
weergegeven in de bovenste balk van het
touchscreen:
- Basisinformatie van de airconditioning
(afhankelijk van de uitvoering)
en rechtstreekse toegang tot het
desbetreffende menu.
- Informatie over de menu's Radio Media en
Telefoon.
- Toegang tot de instellingen van
het touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Selecteren van de geluidsbron (afhankelijk van
de uitvoering):
- FM-/DAB*-/AM*-radiozenders.
- Telefoon verbonden via Bluetooth en
multimedia-uitzending Bluetooth* (streaming).
- CD-speler (afhankelijk van het model).
- USB-stick.
- Via de AUX-aansluiting aangesloten
mediaspeler (afhankelijk van het model).
Via het menu "Instellingen" kunt
u een profiel voor één persoon
of voor een groep personen met
gemeenschappelijke instellingen
aanmaken, waarbij vele instellingen
mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio,
audio-instellingen, geluidssfeer enz.).
De instellingen worden automatisch
aangepast.
3
.
PEUGEOT Connect Radio
Onder zeer warme omstandigheden kan het
volume worden beperkt om het systeem te
beschermen. Het systeem kan gedurende
ten minste 5 minuten stand-by (scherm en
geluid uitgeschakeld) worden gezet.
Zodra de temperatuur in het interieur is
gezakt, zal de oorspronkelijke instelling
weer worden gebruikt.
Stuurkolomschakelaars
Bedieningsfuncties op het
stuurwiel – Type 1
Radio:
Vorige/volgende voorkeuzezender
selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
Media:
Vorig/volgend nummer selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
Radio:
Kort indrukken: zenderlijst
weergeven.
Lang indrukken: zenderlijst bewerken.
Media:
Kort indrukken: bestandsoverzicht
weergeven.
Lang indrukken:
sorteermogelijkheden weergeven.
Geluidsbron wijzigen (radio, USB-uitgang,
AUX-uitgang (indien draagbaar apparaat is
aangesloten, CD-speler, audiostreaming).
Een selectie bevestigen.
Verhogen van het geluidsvolume.
Verlagen van het geluidsvolume.
Geluid onderbreken/weer
inschakelen door het gelijktijdig
indrukken van de volumetoetsen.
Bedieningsfuncties op het
stuurwiel – Type 2
Afhankelijk van het model.
Gesproken commando's:
Deze knop bevindt zich op het
stuurwiel of op het uiteinde van de
lichtschakelaar (afhankelijk van de
uitvoering).
Kort indrukken: gesproken commando's
smartphone via het systeem.
of
Geluidsvolume verhogen.
of
Geluid onderbreken/herstellen.
Of
Geluidsweergave onderbreken
door gelijktijdig indrukken van de
volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen: druk op
één van de twee volumetoetsen.
4
21,518,5
PEUGEOT Connect Radio
of
Geluidsvolume verlagen.
of
Media (kort indrukken): veranderen
van multimediabron.
Telefoon (kort indrukken): start
telefoongesprek.
Tijdens telefoongesprek (kort
indrukken): toegang tot het
telefoonmenu.
Telefoon (lang indrukken) : inkomend
gesprek weigeren, einde gesprek;
als de telefoon niet wordt gebruikt,
toegang tot het telefoonmenu.
of
Radio (draaien): vorige/volgende
voorkeuzezender.
Media (draaien): vorige/volgende
nummer, scrollen door lijsten.
Kort indrukken: bevestigen van een
selectie. Indien niets geselecteerd:
toegang tot voorkeuzezenders.
Radio: weergeven van de
zenderlijst.
Media: weergeven van de tracklijst.
Radio (ingedrukt houden):
weergeven van de lijst met
beschikbare radiozenders.
Menu's
Afhankelijk van uitvoering en uitrusting
Airconditioning
Instellen van de temperatuur en de
aanjagersnelheid.
Applicaties
Toegang tot te configureren
apparaten.
Radio Media
Een geluidsbron of radiozender
selecteren.
Telefoon
Verbinding maken met een telefoon
via Bluetooth
®
.
Gebruiken van bepaalde
apps van de smartphone met
internetverbinding, via MirrorLink
TM
,
CarPlay
®
of Android Auto.
5
.
PEUGEOT Connect Radio
Instellingen
Configureren van een persoonlijk
profiel en/of configureren van het geluid
(balans, sfeer enz.) en de weergave
(taal, eenheden, datum, tijd, enz.).
Rijden
Activeren, deactiveren en configureren
van bepaalde voertuigfuncties.
Navigatie
Configureren van de navigatie-
aanwijzingen en kiezen van de
bestemming via MirrorLink
TM
,
CarPlay
®
of Android Auto.
Applicaties
Weergeven van foto's
Plaats een USB-stick in de USB-aansluiting.
Gebruik geen USB-verdeelstekker,
om beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Het systeem kan mappen en beeldbestanden
lezen in de formaten: .tiff; .gif; .jpg/jpeg; .bmp;
.png.
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Beheer foto's".
Selecteer een map.
Selecteer een afbeelding voor
weergave.
Druk op deze toets voor informatie
over de foto.
Druk op de pijl Terug om één niveau
terug te gaan.
6
PEUGEOT Connect Radio
Berichten beheren
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "SMS".
Selecteer het tabblad "SMS".
Druk op deze toets om de
scherminstellingen voor berichten te
selecteren.
Druk op deze toets om een contact
zoeken.
Selecteer het tabblad "SMS-
berichten".
Druk op deze toets om de
scherminstellingen voor berichten te
selecteren.
Radio
Een radiozender selecteren
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op een van de toetsen voor
automatisch zoeken naar een
radiozender.
Of
Verplaats de cursor om handmatig
omhoog en omlaag te scrollen door
de frequenties.
Of
Druk op de frequentie.
Voer de waarden van de FM en
AM golfband in met het virtuele
toetsenbord.
Druk op "OK" om te bevestigen.
De radio-ontvangst kan worden verstoord
door het gebruik van elektrische apparatuur
die niet door het merk is goedgekeurd,
zoals een op de 12V-aansluiting
aangesloten lader met USB-aansluiting.
Er kunnen storingen in de ontvangst
optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels,
parkeergarages, enz.), ook als de RDS-
functie is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en duidt niet op een storing in
het audiosysteem.
Veranderen van frequentieband
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Druk op "Band" om de
frequentieband te wijzigen.
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Een zender opslaan
Selecteer een zender of een frequentie.
Druk kort op de lege ster. Als de
ster is gevuld, is de radiozender al
opgeslagen.
Of
Selecteer een zender of een frequentie.
Druk op "Favorieten".
Houd de toets waaronder u de
zender wilt opslaan lang ingedrukt.
7
.
PEUGEOT Connect Radio
RDS inschakelen en uitschakelen
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Inschakelen/uitschakelen "RDS".
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt
de radio steeds naar de sterkste frequentie
van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren. Onder bepaalde omstandigheden
zijn sommige RDS-zenders echter niet in het
hele land te ontvangen doordat de zenders
niet het hele land dekken. Dit verklaart dat
de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Tekstberichten weergeven
Met de functie "Radiotekst" worden
door de radiozender meegestuurde
tekstberichten weergegeven die
betrekking hebben op het radiostation of
de muziek waarnaar geluisterd wordt.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Inschakelen / uitschakelen "INFO".
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
TA-berichten beluisteren
De TA-functie (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar
berichten met TA verkeersinformatie. Voor
een correcte werking van deze functie is
een goede ontvangst van een radiozender
nodig die deze berichten uitzendt. Zodra
een verkeersinformatiebericht wordt
uitgezonden, wordt de geluidsbron die
op dat moment wordt weergegeven
automatisch onderbroken voor de weergave
van het TA-verkeersinformatiebericht. Zodra
dit bericht is afgelopen, wordt de weergave
van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Inschakelen/uitschakelen "TA".
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Audio-instellingen
Druk op RAD MEDIA om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Druk op "Audio-instellingen".
Selecteer het tabblad "Klank",
"Verdeling", "Geluid" of "Beltonen"
om de audio-instellingen te
configureren.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
8
PEUGEOT Connect Radio
In het tabblad "Klank" zijn de audio-
instellingen (Equalizer), en Bass, Medium
en Treble voor elke geluidsbron verschillend
en apart in te stellen.
In het tabblad "Verdeling" zijn de instellingen
Alle passagiers, Bestuurder en Alleen
vóór voor alle geluidsbronnen gelijk.
Schakel in het tabblad "Geluid"
"Snelheidsafhankelijke volumeregeling",
"Extra ingang" en "Geluiden touchscreen"
in of uit.
De verdeling van het geluid (of de
ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys
©
-
systeem) in de auto is belangrijk voor de
kwaliteit van de weergave en biedt de
mogelijkheid de weergave af te stemmen
op het aantal inzittenden.
Het Sound Staging-systeem van
Arkamys
©
zorgt voor een betere
geluidsverdeling in het interieur.
Digitale radio (DAB, Digital
Audio Broadcasting)
Digitale radio
Digitale radio zorgt voor een betere
geluidskwaliteit.
De verschillende "multiplex/bundels"
bieden keuze uit radiozenders die op
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Druk op "Frequentieband" en
selecteer "DAB-band".
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Automatisch volgen DAB-FM
"DAB" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal zwak is, kunt u met
"Automatisch volgen DAB-FM" dezelfde
zender blijven beluisteren doordat het
systeem automatisch overschakelt op
de desbetreffende analoge "FM"-zender
(indien beschikbaar).
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Inschakelen / uitschakelen
"Automatisch volgen DAB-FM".
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Als "Automatisch volgen DAB-FM" is
geactiveerd, kan er sprake zijn van
een vertraging van enkele seconden
als het systeem overschakelt op de
analoge "FM"-radiozender en kan het
geluidsvolume soms veranderen.
Als de kwaliteit van het digitale signaal
weer goed is, schakelt het systeem
automatisch weer over op "DAB".
9
.
PEUGEOT Connect Radio
Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert
niet beschikbaar is als "FM"-zender, of
als "Automatisch volgen DAB-FM" niet is
geactiveerd, wordt het geluid onderbroken
als het digitale signaal te zwak wordt.
Media
USB-aansluiting
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting
of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het
tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan
enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat
het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden
en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal
het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden telkens na
inschakelen van het contact of het aansluiten
van een USB-geheugenstick vernieuwd. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen:
als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd
korter.
AUX-aansluiting
(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)
Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als
"Externe ingang" is aangevinkt in de audio-
instellingen.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de AUX-aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het
volume van het audiosysteem in.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
Geluidsbron kiezen
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "BRONNEN".
Selecteer de geluidsbron.
Streaming Bluetooth
®
Streaming biedt de mogelijkheid om naar door
de smartphone verzonden audiostreams te
luisteren.
Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en
stel eerst het volume van het externe apparaat
in (op een hoog volume).
Stel vervolgens het volume van het systeem in.
Als de weergave niet automatisch begint, kan
het zijn dat u de audioweergave moet starten
via de smartphone.
Bediening verloopt via het externe apparaat of
via de aanraaktoetsen van het systeem.
Als de Streaming eenmaal is gestart,
wordt uw smartphone als een geluidsbron
beschouwd.
10
PEUGEOT Connect Radio
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een geschikte
kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via het audiosysteem in
de auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten / albums
/ genres / afspeellijsten / audiobooks /
podcasts). U kunt ook een gestructureerde
indeling in bibliotheekvorm gebruiken.
De standaardindeling is de indeling per
artiest. Om dit te veranderen moet u terug
naar het eerste niveau in de structuur en
kiest u een andere indeling (bijvoorbeeld
afspeellijsten). Bevestig uw keuze voordat
u in de structuur weer afzakt naar het
gewenste nummer.
De softwareversie van het audiosysteem kan
incompatibel zijn met de softwareversie van uw
Apple
®
-speler.
Informatie en tips
Het systeem is geschikt voor externe USB-
geluidsdragers, BlackBerry's
®
of apparatuur
van Apple
®
die op de USB-aansluitingen
kunnen worden aangesloten. De kabel is
niet meegeleverd.
Het apparaatbeheer wordt uitgevoerd met
bedieningselementen van het audiosysteem.
Andere randapparatuur, die bij het
aansluiten niet door het systeem wordt
herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de jack-plug worden
aangesloten of via Bluetooth streaming
worden gekoppeld (indien compatibel).
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Het audiosysteem speelt bestanden af met de
extensie ".wav, .wma, .aac, .ogg en .mp3" met
een bitrate tussen 32 Kbps en 320 Kbps.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit
Rate) kunnen worden afgespeeld.
Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie ".wma" moeten van
het type WMA 9 Standaard zijn.
De ondersteunde bemonsteringsfrequenties
(sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal
20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.:
" " ? . ; ù) om problemen met het afspelen of de
weergave te voorkomen.
Gebruik uitsluitend USB-toetsen met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Gebruik bij voorkeur de originele USB-
kabels van het externe apparaat.
Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen
afspelen moet bij het branden bij voorkeur de
standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn
geselecteerd.
Als de disc met een andere standaard is
gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden
afgespeeld.
Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard
voor het branden en selecteer bij het branden
altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor
een optimale geluidskwaliteit.
Gebruik bij een multisessie-CD altijd de
standaard Joliet.
11
.
PEUGEOT Connect Radio
Telefoon
MirrorLink
TM
-verbinding
voor smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik van
een smartphone tijdens het rijden verboden.
Het gebruik van de smartphone vraagt
namelijk veel aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door uw eigen smartphone te
synchroniseren kunt u de met MirrorLink
TM
compatibele apps van uw smartphone
weergeven op het scherm van uw auto.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Voor een goede communicatie tussen de
smartphone en het systeem is het van
essentieel belang dat de smartphone
is ontgrendeld en is het raadzaam
om het besturingssysteem van uw
smartphone en de datum en tijd op
zowel de smartphone als het systeem
up-to-date te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps
alleen te gebruiken als de auto stilstaat.
Zodra de auto gaat rijden, wordt de
weergave ervan onderbroken.
De functie "MirrorLink
TM
" werkt alleen
in combinatie met een compatibele
smartphone en compatibele apps.
Niet via Bluetooth
®
verbonden
telefoon
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
Druk op "Telefoon" op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op "MirrorLink
TM
" om de
applicatie in het systeem te
activeren.
Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk
om de functie "MirrorLink
TM
" te activeren.
Tijdens de procedure verschijnen
verschillende schermen gerelateerd
aan bepaalde functies.
Accepteer deze om de verbinding tot
stand te brengen en te voltooien.
Tijdens het aansluiten van de
smartphone op het systeem is het
raadzaam de Bluetooth
®
-functie van
de smartphone te activeren
Via Bluetooth
®
verbonden
telefoon
Druk op "Telefoon" op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "MirrorLink
TM
" om de
applicatie in het systeem te
activeren.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt
een scherm weergegeven met daarop de eerder
op uw smartphone gedownloade apps die
compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-technologie.
Tijdens de MirrorLink
TM
-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
Afhankelijk van de kwaliteit van het
netwerk kan het even duren voordat de
apps beschikbaar zijn.
12
PEUGEOT Connect Radio
CarPlay
®
-verbinding voor
smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik van
een smartphone tijdens het rijden verboden.
Het gebruik van de smartphone vraagt
namelijk veel aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van de
auto worden weergegeven. Deze apps
moeten compatibel zijn met de CarPlay
®
-
technologie en op uw smartphone moet
de functie CarPlay
®
al zijn geactiveerd.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Houd daarom het besturingssysteem
van uw smartphone up-to-date.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
Druk in het systeem op Telefoon
om de CarPlay
®
-interface weer te
geven.
Of
Als de smartphone al via Bluetooth
®
is verbonden.
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
Druk op "Telefoon" op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "CarPlay" om de CarPlay
®
-
interface weer te geven.
Bij het aansluiten van de USB-kabel
verbreekt de CarPlay
®
-functie de
Bluetooth
®
-verbinding van het systeem.
U kunt op elk gewenst moment de
navigatie via CarPlay
®
starten door
te drukken op de toets Navigatie
van het systeem.
Android Auto-verbinding
voor smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik van
een smartphone tijdens het rijden verboden.
Het gebruik van de smartphone vraagt
namelijk veel aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Download de Android Auto-app op
uw smartphone.
Door uw eigen smartphone te
synchroniseren kunt u de met Android Auto
compatibele apps van uw smartphone
weergeven op het scherm van uw auto.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Voor een goede communicatie tussen de
smartphone en het systeem is het van
essentieel belang dat de smartphone is
ontgrendeld en is het raadzaam om het
besturingssysteem van uw smartphone
en de datum en tijd op zowel de
smartphone als het systeem up-to-date
te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
13
.
PEUGEOT Connect Radio
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps
alleen te gebruiken als de auto stilstaat.
Zodra de auto gaat rijden, wordt de
weergave ervan onderbroken.
De functie "Android Auto" werkt alleen
in combinatie met een compatibele
smartphone en compatibele apps.
Niet via Bluetooth
®
verbonden
telefoon
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
Druk op "Telefoon" op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op "Android Auto" om de
functie in het systeem te activeren.
Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk
om de functie "Android Auto" te activeren.
Tijdens de procedure verschijnen
verschillende schermen gerelateerd
aan bepaalde functies.
Accepteer deze om de verbinding tot
stand te brengen en te voltooien.
Tijdens het aansluiten van de
smartphone op het systeem is het
raadzaam de Bluetooth
®
-functie van
de smartphone te activeren
Via Bluetooth
®
verbonden
telefoon
Druk op "Telefoon" op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Android Auto" om de
functie in het systeem te activeren.
Tijdens de Android Auto-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
Afhankelijk van de kwaliteit van het
netwerk kan het even duren voordat de
apps beschikbaar zijn.
Koppelen van een
Bluetooth
®
-telefoon
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetooth-
telefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
ingeschakeld contact.
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon
en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor
iedereen" (configuratie van de telefoon).
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een
verbinding met de telefoon te maken.
Voltooien van het koppelen, ongeacht of
dit vanaf de telefoon of het systeem wordt
gedaan: controleer of de door het telefoon
en het systeem weergegeven code
identiek zijn.
14
PEUGEOT Connect Radio
Procedure via het systeem
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth zoeken".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Selecteer de naam van de telefoon
in de lijst.
Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de
"Bluetooth"-functie van uw telefoon even
uit te zetten en opnieuw te activeren.
Afhankelijk van het type telefoon wordt u
gevraagd om de overdracht van uw contacten
en berichten wel of niet te accepteren.
Automatisch opnieuw verbinden
Wanneer u terugkomt in uw auto met de
telefoon waarmee het laatst verbinding is
gemaakt, wordt deze automatisch herkend
en wordt er binnen ongeveer 30 seconden
na het aanzetten van het contact
automatisch verbinding gemaakt met te
telefoon (indien Bluetooth is ingeschakeld).
Wijzigen van het verbindingsprofiel:
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth-verbinding"
voor het weergeven van een lijst van
gekoppelde apparatuur.
Druk op de toets "details" van een
gekoppeld apparaat.
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor
de telefoon voor:
- "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend
telefoon),
- "Streaming" (streaming: draadloos afspelen
van audiobestanden van de telefoon),
- "Internetgegevens".
Selecteer één of meer profielen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
De mogelijkheid van het systeem om maar één
profiel te koppelen, hangt af van de telefoon.
Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle
drie de verbindingsprofielen geselecteerd.
De beschikbaarheid van de diensten is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart en
de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-
apparaten. Controleer de handleiding van uw
telefoon en de informatie van uw provider om
te kijken tot welke diensten u toegang hebt.
Profielen die compatibel zijn met het
systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP,
AVRCP, MAP en PAN.
Kijk op de website van het merk voor meer
informatie (compatibiliteit, aanvullende
instructies, enz.).
Beheer van telefoonverbindingen
Met behulp van deze functie kan een
apparaat met het systeem worden verbonden
of de verbinding worden verbroken, en kan
een koppeling ongedaan worden gemaakt.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
15
.
PEUGEOT Connect Radio
Druk op de toets "TEL" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth-verbinding"
voor het weergeven van een lijst van
gekoppelde apparatuur.
Selecteer de naam van de telefoon
in de lijst om de koppeling ongedaan
te maken.
Druk er nogmaals op om de telefoon
weer te koppelen.
Verwijderen van een telefoon
Druk op het prullenbaksymbool
rechts boven op het scherm om een
prullenbak naast de geselecteerde
telefoon weer te geven.
Druk op het prullenbaksymbool
naast de naam van de telefoon te
verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets TEL op het
stuur om het gesprek aan te nemen.
En
houd de toets
TEL op het stuurwiel langer ingedrukt
om het gesprek te weigeren.
Of
Druk op "Ophangen".
Bellen
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder
het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om
te bellen.
Een nieuw nummer bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op "Bellen" om het nummer te
bellen.
Een contact bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
of houd de toets
TEL op het stuurwiel langer
ingedrukt.
Druk op "Contacten".
Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.
Druk op "Bellen".
Laatste nummers bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of
houd de toets
op het stuurwiel langer ingedrukt.
16
PEUGEOT Connect Radio
Druk op "Gesprekkenlijst".
Selecteer het gewenste contact in de getoonde
lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon
bellen. Zet in dat geval de auto uit
veiligheidsoverwegingen stil.
Instellen van de beltoon
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
Druk op "Volume beltoon" om het
staafdiagram van het volume weer
te geven.
Druk op de pijlen of verplaats
de cursor om het volume van de
beltoon in te stellen.
Conguratie
Configuratie van de profielen
Het configureren van de profielen mag, om
veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze
handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Profielen".
Selecteer "Profiel 1", "Profiel 2", "Profiel 3" of
"Gemeenschap. prof.".
Druk op deze toets om een
profielnaam in te voeren met het
virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om op te slaan.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op deze toets om het profiel te
activeren.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op deze toets om het
geselecteerde profiel te initialiseren.
Lichtsterkte instellen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Lichtsterkte.
Verplaats de cursor om de lichtsterkte van
het scherm en/of het instrumentenpaneel
(afhankelijk van de uitvoering) in te stellen.
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Instellingen van het
systeem wijzigen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
17
.
PEUGEOT Connect Radio
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Systeemconfiguratie".
Selecteer "Eenheden" om de eenheden voor
afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen.
Druk op "Fabrieksparameters" om terug te
keren naar de fabrieksinstellingen.
Als het systeem wordt teruggezet op de
fabrieksinstellingen, wordt Engels als taal
ingesteld (afhankelijk van de uitvoering).
Selecteer "Systeeminfo" om de versie van
de in het systeem geïnstalleerde modules te
controleren.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Schermconfig.".
Druk op "Lichtsterkte".
Verplaats de cursor om de lichtsterkte van
het scherm en/of het instrumentenpaneel
(afhankelijk van de uitvoering) in te stellen.
Druk op "Animatie".
Inschakelen of uitschakelen:
"Automatische tekstweergave",
Selecteer "Ontvangen met
animaties".
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
De taal selecteren
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Taal" om de taal te
wijzigen.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Instellen van de tijd
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Datum en tijd".
Selecteer "Tijd".
Druk op deze toets om de tijd in te
stellen met het virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om de tijd op te slaan.
Druk op deze toets om de tijdzone in
te stellen.
Selecteer de weergave-indeling voor
de tijd (12h/24h).
18
PEUGEOT Connect Radio
Schakel de GPS-synchronisatie
(UTC) in of uit.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Het systeem schakelt niet automatisch
over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk
van het verkoopland).
Datum instellen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Datum en tijd".
Selecteer "Datum".
Druk op deze toets om de datum in
te stellen.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Selecteer de weergave-indeling voor
de datum.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Het instellen van de datum en tijd is alleen
mogelijk als "GPS-synchronisatie" is
uitgeschakeld.
Overschakelen naar zomer- of wintertijd is
mogelijk door de tijdzone te wijzigen.
Veelgestelde vragen
Hieronder vindt u de antwoorden op de meest
gestelde vragen over uw audiosysteem.
19
.
PEUGEOT Connect Radio
Radio
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van de gekozen
radiozender neemt geleidelijk af of de
opgeslagen zenders werken niet (geen geluid,
87,5 MHz wordt weergegeven...).
De auto is te ver verwijderd van de zender van
het station of er is geen zender aanwezig in het
geografische gebied.
Activeer de functie "RDS" via de bovenste balk
om het systeem te laten controleren of er een
sterkere zender in het gebied aanwezig is.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden
door obstakels in de omgeving (bergen,
gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.),
ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op
een storing in het audiosysteem.
De antenne is niet aanwezig of is
beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of
parkeergarage).
Laat de antenne controleren door een
merkdealer.
Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst
niet ontvangen.
De naam van de zender verandert.
De zender wordt niet meer ontvangen of de
naam van de zender in de lijst is veranderd.
Druk op de ronde pijl in het tabblad "Lijst" van
de pagina "Radio".
Sommige zenders sturen in plaats van een
naam andere informatie mee (bijv. titel van het
afgespeelde nummer).
Het systeem interpreteert deze informatie als
de naam van de zender.
20
PEUGEOT Connect Radio
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick
begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot
3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op
een USB-stick kunnen staan kan het erg lang
duren tot de muziek op de USB-stick wordt
afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-
stick staan en beperk het aantal submappen in
de mappenstructuur van de USB-stick.
Sommige informatietekens in de huidige
huidige afspeelmedia worden niet correct
weergegeven.
Het audiosysteem kan sommige karakters niet
weergeven.
Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Het afspelen van streaming-bestanden start
niet.
Het aangesloten apparaat start niet
automatisch het afspelen.
Het afspelen van het apparaat starten.
Namen van nummers en de speelduur worden
niet weergegeven op het audiostreamingscherm.
De Bluetooth-verbinding biedt deze
mogelijkheid niet.
21
.
PEUGEOT Connect Radio
Telefoon
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de
telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet
zichtbaar is voor het systeem.
Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
Controleer bij de instellingen van uw telefoon of
deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met
het systeem.
U kunt de compatibiliteit van uw telefoon
controleren op de website van het merk (services).
Het signaal van de aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van het systeem en de
telefoon.
Verhoog het volume van het audiosysteem,
indien nodig, tot maximaal en verhoog het
volume van de telefoon indien nodig.
Omgevingsgeluid is van invloed op de kwaliteit
van een telefoongesprek.
Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
De contacten staan niet in alfabetische
volgorde.
Sommige telefoons hebben speciale
weergave-opties. Afhankelijk van de
instellingen kunnen contacten in een bepaalde
volgorde worden overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
22
PEUGEOT Connect Radio
Instellingen
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het instellen van de bassen en hoge tonen
wordt de instelling van de equalizer opgeheven.
Na het wijzigen van de instellingen voor de
equalizer wordt de instelling van de bassen en
hoge tonen gereset.
De instelling van de equalizer is gekoppeld aan
de bassen en hoge tonen.
Wijzig de instelling van de bassen en de
hoge tonen of de equalizer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Bij het veranderen van de balans wordt de
geluidsverdeling uitgeschakeld.
Bij het veranderen van de geluidsverdeling
worden de instellingen van de balans
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de
balans.
Stel de balans in of kies een geluidsverdeling
naar eigen wens.
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de
verschillende geluidsbronnen.
Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen
de audio-instellingen worden aangepast aan
verschillende geluidsbronnen die hoorbare
verschillen kunnen genereren bij het
veranderen van de bron.
Controleer of de audio-instellingen zijn
afgestemd op de geluidsbron die u gebruikt.
Zet de audiofuncties in de middelste stand.
Na het afzetten van de motor wordt het
systeem na enkele minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem
nog werken zolang de laadtoestand van de
accu dat toestaat.
In de normale uitgeschakelde stand, gaat het
systeem na een bepaalde tijd automatisch over
op de eco-mode om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.
Zet het contact aan om de laadstroom van de
accu te verhogen.
1
.
Bluetooth
®
-audi osysteem
Bluetooth
®
-autoradio
Inhoud
De eerste stappen 2
Stuurkolomschakelaars 2
Menu's 4
Radio 4
DAB-radio (Digital Audio Broadcasting) 6
Media 7
Telefoon 10
Veelgestelde vragen 14
De beschreven functies en instellingen
kunnen afwijken van die van het systeem
in uw auto.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetooth-
telefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
aangezet contact.
Het systeem is zodanig beveiligd dat het
uitsluitend in uw auto functioneert.
Werkzaamheden aan dit systeem mogen
uitsluitend door een dealer of erkend
reparatiebedrijf worden uitgevoerd om
elke kans op elektrocutie, brand of
mechanische storing te vermijden.
Om leegraken van de accu te voorkomen
schakelt het audiosysteem na het uitzetten van
de motor na enkele minuten automatisch uit.
2
Bluetooth
®
-audi osysteem
De eerste stappen
Indrukken: Aan/Uit.
Verdraaien: volume regelen.
Kort indrukken: geluidsbron wijzigen
(radio, USB-uitgang, AUX-uitgang (indien
draagbaar apparaat is aangesloten, CD-
speler, audiostreaming).
Lang indrukken: het menu Telefoon
verschijnt (als een telefoon is
aangesloten).
Audio-instellingen wijzigen:
fader voor/achter, balans links/
rechts, lage/hoge tonen, loudness,
ambient audio.
In/uitschakelen automatische
volumeregeling (gekoppeld aan
rijsnelheid).
Radio:
Kort indrukken: zenderlijst
weergeven.
Lang indrukken: zenderlijst
bewerken.
Media:
Kort indrukken: bestandsoverzicht
weergeven.
Lang indrukken:
sorteermogelijkheden weergeven.
Selecteren van schermweergave:
datum, audiofuncties,
boordcomputer, telefoon.
Bevestigen of weergave van het
contextueel menu.
Toetsen 1-6.
Kort indrukken: voorkeuzezender
selecteren.
Lang indrukken: radiozender
opslaan.
Radio:
Automatisch stapsgewijs zoeken naar
een radiozender met een lagere/hogere
frequentie.
Media:
Selecteren van het vorige/volgende
nummer van de CD, USB, Streaming audio.
Scrollen in een lijst.
Radio:
Handmatig stapsgewijs zoeken naar
een radiozender met een lagere/hogere
frequentie.
Vorige/volgende MP3-afspeellijst selecteren.
Media:
Vorige/volgende bestandenlijst/genre/
artiest/afspeellijst van het USB-apparaat
selecteren.
Scrollen in een lijst.
Huidige bewerking afbreken.
Eén niveau omhooggaan in een
structuur (menu of map).
Toegang tot het hoofdmenu.
TA (verkeersinformatie) in- of
uitschakelen.
Lang indrukken: berichtensoort
selecteren.
Kiezen van de golfbanden FM/DAB/
AM.
Stuurkolomschakelaars
Bedieningsfuncties op het
stuurwiel – Type 1
Radio:
Vorige/volgende voorkeuzezender
selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
Media:
Vorig/volgend nummer selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
3
.
Bluetooth
®
-audi osysteem
Radio:
Kort indrukken: zenderlijst
weergeven.
Lang indrukken: zenderlijst bewerken.
Media:
Kort indrukken: bestandsoverzicht
weergeven.
Lang indrukken:
sorteermogelijkheden weergeven.
Bij ander gebruik dan telefoon:
Kort indrukken: geluidsbron
wijzigen (radio, USB-uitgang,
AUX-uitgang (indien draagbaar
apparaat is aangesloten, CD-speler,
audiostreaming), bevestiging als het
menu "Telefoon" is geopend.
Lang indrukken: openen van het menu
"Telefoon".
Bij een binnenkomend gesprek:
Kort indrukken: gesprek aannemen.
Lang indrukken: gesprek weigeren.
Tijdens het gebruik van de telefoon:
Kort indrukken: openen van het menu
"Telefoon".
Lang indrukken: gesprek beëindigen
Een selectie bevestigen.
Verhogen van het geluidsvolume.
Verlagen van het geluidsvolume.
Geluid onderbreken/weer
inschakelen door het gelijktijdig
indrukken van de volumetoetsen.
Bedieningsfuncties op het
stuurwiel – Type 2
Toegang tot het hoofdmenu.
Verhogen van het geluidsvolume.
Geluid onderbreken/herstellen.
Verlagen van het geluidsvolume.
Bij ander gebruik dan telefoon:
Kort indrukken: geluidsbron
wijzigen (radio, USB-uitgang,
AUX-uitgang (indien draagbaar
apparaat is aangesloten, CD-speler,
audiostreaming), bevestiging als het
menu "Telefoon" is geopend.
Lang indrukken: openen van het
menu "Telefoon".
Bij een binnenkomend gesprek:
Kort indrukken: gesprek aannemen.
Lang indrukken: gesprek weigeren.
Tijdens het gebruik van de
telefoon:
Kort indrukken: openen van het
menu "Telefoon".
Lang indrukken: gesprek beëindigen
Starten van de spraakherkenning
van uw smartphone via het systeem.
Radio:
Kort indrukken: zenderlijst
weergeven.
Lang indrukken: zenderlijst
bewerken.
Media:
Kort indrukken: bestandsoverzicht
weergeven.
Lang indrukken:
sorteermogelijkheden weergeven.
4
Bluetooth
®
-audi osysteem
Radio:
Vorige/volgende voorkeuzezender
selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
Media:
Vorig/volgend nummer selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
Indrukken van de draaiknop:
bevestigen.
Menu's
Afhankelijk van de uitvoering.
"Multimedia": Parameters media,
Radio-instellingen.
"Telefoon": Bellen, Beheer
index, Instelling telefoon, Gespr.
beëindigen.
"Boordcomputer".
"Onderhoud": Diagnose, Logboek
waarschuw., ... .
"Verbindingen": Beheer van de
verbindingen, apparaten zoeken.
"Persoonlijke instelling –
configuratie": Parameters van
de auto definiëren, Taalkeuze,
Configuratie beeldscherm, Keuze
van eenheden, Datum en tijd
instellen.
Druk op de toets "MENU".
Scrollen tussen de menu's.
Toegang tot een menu.
Radio
Een radiozender selecteren
Druk herhaaldelijk op de toets
SOURCE om de radiofunctie te
selecteren.
Druk op deze toets om het golfbereik
te selecteren (FM/AM/DAB).
Druk op een van de toetsen voor
automatisch zoeken naar een
radiozender.
Druk op een van de toetsen om
handmatig naar hogere/lagere
frequenties te zoeken.
Druk op deze toets voor een lijst
van de beschikbare zenders in het
gebied waar u zich bevindt.
Druk langer dan 2 seconden
op de toets om deze lijst bij te
werken. Tijdens het bijwerken is de
geluidsweergave uitgeschakeld.
RDS
Er kunnen storingen in de ontvangst
optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels,
parkeergarages, enz.), ook als de RDS-
functie is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en duidt niet op een storing in
het audiosysteem.
Als de RDS-functie niet beschikbaar is, worden de
letters RDS doorgestreept weergegeven op het display.
5
.
Bluetooth
®
-audi osysteem
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u ernaar
kunt blijven luisteren. Onder bepaalde
omstandigheden zijn sommige RDS-
zenders echter niet in het hele land te
ontvangen doordat de zenders niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Korte procedure
Druk in modus "Radio" op OK om de RDS-
functie direct in of uit te schakelen.
Lange procedure
Druk op de toets MENU.
Selecteer "Audiofuncties".
Druk op OK.
Selecteer de functie "Voorkeuze
FM-band".
Druk op OK.
Selecteer "Frequentie volgen
(RDS)".
Druk op OK, RDS verschijnt op het
scherm.
TA-berichten beluisteren
De TA-functie (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar de
verkeersinformatie. Voor een correcte
werking van deze functie is een goede
ontvangst van een radiozender nodig die
deze berichten uitzendt. Zodra er een bericht
wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die
op dat moment wordt weergegeven (Radio,
CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de
verkeersinformatie doorgegeven. Zodra dit
bericht is afgelopen, wordt de weergave van
de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Wees voorzichtig met het verhogen van het geluidsvolume
tijdens het beluisteren van verkeersinformatie. Als het
systeem terugkeert naar de oorspronkelijk geluidsbron
kan het geluidsvolume te hoog zijn.
Druk op TA om de weergave van
verkeersinformatie in- of uit te
schakelen.
Verkeersberichten ontvangen via de functie INFO
De functie INFO geeft voorrang aan
verkeersberichten. Voor een correcte
werking van deze functie is een goede
ontvangst van een radiozender nodig
die deze berichten uitzendt. Zodra er
een bericht wordt uitgezonden, wordt de
geluidsbron die op dat moment wordt
weergegeven (Radio, CD, USB,...)
automatisch onderbroken en wordt het
verkeersbericht doorgegeven. Zodra dit
bericht is afgelopen, wordt de weergave
van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Houd deze toets lang ingedrukt voor
een overzicht van categorieën.
Selecteer één of meerdere
categorieën of maak een selectie
ongedaan.
Schakel de ontvangst van de
desbetreffende berichten in of uit.
Tekstberichten weergeven
Tekstberichten worden door een
radiozender tijdens het luisteren naar het
programma meegestuurd.
6
Bluetooth
®
-audi osysteem
Druk op "OK" zodra de zendergegevens
op het scherm worden weergegeven om
naar het contextmenu te gaan.
Selecteer "Zenderinfo (TXT)" en
bevestig uw keuze met OK.
Digitale radio
(DAB, Digital Audio
Broadcasting)
Afhankelijk van de uitvoering
Als de "DAB"-zender waarop is
afgestemd, niet beschikbaar is in "FM", is
de optie "DAB FM" doorgestreept.
Als u in een andere regio komt, is het
raadzaam de lijst van voorkeuzezenders
bij te werken.
Weergave van de lijst van alle
radiozenders en alle "multiplexen"
(bundels).
Digitale radio
Dankzij de digitale radio kunt u genieten
van een optimale geluidskwaliteit en van
extra categorieën informatie (TA INFO).
Via "multiplex/bundel" kunt u kiezen uit
radiozenders die op alfabetische volgorde
zijn gerangschikt.
Wijzigen van het golfbereik (FM1,
FM2, DAB,...)
1 Optieweergave: doorgestreept indien actief
maar niet beschikbaar.
2 Weergave van de naam van de radiozender
waarop is afgestemd.
3 Opgeslagen radiozender, toetsen 1 t/m 6.
Kort indrukken: voorkeuzezender selecteren.
Lang indrukken: opslaan van een
radiozender.
4 Geef de naam weer van de gebruikte
"multiplex" service, ook wel "bundel"
genoemd.
5 Weergave van RadioText (TXT) van de
radiozender waarop is afgestemd.
6 Geeft de kwaliteit van het signaal op de
beluisterde band weer.
Wijzigen van een zender binnen
dezelfde "multiplex/bundel".
Zoeken naar de vorige/volgende
"multiplex/bundel".
Lang indrukken: selecteren van
de gewenste categorie berichten
uit Transport, Actualiteiten,
Entertainment en Speciale Flash-
berichten (afhankelijk van de zender).
Druk op "OK" zodra de radiogegevens op
het scherm worden weergegeven om naar
het contextmenu te gaan.
(Zendervolgsysteem (RDS), Volgsysteem
digitale zender/FM, Zenderinfo (TXT),
Zenderinformatie,...)
7
.
Bluetooth
®
-audi osysteem
Volgsysteem DAB/FM
"DAB" dekt niet het hele land.
Als het digitale signaal niet goed is, kunt
u met "Volgsysteem digitale zender/
FM" dezelfde zender blijven beluisteren
doordat het systeem automatisch
overschakelt op de desbetreffende
analoge "FM"-zender (indien
beschikbaar).
Als het "Volgsysteem digitale zender/FM"
is ingeschakeld, wordt automatisch de
DAB-zender geselecteerd.
Druk op de toets MENU.
Selecteer "Multimedia" en bevestig
uw keuze.
Selecteer "Volgsysteem digitale
zender/FM" en bevestig uw keuze.
Als "Volgsysteem digitale zender/FM" is
geactiveerd, kan er sprake zijn van een
vertraging van enkele seconden als het systeem
overschakelt op de analoge "FM"-radiozender
en kan het geluidsvolume soms veranderen.
Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert
niet beschikbaar is als "FM"-zender
(optie "DAB/FM" doorgestreept) of als
"Volgsysteem digitale zender/FM" niet is
geactiveerd, wordt het geluid onderbroken
als het digitale signaal te zwak wordt.
Media
USB-aansluiting
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Elk apparaat dat op het audiosysteem
wordt aangesloten moet compatibel zijn
met het audiosysteem of voldoen aan
norm IEC 60950-1.
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of
sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
Het systeem schakelt automatisch naar de
"USB"-bron.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het
tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan
enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat
het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.
Deze wachttijd kan worden bekort door andere
bestanden dan muziekbestanden te verwijderen en
het aantal mappen te beperken. Elke keer dat een
nieuwe USB-stick wordt aangesloten, worden de
afspeellijsten bijgewerkt.
Tijdens het gebruik van de USB-
aansluiting kan de draagbare apparatuur
automatisch worden opgeladen.
Afspeelmethode
Er zijn verschillende afspeelmethodes:
- Normaal: de nummers worden in de
normale volgorde volgens de afspeellijst
afgespeeld.
- Shuffle: de nummers van een album of een
map worden in een willekeurige volgorde
afgespeeld.
- Willekeurig voor alle media: alle nummers
van alle mediaspelers worden in een
willekeurige volgorde afgespeeld.
8
Bluetooth
®
-audi osysteem
- Herhaling: alleen de nummers van dit
album of deze map worden afgespeeld.
Druk op deze toets om naar het
contextmenu van de functie Media
te gaan.
Druk op deze toets om de gekozen
afspeelmethode te selecteren.
Druk op deze toets om te
bevestigen.
De keuze wordt boven in het scherm getoond.
Een nummer selecteren voor
afspelen
Druk op een van deze toetsen om
naar het vorige/volgende nummer
te gaan.
Druk op een van deze toetsen om
naar de vorige/volgende map te
gaan.
Indelen van bestanden
Houd deze toets enige tijd
ingedrukt om de verschillende
indelingsmogelijkheden te bekijken.
Kies per "Map"/"Artiest"/"Genre"/
"Afspeellijst".
Afhankelijk van de beschikbaarheid
en het type randapparatuur.
Druk op OK om de gekozen indeling
te selecteren en vervolgens opnieuw
op OK om uw keuze te bevestigen.
Bestanden afspelen
Druk deze toets kort in om de
gekozen indeling weer te geven.
Scroll door de lijst met de toetsen
links/rechts en omhoog/omlaag.
Bevestig de selectie door op OK te
drukken.
Druk op een van deze toetsen om
naar het vorige/volgende nummer
te gaan.
Houd een van de toetsen ingedrukt
voor snel vooruit/achteruit zoeken.
Druk op een van deze toetsen om
naar volgende/vorige "Map"/"Artiest"/
"Genre"/"Afspeellijst" te gaan*
AUX-aansluiting
(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)
* Afhankelijk van de beschikbaarheid en het
type randapparatuur.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de AUX-aansluiting.
Elk apparaat dat op het audiosysteem
wordt aangesloten moet compatibel zijn
met de norm van het audiosysteem of
voldoen aan norm IEC 60950-1.
Druk herhaaldelijk op de toets
SOURCE om "AUX" te selecteren.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het
volume van het audiosysteem in. De bediening
gebeurt via het externe apparaat.
Sluit niet tegelijkertijd een extern apparaat
aan via de AUX-aansluiting en de USB-
aansluiting.
9
.
Bluetooth
®
-audi osysteem
CD-speler
Gebruik alleen ronde CD's.
Bepaalde systemen voor kopieerbeveiliging op
de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen
storingen veroorzaken die niets te maken
hebben met de kwaliteit van de oorspronkelijke
CD-speler.
Bij het invoeren van een CD start het afspelen
automatisch.
Het systeem herkent geen externe CD-
spelers die op de USB-aansluiting worden
aangesloten.
Als er al een CD in het apparaat
zit die u wilt beluisteren, druk dan
herhaaldelijk op de toets SOURCE
om de functie "CD" te selecteren.
Druk op een van de toetsen voor het
selecteren van een nummer op de CD.
Druk op de toets LIJST voor een lijst
van de beschikbare nummers op de CD.
Houd een van de toetsen ingedrukt
voor snel vooruit/achteruit zoeken.
Een MP3-compilatie
afspelen
Plaats een MP3-CD in de CD-speler.
Het audiosysteem scant de CD tot alle
nummers zijn gevonden, hierdoor kan het
enkele tot enkele tientallen seconden duren
voordat het afspelen begint.
Op een enkele disc kan de CD-speler tot
255 MP3-bestanden lezen, verspreid over
8 niveaus.
Het is echter raadzaam het aantal
afspeellijsten tot twee te beperken om een
lange laadtijd van de CD te voorkomen.
Bij het afspelen wordt geen rekening
gehouden met de mappenstructuur.
Alle bestanden worden op hetzelfde
niveau weergegeven.
Als er al een CD in het apparaat
zit die u wilt beluisteren, druk dan
herhaaldelijk op de toets SOURCE
om de functie "CD" te selecteren.
Druk op een van de toetsen voor het
selecteren van een map op de CD.
Druk op een van de toetsen voor
het selecteren van een nummer op
de CD.
Druk op de toets LIJST voor een lijst
van de beschikbare bestanden op
de MP3-compilatie.
Houd een van de toetsen ingedrukt
voor snel vooruit/achteruit zoeken.
Bluetooth
®
streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om
muziekbestanden op de telefoon via de audio-
installatie in de auto af te spelen.
Koppel de telefoon.
(Zie de rubriek "Koppelen van een telefoon").
Activeer de bron Streaming door op
de toets SOURCE te drukken.
In sommige gevallen moet het
afspelen van audiobestanden via het
toetspaneel worden geactiveerd.
U kunt audiobestanden selecteren via de
toetsen op het bedieningspaneel van het
audiosysteem en de stuurwieltoetsen.
De informatie over de audiobestanden kan
op het scherm worden weergegeven, als
de telefoon deze functie ondersteunt. De
weergavekwaliteit hangt af van de kwaliteit van
het signaal van de telefoon.
10
Bluetooth
®
-audi osysteem
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit de Apple
®
-speler met een geschikte kabel
(niet bijgeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten/albums/
genres/afspeellijsten).
De softwareversie van het audiosysteem kan
incompatibel zijn met de softwareversie van uw
Apple
®
-speler.
Informatie en tips
De CD-speler speelt audiobestanden af met
de extensie .mp3, .wma, .wav en .aac met een
bitrate tussen 32 kbps en 320 kbps.
De CD-speler is ook compatibel met de modus
TAG (ID3 tag, WMA TAG).
Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie .wma moeten van
het type WMA 9 Standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.
Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie .wma moeten van
het type WMA 9 Standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.
Geadviseerd wordt om voor bestandsnamen
maximaal 20 karakters te gebruiken; vermijd
daarbij speciale tekens (bijv. : " ? ; ù) om
problemen met het afspelen of de weergave te
voorkomen.
Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen
afspelen moet bij het branden bij voorkeur de
standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn
geselecteerd.
Als de disc met een andere standaard is
gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden
afgespeeld.
Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard
voor het branden en selecteer bij het branden
altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor
een optimale geluidskwaliteit.
Gebruik bij een multisessie-CD altijd de
standaard Joliet.
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Gebruik uitsluitend USB-sticks die geformatteerd
zijn naar FAT32 (File Allocation Table).
Via de USB-aansluiting speelt het systeem
audiobestanden af met de extensie ".mp3,
.wma, .wav, .cbr, .vbr" met een bitrate van 32 tot
320 Kbps.
Gebruik voor een correcte werking de
originele USB-kabels van Apple
®
.
Telefoon
Koppelen van een
Bluetooth
®
-telefoon
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetooth-
telefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
ingeschakeld contact.
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon
en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor
iedereen" (configuratie van de telefoon).
Welke diensten beschikbaar zijn, is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart
en de compatibiliteit van het gebruikte
Bluetooth-toestel.
Controleer de handleiding van uw telefoon
en de informatie van uw provider om te
kijken tot welke diensten u toegang hebt.
11
.
Bluetooth
®
-audi osysteem
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Procedure via het systeem
Druk op de toets MENU.
Selecteer "Verbindingen".
Bevestig met OK.
Selecteer "Extern apparaat zoeken
via Bluetooth".
Bevestig met OK.
Een venster opent met de melding "Bezig te
zoeken".
Selecteer in de lijst van gedetecteerde
randapparatuur de te koppelen telefoon. U kunt
slechts één telefoon per keer koppelen.
Voltooien van de koppeling
Voltooien van het koppelen, ongeacht of
dit vanaf de telefoon of het systeem wordt
gedaan: controleer of de door het telefoon
en het systeem weergegeven code
identiek zijn.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn, dan kunt u
het nogmaals proberen. Dit kan een onbeperkt
aantal keren.
Op het scherm verschijnt een melding dat de
koppeling is geslaagd.
Informatie en tips
Via het menu "Telefoon" hebt u onder
andere toegang tot de volgende functies:
"Telefoonboek", als uw telefoon geheel
compatibel is, "Oproepenlijst", "Gekoppelde
apparaten bekijken".
Afhankelijk van het type telefoon kan het nodig
zijn toestemming te geven voor de toegang van
het systeem tot de verschillende functies.
Raadpleeg de website van het merk voor
meer informatie (compatibiliteit, extra
informatie, ...).
Verbindingen beheren
De verbinding met de telefoon is
automatisch ook geschikt voor Bluetooth
en streaming audio.
De mogelijkheid van het systeem om maar
één profiel te koppelen, hangt af van de
telefoon. Het is mogelijk dat standaard
beide profielen worden verbonden.
Druk op de toets MENU.
Selecteer "Verbindingen".
Bevestig met OK.
Selecteer "Beheer Bluetooth-verbindingen"
en bevestig uw keuze. De lijst van de
gekoppelde telefoons wordt weergegeven.
Bevestig met OK.
Geeft aan dat een apparaat is
verbonden.
Een cijfer geeft aan dat het profiel met het
systeem is verbonden:
- 1 voor media of 1 voor telefoon.
- 2 voor media en telefoon.
12
Bluetooth
®
-audi osysteem
Geeft aan dat er een geschikte
verbinding voor streaming audio is.
Geeft aan dat het profiel handsfree
telefoon actief is.
Selecteer een telefoon.
Bevestig met OK.
Vervolgens selecteert en bevestigt u:
- "Aansluiten telefoon"/"Telefoon
afsluiten":
om alleen de telefoon of de
handsfree set te verbinden/de
verbinding ervan te verbreken.
- "Aansluiten mediaspeler"/
"Mediaspeler afsluiten":
om alleen de streaming-
verbinding te realiseren/te
verbreken.
- "Aansluiten telefoon en
mediaspeler"/"Telefoon +
mediaspeler afsluiten":
om de telefoon (handsfree set
en streaming) te verbinden/de
verbinding ervan te verbreken.
- "Verbinding verwijderen": om
de koppeling ongedaan te maken.
Als u in het systeem een koppeling hebt
ongedaan gemaakt, vergeet dan niet deze
koppeling ook in uw telefoon ongedaan te maken.
Bevestig met OK.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Selecteer met de toetsen het
tabblad "JA" op het scherm.
Bevestig met OK.
Druk op deze stuurwieltoets om het
gesprek aan te nemen.
Bellen
Via het menu "Telefoon".
Selecteer "Bellen".
Selecteer "Nummer kiezen".
Of
Selecteer "Telefoonboek".
Of
Selecteer "Logboek".
Bevestig met OK.
Houd deze toets langer dan
twee seconden ingedrukt om het
telefoonboek te openen. Vervolgens
kunt u met de draaiknop door het
telefoonboek scrollen.
Een gesprek beëindigen
Via het menu "Telefoon".
Selecteer "Ophangen".
Bevestig met OK om het gesprek te bindigen.
Druk tijdens een telefoongesprek
langer dan twee seconden op een
van deze toetsen.
Afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon heeft
het systeem toegang tot het telefoonboek van de telefoon
gedurende de tijd dat de Bluetooth-verbinding actief is.
13
.
Bluetooth
®
-audi osysteem
Vanaf bepaalde typen gekoppelde Bluetooth-
telefoons kunt u contacten vanuit de telefoon
opslaan in het geheugen van het audiosysteem.
De op deze manier geïmporteerde contacten
worden opgeslagen in een telefoonboek dat,
ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij
toegankelijk is.
Het menu van het telefoonboek is niet
beschikbaar als het telefoonboek leeg is.
Gesprekken beheren
Druk tijdens het gesprek op OK om
het contextmenu te openen.
Gesprek beëindigen
Selecteer in het contextmenu
"Gespr. beëindigen" om het
gesprek te beëindigen.
Bevestig met OK.
Microfoon uitschakelen
(de gesprekspartner kan niet meeluisteren)
In het contextmenu:
- selecteer "Micro OFF" om de
microfoon uit te schakelen.
- deselecteer "Micro OFF" om de
microfoon in te schakelen.
Bevestig met OK.
Doorschakelfunctie
In het contextmenu:
- selecteer "Modus telefoon" om
het gesprek via de telefoon voort
te zetten (bijv. om tijdens het
uitstappen het gesprek te kunnen
voortzetten).
- deselecteer "Modus telefoon"
om het gesprek in de auto voort
te zetten.
Bevestig met OK.
Als het contact is uitgeschakeld wordt de
Bluetooth-verbinding automatisch weer tot
stand gebracht als u in de auto stapt en wordt
het geluid weer weergegeven via het systeem
(afhankelijk van de specificaties van de
telefoon).
In sommige gevallen moet u de
doorschakelfunctie via de telefoon activeren.
Spraakserver
Selecteer in het contextmenu "Toon
DTMF" en bevestig uw keuze om
het digitale toetsenbord te kunnen
gebruiken om door het menu van de
interactieve spraakserver te surfen.
Bevestig met OK.
Wisselgesprek
Selecteer "Verwisselen" in het
contextmenu en bevestig uw keuze
om een in de wacht gezet gesprek
voort te zetten.
Bevestig met OK.
Contactenlijst
Houd SOURCE of SRC ingedrukt
om de contactenlijst te openen.
Selecteer "Telefoonboek" voor een
overzicht van alle contacten.
Bevestig met OK.
14
Bluetooth
®
-audi osysteem
Druk op MENU als u gegevens
van contacten in het systeem
wilt veranderen, selecteer dan
"Telefoon" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Beheer index" en
bevestig uw keuze.
U kunt kiezen uit:
- "Een bestand raadplegen",
- "Een bestand verwijderen",
- "Alle bestanden verwijderen".
Afhankelijk van de compatibiliteit van de
telefoon heeft het systeem toegang tot het
telefoonboek van de telefoon gedurende
de tijd dat de Bluetooth-verbinding actief is.
Vanaf bepaalde typen gekoppelde
Bluetooth-telefoons kunt u contacten
vanuit de telefoon opslaan in het
geheugen van het audiosysteem.
De op deze manier geïmporteerde
contacten worden opgeslagen in een
telefoonboek dat, ongeacht welke
telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk
is.
Het menu van het telefoonboek is niet
beschikbaar als het telefoonboek leeg is.
Spraakherkenning
Dankzij deze functie kunt u de
spraakherkenning van uw smartphone via het
systeem gebruiken.
Starten van de spraakherkenning (afhankelijk
van het type stuurkolomschakelaars):
Houd het uiteinde van de lichtschakelaar enige
tijd ingedrukt.
OF
Druk op deze toets.
Voor de spraakherkenning is een
compatibele smartphone nodig die via
Bluetooth met de auto is verbonden.
Veelgestelde vragen
Hieronder vindt u de antwoorden op de meest
gestelde vragen over uw audiosysteem.
15
.
Bluetooth
®
-audi osysteem
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het afzetten van de motor wordt de radio na
enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog
werken zolang de laadtoestand van de accu
dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de
eco-modus van de autoradio is geactiveerd om
te voorkomen dat de accu van de auto ontladen
raakt.
Schakel het contact in om de laadstroom van
de accu te verhogen.
De melding "het audiosysteem is oververhit"
verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen
een te hoge omgevingstemperatuur, activeert
de autoradio automatisch een thermische
beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de
CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit
om het systeem te laten afkoelen.
Radio
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de
verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
Om een optimale luisterkwaliteit mogelijk te
maken, kunnen de audio-instellingen (Volume,
Bass, hoge tonen, Geluidseffect, Loudness)
worden aangepast aan verschillende
geluidsbronnen, die hoorbare verschillen
kunnen genereren bij het veranderen van de
bron (radio, CD-speler...).
Controleer of de audio-instellingen (Volume,
Bass, hoge tonen, Geluidseffect en Loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de audiofuncties (Bass, hoge
tonen, Balans V-A, Balans L-R) in de middelste
stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te
selecteren en de functie Loudness in de stand
"Actief" te zetten bij gebruik van de CD-speler en
in de stand "Inactief" bij gebruik van de radio.
16
Bluetooth
®
-audi osysteem
De voorkeuzezenders kunnen niet worden
ontvangen (geen geluid, 87,5 MHz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets BAND om terug te keren naar
het golfbereik (FM, FM2, DAB, AM) waarin de
voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De functie TA (verkeersinformatie) wordt
getoond. Ik ontvang geen verkeersinformatie.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het
regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel
verkeersinformatie uitzendt.
De ontvangstkwaliteit van de gekozen
radiozender neemt geleidelijk af of de
opgeslagen zenders werken niet (geen geluid,
87,5 MHz wordt weergegeven...).
De auto is te ver verwijderd van de zender van
het station of er is geen zender aanwezig in het
geografische gebied.
Activeer de functie RDS om het systeem te
laten controleren of er een sterkere zender in
het gebied aanwezig is.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels
in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages,
enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op
een storing in het audiosysteem.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd
(bijvoorbeeld in een wasstraat of
parkeergarage).
Laat de antenne controleren door een
merkdealer.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking
van het geluid naar een andere frequentie voor
een betere ontvangst van de radiozender.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
17
.
Bluetooth
®
-audi osysteem
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken. De batterijspanning van de randapparatuur is
misschien te laag.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
Het scherm toont de melding "Storing USB-
randapparatuur".
De USB-stick wordt niet herkend.
De USB-stick is mogelijk defect.
Formateer de USB-stick opnieuw.
De CD wordt steeds uitgeworpen of wordt niet
afgespeeld.
De CD is ondersteboven in de speler
geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen
audiobestanden of bevat audiobestanden die
niet door het audiosysteem worden herkend.
De CD is voorzien van een systeem voor
kopieerbeveiliging dat niet door de audio-
installatie wordt herkend.
- Controleer of de CD op correcte wijze in de
speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud in het geval van een
opgenomen CD: raadpleeg het advies in het
hoofdstuk "Audio".
- Door een te slechte kwaliteit, kunnen bepaalde
gebrande CD's niet door het audiosysteem
worden afgespeeld.
Het geluid van de CD is slecht. De gebruikte CD is bekrast of van slechte
kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en
berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen,
klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen en de hoge tonen
op 0, zonder een geluidseffect te selecteren.
De op een smartphone opgeslagen muziek kan
niet worden afgespeeld via de USB-aansluiting.
Afhankelijk van het type smartphone moet
het audiosysteem toestemming krijgen van de
smartphone voor toegang tot de muziekbestanden.
Activeer het MTP-profiel op de smartphone
handmatig (menu USB-instellingen).
18
Bluetooth
®
-audi osysteem
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Ik heb geen toegang tot mijn voicemail. Er zijn slechts weinig telefoons en providers die
deze functionaliteit ondersteunen.
Ga naar het menu voor telefoneren en kies
het nummer van uw voicemail dat u van uw
provider hebt gekregen.
Ik kan mijn telefoonboek niet openen. Controleer of uw telefoon compatibel is.
U hebt tijdens de koppeling het systeem geen
toestemming gegeven voor toegang tot het telefoonboek.
Geef het systeem toegang tot het telefoonboek
van uw telefoon.
Het gesprek wordt onderbroken als ik in de
auto stap.
De doorschakelfunctie is ingeschakeld.
Schakel de doorschakelfunctie uit om het gesprek
over te zetten naar het systeem van de auto.
Het lukt niet om mijn telefoon via Bluetooth te
koppelen.
De koppelingsprocedure kan afhankelijk
van de telefoon (model, besturingssysteem)
verschillen en bepaalde telefoons zijn niet
compatibel.
Alvorens te proberen de telefoon te koppelen, moet u
vanaf het systeem de huidige koppeling met de telefoon
en vanaf de telefoon de koppeling met het systeem
ongedaan maken om te zien of de telefoon compatibel is.
Telefoon
.
271
Trefwoordenregister
180° zicht naar achteren ....................... 206-207
A
Aanhanger..............................126, 151-152, 219
Aanhangergewichten .................... 263-265, 267
Aanjager, regeling ..................................... 87-89
Aansluiten MirrorLink ............................17, 11-12
Aansluiting 12 V ..............................97, 104, 106
Aansluiting 230 V ..........................................104
Aansteker ........................................................97
ABS ...............................................................124
Accessoires...........................................121, 156
Accu ........................ 13, 223, 231, 257-258, 260
Accu laden ............................................259-260
Achterbank ................................................78-80
Achterklep .......................................................61
Achterklep sluiten ...............................49, 52, 61
Achterlichten .................................................250
Achterportieren ......................................149-150
Achterruitverwarming .....................................91
Achteruitrijcamera .........................................206
Achteruitrijlicht ...................................... 250-251
Actief dodehoekbewakingssysteem .......24, 202
Actieradius AdBlue
®
.................................. 32-34
Active Lane Departure
Warning System ...........................17, 195, 202
Active Safety Brake.....................16-17, 189-191
Adaptieve cruise control met
stopfunctie ............174-175, 180-184, 187, 189
AdBlue
®
............................................ 20, 32, 234
Advanced Grip Control ..........................127-128
Afmetingen ....................................................268
Afstandsbediening ...................48-49, 51-52, 54
Afstandsbediening, batterij vervangen ...........56
Afzetten van de motor ...................................152
Airbags ............................................ 18, 133, 138
Airbags vóór ...................................133-134, 136
Airconditioning ..........................................84-86
Airconditioning (automatisch) .........................83
Airconditioning (handbediend) ...........83-84, 90
Airconditioning met
centrale regeling ............................... 84-86, 90
Airconditioning met
gescheiden regeling ...............................86, 90
Alarmknipperlichten ..............................122, 237
Alarmsysteem .................................................58
Algemeen menu ................................................ 4
Allesdragers ..........................................225-226
Allesdragers monteren .........................225-226
Antiblokkeersysteem (ABS) ....................15, 124
Antispinregeling (ASR) ..........................124-128
Apple CarPlay-verbinding .........................16, 12
Apple
®
-speler ...................................... 24, 10, 10
Armleuning achter ......................................... 105
Armleuning vóór ............................................100
Audiokabel ..................................................23, 9
Audioversterker ...............................................98
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling ........................86, 90
Automatische ruitenwissers ............117, 119-120
Automatische transmissie .....161-169, 232, 259
Automatische verlichting................ 109, 112-113
Automatisch noodremsysteem ...16-17, 189-191
Autoradio, bediening aan stuurkolom ....... 3, 2-3
AUX-aansluiting ......................................23, 9, 8
B
Bagageafdekking ..........................................106
Bagagenet voor hoge belading.....................107
Bagageruimte ..............................61-62, 64, 108
Bagageruimteverlichting ...............................108
Banden ..........................................................233
Banden, noodreparatie .........................240, 242
Banden oppompen ......................................233
Bandenreparatieset ...... 238-239, 238-240, 242
Bandenspanning ...................................233, 243
Bandenspanningscontrole (met set) ..... 240, 242
Bandenspanningscontrolesysteem ...18, 170, 243
Bandenspanning te laag (detectie) ............... 170
Batterij afstandsbediening ........................54, 56
Bekerhouder ...................................................96
Beladen ......................................... 107, 225-226
Benzinemotor ............................... 218, 228, 264
Bijvullen AdBlue
®
..........................................235
Binnenspiegel ............................................77-78
BlueHDi ............................. 32, 35, 234, 237-238
Bluetooth (handsfree set) ... 25-26, 13-14, 10-11
Bluetooth (telefoon) .........................25-27, 13-15
Bluetooth-telefoon met spraakherkenning .....14
Bluetooth-verbinding ...........19, 25-27, 13-15, 11
Bochtverlichting, statisch ....................... 116-117
Boordcomputer ..........................................37-38
Boordgereedschap .......................108, 238-240
Brandstof .......................................................218
Brandstofadditief ...........................................232
Brandstofniveaumeter ...................................216
Brandstoftank ......................................... 216-217
Brandstof tanken ....................................216-218
Brandstoftank leeg (diesel) ....................237-238
Brandstofvulklep ....................................216-217
Buitenlandse reizen ...................................... 111
Buitenspiegels......................76-77, 91, 200-201
C
CD ..................................................... 23-24, 9, 9
272
Trefwoordenregister
CD MP3 ............................................. 23-24, 9, 9
CD-/MP3-speler .......................................... 23, 9
Centrale vergrendeling .............................51, 57
CHECK ............................................................ 35
Claxon ...........................................................122
Configuratie van de auto ....................38-43, 46
Connectiviteit ..................................................98
Contact ............................................154, 156, 28
Contact aangezet ..........................................156
Controlelampjes ..............................................11
Controles ....................................... 228, 231-233
D
DAB (Digital Audio Broadcasting) –
Digitale radio..................................... 22, 8, 6-7
Dagrijverlichting .................................... 111, 248
Dagteller ..........................................................36
Dashboardkastje ............................................. 97
Dashboardverlichting (dimmer) ......................36
Datum instellen ............................. 38-40, 31, 18
Derde remlicht ...............................................252
Detectie obstakels ........................................202
Dieselmotor ................... 218, 228, 237, 265, 267
Digitale radio – DAB (Digital
Audio Broadcasting) .............................22, 8, 6
Dimlicht ......................................25-26, 248-249
Display instrumentenpaneel .........................167
Distance Alert ...............................................189
Dodehoekbewaking ........................ 24, 200-202
Draadloze lader .........................................98-99
Driver Sport Pack ...................................166-167
Dynamische noodrem ............................157-160
H
Halogeenlampen ...................................112, 248
Handgrepen ....................................................96
Handrem ............................................... 232-233
Handsfree achterklep ...............................62, 64
Handsfree set ......................25-26, 13-14, 10-11
Handsfree toegang .........................................64
Helderheid .......................................................16
Hifisysteem .....................................................98
Hill Assist Descent Control
(HADC) ..........................................24, 128-129
Hill Start Assist ...................................... 165-166
Hoedenplank ................................................. 106
Hoofdsteunen achter ................................78-80
Hoofdsteunen verstellen ................................. 73
Hoofdsteunen vóór .........................................73
Hoogteverstelling veiligheidsgordels .....129-130
Hulpoproep ............................................122-123
I
Identificatie ....................................................269
Indeling achter ..............................................104
Inductielader .............................................98-99
Inhoud brandstoftank .................................... 216
Instapverlichting ............................................113
Instellen van de uitrustingen ...............38-43, 46
Instellingen bestuurder (opslaan) ..............74-75
Instellingen van het systeem ....................30, 16
Instrumentenpaneel .......................8, 8-9, 35-37
Intelligente tractiecontrole ............................125
Interieurfilter (vervangen) ......................231-232
Interieurverlichting .................................102-103
ISOFIX ..........................................................144
ISOFIX-bevestigingen ..................................143
ISOFIX-kinderzitjes................................143-146
E
Eco-mode ......................................................223
Elektrisch bedienbare achterklep .............62-64
Elektrische parkeerrem ............. 14, 27, 157-160
Elektrisch verstelbare stoelen ...................74-75
Elektronische remdrukregelaar (EBD) .........124
Elektronische sleutel ..................................51-52
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) ...............124-128
Extra verwarming ............................................ 92
F
Flacon AdBlue
®
.............................................235
Follow me home-verlichting .............50, 113-114
Frequentie (radio) .......................................21-22
Functie i-Cockpit
Amplify ................ 76, 80-81, 100-101, 166-167
Functie snelweg (richtingaanwijzers) ........... 111
G
Geheugen instellingen bestuurder ............74-75
Gereedschap ................................238-240, 243
Gereedschapskist .........................................108
Gevarendriehoek ..........................................237
Gewichten .....................................263-265, 267
GPS ................................................................. 12
Grootlicht .........................................26, 248-249
Grootlichtassistent ........................... 26, 114-116
.
273
Trefwoordenregister
N
Neerklapbare rugleuning ...........................72-73
Neerklappen stoelen achter .....................78-80
Niveau brandstofadditief diesel .............231-232
Niveau koelvloeistof ................................32, 230
Niveau remvloeistof ......................................230
Niveau ruitensproeiervloeistof ..............118, 231
Niveaus en controles ............................ 228-231
Noodbediening achterklep .............................. 62
Noodbediening portieren ................................54
Noodoproep ...........................................122-123
Noodprocedure afzetten van de motor ... 156-157
Noodprocedure starten ..................156-157, 258
Noodremassistentie (BAS) ...................124, 190
Nulstelling dagteller ........................................36
Nulstelling onderhoudsindicator ..................... 31
O
Oliefilter (vervangen) ....................................232
Olieniveau ....................................... 31, 229-230
Oliepeilstok ..................................... 31, 229-230
Olieverbruik ...........................................229-230
Onderhoudscontroles .....................................29
Onderhoudsindicator ................................29, 35
Ontdooien..................................................90-91
Ontgrendelen ............................................48, 51
Ontgrendelen achterklep .......................... 50-51
Ontgrendelen portieren ..................................62
Ontgrendelen van binnenuit ...........................57
Ontluchten brandstofsysteem ................237-238
Ontwasemen ...................................................90
Ontwasemen achter ........................................90
Ontwasemen voor ...........................................90
Opbergvak...............................................96, 108
Opbergvakken ...................96-97, 100, 105, 108
Lendensteun, verstelling ............................71-73
Lichtschakelaar ..........................25-26, 109, 111
Lokaliseren van de auto .................................. 50
Luchtfilter (vervangen) ...........................231-232
Luchttoevoer (bediening) .......................... 87-89
Luchtverdeling........................................... 87-89
Luidsprekers ..................................................98
M
Make-upspiegel ..............................................97
Massagefunctie ...............................................76
Massages op meerdere punten ......................76
Matten ....................................................101-102
Meldingen........................................................28
Menu ...............................................................12
Menu’s (audio) ........................................ 3-5, 4-5
Menustructuren display ..................................12
Milieu ...............................................................54
Mistachterlicht .......................................110, 252
Mistlampen ....................................................110
Mistlampen vóór........25, 110, 116-117, 248, 250
Monochroom display .................................38-40
Motoren ......................................... 263-265, 267
Motorkap ............................................... 226-227
Motorkapsteun ...................................... 226-227
Motorolie .........................................12, 229-230
Motoroliedruk ..................................................12
Motorolieniveau, controle ...............................31
Motorolieniveaumeter ...............................31, 35
Motorruimte ...................................................228
MP3 (CD) ..........................................................9
Multifunctioneel display (met autoradio) ........... 4
J
Jack-aansluiting ......................................23, 9, 8
Jack-kabel ...................................................23, 9
K
Kaartenhouder ................................................96
Kaartleeslampjes ...................................102-103
Kentekenplaatverlichting ..............................252
Keyless entry and start ........51-52, 54, 154-155
Kilometerteller .................................................36
Kinderbeveiliging ...................................149-150
Kinderen ................................................. 142-146
Kinderen (veiligheid) ..............................149-150
Kinderzitjes ............. 132, 137-138, 141-142, 148
Kinderzitjes (conventioneel) ..................141-142
Kinderzitjes i-Size ......................................... 146
Kleurcode lak ................................................269
Klokje (instellen) ............................ 38-40, 31, 17
Koelvloeistoftemperatuur ................................32
Koelvloeistoftemperatuurmeter ......................32
Koplampverstelling ....................................... 112
Krik ................................................ 239-240, 243
L
Laden accu............................................259-260
Laden accu (verklikkerlampje) ........................ 13
Lak .................................................................269
Lampen vervangen ................ 247-248, 250-252
Lane Departure Warning
System (LDWS) .................................... 17, 194
Lange voorwerpen vervoeren ......................105
LED-verlichting .............................111, 248, 250
Lekke band ............................................ 240, 242
274
Trefwoordenregister
Opbergvakken portieren .................................96
Openen achterklep ...................................51, 61
Openen brandstofvulklep .............................216
Openen motorkap ................................. 226-227
Openen portieren ......................................51, 60
Openen ruiten .................................................48
Opschakelindicator .......................................167
Overzicht zekeringen ....................................256
P
Panoramisch schuif-/kanteldak ......................67
Parfumeur (element) ..............................100-101
Park Assist ............................................ 209-210
Parkeerhulp achter .......................................202
Parkeerhulp achter met
grafische weergave en geluidssignalen .....202
Parkeerhulp vóór ...........................................203
Parkeerlichten ............................... 111, 248, 250
Persoonlijke instellingen ...................................9
PEUGEOT Connect Nav ...................................1
PEUGEOT Connect Radio ...............................1
Plafonniers .............................................102-103
Portieren .........................................................60
Portieren sluiten .............................49, 51-52, 61
Portieren vergrendelen ...................................62
Profielen .................................................... 30, 16
Programmeerbare verwarming ......................92
Pyrotechnische gordelspanners ................... 132
R
Radio ......................................... 21, 24, 6, 9, 4-5
Radiozender ...................................... 21-22, 6, 4
RDS ........................................................21-22, 7
Regelmatige controles .......................... 231-233
Regeneratie roetfilter ....................................232
Rembekrachtigingsysteem ...........................124
Remblokken .......................................... 232-233
Remlichten ....................................................250
Remmen .....................................14-15, 232-233
Remschijven.......................................... 232-233
Reservewiel .................. 233, 238-240, 243-244
Resetten bandenspanningscontrolesysteem ...171
Resetten van het traject .................................. 37
Richtingaanwijzers ...........25, 111, 248-251, 249
Rijadviezen ............................................151-152
Rijden ........................................................70-71
Rijstrookcontrolesystemen ...........................124
Rijverlichting .................................................109
Roetfilter .................................................231-232
Ruitbediening ..................................................65
Ruitensproeier achter ...................................118
Ruitensproeierreservoir ................................231
Ruitensproeiers vóór.....................................118
Ruitenwisser achter ......................................118
Ruitenwisserbladen vervangen .....119, 252-253
Ruitenwissers ............................24, 117, 119-120
Ruitenwisserschakelaar ......................... 117-120
S
Schakelaars stoelverwarming ........................75
Schakelen handgeschakelde
versnellingsbak ....................................160-161
SCR (Selective Catalytic Reduction) ............234
Selectiehendel .......................................161-165
Selectiehendel automatische
transmissie ..........................................161-165
Serienummer auto ........................................269
Sfeerverlichting .......................................36, 103
Signalering onoplettendheid .................. 192-193
Sjorogen ........................................................ 105
Skiluik ............................................................ 105
Slepen van een auto .....................................261
Sleutel .......................................................48, 54
Sleutel met afstandsbediening .....................152
Sleutel niet herkend ...............................156-157
SMS .................................................................28
Sneeuwkettingen ..................................170, 225
Sneeuwschermen .........................................224
Snelheid opslaan ..........................................172
Snelheidsbegrenzer .......................172, 174-177
Snelheidslimietherkenning ....................172-173
Snelheidsregelaar .........................172, 174-175,
.............................................178-184, 187, 189
Snelheidsregeling met
snelheidslimietherkenning ................... 174-175
Spaarfase ......................................................223
Spraakcommandos ......................................5-10
Startblokkering, elektronische ................ 54, 152
Starten...........................................................258
Starten dieselmotor ......................................218
Starten van de motor ........ 27, 151-155, 161-165
Stilzetten van de auto ....... 27, 151-155, 161-165
Stoelen verstellen ......................................71-73
Stoelverwarming ............................................. 75
Stop & Start ............................23-24, 38, 83, 90,
.............................167-169, 216, 226, 231, 261
Streaming audio Bluetooth .....................24, 9, 9
Stuurkolomschakelaars .........................161-165
Stuurverstelling ............................................... 76
Stuurwiel (verstellen) ......................................76
Supervergrendeling ..................................49, 52
Synchroniseren afstandsbediening ................56
.
275
Trefwoordenregister
Z
Zekeringen ....................................253-254, 256
Zekeringen vervangen .................. 253-254, 256
Zekeringkast motorruimte .............................256
Zicht.................................................................90
Zicht naar voren 180°....................................207
Zij-airbags .............................................134, 136
Zijknipperlicht ................................................250
Zonder gereedschap
afneembare kogel ...............................220-223
Zonneklep .......................................................97
Zonnescherm ..................................................67
T
Tafeltje ........................................................72-73
Tankbeveiliging ......................................216-217
Technische gegevens ...................264-265, 267
Te laag brandstofniveau ...............................216
Telefoon .............98-99, 25-29, 13-16, 10-11, 13
Teller ..................................................................8
Temperatuurregeling................................. 87-89
Tijd instellen .................................. 38-40, 31, 17
TMC (verkeersinformatie) ............................... 13
Toerenteller .......................................................8
Touchscreen ........................ 40, 43, 46, 98, 1, 1
Trailer Stability Management (TSM) .............126
Trekhaak ................................126, 151-152, 219
Trekhaak met afneembare kogel .......... 220-223
U
Uitschakelen airbag passagier ......133-134, 138
USB ....................................... 98, 23, 23-24, 9, 7
USB-aansluiting ................................98, 23, 9, 7
V
Veiligheidsgordels ..........................129-132, 141
Veiligheidsgordels achter .............................130
Veiligheidsvoorzieningen voor
kinderen ................. 133-134, 137-138, 141-146
Ventilatie .............................................81-86, 90
Ventilatieroosters ...................................... 81-82
Vergrendelen.......................................49, 52, 54
Vergrendeling van binnenuit ...........................57
Verkeersinformatie (TA) .................................... 5
Verkeersinformatie (TMC) ..............................13
Verklikkerlampje remsysteem .................... 14-15
Verklikkerlampjes ...................................... 11, 15
Verklikkerlampje Service ................................16
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel bestuurder
niet vastgemaakt ........................................130
Verklikkerlampje veiligheidsgordels .............130
Verklikkerlampje voorgloeien (diesel) ............23
Verlichting .......................................................26
Versnellingsbak,
handgeschakeld .......... 160-161, 165-169, 232
Verversen ..............................................229-230
Verwarming ............................. 81-82, 84-86, 90
Verzadiging van het roetfilter (diesel) ...........232
Visiopark .......................................................204
Visiopark 1 – Visiopark 2 ..............................207
Voorgloeien (dieselmotor) ...............................23
Voorruitverwarming ........................................91
Voorstoelen .......................................... 71, 74-75
Voorzieningen bagageruimte .......................105
Voorzieningen interieur .............................96-97
W
Waarschuwing oplettendheid bestuurder .....193
Waarschuwing rijtijd ...............................192-193
Waarschuwingslampjes ...................... 11, 14, 35
Waarschuwingssignaal sleutel in contact ....154
Webbrowser ....................................................16
Wiel demonteren ................................... 244-247
Wiel monteren ....................................... 244-247
Wiel verwisselen ........................... 238-240, 243
Wifi-netwerkverbinding ...................................20
Window-airbags .....................................134-136
10-17
Automobiles PEUGEOT verklaart dat, door
toepassing van de voorschriften in de Europese
regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking
tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze
richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare
materialen worden gebruikt voor de fabricage
van producten die door haar worden verkocht.
Zonder schriftelijke toestemming van
Automobiles PEUGEOT is reproductie of
vertaling van dit document, zelfs gedeeltelijk,
verboden.
Gedrukt in de EU
Néerlandais
www.peugeot.com NE. 17P84.0070*17P84.0070*
10

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

Peugeot-3008---2017

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Peugeot 3008 - 2017 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Peugeot 3008 - 2017 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 13,02 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info