615823
7
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/388
Pagina verder
INSTRUCTIEBOEKJE
Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie
over het onderhoud van uw auto.
Het instructieboekje online
Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot,
in de rubriek "MyPeugeot".
Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens
toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is
gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering die wordt
weergegeven met dit pictogram:
Als de rubriek "MyPeugeot" niet beschikbaar is op de website van
Peugeot voor uw land, kunt u het instructieboekje op het volgende
internetadres raadplegen:
http://public.servicebox.peugeot.com
de link "Boorddocumentatie" op de startpagina (u hoeft zich niet aan te melden),
de taal,
het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering,
de uitgifteperiode van uw instructieboekje die overeenkomt met de datum
van deel 1A van het kentekenbewijs van uw auto.
Belangrijke informatie:
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet
onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles
PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch
systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening
mee te houden en raden u aan contact op te nemen met een
vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten
informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires
voorzien van het betreffende artikelnummer.
Selecteer:
U kunt hier online uw instructieboekje bekijken en hebt toegang tot de
meest recente gegevens via het pictogram:
WELKOM
Symbolen
Waarschuwing:
dit symbool geeft waarschuwingen
weer die u absoluut dient te respecteren
omwille van uw veiligheid en die van
anderen en om schade aan uw auto te
voorkomen.
Informatie:
dit symbool vestigt uw aandacht op
aanvullende informatie die u helpt de
gebruiksmogelijkheden van uw auto
optimaal te benutten.
Bescherming van het
milieu:
dit symbool verschijnt bij adviezen met
betrekking tot de be-scherming van het
milieu.
Verwijzing:
dit symbool verwijst naar de bladzijde
waar meer informatie over de
desbetreffende functie is te vinden.
Wij danken u voor uw keuze voor de 3008,
synoniem voor vertrouwen, passie en
inspiratie.
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u
in de gelegenheid te stellen onder alle
omstandigheden optimaal gebruik te maken
van de mogelijkheden van uw 3008.
In het eerste deel van het boekje is de belangrijkste
informatie samengevat om u in korte tijd vertrouwd
te maken met de bediening van uw auto.
Vervolgens komen alle details van uw 3008 op
het gebied van comfort, veiligheid en rijden
uitgebreid aan bod, zodat u en uw passagiers
maximaal van de auto kunnen genieten.
Aan het einde van dit boekje vindt u een visuele
index waarmee u gemakkelijk een onderdeel
van de uitrusting of een functie kunt lokaliseren
en snel de desbetreffende pagina kunt vinden.
Elk geleverd model kan, afhankelijk van het
uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de
specifieke kenmerken voor het land waarvoor de
auto bestemd is, slechts van een deel van de in
dit boekje vermelde uitrustingen zijn voorzien.
.
.
Inhoud
Indeling interieur 111
Armleuningór 113
Multimedia achter 115
Panoramadak 118
Indeling van de bagageruimte 119
Indelingen
Kinderzitjes 125
Uitschakelen van de passagiersairbag vóór 127
ISOFIX-bevestigingen 134
Kinderbeveiliging 138
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Instrumentenpanelen 27
Verklikkerlampjes 29
Meters 38
Regelknoppen 42
Controle tijdens het rijden
In één oogopslag
Display A zonder autoradio 43
Display A met autoradio 45
Display C (Peugeot Connect Sound) 47
Wegklapbaar kleurendisplay 16x9
(Peugeot Connect Nav+ of
Peugeot Connect Com 3D)
50
Boordcomputer 53
Multifunctionele displays
Verwarming en ventilatie 57
Handbediende airconditioning 59
Achterruitverwarming 61
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling 62
Voorstoelen 65
Achterbank 70
Spiegels 72
Stuurwielverstelling 74
Comfort
Sleutel met afstandsbediening 75
Alarm 81
Elektrisch bedienbare ruiten 83
Portieren 85
Achterklep 88
Onderste deel achterklep 89
Brandstoftank 90
Vulpistoolrestrictie (diesel) 93
Toegang tot de auto
Lichtschakelaar 94
Verlichting overdag 98
Automatische verlichting 100
Koplampen verstellen 101
Bochtverlichting 102
Ruitenwisserschakelaar 103
Automatische ruitenwissers 106
Plafonniers 108
Sfeerverlichting 109
Zicht
Eco-rijden
.
.
Inhoud
Richtingaanwijzers 139
Alarmknipperlichten 139
Claxon 139
Controlesysteem bandenspanning 140
ESP-systeem 142
Grip control 145
Veiligheidsgordels 147
Airbags 150
Veiligheid
Elektrische parkeerrem 154
Hill holder 158
Head-up display 161
"Distance alert" 163
Snelheidsbegrenzer 166
Snelheidsregelaar 169
Handgeschakelde versnellingsbak 172
Opschakelindicator 173
Elektronisch gestuurde versnellingsbak 174
Automatische versnellingsbak 179
Stop & Start 183
Parkeerhulp 186
Achteruitrijcamera 188
Intelligente parkeerhulp 189
Rijden
Urgence-oproep of Assistance-oproep 249
Peugeot Connect 3D Nav 253
Peugeot Connect Nav+ 297
Peugeot Connect Sound 351
Audio en telematica
Visuele index
Index
Motorkap 192
Brandstoftank leeg (Diesel) 193
Benzinemotoren 194
Dieselmotoren 195
Niveaus controleren 196
Controles 199
Onderhoud
Bandenreparatieset 201
Wiel verwisselen 207
Sneeuwkettingen 215
Een lamp vervangen 216
Zekeringen vervangen 222
12V-accu 229
Eco-mode 232
Wisserbladen vervangen 233
Slepen van uw auto 233
Trekken van een aanhanger 235
Allesdragers monteren 237
Sneeuwscherm 238
Accessoires 239
Praktische informatie
Benzinemotoren 241
Gewichten (benzine) 242
Dieselmotoren 243
Gewichten (diesel) 244
Afmetingen 246
Identi catie 247
Technische gegevens
183
99
102
118
145
In één oogopslag
4
Exterieur
"Grip control"
Dit specifieke tractiecontrolesysteem verbetert de
tractie van auto's met twee aangedreven wielen in
sneeuw, modder en zand.
Instapverlichting
Deze extra buiten- en interieurverlichting, die
met de afstandsbediening wordt ingeschakeld,
vergemakkelijkt op donkere plaatsen het
lokaliseren van de auto en het instappen.
Bochtverlichting
Deze verlichting biedt u automatisch extra zicht in
bochten.
Panoramadak
Dit dak vergroot de lichtinval en het zicht in het
interieur op ongeëvenaarde wijze.
Stop & Start
Dit systeem zet de motor tijdelijk af als u stopt (bij
roodlicht, opstoppingen, enz...). De motor wordt
automatisch weer gestart als u weer weg wilt rijden.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke
stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens
het wachten.
.
89
201
186
188
In één oogopslag
5
Exterieur
Bandenreparatieset
Deze set is een compleet systeem dat bestaat uit
een compressor en een bandenreparatiemiddel
waarmee een noodreparatie aan de band kan worden
uitgevoerd.
Parkeerhulp voor en achter
met gra sche weergave en
geluidssignalen
Dit systeem waarschuwt u tijdens het langzaam vooruit
of achteruit rijden voor obstakels voor of achter de auto.
Onderste deel achterklep
Het onderste deel van de achterklep vergemakkelijkt
het in- en uitladen van grote voorwerpen.
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt
automatisch geactiveerd
bij het inschakelen van de
achteruitversnelling en geeft daarbij de
beelden weer op het kleurenscherm.
Bij het wassen van uw auto in
een wasstraat:
- draai de antenne los en
verwijder deze,
- klap de spiegels in.
75
99
90
In één oogopslag
6
Sleutel met afstandsbediening
A. Uitklappen/inklappen van de sleutel.
Normale vergrendeling
(één keer drukken; de richtingaanwijzers
blijven even branden).
Supervergrendeling
(twee keer achter elkaar drukken;
de richtingaanwijzers blijven even
branden).
Volledig of selectief ontgrendelen
van de auto
(de richtingaanwijzers knipperen
even).
of
Als een sensor vaststelt dat het buiten
donker is, gaan de dim- en parkeerlichten
branden om het lokaliseren van de auto te
vergemakkelijken.
Deze functie kan worden ingesteld via het
configuratiemenu.
Brandstoftank
1. Openen van de brandstofvulklep.
2. Openen en ophangen van de
brandstofvuldop.
Aan de binnenzijde van de brandstofvulklep
is aangegeven welke soort brandstof getankt
moet worden.
Inhoud van de tank: ongeveer 60 liter.
Instapverlichting
Bij auto's met dieselmotoren is in de
opening van de brandstoftank een
speciale voorziening aangebracht
waardoor het onmogelijk is om benzine
te tanken.
Openen
.
88
89
In één oogopslag
7
Openen
Achterklep
Openen
Druk na het ontgrendelen van de auto
met de afstandsbediening of de sleutel op
handgreep A en open de achterklep.
Sluiten
Trek, na het sluiten van het onderste deel
van de achterklep, met de handgreep B het
bovenste deel van de achterklep omlaag.
Controleer of de achterklep goed is vergrendeld.
Onderste deel achterklep
Openen
Duw de handgreep C naar rechts en kantel
het onderste deel D omlaag.
Sluiten
Zet het onderste deel D weer rechtop, druk
het volledig aan om het te sluiten en zorg
ervoor dat het goed is vergrendeld.
154
161
62
253
297
351
276,
332,
358
281,
319,
361
249
In één oogopslag
8
Interieur
Elektrische parkeerrem
Dit systeem trekt de parkeerrem automatisch aan bij het
afzetten van de motor en zet deze weer automatisch vrij bij
het wegrijden.
De bestuurder kan op elk moment zelf de parkeerrem
aantrekken of vrijzetten met de bedieningshendel.
Audio- en
communicatiesystemen
Deze systemen kunnen zijn voorzien van de
nieuwste technologie: de MP3-compatible
Peugeot Connect Sound, de Peugeot Connect
USB, Peugeot Connect Bluetooth, de Peugeot
Connect Com 3D of Peugeot Connect Nav+
met wegklapbaar kleurendisplay 16x9, het JBL
audiosysteem, de AUX-aansluitingen.
Head-up display
Dit systeem projecteert in het gezichtsveld van
de bestuurder een aantal gegevens over: de
wagensnelheid, de snelheidsregelaar/-begrenzer en
de "Distance alert".
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
Met dit systeem kunnen de bestuurder en de voorpassagier
naar eigen wens een comfortniveau instellen. Het systeem
zorgt ervoor dat dit niveau vervolgens automatisch wordt
gehandhaafd, onafhankelijk van de weersomstandigheden.
Peugeot Connect Nav+
PC Sound
PC Com 3D
Peugeot Connect USB
Peugeot Connect
Bluetooth
Peugeot Assistance
.In één oogopslag
9
Cockpit
1. Schakelaar snelheidsregelaar/-begrenzer.
2. Hendel stuurwielverstelling.
3. Schakelaar verlichting en
richtingaanwijzers.
4. Instrumentenpaneel.
5. Airbag bestuurder.
Claxon.
6. Versnellingshendel.
7. Elektrische parkeerrem.
8. Middenarmsteun vóór - Peugeot Connect
USB en/of JACK-aansluiting.
9. Hendel motorkapontgrendeling.
10. Opbergvak bestuurderszijde
(Instructieboekje).
11. Buitenste rij drukschakelaars.
12. Handbediende koplampverstelling.
Navigatietoets instrumentenpaneel.
13. Schakelaars buitenspiegels.
Schakelaars ruitbediening.
Kinderbeveiliging.
14. Zijruitontwaseming.
15. Voorruitontwaseming.
In één oogopslag
10
Cockpit
1. Contact-/stuurslot.
2. Stuurkolomschakelaar van het audio- en
telematicasysteem.
3. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/
boordcomputer.
4. Verstelbare en afsluitbare middelste
ventilatieroosters.
5. Head-up display.
6. Multifunctioneel display.
7. Uitschakelen passagiersairbag.
8. Verstelbaar en afsluitbaar
zijventilatierooster.
9. Dashboardkastje - Aansluitingen audio/
video.
10. Opbergruimte met net.
11. Schakelaar "Grip control".
12. 12V-aansluiting.
13. Handgreep.
14. Bedieningspaneel verwarming/
airconditioning.
15. Audio- en telematicasysteem.
16. Tuimelschakelaars.
.
65
66
In één oogopslag
11
Comfort
Bestuurdersstoel
In lengterichting In hoogte
Handmatig verstellen
Elektrisch verstellen
Rugleuningverstelling
67, 68
74
69
113
In één oogopslag
12
Comfort
Voorstoelen
Hoogte- en hoekverstelling
van de hoofdsteun
Lendensteun
Stuurwiel verstellen
1.
Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel.
2. Verstellen in hoogte en diepte.
3.
Vergrendelen van het stuurwiel met de hendel.
Voer deze handelingen om veiligheidsredenen
uitsluitend uit bij stilstaande auto.
Passagiersstoel vóór als
tafel neerklappen
Voor het plaatsen van voorwerpen op het
tafeltje of het eenvoudig vervoeren van lange
voorwerpen in het interieur van de auto.
Middenarmsteun vóór
De middenarmsteun is voorzien van een USB-
en/of JACK-aansluiting..
.
72
73
73 147
In één oogopslag
13
Comfort
Buitenspiegels
Verstellen
A. Selecteren van de te verstellen buitenspiegel.
B. Verstellen van de buitenspiegel in vier
richtingen.
Binnenspiegel
Handmatig verstellen
1. Selecteren van de dagstand van de spiegel.
2. Verstellen van de binnenspiegel.
Automatische binnenspiegel
1. Verstellen van de binnenspiegel.
Veiligheidsgordels vóór
1. Vastmaken van de gesp.
2. In hoogte verstellen.
En verder...
C. Inklappen/
Uitklappen.
95
139
103
104
In één oogopslag
14
Zicht
Verlichting
Ring A
Uit.
Ring B
Parkeerlicht.
Dimlicht/grootlicht.
Mistachterlicht.
of
Mistlampen vóór en mistachterlicht.
Automatisch inschakelen verlichting.
Richtingaanwijzer
Beweeg de verlichtingshendel omhoog
of omlaag tot voorbij het zware punt. De
richtingaanwijzers aan de desbetreffende zijde
functioneren totdat ze worden uitgeschakeld.
Functie "drie keer knipperen"
Beweeg de verlichtingshendel kort omhoog
of omlaag tot aan het zware punt. De
richtingaanwijzers aan de desbetreffende zijde
knipperen drie keer.
Deze functie is bij elke snelheid beschikbaar,
maar is in het bijzonder geschikt voor het
wisselen van rijstrook op snelwegen.
Ruitenwissers
Hendel A: ruitenwissers vóór
Inschakelen van de stand "AUTO"
Beweeg de hendel omlaag en laat deze
los.
Uitschakelen van de stand "AUTO"
Beweeg de hendel omhoog en zet deze
vervolgens in de stand "0" .
Ring B: ruitenwisser achter
Uit.
Interval.
Ruitensproeier.
.In één oogopslag
15
Ventilatie
Automatische airconditioning: het is raadzaam de volautomatische werking te selecteren met de toets "AUTO" .
Aanbevolen instellingen
Gewenste werking
Verwarming of handbediende airconditioning
Luchtverdeling Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie /
toevoer van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende
airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN
ONTDOOIEN
27
29
186
143
81
189
183
161
139
163
86
In één oogopslag
16
Controle tijdens het rijden
Instrumentenpaneel
A. Als het contact wordt aangezet, moet de
wijzer van de brandstofmeter de resterende
hoeveelheid brandstof aangeven.
B.
Bij draaiende motor moet het verklikkerlampje
laag brandstofniveau uitgaan.
C.
Als het contact wordt aangezet, moet de
motorolieniveaumeter enkele seconden de
melding "OIL OK" weergeven (volgens uitvoering).
Ga indien nodig tanken of vul olie bij.
Verklikkerlampjes
1. Als het contact wordt aangezet, gaan de
oranje en rode verklikkerlampjes branden.
2. Bij draaiende motor moeten deze lampjes
weer uitgaan.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek als er
lampjes blijven branden.
Rijen drukschakelaars
Het branden van een lampje geeft de staat van
de desbetreffende functie aan.
A.
Parkeerhulp met grafische
weergave en geluidssignalen.
B. ASR/CDS OFF (zonder
"Grip control").
C. Inbraakalarm.
D. Intelligente parkeerhulp.
E. Stop & Start-systeem.
F. Head-up display.
G. Alarmknipperlichten.
H. "Distance alert".
Buitenzijde
Midden
I. Centrale vergrendeling.
.
151
148
138
In één oogopslag
17
Veiligheid voor de inzittenden
Airbag voorpassagier
1. Steek de sleutel in de schakelaar.
2. Selecteer de stand:
"OFF" (uitschakelen) wanneer een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" is bevestigd,
"ON" (inschakelen) wanneer een passagier
op de voorstoel zit of een kinderzitje "met
het gezicht in de rijrichting" is bevestigd.
3. Verwijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
Veiligheidsgordels en airbag
ór aan passagierszijde
A. Veiligheidsgordels voor en/of achter niet
vastgemaakt of weer losgemaakt.
B. Veiligheidsgordel links voor.
C. Veiligheidsgordel rechts voor.
D. Veiligheidsgordel rechts achter.
E. Veiligheidsgordel midden achter.
F. Veiligheidsgordel links achter.
G. Airbag vóór aan passagierszijde
uitgeschakeld.
H. Airbag vóór aan passagierszijde actief.
Elektrische kinderbeveiliging
Het branden van een lampje geeft de status
van de desbetreffende functie aan.
Vergrendeling van de achterportieren en
blokkeren van de ruitbediening achter.
123
In één oogopslag
18
Bagageruimte indelen
In drie standen te plaatsen vloerplaat
Laagste positie (max. 150 kg)
(behalve bij uitvoering met volwaardig
reservewiel).
Middelste positie (max. 100 kg).
Hoogste positie (max. 50 kg). Met het onderste
deel van de achterklep gesloten wordt het onderste
gedeelte van de bagageruimte afgesloten.
Plaats de vloerplaat vanuit de hoogste positie
in de schuine stand, waarbij hij op zijn plaats
wordt gehouden door de steunen aan de zijkant,
om toegang te krijgen tot het reservewiel of de
opbergvakken in de vloer van de bagageruimte.
Duw de vloerplaat een beetje naar
voren en til hem aan de achterzijde
op om hem los te maken.
Gebruik de aan weerszijden van de
bagageruimte geplaatste steunen
A om de vloerplaat gemakkelijker
in hoogte te kunnen verstellen.
.
70
In één oogopslag
19
Bagageruimte indelen
Achterstoelen
Plaats de vloerplaat in de middelste positie .
Controleer of het neerklappen van de
rugleuningen niet door iets (voorstoelen ver
genoeg naar voren, hoofdsteunen,
gordels, ...) gehinderd kan worden.
Zorg er ook voor dat de beweging van de zitting
niet kan worden gehinderd door voorwerpen
die zich op of onder de stoelen bevinden.
Trek vanuit de bagageruimte aan de hendel
van het 1/3-gedeelte.
Trek vanuit de bagageruimte aan de hendel
van het 2/3-gedeelte.
De zitplaatsen bevinden zich op dezelfde
hoogte als de verplaatsbare vloerplaat en het
onderste deel van de achterklep.
183
In één oogopslag
20
Rijden
Stop & Start
Overgang naar de STOP-stand
van de motor
Het verklikkerlampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor komt in de standby-stand. Trap bij
auto's met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak bij een snelheid lager
dan 6 km/h het rempedaal in of zet de
selectiehendel in de stand N .
Overgang naar de START-stand
van de motor
Uitschakelen / Inschakelen
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF"
in te drukken; het verklikkerlampje in de
schakelaar gaat branden.
Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit
en de motor wordt gestart. Bij auto's
met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak :
- laat het rempedaal los als de
selectiehendel in de stand A of M staat,
- of zet de selectiehendel in de stand A
of M als deze in de stand N staat en het
rempedaal niet ingetrapt is,
- of schakel de achteruitversnelling in.
Onder bepaalde omstandigheden is de STOP-
stand niet beschikbaar; het verklikkerlampje
"ECO" knippert enkele seconden en gaat dan uit.
Onder bepaalde bijzondere omstandigheden
kan de motor automatisch overgaan in de
START-stand; het verklikkerlamje "ECO"
knippert enkele seconden en gaat dan uit.
Het systeem wordt automatisch
opnieuw ingeschakeld zodra u het
contact weer aanzet.
Zet tijdens het tanken en als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, altijd het contact af en neem
de sleutel uit het contactslot.
.
154 158
In één oogopslag
21
Elektrische parkeerrem
Handmatig aantrekken / vrijzetten
De parkeerrem kan handmatig worden
aangetrokken door aan de hendel A te trekken .
Bij aangezet contact kan de parkeerrem
handmatig worden vrijgezet door eerst aan de
hendel A te trekken en deze vervolgens los te
laten terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt .
Automatisch aantrekken /
vrijzetten
Trap het gaspedaal en het koppelingspedaal
in, de parkeerrem wordt bij het wegrijden
automatisch en geleidelijk vrijgezet.
Als de motor wordt afgezet , wordt de
parkeerrem automatisch aangetrokken .
Controleer alvorens de
auto te verlaten of het
waarschuwingslampje van
het remsysteem ( ! rood ) en
het verklikkerlampje P , in de
hendel A , branden.
Controleer alvorens de
auto te verlaten of het
waarschuwingslampje van
het remsysteem ( ! rood ) en
het verklikkerlampje P , in de
hendel A , branden.
Uw auto is voorzien van een systeem dat
gedurende ongeveer twee seconden voorkomt dat
uw auto bij het wegrijden op een helling achteruit
rolt. In die twee seconden kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal bewegen.
Deze functie treedt alleen in werking als:
- de auto volledig tot stilstand is gekomen
met het rempedaal ingetrapt,
- bij bepaalde hellingcondities,
- het bestuurdersportier is gesloten.
Hill Holder
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt is het
automatisch aantrekken/vrijzetten
niet meer actief .
Rijden
Trek de parkeerrem handmatig aan als
u de auto met draaiende motor verlaat.
Laat een kind niet alleen in de auto
achter als het contact is aangezet.
Het kind zou de parkeerrem kunnen
vrijzetten.
Verlaat de auto niet als de Hill Holder is
geactiveerd.
161 163
145
In één oogopslag
22
Rijden
Head-up display
1. In-/uitschakelen head-up display.
2. Instelling van de lichtsterkte.
3. Hoogteverstelling van de weergave.
"Distance alert"
1. In-/uitschakelen van de "Distance alert".
2. Verhogen/verlagen van de waarde voor de
waarschuwing.
"Grip control"
Normale werking.
Sneeuw.
Modder .
Zand.
ASR/CDS OFF.
De instellingen kunnen alleen met
draaiende motor worden gewijzigd als
de auto stilstaat.
.
169
166
In één oogopslag
23
Rijden
Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
1. Selecteren/deactiveren van de
snelheidsbegrenzer.
2. Verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Snelheidsbegrenzer aan/uit.
Snelheidsregelaar
"CRUISE"
1.
Selecteren/deactiveren van de snelheidsregelaar.
2. Instellen van een snelheid / Verlagen van
de ingestelde snelheid.
3. Instellen van een snelheid / Verhogen van
de ingestelde snelheid.
4.
Snelheidsbegrenzer uit / Hervatten snelheidsbegrenzer.
Weergave op het instrumentenpaneel
Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is
ingeschakeld, verschijnen de instellingen van
het systeem op het instrumentenpaneel.
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
Het instellen van de snelheid is alleen
mogelijk bij draaiende motor.
Het instellen van een snelheid en het
activeren van de snelheidsregelaar is
alleen mogelijk bij een wagensnelheid
hoger dan 40 km/h, vanaf de vierde
versnelling bij een handgeschakelde
versnellingsbak (tweede bij een
elektronisch gestuurde versnellingsbak
of automatische transmissie).
174
179
In één oogopslag
24
Rijden
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
Deze versnellingsbak met zes overbrengingen biedt de bestuurder de keus tussen het comfort van
een automatische transmissie of het plezier van het handmatig schakelen.
1. Selectiehendel.
2. Knop "S" (sport) .
Automatische transmissie
met "TipTronic techniek
Systeem Porsche"
Deze versnellingsbak met zes overbrengingen
biedt de bestuurder de keus tussen het comfort
van een automatische transmissie of het plezier
van het handmatig schakelen
1. Selectiehendel.
2. Knop "S" (sport) .
3. Knop " " (sneeuw) .
Starten
Selecteer de stand N et trap het rempedaal
tijdens het starten stevig in.
Schakel de eerste versnelling (stand A of
M ) of de achteruitversnelling (stand R ) in
met de selectiehendel 1 .
Haal uw voet van het rempedaal en geef
vervolgens gas.
3. Bediening aan het stuurwiel "-" .
4. Bediening aan het stuurwiel "+" .
Starten
Selecteer de stand P of N en trap het
rempedaal tijdens het starten stevig in.
Selecteer de stand R , D of M .
Haal uw voet van het rempedaal en geef
vervolgens gas.
.In één oogopslag
25
Maak optimaal gebruik van
de versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een
handgeschakelde versnellingsbak, rijd
dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in en schakel bij het
accelereren bij voorkeur relatief snel over
naar een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie
of een elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik
dan bij voorkeur de automatische stand en trap het
gaspedaal niet bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de
versnelling in te schakelen die het best
geschikt is voor de rijomstandigheden: volg
het op het instrumentenpaneel weergegeven
schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of een automatische transmissie
wordt de opschakelindicator uitsluitend in de
handmatige stand weergegeven.
Kies voor een soepele
rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur
af op de motor in plaats van het rempedaal te
gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk
in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het
brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot af en wordt de
geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik
dan vanaf een snelheid van ongeveer
40 km/h de snelheidsregelaar (indien
aanwezig).
Gebruik op slimme
wijze de elektrische
voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur
in de auto hoog is opgelopen, open dan alle
ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten,
maar laat de ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur
die de temperatuurstijging kunnen beperken
(blinderingspaneel van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de verlichting en de mistlampen uit
als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als
u rijdt.
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw auto verminderen.
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-
speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan
om het elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto
verlaat.
Schakel de airconditioning uit zodra de
gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij
auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn
als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk
uit.
In één oogopslag
26
Beperk de oorzaken van een
hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de
auto: plaats de zwaarste voorwerpen in
de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de
achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand
(dakdragers, imperiaal, fietsendrager,
aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever
een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het
imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de
winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de
onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning
(bij koude banden), houd u daarbij aan de
bandenspanning die staat vermeld op de sticker
op de portiersponning aan bestuurderszijde.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie
verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen,
enz.) en houd u daarbij aan het door de
fabrikant voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer
dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat
brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na
3000 km het gemiddelde brandstofverbruik
zich stabiliseert.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is
gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van
het reservewiel en van de wielen van de
aanhanger of de caravan te controleren.
1
Controle tijdens het rijden
27
Instrumentenpanelen
De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto.
Klokken
1. Toerenteller
Geeft het motortoerental aan (x 1000 t/
min).
2. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan
(°Celsius).
3. Brandstofniveaumeter.
Geeft de resterende hoeveelheid brandstof
in de tank aan.
4. Snelheidsmeter.
Geeft de wagensnelheid aan
(km/h of mph).
5. Display.
6. Knop nulstelling of het opnieuw
weergeven van de onderhoudsindicator.
Knop voor de nulstelling van de
geselecteerde functie (dagteller of
onderhoudsindicator) of het opnieuw
weergeven van de onderhoudsindicator.
7. Dimmer dashboardverlichting.
Knop voor de instelling van de lichtsterkte
van de dashboardverlichting, bij
ingeschakelde verlichting.
Raadpleeg voor meer informatie over
de werking en de weergave van een
bepaalde functie de desbetreffende
rubriek.
Controle tijdens het rijden
28
Display(s)
A. Snelheidsbegrenzer
of
Snelheidsregelaar.
(km/h of mph)
B. Dagteller.
(km of miles)
C. Onderhoudsindicator.
(km of miles) of,
Motorolieniveaumeter (volgens
uitvoering).
of
Kilometerteller.
(km of miles)
D. Opschakelindicator
Ingeschakelde versnelling van de
elektronisch gestuurde versnellingsbak
of automatische transmissie.
E. Waarschuwings- en statusmeldingen
van functies, boordcomputer,
navigatieberichten (GPS).
Bedieningspaneel van het instrumentenpaneel
Met behulp van de toetsen kunnen:
- Bij stilstaande auto , de uitrusting van
de auto en de parameters van het display
(taal, eenheden) worden ingesteld,
- Bij rijdende auto , de actieve functies
achtereenvolgend worden weergegeven
(boordcomputer, navigatie...).
Bediening
U beschikt over vier toetsen om het display van
het instrumentenpaneel te bedienen:
1. Toegang tot het algemene menu,
bevestigen van de keuze.
2. Naar boven verplaatsen in het menu.
3. Naar beneden verplaatsen in het menu.
4. Terugkeren naar het vorige scherm, het
menu verlaten.
1
Controle tijdens het rijden
29
Parameters van de auto
In dit menu kunt u bepaalde functies ten
behoeve van het rijden en het comfort
inschakelen * :
- inschakelen van de ruitenwisser achter als
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
(zie de rubriek "Zicht"),
- selectieve ontgrendeling (zie de rubriek
"Toegang tot de auto"),
- follow me home-verlichting en
instapverlichting (zie de rubriek "Zicht"),
- sfeerverlichting (zie hoofdstuk "Zicht"),
- bochtverlichting (zie de rubriek "Zicht"),
- automatische parkeerrem (zie de rubriek
"Rijden").
Keuze van de eenheden
In dit menu kunt u de eenheden kiezen:
temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit) en
verbruik (l/100 km, mpg of km/l).
Taalkeuze
In dit menu kunt u de weergave van de taal
kiezen.
Algemeen menu
Druk op toets 1 voor toegang tot het
algemene menu en om één van de
volgende functies te kiezen:
- "Parameters van de auto",
- "Taalkeuze",
- "Keuze van de eenheden".
Druk op toets 2 of 3 om op het scherm te
verplaatsen.
Druk opnieuw op toets 1 om de keuze te
bevestigen.
Verklikkerlampjes
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde
waarschuwingslampjes enkele seconden
branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan
branden in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele display.
De verklikkerlampjes geven de bestuurder
informatie over de werking van een systeem
(ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen
de bestuurder in het geval van een storing
(waarschuwingslampje).
Het algemene menu en de bijbehorende
functies zijn uitsluitend toegankelijk bij
stilstaande auto, via de toetsen 1 tot en met 4 .
Boven een bepaalde snelheid verschijnt
een melding op het display die aangeeft
dat toegang tot het algemene menu
onmogelijk is.
De weergave van de boordcomputer is
uitsluitend toegankelijk bij rijdende auto,
via de toetsen 2 en 3 (zie paragraaf
"Boordcomputer").
Verklikkerlampjes kunnen constant
branden of knipperen.
Een aantal verklikkerlampjes heeft
beide mogelijkheden. Of het constant
branden of knipperen van een
verklikkerlampje duidt op een storing,
is afhankelijk van de werkingsfase van
de auto.
* Volgens land van bestemming.
Controle tijdens het rijden
30
Voorgloeien
dieselmotor
permanent. Het contactslot staat in de tweede
stand (Contact).
Wacht met starten tot het controlelampje is gedoofd.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden.
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Parkeerlichten permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten".
Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Dimlicht".
Grootlicht permanent. Als u de lichtschakelaar naar u toe
trekt.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen
naar dimlicht.
Mistlampen vóór permanent. De mistlampen vóór zijn
ingeschakeld.
Draai de ring twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlichten
permanent. De mistachterlichten zijn
ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen.
1
Controle tijdens het rijden
31
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Elektrisch
bediende
handrem
permanent. De elektrisch bediende handrem is
aangetrokken.
Zet de elektrisch bediende handrem vrij zodat het
controlelampje uitgaat: trap het rempedaal in en trek
aan de hendel van de elektrisch bediende handrem.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de elektrisch bediende handrem.
Voet op het
rempedaal
permanent. Het rempedaal is niet ingetrapt. Trap het rempedaal in om de motor te starten (bij
de elektronisch gestuurde versnellingsbak met de
selectiehendel in stand N , en bij de automatische
transmissie de selectiehendel in stand P ).
Als u de handrem vrijzet zonder het rempedaal in te
trappen, blijft dit verklikkerlampje branden.
knippert.
Als u de auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak op een helling te lang
probeert tegen te houden door het gaspedaal
in te trappen, raakt de koppeling oververhit .
Gebruik het rempedaal en/of de elektrische
parkeerrem.
Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
permanent. De functies "automatisch aantrekken"
(bij het afzetten van de motor)
en "automatisch vrijzetten" zijn
uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van bestemming)
via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
als de parkeerrem niet meer automatisch wordt
aangetrokken of vrijgezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
Controle tijdens het rijden
32
Parkeerplaatsassistent
permanent. De parkeerplaatsassistent is
geactiveerd.
Druk op de desbetreffende toets om de functie uit te
schakelen.
knippert. Het systeem meet de beschikbare
ruimte.
Als de meting is gedaan, gaat het lampje constant
branden.
Stop & Start permanent.
Het Stop & Start-systeem heeft
de motor in de STOP-stand gezet
(verkeerslicht, stopbord, opstopping,
enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch
gestart als u wilt wegrijden.
knippert enkele
seconden en gaat
dan uit.
De STOP-stand is nu niet beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in de
START-stand gezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de
bijzonderheden van de STOP- en START-stand de
rubriek "Stop & Start".
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
1
Controle tijdens het rijden
33
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent. De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand " OFF ".
De frontairbag aan passagierszijde
is uitgeschakeld.
In dit geval kunt u een kinderzitje met
de "rug in de rijrichting" plaatsen.
Zet de schakelaar in de stand " ON " om de frontairbag
aan passagierszijde in te schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje
met de "rug in de rijrichting".
Controle tijdens het rijden
34
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende waarschuwingslampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende
systeem en moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het
multifunctionele display wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
STOP
permanent, alleen of in
combinatie met een ander
waarschuwingslampje,
een geluidssignaal en een
melding op het display.
Dit waarschuwingslampje brandt
bij een ernstige storing in het
remsysteem, de stuurbekrachtiging,
het motoroliecircuit of het koelcircuit.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil,
want de motor kan onder het rijden afslaan.
Zet het contact af en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
Service brandt tijdelijk. Er is een kleine storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op
het display, bijvoorbeeld:
- het geopend zijn van de portieren, de achterklep
of de motorkap,
- een laag motorolieniveau,
- een laag ruitensproeiervloeistofniveau,
- een lege batterij van de afstandsbediening,
- vervuiling van het roetfilter (diesel),
Ga om het roetfilter te regenereren, als de
omstandigheden het toelaten, met een snelheid
van meer dan 60 km/h rijden tot het lampje dooft.
- een storing in het controlesysteem voor de
bandenspanning,
- ...
Raadpleeg in andere gevallen het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent. Er is een ernstige storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op
het display en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
1
Controle tijdens het rijden
35
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Elektrische
parkeerrem
knippert. Het aantrekken van de elektrische
parkeerrem is onderbroken.
Het aantrekken/vrijzetten werkt niet.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto op een vlakke, horizontale ondergrond,
schakel een versnelling in (auto met automatische
transmissie: zet de selectiehendel in de stand P ), zet
het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
elektrische
parkeerrem
permanent. Storing in de elektrische parkeerrem.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
Remsysteem permanent, in
combinatie met het
STOP-lampje.
Het remvloeistofniveau is te laag.
Zet de auto zo snel mogelijk stil, in veilige omstandigheden.
Vul het niveau bij met de door PEUGEOT voorgeschreven
remvloeistof.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem
dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
+
permanent, in
combinatie met het
storingslampje van de
elektrische parkeerrem,
indien deze is vrijgezet.
Er is een storing in het remcircuit. Zet de auto zo snel mogelijk stil, in veilige
omstandigheden.
Zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
+
permanent, in combinatie
met het STOP-LAMPJE
en het ABS-lampje.
Er is een storing in de elektronische
remdrukregelaar (EBD).
Zet de auto zo snel mogelijk stil, in veilige omstandigheden.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent. Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controle tijdens het rijden
36
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Zelfdiagnose
motor
knippert. Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent. Er is een storing in de
emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Laag
brandstofniveau
permanent, met de
wijzer in het rode
gebied.
Als het lampje gaat branden zit er
nog ongeveer 6 liter brandstof in de
tank.
Vanaf dit moment worden de
laatste liters brandstof in de tank
aangesproken.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank
strandt.
Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact
branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 60 liter .
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het
emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.
Te hoge koelvloei-
stoftemperatuur
permanent, met de
wijzer in het rode
gebied.
De temperatuur van de koelvloeistof
is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot
de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Motoroliedruk
permanent. Er is een storing in de motorsmering.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische
stabiliteitscontrole
(CDS/ASR)
knippert. De CDS-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor
een betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip
hebben of de auto uit de koers dreigt te raken.
permanent. Storing in het CDS-/ASR-systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
1
Controle tijdens het rijden
37
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Laadstroom
accu
permanent.
Er is een storing in het laadstroomcircuit
van de accu (vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor
uitgaan. Parkeer de auto op een veilige plek.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Een of meer
portier e n
geopend
permanent, bij een snelheid
lager dan 10 km/h.
Een portier, de achterklep, het
onderste deel van de achterklep of
de motorkap (uitsluitend met alarm) is
niet goed gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
permanent in combinatie
met een geluidssignaal,
bij een snelheid hoger
dan 10 km/h.
Veiligheidsgordel
niet vastgemaakt of
losgemaakt.
permanent, en
knippert vervolgens
in combinatie met een
in volume toenemend
geluidssignaal.
De bestuurder en/of de voorpassagier
heeft zijn veiligheidsgordel niet
vastgemaakt of losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de
gesphouder.
Airbags tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat dit controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Aanwezigheid
water in
brandstof
permanent. Er bevindt zich water in het
brandstoffilter.
Risico van beschadiging van het inspuitsysteem
bij dieselmotoren.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controle tijdens het rijden
38
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in:
- zone A , is de temperatuur in orde,
- zone B , is de temperatuur te hoog.
Het waarschuwingslampje te hoge
koelvloeistoftemperatuur 1 gaat branden in
combinatie met het waarschuwingslampje
STOP , een geluidssignaal en een melding
op het display.
De temperatuur en de druk in het koelcircuit
beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen:
wacht tot de motor is afgekoeld,
draai de dop twee omwentelingen los om
de druk weer te laten dalen,
verwijder vervolgens de dop,
vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de motor
afzet.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Bochtverlichting knippert. Er is een storing in de
bochtverlichting.
Laat dit controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bandenspanning
te laag
permanent. De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
+
knipperend en
vervolgens permanent,
in combinatie met het
verklikkerlampje Service.
Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen wordt
niet gedetecteerd.
De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
1
Controle tijdens het rijden
39
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel
kilometer u nog verwijderd bent van de
eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Deze afstand wordt berekend op basis van het
aantal afgelegde kilometers vanaf de laatste
nulstelling van de onderhoudsindicator.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel
branden. De kilometerteller geeft de
resterende kilometers tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole aan.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact
verdwijnt de sleutel ; de teller geeft weer de
kilometerstand en de stand van de dagteller
aan.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact
treedt de kilometerteller weer in werking en
blijft de sleutel branden om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er
geen onderhoudsinformatie op het display.
Controle tijdens het rijden
40
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Voer dit als volgt uit:
zet het contact af,
druk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
zet het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
laat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende 5 seconden de sleutel
knipperen om aan te geven dat de
onderhoudswerkzaamheden zo spoedig
mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de
kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden .
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
Druk op de knop voor nulstelling van de
dagteller.
De onderhoudsinformatie wordt enkele
seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal 5 minuten. Het op
0 zetten van de onderhoudsindicator zal
anders niet worden opgeslagen.
1
Controle tijdens het rijden
41
Motorolieniveaumeter *
Olieniveau correct
Te weinig olie
Storing van de motorolieniveaumeter
Als de motorolieniveaumeter niet werkt, wordt
het motoroliepeil niet meer gecontroleerd.
Zolang het systeem niet werkt, moet u het
motoroliepeil controleren met de peilstok in de
motorruimte.
Als het motorolieniveau te laag is, knippert
de aanduiding "OIL" of wordt de melding "Te
laag olieniveau" op het instrumentenpaneel
weergegeven in combinatie met het branden van
het verklikkerlampje Service en een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Raadpleeg de rubriek "Onderhoud".
Als de aanduiding "OIL --" knippert of de
melding "Ongeldige meting olieniveau" wordt
weergegeven op het instrumentenpaneel, duidt
dit op een storing in de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter
worden bij het aanzetten van het contact
eerst de onderhoudsindicator en vervolgens
gedurende enkele seconden het motorolieniveau
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
* Volgens uitvoering.
Raadpleeg de rubriek "Onderhoud".
Controle tijdens het rijden
42
Kilometerteller
De kilometerteller geeft de totale
kilometerstand van de auto aan.
Dimmer dashboardverlichting
U kunt de lichtsterkte van het
instrumentenpaneel handmatig aanpassen aan
het licht van de omgeving.
De kilometerteller en dagteller worden gedurende
30 seconden weergegeven bij het afzetten van het
contact, bij het openen van het bestuurdersportier en
bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.
Verander om aan de plaatselijke regelgeving te
kunnen voldoen de eenheid van de afstand (km
of mijl) zodat deze overeenkomt met de eenheid
die wordt gebruikt in het land waar u zich bevindt.
Dit kunt u doen via het configuratiemenu.
Dagteller
Actief
Als de verlichting van de auto is ingeschakeld:
druk op de knop om de lichtsterkte van het
instrumentenpaneel te variëren,
als de verlichting de zwakste stand heeft
bereikt, laat de knop dan los en druk hem
opnieuw in om de verlichting weer feller te
maken,
of
als de verlichting de sterkste stand heeft
bereikt, laat de knop dan los en druk hem
opnieuw in om de verlichting weer zwakker
te maken,
laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Inactief
De dashboardverlichting kan niet worden
ingesteld als de verlichting van de auto is
uitgeschakeld of, bij auto's met verlichting
overdag, in de dagstand staat.
De dagteller geeft het aantal gereden
kilometers weer nadat de bestuurder de teller
op 0 heeft gezet.
Druk bij aangezet contact op de knop tot de
dagteller op 0 staat.
Als de lichten branden, kan de
verlichting niet worden gedoofd, maar
kunt u deze tot de zwakste stand
instellen.
2
Multifunctionele displays
43
Dit display kan de volgende informatie
weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur * (de temperatuur
knippert bij kans op gladheid),
- waarschuwingsmeldingen,
- informatie van de boordcomputer (zie het
einde van deze rubriek).
Het display kan tijdelijk
waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing
emissieregeling") of informatie (bijv.:
"Achterklep open") weergeven. Sommige
meldingen kunnen worden gewist door op de
toets "ESC" te drukken.
Monochroom display A (zonder autoradio)
Toetsen Algemeen menu
Het display kan met behulp van drie toetsen
worden bediend:
- "ESC" om de uitgevoerde handeling af te
breken,
- "MENU" om een overzicht van de menu's
of hulpmenu's weer te geven,
- "OK" om het gewenste menu of hulpmenu
te selecteren.
Druk op de toets "MENU" om een
overzicht van de diverse menu's in het
algemene menu weer te geven:
- configuratie van de auto,
- opties,
- instellingen display,
- talen,
- eenheden.
Druk op de toets "OK" om het gewenste
menu te selecteren.
* Uitsluitend bij auto's met airconditioning.
Weergave op het display
Multifunctionele displays
44
Con guratie van de auto
Opties
Als het menu "Opties" is geselecteerd, kan de
status van de verschillende functies worden
weergegeven (geactiveerd, gedeactiveerd, storing).
Talen
Als het menu "Talen" is geselecteerd, kan de
taal van de weergave van het display worden
gewijzigd (Français, Italiano, Nederlands,
Portugues, Portugues-Brasil, Türkçe, Deutsch,
English, Español).
Datum en tijd
Als het menu "Instellingen disp." is
geselecteerd, kunnen de volgende parameters
worden ingesteld:
- jaar,
- maand,
- dag,
- uren,
- minuten,
- tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
Eenheden
Als het menu "Eenheden" is geselecteerd,
kunnen de eenheden van de volgende
parameters worden gewijzigd:
- temperatuur (°C of °F),
- brandstofverbruik (l/100 km, mpg of km/l).
Selecteer een parameter en druk op de
toets "OK" om de waarde te wijzigen.
Wacht ongeveer 10 seconden tot de
gewijzigde waarde is opgeslagen of druk
op de toets "ESC" om de uitgevoerde
handeling af te breken.
Vervolgens keert het display terug naar het
vorige scherm.
Als het menu "Config. auto" is geselecteerd, kunnen
de volgende functies geactiveerd of gedeactiveerd
worden (volgens land van bestemming):
- inschakelen van de ruitenwisser achter als
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
(zie de rubriek "Zicht"),
- selectief ontgrendelen (zie de rubriek
"Toegang tot de auto"),
- follow-me-home verlichting en
instapverlichting (zie de rubriek "Zicht"),
- sfeerverlichting (zie de rubriek "Zicht"),
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het multifunctionele display
uitsluitend bedienen als de auto
stilstaat.
- bochtverlichting (zie de rubriek "Zicht"),
- automatische of handbediende handrem
(zie de rubriek "Rijden"),
- intelligente parkeerhulp (zie de rubriek
"Rijden"),
- ...
2
Multifunctionele displays
45
Monochroom display A (met autoradio)
Toetsen
Dit display kan de volgende informatie
weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur * (er verschijnt een
melding bij kans op gladheid),
- waarschuwingsmeldingen,
- informatie van de autoradio (radio, CD, ...),
- de boordcomputerfuncties (zie de
desbetreffende rubriek).
Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen
(bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie
(bijv.: "Achterklep open") weergeven. Sommige
waarschuwingen kunnen worden gewist door op
de toets "
<
" te drukken.
Algemeen menu
Druk op de toets "MENU" om het
algemene menu weer te geven en op de
toets " " of " " om door de items op het
display te scrollen:
- radio-CD,
- configuratie van de auto,
- opties,
- instellingen display,
- talen,
- eenheden,
Druk op de toets "OK" om het gewenste
menu te selecteren.
Druk op het bedieningspaneel van de
autoradio:
op de toets "MENU" voor toegang tot het
algemene menu ,
op de toets " " of " " om door de items op
het display te scrollen,
op de toets "MODE" om de permanent
weergegeven toepassing te wijzigen
(boordcomputer, audio, ...),
op de toets " " of " " om de waarde van
een instelling te wijzigen,
op de toets "OK" om te bevestigen,
of
Radio-CD
Als de autoradio is ingeschakeld en het
menu "Radio-CD" is geselecteerd, kunnen
de functies van de radio (RDS, REG), de
CD-speler of de CD-wisselaar (introscan,
willekeurig afspelen, herhalen van CD) worden
geactiveerd of gedeactiveerd.
* Uitsluitend bij auto's met airconditioning.
op deze toets om de uitgevoerde
handeling af te breken.
Raadpleeg voor meer informatie over
de radio/CD-speler de rubriek "Audio en
telematica".
Weergave op het display
Multifunctionele displays
46
Datum en tijd Talen
Als het menu "Talen" is geselecteerd, kan de
taal van de weergave van het display worden
gewijzigd.
Eenheden
Als het menu "Eenheden" is geselecteerd,
kunnen de eenheden van de volgende
parameters worden gewijzigd:
- temperatuur (°C of °F),
- brandstofverbruik (l/100, mpg of km/l).
Selecteer een parameter en druk op de
toets " " of " " om de waarde te wijzigen.
Druk op de toets " " of " " om de vorige of
volgende parameter te selecteren.
Druk op de toets "OK" om de gewijzigde
waarde op te slaan en terug te keren naar
het vorige scherm of druk op de toets "
<
"
om de uitgevoerde handeling af te breken.
Con guratie van de auto
Als het menu "Config. auto" is geselecteerd,
kunnen de volgende functies geactiveerd
of gedeactiveerd worden (volgens land van
bestemming):
- inschakelen van de ruitenwisser achter als
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
(zie de rubriek "Zicht"),
- selectief ontgrendelen (zie de rubriek
"Toegang tot de auto"),
- follow me home-verlichting en
instapverlichting (zie de rubriek "Zicht"),
- sfeerverlichting (zie de rubriek "Zicht"),
- bochtverlichting (zie de rubriek "Zicht"),
- automatische of handbediende parkeerrem
(zie de rubriek "Rijden"),
- ...
Opties
Als het menu "Opties" is geselecteerd, kan de
status van de verschillende functies worden
weergegeven (geactiveerd, gedeactiveerd,
storing).
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het multifunctionele display
uitsluitend bedienen als de auto
stilstaat.
Als het menu "DATUM EN TIJD" is geselecteerd,
kunnen de volgende parameters worden ingesteld:
- jaar,
- maand,
- dag,
- uren,
- minuten,
- tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
2
Multifunctionele displays
47
Monochroom display C (met Peugeot Connect Sound)
Hoofdmenu
Afhankelijk van de context wordt de volgende
informatie weergegeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur bij auto's met
airconditioning (de weergegeven waarde
knippert bij kans op gladheid),
- de audiofuncties,
- de informatie van de boordcomputer (zie
de desbetreffende rubriek),
- de waarschuwingsmeldingen,
- de configuratiemenu's van het display en
van de uitrusting van de auto.
Menu "Audiofuncties"
Toetsen
Druk, op het bedieningspaneel van de
autoradio:
op de toets " MENU " voor toegang tot het
hoofdmenu ,
op de toets " " of " " om door de items op
het display te scrollen,
op de toets " MODE " om de permanent
weergegeven toepassing te wijzigen
(boordcomputer, audio...),
op de toets " " of " " om de waarde van
een instelling te wijzigen,
op de toets " OK " om te bevestigen,
of
Druk op de toets "MENU" om het
hoofdmenu weer te geven:
- audiofuncties,
- boordcomputer (zie de desbetreffende
rubriek),
- persoonlijke instellingen - configuratie,
- telefoon (Bluetooth handsfree set).
druk op de toetsen " " of " " om het
gewenste menu te selecteren en bevestig
door op de toets " OK " te drukken.
Als de autoradio is ingeschakeld en dit menu
is geselecteerd, kunnen de functies van de
radio (RDS, REG, RadioText) of de CD-speler
(introscan, willekeurig afspelen, herhalen van
CD) worden geactiveerd of gedeactiveerd.
op deze toets om de uitgevoerde
handeling af te breken.
Raadpleeg voor meer informatie over
de audiofuncties de rubriek Peugeot
Connect Sound.
Weergave op het display
Multifunctionele displays
48
Menu
"Boordcomputer"
Druk op de toets " MENU " voor toegang tot
het hoofdmenu.
Druk op de pijlen en op de toets " OK " om
het menu " Boordcomputer " te selecteren.
Kies één van de functies in het menu
" Boordcomputer ".
Hiermee kunt u een geschatte afstand tot de
eindbestemming invoeren.
Via dit menu kunt u verschillende informaties
met betrekking tot de auto raadplegen (logboek
waarschuwingsmeldingen, status van functies...).
Parameters van de auto instellen
Via dit menu kunnen verschillende systemen
van de auto geactiveerd of uitgeschakeld
worden (volgens land van bestemming):
- het inschakelen van de ruitenwisser
achter als de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld (zie de rubriek "Zicht"),
- de selectieve ontgrendeling (zie de rubriek
"Toegang tot de auto"),
- de follow me home-verlichting (zie de
rubriek "Zicht"),
- de sfeerverlichting (zie de rubriek "Zicht"),
- de bochtverlichting (zie de rubriek "Zicht"),
- de elektrische parkeerrem of handrem (zie
de rubriek "Rijden"),
- ...
Menu "Persoonlijke
instellingen -
configuratie"
Als dit menu is geselecteerd, kunnen de
volgende functies worden geselecteerd:
- parameters van de auto,
- configuratie van het display,
- taalkeuze.
Logboek
waarschuwingsmeldingen
Deze functie geeft de actieve
waarschuwingsmeldingen weer door ze
achtereenvolgens op het multifunctionele
display te laten verschijnen.
Status van de functies
Deze functie geeft de status van de
verschillende functies van de auto weer.
Afstand tot de eindbestemming
invoeren
2
Multifunctionele displays
49
Con guratie display
Als dit menu is geselecteerd, kunnen de
volgende parameters worden geselecteerd:
- instellen lichtsterkte video,
- instellen datum en tijd,
- kiezen van eenheden.
Datum en tijd instellen
Druk op de toets " " of " " om het menu
"Configuratie beeldscherm" te selecteren
en druk vervolgens op de toets "OK" .
Druk op de toets " " of " " om de regel
"Datum en tijd instellen" te selecteren en
druk vervolgens op de toets "OK" .
Druk op de toets " " of " " om de in te
stellen parameter te selecteren. Bevestig
uw keuze door op de toets "OK" te
drukken, stel de parameter in en bevestig
nogmaals uw keuze om de wijziging op te
slaan.
Voorbeeld: instellen van de tijdsduur van de
follow me home-verlichting
Druk op de toets " " of " " en vervolgens
op " OK " om het gewenste menu te
selecteren.
Druk op de toets " " of " " en vervolgens
op " OK " om het item "Follow me home" te
selecteren.
Druk op de toets " " of " " om de
gewenste waarde in te stellen (15, 30 of
60 seconden) en druk op de toets " OK " om
te bevestigen.
Druk op de toets " " of " " en vervolgens
op " OK " om " OK " te selecteren en
bevestigen of op de toets "<" om de
uitgevoerde handeling af te breken.
Menu "Telefoon"
Als de autoradio is ingeschakeld en dit menu
is geselecteerd, kunt u uw Bluetooth handsfree
set configureren (koppelen), de verschillende
indexen van de telefoon raadplegen (lijst
gesprekken, diensten, ...) en uw gesprekken
beheren (opnemen, ophangen, wisselgesprek,
discretiefunctie...).
Raadpleeg voor meer informatie over
de telefoonfunctie de rubriek Peugeot
Connect Sound.
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het multifunctionele display
uitsluitend bedienen als de auto
stilstaat.
Taalkeuze
Als dit menu is geselecteerd, kunt u de
taalweergave veranderen.
Stel de parameters één voor één in door
uw keuze te bevestigen met de toets " OK ".
Druk op de toets " " of " ", vervolgens op de
toets "OK" om het vakje "OK" te selecteren
en bevestig uw keuze of druk op de toets
"Terug" om de handeling af te breken.
Multifunctionele displays
50
Als het display is uitgeklapt, geeft het de
volgende informatie weer:
- de tijd,
- de datum,
- de hoogte,
- de buitentemperatuur (bij kans op gladheid
knippert de weergegeven temperatuur),
- de audiofuncties,
- de informatie van het navigatiesysteem,
- de beelden van de parkeerhulp,
- het resultaat van de meting van de
beschikbare ruimte,
- de gegevens van de indexen en de
telefoon,
- de configuratiemenu's van het display en
het navigatiesysteem,
Op het bedieningspaneel van het
navigatiesysteem:
druk op de toets "RADIO" , "MUSIC" ,
"NAV" , "TRAFFIC" , "SETUP" of
"PHONE" om toegang te krijgen tot het
desbetreffende menu,
Wegklapbaar kleurendisplay 16x9 (met Peugeot Connect Nav+ of Peugeot Connect Com 3D)
Bediening
druk op deze toets om de
uitgevoerde handeling af te
breken en terug te keren naar
het vorige scherm.
Raadpleeg voor meer informatie over
deze functies de rubriek "Audio en
telematica".
Raadpleeg de paragraaf "Toegang tot
het wegklapbare display" voor meer
informatie over het openen, sluiten en
afstellen van het wegklapbare display.
en met Peugeot Connect Nav+:
- waarschuwingsmeldingen,
- de beelden van de achteruitrijcamera,
- de informatie van de boordcomputer,
- het configuratiemenu van de uitrusting van
de auto.
Weergave op het display
draai aan de draaiknop om een item te
selecteren,
druk op de draaiknop om de selectie te
bevestigen,
of
2
Multifunctionele displays
51
Menu "SETUP" (Peugeot Connect Nav+)
Druk op de toets "SETUP" om naar het
menu "SETUP" te gaan. Dit menu biedt
toegang tot de volgende functies:
- "Taal",
- "Datum en tijd",
- "Weergave",
- "Parameters auto",
- "Eenheden",
- "Parameters systeem".
Menu "SETUP"
(PC Com 3D)
Druk op de toets "SETUP" om naar het
menu "SETUP" te gaan. Dit menu biedt
toegang tot de volgende functies:
- "Taal en spraakfuncties"
- "Datum en tijd",
- "Weergave",
- "Eenheden",
- "Parameters systeem".
Taal (Peugeot Connect Nav+)
Via dit menu kunt u de taal van het display
instellen.
Taal en spraakfuncties (Peugeot
Connect Com 3D)
Via dit menu kunt u:
- de taal van het display instellen,
- de parameters van de spraakherkenning
selecteren (inschakelen/uitschakelen, adviezen
voor het gebruik, herkennen van de eigen stem...),
- het volume van de gesproken commando's
instellen.
Datum en tijd
Druk op "SETUP".
Selecteer "Configuratie display" en
bevestig uw keuze.
Selecteer "Datum en tijd instellen" en
bevestig uw keuze.
Als u "Aanpassing minuten op GPS" selecteert,
worden de minuten automatisch ingesteld op
de via de satelliet ontvangen tijd.
Selecteer de aan te passen parameter. Bevestig
uw keuze door op "OK" te drukken, wijzig
vervolgens de parameter en bevestig nogmaals
uw keuze om de wijziging op te slaan.
Stel de parameters één voor één in.
Selecteer "OK" op het display en bevestig
vervolgens uw keuze om de instellingen op
te slaan.
Weergave
Via dit menu kunt u de helderheid van het display,
de kleuren van het display en de kleur van de
kaart instellen (dag/nacht of automatisch).
Parameters systeem
Via dit menu kunt u de fabrieksinstellingen
herstellen, de versie van de software
weergeven en doorlopende tekst activeren.
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder het multifunctionele display
uitsluitend bedienen als de auto
stilstaat.
* Volgens land van bestemming.
Eenheden
Via dit menu kunt u de eenheden kiezen:
temperatuur (°C of °F) en verbruik (km/l,
l/100 of mpg).
Parameters auto (Peugeot
Connect Nav+)
Via dit menu kunt u verschillende functies ten behoeve
van het rijden en het comfort in- of uitschakelen * :
- inschakelen van de ruitenwisser achter als
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
(zie rubriek "Zicht"),
- selectief ontgrendelen (zie rubriek
"Toegang tot de auto"),
- follow me home- en instapverlichting (zie
rubriek "Zicht"),
- sfeerverlichting (zie rubriek "Zicht"),
- bochtverlichting (zie rubriek "Zicht"),
- elektrische parkeerrem of handrem (zie
rubriek "Rijden"),
- ...
Multifunctionele displays
52
Afstellen van de hoek van het
display
Het display kan in vier standen worden
versteld door op de voor- of achterzijde van
de knop B te drukken. Als het display wordt
ingeklapt, wordt de laatst geselecteerde stand
opgeslagen.
Het display wordt automatisch uitgeklapt bij
het aanzetten van het contact. Drie seconden
nadat het contact is afgezet wordt het
automatisch weer ingeklapt indien het audio-
en telematicasysteem is uitgeschakeld.
Als het contact is aangezet, kunt u het display
op elk moment in- of uitklappen met de knop A .
- Druk op de knop A : het display wordt
ingeklapt.
- Druk nogmaals op de knop A om het
display weer uit te klappen.
Als u het display hebt ingeklapt, wordt
het automatisch weer uitgeklapt:
- bij het inschakelen van het
audio- en navigatiesysteem
(behalve als u het display zelf hebt
ingeklapt terwijl het systeem was
ingeschakeld),
- bij een uitgaand telefoongesprek,
- bij het geven van een gesproken
commando,
- bij het ontvangen van een
waarschuwingsmelding die
gekoppeld is aan het pictogram
STOP (Peugeot Connect Nav+).
Toegang tot het wegklapbare display
2
Multifunctionele displays
53
Boordcomputer
Druk herhaaldelijk op de toets op het
uiteinde van de ruitenwisserschakelaar
om de verschillende gegevens van de
boordcomputer weer te geven.
De boordcomputer kan de volgende informatie
weergeven:
De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).
Druk langer dan 2 seconden op de toets
om de afgelegde afstand, het gemiddelde
brandstofverbruik en de gemiddelde
snelheid op 0 te zetten.
Monochroom display A
Op 0 stellen Weergave van de informatie
- actieradius,
- momenteel brandstofverbruik,
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
- gemiddelde snelheid.
Druk nogmaals op de toets om terug te
keren naar de oorspronkelijke weergave.
Multifunctionele displays
54
Monochroom display C
Kleurendisplay 16x9
Boordcomputer
De boordcomputer geeft tijdens het rijden verschillende informatie (actieradius, brandstofverbruik ...).
Display van het instrumentenpaneel
Op het display van het instrumentenpaneel
Druk op de pijltjestoetsen omhoog en
omlaag van het bedieningspaneel om
achtereenvolgens de verschillende standen
van de boordcomputer weer te geven.
Afhankelijk van de uitrusting van uw
auto verschijnt de informatie van de
boordcomputer op het multifunctionele
display of op het display van het
instrumentenpaneel.
Weergave van de informatie
Op display C of het kleurendisplay
Druk op de knop op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar om
achtereenvolgens de verschillende standen
van de boordcomputer weer te geven.
2
Multifunctionele displays
55
- Actuele informatie:
actieradius,
huidig brandstofverbruik,
nog af te leggen afstand.
- Traject "1" :
afgelegde afstand,
gemiddeld
brandstofverbruik,
gemiddelde snelheid,
voor het eerste traject.
- Traject "2" :
afgelegde afstand,
gemiddeld
brandstofverbruik,
gemiddelde snelheid,
voor het tweede traject.
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt er
niets op het display weergegeven.
Druk nogmaals op de toets om terug te
keren naar de standaardweergave.
Traject resetten
Met display C of het kleurendisplay
Druk de toets langer dan twee seconden
in zodra het gewenste traject wordt
aangegeven.
Met display van het instrumentenpaneel
Druk meer dan twee seconden op de toets
"OK" van het bedieningspaneel als het
gewenste traject wordt weergegeven.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
Multifunctionele displays
56
Boordcomputer, enkele definities
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display. Na het
tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en weergegeven
als deze meer dan 100 km bedraagt.
Actieradius
(km of miles)
Aantal kilometers dat u nog met
de resterende hoeveelheid brandstof kunt
rijden, berekend op basis van het gemiddelde
verbruik over de laatste afgelegde kilometers.
Huidig verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend over de laatste verstreken
seconden.
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend sinds de
laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Afgelegde afstand
(km of miles)
Berekend sinds de
laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Nog af te leggen afstand
(km of miles)
Dit is de nog af te leggen afstand tot
de eindbestemming. Deze afstand wordt op
elk moment tijdens het navigeren berekend of
wordt ingevoerd door de gebruiker.
Bij het ontbreken van de afstand verschijnen er
streepjes in plaats van cijfers.
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of
uren/minuten)
Als uw auto is uitgerust met Stop & Start,
registreert een teller hoelang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt, elke keer als u het contact met
de sleutel aanzet, weer op nul gezet.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats als
tijdens het rijden de streepjes continu
worden weergegeven.
Deze waarde kan variëren door een
gewijzigde rijstijl of het rijden op een
helling, waardoor het momentele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Deze functie wordt alleen weergegeven
bij snelheden vanaf 30 km/h.
3
Comfort
57
Verwarming en
ventilatie
De ventilatie zorgt voor een optimaal comfort
en zicht in het interieur.
Bedieningspaneel
De lucht kan afhankelijk van de instellingen
van de bestuurder, voorpassagier of
achterpassagiers (afhankelijk van het
uitrustingsniveau) via verschillende circuits
worden toegevoerd.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de
verschillende circuits wordt gemengd om het
gewenste comfortniveau te bereiken.
Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende
(combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de
gewenste uitstroomopeningen verdeeld.
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gefilterd
en wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur
gerecirculeerd.
Luchtverdeling
1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2. Uitstroomopeningen voor het ont
dooien of
ontwasemen van de zijruiten.
3. Afsluitbare en verstelbare
zijventilatieroosters.
4. Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers.
6. Afsluitbare en verstelbare ventilatieroosters
voor de achterpassagiers.
7. Uitstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid
wordt verhoogd of verlaagd.
De bedieningsschakelaars bevinden zich op
het paneel A van de middenconsole.
Comfort
58
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
Als de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan,
kunt u het passagierscompartiment kort ventileren.
Zet de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieurlucht goed ververst wordt.
Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.
Kies onder normale omstandigheden altijd voor de toevoer van buitenlucht; bij langdurig
gebruik van de luchtrecirculatie in het interieur kunnen de voorruit en de zijruiten
beslaan.
Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in
perfecte staat te houden.
Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen (zie het hoofdstuk "Controles").
Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het speciale toegevoegde
actieve filter draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
Als de airconditioning werkt, gebruikt deze een klein deel van het motorvermogen. Dit
heeft een hoger brandstofverbruik tot gevolg.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water
onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
Laat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in perfecte staat te
houden.
Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Het airconditioningssysteem is
chloorvrij en is niet schadelijk voor de
ozonlaag.
3
Comfort
59
2. Luchtopbrengstregeling
Draai de knop in één van de
vijf standen om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen.
Voorruit, zijruiten en beenruimte
voor-achter.
Beenruimte inzittenden voor-achter
(als de ventilatieroosters gesloten
zijn, wordt de luchtopbrengst naar
de beenruimte vergroot).
Middelste, zij- en achterste
ventilatieroosters.
Draai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm) om de
temperatuur naar behoefte in
te stellen.
Voorruit en zijruiten.
1. Temperatuurregeling
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in een
middenstand te zetten.
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
4. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
De toevoer van buitenlucht beperkt de kans op het
beslaan van de voorruit en zijruiten.
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te
sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en
de ruiten beslaan.
3. Luchtverdeling
Druk op deze toets om de lucht in
het interieur te laten recirculeren. Het
lampje brandt om aan te geven dat
de luchtrecirculatie is ingeschakeld.
Druk nogmaals op de toets om de toevoer
van buitenlucht weer in te schakelen. Het
lampje gaat uit.
Handbediende airconditioning
Wanneer de knop van de
luchtopbrengstregeling in de stand
0 staat (uitschakeling van het
systeem), wordt het thermische
comfort niet meer geregeld.
Er blijft door de rijwind echter
nog wel een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
Comfort
60
Ontdooien - Ontwasemen
5. Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens
alle seizoenen effectief gebruikt
worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Uit
Druk nogmaals op de toets "A/C" : het
lampje van de toets gaat uit.
Door het uitschakelen van de airconditioning
kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten).
Aan
Druk op de toets "A/C" : het lampje van de
toets gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de aanjagerknop
2 in de stand "0" staat .
Om de toevoer van koele lucht te versnellen
kunt u gedurende enkele ogenblikken de
recirculatie van de interieurlucht inschakelen.
Schakel daarna weer over op de toevoer van
buitenlucht.
De symbolen op het
bedieningspaneel geven aan in welke
stand de knoppen moeten staan om
de voorruit en zijruiten snel te kunnen
ontdooien en ontwasemen:
zet de knop van de luchttoevoerregeling
4 in de stand "Toevoer van buitenlucht"
(verklikkerlampje uit),
draai de knop van de luchtverdeling 3 in de
stand "Voorruit",
draai de knop van de luchtopbrengst 2 in
de stand 5 (maximaal),
draai de knop van de temperatuurregeling
1 in het rood (warm).
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.
De achterruitverwarming werkt
uitsluitend bij draaiende motor.
3
Comfort
61
De achterruitverwarming kan
worden ingeschakeld met de toets
op het bedieningspaneel van de
airconditioning.
Achterruitverwarming
AAN
Druk op deze toets om de achterruit
en, afhankelijk van de uitvoering, de
buitenspiegels te ontwasemen. Het
verklikkerlampje van de toets gaat branden.
UIT
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig brandstofverbruik te
voorkomen.
U kunt de achterruitverwarming ook eerder
uitschakelen door nogmaals op de toets te
drukken. Het verklikkerlampje van de toets
gaat uit.
Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit omdat
minder stroomverbruik leidt tot een
lager brandstofverbruik.
Comfort
62
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
De bestuurder en de voorpassagier
kunnen de temperatuur afzonderlijk
naar wens instellen.
Draai de knop 2 of 3 naar links of naar
rechts om deze waarde te verlagen of te
verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de waarde
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van uw
wensen een afstelling tussen 18 en 24 gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raadzaam
dat het verschil in instelling links en rechts niet
meer dan 3 bedraagt.
4. Automatisch programma
"zicht"
In sommige gevallen kan het
programma "comfort" niet
toereikend blijken om de ruiten
condens- en ijsvrij te houden
(vocht, veel inzittenden, vorst...).
Kies in dat geval het automatische
programma "zicht".
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning, de luchtopbrengst, de
luchttoevoer en de luchtverdeling naar de
luchtroosters voor een optimale ontwaseming
van de voorruit en zijruiten.
Druk nogmaals op de toets "zicht" of op
de toets "AUTO" om dit programma af te
sluiten. Het lampje van de toets "zicht"
gaat uit of dat van de toets "AUTO" gaat
branden.
Automatische werking
Druk op de toets "AUTO" .
Het lampje van de toets gaat
branden.
2-3. Regeling bestuurders- en
passagierszijde
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
Het is raadzaam deze stand te gebruiken:
het systeem regelt de temperatuur, de
luchtopbrengst, de luchtverdeling naar
de luchtroosters en de luchtrecirculatie
automatisch en optimaal aan de hand van de
door u ingestelde waarde.
Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief
gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de
werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
1. Automatisch programma
"comfort"
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
aanjagerregeling geleidelijk op het
optimale niveau gebracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht
uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten
en de beenruimte van de passagiers
verdeeld.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin de ingestelde waarde te wijzigen
om sneller het gewenste comfort te
bereiken. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
3
Comfort
63
Handmatig verstellen
Druk op deze toets om de
airconditioning uit te schakelen.
6. Regeling luchtverdeling
Druk op één of meer toetsen
om de luchtstroom te verdelen
naar:
7. Regeling luchtopbrengst
Draai deze knop naar links
om de luchtopbrengst te
verminderen of naar rechts om
deze te verhogen.
5. Airconditioning aan/uit
- de voorruit en de zijruiten (ontwasemen
of ontdooien),
- de voorruit, de zijruiten en de
ventilatieroosters,
-
de voorruit, de zijruiten, de ventilatieroosters en
de beenruimte van de passagiers,
- de ventilatieroosters en de beenruimte
van de passagiers,
- de ventilatieroosters,
- de beenruimte van de passagiers,
- de voorruit, de zijruiten en de
beenruimte van de passagiers.
De lampjes van de luchtopbrengst, tussen
de twee propellers, gaan afhankelijk van de
ingestelde waarde geleidelijk branden.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld,
wordt het thermische comfort niet meer
geregeld (vocht, beslagen ruiten).
Druk de toets nogmaals in zodra dit
mogelijk is om de automatische werking
van de airconditioning te hervatten. Het
lampje van de toets "A/C" gaat branden
.
Al naar gelang uw wensen kunt u de
automatische bediening van het systeem
handmatig aanpassen. De overige functies
worden automatisch geregeld.
Druk op de toets "AUTO" om het systeem
weer volledig automatisch te laten
functioneren.
Om het interieur sneller af te koelen, kunt u
gedurende enkele minuten gebruikmaken van
de luchtrecirculatie. Schakel vervolgens de
luchttoevoer weer in.
Het is raadzaam 's winters de ventilatieroosters
achter te sluiten.
Om het interieur maximaal te verkoelen
of te verwarmen is het mogelijk de
minimale waarde 14 of de maximale
waarde 28 te overschrijden.
Draai de knop 2 of 3 naar links
totdat "LO" (low) verschijnt of naar
rechts totdat "HI" (high) verschijnt.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt
dat zolang de voorruitontwaseming in werking
is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
Comfort
64
9. Centrale regeling/gescheiden regeling
Druk op deze toets om
de instellingen van de
passagierszijde af te stemmen
op die van de bestuurderszijde
(centrale regeling). Het lampje
van de toets gaat branden.
8. Luchtrecirculatie
Druk op deze toets om de
lucht in het interieur te laten
recirculeren. Het lampje van de
toets dat overeenkomt met de
geselecteerde stand gaat branden.
- Toevoer van buitenlucht
afsluiten/toestaan
(automatische stand). Druk op
deze toets, het verklikkerlampje
gaat branden.
Uitschakelen/inschakelen
van het systeem
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten.
Druk zodra de omstandigheden het
toelaten de toets "auto" in om de toevoer
van buitenlucht te hervatten en het beslaan
van de ruiten te voorkomen.
Vermijd het te lang rijden met
uitgeschakeld systeem.
Draai de knop van de luchtopbrengst naar
links tot alle lampjes uitgaan.
Alle functies van de airconditioning worden dan
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer
geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
Draai de knop van de luchtopbrengst naar
rechts of druk op de toets "AUTO" om het
systeem weer met de laatst ingestelde
waarden in te schakelen.
- Toevoer van buitenlucht
geforceerd afsluiten
(handmatige stand). Druk op
deze toets om de lucht in het
interieur te laten recirculeren, het
verklikkerlampje gaat branden.
3
Comfort
65
Handmatig verstelbare voorstoelen
Hoogteverstelling
Trek de hendel omhoog of duw deze
omlaag tot de gewenste stand bereikt is.
Rugleuningverstelling
Duw de handgreep naar achteren.
Verstelling in lengterichting
Til de beugel op en schuif de stoel in de
gewenste stand.
De zitting, de rugleuning en de hoofdsteun zijn verstelbaar voor een optimale zitpositie.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke
voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit
het geval is.
Comfort
66
Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel
Lengterichting
Duw de schakelaar naar voren of naar
achteren om de gewenste stand te
verkrijgen.
Hoogte en hoek van de
zitting
Duw de achterzijde van de schakelaar
omhoog of omlaag om de gewenste hoogte
te verkrijgen.
Duw de voorzijde van de schakelaar
omhoog of omlaag om de gewenste hoek
te verkrijgen.
Hoek van de rugleuning
Duw de schakelaar naar voren of naar
achteren om de gewenste hoek te verkrijgen.
De zitting, de rugleuning en de hoofdsteun zijn verstelbaar voor een optimale zitpositie.
3
Comfort
67
De elektrische instellingen kunnen
tot 1 minuut na het openen van het
voorportier worden uitgevoerd. Ze worden
uitgeschakeld als het contact gedurende
1 minuut is afgezet of als de eco-mode
actief is.
Zet het contact aan om de elektrische
verstelling weer te activeren.
Zorg er bij het verstellen van de stoel
naar achteren voor dat het schuiven
van de stoel niet wordt verhinderd door
personen of hinderlijke voorwerpen
op de vloer achter de stoel om
te voorkomen dat de stoel wordt
geblokkeerd. Onderbreek het schuiven
van de stoel meteen als dit het geval is.
Hoogte- en hoekverstelling
hoofdsteun
Trek de hoofdsteun gelijktijdig naar voren
en omhoog om hem hoger te zetten.
Druk op de pal A en trek de hoofdsteun
omhoog om hem te verwijderen.
Steek om de hoofdsteun terug te zetten
de pennen van de hoofdsteun recht in
de openingen van de rugleuning tot de
hoofdsteun op zijn plaats blijft.
Druk gelijktijdig op de pal A en op de
hoofdsteun om deze lager te zetten.
Beweeg om de hoek van de hoofdsteun te
verstellen de onderzijde van de hoofdsteun
naar voren of naar achteren.
Voor de veiligheid is het frame van de
hoofdsteun gekarteld om te voorkomen
dat de hoofdsteun zakt in het geval van
een aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is
als de bovenzijde van de hoofdsteun
zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Controleer de afstelling van de
hoofdsteun voordat u gaat rijden; stel
de hoofsteun opnieuw af als dit nodig is.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Comfort
68
Bediening stoelverwarming
Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor
beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.
Met de draaiknop naast de voorstoel kan de
stoelverwarming ingeschakeld worden en kan
een verwarmingsstand worden geselecteerd:
0 : Uit.
1 : Laag.
2 : Gemiddeld.
3 : Hoog.
Lendensteun handmatig verstellen
Draai aan de knop om de lendensteun in de
gewenste stand te zetten.
3
Comfort
69
Rugleuning neerklappen
Controleer of de beweging van de stoel niet
gehinderd kan worden door voorwerpen op
of onder de stoel.
Zet de hoofdsteun in de laagste stand (als
de stoel zo ver mogelijk naar voren staat)
om het neerklappen te vergemakkelijken.
Indien uw auto is voorzien van het Pack
Video, plaats dan de beschermhoes op de
hoofdsteun.
Trek aan de hendel aan de achterzijde van
de stoel en beweeg de rugleuning naar
voren.
Als de rugleuning van de stoel in deze stand
staat, mag er niemand achter de stoel en op de
middelste zitplaats achter gaan zitten.
Met de stoel in deze stand en de achterbank
neergeklapt kunnen lange voorwerpen in het
interieur vervoerd worden.
De stoel mag met neergeklapte rugleuning een
gewicht van maximaal 30 kg dragen.
Passagiersstoel vóór als tafel
Terugzetten in normale positie
Beweeg de rugleuning naar achteren tot
deze vergrendelt.
Comfort
70
Neerklappen van de achterbank
vanuit de bagageruimte
Elk gedeelte van de achterbank (1/3 of
2/3) is voorzien van een afzonderlijk
ontgrendelingsmechanisme om de rugleuning en
de zitting vanuit de bagageruimte neer te klappen.
Zorg ervoor dat de rugleuning ongehinderd
kan worden neergeklapt (hoofdsteunen,
veiligheidsgordels, ...).
Zorg er ook voor dat de beweging van de bank
niet kan worden gehinderd door voorwerpen
die zich op of onder de bank bevinden.
Trek vanuit de bagageruimte aan de
ontgrendeling.
Achterbank
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd.
Verwijderen van een hoofdsteun:
Trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag.
Druk vervolgens de pal A in.
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten.
De hoofdsteunen hebben twee standen, een
hoge stand (comfort en veiligheid) en een lage
stand (zicht naar achteren).
Ga nooit rijden met passagiers op de
achterbank als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en in de hoge stand
staan.
3
Comfort
71
Neerklappen van de achterbank via de achterzijde
Zet de rugleuning rechtop en vergrendel deze,
de zitting komt dan vanzelf op zijn plaats.
Controleer of het rode vlak ter hoogte van
ontgrendeling 1 niet meer zichtbaar is.
Zet de hoofdsteunen weer in de hoogste
stand of plaats deze terug.
Let erop dat bij het terugplaatsen van de
achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen
te zitten en dat de gesphouders op de juiste plek
komen te zitten.
De zitting beweegt omlaag zodat de
rugleuning er bovenop kan liggen;
met de verplaatsbare vloerplaat in de
middelste positie ontstaat dan een
vlakke laadvloer.
Terugplaatsen van de achterbank
Zorg ervoor dat de beweging van de bank niet
kan worden gehinderd door voorwerpen die
zich op of onder de bank bevinden.
Schuif de voorstoel indien nodig naar
voren.
Controleer of de veiligheidsgordel langs de
rand van de rugleuning loopt.
Zet de hoofdsteunen in de laagste stand of
verwijder deze indien nodig.
Trek de hendel 1 naar voren om de
rugleuning 2 te ontgrendelen, deze klapt
vervolgens eenvoudig neer op de zitting 3 .
Comfort
72
Spiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor
het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de
auto. De buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een smalle
straat.
Inklappen
- Automatisch: vergrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
- Handmatig: trek bij aangezet contact de
schakelaar A naar achteren.
Uitklappen
- Automatisch: ontgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
- Handmatig: trek bij aangezet contact de
schakelaar A naar achteren.
Verstellen
Zet de knop A naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
Duw de knop B in de 4 richtingen om de
spiegel af te stellen.
Zet de knop A weer in het midden.
Ontwaseming - ontdooiing
Als uw auto voorzien is van spiegelverwarming,
kunt u deze inschakelen door op de toets
van de achterruitverwarming te drukken
(zie paragraaf "Ontwaseming - Ontdooiing
achterruit").
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp
van de schakelaar A , worden ze niet automatisch
uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek
nogmaals de schakelaar A naar achteren om de
buitenspiegels uit te klappen.
Het automatisch in- en uitklappen van de
buitenspiegels kan worden gedeactiveerd
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Klap de buitenspiegels in als u uw auto
in een automatische autowasstraat laat
wassen.
De achterruitverwarming werkt
uitsluitend bij draaiende motor.
De waargenomen objecten in de buitenspiegels
lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden
gehouden om de afstand ten opzichte van
achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Buitenspiegels
Indien nodig kunt u de buitenspiegels
handmatig inklappen.
3
Comfort
73
Verstellen
Stel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Binnenspiegel met handbediende
dag-/nachtstand
Dag-/nachtstand
Trek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
Duw het hendeltje naar voren om de spiegel
terug te zetten in de dagstand.
Binnenspiegel
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter
de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand
waardoor de spiegel donkerder wordt en de
bestuurder minder hinder ondervindt van de zon
en van koplampverlichting van achteropkomend
verkeer ...
Automatisch dimmende
binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Om veiligheidsredenen moeten de
spiegels zo zijn ingesteld dat de "dode
hoek" zo klein mogelijk is.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet
voor een maximaal
zicht naar achteren.
Comfort
74
Stuurwielverstelling
Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de
hendel om het stuurwiel te ontgrendelen.
Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
Druk de hendel goed vast om het stuurwiel
te vergrendelen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
4
Toegang tot de auto
75
Uitklappen van de sleutel
Openen van de auto
Druk op het geopende hangslot
om de auto te ontgrendelen.
Ontgrendelen met de
afstandsbediening
Sleutel met afstandsbediening
U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening.
De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Ontgrendelen met de sleutel
Draai de sleutel linksom in het slot van
het bestuurdersportier om de auto te
ontgrendelen.
Selectieve ontgrendeling met de
afstandsbediening
Selectieve ontgrendeling met de
sleutel
Draai de sleutel één keer linksom in het
slot van het bestuurdersportier om alleen
het bestuurdersportier te ontgrendelen.
Draai de sleutel nogmaals linksom om
de overige portieren en de achterklep te
ontgrendelen.
Druk één keer op het
geopende hangslot om alleen
het bestuurdersportier te
ontgrendelen.
Druk nogmaals op het geopende hangslot
om de overige portieren en de achterklep
te ontgrendelen.
Het volledig of selectief
ontgrendelen kan worden
ingesteld met behulp van het
configuratiemenu van de auto.
Standaard is de volledige ontgrendeling
geactiveerd.
Druk op deze knop om de
sleutel uit te klappen.
De selectieve ontgrendeling is alleen
beschikbaar bij uitvoeringen voorzien
van supervergrendeling.
De richtingaanwijzers knipperen enkele
seconden.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto
worden de buitenspiegels uitgeklapt, gaat
de instapverlichting branden en wordt het
alarm uitgeschakeld.
Toegang tot de auto
76
Supervergrendeling met de
afstandsbediening
Druk op het gesloten hangslot
om de auto volledig te
vergrendelen of druk langer
dan 2 seconden op het
gesloten hangslot om ook
de ruiten te sluiten (volgens
uitvoering).
Normale vergrendeling met de
sleutel
Draai de sleutel rechtsom in het slot van het
bestuurdersportier om de auto te vergrendelen.
Sluiten van de auto
Druk op het gesloten hangslot
om de auto te vergrendelen.
Druk langer dan 2 seconden op het
gesloten hangslot om ook de ruiten
automatisch te sluiten (volgens uitvoering).
Normale vergrendeling met de
afstandsbediening
Druk binnen 5 seconden nogmaals op het
gesloten hangslot om de supervergrendeling
van de auto in te schakelen.
Als een portier of de achterklep niet
goed is gesloten, werkt de centrale
vergrendeling niet.
Maar het alarmsysteem (indien
aanwezig) is na ongeveer 45 seconden
wel volledig actief.
Als de auto per ongeluk wordt
ontgrendeld zonder dat een portier of
de achterklep wordt geopend, wordt
de auto na ongeveer 30 seconden
automatisch opnieuw vergrendeld.
Als het alarmsysteem vooraf was
geactiveerd, wordt het niet automatisch
gereactiveerd.
Het in- en uitklappen van de
buitenspiegels met de afstandsbediening
kan worden uitgeschakeld door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
De richtingaanwijzers branden
gedurende enkele seconden.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ingeklapt en wordt het
alarmsysteem ingeschakeld.
4
Toegang tot de auto
77
Lokaliseren van de auto
Inklappen van de sleutel
Druk op deze knop om de
sleutel in te klappen.
Wanneer u deze knop niet indrukt bij
het inklappen van de sleutel, kan het
mechanisme beschadigd raken.
Supervergrendeling met de sleutel
Draai de sleutel rechtsom in het slot van
het bestuurdersportier om de auto volledig
te vergrendelen en houd de sleutel langer
dan 2 seconden in deze stand om ook de
ruiten te sluiten (volgens uitvoering).
Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals
rechtsom om de supervergrendeling van de
auto in te schakelen.
De supervergrendeling wordt bevestigd door
het gedurende ongeveer 2 seconden branden
van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden de buitenspiegels
ingeklapt (volgens uitvoering).
De supervergrendeling blokkeert het
van buitenaf en van binnenuit openen
van de portieren.
Als de supervergrendeling
is ingeschakeld, is ook de
vergrendelingsschakelaar in het
interieur buiten werking.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich
iemand in de auto bevindt.
Druk op het gesloten hangslot
om de eerder vergrendelde
auto te lokaliseren op een
parkeerplaats.
De richtingaanwijzers knipperen gedurende
enkele seconden.
Toegang tot de auto
78
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over
een specifieke code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Diefstalbeveiliging
Bij een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door dit
verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en een melding
op het display.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk.
Bewaar zorgvuldig de sticker die u bij de
aflevering van uw auto samen met de sleutels
is overhandigd.
Starten van de motor
Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van de
startblokkering.
Draai de sleutel rechtsom in de stand
3 (Starten) .
Laat zodra de motor draait de sleutel los.
Afzetten van de motor
Zet de auto stil.
Draai de sleutel linksom in de stand
1 (Stop) .
Verwijder de sleutel uit het contactslot.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Eco-mode
Na het afzetten van de motor (met het contact
in de stand 1-Stop ) kunt u nog gedurende
maximaal 30 minuten gebruik maken
van een aantal functies zoals het audio-/
telematicasysteem, ruitenwissers, dimlichten,
plafonniers, ...
Raadpleeg voor meer informatie de
paragraaf "Eco-mode" in de rubriek
"Praktische informatie".
Zorg dat er geen gewicht (bijvoorbeeld
een zware sleutelhanger...) aan de
sleutel hangt: dit kan namelijk storingen
aan het contactslot veroorzaken.
4
Toegang tot de auto
79
Storing afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in de
afstandsbediening kan de auto niet meer met
de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld
en gelokaliseerd worden.
Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met
de sleutel in het slot.
Synchroniseer vervolgens de
afstandsbediening.
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR1620 / 3 V.
Synchroniseren
Zet het contact af.
Zet de sleutel in de stand 2 (Contact) .
Druk zo snel mogelijk gedurende enkele
seconden op de vergrendelknop (gesloten
hangslot) van de afstandsbediening.
Zet het contact af en verwijder de sleutel
uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Als de batterij van de afstandsbediening leeg is,
wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje,
een geluidssignaal en een melding.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk als de storing niet
is verholpen.
Wip het huis met een muntstuk bij het oog
los.
Verwijder de lege batterij.
Schuif de nieuwe batterij in de juiste
richting op zijn plaats.
Klik het huis vast.
Synchroniseer de afstandsbediening.
Toegang tot de auto
80
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker
met de sleutelcode naar het PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken
en voor nieuwe sleutels zorgen.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
Afstandsbediening
De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam
om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren
per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw
auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw
worden gesynchroniseerd.
Geen enkele afstandsbediening kan functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs
als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur
belemmeren.
Laat uit veiligheidsoverwegingen geen kinderen alleen achter in de auto.
Neem in alle gevallen de sleutel mee als u de auto verlaat.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat door het PEUGEOT-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto
zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze sleutels de enige zijn waarmee uw auto
ontgrendeld en gestart kan worden.
4
Toegang tot de auto
81
Alarm
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Inschakelen
Zet het contact af en verlaat de auto.
Vergrendel de auto of schakel
de supervergrendeling in met de
vergrendelknop van de afstandsbediening.
Het alarm is geactiveerd; het controlelampje van
de knop A zal één keer per seconde knipperen.
Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen
carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand probeert in te
breken door een portier, de achterklep of de
motorkap te forceren.
Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen
in het interieur worden waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen
of als iets of iemand in de auto beweegt.
Schakel de interieurbeveiliging uit als u tijdens
uw afwezigheid een ruit een stukje open wilt
laten of als er een huisdier in de auto achterblijft.
Anti-inbraakfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert de
kabels van de sirene, de bedieningseenheid of
de accu door te knippen.
Uitschakelen
Ontgrendel de auto met de ontgrendelknop
van de afstandsbediening.
Het alarm wordt uitgeschakeld; het
controlelampje van de knop A gaat uit.
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit een omtrek- en een interieurbeveiliging en is voorzien van een anti-
inbraakfunctie.
Breng geen wijzigingen aan het
alarmsysteem aan, dit kan leiden tot
storingen.
Als de auto automatisch weer wordt
vergrendeld (als de auto per ongeluk
wordt ontgrendeld en er niet binnen
30 seconden daarna een portier of de
achterklep wordt geopend), wordt het
beveiligingssysteem niet automatisch
weer ingeschakeld. U kunt het
beveiligingssysteem weer inschakelen
door de auto te ontgrendelen en
vervolgens nogmaals te vergrendelen
met de afstandsbediening.
Als een van de te openen
carrosseriedelen (portier, achterklep,
motorkap...) niet goed is gesloten,
wordt de auto niet vergrendeld.
Maar na 45 seconden wordt wel de
omtrekbeveiliging ingeschakeld,
gelijktijdig met de interieurbeveiliging.
Toegang tot de auto
82
Activering
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
ongeveer dertig seconden.
Nadat het alarm is gestopt, zijn de omtrek- en
interieurbeveiliging weer actief.
Storing afstandsbediening
Ontgrendel de auto met de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
Open het portier; het alarm gaat af.
Zet het contact aan; het alarm stopt.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het
controlelampje van de knop A gedurende
10 seconden blijft branden, duidt dit op een storing
in de verbinding met de sirene.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Vergrendelen van de auto zonder
het alarm in te schakelen
Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
De richtingaanwijzers knipperen in dat geval niet.
Automatisch inschakelen *
Afhankelijk van de wetgeving in uw land is het
volgende van toepassing:
- Het alarm wordt 45 seconden nadat de
auto met behulp van de afstandsbediening
is vergrendeld, geactiveerd, ongeacht de
toestand van de portieren en de achterklep.
-
Het alarm wordt 2 minuten nadat het laatste
portier of de achterklep is gesloten, geactiveerd.
Om het afgaan van het alarm bij
het openen van een portier of de
achterklep te voorkomen, moet
eerst op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening worden gedrukt.
Als het alarm 10 keer achter elkaar is
afgegaan, wordt het bij de elfde keer
uitgeschakeld.
Als het lampje van de knop A snel
knippert, betekent dit dat het alarm
tijdens uw afwezigheid is afgegaan.
Het lampje stopt met knipperen als het
contact wordt aangezet.
Om te voorkomen dat tijdens het
wassen van uw auto het alarm afgaat,
is het raadzaam de auto in dat geval
met de sleutel in het slot van het
bestuurdersportier af te sluiten.
Schakel voordat u de accukabels
losneemt het alarm uit om te voorkomen
dat de sirene afgaat.
Inschakelen van de
interieurbeveiliging
Ontgrendel de auto met de ontgrendelknop
van de afstandsbediening.
Vergrendel de auto met de
afstandsbediening.
Het alarm wordt weer ingeschakeld met twee
beveiligingsniveaus; het controlelampje van de
knop A gaat uit.
Vergrendelen van de auto met alleen
de omtrekbeveiliging ingeschakeld
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
Zet het contact af.
Druk binnen 10 seconden op de knop A tot
het controlelampje blijft branden.
Verlaat de auto.
Vergrendel de auto of schakel
de supervergrendeling in met de
vergrendelknop van de afstandsbediening.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt
ingeschakeld; het controlelampje van de knop
A zal één keer per seconde knipperen.
De interieurbeveiliging wordt uitsluitend
uitgeschakeld als deze procedure wordt
uitgevoerd na het afzetten van het contact.
* Volgens land van bestemming.
4
Toegang tot de auto
83
Elektrisch bedienbare ruiten
1. Bestuurder
2. Voorpassagier
3. Rechts achter
4. Links achter
5. Blokkeerschakelaar elektrisch
bedienbare ruiten en portieren achter
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer
open.
Automatisch
Duw of trek de schakelaar voorbij het
zware punt. Als u de schakelaar hebt
losgelaten, opent of sluit de ruit volledig.
Bedien de schakelaar opnieuw om het
openen of sluiten te stoppen.
Eentraps ruitbediening
U kunt de ruiten handmatig of automatisch
volledig openen en sluiten. De ruiten zijn
voorzien van een beveiliging tegen beknellen
en de elektrisch bedienbare ruiten achter
kunnen worden geblokkeerd voor de veiligheid
van kinderen op de achterbank.
Handmatig
Duw of trek de schakelaar tot het zware
punt. De ruit stopt zodra de schakelaar
wordt losgelaten.
Om defect raken van de motoren van
de ruitbediening te voorkomen, treedt
wanneer een ruit tien keer in korte tijd
volledig wordt geopend en gesloten een
beveiliging in werking.
U heeft vervolgens ongeveer één
minuut de tijd om de ruit te sluiten.
Als de ruit in dat geval wordt gesloten,
zal de ruitbediening na ongeveer
40 minuten weer beschikbaar zijn.
Na het afzetten van het contact kunnen
de ruiten nog ongeveer 45 seconden
worden bediend, tenzij binnen deze
45 seconden een voorportier wordt
geopend en de auto wordt vergrendeld.
Probeer een ruit, wanneer deze niet
met het bedieningspaneel van het
bestuurdersportier kan worden bediend,
te bedienen met het bedieningspaneel
van het desbetreffende portier, en
omgekeerd.
Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet wil
sluiten, voer dan direct het volgende uit:
Druk op de schakelaar tot de ruit
volledig is geopend.
Trek vervolgens direct de
schakelaar omhoog tot de ruit
volledig is gesloten.
Houd de schakelaar na het sluiten
nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is
de beveiliging tegen beknellen
uitgeschakeld.
Toegang tot de auto
84
Resetten
Als een ruit niet automatisch kan worden
gesloten of na het loskoppelen en weer
aansluiten van de accu, moet de beveiliging
tegen beknellen worden gereset:
Voer de volgende handelingen uit bij elke ruit:
Trek de schakelaar omhoog tot de ruit stopt
met bewegen.
Laat de schakelaar los en trek hem
opnieuw omhoog, herhaal deze handeling
totdat de ruit volledig is gesloten.
Houd de schakelaar na het sluiten nog
ongeveer 1 seconde vast.
Druk op de schakelaar om de ruit
automatisch te openen.
Druk als de ruit volledig is geopend
nogmaals op de schakelaar en houd deze
nog ongeveer 1 seconde vast.
Blokkeren van de ruitbediening
en de portieren achter
Druk, voor de veiligheid van uw kinderen,
met aangezet contact op de schakelaar
5 om de ruitbediening achter, ongeacht de
stand van de ruiten, te blokkeren.
Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te openen
en de elektrische ruitbediening achter kan nog steeds
worden bediend vanaf de bestuurdersstoel.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld.
Als het lampje brandt, is de
ruitbediening geblokkeerd.
Als het lampje uit is, is de ruitbediening
niet geblokkeerd.
Als het lampje een andere status heeft,
wijst dit op een storing in de elektrische
kinderbeveiliging. Laat het systeem
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze
ervan verzekerd zijn dat niets het
correcte sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de
elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het
bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
Met deze schakelaar worden ook
de binnenportiergrepen van de
achterportieren geblokkeerd, zie de
rubriek "Veiligheidsvoorzieningen voor
kinderen".
4
Toegang tot de auto
85
Portieren
Ontgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel en trek aan
de portiergreep.
Van binnenuit
Trek aan de portiergreep van het portier
(voor of achter) om het te openen; de auto
wordt dan volledig ontgrendeld.
Sluiten
Als een portier of de achterklep niet goed is gesloten:
- B ij draaiende motor gaat dit
lampje branden in combinatie
met een melding die enkele
seconden op het multifunctionele
display wordt weergegeven.
Openen
Van buitenaf
- Tijdens het rijden (snelheid hoger dan
10 km/h) gaat dit lampje branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding die gedurende enkele seconden
wordt weergegeven.
De portieren kunnen niet van
binnenuit worden geopend als de
supervergrendeling is ingeschakeld.
Toegang tot de auto
86
Bediening centrale
vergrendeling van binnenuit
Deze functie biedt de mogelijkheid de portieren
en de achterklep van binnenuit handmatig en
volledig te vergrendelen of te ontgrendelen.
Vergrendelen
Druk op deze knop om de auto te
vergrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat branden.
Automatische centrale
vergrendeling
Ontgrendelen
Druk nogmaals op deze knop om de auto
te ontgrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat uit.
Inschakelen
Druk langer dan 2 seconden op deze knop.
Als één van de portieren is geopend,
werkt de centrale vergrendeling van
binnenuit niet.
Bij vergrendeling/
supervergrendeling van
buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de
supervergrendeling is ingeschakeld, knippert
het rode lampje en is de knop inactief.
Als de auto vergrendeld is, trek dan aan
de binnenportiergreep om de auto te
ontgrendelen.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
moet u de afstandsbediening of de sleutel
gebruiken om de auto te ontgrendelen.
Er verschijnt een melding ter
bevestiging, in combinatie met een
geluidssignaal.
Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en
de achterklep tijdens het rijden automatisch en
volledig worden vergrendeld.
U kunt de functie desgewenst inschakelen of
uitschakelen.
4
Toegang tot de auto
87
Automatisch vergrendelen
Zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h,
worden de portieren en de achterklep
automatisch vergrendeld.
De automatische centrale vergrendeling werkt
niet als een van de portieren is geopend.
Als de achterklep is geopend, is de automatische
centrale vergrendeling van de portieren actief.
Uitschakelen
Druk nogmaals langer dan 2 seconden op
deze knop.
Ontgrendelen
Druk als sneller wordt gereden dan
10 km/h op deze knop om de portieren en
de achterklep tijdelijk te ontgrendelen.
Bij een aanrijding worden de portieren
automatisch ontgrendeld.
Noodbediening
Functie die het mogelijk maakt om de portieren
mechanisch te vergrendelen of te ontgrendelen
bij een lege accu of in het geval van een storing
in de centrale vergrendeling.
Open de portieren.
Controleer of de kinderbeveiliging van de
achterportieren niet geactiveerd is (zie de
desbetreffende rubriek).
Verwijder met behulp van de sleutel het zwarte
dopje op de smalle zijde van het portier.
Steek de sleutel voorzichtig in de opening en
duw de hendel zonder de sleutel te verdraaien,
naar de binnenzijde van het portier.
Verwijder de sleutel en plaats het kapje
terug.
Sluit de portieren en controleer van
buitenaf of de auto goed is vergrendeld.
Vergrendelen van het
bestuurdersportier
Steek de sleutel in het portierslot en draai
deze rechtsom.
U kunt deze procedure ook bij het andere
voorportier uitvoeren.
Ontgrendelen van het
bestuurdersportier
Steek de sleutel in het portierslot en draai
deze linksom.
Vergrendelen van het portier aan
passagierszijde en de achterportieren
Ontgrendelen van het portier aan
passagierszijde en de achterportieren
Trek aan de portiergreep aan de
binnenzijde.
Er verschijnt een melding ter bevestiging, in
combinatie met een geluidssignaal.
Toegang tot de auto
88
Openen
Achterklep
Sluiten
Ontgrendel de auto met behulp van de
afstandsbediening of de sleutel, druk op de
handgreep A en trek het bovenste deel van
de achterklep open.
Sluit het onderste deel van de achterklep.
Trek aan de handgreep B om het bovenste
deel van de achterklep te sluiten.
4
Toegang tot de auto
89
Onderste deel achterklep
Openen Sluiten
Zorg voor het openen van de
achterklep, dat zich geen voorwerpen
of personen binnen de straal van de
opening bevinden.
Rijd, in verband met de veiligheid, de
werking en de regelgeving niet met de
achterklep of het onderste deel van de
achterklep open.
Als de accukabels losgenomen zijn, is het
niet mogelijk om de achterklep te openen.
Begeef u niet op het onderste deel van de
klep en onderwerp deze niet aan hevige
schokken, u kunt de klep dan beschadigen.
Sluit altijd het onderste deel van de klep
en controleer of deze goed is vergrendeld
voordat u het bovenste deel sluit.
Controleer, wanneer u het onderste
deel van de klep sluit, of niets of
niemand zich in de nabijheid van de
bewegende delen bevindt, teneinde
verwondingen of schade te voorkomen.
Open het onderste deel van de klep niet als
een trekhaak op de auto is gemonteerd.
Maximaal toelaatbaar gewicht op het
geopende onderste deel van de klep: 200 kg .
Druk de handgreep C naar rechts en kantel
de klep D voorzichtig omlaag.
Til de klep D weer op, druk er helemaal
tegen om deze te sluiten en zorg ervoor dat
de klep goed vergrendeld is.
Toegang tot de auto
90
Brandstoftank
Laag brandstofniveau Tanken
Op een label aan de binnenzijde van de vulklep
staat de voorgeschreven soort brandstof voor
uw auto aangegeven.
Er moet minimaal 5 liter brandstof worden
getankt om er voor te zorgen dat de
brandstofmeter het niveau weer aangeeft.
Als het minimale niveau in de
brandstoftank is bereikt, brandt
dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding.
Zodra het lampje gaat branden, zit er nog
ongeveer 6 liter brandstof in de tank.
Zolang er nog niet voldoende brandstof
is getankt, zal dit lampje steeds bij het
aanzetten van het contact verschijnen
in combinatie met het geluidssignaal en
de waarschuwingsmelding. Tijdens het
rijden worden dit geluidssignaal en deze
waarschuwingsmelding met steeds kortere
tussenpozen herhaald, naarmate het
brandstofniveau "0" nadert.
Inhoud van de tank: ongeveer 60 liter.
Ga zo snel mogelijk tanken om te
voorkomen dat de auto stil valt.
Raadpleeg indien u strandt met
een lege tank (diesel) de rubriek
"Onderhoud".
Zolang de brandstofvuldop niet is
vastgedraaid, kan de sleutel niet
uit de dop worden verwijderd.
Bij het openen van de dop kan een
geluid klinken door de aanzuiging van
lucht. Dit verschijnsel is normaal en
wordt veroorzaakt door het vacuüm
dat ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit.
4
Toegang tot de auto
91
Veilig tanken:
zet altijd de motor af,
open de brandstofvulklep,
steek de sleutel in de dop en draai de
sleutel linksom,
Na het tanken:
breng de dop aan,
draai de sleutel naar rechts en verwijder
deze vervolgens uit de dop,
sluit de brandstofvulklep.
verwijder de dop en bevestig deze aan de
haak aan de binnenzijde van de klep,
tank de auto af, maar laat het vulpistool
nooit meer dan 3 keer afslaan . Indien dit
wel gebeurt, kunnen er storingen optreden,
Storing
In het geval van een storing in de
brandstofniveaumeter gaat de wijzer terug naar 0.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet
in dat geval altijd het contact af met
de sleutel.
DIESEL
Toegang tot de auto
92
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen van
het type E10 en E24 (deze bevatten resp. 10%
en 24% ethanol) die voldoen aan de Europese
richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten
tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor
auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn
EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met
een ethanolgehalte tot 100% (type E100),
worden alleen verkocht in Brazilië.
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos
rijden op biobrandstoffen die aan de huidige
en toekomstige Europese richtlijnen voldoen
(diesel die voldoet aan de richtlijn EN
590 gemengd met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp
getankt kunnen worden (met een gehalte aan
methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk
bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat
de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt
worden nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie,
stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op
schade aan de motor en het brandstofcircuit).
4
Toegang tot de auto
93
Vulpistoolrestrictie (diesel) *
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken maar
kies een dieseltankpistool.
* Volgens land van bestemming.
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te
tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert.
Werking
Het vullen van de brandstoftank met
behulp van een jerrycan is wel mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht,
druk deze niet tegen de klep van de
vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig
om ervoor te zorgen dat de brandstof
netjes in de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken van
Diesel per land kunnen verschillen, kan de
aanwezigheid van een tankbeveiliging op de
auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is.
Wij adviseren u daarom voordat u naar het
buitenland afreist bij het PEUGEOT-netwerk
te informeren of uw auto geschikt is om in het
desbetreffende land te kunnen tanken.
Zicht
94
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
De verschillende lichten van de auto voor
en achter zijn ontwikkeld om de verlichting
geleidelijk aan de weersomstandigheden aan
te passen en zo het zicht van de bestuurder te
verbeteren:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht op
wegen zonder tegenliggers,
- bochtverlichting: voor een optimaal zicht in
bochten.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke rijomstandigheden:
- mistachterlicht: voor een optimale
zichtbaarheid van achteren als het zicht
minder dan 50 m is,
- mistlampen vóór: voor extra zicht bij slecht
weer,
- verlichting overdag: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag.
Instellingen
Het verlichtingssysteem van uw auto heeft
verschillende extra automatische functies die
afzonderlijk kunnen worden ingesteld:
- follow me home-verlichting,
- automatische verlichting,
- bochtverlichting.
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.
Reizen naar het
buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken
in een land waarin het verkeer aan
de andere kant van de weg rijdt,
moet de afstelling van de dimlichten
worden gewijzigd om te voorkomen dat
tegemoetkomend verkeer wordt verblind.
Raadpleeg het netwerk van het merk
van uw auto of een gekwalificeerde
werkplaats.
5
Zicht
95
Uitvoering zonder automatische
inschakeling
Uitvoering met automatische
inschakeling
De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de
hendel B .
B. Trek de hendel naar u toe om over te
schakelen van dim- naar grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Automatische verlichting.
Lichten uit/verlichting overdag.
Parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Handbediende functies
A. Ring voor de selectie van de stand van de
hoofdverlichting: draai aan de ring om het
symbool van de gewenste stand tegenover
het merkteken te zetten.
Zicht
96
Uitvoering met alleen
mistachterlicht
Uitvoering met mistlampen vóór
en mistachterlicht
Mistachterlicht.
Het mistachterlicht werkt alleen in combinatie
met ingeschakeld dimlicht of grootlicht.
Draai de ring C naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen.
Draai de ring C naar achteren om het
mistachterlicht volledig uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt
ingeschakeld (uitvoeringen met de stand
AUTO), blijven het dimlicht en de parkeerlichten
branden zolang het mistachterlicht brandt.
Mistlampen vóór en mistachterlicht.
Het mistachterlicht werkt alleen in combinatie
met ingeschakeld dimlicht of grootlicht.
De mistlampen vóór werken ook in combinatie
met de parkeerlichten.
Draai de ring C naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen.
Draai de ring C nogmaals naar voren om
de mistlampen vóór in te schakelen.
Draai de ring C naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen.
Draai de ring C nogmaals naar achteren
om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt
ingeschakeld (uitvoeringen met de stand
AUTO), blijven het dimlicht en het parkeerlicht
branden zolang het mistachterlicht brandt.
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met de stand
AUTO) of als het dimlicht handmatig wordt
uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en het
parkeerlicht branden.
C. Ring voor de selectie van de
mistverlichting.
5
Zicht
97
Uitschakelen van de verlichting
bij afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle lichten
automatisch uitgeschakeld, behalve als de
automatische "follow me home"-verlichting is
geactiveerd.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts,
zijn de mistlampen vóór en de
mistachterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
U moet zelf inschatten wanneer u de
mistlampen moet inschakelen, omdat
mogelijk de lichtsterktesensor van
de automatische verlichting ondanks
eventueel aanwezige mist toch
voldoende licht kan constateren.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
Aanzetten van de verlichting na
afzetten van het contact
Om de verlichting weer aan te zetten, draait u
de ring A in de stand "0" - lichten gedoofd, en
kiest u vervolgens de door u gewenste stand.
Als het bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er een geluidssignaal om aan te geven
dat de verlichting nog brandt.
De verlichting gaat vanzelf na enige tijd uit; hoe
lang dit duurt is afhankelijk van de laadtoestand
van de accu (overgang naar eco-modus).
Zicht
98
Handbediende follow me
home-verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar.
Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting na
een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Verlichting overdag
(LED-verlichting)
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Bij het starten van de motor wordt deze
verlichting automatisch ingeschakeld als de
lichtschakelaar in de stand " 0 " of " AUTO " staat.
5
Zicht
99
Instapverlichting buitenzijde
Inschakelen
Uitschakelen
Programmeren
De duur van het branden
van de instapverlichting kan
worden geselecteerd via het
configuratiemenu van de auto.
Druk op het geopende hangslot
van de afstandsbediening.
Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en
uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
De instapverlichting buitenzijde gaat na een
bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het
afzetten van het contact of het vergrendelen
van de auto.
De duur van het branden van de
instapverlichting is gekoppeld en gelijk
aan die van de automatische follow me
home verlichting.
De instapverlichting wordt afhankelijk van de door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid licht
geactiveerd om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken.
Zicht
100
Automatische follow me
home-verlichting
Automatische verlichting
Inschakelen
Draai de ring in de stand "AUTO" . Het
activeren van de functie wordt bevestigd
door een melding op het display.
Uitschakelen
Draai de ring in een andere stand.
Het uitschakelen van de functie wordt
bevestigd door een melding op het display.
Storing
Bij een storing in de
lichtsterktesensor gaat de
verlichting branden, wordt dit
pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt een
melding op het display, in combinatie met
een geluidssignaal.
Als de functie automatische verlichting
is geactiveerd, wordt onder donkere
omstandigheden het dimlicht automatisch
ingeschakeld bij het afzetten van het contact.
Programmeren
Het inschakelen of uitschakelen en de tijdsduur
van de follow me home-verlichting zijn in te
stellen via het configuratiemenu van de auto.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij mist of sneeuw kan de
lichtsterktesensor ten onrechte voldoende
licht waarnemen; de verlichting wordt dan
niet automatisch ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsterktesensor,
die zich in het midden van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
De aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
Met behulp van een lichtsterktesensor worden
de kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting kan ook, in geval van neerslag,
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
5
Zicht
101
Halogeen koplampen handmatig verstellen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
0. 1 of 2 personen op de voorstoelen.
-. 3 personen.
1. 5 personen.
-. Tussenstand.
2. 5 personen + maximaal toegestane
belading.
-. Tussenstand.
3. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Automatische
koplamphoogteverstelling
bij xenonlampen
Om verblinding van andere weggebruikers
te voorkomen corrigeert dit systeem bij
stilstaande auto automatisch de hoogte van de
lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk
van de belading van de auto.
In het geval van een storing verschijnt dit
pictogram op het instrumentenpaneel,
in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele display.
Het systeem zet in dat geval de koplampen in de
lage stand.
Stand "0" : basisinstelling.
Raak in het geval van een storing de
xenonlampen niet aan. Raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Reizen naar het buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken
in een land waarin het verkeer aan
de andere kant van de weg rijdt,
moet de afstelling van de dimlichten
worden gewijzigd om te voorkomen dat
tegemoetkomend verkeer wordt verblind.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Zicht
102
Bochtverlichting
met bochtverlichting
zonder bochtverlichting
Configuratie
Storing
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd
via het configuratiemenu van
de auto.
In het geval van een storing knippert
dit pictogram op het display in
combinatie met een melding op het
display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld,
zorgt deze functie ervoor dat de lichtbundels de
wegberm beter verlichten in bochten.
Deze functie, die uitsluitend in combinatie
met xenonlampen wordt geleverd, wordt
ingeschakeld bij een snelheid vanaf ongeveer
20 km/h en zorgt voor een aanzienlijke
verbetering van het zicht in bochten.
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt of
in de achteruitversnelling staat, is deze
functie uitgeschakeld.
De status van de functie blijft na
het afzetten van het contact in het
geheugen opgeslagen.
5
Zicht
103
Handmatige functies
De ruitenwisserschakelaar bestaat uit de
hendel A en de ring B .
Automatisch en één
keer wissen (zie de
desbetreffende rubriek).
Ruitenwissers vóór
A.
Selecteer de wissnelheid met de hendel
.
Hoge snelheid (hevige neerslag).
Normale snelheid (matige regenval).
Interval (wissnelheid aangepast aan
de wagensnelheid).
Uit.
Eén keer wissen (duw de hendel even
omlaag).
of
Ruitenwisserschakelaar
Uitvoering met intervalstand
Uitvoering met automatische
ruitenwissers
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende
automatische functies van de ruitenwissers
mogelijk:
- automatische werking van de ruitenwissers
vóór,
- automatisch inschakelen van de
ruitenwisser achter bij het inschakelen van
de achteruitversnelling.
Met behulp van de ruitenwisserschakelaar kunt
u de ruitenwissers voor en achter inschakelen
om regen en vuil van de ruit te wissen.
De ruitenwissers voor en achter zorgen
voor een optimaal zicht voor de bestuurder,
ongeacht de weersomstandigheden.
Zicht
104
B. Ring voor de selectie van de ruitenwisser
achter:
Uit.
Interval.
Wissen en sproeien (gedurende
enige tijd).
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser
achter ingeschakeld.
Instellen
Ruitenwisser achter
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd
via het configuratiemenu van
de auto.
Deze functie is standaard
geactiveerd.
Schakel de automatische werking
van de ruitenwisser achter uit bij
sneeuwval of strenge vorst en bij
montage van een fietsendrager op de
achterklep. Dit kan worden uitgevoerd
via het configuratiemenu van het
multifunctionele display.
5
Zicht
105
Ruitensproeiers vóór
Beweeg de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
De ruitensproeiers treden in werking en de
ruitenwissers worden enige tijd ingeschakeld.
De koplampsproeiers treden gelijktijdig
in werking indien de dim-/grootlichten
branden .
Te laag niveau ruiten-/
koplampsproeiervloeistof
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers en het niveau van
het reservoir te laag is, verschijnt dit
pictogram op het instrumentenpaneel
in combinatie met een geluidssignaal en een
melding.
Het pictogram verschijnt als het contact wordt
aangezet of als de schakelaar wordt bediend,
zolang het reservoir niet gevuld is.
Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of
laat het bijvullen.
Om het verbruik van
ruitensproeiervloeistof te beperken,
worden de koplampsproeiers alleen
bij de eerste bediening van de
ruitensproeiers ingeschakeld.
Koplampsproeiers
Druk op het uiteinde van de
verlichtingsschakelaar om de koplampsproeiers
in te schakelen. Deze werken alleen bij
ingeschakeld dim-/grootlicht.
Zicht
106
Automatische ruitenwissers
ór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snelheid
van de ruitenwissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Dit gebeurt handmatig door de hendel omlaag
te duwen in de stand "AUTO" .
Dit wordt bevestigd door een melding op het
display.
Uitschakelen
Beweeg de hendel omhoog en vervolgens in de stand
"0" om de ruitenwissers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding op het
display.
Storing
In het geval van een storing in de automatische werking
van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers
tot de voorruit ontdooid is om de
wisserbladen niet te beschadigen.
Als het contact meer dan
1 minuut afgezet is geweest, moet
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd
door de hendel kort omlaag te duwen.
5
Zicht
107
Speciale stand van de
ruitenwissers voor
Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers
los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of de ruitenwissers worden
vervangen. In de winter kan deze stand tevens
worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten
van de voorruit.
Als de ruitenwisserschakelaar binnen een
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, worden de ruitenwissers in de
verticale stand gezet.
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de
werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.
Om een goede werking van de flat-
blade ruitenwissers te behouden,
adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwissers
om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebruiken
om een stuk karton tegen de
voorruit te houden,
- de ruitenwissers te vervangen
zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.
Zicht
108
Plafonniers
3. Leeslampjes achter opzij
4. Plafonnier achter
Plafonniers vóór en achter
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk branden:
Kaartleeslampjes
Druk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,
- als een portier wordt geopend,
- als op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de
auto te lokaliseren.
Permanent uit.
Permanent aan.
Leeslampjes achter opzij
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
Zorg ervoor dat er geen voorwerpen tegen de
leeslampjes aan komen.
1. Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes
In de stand "interieurverlichting
permanent ingeschakeld", blijft de
interieurverlichting afhankelijk van
de omstandigheden gedurende een
bepaalde tijd branden:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-mode: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
Als het contact is aangezet en één keer op
de schakelaar van het leeslampje wordt
gedrukt, gaat dit lampje branden in de
stand "permanent aan".
Als nogmaals op de schakelaar wordt
gedrukt, gaat het leeslampje branden:
- als de auto wordt ontgrendeld,
-
als de sleutel uit het contact wordt genomen,
- bij het openen van een portier,
- bij het lokaliseren van uw auto met de
ontgrendelknop van de afstandsbediening.
Het leeslampje gaat geleidelijk uit:
- na het vergrendelen van de auto,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
5
Zicht
109
Sfeerverlichting Instapverlichting
interieur
Inschakelen
Druk op het geopende hangslot van de
afstandsbediening.
De plafonniers gaan branden en uw auto wordt
gelijktijdig ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting interieur gaat na een
bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit als een
van de portieren wordt geopend.
Programmeren
Inschakelen
Als het buiten donker is, wordt de
sfeerverlichting A van de plafonnier
vóór automatisch ingeschakeld zodra de
parkeerlichten gaan branden.
Uitschakelen
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.
Deze functie kan worden
in- of uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Instapverlichting
Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken,
worden de volgende delen verlicht:
- het oppervlak naast het bestuurders- en
het passagiersportier,
- het oppervlak voor de buitenspiegels en
achter de voorportieren.
Inschakelen
De instapverlichting wordt ingeschakeld:
- bij het ontgrendelen,
- bij het verwijderen van de contactsleutel,
- bij het openen van een portier,
- bij het lokaliseren van de auto via de
afstandsbediening.
Uitschakelen
De verlichting dooft na een bepaalde tijd automatisch.
De gedempte interieurverlichting verbetert het
zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
Als de automatische verlichting is
geactiveerd, kan de interieurverlichting met de
afstandsbediening worden ingeschakeld om op
donkere plaatsen het lokaliseren van de auto
en het instappen te vergemakkelijken.
De duur van het branden van de
instapverlichting is gekoppeld en gelijk
aan die van de automatische follow me
home verlichting.
Zicht
110
De verlichting van de bagageruimte gaat
automatisch branden zodra de bagageruimte wordt
geopend en dooft zodra deze wordt gesloten.
Verlichting bagageruimte
Uitneembare lamp
In de bekleding aan de zijkant van de bagageruimte is een
uitneembare lamp geplaatst. Deze kan worden gebruikt
voor de verlichting van de bagageruimte en als zaklamp.
Werking
Als de lamp op de juiste wijze in de houder
is bevestigd, gaat hij automatisch branden
zodra de achterklep wordt geopend en
dooft hij zodra de achterklep wordt gesloten.
De lamp werkt op oplaadbare batterijen van het
type NiMH.
De lamp werkt ongeveer 45 minuten en wordt
tijdens het rijden weer opgeladen.
Verlichting
beenruimte
De werking is gelijk aan die van de plafonniers.
De verlichting gaat branden zodra één van de
portieren wordt geopend.
De gedempte verlichting van de beenruimte
verbetert het zicht in de auto als deze zich in een
donkere omgeving bevindt.
De verlichting van de bagageruimte kan
verschillende perioden blijven branden:
-
bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,
- in de eco-mode: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
Let bij het plaatsen van de oplaadbare
batterijen altijd op de juiste polariteit.
Vervang de oplaadbare batterijen nooit
door normale batterijen.
Raadpleeg voor de werking van de
zaklampfunctie de rubriek "Indelingen".
Inschakelen
6
Indelingen
111
Indeling interieur
1. Zonneklep
2. Handgreep met kledinghaak
3. Opbergvakje
4. Opbergruimte onder het stuur
5. Opbergvak
6. Handgreep op console
7. Opbergvak met net
8. Verlicht dashboardkastje
9. Portiervakken
10. 12V-aansluiting vóór (120 W)
11. Bekerhouder
12. Armleuning vóór met opbergvak
13. Opbergvak
14. 12V-aansluiting achter (120 W)
Indelingen
112
Opbergvakken
bestuurder
Opbergvak
Dit opbergvak biedt ruimte voor de
boorddocumenten, ...
Trek aan de handgreep om het opbergvak
te openen en kantel het opbergvak.
Verlicht
dashboardkastje
Het dashboardkastje bevat verschillende
ruimtes, audio-aansluitingen voor draagbare
apparaten en een simkaarthouder (uitsluitend
bij de Peugeot Connect 3D Nav), ...
Trek de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
De verlichting van het dashboardkastje treedt
in werking zodra het deksel wordt geopend.
Zonneklep
De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij
worden geklapt en is voorzien van een make-
upspiegel met verlichting.
Open als het contact aan is het afdekkapje.
De verlichting van de make-upspiegel gaat
automatisch branden.
De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid
voor het opbergen van pasjes.
Kaarthouder
De kaarthouder is bedoeld om bijvoorbeeld een
kaartje van een tolweg of een parkeergarage
op te bergen.
Muntenvakje
Opbergvak
Raadpleeg voor het aansluiten van
draagbare audio-apparatuur of
het plaatsen van een simkaart de
rubriek "Audio en telematica".
6
Indelingen
113
Armleuning vóór
Opbergvak
Via een ventilatie-opening komt er frisse lucht
in het opbergvak.
Peugeot Connect USB
Deze aansluitmodule bestaat uit een JACK-
aansluiting en/of een USB-poort.
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een iPod
®
of een USB-stick.
Dankzij deze module kunt u de audiobestanden
(mp3, ogg, wma, wav, ...) op uw draagbare
apparatuur beluisteren via de luidsprekers van
uw autoradio.
U kunt deze bestanden beheren met de
stuurkolomschakelaars of het bedieningspaneel
van de autoradio en ze weergeven op het
multifunctionele display.
De op de USB-aansluiting aangesloten
draagbare apparatuur wordt automatisch
opgeladen.
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid
voor de bestuurder en voorpassagier.
Til het deksel op vanaf de linkerzijde.
Raadpleeg voor meer informatie over
het gebruik van deze uitrusting de
rubriek "Audio en telematica".
Indelingen
114
Matten
Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan de
bestuurderszijde:
leg de mat goed op zijn plaats,
druk de bevestigingen vast,
controleer of de mat goed vastzit.
Bevestigen
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat
bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de
bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de
bestuurderszijde:
zet de stoel in de achterste stand,
maak de bevestigingen los,
verwijder vervolgens de mat.
12V-aansluitingen
Verwijder wanneer u een accessoire van
12 V (maximaal vermogen:
120 W) wilt aansluiten, het afdekkapje en
sluit een geschikte adapter aan.
Voorkom het beschadigd raken van de
accessoires door het maximaal vermogen niet
te overschrijden.
De matten zijn uitneembaar en beschermen de
vloerbedekking van de auto.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen
is verplicht.
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kan de
bediening van de pedalen worden
gehinderd en kan de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer negatief
worden beïnvloed.
6
Indelingen
115
Multimedia achter
Het multimediasysteem biedt de
achterpassagiers de mogelijkheid één of twee
externe apparaten (audio- of videospeler,
spelcomputers, DVD-speler, enz.) aan te
sluiten. Het geluid wordt weergegeven via
twee draadloze Bluetooth
®
-koptelefoons en
het beeld wordt weergegeven op de twee
in de hoofdsteunen van de voorstoelen
geïntegreerde 7 inch-beeldschermen.
Beschrijving
Dit systeem werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
Het pakket bestaat uit:
- de aan de achterzijde van de
middenconsole aangebrachte aansluit- en
bedieningsmodule,
- twee 7 inch-beeldschermen in de
hoofdsteunen van de voorstoelen (met
beschermhoezen),
- twee draadloze Bluetooth-koptelefoons
met oplaadbare batterij,
- een 12V-oplader met twee uitgangen
waarop de twee koptelefoons gelijktijdig
kunnen worden opgeladen,
1. AAN/UIT-schakelaar
2. Video-ingang AV1 (gele RCA-aansluiting)
3. Audio-ingangen (stereo) A (rode en witte
RCA-aansluiting)
4. Video-ingang AV2 (gele RCA-aansluiting)
5. Audio-ingangen (stereo) B (rode en witte
RCA-aansluiting)
6. Selectie van de weergave op het
linkerscherm (AV1 of AV2)
7. Selectie van de weergave op het
rechterscherm (AV1 of AV2)
8. Controlelampjes voor de verbinding met de
Bluetooth-koptelefoons (blauw)
Indelingen
116
1. AAN/UIT-schakelaar van het scherm
2. Knoppen voor de beeldinstellingen
Beide koptelefoons zijn voorzien
van een AAN/UIT-schakelaar, een
controlelampje voor de verbinding
(blauw) en een kanaalkiezer (A of B).
Werking
Sluit bij draaiende motor uw externe apparaat
aan op de RCA-ingangen (bijv. AV1 links).
Druk op de AAN/UIT-schakelaar van het
bedieningspaneel, het controlelampje en
de lampjes AV1 gaan branden.
Houd AAN/UIT-schakelaar lang ingedrukt,
het blauwe lampje knippert.
Houd de AAN/UIT-schakelaar van het
bedieningspaneel lang ingedrukt, het
linken van de koptelefoon is voltooid als de
blauwe lampjes van de koptelefoon en het
systeem permanent blijven branden.
Herhaal dit voor de andere koptelefoon.
Druk op de AAN/UIT-schakelaar van het
beeldscherm als u een videobron hebt aangesloten.
Start het afspelen vanaf uw externe
apparaat.
Op het multimediasysteem kan ook een
derde koptelefoon worden aangesloten
(niet bijgeleverd).
Als de voorpassagiersstoel in de
tafelstand wordt gebruikt, is het
raadzaam het scherm te beschermen
met de bijgeleverde hoezen.
Met deze hoezen kunnen de
beeldschermen tevens worden verborgen.
U kunt op elk moment de videobron (met
de toets 6 of 7 van het bedieningspaneel:
het controlelampje van de geselecteerde
videobron gaat branden) of het audiokanaal
wijzigen (met de kanaalkiezer op de
koptelefoon).
6
Indelingen
117
Armleuning achter Skiluik
Openen
Klap de armleuning achter omlaag.
Trek de handgreep van het skiluik omlaag.
Laat het skiluik zakken.
Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte
door het skiluik.
Klap de armleuning achter omlaag voor
een optimaal zitcomfort.
De armleuning bevat twee bekerhouders.
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid
voor de achterpassagiers.
Het skiluik kan worden gebruikt voor het
vervoeren van lange voorwerpen.
Opbergmogelijkheden in
de voetenruimte achter
Afhankelijk van de uitvoering is de auto
voorzien van opbergvakken in de voetenruimte
voor de buitenste achterstoelen. De
opbergvakken zijn bereikbaar via vastgeklikte
luiken met een handgreep A .
Indelingen
118
Panoramadak
Handmatig
Duw of trek de schakelaar A tot het zware
punt.
Het scherm stopt zodra de schakelaar
wordt losgelaten.
Automatisch
Duw of trek de schakelaar A tot voorbij het
zware punt.
Bedien de schakelaar één keer om het
scherm volledig te openen of sluiten.
Bedien de schakelaar nogmaals om het
openen of sluiten te stoppen.
Beveiliging tegen beknellen
Als het zonnescherm tijdens het automatisch
sluiten bijna volledig is gesloten en op een
obstakel stuit, stopt het scherm en gaat het
gedeeltelijk weer open.
Elektrisch zonnescherm
met eentrapsbediening
Resetten : wanneer de elektrische voeding van
het zonnescherm, tijdens de werking ervan,
onderbroken is geweest, moet u de beveiliging
tegen beknellen resetten.
Druk op de schakelaar tot het scherm
volledig is gesloten.
Meteen nadat het scherm tijdens het
sluiten stopt en weer opengaat:
Trek aan de schakelaar tot het
scherm volledig is geopend.
Druk op de schakelaar tot het
scherm volledig is gesloten.
Tijdens deze handelingen werkt de
beveiliging tegen beknellen niet.
Wanneer tijdens het bedienen van het
scherm iets bekneld raakt, moet het
scherm weer worden geopend. Druk
daarvoor op de desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder het scherm
bedient, moet deze ervan verzekerd zijn
dat niets het correcte sluiten van het
scherm verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van het zonnescherm.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van het scherm niet
kunnen bezeren.
U hebt de beschikking over een panoramadak
met getint glas, waardoor de lichtinval en het
zicht in het interieur worden vergroot.
Het elektrisch bedienbare zonnescherm zorgt
voor een beter thermisch en geluidscomfort in
het interieur.
Houd de schakelaar nog minimaal
3 seconden ingedrukt. Er zal dan een lichte
beweging van het scherm waarneembaar zijn,
ter bevestiging van het resetten.
Zowel het openen als het sluiten is op twee
manieren mogelijk.
6
Indelingen
119
Indeling van de bagageruimte
1. Bagageafdekking
2. Haken
3. 12V-aansluiting (120 W)
4. Uitneembare lamp
5. Schakelaars voor neerklappen
zitplaatsen achter
6. Verplaatsbare vloer bagageruimte
(3 standen )
7. Sjorogen op de vloer
8. Opbergvakken
Indelingen
120
Bagageafdekking
Opvouwen:
maak de 2 koorden los,
vouw de afdekking als een accordeon op
tot aan de achterbank.
Uitnemen:
vouw de bagageafdekking op zoals
hiervoor beschreven,
maak de bevestigingen los door er aan
de onderzijde links en rechts voorzichtig
tegenaan te duwen,
plaats uw handen zoals op de afbeelding en
trek het geheel naar u toe.
De bagageafdekking bestaat uit drie
opvouwbare delen.
6
Indelingen
121
Hieraan kunt u een boodschappentas
ophangen.
Haken
Opbergen in de vloer van de bagageruimte:
verwijder de bagageafdekking zoals
hiervoor beschreven,
plaats de vloerplaat schuin,
plaats de bagageafdekking in de hiervoor
bestemde opbergruimte (houder A ) in de
vloer van de bagageruimte,
als de vloerplaat in de middelste positie
staat, wordt de bagageafdekking
beschermd.
Terugplaatsen:
neem de bagageafdekking met twee
handen vast en plaats deze in de houder,
vouw de afdekking uit tot aan de achterstijlen,
maak de 2 koorden vast,
druk indien nodig links en rechts op de
bovenkant van de bagageafdekking om
deze vast te klikken in de bevestigingen.
Bij het verwisselen van een wiel
Bevestig bij het verwisselen van een wiel
de twee koorden van de vloermat van
de bagageruimte aan de haken voor een
optimale toegang tot het reservewiel.
Indelingen
122
Til de vloermat van de bagageruimte op en
bevestig de twee koordjes aan de haken
voor toegang tot de opbergbak.
Hierin vindt u, afhankelijk van de uitvoering,
verschillende ruimtes voor het opbergen van:
- een lampenset,
- een EHBO-tas,
- noodreparatieset voor een lekke band,
- twee gevarendriehoeken,
- ...
Opbergbak
Verwijder de dop en sluit een geschikte
adapter aan om een 12 V-accessoire (max.
vermogen: 120 W) aan te sluiten.
Zet het contact aan.
12 V-aansluiting Bagagenet
Haak het bagagenet, dat als accessoire
verkrijgbaar is, vast aan de sjorogen op de
verplaatsbare vloerplaat in de bagageruimte
om uw bagage stevig vast te zetten.
Respecteer de aan de binnenzijde van de
bagageruimte aangegeven maximale belasting,
afhankelijk van de stand van de verplaatsbare
vloerplaat.
Om bij plotseling remmen gevaarlijke situaties
te voorkomen is het aan te bevelen om
zware voorwerpen op de vloerplaat zo dicht
mogelijk tegen de rugleuning van de achterste
zitplaatsen te zetten.
6
Indelingen
123
Verplaatsbare vloerplaat
De vloerplaat kan met behulp van de steunen aan
de zijkant in drie standen worden gezet, waarmee
u de bagageruimte naar wens kunt indelen:
- Hoge stand (maximaal 50 kg): de vloerplaat
ligt op dezelfde hoogte als het gesloten
onderste deel van de achterklep.
U kunt dan voorwerpen inladen terwijl het onderste
gedeelte van de bagageruimte afgeschermd is.
- Middelste stand (maximaal 100 kg): de
vloerplaat ligt op dezelfde hoogte als het
geopende onderste deel van de achterklep.
Met de achterbank in de portefeuillestand ontstaat
zo een vlakke laadvloer tot aan de voorstoelen.
- Lage stand (maximaal 150 kg): maximale
inhoud van de bagageruimte.
(behalve bij uitvoeringen met een
volwaardig reservewiel).
Plaatsen en vastzetten in de schuine stand:
Til de vloerplaat vanuit de hoge stand op
tot de bagage-afdekplaat.
Trek de twee steunen uit en laat de
vloerplaat hierop rusten.
Hoogteverstelling:
Duw de vloerplaat zo ver mogelijk naar
voren en gebruik de steunen A om de
vloerplaat in de gewenste stand te zetten.
De vloerplaat is voorzien van 4 sjorogen om uw
bagage (met inachtneming van de maximale
belasting) vast te zetten in de bagageruimte.
Indelingen
124
Uitneembare lamp
Deze lamp, die in de zijwand van de
bagageruimte is aangebracht, kan als
verlichting van de bagageruimte en als
zaklamp gebruikt worden.
Werking
Deze lamp werkt op oplaadbare batterijen van
het type NiMH.
De lamp kan ongeveer 45 minuten branden en
wordt tijdens het rijden weer opgeladen.
Gebruik
Verwijder de lamp uit de houder door aan
de zijde van de lamp A te trekken.
Druk de schakelaar op de achterzijde in om
de lamp in of uit te schakelen.
Klap de steun aan de achterzijde uit om de
lamp neer te zetten en de lichtbundel te richten,
bijvoorbeeld tijdens het verwisselen van een wiel.
Opbergen
Breng de lamp aan door eerst het smalle
gedeelte B in de houder te steken.
Hierdoor wordt de lamp automatisch
uitgeschakeld als dat al niet het geval was.
Zonwering zijruiten achter
De zonwering voor de zijruiten achter
beschermt uw kinderen tegen de zon.
Trek de zonwering omhoog aan de
middelste lip.
Bevestig de zonwering aan de daarvoor
bestemde haak.
Als de lamp niet op de juiste wijze is aangebracht,
wordt deze mogelijk niet opgeladen en gaat niet
branden bij het openen van de achterklep.
Raadpleeg de rubriek "Zicht" voor de
werking van deze functie.
Let bij het aanbrengen van de oplaadbare
batterijen op de plus- en de minpolen.
Gebruik nooit gewone batterijen in
plaats van de oplaadbare batterijen.
7
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
125
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
* De regels voor het vervoeren van kinderen
zijn per land verschillend. Informeer hiervoor
naar de wetgeving in uw land.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
- conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd * ,
- de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor-
als achterin met de rug in de rijrichting
worden vervoerd.
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op
de buitenste achterzitplaatsen van
uw auto te vervoeren:
-
met de rug in de rijrichting tot 3 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting
vanaf 3 jaar.
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
126
"Gezicht in de rijrichting"
Zet als een kinderzitje "met het gezicht in
de rijrichting" op de voorpassagiersstoel
is geplaatst, de stoel in de achterste stand
van de verstelling in lengterichting en in
de hoogste stand van de hoogteverstelling
en zet de rugleuning rechtop. Schakel de
passagiersairbag niet uit.
"Rug in de rijrichting"
Zet als een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" op de voorpassagiersstoel is
geplaatst, de stoel in de achterste stand van
de verstelling in lengterichting en in de hoogste
stand van de hoogteverstelling en zet de
rugleuning rechtop.
De passagiersairbag moet hierbij altijd worden
uitgeschakeld. Als u dit niet doet, kan het
kind levensgevaarlijk letsel oplopen als de
airbag wordt geactiveerd .
Kinderzitje op de passagiersstoel voor
Controleer of de veiligheidsgordel goed
strak staat.
Controleer bij kinderzitjes met een
standaard of deze goed op de vloer
steunt. Verstel indien nodig de
passagiersstoel.
Passagiersstoel in de hoogste stand en zo
ver mogelijk naar achteren.
7
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
127
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de rubriek "Airbags" voor
meer informatie over het uitschakelen
van de airbag.
Plaats nooit een kind in een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel als de airbag aan
passagierszijde is ingeschakeld. Het
kind kan in dat geval bij een aanrijding
ernstig en zelfs dodelijk gewond raken.
Uitschakelen van de passagiersairbag
Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de
waarschuwingssticker aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde. Conform de
wettelijke voorschriften vindt u op de volgende
twee bladzijden deze waarschuwing in alle
benodigde talen.
AR
BG
НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това можеда причини
СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.
CS
NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí
nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽHO ZRANĚNÍ.
DA
Brug aldrig en bagudvendt barnestol på et sæde der er beskyttet af en aktiv airbag. Død eller alvorlig skade på barnet kan forekomme.
DE
Verwenden Sie NIEMALS einen Kindersitz oder Babyschale gegen die Fahrtrichtung bei AKTIVIERTEM Airbag, TOD oder ERNSTHAFTE
VERLETZUNGEN können die Folge sein.
EL
Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από
ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ
EN
NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the
CHILD can occur
ES
NO INSTALAR NUNCA EL SISTEMA DE RETENCIÓN PARA NOS DE ESPALDAS AL SENTIDO DE LA CIRCULACIÓN SOBRE UN
ASIENTO PROTEGIDO CON UN CON INFLABLE FRONTAL ( AIRBAG ) ACTIVADO. ESTO PUEDE CAUSAR LA MUERTE DEL BEBE
O HERIRLO GRAVEMENTE.
ET
Ärge kasutage kunagi lapse turvatooli seljaga sõidusuunas sõiduki istmel mis on kaitstud AKTIVEERITUD TURVAPADJAGA. See võib
põhjustada lapsele RASKEID VIGASTUSI või SURMA.
FI
ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käytön aktivoitu TURVATYYNY. Sen
laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.
FR
NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un sge protégé par un COUSSIN GONFLABLE
frontal ACTI.
Cela peut provoquer la MORT de lENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT
HR
NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo ztićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi
moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU
SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést olyan üsen, amely AKTIVÁLT ÁLLAPOTÚ (BEKAPCSOLT)
FRONTLÉGZSÁKKAL van védve. Ez a gyermek halálát vagy súlyos sérülését okozhatja.
IT
NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale
ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.
LT
NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO
PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.
LV
NAV PIEĻAUJAMS uzstādīt uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasiera vietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS
GAISA SPILVENS.
Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
128
7
MT
Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla
NL
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de
airbag kan het KIND ERNSTIG OF DODELIJK GEWOND raken.
NO
Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE,
BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.
PL
NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji «tyłem do kierunku jazdy»na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ
POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM.W przeciwnym razie dziecko narażone będzie na ŚMIERĆ lub BARDZO POWAŻNE OBRAŻENIA
CIAŁA w momenicie wyzwolenia poduszki powietrznej
PT
NUNCA instale um sistema de retenção para criaas de costas para a estrada, num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.
Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIAA.
RO
Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG
frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.
RU
ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье,
защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем.
Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ
SK
NIKDY nepoužívajte na prednom sedadle chnenom AKTÍVNYM AIRBAGOM detské zadržiavacie zariadenie umiestnené v proti smere
jazdy. Môže to spôsobiť SMRŤ, alebo VÁŽNE ZRANENIE DIEŤAŤA.
SL
NIKOLI ne namčajte otrkega seda s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedem
AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE.
SR
NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer
mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.
SV
Använd ALDRIG en bakåtvänd barnstol i ett säte skyddat av en AKTIV AIRBAG framför det. Det kan orsaka ALLVARLIGA eller DÖDLIGA
skador på barnet.
TR
KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya
ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir.
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
129
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
130
Kinderzitje achterin
"Rug in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar
voren en zet de rugleuning van de voorstoel
rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet
raakt.
"Gezicht in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht
in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel
naar voren en zet de rugleuning van de
voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind
de voorstoel niet raken.
7
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
131
Plaatsen van kinderzitjes met steun
Op de bodem van het
opbergvak
Op het gedeelte van de vloer waar
geen opbergvak is aangebracht
Kinderzitjes met een steun (of reactiestang)
moeten op een uiterst zorgvuldige manier
worden geplaatst. U moet met name letten
op de aanwezigheid van een opbergvak in de
voetenruimte bij de buitenste zitplaatsen achter.
Laat de steun niet op de klep van het
opbergvak in de voetenruimte rusten: bij
een heftige schok zou de klep kunnen
breken. Als de instelmogelijkheden van
de steun het toelaten, zijn er twee andere
mogelijkheden om het zitje te plaatsen.
De middelste zitplaats achter is niet voorzien
van een opbergvak in de voetenruimte. Op
deze plaats kunt u dus gemakkelijker een
kinderzitje met een steun, zowel een Isofix-
zitje (bevestigd op de ISOFIX-bevestigingen)
als een universeel zitje (bevestigd met de
driepuntsveiligheidsgordel), plaatsen.
Als u de steun niet op een van deze
twee manieren kunt plaatsen, bevestig
dan geen kinderzitje met een steun op
deze zitplaats.
Als de steun lang genoeg is, kunt u deze tegen
de bodem van het opbergvak laten rusten.
Verwijder alle voorwerpen uit het opbergvak
alvorens de steun te plaatsen.
Als de steun lang genoeg is en ver genoeg
kan worden gekanteld (houd u daarbij aan de
aanwijzingen in de handleiding van het kinderzitje),
bestaat er nog een andere mogelijkheid: u kunt
de steun op het gedeelte van de vloer laten rusten
waar geen opbergvak is aangebracht. Gebruik
daarbij de lengteverstelling van de achterzitplaats
of de voorstoel om de steun op een correcte wijze
op de vloer te laten rusten op een plaats waar
geen opbergvak is aangebracht.
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
132
Door PEUGEOT aanbevolen kinderzitjes
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Groep 1: van 9 tot 18 kg
L1
"MER/BRITAX Baby-Safe Plus".
Wordt met de rug in de rijrichting
geplaatst.
L2
"RÖMER Duo Plus ISOFIX".
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L5
"KLIPPAN Optima".
Vanaf ongeveer 6 jaar (22 kg): gebruik
alleen de zitverhoging.
L6
"RÖMER KIDFIX"
Kan op de ISOFIX-verankeringspunten
van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt.
7
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
133
Bevestiging van kinderzitjes met de veiligheidsgordel
a : universeel kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel.
b : groep 0, vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voor worden vervoerd.
c : raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als
met het "gezicht in de rijrichting".
U (R): als U , waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan.
L: alleen de vermelde kinderzitjes mogen op de desbetreffende plaats worden bevestigd (volgens land van bestemming).
X: zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie.
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een
universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
* Het plaatsen van kinderzitjes met een steun (of een reactiestang) vereist extra aandacht. Raadpleeg de rubriek "Plaatsen van kinderzitjes met steun"
voor meer informatie.
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
Plaats
Minder dan 13 kg
(Categorie 0 ( b ) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Categorie 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Categorie 2)
Van 3 tot ongeveer
6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Categorie 3)
Van 6 tot ongeveer
10 jaar
Passagiersstoel
vóór ( c ) met
hoogteverstelling
U (R) U (R) U (R) U (R)
Passagiersstoel
vóór (c) zonder
hoogteverstelling
X X X X
Buitenste
zitplaatsen achter
U * U * U * U *
Middelste
zitplaats achter
L1 L2 L5, L6 L5, L6
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
134
ISOFIX-bevestigingen
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
- twee bevestigingsringen A , die zich tussen
de rugleuning en de zitting van de zitplaats
bevinden, aangegeven met een merkteken,
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een
veilige, degelijke en snelle montage van het
kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over
twee sloten die eenvoudig aan de twee
bevestigingsringen A kunnen worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien
van een bovenste bevestigingsriem die kan
worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B .
Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER :
- verwijder de hoofdsteun en berg deze op
alvorens het kinderzitje op deze plaats te
bevestigen (vergeet niet de hoofdsteun
weer aan te brengen nadat u het kinderzitje
weer hebt verwijderd),
- trek het afdekkapje van de TOP TETHER
los,
- haal de riem van het kinderzitje naar de
achterzijde van de rugleuning van de stoel
en zorg dat deze precies tussen de gaten
voor de hoofdsteunpennen ligt,
- maak de haak van de bovenste riem vast
aan de ring B ,
- trek de bovenste riem strak.
Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-normen.
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
- één bevestigingsring B onder een
afdekkapje boven aan de achterzijde van
de rugleuning, TOP TETHER genoemd,
voor de bevestiging van de bovenste riem.
De plaats hiervan wordt aangegeven met een merkteken.
Raadpleeg het schema voor meer
informatie over de mogelijkheden van
het plaatsen van ISOFIX-kinderzitjes in
uw auto.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is
de bescherming van het kind bij een
aanrijding niet meer gewaarborgd.
Volg nauwkeurig de
montagevoorschriften in de handleiding
die bij het kinderzitje is geleverd.
Aan de top tether, die aan de achterzijde van
de rugleuning is gemonteerd, kan de bovenste
riem van een kinderzitje (indien aanwezig)
worden vastgemaakt. Dit systeem beperkt het
naar voren kantelen van het kinderzitje bij een
frontale aanrijding.
7
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
135
ISOFIX-kinderzitje
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.
Verstel de voorstoel van de auto zodanig dat de voeten van het kind de rugleuning niet raken.
Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Aanbevolen door PEUGEOT en goedgekeurd voor uw auto
ISOFIX-kinderzitje met TOP TETHER
"MER Duo Plus ISOFIX"
(gewichtsgroep B1 )
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Wordt bevestigd aan de ogen A en, met behulp van de bovenste riem, aan het oog B , genaamd TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
136
Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem.
IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de rubriek "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem.
X: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje of een reiswieg uit de aangegeven gewichtsklasse.
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter ( A t/m
G ).
* Het plaatsen van kinderzitjes met een steun (of een reactiestang) vereist extra aandacht. Raadpleeg de pagina "Plaatsen van kinderzitjes met steun"
voor meer informatie.
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot 13 kg
(categorie 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (categorie 1)
Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg "rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting"
"gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
Passagiersstoel voor
X X X X
Buitenste zitplaatsen achter
X IL-SU * IL-SU *
IUF *
IL-SU *
Middelste zitplaats achter
X X X X
7
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
137
Adviezen voor kinderzitjes
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt .
Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting"
is het noodzakelijk dat de afstand tussen
de rugleuning van het kinderzitje en de
rugleuning van de stoel van de auto zo klein
mogelijk is.
Voordat u een kinderzitje met rugleuning
op een passagiersstoel plaatst, moet u
de hoofdsteun van de desbetreffende
passagiersstoel verwijderen.
Zorg ervoor dat de hoofdsteun goed is
opgeborgen of vastgemaakt om te voorkomen
dat de hoofdsteun bij plotseling remmen een
gevaarlijk projectiel wordt.
Vergeet niet de hoofdsteun weer aan te
brengen nadat u het kinderzitje weer hebt
verwijderd.
Kinderen voorin
De regelgeving met betrekking tot het vervoer
van kinderen op de voorpassagiersstoel
verschilt per land. Raadpleeg de in uw land
geldende regels.
Schakel de airbag aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" op de voorstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een zitverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een zitverhoger met
rugleuning te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de portieren achter per ongeluk geopend
worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter niet
verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om jonge kinderen
tegen de zon te beschermen.
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
138
Mechanische
kinderbeveiliging
Vergrendelen
Draai met de contactsleutel de rode knop
een achtste omwenteling zoals aangegeven
op de sticker op het portier. Controleer of
het portier correct is vergrendeld.
Elektrische kinderbeveiliging
Inschakelen
Druk bij ingeschakeld contact op deze
knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
branden in combinatie met een melding die het
inschakelen bevestigt.
Het lampje blijft branden zolang de elektrische
kinderbeveiliging is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te
openen en de elektrisch bedienbare achterste
zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel.
Ontgrendelen
Draai met de contactsleutel de rode knop
een achtste omwenteling.
Uitschakelen
Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op
deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
uit in combinatie met een melding die het
uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Beide achterportieren zijn voorzien van een
kinderbeveiliging om het openen van binnenuit
te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren.
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat
beide achterportieren van binnenuit kunnen
worden geopend en blokkeert de bediening van
de achterportierruiten.
Als het lampje een ander signaal geeft,
wijst dit op een storing in de elektrische
kinderbeveiliging.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit systeem werkt onafhankelijk van
de centrale vergrendeling; gebruik het
nooit in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto
altijd de sleutel uit het contact, zelfs
voor korte periodes.
Bij een ernstige aanrijding wordt
de elektrische kinderbeveiliging
automatisch uitgeschakeld, zodat de
achterpassagiers de auto ongehinderd
kunnen verlaten.
8
Veiligheid
139
Richtingaanwijzers
Links: duw de hendel helemaal omlaag.
Rechts: duw de hendel helemaal omhoog.
Alarmknipperlichten
Kantel de knop A of druk deze in, de
richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten,
afhankelijk van de mate van remvertraging,
automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
U kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Claxon
Druk op een van de spaken van het stuurwiel.
Gebruik de claxon om medeweggebruikers te
waarschuwen bij gevaar.
Drie keer knipperen
Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen
vervolgens drie keer.
Wanneer de richtingaanwijzers na
meer dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt bij een snelheid
van meer dan 60 km/h automatisch het
knippergeluid versterkt.
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige
verkeer te waarschuwen in het geval van file,
pech, slepen of een ongeval.
Gebruik de claxon alleen wanneer het
echt nodig is, in de volgende gevallen:
- onmiddellijk gevaar,
- inhalen van fietsers of
voetgangers,
- naderen van een onoverzichtelijke
bocht.
Deze functie kunt u bij elke snelheid gebruiken,
maar komt vooral van pas bij het wisselen van
rijstrook op wegen met meerdere rijstroken per
rijbaan.
Veiligheid
140
Controlesysteem bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem
permanent de spanning van de vier banden.
In het ventiel van elke band (met uitzondering
van het reservewiel) is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra
het een daling van de spanning van een of
meer banden detecteert.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning (ook
die van het reservewiel) handmatig te
controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker
(zie de rubriek "Identificatie").
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1 uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10 km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3 bar.
Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
Het controlesysteem van de
bandenspanning is een hulpsysteem;
de bestuurder moet waakzaam blijven
en blijft verantwoordelijk.
8
Veiligheid
141
Als het verklikkerlampje "te lage
bandenspanning" knippert en
vervolgens permanent brandt in
combinatie met het verklikkerlampje "service",
duidt dit op een storing in het systeem.
Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven als een of meerdere
wielen niet zijn voorzien van een sensor
(bijvoorbeeld een noodreservewiel of
een reservewiel met stalen velg).
Waarschuwing te lage bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning brandt
dit verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en, afhankelijk van
de uitrusting, in combinatie met de
weergave van een melding.
Als er een afwijking in de bandenspanning van
één band wordt geconstateerd, kan deze band
worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk
van de uitvoering, de weergegeven melding.
Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie
dit toelaat.
Gebruik in geval van een lekke band
de noodreparatieset of het reservewiel
(volgens uitrusting),
of
controleer de spanning van de vier
banden (bij koude banden) als u over een
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset,
of
rijd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.
Een lagere bandenspanning is niet altijd
zichtbaar aan een vervorming van de
band. Beperk u daarom niet alleen tot
een visuele controle.
De waarschuwing wordt weergegeven
zolang de desbetreffende band(en) niet
op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn)
gerepareerd of is (zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreservewiel of
wiel met stalen velg) is niet voorzien
van een sensor.
Storing
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren of monteer na
een lekke band het wiel met de originele
velg, dat is voorzien van een sensor.
In dat geval wordt de bandenspanning niet
meer gecontroleerd.
Veiligheid
142
Elektronische stabiliteitscontrole (ESP)
Begrippen
Antispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te beperken via
de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS)
Het CDS houdt de vier wielen in de gaten en
grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar verdeelt de
remdruk over de wielen.
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP: Electronic Stability Control) dat de volgende systemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (REF),
- de noodremassistentie (AFU),
- de antispinregeling (ASR),
- de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
8
Veiligheid
143
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS) en antispinregeling (ASR)
In dat geval gaat dit
verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Inschakelen
Deze systemen worden automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen signaleren dat de wielen
te weinig grip hebben of de koers van de auto
afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting, grijpen ze in op de werking van de
motor en het remsysteem.
Werking
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display,
duidt dit op een storing in het ABS-
systeem, waardoor u tijdens het remmen de
controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met het lampje STOP ,
een geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdrukregelaar
waardoor u tijdens het remmen de controle
over uw auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
Veiligheid
144
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn de systemen CDS en ASR uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.
Druk op deze knop.
Het lampje van de knop gaat branden.
De systemen CDS en ASR grijpen niet meer in
op de werking van de motor en het remsysteem
als de auto uit de koers raakt.
Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.
Storing
Als dit verklikkerlampje en het
lampje van de uitschakelknop gaan
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding,
duidt dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
Bij snelheden tot 50 km/h kunt u de systemen
handmatig weer inschakelen:
Druk nogmaals op deze knop.
CDS/ASR
De systemen CDS en ASR zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich echter nooit
laten verleiden tot het nemen van meer
risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat
de wielen hun grip verliezen groter. Het
is voor uw veiligheid dus van het grootste
belang dat de systemen CDS en ASR
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving
van de voorschriften van de fabrikant
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem, elektronische onderdelen
alsmede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk.
Voor een doeltreffende werking van de
systemen CDS en ASR onder winterse
omstandigheden is het noodzakelijk
de auto te voorzien van winterbanden
voor en achter die ervoor zorgen dat de
wegligging zo neutraal mogelijk is.
Schakel deze systemen weer in zodra
er weer voldoende grip is.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
8
Veiligheid
145
Grip control
Normale stand (ESC)
Zet de draaiknop in deze stand.
Sneeuwstand
Specifieke en gepatenteerde antispinregeling
waarmee de aandrijving wordt verbeterd op
ondergronden met sneeuw, modder en zand.
Het systeem zorgt, in combinatie met vier
seizoenen-banden van het type M&S (Mud and
Snow: 215/60 R16), voor optimale veiligheid,
grip en aandrijving.
Dit systeem werkt in elke situatie op optimale
wijze en zorgt ervoor dat u ook onder
omstandigheden met weinig grip, die u tijdens
toeristisch gebruik kunt tegenkomen, uw weg
kunt vervolgen.
Dit is de stand voor situaties waarin weinig
wielslip optreedt, gebaseerd op de meest
voorkomende omstandigheden tijdens het
rijden op autowegen en snelwegen.
In deze stand past het systeem bij het
wegrijden de regeling aan op de hoeveelheid
grip die elk voorwiel op dat moment heeft.
Zet de draaiknop in deze stand.
Het gaspedaal dient voldoende te worden
ingetrapt om het systeem optimaal gebruik
te laten maken van het motorvermogen.
De elektronica zorgt zelf voor de juiste
instellingen. Tijdens de werking van het
systeem draait de motor soms met hoge
toerentallen, dit is normaal.
Als u het contact opnieuw aanzet,
neemt het systeem automatisch deze
stand weer aan.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de
stand selecteren die het meest geschikt is voor
de rijomstandigheden die u tegenkomt.
Afhankelijk van de gekozen stand verschijnt als
bevestiging een melding.
Veiligheid
146
Modderstand
In deze stand wordt bij het wegrijden veel
wielslip toegestaan bij het wiel met de minste
grip, zodat de modder van de band wordt
verwijderd en het wiel vervolgens weer grip
krijgt. Er wordt zo veel mogelijk koppel naat het
wiel met de meeste grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de
wielslip zodanig dat de handelingen van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
Zet de draaiknop in deze stand.
Zandstand
In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen
van de aangedreven wielen toegestaan, zodat
de auto vooruit komt en het risico van ingraven
wordt beperkt.
Zet de draaiknop in deze stand.
U kunt een aantal functies
van van de ESC (ASR en
CDS) uitschakelen door de
draaiknop in de stand " OFF "
te draaien.
Tips voor het rijden
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen
voor het gebruik op verharde wegen,
maar u kunt er ook mee uit de voeten
op minder goed begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto, en is niet
ontworpen voor de volgende omstandigheden:
- het rijden in terreinen die de
onderzijde van de auto zouden
kunnen beschadigen of waarin
onderdelen (brandstofleiding,
brandstofkoeler,...) geraakt zouden
kunnen worden door stenen of
andere objecten,
- het rijden in terrein met steile
hellingen en weinig grip,
- het doorwaden van beekjes en
stroompjes, enz.
Activeer op zand geen andere standen,
hierdoor bestaat de kans dat de auto
vast komt te zitten in het terrein.
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld vanaf 50 km/h of als het
contact opnieuw wordt aangezet.
8
Veiligheid
147
Hoogteverstelling
Knijp, om het bevestigingspunt te vinden,
de knop A in en schuif deze in één van de
standen.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel(s)
vóór losgemaakt/niet vastgemaakt
Omdoen
Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit verklikkerlampje op het
pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde branden om aan te geven dat
de bestuurder en/of voorpassagier zijn gordel
nog niet heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan
20 km/h, knippert het verklikkerlampje
gedurende 2 minuten in combinatie met een
geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het
verklikkerlampje branden zolang de bestuurder
en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet
heeft vastgemaakt.
Losmaken
Druk op de rode knop van de
gordelsluiting.
Houd de gordel vast terwijl deze zich
oprolt.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam
van de inzittenden getrokken wordt en
bevordert daarmee de veiligheid.
Veiligheid
148
1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of
achter losgemaakt/niet vastgemaakt.
2. Pictogram veiligheidsgordel links voor.
3. Pictogram veiligheidsgordel rechts voor.
4. Pictogram veiligheidsgordel rechts achter.
5. Pictogram veiligheidsgordel midden achter.
6. Pictogram veiligheidsgordel links achter.
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordel(s) losgemaakt/
niet vastgemaakt
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepunts veiligheidsgordel met oprolautomaat
en gordelkrachtbegrenzer (behalve de
middelste zitplaats).
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel
Als een achterpassagier zijn gordel
losmaakt, verschijnt dit pictogram
op het pictogrammendisplay
veiligheidsgordels/airbag aan
passagierszijde.
Omdoen
Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Losmaken
Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Op het pictogrammendisplay van de
veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde gaat het verklikkerlampje 2 of
3 rood branden als de veiligheidsgordel niet is
vastgemaakt of weer is losgemaakt.
Als het contact wordt aangezet, bij draaiende
motor of een snelheid lager dan ongeveer
20 km/h, worden de pictogrammen 4 , 5 en
6 ongeveer 30 seconden rood weergegeven als
de desbetreffende gordel niet is vastgemaakt.
Als bij een snelheid hoger dan ongeveer
20 km/h het pictogram 4, 5 of 6 rood
wordt weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, is de gordel van
de desbetreffende achterpassagier weer
losgemaakt.
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels losgemaakt
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h,
knippert het verklikkerlampje gedurende twee
minuten in combinatie met een geluidssignaal.
Na deze 2 minuten blijft het verklikkerlampje
branden zolang de achterpassagiers hun
gordels niet hebben vastgemaakt.
8
Veiligheid
149
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat
de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding ,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Veiligheid
150
Airbags
Airbags vóór
Activering
De airbags worden geactiveerd, behalve als de
airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld,
bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór (A) , in de
lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde
richting de achterzijde van de auto, die zich op
een horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met spanbegrenzers
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren de frontale
en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te helpen beschermen. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het
zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden
de auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen.
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat rook en een knal,
als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), worden de airbags niet meer
opgeblazen.
8
Veiligheid
151
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding, laat
het systeem dan controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. De kans bestaat dat de airbags
bij een ernstige aanrijding niet worden
geactiveerd.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd en het
contact is afgezet , zet dan de schakelaar
weer op "ON" om de airbag opnieuw in te
schakelen en zo de veiligheid van uw passagier
te garanderen.
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit verklikkerlampje op het
display van de verklikkerlampjes
van de veiligheidsgordels en
de airbag aan passagierszijde
gedurende ongeveer 1 minuut
branden om aan te geven dat de
airbag weer is ingeschakeld.
Als het contact wordt aangezet, gaat
dit verklikkerlampje branden op het
instrumentenpaneel en/of op het
display voor de verklikkerlampjes
van de veiligheidsgordels en de
airbag aan passagierszijde. Het
verklikkerlampje blijft branden
zolang de airbag is uitgeschakeld.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld:
Zet het contact af , steek de sleutel in de
schakelaar voor uitschakelen van de airbag
aan passagierszijde.
Draai deze in de stand "OFF" .
Verwijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd uit
als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Veiligheid
152
Zij-airbags
De zij-airbags beschermen de bestuurder en
de passagier vóór bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op borstletsel te verkleinen.
De zij-airbags zijn, aan de zijde van de
portieren, in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
Activering
De zij-airbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij ( B ), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffende
portierpaneel.
Windowairbags
De windowairbags beschermen de bestuurder
en passagiers (uitgezonderd de middelste
passagier achter) bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen
en in de hemelbekleding.
Activering
De windowairbag wordt gelijktijdig met de
zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen
bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone opzij ( B ), waarbij
de krachten loodrecht op de lengterichting van
de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto worden uitgeoefend.
De windowairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten
controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een
ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij
over de kop slaan, kan het zijn dat de
airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding wordt de airbag niet
geactiveerd.
8
Veiligheid
153
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van
de airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde autogordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag
en de inzittenden (kinderen, huisdieren,
objecten...). Dit kan de goede werking van de
airbag belemmeren en/of de inzittende bij het
opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto
de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan op
letsel of lichte brandwonden aan het hoofd,
de borst of de armen als de airbag wordt
geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer
snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden)
en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij
de warme gassen via de daarvoor bestemde
openingen naar buiten stromen.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met actieve zijairbags gebruikt kunnen
worden. Voor informatie over de stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u
zich
wenden tot het PEUGEOT-netwerk.
Raadpleeg de rubriek "Accessoires".
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het
dashboard laten rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten
in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van
de bevestiging van de window-airbags.
154
Rijden
De elektrische parkeerrem kan op twee
manieren worden bediend:
- Automatisch aantrekken/vrijzetten
De parkeerrem wordt automatisch
aangetrokken bij het afzetten van de motor
en automatisch vrijgezet bij het wegrijden
(standaard geactiveerde functies),
- Handmatig aantrekken/vrijzetten
De parkeerrem kan handmatig worden
aangetrokken of vrijgezet door het
bedienen van de hendel A .
Elektrische parkeerrem
Programmeren van de werking
Afhankelijk van het land van bestemming kan
de functie voor het automatisch aantrekken van
de parkeerrem bij het afzetten van de motor en
het automatisch vrijzetten van de parkeerrem
bij het wegrijden worden uitgeschakeld.
Als dit verklikkerlampje brandt
op het instrumentenpaneel, is de
automatische functie uitgeschakeld.
Deze functie kan door het
PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats
worden ingeschakeld en
uitgeschakeld.
Als de functie is uitgeschakeld, dient u de parkeerrem
dus handmatig te bedienen. Als de parkeerrem nog
niet is aangetrokken en het bestuurdersportier wordt
geopend, klinkt een geluidssignaal in combinatie met
een melding op het display.
Het uitschakelen wordt aanbevolen bij
zeer lage temperaturen (vorst) en bij
het trekken van een aanhanger (slepen,
caravan, enz.). Raadpleeg de paragraaf
"Handmatig vrijzetten".
Plaats geen voorwerpen (pakjes
sigaretten, telefoons, enz.) achter de
hendel van de elektrische parkeerrem.
9
155
Rijden
Wanneer de auto stilstaat en u bij draaiende of
afgezette motor de parkeerrem wilt aantrekken,
trekt u aan de hendel A .
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
- het branden van het
verklikkerlampje parkeerrem en het
controlelampje P op de hendel A ,
Wanneer u het bestuurdersportier opent bij
draaiende motor terwijl de parkeerrem niet is
aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een melding op het display (behalve
bij auto's met automatische transmissie, als de
selectiehendel in de stand P (Park) staat).
Handmatig vrijzetten
Om bij aangezet contact of draaiende motor
de parkeerrem vrij te zetten, trapt u het
rempedaal of het gaspedaal in, trekt u aan de
hendel A en laat u deze vervolgens weer los .
De vrijgezette toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
- het doven van het verklikkerlampje
parkeerrem en het controlelampje
P op de hendel A ,
Als u aan de hendel A trekt zonder
het rempedaal in te trappen wordt
de parkeerrem niet vrijgezet en
gaat een lampje branden op het
instrumentenpaneel.
Handmatig aantrekken Extra stevig aantrekken
U kunt, indien nodig, de parkeerrem extra
stevig aantrekken . Dit gebeurt door de
hendel A langer te bedienen , tot de melding
"Parkeerrem aangetrokken" op het display
verschijnt en er een geluidsignaal klinkt.
Het extra stevig aantrekken van de parkeerrem
is noodzakelijk in de volgende omstandigheden:
- wanneer een caravan of aanhanger aan
de auto is gekoppeld en de automatische
bediening is geactiveerd terwijl u de
parkeerrem handmatig bedient,
- wanneer de hellingcondities vermoedelijk
zullen varren terwijl de auto stilstaat
(bijvoorbeeld wanneer de auto vervoerd
wordt op een boot of trailer, of bij slepen).
- de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
- de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
Controleer voordat u de auto verlaat of het
verklikkerlampje van de parkeerrem op
het instrumentenpaneel constant brandt.
In het geval van een aangekoppelde
aanhanger, wanneer de auto beladen is of op
een steile helling staat, dient u de parkeerrem
extra stevig aan te trekken, bij het parkeren
de voorwielen naar de stoeprand te sturen en
een versnelling in te schakelen.
Na het extra stevig aantrekken van de
parkeerrem duurt het langer voordat de
parkeerrem weer is vrijgezet.
156
Rijden
Automatisch aantrekken,
motor afgezet
Wanneer de auto stilstaat en u de motor afzet,
wordt de parkeerrem automatisch aangetrokken .
- het branden van het
verklikkerlampje parkeerrem en het
controlelampje P op de hendel A ,
Automatisch vrijzetten
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden :
Handgeschakelde versnellingsbak:
houd het koppelingspedaal geheel
ingetrapt en schakel de 1
e
versnelling of de
achteruitversnelling in. Trap vervolgens het
gaspedaal in terwijl u het koppelingspedaal
laat opkomen.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak: zet de selectiehendel in
de stand A , M of R en geef gas.
Automatische transmissie: zet de
selectiehendel in de stand D , M of R en
geef gas,
-
het doven van het verklikkerlampje
parkeerrem en het controlelampje
P op de hendel A ,
Het aantrekken of vrijzetten van de elektrische
parkeerrem gaat gepaard met een geluid.
De vrijgezette toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
Parkeerrem aantrekken,
bij draaiende motor
Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor,
dient u de auto beslist tegen wegrollen te
beveiligen door de parkeerrem handmatig aan
te trekken. Trek daarvoor aan de hendel A .
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
- het branden van het
verklikkerlampje parkeerrem en het
controlelampje P op de hendel A ,
Wanneer u het bestuurdersportier opent om
uit te stappen terwijl de parkeerrem niet is
aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een melding op het display (behalve
bij auto's met automatische transmissie, als de
selectiehendel in de stand P (Park) staat).
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
- de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
- de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
- de melding "parkeerrem
aangetrokken".
Sticker op portierpaneel
Controleer voordat u de auto verlaat of
het verklikkerlampje parkeerrem op het
instrumentenpaneel constant brandt.
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet:
ze zouden de parkeerrem kunnen
vrijzetten.
In het geval van een aangekoppelde
aanhanger, wanneer de auto beladen
is of op een steile helling staat, dient u
bij het parkeren de voorwielen naar de
stoeprand te sturen en een versnelling
in te schakelen.
Geef, wanneer de auto stilstaat met
draaiende motor, niet onnodig gas,
omdat u dan het risico loopt dat de
parkeerrem wordt vrijgezet.
9
157
Rijden
Noodremfunctie
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij
uitzonderlijke situaties (onwel worden van de
bestuurder, ...), kan de auto worden gestopt
door aan de hendel A te trekken en deze vast
te houden.
De dynamische stabiliteitscontrole (CDS) zorgt
ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de
noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem
van de noodremfunctie verschijnt een van de
volgende meldingen:
- "Parkeerrem defect".
- "Bediening parkeerrem defect".
Bij een defect aan de CDS,
aangegeven door het branden
van dit verklikkerlampje, kan de
stabiliteit bij het remmen niet
worden gegarandeerd.
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Bijzondere
omstandigheden
In bepaalde situaties (starten van de
motor...) bepaalt de parkeerrem zelf zijn
aantrekkracht. Dit is normaal.
Wilt u de auto enkele centimeters
verplaatsen zonder de motor te starten,
trap dan met aangezet contact het
rempedaal in en zet de parkeerrem
vrij door eerst aan de hendel A te
trekken en deze vervolgens los te
laten . De vrijgezette toestand van de
parkeerrem wordt aangegeven door
het doven van het controlelampje op de
hendel A in combinatie met de melding
"Parkeerrem vrijgezet".
Wanneer de parkeerrem is
aangetrokken en u deze vanwege een
defect of accupech niet kunt vrijzetten,
kunt u gebruik maken van de functie
voor de noodontgrendeling van de
parkeerrem.
Controleer voordat u de auto verlaat of het
verklikkerlampje van de parkeerrem op
het instrumentenpaneel constant brandt.
In dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft door
afwisselend aan de hendel A te trekken en
deze weer los te laten.
158
Rijden
Hill holder
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u het rempedaal loslaat:
-
als bij de handgeschakelde versnellingsbak de eerste
versnelling of de neutraalstand is ingeschakeld,
- als bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak
de stand A of M is ingeschakeld,
- als bij de automatische transmissie de
stand D of M is ingeschakeld.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden
wanneer u het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing in de hill holder gaan deze
verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten
controleren.
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een
helling uw auto ongeveer 2 seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat met het
rempedaal ingedrukt,
- bij bepaalde hellingcondities,
- als het bestuurdersportier is gesloten.
De hill holder kan niet worden uitgeschakeld.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de hill holder gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, trek de parkeerrem dan
handmatig aan en controleer of het
verklikkerlampje van de parkeerrem en
het lampje P op de hendel (elektrische
parkeerrem) permanent branden.
9
159
Rijden
Storingen
Als het storingslampje van de elektrisch bediende handrem gaat branden in combinatie met een of meer verklikkerlampjes uit de onderstaande tabel,
zet de auto dan op een veilige plaats stil (vlakke ondergrond, met ingeschakelde versnelling) en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Situaties Gevolgen
Weergave van de melding " Storing handrem "
en de volgende verklikkerlampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De Hill Holder is niet beschikbaar.
- De elektrisch bediende handrem kan alleen handmatig worden bediend.
Weergave van de melding " Storing handrem "
en de volgende verklikkerlampjes:
- De elektrisch bediende handrem kan alleen worden vrijgezet door het rempedaal in te trappen
en de hendel los te laten.
- De Hill Holder is niet beschikbaar.
- De automatische bediening en het handmatig aantrekken van de handrem blijven mogelijk.
Weergave van de melding " Storing handrem "
en de volgende verklikkerlampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De Hill Holder is niet beschikbaar.
Om de elektrisch bediende handrem aan te trekken:
Parkeer de auto en zet het contact uit.
Trek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de handrem is aangetrokken.
Zet het contact aan en controleer of de verklikkerlampjes van de elektrisch bediende
handrem gaan branden.
Het aantrekken van de handrem duurt langer dan normaal.
Om de elektrisch bediende handrem vrij te zetten:
Zet het contact aan.
Trek aan de hendel, houd deze ongeveer 3 seconden uitgetrokken en laat de hendel weer los.
Als het verklikkerlampje van de elektrisch bediende handrem knippert of als de
verklikkerlampjes niet gaan branden als het contact wordt aangezet, werken deze procedures
niet. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond en laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
en/of
knipperen
160
Rijden
Situaties Gevolgen
Weergave van de melding " Storing handrem
- automatische stand geactiveerd " en de
volgende verklikkerlampjes:
- Alleen de functies automatisch aantrekken bij het afzetten van de motor en automatisch
vrijzetten bij het wegrijden zijn beschikbaar.
- Het handmatig aantrekken/vrijzetten van de elektrisch bediende handrem is niet mogelijk en
de dynamische noodremfunctie is niet beschikbaar.
en/of
knipperen
Storing accu - Als het verklikkerlampje laden accu gaat branden, moet u de auto direct stoppen (rekening
houdend met het overige verkeer) en tegen wegrollen beveiligen (plaats indien nodig de twee
wielblokken onder de wielen).
- Trek de elektrisch bediende handrem aan alvorens de motor af te zetten.
9
161
Rijden
Systeem dat bepaalde informatie op een
doorzichtig scherm projecteert, in het directe
gezichtsveld van de bestuurder zodat deze zijn
ogen niet van de weg hoeft af te wenden.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en de
instellingen worden opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
Head-up display
1. Inschakelen/uitschakelen head-up display.
2. Regeling lichtsterkte.
3. Hoogteverstelling weergave.
Door één van de schakelaars in te drukken
wordt het projectiescherm uitgeklapt.
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer:
A. De snelheid van uw auto.
B. De informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.
Tuimelschakelaars Informatie op het head-up
display
C. De informatie van de "Distance alert"
(volgens uitvoering).
162
Rijden
Druk bij draaiende motor op de schakelaar
1 . Het head-up display blijft ingeschakeld/
uitgeschakeld als de motor na het afzetten
weer wordt gestart.
Hoogteverstelling
Stel het display bij draaiende motor op de
gewenste hoogte af met de schakelaar 3 :
- omhoog om het display hoger af te
stellen,
- omlaag om het display lager af te stellen.
Inschakelen/uitschakelen Regelen van de lichtsterkte
Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van
het display in met de schakelaar 2 :
- omhoog om de lichtsterkte te verhogen,
- omlaag om de lichtsterkte te verlagen.
Het is raadzaam de schakelaars
uitsluitend bij stilstaande auto te
bedienen.
Leg nooit voorwerpen rondom het
projectiescherm (of op de afdekking)
zodat het uitklappen en de goede
werking van het scherm niet verhinderd
wordt.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig, ...)
kan de informatie op het head-up display
tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige brillen (ook zonnebrillen en
brillen met speciale glazen) kunnen het
lezen van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microfiber doekje) om het projectiescherm
dat bestaat uit plexiglas te reinigen.
Gebruik nooit een droge doek, een
schuurspons, schoonmaak- of oplosmiddel
om te voorkomen dat er krassen ontstaan
op het scherm of de anti-reflecterende
functie beschadigd raakt.
9
163
Rijden
"Distance alert" *
Raadpleeg voor het naleven van het veilige
tijdsinterval, de verkeersregels en/of aanbevelingen
hieromtrent in het land waar u zich bevindt.
Het systeem werkt als de snelheid van uw auto
tussen de 70 km/h en 150 km/h ligt.
Dit systeem geeft een visuele melding die kan
worden geprogrammeerd en die bij het afzetten
van het contact in het geheugen blijft opgeslagen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid moet nemen.
1. Schakelaar aan/uit.
2. Schakelaar voor het verhogen (+)/verlagen
(-) van de waarschuwingsafstand.
De informatie wordt weergegeven op het head-
up display.
Als het systeem is geactiveerd:
A. De snelheid van uw auto ligt buiten het
werkingsgebied.
B. De snelheid van uw auto ligt binnen het
werkingsgebied, maar er rijdt geen voertuig vóór u.
C. De snelheid van uw auto ligt binnen het
werkingsgebied en er wordt een voertuig
vóór u gesignaleerd.
De actuele afstand tussen uw auto en het
voertuig vóór u wordt permanent weergegeven.
D. De afstand (tijd) tussen het voertuig vóór
u is korter dan de geprogrammeerde tijd
(waarschuwingsafstand).
Bediening Weergave tijdens de
werking
Dit hulpsysteem informeert de bestuurder
over het tijdsinterval (in seconden) tussen
zijn auto en de auto die vóór hem rijdt, als de
rijomstandigheden constant zijn.
Het systeem signaleert geen stilstaande
voertuigen en grijpt niet in tijdens het rijden.
* Volgens uitvoering.
164
Rijden
Activeren
Voorbeeld bij een afstand van 2 seconden:
Waarschuwing Programmeren van de
waarschuwingsafstand
Druk op de schakelaar 1 , het
verklikkerlampje gaat branden.
Het systeem is geactiveerd, maar treedt pas in
werking vanaf 70 km/h.
De te programmeren waarschuwingsafstand
bedraagt tussen 0,9 en 2,5 seconden.
Het waarschuwingssymbool kan worden uitgeschakeld
door een waarde te programmeren van 0 seconde.
Als de afstand (in seconden) tussen uw
auto en het voertuig vóór u korter is dan de
geprogrammeerde tijd (waarschuwingsafstand),
wordt een symbool weergegeven.
Onder normale rijomstandigheden
(geen gladheid of overschrijding van de
maximumsnelheid) wordt aanbevolen
2 seconden afstand te bewaren om te
voorkomen dat bij plotseling remmen een
aanrijding ontstaat.
Stel de gewenste waarschuwingsafstand
in met de schakelaar 2 , in stappen van
0,1 seconde:
- omhoog om de afstand te vergroten: "+",
-
omlaag om de afstand te verkleinen: "-".
9
165
Rijden
Uitschakelen
Weer inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar 1 om het
systeem weer in te schakelen.
De laatste geprogrammeerde waarde blijft
behouden en het verklikkerlampje gaat branden.
Storing
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld
als de sensor het voertuig vóór u niet goed
waarneemt (slechte weersomstandigheden,
sensor slecht afgesteld, ... ). Er verschijnt een
melding op het multifunctionele display.
Onder bepaalde omstandigheden is het
mogelijk dat de gevolgde auto niet kan worden
gedetecteerd, bijvoorbeeld:
- als u in een bocht rijdt,
- als u van rijstrook wisselt,
- als het voertuig vóór u te veraf of te dichtbij is,
Wanneer de gevolgde auto zeer dichtbij is (tijd
tussen de twee auto's korter dan 0,5 s), blijft de
weergave 0,5 s.
Laat het systeem, als het verklikkerlampje
1 knippert, controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit systeem is geen anti-botsradar
en grijpt niet in als de afstand te kort
wordt. Het systeem geeft uitsluitend
informatie en bij gebruik ervan moet de
bestuurder te allen tijde zijn aandacht
op het verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Druk op de schakelaar 1 om het systeem
uit te schakelen, het verklikkerlampje gaat
uit.
166
Rijden
Snelheidsbegrenzer
De bediening van de snelheidsbegrenzer is
ondergebracht in de hendel A .
1. Draaiknop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer
2. Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid
3. Toets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid
4. Toets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzing
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5. Snelheidsbegrenzing AAN/UIT
6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd
7. Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten
van het contact opgeslagen in het geheugen.
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
wagensnelheid de door de bestuurder
ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect. Alleen door het gaspedaal tot voorbij
het zware punt in te trappen, kan de ingestelde
snelheid tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
9
167
Rijden
Programmeren
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer:
druk nogmaals op de toets 4 : het uitschakelen
wordt bevestigd op het display (OFF/Pause).
Weer inschakelen van de
snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4 .
Stel de snelheid in door op de toets 2 of
3 te drukken (bijv.: 90 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens
wijzigen met de toetsen 2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt
houden.
Inschakelen van de
snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 .
Draai de knop 1 in de stand "LIMIT" : de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (OFF/Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
168
Rijden
Storing
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Uitschakelen van de functie Overschrijden van de
ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt,
wordt de snelheid niet verhoogd. Als het
gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot
voorbij het zware punt , wordt de begrenzer
tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt
automatisch als het gas wordt losgelaten.
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Draai de knop 1 in de stand "0" : de
selectie van de snelheidsbegrenzer
wordt
ongedaan gemaakt. Op het
display wordt weer de kilometerteller
weergegeven.
9
169
Rijden
Snelheidsregelaar
De bediening van de snelheidsregelaar is
ondergebracht in de hendel A .
1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar
2. Toets voor het programmeren van een snelheid
en het verlagen van de ingestelde snelheid
3. Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verhogen van de
ingestelde snelheid
4. Toets voor het uitschakelen / hervatten van
de snelheidsregeling
De informatie van de snelheidsregelaar wordt
weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
5. Snelheidsregelaar uitschakelen / hervatten
van de snelheidsregeling
6. Snelheidsregelaar geselecteerd
7. Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig. Om de snelheidsregelaar te
kunnen inschakelen, moet de ingestelde snelheid
minimaal 40 km/h bedragen en moet aan een van
de onderstaande voorwaarden worden voldaan:
- bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de vierde
versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of een automatische
transmissie moet minimaal de tweede
versnelling zijn ingeschakeld,
- de stand A van de elektronisch gestuurde
versnellingsbak of de stand D van de
automatische transmissie moet zijn geselecteerd.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen door activering van de
systemen CDS en ASR.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid
is het voldoende het gaspedaal los te laten.
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
170
Rijden
Programmeren
Stel de snelheid in door de wagensnelheid
op het gewenste niveau te brengen en
vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken
(bijv.: 110 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens
wijzigen met de toetsen 2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt
houden.
Uitschakelen van de snelheidsregelaar:
druk op de toets 4: het uitschakelen wordt
bevestigd op het display (OFF/Pause).
Weer inschakelen van de
snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4 .
Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" : de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (OFF/Pause).
9
171
Rijden
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
Uitschakelen van de functie
Storing
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden,
gaat de ingestelde snelheid op het display
knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt
automatisch als de snelheid weer is gedaald tot
de ingestelde snelheid.
In het geval van een storing in de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Draai de knop 1 in de stand "0" : de
selectie van de snelheidsregelaar wordt
ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
172
Rijden
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5
e
of de
6
e
versnelling
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Schakel de achteruitversnelling alleen
in als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Trek de ring onder de pookknop omhoog
en beweeg de versnellingshendel eerst
naar links en dan naar voren.
Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5
e
of de 6
e
versnelling in te schakelen.
9
173
Rijden
Opschakelindicator *
Werking
Voorbeeld:
- U rijdt in de derde versnelling.
- U trapt het gaspedaal redelijk ver in.
- Het systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het
display van het instrumentenpaneel weergegeven.
Afhankelijk van de uitrusting van uw auto
verschijnt de pijl in combinatie met het nummer
van de aanbevolen versnelling.
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te reduceren.
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en
de veiligheid. De bestuurder blijft dan ook
altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan
niet opvolgen van het schakeladvies van het
systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
In rijsituaties waarin veel van de motor
wordt gevraagd (diep intrappen van het
gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een
inhaalmanoeuvre...) zal het systeem
geen schakeladvies geven.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te
schakelen,
- de achteruitversnelling in te
schakelen,
- terug te schakelen.
174
Rijden
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
Selectiehendel
R. Achteruit.
Trap het rempedaal in en beweeg de selectiehendel
naar voren om deze stand te selecteren.
N. Neutraalstand.
Trap het rempedaal in en selecteer deze
stand om de motor te kunnen starten.
A. Automatische stand.
Beweeg de selectiehendel omlaag om
deze stand te selecteren.
Bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak
kunt u kiezen tussen automatische bediening
en handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft drie
gebruiksmogelijkheden:
- een automatische stand om automatisch
te schakelen,
- een handmatige stand om zelf te
schakelen,
- een auto-sequentiële stand , waarmee u
in de automatische stand op ieder moment
zelf kunt schakelen, bijvoorbeeld voor een
inhaalmanoeuvre.
In de automatische en de handmatige stand is
een programma Sport beschikbaar, waarin een
meer dynamische rijstijl mogelijk is.
M. + / - Handmatig schakelen.
Beweeg de selectiehendel omlaag en
vervolgens naar links om deze stand te
selecteren en:
- beweeg de selectiehendel kort naar voren
om op te schakelen,
- of beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.
S. Programma Sport.
Druk op deze toets om dit programma in of
uit te schakelen.
9
175
Rijden
Stuurbediening
+. Opschakelen (rechts van het stuurwiel).
Druk op de achterzijde van de
stuurbediening "+" om op te schakelen.
-. Terugschakelen (links van het stuurwiel).
Druk op de achterzijde van de
stuurbediening "-" om terug te schakelen.
Met de stuurbediening is het niet
mogelijk om de neutraalstand of de
achteruitversnelling te selecteren.
Weergave op het instrumentenpaneel
Standen van de selectiehendel
Als u de selectiehendel bedient, wordt de
ingeschakelde stand met een verklikkerlampje
weergegeven op het instrumentenpaneel.
N. Neutral (neutraalstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
1, 2, 3, 4, 5, 6. Versnellingen in de
handgeschakelde stand
AUTO. Verschijnt bij de selectie van de
automatische stand en verdwijnt weer als de
handbediende stand wordt geselecteerd.
S. Sport (programma Sport)
Trap het rempedaal in als
dit pictogram verschijnt (bijv.:
starten van de motor).
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling klinkt een
geluidssignaal.
Starten van de auto
Selecteer de stand N .
Houd het rempedaal ingetrapt.
Start de motor.
Houd het rempedaal ingetrapt, zet de
selectiehendel in de stand A of M om vooruit
te rijden of in R om achteruit te rijden.
Neem uw voet van het rempedaal en geef
gas.
De elektrische parkeerrem wordt
automatisch vrijgezet. Als dit niet het geval
is, moet deze handmatig worden vrijgezet.
Als de motor niet aanslaat:
- Zet als de aanduiding N knippert
op het instrumentenpaneel de
selectiehendel in de stand A en
vervolgens in de stand N .
- Als de melding " Rempedaal
intrappen " verschijnt, trap dan het
rempedaal steviger in.
176
Rijden
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen de
aanduidingen AUTO en 1 of R .
Handbediende stand
De aanduiding AUTO verdwijnt en de
ingeschakelde versnellingen verschijnen
achtereenvolgend op het display.
Het schakelen naar een andere
versnelling is alleen mogelijk als
de snelheid van de auto en het
motortoerental dit toestaan.
Het is niet noodzakelijk om bij het
schakelen het gaspedaal los te laten.
Bij het remmen of het verminderen van
de snelheid schakelt de versnellingsbak
automatisch terug, zodat de juiste versnelling
is geselecteerd op het moment dat u het
gaspedaal weer intrapt.
Beweeg na het starten van de auto de
selectiehendel in de stand M om de
handbediende stand in te schakelen.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R ,
A of M is geselecteerd, zet de auto zich
zelfs al in beweging als het gaspedaal
niet is ingetrapt. Laat bij draaiende
motor daarom geen kinderen alleen
in de auto achter. Trek de parkeerrem
aan en selecteer de stand N indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Bij krachtig accelereren wordt de hoogste
versnelling niet ingeschakeld zonder
tussenkomst van de bestuurder met behulp
van de selectiehendel of de stuurbediening.
Selecteer de neutraalstand N nooit
tijdens het rijden.
Selecteer de achteruitversnelling (stand
R ) uitsluitend als de auto volledig
stilstaat en de voet op het rempedaal
wordt gehouden.
Als bij stapvoets rijden de
achteruitversnelling wordt geselecteerd,
wordt deze pas ingeschakeld als de auto
volledig tot stilstand is gekomen. De
aanduiding voet op het rempedaal kan
gaan knipperen op het instrumentenpaneel
om aan te geven dat u moet remmen.
Als de achteruitversnelling bij hoge
snelheid wordt geselecteerd, knippert het
verklikkerlampje N en gaat de versnellingsbak
automatisch over in de neutraalstand. Beweeg
de selectiehendel terug in de stand A of M om
weer in een versnelling verder te rijden.
9
177
Rijden
De versnellingsbak werkt dan automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
volgende parameters:
- de rijstijl,
- het profiel van de weg.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen
de aanduiding AUTO en de
ingeschakelde versnelling.
Automatische stand Auto-sequentiële stand
Selecteer vanuit de handbediende stand
de stand A om terug te keren naar de
automatische stand.
Trap om krachtig te accelereren
(bijvoorbeeld voor een
inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met
kracht in, tot voorbij het zware punt.
Programma Sport
Druk na het selecteren van de
handbediende of auto-sequentiële stand
op de toets S om het programma Sport te
activeren, waarin een meer dynamische
rijstijl mogelijk is.
De aanduiding S verschijnt naast
de ingeschakelde versnelling op het
display van het instrumentenpaneel.
Druk nogmaals op de toets S om het
programma uit te schakelen.
De aanduiding S verdwijnt van het display van
het instrumentenpaneel.
Na het afzetten van het contact wordt
automatisch de normale stand weer
ingeschakeld.
In de automatische stand kunt u, bijvoorbeeld
voor een inhaalmanoeuvre, op ieder moment de
functies van de handbediende stand gebruiken.
Druk op de stuurbediening "+" of "-" .
De versnellingsbak wordt dan in de desbetreffende
versnelling geschakeld, als de snelheid van
de auto en het motortoerental dit toestaan. De
aanduiding AUTO blijft op het display staan.
Als de stuurbediening enige tijd niet meer
gebruikt wordt, gaat de transmissie weer over
op de automatische stand.
178
Rijden
Stilzetten van de auto Storing
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden
en de aanduiding AUTO gaat
knipperen in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display,
duidt dit op een storing in de versnellingsbak.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Voordat u de motor afzet, kunt u:
- de selectiehendel in de stand N bewegen
om de neutraalstand te selecteren,
- een versnelling ingeschakeld laten. In dat
geval kan de auto niet worden verplaatst.
Trek in beide gevallen altijd de parkeerrem
aan om de auto volledig stil te zetten (als de
parkeerrem niet in de automatische stand staat
ingesteld).
Selecteer wanneer u de auto met draaiende
motor stilzet altijd de neutraalstand N .
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert altijd of de
selectiehendel in de neutraalstand N
staat en de parkeerrem is aangetrokken.
Houd bij het starten van de motor altijd
het rempedaal ingetrapt.
Trek altijd de parkeerrem aan om de
auto volledig stil te zetten.
9
179
Rijden
Automatische transmissie met "TipTronic"
Selectiehendel
P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zonder
aangetrokken parkeerrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair
toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aangetrokken
parkeerrem.
- Starten van de motor.
D. Automatische werking.
M+ / - . Zelf schakelen tussen de zes
versnellingen.
Beweeg de selectiehendel kort naar voren
om op te schakelen.
of
Beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon
beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op
het instrumentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand).
R. Reverse (achteruitversnelling).
N. Neutral (neutraalstand).
D. Drive (automatisch schakelen).
S. Programma Sport .
. Programma Sneeuw .
1 t/m 6. Ingeschakelde versnellingen bij
handmatig schakelen.
-. Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen.
Schakelpatroon
1. Selectiehendel.
2. Toets "S" (Sport) .
3. Toets " " (Sneeuw) .
Bij de 6-traps automaat kunt u kiezen uit
automatische bediening, aangevuld met de
programma's Sport en Sneeuw. U kunt met de
selectiehendel ook handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft vier
gebruiksmogelijkheden:
- automatisch schakelen : het schakelen
wordt elektronisch aangestuurd,
- programma Sport : dit schakelprogramma
maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk,
- programma Sneeuw : dit
schakelprogramma vereenvoudigt het
rijden op een ondergrond met weinig grip,
- handmatig schakelen : deze stand maakt het
zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.
180
Rijden
Wegrijden
Trap het rempedaal in en selecteer de
stand P of N .
Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het multifunctionele
display.
Trap bij draaiende motor het rempedaal in.
Zet de parkeerrem vrij als deze niet in de
automatische stand staat.
Selecteer de stand R , D of M ,
Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Automatisch
schakelprogramma
Selecteer de stand D om automatisch
te laten schakelen tussen de zes
versnellingen.
De versnellingsbak werkt dan in de auto-
adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg
en de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de stand
van de selectiehendel te wijzigen, moet het
gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown).
De versnellingsbak schakelt automatisch terug
of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat
de motor het maximum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnellingsbak automatisch
terug om sterker op de motor af te remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
versnellingbak niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R ,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich
zelfs al in beweging als het gaspedaal
niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand N wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
Zet de selectiehendel nooit in de stand
N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand
P of R als de auto niet volledig stilstaat.
9
181
Rijden
Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding .
Programma Sneeuw " "
Druk op de toets " " als de motor is
gestart.
De versnellingsbak past zich aan voor het
rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond
met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding S .
Programma Sport "S"
Druk op de toets "S" als de motor is
gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
Programma's Sport en
Sneeuw
Deze twee specifieke programma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
Terugkeren naar het
automatische programma
Om terug te keren naar het automatische
programma kunt u het programma Sport
of Sneeuw op elk gewenst moment
uitschakelen door opnieuw op de
desbetreffende toets te drukken.
Handmatig schakelen
Selecteer de stand M om sequentieel te
schakelen in de zes versnellingen.
Duw de selectiehendel naar het symbool +
om één versnelling op te schakelen.
Trek de selectiehendel naar het symbool -
om één versnelling terug te schakelen.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt de
aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellingen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
automatische versnellingsbak automatisch de stand M1 .
De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet
worden ingeschakeld in de handbediende stand.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
182
Rijden
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N bewegen om
de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om
de auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in
de automatische stand staat).
Storing
Als bij aangezet contact dit
controlelampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele
display, duidt dit op een storing in de
transmissie
In dit geval werkt de versnellingsbak met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van R vanuit de
stand P , of R vanuit de stand N . Dit heeft geen
gevaar voor de versnellingsbak.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Wend u tot het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit controlelampje kan ook gaan branden bij
het openen van een portier.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
De automatische versnellingsbak kan
beschadigd raken:
- als u het gaspedaal en het
rempedaal gelijktijdig intrapt,
- als u, indien de accu geen stroom
levert, de selectiehendel vanuit
de stand P geforceerd naar een
andere stand schakelt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende motor
(file...) te beperken, de selectiehendel in
de stand N en trek de parkeerrem aan,
behalve als deze in de automatische
stand staat.
Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer
45 seconden een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display.
Zet de selectiehendel in de stand
P ; het geluidssignaal stopt en de
melding verdwijnt.
9
183
Rijden
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop&Start-systeem is perfect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Het verklikkerlampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt in de STOP-stand gezet:
- als u, bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak, bij een snelheid lager
dan 8 km/h het rempedaal intrapt of de
selectiehendel in de stand N zet.
Als uw auto is uitgerust met een teller, wordt de duur
van de momenten dat de motor afgezet is, opgeteld
en weergegeven. Elke keer als u het contact
opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
- de auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10 km/h heeft gereden,
- de elektrische parkeerrem wordt/is
aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
- de voorruitontwaseming is ingeschakeld,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
In dit geval knippert het
verklikkerlampje "ECO" een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Tank nooit als de motor door het Stop
& Start-systeem in de STOP-stand
is gezet. Zet in dat geval altijd het
contact af en neem de sleutel uit het
contactslot.
Het systeem werkt de eerste
10 seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Als de motor door het systeem in de
STOP-stand wordt gezet, blijven alle
andere componenten zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging normaal
functioneren.
Stop & Start
184
Rijden
Overgang naar de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit
en de motor wordt automatisch gestart
(elektronisch gestuurde versnellingsbak) :
- met de selectiehendel in de stand A of M ,
laat het rempedaal los,
- met de selectiehendel in de stand N
en het rempedaal niet ingetrapt, zet de
selectiehendel in de stand A of M ,
- of schakel de achteruit in.
Het verklikkerlampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat dan uit.
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd als:
- het bestuurderportier wordt geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
- de snelheid van de auto hoger is
dan 11 km/h (elektronisch gestuurde
versnellingsbak),
- de elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...).
Dat onder deze omstandigheden de START-
stand wordt geactiveerd, is volkomen
normaal.
Uitschakelen
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in
te drukken.
Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat
branden en er verschijnt een melding op het
display.
Als het systeem in de STOP-stand
wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor direct weer gestart.
9
185
Rijden
Inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF" .
Het systeem is dan weer ingeschakeld; het
verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding op het display weergegeven.
Storingen
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF"
knipperen en vervolgens constant branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil
aanslaan of direct afslaat: alle verklikkerlampjes
branden. Zet in dat geval het contact af en start
de auto dan met behulp van de sleutel.
Onderhoud
Dit systeem heeft specifieke kenmerken en
maakt gebruik van een speciale 12V-accu
(raadpleeg voor meer informatie het
PEUGEOT-netwerk).
Het gebruik van een andere dan de door
PEUGEOT voorgeschreven accu's kan leiden
tot storingen in het systeem.
Maak voor het opladen van de 12V-accu
gebruik van een 12V-acculader. De polariteiten
mogen hierbij niet worden omgekeerd.
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact
opnieuw aanzet.
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde technologie.
Laat eventuele werkzaamheden
uitvoeren bij een gekwalificeerde
werkplaats, bijvoorbeeld een
servicepunt van het PEUGEOT-
netwerk, die over alle deskundigheid en
speciale gereedschappen beschikt.
Schakel omwille van de veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren.
186
Rijden
Parkeerhulp voor en achter met gra sche weergave en geluidssignalen
Dit systeem bestaat uit vier afstandssensoren die
zijn aangebracht in de voor- en/of achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor
elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat
zich achter de auto bevindt. Het waarschuwt u
echter niet voor objecten die zich direct onder
de bumper bevinden.
Het systeem wordt ingeschakeld :
-
zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld,
- bij vooruitrijden met een snelheid lager dan
10 km/h.
Dit wordt aangegeven door een geluidssignaal
en door de weergave van de auto op het
multifunctionele display.
De afstand tot het obstakel wordt aangegeven
door:
- geluidssignalen, die elkaar sneller opvolgen
naarmate de auto dichter bij het obstakel komt,
- een grafische weergave op het
multifunctionele display, met blokjes die
steeds dichter bij de auto komen.
De plaats van het obstakel wordt aangegeven
door de luidsprekers die het geluidssignaal
weergeven (voor/achter en links/rechts).
Als de auto minder dan ongeveer dertig
centimeter van het obstakel verwijderd is,
is het geluidssignaal continu hoorbaar en/of
verschijnt het symbool "Gevaar", afhankelijk
van het type multifunctioneel display.
Paaltjes, pionnen bij
wegwerkzaamheden of gelijksoortige
voorwerpen worden waargenomen bij
aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar
niet meer wanneer de auto te dicht
genaderd is.
9
187
Rijden
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld :
- als de achteruit wordt uitgeschakeld,
- als bij het vooruitrijden de wagensnelheid
hoger dan 10 km/h is,
- als de auto langer dan 3 seconden stilstaat.
Deactiveren Storing
Druk nogmaals op de toets A . Het
verklikkerlampje gaat uit en het systeem is
weer ingeschakeld.
Druk op de toets A . Het verklikkerlampje
gaat branden en het systeem is volledig
uitgeschakeld.
In het geval van een storing
zal bij het inschakelen van
de achteruitversnelling dit
pictogram worden weergegeven
op het instrumentenpaneel en/
of een melding op het multifunctionele
display verschijnen, in combinatie met een
geluidssignaal (kort piepje).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder, die desondanks
waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhangwagen of de montage van een
fietsendrager (auto uitgerust met een
door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of
fietsendrager).
Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt
zijn met modder, ijs of sneeuw. Als
de sensoren vuil zijn, wordt dit bij het
inschakelen van de achteruitversnelling
aangegeven door een geluidssignaal
(lange piep).
Wanneer de auto langzamer rijdt
dan ongeveer 10 km/h kunnen
omgevingsgeluiden (motor,
vrachtwagen, pikhamer, ...) er voor
zorgen dat de geluidssignalen van de
parkeerhulp worden weergegeven.
Activeren
188
Rijden
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd
wanneer de versnellingsbak in de achteruit staat.
De beelden van achter de auto worden in
kleur weergegeven op het scherm van het
navigatiesysteem.
Dit systeem is een hulpsysteem; de
bestuurder moet waakzaam blijven en
blijft verantwoordelijk voor de controle
over zijn auto.
Afhankelijk van de uitvoering worden ook
gekleurde lijnen op het scherm weergegeven:
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een spons of een zachte doek.
Als u bij het wassen van de auto
gebruikmaakt van een hogedrukspuit, houd
dan het uiteinde van de spuit op een afstand
van ten minste 30 cm van de camera.
- De groene lijnen geven de rijrichting van de
auto weer.
-
De rode strepen geven een ruimte van 30 cm
direct achter de achterbumper van uw auto
weer. Het geluidssignaal wordt continu hoorbaar
als een obstakel binnen deze ruimte komt.
- De blauwe lijnen geven de maximale
draaicirkel weer.
9
189
Rijden
Intelligente parkeerhulp
Dit systeem meet de afmetingen van een
parkeerplek tussen twee auto's of obstakels en
geeft informatie over:
- de mogelijkheid te parkeren in een lege
parkeerplaats, aan de hand van een model
van uw auto en de benodigde afstanden
voor het manoeuvreren,
- de moeilijkheidsgraad van het inparkeren.
Het systeem meet geen parkeerruimtes op
waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of
kleiner zijn dan het model van de auto.
Weergave op het instrumentenpaneel
Het controlelampje van de
intelligente parkeerhulp kan drie
verschillende toestanden aangeven:
- gedoofd: de functie is niet ingeschakeld,
- permanent brandend: de functie
is ingeschakeld, maar er is nog niet
aan de meetvoorwaarden voldaan
(richtingaanwijzer niet bediend, snelheid te
hoog) of de meting is beëindigd,
- knipperend: bezig met meten, of de
melding wordt weergegeven.
U kunt de intelligente parkeerhulp inschakelen
door de schakelaar A in te drukken. Een
constant brandend controlelampje geeft aan
dat de functie geselecteerd is.
190
Rijden
Werking
U hebt een beschikbare parkeerplek ontdekt:
Druk op de schakelaar A om de functie in
te schakelen.
Schakel de richtingaanwijzer aan de zijde
van de parkeerplek in.
Rijd tijdens de meting langs de
parkeerplek, met een snelheid van minder
dan 20 km/h, en bereid u voor op het
inparkeren.
Het systeem meet nu de afmetingen van de
plek.
Het systeem geeft de moeilijkheidsgraad
voor het inparkeren aan met een melding
op het multifunctionele display, in
combinatie met een geluidssignaal.
De functie kan de volgende meldingen weergeven:
Inparkeren mogelijk
Inparkeren moeilijk
Inparkeren niet aanbevolen
De functie wordt automatisch uitgeschakeld:
- bij het inschakelen van de
achteruitversnelling,
- bij het afzetten van het contact,
- vijf minuten na het selecteren van de
functie of de laatste meting,
- als gedurende langer dan een minuut met
meer dan 70 km/h wordt gereden.
Als de zijdelingse afstand tussen uw
auto en de parkeerplek te groot is,
bestaat de kans dat het systeem geen
meting uitvoert.
- De functie blijft na elke meting
beschikbaar, zodat bij meerdere
opeenvolgende parkeerplekken een
meting kan worden uitgevoerd.
-
Let er bij slecht weer en in de winter
op dat de sensoren niet vervuild of
bevroren zijn of met sneeuw bedekt zijn.
- De functie intelligente parkeerhulp
schakelt de parkeerhulp aan de
voorzijde tijdens de meting uit
zolang de auto vooruitrijdt.
Laat het systeem bij een storing
controleren bij het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
10
Onderhoud
191
PEUGEOT & TOTAL
PARTNERS IN PRESTATIES EN
VERMINDERING VAN HET
BRANDSTOFVERBRUIK
Innovatie voor optimale prestaties
De afdelingen Research & Development van TOTAL
ontwikkelen voor PEUGEOT smeermiddelen die geschikt
zijn voor de nieuwste technologin die in auto's van het
merk PEUGEOT worden toegepast.
U bent op die manier verzekerd van optimale prestaties
en een maximale levensduur van de motor van uw auto.
Vermindering van de uitstoot van
schadelijke stoffen
De smeermiddelen van TOTAL zijn ontwikkeld om het
rendement van de motoren nog verder te verbeteren en de
systemen voor uitlaatgasnabehandeling te beschermen.
Voor een correcte werking van deze systemen is het van
het grootste belang dat de onderhoudsvoorschriften van
PEUGEOT worden nageleefd.
ADVISEERT
Onderhoud
192
Motorkap
Open het linker voorportier.
Trek de hendel A onder in de
portiersponning naar u toe.
Duw de veiligheidshaak B naar links en til
de motorkap op.
Sluiten
Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
Bevestig de motorkapsteun in de houder.
Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot vallen.
Trek aan de motorkap om te controleren of
deze goed is vergrendeld.
Openen
Neem de motorkapsteun C uit de houder.
Bevestig de motorkapsteun in de uitsparing
om de motorkap geopend te houden.
Schakel het Stop & Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren, om letsel
door het automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.
De plaats van de ontgrendelingshendel in
het interieur zorgt ervoor dat de motorkap
niet geopend kan worden als het linker
voorportier is gesloten.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Wees bij warme motor voorzichtig
met het bedienen van de
veiligheidshaak en de motorkapsteun
(kans op brandwonden).
In verband met de aanwezigheid
van elektrische uitrustingen in de
motorruimte wordt geadviseerd om
blootstelling aan water (regen,
wassen, ...) te beperken.
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voorwerpen en kleding
uit de buurt van de ventilator.
10
Onderhoud
193
Brandstoftank leeg (Diesel)
1.6 HDi-motor
Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
Open de motorkap.
Maak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
Bedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).
Bedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht
dan ongeveer 15 seconden en start de
motor opnieuw).
Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
Plaats de sierkap terug en klem deze vast.
Sluit de motorkap.
2.0 HDi-motor
Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
Open de motorkap.
Verwijder indien nodig de afdekkap van de
motor voor toegang tot de opvoerpomp.
Draai de ontluchtingsnippel los.
Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof
door de transparante slang ziet stromen.
Draai de ontluchtingsnippel vast.
Bedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor bij de eerste poging niet
aanslaat, wacht dan vijftien seconden
alvorens opnieuw te starten).
Als de motor na enkele pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
Breng de afdekkap van de motor aan en
controleer vervolgens of deze goed vastzit.
Sluit de motorkap.
Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van
een lege brandstoftank noodzakelijk om het
brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de
afbeelding van de desbetreffende motorruimte.
Als de tank van uw auto is voorzien van
een tankbeveiliging, raadpleeg dan de
rubriek "Tankbeveiliging (Diesel)".
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpoging en herhaal
de procedure.
Onderhoud
194
Benzinemotoren
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen.
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Luchtfilter.
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij)vullen.
10
Onderhoud
195
Dieselmotoren
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit.
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers
.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Luchtfilter.
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij)vullen.
10. Handopvoerpomp * .
11. Ontluchtnippel * .
* Volgens motoruitvoering.
Onderhoud
196
Niveaus controleren
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd
via de motorolieniveaumeter op
het instrumentenpaneel (volgens
uitvoering) of met de oliepeilstok.
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
A = MAXI
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de
motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
De controle van het motorolieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke
ondergrond staat en de motor ten minste
30 minuten niet heeft gedraaid.
B = MINI
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
Controle met de oliepeilstok
Als u ziet dat het oliepeil boven het merkteken
A of onder het merkteken B ligt, start de
motor dan niet .
- Als het oliepeil boven het merkteken MAXI
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met het PEUGEOT-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het merkteken
MINI , vul dan altijd motorolie bij.
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of
"Dieselmotor" om te zien waar de oliepeilstok
zich bevindt in de motorruimte van uw auto.
- Trek aan het gekleurde uiteinde om de
oliepeilstok volledig uit de schacht te
trekken.
- Veeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
- Steek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt.
10
Onderhoud
197
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau dient
zich zo dicht mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden. Draai bij koude motor
de dop open om het niveau te controleren.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof.
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje
voor het voorgeschreven verversingsinterval.
Het remvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden. Controleer
indien dit niet het geval is of de
remblokken van uw auto zijn
versleten.
Remvloeistofniveau
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter
op het dashboard bij het aanzetten van
het contact na 30 minuten de juiste
waarde aangeven.
Motorolie bijvullen
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of
"Dieselmotor" om te zien waar de olievuldop
zich bevindt in de motorruimte van uw auto.
- Draai de dop van de vulopening.
- Giet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
- Wacht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
- Vul indien nodig nog olie bij.
- Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Eigenschappen van de olie
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen
motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Olie verversen
Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje
voor het verversingsinterval voor uw auto.
Om een verminderde betrouwbaarheid van de
motor en de emissieregeling te voorkomen, is
het gebruik van additieven in de motorolie niet
toegestaan.
Onderhoud
198
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Afgewerkte producten
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Type ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Voor een optimale reiniging en om het bevriezen
van de sproeiers te voorkomen is het (bij)vullen
van het reservoir met water niet toegestaan.
Wanneer uw auto is voorzien
van koplampsproeiers, wordt
een te laag vloeistofniveau van
de ruiten- en koplampsproeiers
aangegeven door een
geluidssignaal en een melding op
het display van het instrumentenpaneel.
Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het
reservoir bij.
Niveau ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Een te laag additiefniveau
wordt aangegeven door het
verklikkerlampje Service in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers
bij het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Het koelvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden, maar mag
beslist niet hoger zijn.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Wacht bovendien alvorens werkzaamheden
aan het koelsysteem uit te voeren ten minste
1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het
koelsysteem onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen de dop
eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten
dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald
is, de dop en vul koelvloeistof bij.
Koelvloeistofniveau
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voorwerpen en kleding
uit de buurt van de ventilator.
10
Onderhoud
199
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven,
de bladzijden in het garantie- en
onderhoudsboekje die betrekking hebben
op de motoruitvoering van uw auto voor het
controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat bij het olie verversen tevens
het oliefilter vervangen.
Raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje voor het
vervangingsinterval van dit
onderdeel.
Oliefilter
Laat de filters periodiek vervangen
volgens de in het garantie- en
onderhoudsboekje aangegeven
intervallen.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik
(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moeten de filters twee keer zo vaak
worden vervangen .
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Luchtfilter en interieurfilter
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupolen en -klemmen schoon zijn,
vooral bij warm weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt
de rubriek "12V-accu" voor meer informatie
over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Roetfilter (diesel)
Bij een nieuwe auto kunt u de
eerste paar keer dat het roetfilter
geregenereerd wordt een brandlucht
ruiken; dit is volkomen normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
Deze sticker, die hoort bij het Stop &
Start-systeem, geeft aan dat er een
speciale 12V-loodaccu is gebruikt die
alleen losgekoppeld en/of vervangen
mag worden door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als het roetfilter vervuild is, wordt
u hierop geattendeerd door het
tijdelijk branden van dit lampje in
combinatie met een melding op het
multifunctionele display.
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de
omstandigheden het toelaten, met een snelheid
van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje
dooft.
Als het lampje blijft branden is het minimum
brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de
paragraaf "Niveau brandstofadditief".
Onderhoud
200
Staat van remschijven
Remblokken
De slijtage van de remblokken
is sterk afhankelijk van de rijstijl,
vooral bij stadsverkeer en veel korte
ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk
blijken om de remblokken vaker, tussen twee
onderhoudscontroles door, te laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
voor informatie over het controleren
van de slijtage van de remschijven.
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje voor het interval
van de niveaucontrole.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak
De versnellingsbak is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje voor het interval
van de niveaucontrole.
Automatische transmissie
De automatische transmissie is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje voor het interval
van de niveaucontrole.
Dit systeem hoeft niet apart gecontroleerd
te worden. Als er zich toch een
probleem voordoet, laat het systeem dan
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Elektrische parkeerrem
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt PEUGEOT
specifieke producten aan.
Na het wassen kan er zich een
laagje vocht of onder winterse
omstandigheden ijs vormen op de
remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen.
Rem een paar keer lichtjes om de
remmen vocht- en ijsvrij te maken.
Raadpleeg voor meer informatie de
rubriek "Elektrische parkeerrem - §
Storingen".
11
Praktische informatie
201
Bandenreparatieset
De bandenreparatieset bevindt zich onder de
vloerplaat van de bagageruimte. Het is een
onderdeel van de gereedschapsset onder het
opbergvak.
De volledige set voor de reparatie van een
band bestaat uit een compressor en een flacon
met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band
tijdelijk repareren , zodat u de dichtstbijzijnde
garage kunt bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Overzicht gereedschap
Al het gereedschap is specifiek bestemd voor uw
auto, gebruik het niet voor andere doeleinden.
1. 12V-compressor.
De compressor bevat een afdichtingsproduct
voor het tijdelijk repareren van een band en
regelt de bandenspanning.
2. Twee wielblokken om de auto veilig stil te
zetten.
3. Dop voor slotbouten (in het
dashboardkastje * ).
Specifiek voor slotbouten.
4. Afneembaar sleepoog.
Toegang tot de set
Overig accessoire
Zie de rubriek "Slepen van uw auto".
De elektrische installatie van de auto
biedt de mogelijkheid een compressor
aan te sluiten en te gebruiken voor de
duur die nodig is om een gerepareerde
lekke band op spanning te brengen of
om een klein opblaasartikel op te blazen.
* Volgens land van bestemming.
Praktische informatie
202
Beschrijving van de set
A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op
spanning brengen".
B. Aan/uit schakelaar "I/O" .
C. Knop voor leeg laten lopen.
D. Manometer (bar en psi).
E. Opbergvak met:
- kabel + adapter voor 12V-aansluiting,
- diverse opblaasnippels voor accessoires
als ballonnen, fietsbanden, ...
F. Flacon met afdichtmiddel.
G. Witte slang met dop voor de reparatie.
H. Zwarte slang voor het op spanning
brengen.
I. Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet I moet
op het stuurwiel worden geplakt om u
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
Rijd na het repareren met behulp van
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
11
Praktische informatie
203
Reparatiemethode
Zet het contact af.
1. Afdichting van het lek
Rol de witte slang G volledig uit.
Draai de dop van de witte slang los.
Sluit de witte slang aan op het ventiel van
de lekke band.
Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
Start de motor en laat deze draaien.
Zet de schakelaar A in de stand
"Reparatie".
Controleer of de schakelaar B in
de stand "O" staat.
Let op: dit product is schadelijk
(ethyleenglycol, colofonium...) bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
Verwijder het voorwerp dat de lekkage
heeft veroorzaakt niet uit de band.
Schakel de compressor niet in voordat
de witte slang is aangesloten op het
ventiel van de band: het afdichtmiddel
wordt anders buiten de band gespoten.
Praktische informatie
204
Verwijder de set en draai de dop van de
witte slang vast.
Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof
niet op of in de auto terecht kunnen komen.
Houd de set binnen handbereik.
Maak direct een rit van ongeveer vijf
kilometer met matige snelheid (tussen
20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het
lek kan dichten.
Zet de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
Activeer de compressor door de
schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot
de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in
de band gespoten; neem gedurende
deze handeling de slang niet los van de
aansluiting (kans op spatten).
Als na vijf tot zeven minuten de
gewenste bandenspanning niet is
bereikt, is de band niet te repareren met
de bandenreparatieset; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te helpen.
Controlesysteem bandenspanning
Als uw auto is uitgerust met een
controlesysteem voor de bandenspanning,
zal het verklikkerlampje voor te lage
bandenspanning na het repareren van een
wiel blijven branden tot u het systeem laat
resetten door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
11
Praktische informatie
205
Zet de schakelaar A in de stand
"Bandenspanning".
Rol de zwarte slang H volledig
uit.
Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de gerepareerde band.
Sluit de stekker van de compressor weer
aan op de 12V-aansluiting in de auto.
Start de motor opnieuw en laat de motor
draaien.
Breng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschreven
spanning (spanning verhogen:
schakelaar B in stand "I" ; spanning
verlagen: schakelaar B in stand "O"
en knop C indrukken), zoals vermeld
op de bandenspanningssticker in de
portieropening aan bestuurderszijde.
Als de bandenspanning sterk daalt, is
het lek niet goed gedicht; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder te
helpen.
Verwijder de set en berg deze op.
Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder
dan 200 km.
2. Op spanning brengen
Ga zo snel mogelijk naar een
servicepunt van het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet de technicus te vertellen
dat u de set hebt gebruikt. Na nadere
inspectie kan de technicus u vertellen
of de band gerepareerd kan worden of
moet worden vervangen.
Praktische informatie
206
Uitnemen van de flacon
Berg de zwarte slang op.
Neem het gebogen aansluitstuk van de
witte slang los.
Houd de compressor rechtop.
Draai de flacon aan de onderzijde los.
Controle / aanpassen
bandenspanning
Draai de schakelaar A in de
stand "Op spanning brengen".
Rol de zwarte slang H volledig
uit.
Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de band of van de accessoire.
Breng indien nodig eerst een van de
meegeleverde verloopstukken aan.
U kunt de compressor, zonder inspuiting van
het afdichtmiddel, ook gebruiken om:
- uw bandenspanning te controleren of uw
banden op spanning te brengen,
- andere opblaasbare voorwerpen op te
pompen (ballen, fietsbanden...).
Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
Start de auto en laat de motor draaien.
Breng de band op spanning met behulp
van de compressor (op spanning brengen:
schakelaar B in stand "I" ; leeg laten lopen:
schakelaar B in stand "O" en druk op de
knop C ), zoals staat aangegeven op de
bandenspanningssticker van de auto of het
opblaasbare voorwerp.
Verwijder de set en berg deze op.
Let op dat er geen afdichtmiddel uit de
flacon stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de
patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan
slechts één keer gebruikt worden en
moet daarna worden vervangen, ook
als hij niet leeg is.
Werp de patroon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij het PEUGEOT-
netwerk of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats een nieuwe patroon met
afdichtmiddel te kopen.
11
Praktische informatie
207
Verwijder de vloerplaat om de
toegankelijkheid te vergroten,
draai de gele centrale bout los,
Uitvoering met JBL-subwoofer
maak de draadbundel los en verwijder de
subwoofer,
verwijder de polystyreen opbergbak.
Wiel verwisselen *
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
* Volgens land van bestemming.
Praktische informatie
208
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer
van de bagageruimte:
open de achterklep,
zet de vloerplaat in de schuine positie (zie
de rubriek "Voorzieningen"),
til de vloerplaat op,
bevestig het koord van de vloerplaat met
de haak aan de steun van de hoedenplank,
verwijder de polystyreen opbergbak,
maak de houder met het gereedschap los
door deze omhoog te tillen en verwijder
deze.
Toegang tot het gereedschap
* Volgens land van bestemming.
Beschikbaar gereedschap *
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden verwijderd
en kunnen de wielbouten worden
losgedraaid.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3. Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen van wielbouten (volgens
uitvoering).
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
4. Centreerpen.
Hiermee kunnen lichtmetalen velgen op de
naaf worden geplaatst.
5. Dop voor het verwijderen van slotbouten
(in het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
6. Twee wielblokken om wegrollen van de
auto te voorkomen (volgens uitvoering).
11
Praktische informatie
209
Wiel met wieldop
Demonteren: verwijder eerst de
wieldop door deze met behulp van de
wielsleutel 1 bij de ventielopening los te
wippen en vervolgens los te trekken.
Monteren: plaats de wieldop, begin bij
de ventielopening en druk de wieldop
rondom met de hand vast.
Zie de rubriek "Slepen van uw auto".
Overig accessoire
7. Afneembaar sleepoog.
Praktische informatie
210
Terugplaatsen van het
reservewiel
Leg het reservewiel in de reservewielbak.
Draai de gele centrale bout een aantal
omwentelingen los en plaats de bout in het
hart van het reservewiel.
Draai de centrale bout vast tot deze klikt en
het reservewiel goed vastzit.
Toegang tot het reservewiel *
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Afhankelijk van het land van bestemming, is
er een stalen reservewiel, een lichtmetalen
reservewiel of noodreservewiel aanwezig.
Zie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap" voor meer informatie.
Verwijderen van het reservewiel
Draai de gele centrale bout los.
Til het reservewiel aan de achterzijde op
en trek het naar u toe.
Verwijder het wiel uit de bagageruimte.
* Volgens land van bestemming.
11
Praktische informatie
211
Detectie te lage
bandenspanning
Het reservewiel (noodreservewiel of
wiel met stalen velg) is niet voorzien
van een bandenspanningssensor.
Laat de lekke band repareren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Demonteren van het wiel
Procedure
Verwijder de sierdop van de wielbouten met
het gereedschap 3 (volgens uitvoering).
Bevestig de dop 5 op de wielsleutel 1 en
draai de slotbout een omwenteling los
(volgens uitvoering).
Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wielsleutel 1 .
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar het
verkeer niet gehinderd wordt en zorg
ervoor dat de auto op een horizontale,
stabiele en stroeve ondergrond staat.
Trek de parkeerrem aan (tenzij deze
geprogrammeerd is in de automatische
stand), zet het contact af en schakel de
eerste versnelling * in om de wielen te
blokkeren.
Controleer of het verklikkerlampje
remsysteem en het controlelampje P op
de parkeerremhendel branden.
Plaats indien nodig een wielblok onder
het wiel kruislings tegenover het te
verwisselen wiel.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik een
bok.
Plaats de houder met het gereedschap in
het hart van het reservewiel en maak de
houder vast.
Plaats de polystyreen opbergbak terug.
* Stand R van de elektronisch gestuurde versnellingsbak
of stand P van de automatische transmissie.
Praktische informatie
212
Plaats de krik 2 onder één van de twee
steunpunten aan de voorzijde A of
achterzijde B (bij het te verwisselen wiel).
Zorg ervoor dat het voetstuk van de krik
loodrecht onder het gebruikte steunpunt A
of B op de grond staat.
Vouw de krik uit tot de kop van de krik
tegen het steunpunt A of B aan komt.
Krik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
Verwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
Verwijder het wiel.
Zorg ervoor dat de auto stevig op de
krik staat. Bij een gladde of zachte
ondergrond kan de krik onder de auto
wegglijden.
Plaats de krik uitsluitend onder de
steunpunten A of B .
Zorg ervoor dat de plaatwerkrand
van de auto in het midden van de kop
van de krik zit. Anders kan de auto
beschadigd raken en van de krik vallen.
11
Praktische informatie
213
Monteren van het wiel
Bevestiging van het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal dat bij
het monteren van het noodreservewiel
de ringen van de bouten de velg
niet raken. Als de bouten volledig
zijn aangedraaid, zorgt het conische
draagvlak van de bouten voor de
bevestiging van het reservewiel.
Na het verwisselen van het
wiel
Verwijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het
aanhaalmoment van de wielbouten en
de bandenspanning van het reservewiel
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Praktische informatie
214
Procedure
Plaats het wiel op de naaf met de
centreerpen 4 .
Draai de wielbouten met de hand vast.
Draai de slotbout met de wielsleutel
1 en de dop 5 enigszins vast (volgens
uitvoering).
Draai de overige wielbouten enigszins vast
met alleen de wielsleutel 1 .
Laat de krik zakken.
Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
Draai de slotbout vast met de wielsleutel
1 en de dop 5 (volgens uitvoering).
Draai de overige wielbouten vast met
alleen de wielsleutel 1 .
Bevestig de doppen op de overige
wielbouten (volgens uitvoering).
Berg het gereedschap op in de houder.
11
Praktische informatie
215
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de
auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Montagetips
Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
Trek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50 km/h.
Zet de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Rijd niet met sneeuwkettingen op
een sneeuwvrij gemaakte weg om
schade aan de banden en het wegdek
te voorkomen. Het is raadzaam
voor vertrek het monteren van de
sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op
een vlakke en droge ondergrond. Als
uw auto is voorzien van lichtmetalen
velgen, controleer dan of de ketting en
de bevestigingen de velg niet raken.
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Maximale afmeting
van de schakels
215/60 R16
9 mm 225/50 R17
235/45 R18
Praktische informatie
216
Een lamp vervangen
Uitvoering met halogeenlampen
1. Richtingaanwijzers
(leds).
2. Grootlicht (HB3).
3. Dimlicht (H7).
4. Verlichting overdag/parkeerlicht
(leds).
5. Mistlampen (PS24W).
1. Richtingaanwijzers (leds).
2. Dimlicht/grootlicht (bochtverlichting)
(D1S).
3. Verlichting overdag/parkeerlicht (leds).
4. Mistlampen (PS24W).
Uitvoering met xenonlampen en
bochtverlichting
Verlichting vóór
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
reinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
gebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
wanneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen,
raak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-
pluizende doek.
Elektrocutiegevaar
Het vervangen van een xenonlamp
(D1S) moet worden uitgevoerd door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp met dezelfde
specificaties.
11
Praktische informatie
217
Lampen grootlicht vervangen
(uitvoering met halogeenlampen)
Lampen dimlicht vervangen
(uitvoering met halogeenlampen)
Trek aan de borglip om de plastic
beschermkap te verwijderen.
Neem de stekker van de lamp los.
Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Trek aan de borglip om de plastic
beschermkap te verwijderen.
Draai zonder de stekker los te nemen de
lampvoet een kwart omwenteling linksom
om het geheel te verwijderen.
Neem de stekker los en verwijder de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Lamp van richtingaanwijzer
en van verlichting overdag/
parkeerlichten vervangen
Raadpleeg voor het vervangen van ledlampen
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Praktische informatie
218
Lampen van mistlampen
vervangen
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Steek ter hoogte van het midden van het
zijknipperlicht een schroevendraaier tussen het
zijknipperlicht en de voet van de buitenspiegel.
Wip het zijknipperlicht met de
schroevendraaier los.
Neem de stekker van het zijknipperlicht los.
Vervangen lampen geïntegreerde
zijknipperlichten
Lampen dim- en grootlicht
vervangen (uitvoering met
xenonlampen)
Het vervangen van D1S-xenonlampen
dient vanwege elektrocutiegevaar te
worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het is raadzaam om beide D1S-lampen
gelijktijdig te laten vervangen als één
ervan defect is.
U kunt voor het vervangen van de lampen
ook het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Een nieuw zijknipperlicht is verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde
werkplaats.
11
Praktische informatie
219
Achterlichten
1. Remlicht/parkeerlicht
(leds).
2. Achteruitrijlicht (W16W).
3. Richtingaanwijzers (P21W).
4. Parkeerlicht
(leds).
5. Mistachterlichten (P21W).
- Zet de achterlichtunit terug.
- Druk de vijf borglippen in en verwijder de
lamphouder.
Lampen achteruitrijlicht en
richtingaanwijzers vervangen
Open de achterklep.
Verwijder de kunststof afdekking.
Draai de twee bevestigingsmoeren los.
Verwijder voorzichtig de achterlichtunit via
de buitenzijde.
Neem de stekker van de lamphouder los.
- Achteruitrijlichten (2) : trek aan de lamp om
hem te verwijderen.
- Richtingaanwijzers (3) : draai de lamp een
kwart omwenteling linksom om hem te
verwijderen.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Praktische informatie
220
Lampen parkeerlichten en rem-/
parkeerlichten vervangen
Lampen mistachterlichten
vervangen
Neem voor het vervangen van de ledlampen
contact op met het PEUGEOT-netwerk of met
een gekwalificeerde werkplaats.
Steek uw hand onder de bumper.
Draai de lamp een kwart omwenteling en
vervang deze.
Lamp derde remlicht vervangen
(leds)
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
11
Praktische informatie
221
Lampen kentekenplaatverlichting
vervangen (W5W)
Steek een kleine schroevendraaier in een
van de buitenste gaten van het lampglas.
Duw de schroevendraaier naar buiten om
het lampglas los te maken.
Verwijder het lampglas.
Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Praktische informatie
222
Zekeringen vervangen
De tang voor het verwijderen van zekeringen
bevindt zich aan de binnenzijde van het deksel
van de zekeringkast dashboard:
Verwijder het deksel volledig.
Maak de tang los.
Vervangen van een zekering
Goed Defect
Gebruik de speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te verwijderen.
Vervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte.
Selecteer de zekering aan de hand van
het nummer op de zekeringkast, de op de
zekering aangegeven stroomsterkte en het
onderstaande overzicht.
Voordat u een zekering vervangt, dient u de
oorzaak van de storing op te sporen en te
(laten) verhelpen.
U kunt aan de draad van een zekering zien
of deze defect is.
In het geval van een storing in een bepaalde functie kunt u de desbetreffende defecte zekering vervangen volgens de onderstaande procedure.
Het vervangen van een zekering die niet
in de tabellen hierna genoemd wordt, kan
tot een ernstige storing in uw auto leiden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren van extra
accessoires die niet door aanbevolen
en geleverd worden, en niet volgens
de voorschriften van PEUGEOT zijn
gemonteerd. Dit geldt met name als
het gezamenlijke stroomverbruik
van de extra accessoires meer dan
10 milliampère bedraagt.
Toegang tot het gereedschap
Montage van elektrische
accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds rekening
gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in
de auto monteert of laat monteren.
11
Praktische informatie
223
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard.
Zekeringen dashboard
Overzicht zekeringen
Zekering
Nr.
Ampère
(A)
Functies
F1 15 Ruitenwisser achter.
F2 - Niet gebruikt.
F3 5 Elektronische eenheid airbags.
F4 10
Automatisch dimmende binnenspiegel, airconditioning, eenheid
veiligheidsschakeling, multimediasysteem achter.
F5 30 Eentraps elektrische ruitbediening vóór.
F6 30 Eentraps elektrische ruitbediening achter.
F7 5
Plafonniers voor en achter, kaartleeslampjes, leeslampjes
achter, verlichting zonneklep, verlichting dashboardkastje,
verlichting middenarmsteun, bediening relais 12 V bagageruimte.
Praktische informatie
224
Toegang tot de zekeringen
Zie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap".
Zekering
Nr.
Ampère
(A)
Functies
F8 20
Autoradio, autoradio/telefoon, CD-wisselaar, multifunctioneel
display, detectie te lage bandenspanning, sirene alarm,
elektronische eenheid alarm, telematica-eenheid.
F9 30 12V-aansluiting vóór, aansteker, 12V-aansluiting achter.
F10 15 Stuurkolomschakelaars.
F11 15 Contactslot met circuit lage stroomsterkte.
F12 15
Aanwezigheid aanhanger, regen-/lichtsterktesensor, voeding
zekeringen F32, F34, F35.
F13 5 Servicecentrale motor, elektronische eenheid airbags.
F14 15
Instrumentenpaneel, display van het instrumentenpaneel, voeding zekering F33.
F15 30 Vergrendeling en supervergrendeling.
F17 40 Achterruitverwarming, voeding zekering F30.
11
Praktische informatie
225
Zekering
Nr.
Ampère
(A)
Functies
F30 5 Verwarming buitenspiegels.
F31 30 12V-aansluiting bagageruimte.
F32 5 Selectiehendel (elektronisch gestuurde versnellingsbak).
F33 10 Head-up display, handsfree set, airconditioning.
F34 5 Display waarschuwingslampjes veiligheidsgordels.
F35 10 Parkeerhulp, toestemming hifi-versterker.
F36 10
Elektronische eenheid servicecentrale trekhaakaansluiting,
paneel bestuurdersportier.
F37 20 Hifi-versterker.
F38 30 Elektrisch verstelbare bestuurdersstoel.
F39 20 Zonnescherm panoramadak.
Praktische informatie
226
Zekeringen motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu.
Zekering
Nr.
Ampère
(A)
Functies
F2 15 Claxon.
F3 10 Ruitensproeiers voor en achter.
F4 10 Verlichting overdag.
F5 15
Elektrokleppen absorptievat, wastegate en drukregeling
turbocompressor (1.6 THP), verwarmingselement oliedampen
(1.6 THP), voorverwarming brandstof (1.6 HDi).
F6 10
Diagnoseaansluiting, bochtverlichting, pomp roetfilter (diesel),
Distance alert, schakelaar bediening buitenspiegels.
F7 10
Elektronische eenheid stuurbekrachtiging, automatische
transmissie, motor hoogteregeling bochtverlichting.
F8 20 Bediening startmotor.
F9 10 Schakelaars koppeling- en rempedaal.
F11 40 Aanjager airconditioning.
Toegang tot de zekeringen
Maak het deksel los.
Vervang de zekering (zie de
desbetreffende paragraaf).
Sluit na het vervangen van de zekering
zorgvuldig het deksel voor een goede
afdichting van de zekeringkast.
Overzicht zekeringen
11
Praktische informatie
227
Zekering
Nr.
Ampère
(A)
Functies
F12 30 Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór.
F14 30 Luchtpomp.
F15 10 Grootlicht rechts.
F16 10 Grootlicht links.
F17 15 Dimlicht links.
F18 15 Dimlicht rechts.
Praktische informatie
228
Zekering
Nr.
Ampère
(A)
Functies
F2 5 Rempedaalschakelaar met twee functies.
F3 5 Eenheid laadtoestand accu.
F4 25 Elektrokleppen ABS/CDS.
F6 15 Elektronisch gestuurde versnellingsbak/automatische transmissie.
Overzicht zekeringen boven de accu
11
Praktische informatie
229
12V-accu
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich in de motorruimte.
Toegang tot de accu:
open de motorkap via hendel in het
interieur en gebruik vervolgens de
veiligheidshaak aan de buitenzijde,
bevestig de motorkapsteun,
verwijder de kunststof afdekkap voor
toegang tot de pluspool,
maak indien nodig de zekeringkast los om
de accu te verwijderen.
Deze sticker hoort bij het Stop & Start-systeem
en geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu
is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of
vervangen mag worden door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Na het monteren van de accu duurt het even
voordat het Stop & Start-systeem weer zal
werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk
van klimatologische omstandigheden en de
laadtoestand van de accu (kan tot ongeveer
8 uur duren).
Bij auto's met het Stop & Start-systeem
hoeven de accukabels tijdens het opladen niet
losgenomen te worden.
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu
voor het starten van de motor met behulp van
startkabels en voor het laden van een lege accu.
Loskoppelen van de pluspool (+)
Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog
om de accupoolklem E te ontgrendelen.
Weer aansluiten van de pluspool (+)
Plaats de geopende accupoolklem E op de
pluspool (+) van de accu.
Druk verticaal op de accupoolklem E om
hem goed tegen de accu aan te drukken.
Zet de accupoolklem vast door de pasnok
opzij te bewegen en vervolgens de hendel
D omlaag te duwen.
Forceer de hendel niet bij het
omlaagduwen, aangezien de
accupoolklem niet kan worden
vergrendeld als deze niet correct is
geplaatst; herhaal de procedure.
Praktische informatie
230
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels.
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Verwijder, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+).
Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+)
van de ontladen accu A en vervolgens op
de pluspool (+) van de hulpaccu B .
Sluit de groene of zwarte kabel aan op de
minpool (-) van de hulpaccu B (of op het
massapunt van de auto met de hulpaccu).
Sluit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van de
auto met de lege accu (of op de motorsteun).
Start de motor van de auto met de
hulpaccu en laat deze gedurende enkele
minuten draaien.
Stel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een
nieuwe poging te doen.
Wacht tot de motor stationair draait en neem
dan de kabels in omgekeerde volgorde los.
Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
Controleer eerst of de nominale
spanning van de hulpaccu 12 V
bedraagt en of de capaciteit van de
hulpaccu minimaal gelijk is aan die van
de ontladen accu.
Start de motor niet door een acculader
aan te sluiten.
Koppel de pluspool (+) van de accu niet
los terwijl de motor draait.
11
Praktische informatie
231
Na het weer aansluiten van de
accukabels
Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens
de motor te starten, zodat de elektronische
systemen geïnitialiseerd kunnen worden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze
handeling toch nog problemen voordoen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het
zelf opnieuw initialiseren van de elektronische
systemen (afhankelijk van de uitvoering):
- de sleutel met afstandsbediening,
- het elektrische zonnescherm / de
elektrische zonneschermen,
- ...
Vóór het loskoppelen van de
accukabels
Wacht 2 minuten na het afzetten van het
contact.
Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de
accukabels loskoppelt.
Laden met behulp van een
acculader
Maak de accupoolklemmen los.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
Sluit de accukabels weer aan, te beginnen
met de (-) kabel.
Controleer of de accupolen en de klemmen
schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een
(witte of groene) oxidatielaag, neem dan de
accukabels los en reinig de polen en klemmen.
Accu's bevatten schadelijke stoffen,
zoals zwavelzuur en lood. Accu's
moeten volgens de wettelijke
voorschriften worden afgevoerd en
mogen in geen geval bij het huisvuil
terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
speciaal afvalstoffendepot.
Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan een
maand buiten gebruik is.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat
u handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur of vonken veroorzakende
bronnen, om elk risico van brand- of
explosiegevaar uit te sluiten.
Probeer niet een bevroren accu
op te laden: de accu moet eerst
worden ontdooid om explosiegevaar
uit te sluiten. Als de accu bevroren
is geweest, laat deze dan eerst
controleren, voordat u hem laat
opladen door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Zij controleren of de inwendige
componenten zijn beschadigd en of de
behuizing scheuren vertoont, waardoor
giftige en corrosie-veroorzakende
accuzuren zouden kunnen weglekken.
Keer de polariteiten niet om en gebruik
uitluitend een 12-volt accu.
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de
accupoolklemmen los te nemen.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
Het aanduwen om de motor te starten is bij
een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of een automatische
versnellingsbak niet toegestaan.
Een aantal functies is niet beschikbaar
als de laadtoestand van de accu
onvoldoende is.
Praktische informatie
232
Uitschakelen van de eco-
mode
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze vijf minuten
draaien.
Spaarfase Eco-mode
Inschakelen van de eco-mode
Na deze periode geeft een melding op het
display aan dat de eco-mode is ingeschakeld
en de actieve functies worden in de ruststand
gezet.
Neem de tijd die nodig is voor het
starten van de motor in acht om een
juiste lading van de accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu
starten van de motor om de accu bij te
laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor
niet gestart worden (zie de paragraaf
"Accu").
Als u op het moment dat de eco-mode
wordt ingeschakeld aan het telefoneren
bent:
- kan het gesprek nog 5 minuten
worden voortgezet met de handsfree
set van uw Peugeot Connect Sound
of Peugeot Connect Nav,
- kan het telefoongesprek gewoon
worden voortgezet met de Peugeot
Connect 3D Nav.
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal
elektrische functies zoals het audio- en
telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten,
plafonniers, ... nog in totaal maximaal
30 minuten gebruiken.
Deze periode kan, afhankelijk van de
laadtoestand van de accu, veel korter zijn.
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
11
Praktische informatie
233
Wisserbladen vervangen
Demonteren
Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.
Maak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren
Breng het nieuwe wisserblad aan en klik
het vast.
Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Voordat u een wisserblad
demonteert
Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut na het afzetten van het contact
om de ruitenwissers naar het midden van
de voorruit te verplaatsen.
Na het monteren van een
wisserblad vóór
Zet het contact aan.
Bedien nogmaals de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers in de ruststand te zetten.
Slepen van uw auto
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat
van de bagageruimte:
open de achterklep,
til de vloerplaat op,
bevestig de koorden van de vloerplaat
met de haken aan de steun van de
hoedenplank,
verwijder de polystyreen bak,
neem het sleepoog uit de houder.
U kunt uw auto laten slepen door een andere
auto of een andere auto slepen met behulp van
het sleepoog.
Praktische informatie
234
Slepen van uw auto
Maak het klepje in de voorbumper los door
op de onderkant ervan te drukken.
Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
Bevestig de sleepstang.
Schakel de alarmknipperlichten van uw
auto in.
Maak het klepje in de achterbumper los
door op de onderkant ervan te drukken.
Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
Bevestig de sleepstang.
Schakel de alarmknipperlichten van de te
slepen auto in.
Slepen van een andere auto
Zet de versnellingshendel in de
neutraalstand (stand N bij een
elektronisch gestuurde versnellingsbak
of automatische transmissie).
Het niet opvolgen van dit voorschrift kan
er toe leiden dat bepaalde componenten
(remsysteem, transmissie...) beschadigd
raken en dat de rembekrachtiger na het
starten mogelijk niet meer werkt.
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de
trekkende auto hoger is dan van de
auto die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de
gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon
moet beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de
grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
Bij het slepen van de auto met
stilstaande motor zijn de rem- en
stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Laat uw auto in de volgende gevallen
slepen door een professioneel
bergingsbedrijf :
- als de auto is gestrand op de
autosnelweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de
versnellingsbak in de neutraalstand te
zetten, het stuurslot te ontgrendelen
of de handrem los te zetten,
- bij takelen met slechts twee wielen
op de grond,
- bij het ontbreken van een
goedgekeurde sleepstang...
11
Praktische informatie
235
Trekken van een aanhanger
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
vervoer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.
Adviezen
De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger of het monteren van een fietsendrager en een elektrische
aansluiting voor de verlichting en signalering.
Gewichtsverdeling
Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men op
grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
Trek boven de 1000 m 10% van het maximale
aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke
volgende 1000 m.
Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door PEUGEOT geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het PEUGEOT-
netwerk behoort, moet de montage
altijd volgens de voorschriften van de
fabrikant worden uitgevoerd.
Raadpleeg de rubriek "Technische
gegevens" voor de gewichten en
aanhangergewichten die voor uw auto
van toepassing zijn.
Het rijden met een aanhanger heeft
veel invloed op het rijgedrag van de
auto en vergt daarom extra aandacht
van de bestuurder.
Praktische informatie
236
Zijwind
Houd er rekening mee dat de
zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
Pas uw snelheid aan om het toerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht is
afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen
dat de remmen oververhit raken, raadzaam om
op de motor af te remmen.
Banden
Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
Controleer de verlichting van de
aanhanger.
Als het waarschuwingslampje
van de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje STOP ,
stop dan zo snel mogelijk en zet
de motor af.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld als bij het aankoppelen
van een aanhanger een originele
PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt.
11
Praktische informatie
237
Allesdragers monteren
Gebruik bij het monteren van dwarsdragers de
vier hiervoor bestemde bevestigingspunten:
open de afdekplaatjes,
open de afdekkapjes van de
bevestigingspunten van beide allesdragers
met de sleutel,
breng de bevestigingspunten van de
allesdragers aan en vergrendel ze één voor
één op het dak,
controleer of de allesdragers goed zijn
bevestigd (door eraan te schudden),
sluit de afdekkapjes van beide allesdragers
met de sleutel.
Max. toegestane daklast op allesdrager,
bij een maximale laadhoogte van 40 cm
(m.u.v. fietsendrager): 65 kg.
Pas bij een belading hoger dan
40 cm de rijsnelheid aan aan de
rijomstandigheden om schade
aan de allesdragers en de
bevestigingsplaatsen op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het vervoeren van
voorwerpen die langer zijn dan de auto.
Praktische informatie
238
Sneeuwscherm
Breng het scherm aan door de onderste
clips tegen de onderste grille aan te laten
komen, met behulp van de geleider.
Klik eerst het onderste gedeelte en
vervolgens het bovenste gedeelte vanuit
het midden richting de uiteinden vast.
Plaatsen
Maak het bovenste gedeelte van het
scherm los, begin bij de uiteinden.
Houd het scherm vast bij de onderste
uiteinden en trek het naar u toe.
Verwijderen
Het afneembare sneeuwscherm wordt op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilateur van de radiateur te voorkomen.
Zorg dat de motor is afgezet en de ventilateur stil staat als er handelingen aan het sneeuwscherm worden uitgevoerd. Voor het plaatsen en verwijderen
wordt geadviseerd contact op te nemen met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet het sneeuwscherm te
verwijderen:
- als de buitentemperatuur hoger is
dan 10°C,
- als de auto moet worden gesleept,
- bij snelheden hoger dan 120 km/h.
11
Praktische informatie
239
Accessoires
"Comfort"
Windgeleiders, parkeerhulpsystemen,
zonneschermen opzij, kledinghangers,
thermobox...
"Transportoplossingen"
Allesdragers, trekhaken, fietsendrager voor
bevestiging op de trekhaak, fietsendrager voor
bevestiging op de allesdragers, skidragers,
dakkoffers van hard of soepel materiaal, ...
Een trekhaak moet bij het PEUGEOT-netwerk
worden gemonteerd.
"Design"
Lichtmetalen velgen, dorpelsierlijsten,
verchroomde buitenspiegelkappen,
verchroomde portiergrepen, achterspoiler,
pookknop...
"Veiligheid"
Inbraakalarm, graveren van ruiten, wielbouten
met slot, zitverhogingen en kinderzitjes,
mistlampen vóór, EHBO-trommel,
alcoholtest, gevarendriehoek, veiligheidsvest,
lokalisatiesysteem gestolen auto, hondenrek,
winteruitrusting (sneeuwkettingen,
sneeuwsokken, ...)...
"Bescherming"
Matten * , kunststof bak bagageruimte,
bagagenet, gestileerde spatlappen ** ,
stoelhoezen, accessoires voor het vervoer van
huisdieren...
Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het PEUGEOT-netwerk.
Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid.
Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van PEUGEOT.
** Vanwege de configuratie van de auto is
het noodzakelijk dat deze is uitgerust met
spatlappen achter.
* Om te voorkomen dat pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en goed is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Praktische informatie
240
Afhankelijk van de lokale wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan
de achterzijde van de auto.
Het monteren van elektrische apparatuur
of accessoires die niet onder een
artikelnummer in het assortiment van
PEUGEOT voorkomen, kan leiden
tot storingen in het elektronisch
systeem van uw auto en een verhoogd
stroomverbruik veroorzaken.
Houd hier rekening mee en neem
contact op met een vertegenwoordiger
van het merk PEUGEOT om u te
laten informeren over het assortiment
uitrustingen en accessoires voorzien
van een artikelnummer.
U kunt ook reinigings- en
onderhoudsproducten (voor het interieur
en het exterieur van de auto), vloeistoffen
(ruitensproeiervloeistof, ...) en patronen
(patroon voor de noodreparatieset voor
banden, ...) bij het PEUGEOT-netwerk
aanschaffen.
Installeren van
radiocommunicatiezenders
Voordat u radiozenders met
buitenantenne als uitrusting
achteraf monteert, kunt u bij het
PEUGEOT-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van
de voor montage geschikte zenders
opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
"Multimedia"
Portable navigatiesystemen, updates
voor kaartgegevens, handsfree set,
DVD-speler, USB Box, extra draadloze
Bluetooth koptelefoon, lichtnetoplader voor
Bluetooth koptelefoon, steun voor een
multimediasysteem...
12
Technische gegevens
241
Motoren
1,6 liter VTi
120 pk
1,6 liter THP
150/156/163 pk
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Automaat
(6 versnellingen)
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 598 1 598
Boring x slag (mm) 77 x 85,8 77 x 85,8
Max.vermogen: ECE-norm (kW) * 88 110 / 115 / 120
Toerental bij max.vermogen (/min) 5 660 6 000-6 050 / 6 000 / 6 000
Max.koppel: ECE-norm (Nm) 160 240
Toerental bij max.koppel (t/min) 4 250 1 400
Brandstof Loodvrij Loodvrij
Katalysator Ja Ja
Inhoud carter, met vervangen filter (in liter) 4,25 4,25
Motoren en versnellingsbakken (benzine)
* Het maximumvermogen betreft de waarde die voor de typegoedkeuring op de testbank is gemeten, onder meetomstandigheden voorgeschreven door
Europese richtlijnen (1999/99/EG).
Technische gegevens
242
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Gewichten en aanhangergewichten in kg (benzine)
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
**
Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Motoren
1,6 liter VTi
120 pk
1,6 liter THP
156 pk
1,6 liter THP
150 / 156 / 163 pk
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Automaat
(6 versnellingen)
- Ledig gewicht 1 399 1 459 1 480
- Gewicht rijklaar * 1 474 1 534 1 555
- Nuttig laadvermogen 621 561 550
- Maximum technisch toegestane massa
totaal
2 020 2 020 2 030
- Maximum toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3 220 3 420 2 830 / 3 530 / 2 830
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
1 200 1 400 800 / 1 500 / 800
- Aanhanger geremd ** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 500 1 500 800 / 1 500 / 800
- Aanhanger ongeremd 735 750
- Aanbevolen kogeldruk 70 70
12
Technische gegevens
243
Motoren
1,6 liter Turbo e-HDi
115 pk
2,0 liter Turbo HDi
136/150 pk
2,0 liter Turbo HDi
163 pk
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Elektronisch gestuurd
(6 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Automaat
(6 versnellingen)
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 560 1 997
Boring x slag (mm) 75 x 88,3 85 x 88
Max.vermogen: ECE-norm (kW) * 82 - 84 100/110 120
Toerental bij max.vermogen (/min) 3 600 4 000/3 750 3 750
Max.koppel: ECE-norm (Nm) 270 320/340 340
Toerental bij max.koppel (t/min) 1 750 2000
Brandstof Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja
Roetfilter Ja Ja
Inhoud carter (in liter)
Motor (met vervangen filter) 3,75 -
Motoren en versnellingsbakken (diesel)
* Het maximumvermogen betreft de waarde die voor de typegoedkeuring op de testbank is gemeten, onder meetomstandigheden voorgeschreven door
Europese richtlijnen (1999/99/EG).
Technische gegevens
244
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Gewichten en aanhangergewichten in kg (diesel)
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Motoren
1,6 liter Turbo e-HDi
115 pk
2,0 liter Turbo HDi
136/150 pk
2,0 liter Turbo HDi
163 pk
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Elektronisch gestuurd
(6 versnellingen)
Elektronisch gestuurd
(6 versnellingen) Score
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Automaat
(6 versnellingen)
- Ledig gewicht 1 421 1 423 1 529 1 539
- Gewicht rijklaar * 1 496 1 498 1 604 1 614
- Nuttig laadvermogen 609 607 551 561
- Maximaal technisch toegestane massa
totaal
2 030 2 080 2 100
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
2 920 3 130 2 920 3 480 3 500
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
890 1 100 890 1 400
-
Aanhanger geremd ** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 090 1 300 1 090 1 500
- Aanhanger ongeremd 745 750
- Aanbevolen kogeldruk 70 70
12
Technische gegevens
245
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Als de maximaal technisch toegestane massa op de achteras wordt overschreden, geldt, conform punt 2.7 van de Richtlijn, een maximumsnelheid
van 80 km/h.
***
Als de maximaal technisch toegestane massa van de trekkende auto wordt overschreden, geldt, conform punt 2.7 van de Richtlijn, een maximumsnelheid van 80 km/h.
**** Maximaal aanhangergewicht (geremd), binnen het maximaal toegestane treingewicht. Let op: het trekken van een aanhanger met een licht beladen
auto kan een negatieve invloed hebben op het weggedrag.
Gewichten en aanhangergewichten in kg (diesel) - bedrijfswagen
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Motoren
1,6 liter Turbo e-HDi
115 pk
2,0 liter Turbo HDi
150 pk
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Elektronisch gestuurd
(6 versnellingen) Score
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Type variant uitvoering 9HZ 9HR 9HZ RHE
- Ledig gewicht 1 434 1 430 1 538
- Gewicht rijklaar * 1 509 1 505 1 613
- Maximaal technisch toegestane massa
totaal **
2 150 2 135 2 239
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12% ***
3 120 2920 3 130 3 480
- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12% ****
970 770 995 1 241
- Aanhanger geremd (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
X X X X
- Aanhanger ongeremd 750 750
- Aanbevolen kogeldruk 70 70
Technische gegevens
246
Afmetingen (in mm)
12
Technische gegevens
247
Identi catie
A. Serienummer onder de motorkap .
Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie,
bij de schokdempersteun.
B. Serienummer op de onderste
voorruittraverse.
Dit nummer staat op een sticker en is
zichtbaar door de voorruit.
C. Constructeurssticker.
Dit nummer staat op een eenmalige
sticker op de portiersponning, aan
bestuurderszijde.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode van
de lak.
Deze sticker is op de middenstijl aan
bestuurderszijde bevestigd.
De sticker bevat de volgende informatie:
- bandenspanning zonder en met volle
belading,
- bandenmaat,
- bandenspanning van het reservewiel,
- kleurcode van de lak.
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto.
Een te lage bandenspanning
veroorzaakt een hoger
brandstofverbruik.
Controleer de bandenspanning
minimaal één keer per maand, bij koude
banden.
Technische gegevens
248
249
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
250
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op
deze toets. Het knipperen van het groene ledlampje en
een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de
alarmcentrale "Peugeot Connect SOS" is verstuurd * .
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding
tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
Bij het aanzetten van het contact, gaat
het groene lampje 3 seconden branden.
Dit duidt op een goede werking van het
systeem.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag
geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het
aanvragen van hulp bij het stranden van de auto.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is
verstuurd ** .
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep
geannuleerd. Het groene ledlampje dooft. De annulering wordt bevestigd
met een gesproken bericht.
Om een oproep te annuleren kunt u ook de alarmcentrale "Peugeot
Connect SOS" melden dat de oproep per vergissing werd verstuurd.
De alarmcentrale "Peugeot Connect SOS" lokaliseert onmiddellijk uw
auto, neemt in uw landstaal contact met u op ** en roept indien nodig de
hulp in van de bevoegde hulpdiensten ** . In landen waar de alarmcentrale
niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd,
wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder
lokalisatie.
Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft
waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van
de airbags, automatisch een noodoproep gedaan.
* Afhankelijk van de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt
kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem.
Het oranje lampje knippert: er is een storing
in het systeem.
Het oranje lampje blijft branden: de
noodbatterij moet vervangen worden.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk.
Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden
wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten
controleren en eventueel con gureren. In een meertalig land kunt u het
systeem laten con gureren in de of ciële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de diensten
PEUGEOT CONNECT, behoudt de constructeur zich het recht voor om op
elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.
Peugeot Connect SOS Peugeot Connect Assistance
Werking van het systeem
** Afhankelijk van de geogra sche dekking van "Peugeot Connect SOS"
en "Peugeot Connect Assistance" en van de of ciële landstaal die door
de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van
beschikbare diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw verkooppunt
opvragen of op www.peugeot.nl bekijken.
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
NOODOPROEP OF HULPOPROEP MET
PEUGEOT CONNECT 3D NAV
Druk in een noodgeval op de toets SOS tot een
geluidssignaal klinkt en het scherm "Bevestigen /
Annuleren" wordt weergegeven (als een geldige
simkaart is geplaatst).
Er wordt verbinding gemaakt met de helpdesk Peugeot
Urgence die de auto lokaliseert en zo snel mogelijk de
benodigde hulpdiensten waarschuwt.
In landen waar geen helpdesk beschikbaar is, of waar
lokalisering van de auto niet is toegestaan, wordt de
oproep doorgeschakeld naar het alarmnummer (112).
Let op: de noodoproep en de diensten worden alleen geactiveerd
als de geïntegreerde telefoon wordt gebruikt met een geldige
simkaart. Deze functies werken niet als een Bluetooth-telefoon
wordt gebruikt en er geen simkaart is geplaatst.
Druk op deze toets om toegang te krijgen tot de
diensten van PEUGEOT.
Customer Contact Centre
Voor meer informatie over het merk
PEUGEOT, selecteer "Customer
Contact Centre".
Selecteer "Peugeot Assistance" om
een pechhulpdienst op te roepen.
Peugeot Assistance
Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en de
beschikbaarheid. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk. Wanneer u uw
auto buiten het PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de
aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren
en eventueel con gureren.
Als de elektronische eenheid airbags een aanrijding detecteert,
wordt er automatisch een noodoproep verzonden, ongeacht of de
airbags wel of niet zijn geactiveerd.
Als de melding "Noodprogramma noodoproep" wordt weergegeven
in combinatie met het knipperen van het oranje verklikkerlampje, is
er een storing opgetreden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Peugeot Connect SOS Peugeot Connect Assistance
251
252
253
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend
in uw auto functioneert.
Peugeot Connect 3D Nav
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Na het afzetten van de motor schakelt het systeem
zichzelf tijdens de overgang naar de eco-mode uit om
te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 Basisfuncties
02 Gesproken commando's en
stuurkolomschakelaars
03 Algemene werking
04 Navigatie
05 Verkeersinformatie
06 Radio
07 Multimediaspelers
08 Bellen
09 Menustructuur display
Veelgestelde vragen
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
254
256
259
264
273
275
276
281
286
291
INHOUD
AUTORADIO MULTIMEDIA / BLUETOOTH-TELEFOON
GPS EUROPA
254
01
BASISFUNCTIES
Bedieningspaneel Peugeot Connect 3D Nav
Toegang tot hetMenu "Radio"
Weergave van de lijst met
zenders in alfabetische volgorde
(FM-band ) of in volgorde van
frequentie (AM-band).
Toegang tot het Menu
"Media" (CD audio, Jukebox,
Aux-ingang).
Weergave van de tracklijst.
Wijzigen van geluidsbron.
Toegang tot het Menu
"Navigatie" en weergave
van de laatst gekozen
bestemmingen.
Annuleren van de
bewerking.
Lang indrukken: terugkeren
naar de hoofdweergave.
Toegang tot het Menu
"Verkeer".
Toegang tot het Menu
"Adresboek".
Toegang tot het Menu "SETUP"
(con guratie).
Lang indrukken: GPS-dekking.
Audio-instellingen (balans/
fader, bassen/hoge tonen,
muzieksfeer...).
Volumeregeling (afzonderlijk in te
stellen voor iedere bron, inclusief
meldingen en waarschuwingen
van het navigatiesysteem).
Lang indrukken: initialiseren van
het systeem.
Kort indrukken: geluid
onderbreken (mute).
Automatisch zoeken naar
radiozenders met een lagere/
hogere frequentie.
Selecteren van het vorige/
volgende nummer op de CD of
de vorige/volgende MP3.
SD-kaartlezer. Kort indrukken: wissen van
het laatste karakter.
Invoer van nummers of letters op
het alfanumerieke toetsenbord.
10 voorkeuzezenders radio.
255
01
BASISFUNCTIES
Navigatietoets Peugeot Connect 3D Nav
Druk naar links of naar rechts:
Bij weergave op het scherm "RADIO":
weergave: vorige/volgende frequentie
selecteren.
Bij weergave "MEDIA": weergave:
vorige/volgende track selecteren.
Bij weergave van KAART of
NAVIGATIE: horizontaal verplaatsen
van de kaart.
Druk op omhoog/omlaag :
Bij weergave "RADIO": vorige/volgende
voorkeuzezender selecteren.
Bij weergave van het scherm "MEDIA":
MP3-map selecteren.
Bij weergave van KAART of
NAVIGATIE: verticaal verplaatsen van
de kaart.
Verder gaan naar de volgende bladzijde
of terugkeren naar de vorige bladzijde.
Verplaatsen op het virtueel
weergegeven toetsenbord.
OK: bevestigen van het op het display
geselecteerde item.
OPHANGEN: Toegang tot het
Menu "Telefoon".
Gesprek beëindigen of
inkomend gesprek weigeren,
Bluetooth-verbinding.
Normale weergave of zwart
scherm.
Selecteren van het
achtereenvolgens weergeven op
het scherm KAART/NAV (tijdens
navigatie)/TEL (tijdens een
gesprek)/"RADIO" of "MEDIA"
tijdens het afspelen.
GESPREK BEANTWOORDEN:
toegang tot het Menu
"Telefoon".
Bluetooth-verbinding,
accepteren inkomend gesprek.
Draaien aan de draaiknop:
Bij weergave "RADIO": selecteren van
de vorige/volgende voorkeuzezender
in de lijst..
Bij weergave "MEDIA": vorige/volgende
MP3- of CD-track selecteren.
Bij weergave van KAART of
NAVIGATIE: in-/uitzoomen op de kaart.
Verplaatsen van de cursor in een menu.
256
02
SETUP
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MNO
8
TUV
7
PQRS
9
WXYZ
0
*
#
1
NAV TRAFFIC
ADDR
BOOK
SETUP
Wij raden u aan om voordat u het systeem de eerste keer gebruikt,
de gebruiksadviezen te beluisteren, hardop uit te spreken en te
herhalen.
Druk op de toets SETUP en selecteer
de functie "Taal en spraakfuncties".
Draai aan de ring en selecteer
"Instellen spraakherkenning". Activeer
de spraakherkenning.
Selecteer "Gebruiksadviezen".
Gesproken commando's
Spraakherkenning
De afhankelijk van de context hardop uit te spreken teksten
worden weergegeven in de volgende tabellen.
Spreek hardop uit en uw Peugeot Connect 3D Nav voert uw
commando uit.
U kunt de spraakherkenning
activeren door het uiteinde
van de lichtschakelaar in te
drukken.
CONTEXT
GESPROKEN COMMANDO
RESULTAAT
ALGEMEEN Hulp adresboek
Hulp spraakherkenning
Hulp media
Hulp navigatie
Hulp telefoon
Hulp radio
Annuleren
Aanpassen
Toegang tot het helpscherm adresboek
Toegang tot het helpscherm
spraakherkenning
Toegang tot het helpscherm beheer media
Toegang tot het helpscherm navigatie
Toegang tot het helpscherm telefoon
Toegang tot het helpscherm autoradio
Om het laatste gesproken commando te annuleren
Verzoek om het aanpassen van het laatste
gesproken commando
Wissen
RADIO Zender kiezen
Zender <tts:stationName>
Zenderlijst beluisteren
Noem frequentie
Frequentieband kiezen
AM
FM
Verkeersinfo activeren
Verkeersinfo uitschakelen
Selecteren van een radiozender
Selecteren van een radiozender met
het RDS-label <tts:station Name> uit de
RADIO-lijst
Beluisteren van de lijst met beschikbare
zenders
Beluisteren van de frequentie van de
ontvangen radiozender
Kiezen van de frequentieband (AM of FM)
Selecteren van de AM-band
Selecteren van de FM-band
Activeren van de Info Tra c (TA)
Uitschakelen van de Info Tra c
NAVIGATIE Bestemming invoeren
Gesproken commando's
uitschakelen
Gesproken commando's
activeren
Adres opslaan
Navigatie starten
Navigatie stopzetten
Naar opgeslagen bestemming
navigeren
Points Of Interest zoeken
Commando om een nieuwe bestemming in
te voeren
Uitschakelen van de gesproken commando's
tijdens de navigatie
Activeren van de gesproken commando's
tijdens de navigatie
Opslaan van een adres in het adresboek
Starten van de navigatie (als de bestemming
is ingevoerd)
Stopzetten van de navigatie
Starten van de navigatie naar een al eerder
opgeslagen bestemming
Starten van de navigatie naar een Point Of
Interest
GESPROKEN COMMANDO'S EN STUURKOLOMSCHAKELAARS
257
02
Gesproken commando's
Spraakherkenning
GESPROKEN COMMANDO'S EN STUURKOLOMSCHAKELAARS
CONTEXT GESPROKEN COMMANDO RESULTAAT
MEDIA Media
Bron selecteren
CD-speler
Jukebox
USB
AUX-aansluiting
SD-kaart
Track <1 - 1000>
Map <1 - 1000>
Selecteren van de MEDIA-bron
Kiezen van een geluidsbron
Selecteren van de CD-speler
Selecteren van de Jukebox
Selecteren van het USB-station
Selecteren van de AUX-aansluiting
Selecteren van de SD-kaart
Selecteren van een gegeven track (van 1 tot
1000) van het geactiveerde MEDIUM
Selecteren van een map (van 1 tot 1000)
van het geactiveerde MEDIUM
TELEFOON Telefoonmenu
Nummer invoeren
Telefoonboek
Bellen
Nummer opslaan
Opnemen
Weigeren
Openen van het Telefoonmenu
Invoeren van een te bellen telefoonnummer
Openen van het telefoonboek
Starten van een telefoongesprek
Opslaan van een nummer in het
telefoonboek
Aannemen van een inkomend
telefoongesprek
Weigeren van een inkomend
telefoongesprek
ADRESBOEK Adresboekmenu
<bestand> bellen
Naar <bestand> navigeren
Openen van het adresboek
Bellen van het bestand met het label
<bestand> zoals beschreven in het
adresboek
Starten van de routebegeleiding naar
een adres uit het adresboek via het label
<bestand>
258
02
GESPROKEN COMMANDO'S EN STUURKOLOMSCHAKELAARS
Bediening aan het stuurwiel
Ruitenwisserschakelaar: weergave "RADIO" en "MEDIA".
Lichtschakelaar: kort indrukken: inschakelen van de bediening via gesproken
commando's; lang indrukken: weergave van de actuele navigatieaanwijzing.
Wijzigen van de geluidsbron.
Bellen via het adresboek.
Telefoon opnemen/ophangen.
Bevestigen van een selectie.
Langer dan 2 seconden indrukken:
toegang tot het telefoonmenu.
Radio: automatisch zoeken naar zenders in a opende
volgorde.
CD/SD-KAART/JUKEBOX: selecteren van het vorige
nummer.
CD/SD-KAART/JUKEBOX: continu indrukken:
versneld terugspoelen.
Radio: selecteren van de vorige/volgende
voorkeuzezender.
Audio-CD: selecteren van het vorige/
volgende nummer.
Als "MEDIA" op het display wordt
weergegeven:
MP3-CD/SD-KAART/JUKEBOX: selecteren
van de vorige/volgende index.
Selecteren van het vorige/volgende item
van het adresboek.
Radio: automatisch zoeken naar zenders in
oplopende volgorde.
CD/SD-KAART/JUKEBOX: selecteren van het
volgende nummer.
CD/SD-KAART/JUKEBOX: continu indrukken:
versneld vooruitspoelen.
Volume verhogen.
Volume verlagen.
Mute: geluid onderbreken
door het gelijktijdig
indrukken van de
volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen:
druk op een van de twee
volumetoetsen.
259
03
SETUP
TRAFFIC
MEDIA
ALGEMENE WERKING
Raadpleeg voor een gedetailleerd overzicht van de
keuzemogelijkheden de rubriek "Menustructuren displays" in
deze handleiding.
Door meerdere keren achter elkaar op de toets MODE te drukken, kunt u kiezen voor de volgende weergaven:
Lang indrukken: toegang tot de GPS-dekking en de demomodus.
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht,
niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder
schoonmaakmiddel.
RADIO / MULTIMEDIA / VIDEO
TELEFOON
( Tijdens een telefoongesprek )
KAARTWEERGAVE OP
VOLLEDIG SCHERM
NAVIGATIE
( Tijdens navigatie )
SETUP:
toegang tot het menu "SETUP": taalkeuze *
en stemfuncties * , steminstellingen (rubriek
09), datum en tijd * ,weergave, eenheden en
systeeminstellingen.
VERKEER:
toegang tot het Menu Verkeer: weergave van
actuele verkeersberichten.
Weergave afhankelijk van context
MEDIA:
Menu Audio-DVD
Menu Dvd-video
* Beschikbaar afhankelijk van de uitvoering.
260
03 ALGEMENE WERKING
Door op OK te drukken krijgt u toegang
tot de snelkeuzemenu's.
Weergave afhankelijk van de context
NAVIGATIE (TIJDENS NAVIGATIE):
Navig. afbr.
1
1
1
Bericht herhalen
Omleiden route
2
2
Annuleren
Omleiding vergr.
2
Omleiding verkl.
3
3
Navigatiecriteria
Uitsluitingen
3
Aantal satel.
2
2
Herberekenen
Kaart verplaatsen
2
Route bladeren
1
Route-info
2
2
Bestemm. tonen
Route-info
3
Aantal etappes
2
2
Route bladeren
Kaart verplaatsen
1
1
Gespr. bericht
Navigatie-opties
2
2
Navigatiecriteria
Route op basis van verkeerssituatie
2
Uitsluitingen
2
Route herberekenen
TELEFOON:
Ophangen
1
1
1
1
In wacht zetten
Bellen
DTMF-tonen
1
Privémodus
1
Micro uit
MULTIMEDIASPELERS:
Verkeersinfo (TA)
1
1
Afspeelopties
1
Selecteer bron
2
2
Normaal
Willekeurig nummer
2
Introscan
261
03 ALGEMENE WERKING
Weergave afhankelijk van de context
RADIO:
FM
1
2
2
Verkeersbericht
RDS
2
Radiotekst
2
Regionaal prog.
KAART OP VOLLEDIG SCHERM:
Navigatie hervatten/Navig. afbr
1
1
1
1
Tussenstop toevoegen/Best. inst
POI's dichtbij
Positie-info
2
Opties
3
3
Navig. Naar
Kiezen
3
Positie opslaan
3
Zoom/blader
Kaartinst
1
1
Zoom/blader
2
2
2D-kaart
2,5D kaart
2
3D-kaart
2
Noord boven
2
Richting boven
AUDIO-DVD (LANG INDRUKKEN):
1
Stop
2
Groep
3
Groep 1 .2/n
TA
1
2
Selecteer media
2
Afspeelopties
3
Scan Willekeurig nummer Normale opdr.
2
AM
AM
1
2
2
Verkeersbericht
AM-lijst vernieuwen
2
FM
262
03
3
3
Dvd-menu
Dvd-hoofdmenu
3
Lijst met titels
3
Hoofdstukken
VIDEO-DVD (LANG INDRUKKEN):
Afspelen
1
ALGEMENE WERKING
Weergave afhankelijk van de context
2
2
Stop
Dvd-menu's
3
3
Audio
Ondertitels
3
Hoek
2
Dvd-opties
Voorbeelden:
263
- een kaartinstelling voor kaartweergave in 2D, 2D perspectief en 3D.
- de con guratie van het systeem via gesproken commando's.
Kaartweergave
in 3D
Kaartweergave
in 2D
Kaartweergave in 2D
perspectief
Peugeot Connect 3D Nav BIEDT:
264
04
NAV
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Een bestemming kiezen
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk vervolgens op OK om te
bevestigen.
Selecteer de functie Bestemming
invoeren en druk op OK om te
bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Selecteer de letters van de
plaatsnaam een voor een en druk
telkens op OK om te bevestigen.
Selecteer het land en draai
vervolgens aan de draaiknop om de
plaatsnaam te selecteren. Druk op
OK om te bevestigen.
Menu Navigatie
Bestemming invoeren
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een lijst van
plaatsen in het gekozen land beschikbaar die kunnen worden
geselecteerd door de eerste letters van de plaatsnaam in te voeren.
Selecteer de functie Adresinvoer en
druk op OK om te bevestigen.
Adresinvoer
Onder de functie Menu Navigatie verschijnen de 20 laatst gekozen
bestemmingen.
De gesproken commando's voor NAVIGATIE staan vermeld in rubriek 02.
Tijdens de navigatie kan de laatste aanwijzing worden herhaald door het
uiteinde van de lichtschakelaar lang in te drukken.
265
04
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
Herhaal de stappen 5 t/m 7 voor de
functies Huisnummer en Straat.
Om een bestemming te wissen; selecteer vanaf de etappes 1 tot
3 "Uit laatste bestemm. kiezen".
Door lang op een van de bestemmingen te kiezen verschijnt een
lijst met handelingen waaruit u kunt kiezen:
Selecteer de functie Opslaan in adresboek om het ingevoerde
adres in het geheugen op te slaan. Druk op OK om de selectie te
bevestigen.
De Peugeot Connect 3D Nav kan maximaal 4000 contactgegevens
opslaan.
Voor een snellere invoer is het mogelijk rechtstreeks een postcode
in te voeren via de functie Postcode.
Gebruik het virtuele toetsenbord om de letters en cijfers in te
voeren.
Selecteer de navigatiecriteria:
Geoptimaliseerde route, Kortste
route of Snelste route en druk op OK
om te bevestigen.
Selecteer vervolgens Navigatie
starten en druk op OK om te
bevestigen.
Er kan ook een bestemming worden geselecteerd Uit laatste
bestemm. kiezen of Uit adresboek kiezen, door het selecteren van
een kruispunt, stadscentrum, geogra sche coördinaten of een
plaats rechtstreeks op de Kaart.
Uit adresboek kiezen Uit laatste bestemm. kiezen
Navigatie starten
Met de 4-richtingen navigatietoets is het mogelijk de kaart te verplaatsen.
Met het snelkeuzemenu van kaart volledig scherm is het mogelijk de
oriëntatierichting te kiezen. Druk op OK, selecteer vervolgens Kaartinst. en
bevestig.
Selecteer de route die overeenkomt
met de kleur van de weergegeven
route en druk op OK om te
bevestigen en de navigatie te
starten.
Draai aan de draaiknop en selecteer OK.
Druk op OK om te bevestigen.
Bestemming wissen Laatste bestemmingen wissen
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
266
04
NAV
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Een thuisadres kiezen en navigeren
naar "thuis"
Druk twee keer op de toets NAV om
het Menu "Navigatie" weer te geven.
Om een adres als "Thuis" aan te wijzen, moet het desbetreffende
adres zijn opgeslagen in het adresboek, bijvoorbeeld via
"Bestemming invoeren" / "Adresinvoer" en vervolgens "Opslaan
in adresboek".
Selecteer "Bestemming invoeren" en
bevestig. Selecteer vervolgens "Uit
adresboek kiezen" en bevestig.
Selecteer "Aanwijzen als "Thuis"" en
bevestig om op te slaan.
Selecteer het adresbestand van het
thuisadres en bevestig. Selecteer
vervolgens "Adresbestand wijzigen" en
bevestig.
Druk om het navigeren naar "Thuis" te starten twee keer op
NAV, zodat het Menu "Navigatie" wordt weergegeven. Selecteer
"Bestemming invoeren" en bevestig.
Selecteer vervolgens "Navigatie THUIS" en bevestig om de
navigatie te starten.
Menu "Navigatie"
Bestemming invoeren
Een adresbestand wijzigen
Als "Thuis " aanwijzen
267
04
NAV
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Navigatieopties
Selecteer de functie Rekening
houden met verkeer.
Deze functie geeft toegang tot
de opties Zonder omleiding, Met
bevestiging en Automatisch.
Selecteer de
functieUitsluitingscriteria. Deze
functie geeft toegang tot de optie
Uitsluiten (autosnelwegen, tolwegen,
veerboten, tunnels).
Draai aan de draaiknop en selecteer
de functie Route herberekenen
om rekening te houden met de
geselecteerde navigatieopties. Druk
op OK om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op OK om te bevestigen.
Selecteer de functie Navigatiecriteria
en druk op OK om te bevestigen.
Met deze functie kunnen de
navigatiecriteria worden gewijzigd.
Selecteer de functie Navigatieopties
en druk op OK om te bevestigen.
Menu Navigatie
Navigatieopties
Navigatiecriteria
Rekening houden met verkeer
Uitsluitingscriteria
Route herberekenen
Tijdens de weergave van de kaart op het scherm kunnen de
Kaartinstellingen worden geselecteerd, en vervolgens Kaartweergave
in 2D/Kaartweergave in 2D perspectief/Kaartweergave in 3D/Richting
noorden/Richting auto. De driedimensionale weergave van de bebouwing
is afhankelijk van het ontwikkelingsstadium van de stadskaarten.
268
04
NAV
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
Een etappe toevoegen
Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in.
Selecteer na het invoeren van het
nieuwe adres Navigatie starten en
druk op OK om te bevestigen.
Plaats de etappe in de lijst en druk
op OK om te bevestigen.
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op OK om te bevestigen.
Selecteer de functie Etappe
toevoegen (maximaal 5 etappes) en
druk op OK om te bevestigen.
Selecteer de functie Etappes en druk
op OK om te bevestigen.
Menu Navigatie
Etappes
Etappe toevoegen
Nieuw adres invoeren
Herhaal de stappen 1 t/m 3 om de etappes te wijzigen en selecteer
Route aanpassen (selecteer, verwijder of verplaats een etappe uit
de lijst met behulp van de drukknop om de volgorde te wijzigen,
bevestig de nieuwe positie en sluit af met Route herberekenen.
Na het selecteren van de bestemming kunnen etappes aan de route
worden toegevoegd of worden verwijderd.
Herhaal de stappen 1 t/m 7 zo vaak als nodig is, selecteer Route
herberekenen en druk op OK om te bevestigen.
Navigatie starten
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
269
04
NAV
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Points of interest (POI) zoeken
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navigatie
en druk op OK om te bevestigen.
Selecteer de functie Dichtbij om
points of interest in de nabijheid van
de auto te zoeken.
Selecteer de functie POI zoeken een
druk op OK om te bevestigen.
Menu Navigatie
POI zoeken
Dichtbij
Selecteer de functie In plaats om
points of interest in de gewenste
plaats te zoeken. Kies het land en
voer vervolgens de plaatsnaam
in met behulp van het virtuele
toetsenbord.
Selecteer de functie Langs de route
om points of interest in de nabijheid
van de route te zoeken.
Selecteer de functie In een land om
points of interest in het gewenste
land te zoeken.
Selecteer de functie Bij bestemming
om points of interest in de omgeving
van de eindbestemming te zoeken.
Bij bestemming
In een land
Langs de route
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een overzicht van
plaatsnamen in het geselecteerde land beschikbaar.
In plaats
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de
omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).
270
04
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
POI-lijst
* Afhankelijk van beschikbaarheid in het land.
Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points of Interest
in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit pictogram in te
zoomen kunt u de verschillende Points of Interest bekijken.
Tankstation
Tankstation met LPG
Garage
PEUGEOT
Autocircuit
Parkeergarage
Parkeerterrein
Parkeerplaats
Hotel
Restaurant
Wegrestaurant
Picknickplaats
Cafetaria
Treinstation
Busstation
Haven
Industrieterrein
Supermarkt
Bank
Geldautomaat
Tennisbaan
Zwembad
Golfbaan
Wintersportcentrum
Theater
Luchthaven
Attractiepark
Ziekenhuis
Apotheek
Politiebureau
School
Postkantoor
Museum
Tourist info
Risicozone *
Bioscoop
271
04
NAV
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Download vanaf internet het updatebestand
voor de POI'S en zet het op een SD-kaart of
USB-stick. Deze dienst is beschikbaar via
http://peugeot.navigation.com.
Updaten POI'S
Instellingen
De bestanden moeten in zijn geheel worden gekopieerd op het
gekozen medium.
Plaats de SD-kaart of de USB-stick met het
bestand voor Points Of Interest in de SD-
kaartlezer of de USB-speler van het systeem.
Selecteer het gebruikte medium
("USB" of "SD-kaart") en druk op OK.
Druk op NAV, selecteer Menu
"Navigatie", vervolgens "Instellingen"
en "Persoonlijke POI's importeren".
Een melding geeft aan dat het downloaden succesvol is
afgerond.
Het systeem wordt opnieuw gestart.
De versie van de POI's is beschikbaar in het menu SETUP \
Systeemparameters.
Persoonlijke POI 's importeren
Menu "Navigatie"
272
NAV
04
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Instellingen van de gesproken berichten
Druk op de toets NAV.
Druk nogmaals op de toets NAV
of selecteer de functie Menu
"Navigatie" en druk op OK om te
bevestigen.
Selecteer de functie "Instellingen" en
druk op OK om te bevestigen.
Menu "Navigatie"
Instellingen
Druk op OK als de navigatie op het
scherm wordt weergegeven. Selecteer
vervolgens wel of niet "Gesproken
bericht" om de weergave van gesproken
commando's van het navigatiesysteem
te activeren of uit te schakelen.
Gebruik de volumetoets om de
geluidssterkte in te stellen.
Instellingen van POI'S en risicozones
Het volume van de meldingen voor risicozone-POI's kan alleen
worden ingesteld als een dergelijke melding wordt uitgesproken.
POI-categorieën op kaart
Risicozones instellen
Selecteer "Risicozones instellen" voor
toegang tot de functies "Weergave
op kaart", "Visuele waarschuwing" en
"Geluidssignaal".
Selecteer de functie "POI-categorieën
op kaart" om de POI's die standaard
op de kaart worden weergegeven in
te stellen.
273
05
TRAFFIC
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
VERKEERSINFORMATIE
Instellen van de filters en de weergave
van TMC-berichten
Wanneer alle berichten over het traject worden geselecteerd,
wordt aanbevolen een geogra sche lter (over een straal van
5 km bijvoorbeeld) toe te voegen om het aantal berichten dat op
de kaart verschijnt te verkleinen. Het geogra sch lter volgt de
verplaatsing van de auto.
De lters werken onafhankelijk en beïnvloeden elkaar niet.
Het is raadzaam om:
- een lter van 10 km rondom de auto in te schakelen voor een
gebied met een dicht wegennet,
- een lter van 50 km rondom de auto of een lter voor het
traject in te schakelen voor trajecten op autosnelwegen.
Druk nogmaals op de toets TRAFFIC
of selecteer het Menu Verkeer en
druk op OK om te bevestigen.
Selecteer Geogra sch lter.
De lijst met TMC-berichten verschijnt onder Menu Verkeer op
volgorde van nabijheid.
Selecteer het gewenste lter:
Alle berichten op route
Waarsch.berichten op route
Alleen waarschuwingsberichten
Alle berichten
Menu Verkeer
Selecteer Voorkeurslijst selecteren
en druk op OK om te bevestigen.
TMC-berichten (Tra c Message Channel) geven real time informatie over
het verkeer en de weersomstandigheden en worden aan de bestuurder
doorgegeven in de vorm van gesproken berichten en visuele meldingen
op de navigatiekaart.
Het navigatiesysteem kan vervolgens een alternatieve route voorstellen.
Druk op de toets TRAFFIC.
Geogra sch lter
274
05
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
VERKEERSINFORMATIE
Belangrijkste pictogrammen TMC
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld:
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
Weerberichten
Verkeerssituatie
gewijzigd
Explosiegevaar
Verkeersinformatie
Wegversmalling
Wegafsluiting
Wind
Gladheid
Manifestatie
Mist
Ongeval
Gevaar
Parkeerplaats
Oponthoud
Verboden in te rijden
Sneeuw/ijs
Werkzaamheden
File
Druk op de draaiknop als de huidige
geluidsbron op het display wordt
weergegeven.
Het snelkeuzemenu van de geluidsbron verschijnt en geeft toegang tot:
Selecteer Verkeersinfo (TA) en druk
ter bevestiging op de draaiknop
voor toegang tot de desbetreffende
instellingen.
Verkeersinfo (TA)
De functie TA (Traf c Announcement) geeft voorrang aan het
luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd
moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt,
goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven
(Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de
verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen,
wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Verkeersinformatie beluisteren TA
- het station zendt verkeersinformatie uit.
- het station zendt geen verkeersinformatie uit.
- de weergave van verkeersinformatie is uitgeschakeld.
275
06
RADIO
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
RADIO
NAV TRAFFIC
MEDIA
RADIO
NAV TRAFFIC
MEDIA
Selecteren van een zender
Druk tijdens het luisteren naar de
radio op OK.
Het snelkeuzemenu van de radiofunctie verschijnt en geeft toegang
tot de volgende opties:
Selecteer de gewenste functie en
druk op OK om te bevestigen en
de desbetreffende instellingen te
wijzigen.
Verkeersinfo (TA)
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat
de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit
verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de
RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets
te maken met een storing in de autoradio.
RDS - Regionale functie
Druk op de toets RADIO om de
alfabetische lijst met lokaal te
ontvangen zenders weer te geven.
Druk langer dan 2 seconden op een van de numerieke toetsen
om de zender waarop is afgestemd op te slaan. U hoort een
geluidssignaal ter bevestiging.
Druk op de numerieke toets om naar de zender te luisteren die
onder die toets is opgeslagen.
RDS
Radiotekst
Regionaal prog.
RADIO
Draai als het scherm RADIO wordt weergegeven
aan de draaiknop of gebruik de 4-weg
navigatietoets om de vorige of volgende
voorkeuzezender te selecteren.
Druk tijdens het luisteren naar de radio op de
toetsen   om automatisch te zoeken naar
lagere of hogere frequenties.
Selecteer het gewenste station met de
draaiknop en druk om te bevestigen.
AM
276
07
MULTIMEDIASPELERS
CD, MP3/WMA-CD, SD-kaart MP3 / WMA /
USB-speler
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard
ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze
niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor
het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in
(maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
De autoradio speelt bestanden met de extensie ".mp3" en een
bitrate van 8 tot 320 Kbps en bestanden met de extensie ".wma" en
een bitrate van 5 tot 384 Kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden
afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u...) kunnen
niet worden afgespeeld.
De formaten MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio Layer 3)
en WMA (afkorting van Windows Media AudioM, eigendom van
Microsoft) zijn standaarden voor het comprimeren van geluid die
de mogelijkheid bieden enkele tientallen nummers op één CD te
plaatsen.
Aansluiten van een IPod :
Sluit de IPod met de USB-aansluiting aan voor het afspelen van
MP3-bestanden (beperkt aantal functies).
Sluit de IPod met de AUX-aansluiting aan voor het afspelen van
ITunes-bestanden.
Een USB-stick moet geformateerd zijn naar FAT 32 om te kunnen
worden afgespeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder
speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of
de weergave te voorkomen.
Schakel de functie USB of SD-kaart uit voordat u de SD-kaart of de
USB-stick uit de speler verwijdert.
Om diefstal te voorkomen, is het raadzaam de SD-kaart of de USB-
stick te verwijderen voordat u de auto met geopend dak verlaat.
Informatie en adviezen
277
07
MEDIA
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MNO
8
TUV
7
PQRS
9
WXYZ
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV ESC TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
RADIO
NAV TRAFFIC
MEDIA
Selecteren / beluisteren
CD, MP3-/WMA-CD, SD-kaart MP3 /
WMA / USB-speler
Het afspelen of weergeven van een MP3-/WMA-speellijst kan
worden beïnvloed door het gebruikte programma voor het branden
van de CD en/of de instellingen. Wij raden u aan voor het branden
van een CD de standaard ISO 9660 te gebruiken.
Druk op de toets MEDIA.
Selecteer de functie Kies geluidsbron
en druk op OK om te bevestigen.
Druk op deze toets.
Selecteer de gewenste geluidsbron.
Druk op OK om te bevestigen. Het
afspelen begint.
Kies geluidsbron
Druk nogmaals op de toets MEDIA of
selecteer de functie Menu Media en
druk op OK om te bevestigen.
Draai, als het scherm MEDIA wordt
weergegeven, aan de draaiknop om
de vorige of de volgende compatibele
geluidsbron te selecteren.
Menu Media
De lijst met nummers of MP3-/WMA-bestanden verschijnt onder
het Menu Media.
Plaats de audio- of MP3-CD in de
speler, de SD-kaart in de SD-
kaartspeler en de USB-stick in de
USB-speler. Het afspelen begint
automatisch.
MP3-CD's, SD-kaarten en USB-sticks zijn compatibele geluidsdragers.
MULTIMEDIASPELERS
278
07
MEDIA
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MNO
8
TUV
7
PQRS
9
WXYZ
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV ESC TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
RADIO
NAV TRAFFIC
MEDIA
Selecteer Juxeboxbeheer, vervolgens
Kopiëren en druk bij elke stap op OK
om te bevestigen.
Druk op de toets MEDIA. Druk
nogmaals op de toets MEDIA of
selecteer Menu Media en druk ter
bevestiging op OK.
Plaats een audio-/MP3-CD, een
USB-stick of een SD-kaart.
Jukebox
Kopiëren
Controleer of de desbetreffende MEDIA-bron actief is (CD, USB of
SD-kaart).
Selecteer bijvoorbeeld Bestanden van
mp3-disc kopiëren en druk op OK om
te bevestigen.
Selecteer de gewenste tracks en
vervolgens Selectie kopiëren of
selecteer alle tracks via Alles kopiëren.
Selecteer [Nieuwe map] om een nieuw
bestand te creëren of selecteer een
bestaand bestand (vooraf gecreëerd).
Bestanden van mp3-disc kopiëren
[Nieuwe map]
Bestandsnaam invoeren: kies Ja om
deze te wijzigen of Nee.
Selecteer bij het kopiëren van een
MP3-CD achtereenvolgens Kopiëren
en beluisteren, Snel kopiëren /
Standaardkwaliteit (128 kbit/sec)
of Hoge kwaliteit (192 Kbit/sec) en
selecteer daarna Kopiëren starten.
Bevestig de waarschuwingsmelding
door op OK te drukken: het kopiëren
wordt gestart.
OK
Ja
Nee
Als het contact tijdens het kopiëren wordt afgezet, zal het kopiëren worden
onderbroken. Zodra het contact weer wordt aangezet, wordt het kopiëren
hervat.
MULTIMEDIASPELERS
Kopiëren van een CD, bestanden van een USB-stick of
een SD-kaart naar de harde schijf
279
07
MEDIA
MEDIA
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
RADIO
NAV TRAFFIC
MEDIA
RADIO
NAV TRAFFIC
MEDIA
Druk op de toets MEDIA.
Druk opnieuw op de toets MEDIA of
selecteer het "Menu Media" en druk
op OK om te bevestigen.
Selecteer "Jukeboxbeheer" en druk
op OK om te bevestigen.
Selecteer "Afspeelopties" en druk op
OK om te bevestigen.
Kies "Mappen & bestanden" of
"Afspeellijsten" en druk vervolgens op
OK om te bevestigen.
Afspelen vanuit de jukebox
Jukeboxbeheer
Druk op de toets MEDIA.
Druk nogmaals op de toets MEDIA of
selecteer "Menu Media" en druk op
OK om te bevestigen.
Selecteer "Jukeboxbeheer" en druk
op OK om te bevestigen.
Jukebox
Een album hernoemen of verwijderen
Selecteer het afspelen van een andere bron dan de Jukebox
(CD, radio, enz. ...).
Controleer, alvorens een nummer of album te hernoemen of
te verwijderen, of de actieve geluidsbron een andere is dan de
Jukebox.
MULTIMEDIASPELERS
Selecteer "Wissen/hernoemen" en
druk op OK om te bevestigen.
Druk op de toets ESC om terug te keren naar het eerste
bestandsniveau.
In de Jukebox kunnen afspeellijsten worden aangemaakt.
"Menu "Media""> Jukeboxbeheer"> "Afspeellijsten creëren". Voeg
de gewenste tracks één voor één toe en sla de wijzigingen op.
Selecteer vervolgens de afspeelmodus "Afspeellijsten".
Wissen/hernoemen
280
07
MEDIA
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MNO
8
TUV
7
PQRS
9
WXYZ
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV ESC TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
MEDIA
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
RADIO
NAV TRAFFIC
MEDIA
RADIO
NAV TRAFFIC
MEDIA
Sluit het externe apparaat (MP3-speler/camcorder, fototoestel…)
met een JACK/RCA-audiokabel aan op de RCA-aansluitingen
(wit en rood (audio-aansluiting), geel (video-aansluiting)) in het
dashboardkastje.
Druk op de toets MEDIA en druk
nogmaals op de toets of selecteer de
functie Menu "Media" en druk op OK
om te bevestigen.
Selecteer de geluidsbron AUX
en druk op OK om te bevestigen,
waarna het afspelen automatisch
begint.
Selecteer "Selecteer media" en
vervolgens "Extern toestel (AV)" en
druk op OK om deze te activeren.
Extern toestel
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de externe
apparatuur zelf.
Aux-ingang (AUX) gebruiken
Als de AUX-aansluiting niet is geactiveerd, selecteer dan "Beheer
extern toestel (Aux)" om deze te activeren.
Een video-DVD afspelen
Selecteer de gewenste videobron (Extern toestel (AV), video-DVD).
Druk op OK om te bevestigen. De DVD wordt afgespeeld.
Druk op de toets MEDIA om toegang
te krijgen tot het Menu Media of de
functies van het DVD-menu voor
de beeldinstellingen (helderheid/
contrast, beeldformaat...).
Als de DVD niet op het display wordt
weergegeven, druk dan op de toets
MODE om toegang te krijgen tot het
MEDIA-scherm waarop het DVD-
scherm wordt weergegeven.
Plaats de DVD in de speler. De DVD wordt
automatisch afgespeeld.
Met de 4-weg navigatietoets en de verchroomde draaiknop kan de
cursor van de DVD-selectie worden verplaatst. Door op de toets
of te drukken kan een hoofdstuk worden gekozen.
MULTIMEDIASPELERS
Audio-/video-/RCA-kabel niet bijgeleverd
281
08
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
Kiezen tussen bluetooth-telefoon en
interne telefoon
Druk op TEL OPNEMEN om de
bluetooth-telefoon of de interne
telefoon te activeren.
TELEFONEREN
Selecteer Menu "Telefoon", daarna
"Telefoon selecteren" en kies
vervolgens tussen "Geen", "Bluetooth
telefoon" of "Interne telefoon". Druk bij
elke stap op OK om te bevestigen.
Het systeem kan niet tegelijkertijd aan een bluetooth-telefoon en
aan een simkaart (interne telefoon) gekoppeld zijn.
In dat geval wordt de index gesynchroniseerd met de Bluetooth-
telefoon.
282
08
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
* De beschikbare telefoonfuncties zijn afhankelijk van het netwerk, de
simkaart en de compatibiliteit met de gebruikte Bluetooth-apparatuur.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en uw provider voor
meer informatie over de beschikbare functies.
TELEFONEREN
Bluetooth-telefoon koppelen/
Eerste koppeling
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree set
van de Peugeot Connect 3D Nav mag om veiligheidsredenen en
vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de
bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto
en met aangezet contact.
Ga voor meer informatie over bijvoorbeeld de compatibiliteit en
extra ondersteuning naar www.peugeot.nl.
Activeer de Bluetooth-functie van de telefoon en
controleer of deze "voor alle apparatuur zichtbaar"
is (zie de gebruiksaanwijzing van uw telefoon).
Als geen enkele telefoon gekoppeld
is, geeft het systeem de mogelijkheid
"Telefoon koppelen". Selecteer "Ja" en
druk op OK om te bevestigen.
Voer de toegangscode in met de
telefoon. De in te voeren code wordt
weergegeven op het display van het
systeem.
Druk om een andere telefoon te
koppelen op de toets TEL, selecteer
achtereenvolgens Menu "Telefoon",
"Telefoon selecteren" en "Bluetooth-
telefoon koppelen". Selecteer
vervolgens de gewenste telefoon.
Druk bij elke stap op OK om te
bevestigen.
Als de telefoon is gekoppeld, kan de Peugeot Connect 3D Nav
het adresboek en de gesprekkenlijst synchroniseren. Deze
synchronisatie kan enkele minuten duren * .
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen (zie de
gebruiksaanwijzing van de telefoon).
Druk op de toets OPNEMEN.
Selecteer "Telefoon zoeken" en druk
op OK om te bevestigen. Selecteer
vervolgens de naam van de telefoon.
Telefoon zoeken
Druk om de koppeling ongedaan te maken op de toets TEL en
selecteer achtereenvolgens "Telefoon verbinden" en "Telefoon
wissen".
283
08
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
* De beschikbare telefoonfuncties zijn afhankelijk van het netwerk, de
simkaart en de compatibiliteit met de gebruikte Bluetooth-apparatuur.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en uw provider voor
meer informatie over de beschikbare functies. Een overzicht van de
meest geschikte telefoons is verkrijgbaar via het netwerk.
TELEFONEREN
Bluetooth-telefoon koppelen
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set
van de Peugeot Connect 3D Nav mag om veiligheidsredenen en
vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de
bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto
en met aangezet contact.
Activeer de Bluetooth-functie van de telefoon en
controleer of deze "voor alle apparatuur zichtbaar" is.
Als de telefoon is gekoppeld, kan de Peugeot Connect 3D Nav
het adresboek en de gesprekkenlijst synchroniseren. Deze
synchronisatie kan enkele minuten duren *.
Druk op de toets OPNEMEN.
De lijst met eerder gekoppelde telefoons (maximaal 4) verschijnt
op het multifunctionele display. Selecteer de gewenste telefoon en
vervolgens "Telefoon verbinden" om deze opnieuw te koppelen.
Selecteer "Telefoon wissen" om de koppeling ongedaan te maken.
284
08
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MNO
8
TUV
7
PQRS
9
WXYZ
0
*
#
1
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MNO
8
TUV
7
PQRS
9
WXYZ
0
*
#
1
NAV TRAFFIC
ADDR
BOOK
SETUP
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MNO
8
TUV
7
PQRS
9
WXYZ
0
*
#
1
Verwijder de houder door op de uitwerpknop te
drukken.
Plaats de SIM-kaart in de houder
en steek deze in de lade.
Voer stap 1 nogmaals uit om de SIM-kaart weer te verwijderen.
Het plaatsen van de SIM-kaart vraagt de volledige aandacht van
de bestuurder en mag daarom uitsluitend worden uitgevoerd bij
stilstaande auto.
Voer de PIN-code in met behulp van
het toetsenbord, selecteer OK en
bevestig.
Wanneer het systeem u vraagt
"Omschakelen naar intern toestel?"
selecteert u "Ja" als u de SIM-kaart
wilt gebruiken voor uw persoonlijke
telefoongesprekken. Anders zullen
alleen de noodoproep en de
diensten gebruik maken van de
SIM-kaart.
PIN onthouden
Vink bij het invoeren van de PIN-code het vakje PIN onthouden,
zodat u de PIN-code de volgende keer niet meer hoeft in te voeren.
Gebruiken van de geïntegreerde telefoon
met SIM-kaart
TELEFONEREN
Als de SIM-kaart is geplaatst, kan het systeem het adresboek en
het gespreksoverzicht synchroniseren.
Deze synchronisatie kan enkele minuten duren.
Wanneer u voor het voeren van persoonlijke telefoongesprekken niet
hebt gekozen voor de geïntegreerde telefoon, kunt u altijd een Bluetooth-
telefoon aan het audiosysteem van uw auto koppelen.
285
08
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
2
ABC
3
DEF
5
JKL
4
GHI
6
MN
O
8
TUV
7
PQRS
9
WXY
Z
0
*
#
1
RADIO MEDIA
NAV TRAFFIC
SETUP
ADDR
BOOK
Druk op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar
om de oproep te accepteren of om het gesprek te
beëindigen.
Selecteer "Ja" om de oproep te
accepteren of "Nee" om de oproep
te weigeren en bevestig door op OK
te drukken.
Een oproep ontvangen
Bellen
Wanneer u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-
upvenster op het display.
Druk op de toets OPHANGEN om het
gesprek te beëindigen of druk op OK,
selecteer "Gespr. beëind." en bevestig
door op OK te drukken.
Gespr. beëind.
Druk op de toets OPNEMEN.
Het telefoonnummer kunt u ook kiezen uit het adresboek. Selecteer
daarvoor "Bellen vanuit adresboek". Met de Peugeot Connect 3D
Nav kunnen maximaal 4096 adresbestanden worden opgeslagen.
Selecteer "Nummer bellen" en
kies het nummer met het virtuele
toetsenbord op het display.
Selecteer de functie Menu "Telefoon"
en druk op OK om te bevestigen.
Nummer bellen
Menu "Telefoon"
De lijst met de laatste 20 vanuit de auto gevoerde telefoongesprekken
verschijnt onder het Menu "Telefoon". U kunt een nummer selecteren
en op OK drukken om naar dit nummer te bellen.
Ja Nee
Met de toets OPNEMEN kunt u de oproep accepteren, met de
toets OPHANGEN kunt u de oproep weigeren.
TELEFONEREN
U kunt altijd rechtstreeks via de telefoon bellen; zet
in dat geval echter uit veiligheidsoverwegingen de
auto stil.
Het is verboden om tijdens het rijden de telefoon te bedienen. Wij raden u
uit veiligheidsoverwegingen aan de auto stil te zetten of de toetsen op het
stuurwiel te gebruiken.
Druk langer dan twee seconden op het uiteinde van de
stuurkolomschakelaar om het adresboek te openen.
286
09
MEDIA
TRAFFIC
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
BASISFUNCTIE
KEUZE A
KEUZE B...
keuze A1
keuze A2
1
2
3
2
3
Menu Verkeer
Alle berichten op traject
Berichten lteren
1
2
3
Uitgeschakeld
4
Waarschuwingsberichten op traject
3
Alleen waarschuwingsberichten
3
Alle soorten berichten
3
Filter op afstand
3
Binnen een straal van 3 km
4
Binnen een straal van 5 km
4
Binnen een straal van 10 km
4
Binnen een straal van 50 km
4
Bij het raadplegen van een bericht
Gesproken berichten
2
3
Bij de ontvangst van het bericht
3
Informatie TMC-zender
2
Menu Media
Audio-CD / Mp3-CD/ Audio-DVD /
Video-DVD
Bron kiezen
1
2
3
Jukebox
3
SD-kaart
3
USB
3
Aux-aansluiting (audio/video)
3
Kopiëren
Jukeboxbeheer
2
3
Mappen & bestanden
4
Map creëren
3
Verwijderen/hernoemen
3
Playlist opstellen
3
Afspeelopties
3
Playlists
4
Status geheugen
3
Raadpleeg het gedetailleerde menu Audio-
instellingen op de volgende bladzijde.
Audio-instellingen
2
3
Beeldformaal
Video-instellingen
2
3
Talen
3
Instellingen display
3
Helderheid
4
Contrast
4
Kleuren
4
287
NAV
RADIO
Video-standaard (AUX)
3
Initialiseren video-instellingen
3
Off / Audio / Audio en video
Beheer aux-aansluiting
2
3
Menu Radio
AM-/FM-band
1
2
Frequentie kiezen
2
Raadpleeg het onderstaande menu
Audio-instellingen
Audio-instellingen
2
3
Menu Audio-instellingen
Bal./Fader
1
2
Bass / hoge tonen
2
Geluidssfeer
2
Geen
3
Klassiek
3
Jazz
3
Rock/pop
3
Techno
3
Vocaal
3
Achterluidsprekers uitschakelen
2
Loudness
2
Automatische correctie volume
2
Audio-instellingen initialiseren
2
Menu Navigatie
Navigatie stoppen / Navigatie hervatten
1
2
Bestemming invoeren
2
Nieuw adres invoeren
3
Land
4
Plaats
4
Straat
4
Huisnummer
4
Navigatie starten
4
Postcode
4
Aan adresboek toevoegen
4
Kruising
4
Stadscentrum
4
GPS coördinaten
4
Invoer op kaart
4
Navigatie naar huis
3
Vanuit laatste bestemmingen
3
Vanuit adresboek
3
Etappes
2
Etappe toevoegen
3
Nieuw adres invoeren
4
Navigatie naar huis
4
Vanuit adresboek
4
Vanuit laatste bestemmingen
4
Route aanpassen
3
Etappe vervangen
3
Etappe verwijderen
3
FM-band
3
AM-band
3
288
ADDR
BOOK
Route herberekenen
3
Snelste route
4
Kortste route
4
Compromis tijd/afstand
4
POI dichtbij
POI zoeken
2
3
Dichtbij bestemming
3
In een plaats
3
In een land
3
Langs de route
3
Navigatiecriteria
Navigatie-opties
2
3
Dichtbij bestemming
4
Kortste route
4
Compromis tijd/afstand
4
Betaalde dienst
4
Rekening houden met verkeer
Instellingen
2
3
Zonder omleiding
4
Met bevestiging
4
Automatisch
4
Uitsluitingen
3
Geen autosnelwegen
4
Geen tolwegen
4
Geen tunnels
4
Geen veerboten
4
Route herberekenen
3
Menu Adresboek
Nieuw bestand aanmaken
1
2
Beschikbare ruimte weergeven
2
Adresboek exporteren
2
Alle gespr. omschrijvingen wissen
2
Alle bestanden verwijderen
2
Inhoud "Mijn adressen" wissen
2
Menu Telefoon
Nummer kiezen
1
2
Bellen vanuit adresboek
2
Gesprekslijsten
2
Berichten
2
Telefoon selecteren
2
Een telefoon zoeken
4
Geen
3
Bluetooth telefoon
3
Geïntegreerde telefoon
3
Bluetooth telefoon koppelen
3
Een telefoon ontkoppelen
5
Telefoon hernoemen
5
Telefoon verwijderen
5
Alle telefoons verwijderen
5
Details weergeven
5
289
SETUP
Instellingen
2
Automatisch antwoordsysteem
3
Beltoon selecteren
3
Volume beltoon instellen
3
Nummer SMS-centrale invoeren
3
Interne telefooninstellingen
3
Oproep automatisch aannemen
3
Oproepsignaal (?)
3
Status weergeven
3
Oproepsignaal activeren
3
Oproepsignaal deactiveren
3
Doorsturen (?)
3
Status weergeven
3
Doorsturen activeren
3
Doorsturen deactiveren
3
Mijn nummer niet weergeven
3
Netwerk kiezen
3
Netwerk automatisch instellen
3
Netwerk handmatig instellen
3
Zoeken naar netwerken
3
Instellingen PIN-code
3
PIN -code wijzigen
3
Geactiveerd
4
Gedeactiveerd
4
PIN-code opslaan
3
Status SIM-kaartgeheugen
3
Menu SETUP
Talen
Talen en gesproken functies
1
2
3
Deutsch
4
English
4
Español
4
Français
4
Italiano
4
Nederlands
4
Polski
4
Instellingen spraakherkenning
3
Spraakherkenning actief
4
Gebruiksadviezen
4
Portuguese
4
Uitgangspunten
5
Voorbeelden
5
Tips
5
Inleren eigen stem
4
Opnieuw inleren
5
Huidige inleerprocedure wissen
5
Volume spraaksynthese
3
Datum en tijd
2
Datum en tijd instellen
3
Formaat datum
3
Formaat tijd
3
290
Weergave
2
Helderheid
3
Achtergrondkleur
3
Steel
4
B lue light (alleen in overdag)
4
Orange Ray
4
Blue Flame
4
Kaartkleur
3
Kaart in dagmodus
4
Kaart in nachtmodus
4
Kaart in automatische dag/nachtmodus
4
Eenheden
2
Temperatuur
3
Celsius
4
Fahrenheit
4
Afstand
3
km
4
miles
4
Systeeminstellingen
2
Fabr.instellingen herstellen
3
Softwareversie
3
Automatisch bladeren
3
291
In de onderstaande tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw Peugeot Connect 3D Nav.
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, muziekstijl, loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen,
hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de
middelste stand te zetten, de muziekstijl "Lineair"
te selecteren en de functie Loudness in de stand
"Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd
en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is
geselecteerd.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
autoradio wordt herkend.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven
in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk
"Audio".
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, muziekstijl) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op
0, zonder een muziekstijl te selecteren.
292
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets RADIO en selecteer "Gol engte"
en vervolgens Menu "Radio" om het golfbereik
terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn
opgeslagen.
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om
het systeem te laten controleren of er een sterkere
zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de "RDS"-functie uit via het snelmenu
als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op
hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van
de motor wordt het
systeem na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het
systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
293
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De optie
"Verkeersbericht" is
aangevinkt, maar de les
op de route worden niet
direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de pictogrammen van
de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is
afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Het berekenen van de
route lijkt soms langer te
duren dan normaal.
Het systeem kan tijdelijk trager worden als gelijktijdig met het berekenen
van de route een CD/DVD naar de Jukebox gekopieerd wordt.
Wacht met het starten van de navigatie tot het
kopiëren van de CD/DVD is voltooid of breek het
kopiëren af.
Het geluidssignaal
van de "Risicozones"
functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Activeer het geluidssignaal in Menu "Navigatie",
Instellingen, Instellen risicozones.
Het volume van het geluidssignaal is op een minimumniveau ingesteld. Verhoog het volume van het geluidssignaal tijdens
het passeren van een "Risicozone".
Werkt de noodoproep
zonder simkaart?
Nee, sommige Europese reglementen schrijven voor dat een simkaart
moet zijn geplaatst om een noodoproep te kunnen activeren.
Plaats een geldige simkaart in het klepje.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart.
Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten
een signaal ontvangt (druk lang op de toets
SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
294
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De route wordt niet
berekend.
De vermijdcriteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling
(bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol
bevindt).
Controleer de vermijdcriteria in het "Vermijdcriteria
("Routeopties" - Menu "Navigatie").
Na het plaatsen van een
CD dient u enige tijd te
wachten.
Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een
aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden
duren.
Dit is een normaal verschijnsel.
Het lukt me niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld
of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
- Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
- Controleer of uw telefoon zich in het zicht van
het systeem bevindt.
De Bluetooth-telefoon is niet compatible met het systeem. Een overzicht van compatible Bluetooth-telefoons
is verkrijgbaar bij het netwerk.
Het signaal van de
aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Verhoog het volume van de Peugeot Connect
3D Nav , eventueel tot het maximum en verhoog,
indien nodig, het geluidsniveau van de telefoon.
Het systeem kan geen
DVD's afspelen.
Het is mogelijk dat uw DVD een andere regiocode heeft. Gebruik DVD's met de juiste regiocode.
Het lukt me niet om de
CD naar de Jukebox te
kopiëren.
U hebt niet de juiste bron geselecteerd. Wijzig de actieve bron om de CD als bron te
selecteren.
De CD is voorzien van een kopieerbeveiliging. Het is normaal dat een beveiligde CD niet kan
worden gekopieerd.
295
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het systeem ontvangt
geen SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem. Gebruik uw simkaart en de geïntegreerde
telefoon.
De gebruikte simkaart is een duokaart. Gebruik de originele simkaart om SMS-berichten
te kunnen ontvangen.
Het lukt me niet om de
risicozone-POI's bij te
werken.
Het "Persoonlijk POI bijwerken"- Menu "Navigatie" wordt niet
weergegeven.
Controleer of het gebruikte medium voor de
update (SD-kaart of USB-stick) correct is
geplaatst.
Er verschijnt een foutmelding aan het einde van de procedure. - Herhaal de volledige procedure.
- Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als het
probleem zich blijft voordoen.
- Controleer of de gegevens op het MEDIUM
zijn geleverd door een of ciële partner van
PEUGEOT.
De vocale frequenties
(DTMF) zijn niet
geactiveerd als ik in
gesprek ben en op
een van de numerieke
toetsen druk.
De numerieke toetsen van het toetsenbord zijn tijdens een gesprek alleen
geactiveerd als de telefoonweergave is geselecteerd.
Druk om de numerieke toetsen te activeren op de
toets MODE tot de telefoon op het display wordt
weergegeven.
Er verschijnt een gevaarlijke
verkeerssituatie op het
display die betrekking heeft
op een weg die niet op mijn
route ligt.
Er verschijnen gevaarlijke verkeerssituaties die zich in de buurt bevinden
van een bepaald punt op de kaart en afhankelijk zijn van de rijrichting.
Het is mogelijk dat er een waarschuwing verschijnt
bij het kruisen van, of parallel rijden aan een weg
met een "Risicozone".
296
297
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in
uw auto functioneert.
Peugeot Connect Nav+
01 Basisfunctie - Bedieningspaneel
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Wanneer de eco-modus is geactiveerd schakelt
het systeem zichzelf na het afzetten van de motor
automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen
raakt.
INHOUD
02 Bediening op stuur
03 Werking
04 Navigatie
05 Verkeersinformatie
06 Telefoneren
07 Radio
08 Multimediaspelers
09 Audio-instellingen
10 Configuratie
11 Menustructuur display
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
298
300
301
303
316
319
329
332
338
339
340
GPS-NAVIGATIE
MULTIMEDIA-AUTORADIO/
BLUETOOTH-TELEFOON
Veelgestelde vragen
blz.
344
01
298
Selecteren:
- vorige/volgende radiozender
(automatisch).
- vorige/volgende nummer van een CD
of mediaspeler.
-
linker of rechter gedeelte van het scherm
als er een menu wordt weergegeven.
Links/rechts voor de functie " De kaart
verplaatsen ".
Huidige bewerking
afbreken, terug naar
vorige map.
Lang indrukken: terug
naar vorige weergave.
Toegang tot het menu
" Con guratie ".
Lang indrukken:
toegang tot het GPS-
bereik en de demo-
modus.
Toegang tot het menu
" Verkeersinformatie
TMC " en weergave
van de actuele
verkeersinformatie.
Selecteren:
- vorige/volgende item in een lijst of een
menu.
- vorige/volgende mediabestand.
- vorige/volgende radiofrequentie (stap
voor stap).
- vorige/volgende MP3-bestand.
Omhoog/omlaag voor de functie " De kaart
verplaatsen ".
BASISFUNCTIES
Toegang tot het menu
" Navigatie " en
weergave van de laatste
bestemmingen.
Kort indrukken (motor
afgezet): aan/uit.
Kort indrukken (draaiende
motor): uit-/inschakelen
van geluidsbron.
Toets MODE : Selecteren
van het type permanente
weergave.
Lang indrukken: Black
panel-functie (DARK).
Draaiknopje voor selecteren en bevestigen:
Selecteren van een item op het display en bevestigen
van uw keuze door het knopje kort in te drukken.
Als er geen menu of lijst wordt weergegeven: druk
het knopje kort in om een contextmenu op te vragen,
afhankelijk van de weergave op het scherm.
Draaien bij weergave van de kaart: in/-uitzoomen op de
kaart.
Instellen geluidsvolume
(het geluidsvolume
van elke geluidsbron
wordt afzonderlijk
ingesteld, ook dat van de
verkeersinformatie en de
navigatie-aanwijzingen).
01
299
Lang indrukken: resetten
van het systeem.
Toegang tot het menu
" Telefoon " en weergave van de
laatste gesprekken of inkomend
gesprek accepteren.
BASISFUNCTIES
Kort indrukken: selecteren van een opgeslagen
radiozender.
Lang indrukken: in het geheugen opslaan van de
huidige radiozender.
Toegang tot het Menu " MUSIC " en weergave van de tracks
of de afspeellijsten van de CD/MP3/Apple
®
-apparatuur.
Lang indrukken: weergave van het paneel met audio-
regelknoppen voor de geluidsbron "MEDIA" (CD/USB/iPod/
Streaming/AUX).
Toegang tot het menu " RADIO " en
weergave van de zenderlijst.
Lang indrukken: weergave van het
paneel met audio-regelknoppen voor de
geluidsbron tuner.
02
300
RADIO: selecteren van de vorige/volgende
voorkeuzezender.
Selecteren van het volgende item uit het
adresboek.
Toets SRC/TEL :
wijzigen van de geluidsbron,
bellen vanuit het adresboek,
telefoon opnemen/ophangen,
langer dan 2 seconden indrukken:
toegang tot het adresboek.
RADIO: selecteren van de vorige
radiozender in de lijst.
Lang indrukken: automatisch zoeken
naar zenders in a opende volgorde.
CD: selecteren van het vorige nummer.
CD: ingedrukt houden: snel
terugspoelen.
RADIO: selecteren van de volgende radiozender in de lijst.
Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in
oplopende volgorde.
CD: selecteren van het volgende nummer.
CD: ingedrukt houden: snel vooruitspoelen.
Volume verhogen.
Volume verlagen
Mute; geluid onderbreken:
gelijktijdig indrukken
van de toetsen van de
volumeregeling.
Geluid weer inschakelen:
indrukken van een van
de twee toetsen van de
volumeregeling.
STUURKOLOMSCHAKELAARS
03
301
Raadpleeg de rubriek "Menustructuur display" voor een
gedetailleerd overzicht van de menu's.
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht,
niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder
schoonmaakmiddel.
"RADIO"
" TELEFOON "
(tijdens communicatie)
SETUP : INSTELLINGEN:
datum en tijd, con guratie weergave, geluid,
parameters auto.
Geluidsbron veranderen:
RADIO : RADIO als geluidsbron.
MUSIC: MUSIC als geluidsbron.
Druk een paar keer achter elkaar op de toets MODE om naar de volgende menu's te gaan:
" KAART OP VOLLEDIG
SCHERM "
" KAART OP VERKLEIND
SCHERM "
(tijdens navigatie)
ALGEMENE WERKING
03
302
Door de draaiknop in te
drukken krijgt u toegang tot de
snelkeuzemenu's.
Weergave afhankelijk van de context
RADIO:
TA in-/uitschakelen
RDS in-/uitschakelen
MULTIMEDIASPELERS, CD
OF USB (afhankelijk van
media):
Afspeelwijze:
Normaal
Willekeurig
Willekeurig op elk medium
Herhalen
TELEFOON (tijdens
communicatie):
Privémodus
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG
OF VERKLEIND SCHERM:
Navigatie stoppen / hervatten
Een bestemming kiezen
Adres invoeren
Index
GPS-coördinaten
Alternatieve route
De kaart verplaatsen
Info plaats
Als bestemm. Kiezen
Als etappe kiezen
Deze plaats opslaan (contacten)
Kaartmodus verlaten
Navigatiecriteria
In de wacht zetten
DTMF-tonen
Ophangen
1
1
1
1
1
1
1
1
2
2
2
2
2
1
2
2
2
1
1
1
1
1
1
Veranderen van frequentieband
FM
AM
2
2
1
Verkeersbericht
1
ALGEMENE WERKING
04
303
Overzicht van de laatste bestemmingen.
" Navigatie "
Selecteer " Opties " in het navigatiemenu en vervolgens
" Laatste bestemmingen wissen " en bevestig uw keuze
om de laatste bestemmingen te wissen. Selecteer " Ja " en
bevestig uw keuze.
Het is niet mogelijk om één enkele bestemming te wissen.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
" Bestemming kiezen "
" Etappes en route "
" Opties "
" Kaartbeheer "
" Navigatie stoppen /
hervatten "
Druk op NAV .
of
Om optimaal te pro teren
van alle functies van uw
navigatiesysteem is het
raadzaam regelmatig de
kaartgegevens te updaten.
Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of bestel uw update
van de kaartgegevens op
http://peugeot.navigation.com
Druk kort op het uiteinde van
de lichtschakelaar om de
laatste gesproken instructie te
herhalen.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Naar het menu "Navigatie"
04
304
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Een nieuwe bestemming kiezen
Een bestemming kiezen
Selecteer " Een bestemming kiezen "
en bevestig uw keuze, selecteer dan
" Adres invoeren " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Land " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Plaats " of "Postcode" en
bevestig uw keuze.
Selecteer één voor één de letters van
de plaats of de cijfers van de postcode
en bevestig elk karakter steeds met het
draaiknopje.
Selecteer een plaats uit de lijst en
bevestig uw keuze.
U kunt ook een lijst met plaatsen in
het opgegeven land opvragen door
een paar letters op te geven en dit te
bevestigen met "Lijst" .
Vul de gegevens zoals " Weg " en
" Nummer/Kruising " op dezelfde manier in.
Selecteer " Opslaan " om de adreskaart op te slaan.
U kunt maximaal 400 kaarten opslaan.
Bevestig met " OK " om het navigeren te
starten.
Selecteer een navigatiecriterium:
" Snelste route ", " Kortste route "
of beste route " Afstand/Tijd ", en
selecteer indien gewenst, aanvullende
criteria zoals: " Met tolwegen ", " Met
veerpont ", of " Verkeersinformatie "
en bevestig uw keuze met " OK ".
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
305
Naar één van de laatste bestemmingen
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Selecteer de gewenste bestemming en
bevestig uw keuze om het navigeren te
starten.
Naar een contact uit het adresboek
Selecteer en bevestig " Bestemming
kiezen ", selecteer vervolgens
" Adresboek " en bevestig uw keuze.
Selecteer de gewenste bestemming en
bevestig uw keuze met " OK " om het
navigeren te starten.
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Navigeren naar een contact is alleen mogelijk als voor dit contact
een adres is opgegeven in het radio-/navigatiesysteem.
De laatste bestemmingen wissen
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Selecteer " Opties " en bevestig uw
keuze. Selecteer vervolgens " De laatste
bestemmingen wissen " en bevestig.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
306
Selecteer en bevestig " Bestemming
kiezen ", selecteer " GPS-coördinaten "
en bevestig uw keuze.
Voer de GPS-coördinaten in en bevestig
uw invoer met " OK " om het navigeren
te starten.
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
GPS-coördinaten als bestemming invoeren Naar een punt op de kaart
Druk, als de kaart op het scherm wordt
weergegeven, op OK om naar het
contextmenu te gaan. Selecteer dan
" Kaart verplaatsen " en bevestig uw
keuze.
Druk op OK voor het contextmenu van
de functie " Kaart verplaatsen ".
Selecteer " Als bestemming kiezen " of
" Als tussenstop kiezen " en bevestig
uw keuze.
Verplaats de cursor op het scherm
met de navigatietoets om een
bestemmingspunt te kiezen.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
307
Naar Points of Interest (POI)
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de
omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).
Selecteer "Een bestemming kiezen" en
bevestig dit, selecteer vervolgens "Een
adres invoeren" en bevestig dit.
Selecteer en bevestig " POI " en
selecteer en bevestig dan " Rondom
huidige plaats " om een POI in de buurt
te zoeken.
Selecteer en bevestig " POI " om
een POI in een etappe op te nemen,
selecteer vervolgens " Op de route " en
bevestig uw keuze.
Om een POI als bestemming op te
geven moet u eerst het land en de
plaats opgeven (zie "Naar nieuwe
bestemming"), vervolgens " POI "
selecteren en bevestigen en dan
" Dichtbij " selecteren en bevestigen.
Zoek een POI in één van de rubrieken
op de volgende pagina's.
Selecteer " Zoeken op Naam " om POI's op naam in plaats van op
afstand te zoeken.
Selecteer de gewenste POI en bevestig
uw keuze met " OK " om het navigeren
te starten.
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
308
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points of Interest
in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit pictogram in te
zoomen kunt u de verschillende Points of Interest bekijken.
Tankstation
Garage
PEUGEOT
Parkeergarage
Parkeerterrein
Parkeerplaats
Hotel
Restaurant
Cafetaria
Bed & Breakfast
Treinstation
Busstation
Haven
Industrieterrein
Supermarkt
Geldautomaat
Sportcomplex, sporthal, sportveld
Zwembad
Wintersportcentrum
Luchthaven
Attractiepark
Ziekenhuis, Apotheek, Dierenarts
Politiebureau
Gemeentehuis
Postkantoor
Museum, Theater, Monument
Tourist info
Risicozones/Gevarenzones *
Lijst met belangrijkste POI's
* Afhankelijk van
beschikbaarheid in het land.
School
Bij de jaarlijke update van de kaartgegevens krijgt u ook de beschikking over nieuwe POI's.
Daarnaast kunt u elke maand de risicozones/gevarenzones bijwerken.
De exacte procedure vindt u op:
http://peugeot.navigation.com.
Bioscoop
04
309
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
U kunt nu kiezen uit:
- "Zichtbare meldingen"
- "Meldingen met geluidssignalen"
- "Alleen meldingen weergeven bij het
navigeren"
- "Alleen meldingen geven bij een te
hoge snelheid".
U kunt de tijd tussen het moment van de
waarschuwing voor een Risicogebied en
het passeren van de risicozone instellen.
Selecteer " OK " om de instellingen te
bevestigen.
Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze;
selecteer vervolgens " Risicogebieden
instellen " en bevestig uw keuze.
Deze functies zijn alleen beschikbaar als de risicozones zijn
gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd.
De gedetailleerde procedure voor het updaten van de risicozones is
beschikbaar op de website http://peugeot.navigation.com.
Druk op NAV voor het menu " Navigatie ".
Instellen waarschuwingsmeldingen risicozones / gevarenzones
04
310
Een etappe toevoegen
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Selecteer " Etappes en routes " en
bevestig uw keuze.
Selecteer " Dichtbij " om in de buurt van
de etappe te komen of " Strikt " om de
etappe heel precies te rijden.
Bevestig met " OK " om het navigeren
te starten en globaal de richting aan te
geven.
Selecteer " Etappe toevoegen " en
bevestig uw keuze.
Het adres van de etappe geeft u als
bestemming op via " Adres invoeren ",
een kaart uit het " Adresboek ", of uit
" Laatste bestemmingen ".
Etappes beheren
Herhaal de handelingen 1 en 2,
selecteer " Etappes Ordenen/Wissen "
en bevestig uw keuzes om etappes te
beheren.
Selecteer en bevestig uw keuze om de
wijzigingen op te slaan.
Selecteer de etappe die u wilt
verplaatsen.
Selecteer " Verwijderen " om een etappe te verwijderen.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
311
Navigatieopties
Criteria voor de berekening
Selecteer " Opties " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " OK " en bevestig uw keuze
om de instellingen op te slaan.
Selecteer " Rekencriteria de niëren "
en bevestig uw keuze.
Met deze functie kunt u de verschillende criteria
voor het berekenen van de route instellen:
- de soort route (" Snelste route ",
" Kortste route ", " Afstand/Tijd "),
- aanvullende criteria zoals (" Met
tolwegen " of " Met veerpont "),
- al of niet rekening houden met de
verkeersinformatie
(" Verkeersinformatie ").
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Als u opgeeft dat het systeem rekening moet houden met de
verkeersinformatie, wordt er automatisch een nieuwe route
berekend als de verkeerssituatie daar aanleiding toe geeft.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
312
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Kaarten beheren
Points of interest op de kaart kiezen
Selecteer " Kaartbeheer " en bevestig
uw keuze.
Selecteer één of meer categorieën die u
op het scherm wilt zien.
Selecteer " Gegevens van de kaart "
en bevestig uw keuze.
Selecteer " Standaard " om alleen " Tankstations, garages "
en " Risicogebieden " (indien gedownload) weer te geven op
de kaart.
Selecteer " OK " en bevestig uw keuze,
selecteer nogmaals " OK " en bevestig dit
opnieuw om de instellingen op te slaan.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
313
Selecteer " Kaartbeheer " en bevestig
uw keuze.
Selecteer:
- " Op auto georiënteerd " om de
kaart op de auto te richten,
- " Op noorden georiënteerd " om
de kaart altijd naar het noorden te
richten,
- "Perspectief " om de kaart in
perspectief te zien.
Selecteer " Oriëntering van de kaart "
en bevestig uw keuze.
In het menu " SETUP " kunt u de kleur van de kaart veranderen
door weergave bij "Dag" of "Nacht" te kiezen.
Oriëntering van de kaart
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
De straatnamen worden op de kaart weergegeven bij een schaal
van 100 m of kleiner.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
314
Druk op NAV voor het menu
" Navigatie ".
Gesproken navigatieberichten
instellen
Selecteer " Opties " en bevestig uw
keuze.
Volumeregeling / uitschakelen
Selecteer " Instellen gesproken
berichten " en bevestig uw keuze.
Selecteer de volumeweergave en
bevestig uw keuze.
Selecteer " Uitschakelen " om de gesproken instructies uit te
schakelen.
Selecteer " OK" en bevestig uw keuze.
Stel het gewenste volume in en bevestig
uw keuze.
Het instellen van het volume is mogelijk door de volumeknop te
bedienen tijdens de weergave van een route-aanwijzing.
Het volume van de instructies kunt u ook instellen via het menu
" SETUP " / " Spraaksynthese ".
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
315
Mannenstem / Vrouwenstem
Druk op SETUP voor het
con guratiemenu.
Selecteer " Mannenstem kiezen " of
" Vrouwenstem kiezen " en bevestig
uw keuze met " Ja ". Het systeem wordt
vervolgens opnieuw opgestart.
Selecteer " Spraaksynthese " en
bevestig uw keuze.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
05
316
Naar het menu "Verkeersinformatie"
De verkeersmeldingen zijn
op afstand van de auto
gerangschikt.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
" Verkeersinformatie TMC "
" Geogra sch lter "
" TMC-zender kiezen "
(automatisch, handmatig)
" Verkeersinformatie aan /
uit "
of
Druk op " TRAFFIC ".
VERKEERSINFORMATIE
05
317
Instellen van de filters en de weergave van TMC-berichten
Een TMC-bericht (Traf c Message Channel) is informatie met betrekking tot het verkeer en het weer die in real time wordt ontvangen en
doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken berichten en visuele waarschuwingen op de navigatiekaart.
Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen.
Druk op TRAFFIC voor weergave van
het menu "Verkeersinformatie TMC".
Selecteer de functie "Geogra sch
lter" en bevestig uw keuze.
Het systeem biedt de keuze:
- " Bewaar alle berichten : ",
of
- " Bewaar de berichten : "
- " Rondom de auto ", (bevestig
de opgegeven kilometers om
dit te wijzigen en de afstand te
kiezen),
- " Op de route ".
Bevestig met " OK " om de wijzigingen op
te slaan.
Wij adviseren:
- een lter op de route en
- een lter rondom de auto van:
- 20 km in de stad,
- 50 km op de snelweg.
VERKEERSINFORMATIE
05
318
Belangrijkste pictogrammen TMC
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld:
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
Weerberichten
Verkeerssituatie gewijzigd
Explosiegevaar
Verkeersinformatie
Wegversmalling
Wegafsluiting
Wind
Gladheid
Manifestatie
Mist
Ongeval
Gevaar
Parkeerplaats
Oponthoud
Verboden in te rijden
Sneeuw/ijs
Werkzaamheden
File
Verkeersberichten beluisteren
De functie TA (Traf c Announcement) geeft voorrang aan het luisteren
naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie
een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron
die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...)
automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven.
Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de
oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op RADIO om het menu "FM / AM-
band" weer te geven.
Selecteer " Opties " en bevestig uw
keuze.
Schakel "Verkeersbericht" in of uit en
bevestig uw keuze.
Het geluidsvolume van de verkeersberichten kunt u alleen instellen
tijdens de weergave van een dergelijk bericht.
U kunt de functie op elk moment in- of uitschakelen door
op de toets te drukken.
Druk tijdens een verkeersbericht op de toets wanneer u
het bericht wilt onderbreken.
VERKEERSINFORMATIE
06
319
Naar het menu "Telefoon"
" Telefoon "
" Nummer kiezen "
" Contacten "
" Beheer contacten "
" Telefoonfuncties "
" Bluetooth-functies "
" Verbreken "
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
of
Overzicht van de laatste
binnengekomen en uitgaande
gesprekken als er verbinding
is met de telefoon.
Druk op PHONE.
Selecteer een nummer in de lijst en bevestig uw keuze met
" OK " om een gesprek te starten.
Als u verbinding met een andere telefoon maakt, wordt
de lijst met de laatste gesprekken gewist.
Geen verbinding met een
telefoon.
Verbinding met een telefoon.
Binnenkomend gesprek.
Uitgaand gesprek.
Bezig met
synchroniseren van
adresboek.
Communicatie met
telefoon bezig.
In de bovenbalk wordt steeds
aangegeven
TELEFONEREN
06
320
TELEFONEREN
Bluetooth-telefoon koppelen
Eerste koppeling
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set mag
om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de
volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden
uitgevoerd als de auto stilstaat .
Selecteer in het menu Bluetooth van uw telefoon
de systeemnaam in de lijst met gedetecteerde
apparatuur.
Druk op deze toets.
Selecteer " Bluetooth-functies " en
bevestig uw keuze.
Selecteer " Randapparatuur zoeken "
en bevestig uw keuze.
Er verschijnt een overzicht van de
apparatuur die waargenomen is. Wacht
tot de knop " Verbinden " verschijnt.
U kunt controleren of uw telefoon compatibel is op www.peugeot.nl
(Services).
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en
stel deze zo in dat de telefoon "gezien" wordt.
Snelle procedure via de telefoon
Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de
telefoon en bevestig.
Voer dezelfde code in het systeem in,
selecteer " OK " en bevestig.
Procedure via het systeem
06
321
TELEFONEREN
Selecteer " Verbinden " en bevestig.
Het systeem stelt voor:
- het pro el " Handsfree functie "
(alleen telefoon),
- het pro el " Audio " (streaming:
lezen van muziekbestanden van de
telefoon),
- of beide pro elen " Alle ".
Selecteer met " OK " en bevestig uw keuze.
Accepteer een automatische verbinding met de telefoon als u wilt
dat de telefoon automatisch aangesloten wordt bij het starten van
de auto.
Het systeem kan maar één pro el kiezen als de telefoon
geen extra functies heeft. U kunt allebei de pro elen als
standaardinstelling kiezen.
Kies het pro el " Handsfree functie " als u geen muziek wilt
beluisteren.
De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.
Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.
Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt
om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek.
Bij terugkomst in de auto wordt de verbinding met de laatst
aangesloten telefoon binnen ongeveer 30 seconden na het
aanzetten van het contact, automatisch weer tot stand gebracht
(Bluetooth actief en apparatuur "zichtbaar").
Om het pro el van de automatische verbinding te veranderen, moet
u de koppeling met de desbetreffende telefoon ongedaan maken en
de telefoon daarna met het nieuwe pro el opnieuw koppelen.
Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de
telefoon en bevestig.
Voer dezelfde code in het systeem in,
selecteer " OK " en bevestig.
Selecteer het gewenste apparaat in de
lijst en bevestig uw keuze.
06
322
TELEFONEREN
Configuratie van het adresboek / synchroniseren met de telefoon
Druk op PHONE en selecteer
" Contacten beheren " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Nieuw contact " om een
nieuw contact op te slaan.
Selecteer " Sorteren op achternaam/
voornaam " om de contacten in de
gewenste volgorde weer te geven.
Selecteer " Alle contacten wissen "
om de opgeslagen contacten uit het
geheugen te verwijderen.
Selecteer " Synchronisatie-opties ":
- Geen synchronisatie: alleen de
in het geheugen van het systeem
opgeslagen contacten (altijd
aanwezig).
- Contacten van telefoon weergeven:
alleen de contacten die in het geheugen
van de telefoon zijn opgeslagen.
- Contacten van simkaart weergeven:
alleen de contacten die op de simkaart
van de telefoon zijn opgeslagen.
- Alle contacten weergeven: de
contacten die in het geheugen van
de telefoon én op de simkaart zijn
opgeslagen.
Selecteer " Alles importeren " om alle
contacten van de telefoon te importeren
en op te slaan.
Als een contact eenmaal geïmporteerd
is, blijft het zichtbaar, ook als u een
andere telefoon aansluit.
Selecteer " Status van
contactengeheugen " als u wilt weten
hoeveel contacten er in het geheugen
zijn opgeslagen en hoeveel ruimte er nog
over is.
06
323
Aanmaken, importeren of wissen van een contact
Druk op PHONE , selecteer dan
" Contacten " en bevestig uw keuze.
Selecteer het gewenste contact en
bevestig uw keuze.
Selecteer " Openen " om een contact
van de telefoon weer te geven of een
opgeslagen contact te wijzigen.
Selecteer " Importeren " om een contact
naar het telefoonsysteem te kopiëren.
Selecteer " Wissen " om een opgeslagen
contact uit het systeem te verwijderen.
TELEFONEREN
Selecteer OK of druk op de Return-toets
om dit menu te verlaten.
Zodra het contact is geïmporteerd, wordt het Bluetooth-symbool
vervangen door het telefoon-symbool wat betekent dat het contact in
het systeem is opgeslagen.
Contacten in het adresboek van de telefoon of op de simkaart
kunnen niet verwijderd of gewijzigd worden via de Bluetooth
verbinding.
In dit menu " Contacten " worden contacten één voor één
geïmporteerd of verwijderd.
06
324
TELEFONEREN
Druk 2 keer op PHONE .
Selecteer " Bellen " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Contacten " en bevestig uw
keuze.
Toets het nummer in op het virtuele
toetsenbord door de cijfers te selecteren
en daarna te bevestigen
Bevestig met " OK " om het ingevoerde
telefoonnummer te bellen.
Druk op TEL of 2 keer op PHONE .
Een nieuw nummer bellen
Een contact bellen
Selecteer het gewenste contact en
bevestig uw invoer.
Als u het contact via de toets PHONE
hebt opgevraagd, selecteert u " Bellen "
en bevestigt u uw keuze.
Selecteer het nummer en bevestig uw
keuze om het bellen te starten
Bellen
Gebruik de telefoon liever niet onder het rijden. Stop op een veilige plaats om te
bellen als u gelegenheid hebt en gebruik bij voorkeur de toetsen op het stuur.
06
325
TELEFONEREN
Laatste nummers bellen
Druk op TEL , selecteer " Lijst
gesprekken " en bevestig uw keuze,
Selecteer het gewenste nummer en
bevestig uw keuze.
Druk 2 keer op PHONE , selecteer en bevestig " Telefoonfuncties "
en dan " De gesprekkenlijst wissen " als u de lijst met de laatste
gesprekken wilt wissen.
Een gesprek beëindigen
Druk op PHONE en selecteer " OK " om
een gesprek te beëindigen.
U kunt ook de toets TEL even ingedrukt
houden.
U kunt ook 2 keer kort achter elkaar op
de toets TEL op het stuur drukken.
U kunt ook de toets MODE indrukken tot
het telefoonscherm verschijnt.
Druk op PHONE voor een overzicht van
de laatste gesprekken.
of
Druk vervolgens op " OK " voor het
contextmenu, selecteer " Verbreken "
en bevestig uw keuze om het gesprek te
beëindigen.
Het blijft altijd mogelijk om rechtstreeks vanaf de telefoon te bellen.
Parkeer in dat geval uit veiligheidsoverwegingen de auto.
06
326
TELEFONEREN
Een inkomend gesprek
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-
upvenster op het scherm.
Standaard is het systeem ingesteld op
" Ja " om het gesprek aan te nemen.
Druk op " OK " om het gesprek aan te
nemen.
Selecteer " Nee " en bevestig uw keuze
om het telefoontje te weigeren.
Druk de toets TEL even in om een
gesprek aan te nemen.
Houd de toets TEL langer ingedrukt om
een gesprek te weigeren.
06
327
Opties tijdens een gesprek *
Druk tijdens het gesprek een paar keer
op de toets MODE om het telefoonmenu
te selecteren en druk vervolgens op
" OK " om naar het contextmenu te gaan.
Selecteer " Privé-modus " en bevestig
uw keuze om het gesprek rechtstreeks
via de telefoon te voeren.
Of selecteer " Hands-freefunctie " en
bevestig uw keuze om het gesprek via
de luidsprekers van de audio-installatie
weer te geven.
Selecteer en bevestig " In de wacht
zetten " om het gesprek in de wacht te
zetten.
Of selecteer " Gesprek hervatten " en
bevestig uw keuze om een gesprek dat
in de wacht is gezet, voort te zetten.
Selecteer " DTMF-tonen " om het
numerieke toetsenbord te kunnen
gebruiken voor het kiezen van eventuele
opties die u in een gesprek worden
aangegeven.
Selecteer " Verbreken " om het gesprek
te beëindigen.
* Afhankelijk van het type telefoon en het abonnement.
U kunt ook een conference-call met
3 deelnemers houden. Start daarvoor
eerst 2 afzonderlijke gesprekken* en
selecteer dan " Conference " in het
contextmenu dat verschijnt als u deze
toets indrukt.
Of druk deze toets even in.
TELEFONEREN
06
328
Druk twee keer op PHONE .
Selecteer " Lijst met gekoppelde
randapparatuur " en bevestig uw
keuze.
U kunt nu:
-
verbinding maken met de geselecteerde
telefoon via " Verbinden " of de
verbinding " Verbreken ",
- de koppeling met de geselecteerde
telefoon verbreken.
U kunt ook alle koppelingen tegelijk verbreken.
Beheer van gekoppelde telefoons
Beltonen instellen
Druk 2 keer op PHONE .
Selecteer " Telefoonfuncties " en
bevestig uw keuze.
Selecteer " Opties beltonen " en
bevestig uw keuze.
U kunt het volume en het type beltoon
instellen.
Selecteer " Bluetooth-functies ".
Selecteer " OK " en bevestig uw keuze
om de wijzigingen op te slaan.
TELEFONEREN
07
329
" FM / AM-band "
Veranderen van frequentieband
(" AM / FM ")
" Opties " (" TA, RDS ")
" Audio-instellingen "
(zie hoofdstuk)
" Zenderlijst updaten "
Lijst met zenders in
alfabetische volgorde.
Druk op of of gebruik de draaiknop om de
vorige of volgende zender van de lijst te kiezen.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
of
Druk op RADIO .
RADIO
Naar het menu "Radio"
07
330
Alfabetisch
Druk op RADIO, kies de gewenste
zender en bevestig uw keuze.
Automatisch zoeken
Druk op of om automatisch naar
lagere of hogere frequenties te zoeken.
Of draai het knopje van de bediening op
het stuur.
Handmatig zoeken
Druk op of om stapsgewijs naar
een andere frequentie te zoeken.
Selecteren van een zender
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de
RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De kwaliteit van de ontvangst wordt aangegeven door
het aantal actieve golven in dit symbool.
Druk op RADIO of druk op " OK " om het
contextmenu weer te geven.
Veranderen van frequentieband
Selecteer " Veranderen van
frequentieband ".
Selecteer "AM / FM" en bevestig uw
keuze.
RADIO
07
331
Druk op een van de toetsen van het numerieke
toetsenbord om de onder dat nummer opgeslagen
zender op te vragen.
Of druk en draai aan het knopje op het stuur.
Een zender opslaan
Houd, nadat u een zender hebt geselecteerd, een
van de toetsen van het numerieke toetsenbord
gedurende 2 seconden ingedrukt om deze zender
op te slaan in het geheugen.
Er klinkt een piepje ter bevestiging.
Druk op RADIO .
RDS inschakelen / uitschakelen
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat
de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit
verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Selecteer " Opties " en bevestig uw
keuze.
Schakel " RDS-volgsysteem " in of uit en
bevestig uw keuze.
RADIO
08
332
" MEDIA "
" Veranderen van medium "
" USB-medium uitwerpen "
(als USB is aangesloten)
" Afspeelmodus " (" Normaal ",
" Willekeurig ", " Willekeurig op
elk medium ", " Herhalen ")
" Audio-instellingen " (zie het
desbetreffende hoofdstuk)
" AUX-ingang inschakelen/
uitschakelen "
Overzicht van de actuele
media.
Wisselen van de lijst in het menu (links/rechts).
of
Druk op MUSIC .
MULTIMEDIASPELERS
Naar het menu "Muziek - media"
08
333
CD, MP3-CD, USB-speler
De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma, .aac, . ac,
.ogg, .mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u, ...) kunnen
niet worden afgespeeld.
WMA-bestanden moeten van het type WMA9 Standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn hoger dan 32 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd
speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de
weergave te voorkomen.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO
9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat (udf,...) is gebrand, kan het zijn dat
deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het
branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal
4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
Informatie en adviezen
Het systeem is geschikt voor externe geluidsdragers
(USB of iPod via USB-kabel - niet meegeleverd).
Indien een USB-stick die verscheidene partities bevat
wordt aangesloten op het systeem, wordt alleen de
eerste partitie herkend.
U kunt deze apparatuur bedienen via de audio-
installatie van de auto.
Het aantal tracks is beperkt tot een maximum van
2000, 999 tracks per map.
Als het stroomverbruik op de USB-poort boven
de 500 mA uitkomt, wordt het systeem in de
beschermmodus geschakeld en uitgezet.
Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door
het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de Jack-plug worden aangesloten.
Een USB-stick moet geformatteerd zijn naar FAT 16 of 32 om te
kunnen worden afgespeeld.
Als tegelijkertijd een Apple
®
-speler en een USB-stick zijn aangesloten,
werkt het systeem niet.
Gebruik voor een goede werking bij voorkeur originele Apple
®
USB-kabels.
MULTIMEDIASPELERS
08
334
Plaats de CD in de speler, steek de USB-stick
in de USB-poort of sluit de USB-apparatuur via
een kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort
aan.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van
deze lijsten kan enkele seconden of soms
enkele minuten duren nadat het apparaat voor
de eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze
afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden iedere keer na het
opnieuw aanzetten van het contact of het
aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De
autoradio slaat de lijsten echter wel op en als
ze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Het
afspelen volgt na een korte tijd, afhankelijk van
de capaciteit van de USB-stick.
Geluidsbron kiezen
Via de toets SOURCE op het stuur kunt u van de ene naar de
andere geluidsbron overschakelen.
" CD/CD MP3 "
" USB, IPod "
" AUX " " STREAMING "
" RADIO "
Druk op MUSIC voor het menu " MEDIA ".
Selecteer " Volgende medium " en
bevestig uw keuze.
Herhaal deze handelingen tot u de gewenste geluidsbron
tegenkomt (de radio kan geselecteerd worden met SOURCE of
RADIO ).
Audiobronnen
MULTIMEDIASPELERS
08
/
/
//
//
/
+/
/
/
335
Een track selecteren
Vorige track.
Volgende track.
Vorige afspeellijst.
Volgende afspeellijst.
Snel vooruit.
Snel achteruit.
Pauze: SRC even ingedrukt
houden.
MUSIC: Overzicht van tracks en
afspeellijsten op USB of CD
Omhoog en omlaag in de lijst.
Bevestigen, verder in de menustructuur.
Terug in de menustructuur.
Even ingedrukt
houden
Even ingedrukt
houden
MULTIMEDIASPELERS
08
336
Streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de
telefoon via de audio-installatie in de auto af te spelen.
Maak een verbinding met de telefoon: zie het hoofdstuk
"TELEFONEREN".
Kies het pro el " Audio " of " Alle ".
Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de
audioweergave moet starten via de telefoon.
Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van
de autoradio.
Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een
geluidsbron beschouwd.
Wij adviseren de functie " Herhalen " voor Bluetooth-apparatuur in te
schakelen.
MULTIMEDIASPELERS
APPLE
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een geschikte kabel (niet
meegeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.
De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat
(artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts).
De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen
moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens
een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw
keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track.
De modus "Shuf e tracks" bij de iPod
®
correspondeert met de modus
"Random" bij de autoradio.
De modus "Shuf e album" bij de iPod
®
correspondeert met de modus
"Random all" bij de autoradio.
De modus "Shuf e tracks" wordt standaard weergegeven bij
aansluiten van het apparaat.
De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de
generatie van uw Apple
®
-speler.
08
337
MULTIMEDIASPELERS
AUX-ingang gebruiken
Audiokabel (JACK/USB) niet meegeleverd
Sluit het externe apparaat
(MP3-/WMA-speler) met een
geschikte audiokabel aan op de
AUX-ingang (JACK of USB).
Druk op MUSIC voor weergave van het
menu " MUSIC ".
Selecteer "AUX-ingang inschakelen/
uitschakelen" en bevestig uw keuze.
Stel eerst het volume van het externe
apparaat in (luid). Regel daarna het
volume van de audio-installatie in de
auto.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
09
338
AUDIO-INSTELLINGEN
Deze zijn op te vragen met de toets
MUSIC op het bedieningspaneel of door
de toets RADIO (afhankelijk van de
geluidsbron) even ingedrukt te houden.
- " Klankkleur " (6 verschillende opties)
- " Bassen "
- " Hoge tonen "
- " Loudness " (In-/uitschakelen)
- "Verdeling" (" Bestuurder ", " Alle passagiers ")
- " Balans " (Links/Rechts)
- " Fader " (Voor/Achter)
- " Autom. volume " afhankelijk van de rijsnelheid (In-/
uitschakelen)
De ( Klankkleur , Bassen , Hoge tonen en Loudness ) zijn voor elke
geluidsbron apart in te stellen.
De instellingen van de verdeling van het geluid en de balans zijn voor
alle geluidsbronnen gelijk.
De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het
Arkamys
©
-systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de
weergave en kan worden afgestemd op het aantal inzittenden.
Geïntegreerd audiosysteem: Sound Staging van Arkamys
©
.
Dankzij het Sound Staging-systeem krijgen de bestuurder en de
passagiers het gevoel bij een live-uitvoering aanwezig te zijn: het
geluid lijkt van voren te komen en omgeeft de inzittenden volledig.
Deze nieuwe ervaring wordt mogelijk gemaakt door de software van
de autoradio die de digitale signalen van de mediaspelers (radio,
CD, MP3, ...) bewerkt zonder dat de instellingen van de luidsprekers
veranderd hoeven te worden. Bij de bewerking van de signalen wordt
rekening gehouden met de vorm van het interieur, zodat de muziek
optimaal wordt weergegeven.
De Arkamys
©
-software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal van
alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een natuurlijke
geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter
hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als
muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen.
10
339
CONFIGURATIE
Druk op SETUP voor het menu
" Con guratie ".
Selecteer " Kies de kleur " en bevestig
uw keuze om de weergave van de
kleuren en de kaart op het scherm in te
stellen:
- stand "Dag",
- stand "Nacht",
- automatische dag/nacht-stand,
op basis van het branden van de
verlichting.
Selecteer " Lichtsterkte instellen " en
bevestig uw keuze om de lichtsterkte in
te stellen.
Druk op " OK " om de wijzigingen op te
slaan.
De instellingen voor dag en nacht zijn
onafhankelijk van elkaar.
Selecteer " Con guratie weergave "
en bevestig uw keuze.
Weergave instellen
11
340
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
MENU "Navigatie"
Adres invoeren
Een bestemming kiezen
Index
GPS-coördinaten
Etappes en route
Een etappe toevoegen
Adres invoeren
Index
Laatste bestemmingen
Etappes Ordenen / Wissen
Alternatieve route
Gekozen bestemming
Opties
De niëren rekencriteria
Laatste bestemmingen wissen
Kaartbeheer
Oriëntering van de kaart
BASISFUNCTIE
keuze A1
Keuze A11
Keuze A
Keuze B...
Gegevens van de kaart
De kaart verplaatsen
Cartogra e en update
Beschrijving van bestand met risicogebieden
Navigatie stoppen/hervatten
1
2
3
1
3
3
2
2
2
2
1
3
1
1
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
1
1
Risicozones instellen
2
Snelste route
2
Kortste route
Afstand / Tijd
Met tolwegen
2
2
2
Met veerpont
2
Verkeersinformatie
2
Instellen gesproken berichten
Snelste route
Kortste route
3
3
2
Afstand / Tijd
Met tolwegen
3
3
Met veerpont
Verkeersinformatie
3
3
3
3
3
Op noorden georiënteerd
Op auto georiënteerd
Perspectief
11
341
TMC-zender kiezen
TMC automatisch volgen
TMC handmatig volgen
Lijst van TMC-zenders
Verkeersinformatie aan/uit
MENU
"VERKEERSINFORMATIE"
Geografisch filter
Bewaar alle berichten
Bewaar de berichten
Rondom de auto
Op de route
1
2
2
2
1
2
2
3
3
1
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
Nummer kiezen
Contacten
Bellen
Openen
Importeren
MENU "TELEFOON"
1
2
2
2
1
2
2
2
2
1
2
3
3
3
2
2
2
1
1
1
3
3
3
2
3
2
2
3
Lijst met gekoppelde randapparatuur
Verbinden
Verbreken
Wissen
Alles wis
Staat van de contacten
Telefoonfuncties
Opties beltonen
De gesprekkenlijst wissen
Bluetooth-functies
Randapparatuur zoeken
Naam van radiotelefoon wijzigen
Verbreken
Alle contacten weergeven
Wissen
Beheer contacten
Nieuwe contact
Alle contacten wissen
Alles importeren
Synchronisatie-opties
Contacten van telefoon weergeven
Geen synchronisatie
Contacten van SIM-kaart weergeven
2
Annuleren
2
Sorteren op voornaam/achternaam
3
Annuleren
11
342
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
1
1
2
1
1
2
2
2
2
2
2
2
3
3
2
2
2
1
Willekeurig op hele medium
Herhalen
Audio-instellingen
AUX-ingang inschakelen/
uitschakelen
MENU "MUSIC"
Veranderen van medium
Afspeelmodus
Normaal
Willekeurig
Alle passagiers
Balans L-R
Balans V-A
Autom. volume
Zenderlijst updaten
Lage tonen
Hoge tonen
Volume
Verdeling
Bestuurder
1
2
2
1
1
3
3
3
3
3
3
2
Omgeving
MENU "RADIO"
Veranderen van frequentieband
Opties
Verkeersbericht
Volgen RDS
Audio-instellingen
Geen
Klassiek
Jazz
Rock
Techno
Spraak
2
2
2
2
USB/iPod
AUX
CD
BT Streaming
2
AM / FM
3
Ingeschakeld / Uitgeschakeld
3
Ingeschakeld / Uitgeschakeld
11
343
2
3
3
1
4
2
2
1
4
4
2
2
Nachtstand
Dag/Nacht auto
Lichtsterkte instellen
Datum en tijd instellen
MENU "SETUP"
Instellingen weergave
Kies de kleur
Harmonie
Cartogra e
Dagstand
Gesproken berichten
instellen
Volume van de instructies
Mannenstem kiezen/Vrouwenstem kiezen
2
Eenheden kiezen
2
3
3
2
Con guratie verlichting
Parkeerhulp
Inschakelen van de ruitenwisser achter bij het
inschakelen van de ACHTERUITVERSNELLING
Duur van de follow-me-home verlichting
1
Parameters auto *
2
Werking van de ruitenwissers
3
Bochtverlichting
3
Sfeerverlichting
3
Functie dagrijverlichting
* De parameters zijn afhankelijk van de uitvoering van de auto.
2
Logboek waarschuwingen
1
Boordcomputer
2
Status van functies
2
Français
1
Taalkeuze
2
English
2
Italiano
2
Portuguese
2
Español
2
Deutsch
2
Nederlands
2
Türkçe
2
Polski
2
Русский
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
344
In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De route wordt niet
berekend.
De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv.
geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt).
Controleer de criteria in het Menu "Navigatie"\"Opt
ies"\"Rekencriteria definiëren".
Ik kan mijn postcode niet
invoeren.
Dit systeem werkt alleen met postcodes van maximaal 5 karakters.
De POI's worden niet
aangegeven.
De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
Het geluidssignaal van
de "Risicogebieden"
functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Activeer het geluidssignaal in het menu "Navigatie"\
"Opties"\"Risicogebieden instellen".
Het systeem stelt bij
belemmeringen geen
alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie. Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het
overzicht met criteria.
Ontvangst van een
melding van een
"Risicogebied" dat niet op
mijn route ligt.
Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in
een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook
"Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op
parallelbanen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van het
"Risicogebied" te kunnen bepalen. Selecteer "Op
de route" om de waarschuwingen buiten de route
uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het
moment van de melding en het passeren van het
risicogebied te verkorten.
345
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Sommige files op de
route worden niet direct
gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de icoontjes van de
verkeersinformatie op de kaart).
Het filter is te krap ingesteld. Verander de instellingen via "Geografisch filter".
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is
afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart.
Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten
een signaal ontvangt (druk lang op de toets
SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
Het lukt me niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld
of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
- Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
- Controleer bij de instellingen van uw telefoon
of deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. U kunt controleren of uw telefoon compatibel is op
www.peugeot.nl (Services).
Het signaal van de
aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Verhoog het volume van de radio eventueel tot het
maximum en verhoog het geluidsniveau van de
telefoon indien nodig.
Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
346
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Sommige contacten
komen dubbel voor in
de lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die
in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens
worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten
dubbel worden overgenomen.
Kies "Contacten van simkaart weergeven" of
"Contacten van telefoon weergeven".
De contacten worden niet
in alfabetische volgorde
weergegeven.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van
de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden
overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt
geen SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen
audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
- Controleer of de CD op de juiste wijze in de
speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de informatie en tips in
de rubriek "MULTIMEDIASPELERS".
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler (UDF, ...).
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de audio-
installatie wordt herkend.
Na het laden van een CD
of het aansluiten van een
USB-stick moet u enige
tijd wachten.
Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een
aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden
tot enkele minuten duren.
Dit is een normaal verschijnsel.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op
0 en kies geen klankkleur.
347
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Soms wordt de informatie
tijdens de weergave van
een mediaspeler niet
correct weergegeven.
De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Bij streaming audio start
het lezen van bestanden
niet.
De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen
automatisch te starten.
Start het afspelen via de aangesloten
randapparatuur.
De namen van de
nummers en de
speelduur verschijnen
niet op het scherm bij
streaming audio.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om
het systeem te laten controleren of er een sterkere
zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.)
kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de radio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of een parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Ik kan sommige
opgeslagen zenders uit
de lijst niet ontvangen.
De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de
lijst is veranderd.
Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee
(titel van het actuele nummer enz.).
Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.
De naam van de zender
verandert.
348
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het instellen van de
bassen en hoge tonen is
de geluidssfeer niet meer
geselecteerd.
De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de bassen en de hoge
tonen of de geluidssfeer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Na het selecteren van
een geluidssfeer staan
de bassen en hoge tonen
weer op 0.
Bij het veranderen van
de balans wordt de
gekozen geluidsverdeling
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de balans of de
geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit
te verkrijgen.
Bij het veranderen van de
geluidsverdeling worden
de instellingen van de
balans uitgeschakeld.
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume,
Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume,
Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (Bassen,
Hoge tonen, Fader, Balans) in de middelste stand
te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren
en de functie Loudness AAN te zetten als de
CD-speler is geselecteerd en UIT te zetten als de
radio is geselecteerd.
349
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het afzetten van
de motor wordt het
systeem na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het
systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
Het afspelen van de
muziek op mijn USB-
stick begint pas na lang
wachten (ongeveer 2 tot
3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan
kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld
(tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick
staan en beperk het aantal submappen in de
mappenstructuur van de USB-stick.
Als ik met mijn iPhone
verbinding maak met de
telefoonfunctie en ik hem
gelijktijdig op de USB-
poort aansluit, kan ik de
muziekbestanden niet
afspelen.
Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie,
forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang
boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij
apparatuur van Apple
®
wordt in dat geval een gedeelte van de track niet
afgespeeld.
Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer
aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de
streamingfunctie).
Als ik mijn Apple
®
of BlackBerry
®
smartphone aansluit op
de USB-poort, krijg ik
waarschuwingsmeldingen
over het elektrische
verbruik via de USB-poort.
Tijdens het opladen is het verbruik van deze smartphones hoger dan
500 mA, de maximale capaciteit van de USB-poort.
350
351
Peugeot Connect Sound
Uw Peugeot Connect Sound is zodanig gecodeerd dat
deze uitsluitend in uw auto functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de
autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
AUTORADIO / BLUETOOTH
®
01 Basisfuncties
02 Stuurkolomschakelaars
03 Hoofdmenu
04 Audio
05 Peugeot Connect USB
06 Peugeot Connect Bluetooth
07 Menustructu(u)r(en) display(s)
Veelgestelde vragen
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
352
353
354
355
358
361
364
369
INHOUD
01
352
BASISFUNCTIES
Uitwerpen van de CD.
Selecteren van de geluidsbron:
radio, audio-CD-/MP3-CD-speler,
USB, Jack-aansluiting, streaming
audio, AUX-ingang.
Selecteren van de weergave
op het display:
Datum, audiofuncties,
boordcomputer en telefoon.
Automatisch zoeken naar
zenders in a opende/
oplopende volgorde.
Selecteren van het vorige/
volgende nummer van de CD,
MP3 of USB.
Instellen van de
geluidsweergave:
geluidsverdeling
voor/achter, links/
rechts, loudness,
geluidssferen.
Weergave van de lijst
radiozenders.
Lang indrukken:
nummers van de CD of
de MP3-afspeellijsten
(CD / USB).
Functie TA
(verkeersinformatie) AAN/UIT.
Lang indrukken: toegang
tot de PTY-functie *
(programmatypen radio).
Weergave van het
algemene menu.
Met de toets DARK kan de weergave van het display
worden gewijzigd voor extra rijcomfort 's nachts.
1
e
keer indrukken: alleen verlichting van het
bovenste gedeelte.
2
e
keer indrukken: display volledig
uitschakelen.
3
e
keer indrukken: terugkeren naar de
normale weergave.
Aan/uit en volumeregeling.
Toetsen 1 t/m 6:
Selecteren van een opgeslagen
voorkeuzezender.
Lang indrukken: opslaan van een
zender als voorkeuzezender.
Selecteren van een lagere/hogere
radiofrequentie.
Selecteren van de vorige/volgende
MP3-afspeellijst.
Selecteren van bestandenlijst /
muziekstijl / artiest / vorige of volgende
afspeellijst van het USB-apparaat.
Bevestigen.
Selecteren van het
golfbereik FM1, FM2,
FMast en AM.
Huidige bewerking
verlaten.
* Beschikbaar afhankelijk van uitvoering.
02
353
STUURKOLOMSCHAKELAARS
Radio: automatisch zoeken naar zenders in
oplopende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het volgende nummer.
CD/USB: continu indrukken: versneld vooruitspoelen.
Naar een ander item van de lijst.
Wijzigen van de geluidsbron.
Bevestigen van een selectie.
Telefoon opnemen/ophangen.
Langer dan 2 seconden indrukken:
toegang tot het telefoonmenu.
Radio: automatisch zoeken naar
zenders in a opende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het
vorige nummer.
CD/USB: continu indrukken:
versneld terugspoelen.
Naar een ander item van de lijst.
Radio: selecteren van de vorige/volgende
voorkeuzezender.
USB : selecteren van het genre / artiest /
index van de lijst.
Selecteren van het vorige/volgende item
van een menu.
Volume verhogen.
Volume verlagen.
Mute: geluid onderbreken
door het gelijktijdig indrukken
van de volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen:
druk op een van de twee
volumetoetsen.
03
354
ALGEMEEN MENU
GELUIDSBRON : radio, CD,
USB, externe apparatuur.
Display C
Raadpleeg voor een
compleet overzicht van de
beschikbare menu's de rubriek
"Menustructuren" van dit
hoofdstuk.
TELEFOON :
handsfree set,
koppelingen,
gespreksbeheer.
PERSOONLIJKE
INSTELLING -
CONFIGURATIE :
parameters van de auto,
weergave, talen.
BOORDCOMPUTER :
afstanden invoeren,
waarschuwingsmeldingen,
status van functies.
Display A
04
355
AUDIO
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om de radiofunctie te
selecteren.
Druk op de toets BAND AST om het
golfbereik te selecteren: FM1, FM2,
FMast of AM.
Druk kort op een van de toetsen om
automatisch naar zenders te zoeken.
Druk op een van de toetsen om
handmatig naar hogere/lagere
frequenties te zoeken.
Druk op de toets LIST REFRESH
voor een lijst van de beschikbare
zenders in het gebied waar u zich
bevindt (maximaal 30 zenders).
Druk langer dan 2 seconden op de
toets om deze lijst bij te werken.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de
RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets
te maken met een storing in de autoradio.
RDS
Radio
Selecteren van een zender
Druk op de toets MENU.
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk
op OK.
Selecteer de functie VOORKEUZE
FM-BAND en druk op OK.
Selecteer RDS VOLGEN
ACTIVEREN en druk op OK. Op het
display verschijnt de aanduiding RDS.
Als de radiofunctie is ingeschakeld, druk dan direct op OK om de
RDS-functie in of uit te schakelen.
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties
van de zender niet het hele land dekken. Bij slechte ontvangst kkan het daarom
zijn dat de radio tijdens het rijden overschakelt op een regionale zender.
04
356
AUDIO
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.
Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande
CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de
CD-brander.
Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de
CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
CD
Een CD afspelen
Als er al een CD in het apparaat zit die
u wilt beluisteren, druk dan herhaalde
malen op de toets SOURCE om de
CD-functie te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de tracklist van de CD weer te
geven.
Houd een van toetsen ingedrukt om
snel vooruit of achteruit te spoelen.
Verkeersinformatie (TA) beluisteren
Druk op de toets TA om de weergave
van verkeersinformatie te activeren of
uit te schakelen.
De functie TA (Traf c Announcement) geeft voorrang aan het
luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd
moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt,
goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven
(Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de
verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen,
wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
04
357
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio Layer
3) is een standaard voor het comprimeren van geluid die de
mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te
plaatsen.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard
ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze
niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor
het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid
(maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie
".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder
speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of
de weergave te voorkomen.
MP3-CD
Informatie en adviezen
AUDIO
Lege CD's worden niet herkend en kunnen het audiosysteem
beschadigen.
Plaats een MP3-CD in de speler.
De CD-speler scant vervolgens de CD tot alle nummers zijn
gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden
duren voordat het afspelen begint.
MP3-CD
Een MP3 afspelen
De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden,
verdeeld over 8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het
aantal afspeellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd
van de CD te voorkomen.
Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de
mappenstructuur.
Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.
Als er al een CD in het apparaat
zit die u wilt beluisteren, druk
dan herhaalde malen op de toets
SOURCE om de CD-functie te
selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
map van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de speellijsten van de MP3-
CD weer te geven.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spoelen.
Druk op een van de toetsen om een
track van de CD te kiezen.
05
358
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk geheugen). De tijd die
hiervoor nodig is, hangt af van de capaciteit van de USB-uitrusting.
Gedurende deze tijd zijn andere bronnen beschikbaar.
De playlists worden iedere keer dat het contact wordt afgezet of
een USB-stick wordt aangesloten, geactualiseerd.
Bij een eerste aansluiting wordt een indeling in mappen als indeling
aangeboden. Bij een volgend gebruik wordt de laatstgekozen
mappenstructuur aangehouden.
Sluit de USB-stick direct of via een snoer aan
op de USB-aansluiting. Als de autoradio is
ingeschakeld, wordt de USB-bron gedetecteerd
zodra deze wordt aangesloten. Het lezen begint
automatisch na een bepaalde tijd, afhankelijk
van de capaciteit van de USB-stick.
De herkende bestandsformaten zijn .mp3 (uitsluitend
mpeg1 layer 3) en .wma (uitsluitend standaard 9,
comprimeren met 128 kbit/s).
Bepaalde formaten playlists (m3u, ...) worden
geaccepteerd.
Wanneer de laatst gebruikte stick opnieuw wordt
aangesloten, gaat het afspelen automatisch
verder bij de laatst beluisterde track van de
desbetreffende stick.
Deze module bestaat uit een USB-aansluiting
en een Jack-aansluiting * . De bestanden van een
draagbare MP3-speler of een USB-stick worden
overgebracht op uw Peugeot Connect Sound
zodat de muziek via de luidsprekers van de auto
kan worden beluisterd.
USB-stick (1.1, 1.2 en 2.0) of Apple
®
speler van
de vijfde generatie of hoger:
- de USB-stick moet in FAT of FAT
32 geformateerd zijn (niet compatibel met
NTFS-formaat),
- het snoer van de Apple
®
speler is
noodzakelijk,
- navigatie door de bestanden is ook mogelijk
via de bediening op het stuurwiel.
Gebruik van de USB-BOX - PEUGEOT
CONNECT USB
Aansluiten van een USB-stick
De Apple
®
speler van oudere generaties en
spelers die gebruik maken van het MTP-
protocol * :
- afspelen uitsluitend via een Jack-Jack-snoer
(niet meegeleverd),
- navigatie door de bestanden is mogelijk via
het externe apparaat.
* Afhankelijk van de uitvoering.
05
359
Gebruik van de USB-BOX - PEUGEOT
CONNECT USB
Druk LIST kort in voor de indeling die u
de vorige keer hebt gekozen.
Navigeer in de lijst met behulp van de
toetsen links/rechts en omhoog/omlaag.
Bevestig de selectie door op OK te
drukken.
De beschikbare lijsten zijn Artiest, Genre en Playlist (zoals
weergegeven via de Apple
®
spelers).
Selectie en Navigatie zijn hierboven beschreven in de stappen
1 t/m 4.
Sluit geen harde schijf of een niet-audio USB-apparaat aan op de
USB-aansluiting, aangezien hierdoor uw installatie beschadigd kan
raken.
Aansluiten van apparatuur van Apple
®
op de USB-aansluiting
Druk op een van deze toetsen om
tijdens het lezen naar de vorige/
volgende track te gaan volgens de
weergegeven indeling.
Houd een van de toetsen ingedrukt
voor snel vooruit/achteruit
verplaatsen.
Druk op een van deze toetsen om te
gaan naar volgende/vorige Genre,
Map, Artiest of Playlist, afhankelijk
van de weergegeven indeling tijdens
het lezen.
Druk LIST lang in voor het weergeven
van de indelingen.
Kies per Map / Artiest / Genre / Playlist,
druk op OK om de gekozen indeling te
bevestigen en vervolgens opnieuw op OK
om de keuze vast te leggen.
- per Map: alle mappen met audio-
bestanden die door het systeem
worden herkend.
- per Artiest: alle artiestennamen
worden weergegeven in ID3 Tag en
in alfabetische volgorde.
- per Genre : alle genres worden
weergegeven in ID3 Tag.
- per Playlist : zoals weergegeven in
de playlist van de USB-stick of het
USB-apparaat aangesloten op de
USB-aansluiting.
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
05
360
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via
de externe apparatuur zelf.
Stel eerst het volume van uw draagbare
apparatuur af.
Stel vervolgens het volume van de
autoradio af.
AUX-ingang gebruiken
Volumeregeling externe apparatuur
JACK- of USB-aansluiting (afhankelijk van de
uitvoering van de auto)
USB-BOX - PEUGEOT CONNECT USB
Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de
JACK-aansluiting en de USB-aansluiting.
Sluit het externe apparaat
(mp3-speler...) met behulp
van een adapterkabel (niet
meegeleverd) op de JACK- of
USB-aansluiting aan.
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om AUX te selecteren.
De AUX-aansluiting JACK of USB dient om een extern apparaat
(mp3-speler…) aan te sluiten.
06
361
PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem
van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder
vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met
aangezet contact.
Druk op de toets MENU.
Er wordt een venster weergegeven met de melding dat het
systeem bezig is met zoeken.
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon
en zorg ervoor dat deze "waarneembaar is voor
iedereen" (con guratie van de telefoon).
Kies in het menu:
- Bluetooth-telefoon - Audio
- Bluetooth con guratie
- Zoeken via Bluetooth
De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de
compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met
uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies.
Bluetooth-telefoon
Display C
Met het menu TELEFOON krijgt u onder andere toegang tot de
volgende functies: Adresboek * , Logboek gesprekken, Beheer van
de koppelingen.
De eerste vier herkende telefoons worden in dit venster
weergegeven.
Op het scherm wordt een toetsenbord
weergegeven: voer een code van
minimaal 4 cijfers in.
Bevestig met OK.
Op het scherm verschijnt de melding dat de koppeling is geslaagd.
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U kunt slechts één
telefoon per keer koppelen.
Op het scherm van de geselecteerde telefoon wordt een
bericht weergegeven. Voer, om de koppeling te accepteren, in
de telefoon dezelfde code in en bevestig vervolgens met OK.
De toegestane automatische verbinding wordt geactiveerd nadat
de telefoon is gecon gureerd.
Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de
synchronisatie beschikbaar.
(Afhankelijk van model en uitvoering)
* Als uw telefoon volledig compatibel is.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het,
een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen.
Raadpleeg de site www.peugeot.nl voor meer informatie
(compatibiliteit, extra informatie, ...).
Koppelen van een telefoon / Eerste verbinding
06
362
Een gesprek ontvangen
Een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het
verschijnen van een venster op het display van de auto.
Selecteer met behulp van de
toetsen de knop JA op het scherm
en bevestig met OK.
Druk op deze toets om het gesprek te accepteren.
Bellen
Selecteer in het menu Bluetooth-telefoon - Audio "Beheer van het
telefoongesprek" en vervolgens "Bellen", "Logboek gesprekken" of
"Adresboek".
Druk gedurende meer dan twee seconden op deze
toets om toegang te krijgen tot uw adresboek.
Gebruik vervolgens de rolknop om het nummer te
selecteren.
Of
Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van
uw telefoon om een nummer in te voeren.
PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH
Het systeem heeft, afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon
en gedurende de Bluetooth-verbinding, toegang tot de contactenlijst
van de telefoon.
Vanaf bepaalde typen gekoppelde Bluetooth-telefoons kunt u contacten
vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van de autoradio.
De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen
in een contactenlijst die, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij
toegankelijk is.
Het menu van de contactenlijst is niet beschikbaar als de
contactenlijst leeg is.
06
363
Start de koppelingsprocedure tussen de telefoon
en de auto. Deze procedure kan gestart worden
via het telefoonmenu van de auto of via het
toetsenbord van de telefoon. Raadpleeg de eerder
beschreven stappen "Koppelen van een telefoon".
Tijdens de koppeling moet de auto stilstaan en het
contact aanstaan.
Selecteer in het telefoonmenu de te koppelen telefoon.
Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist
gekoppelde telefoon.
Bluetooth streaming audio *
Draadloze overdracht van muziekbestanden van de telefoon naar
het audiosysteem van de auto. De telefoon moet de desbetreffende
Bluetooth-pro elen (A2DP/AVRCP) kunnen ondersteunen.
* Volgens de compatibiliteit van de telefoon.
** In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het
toetsenbord worden geactiveerd.
*** Als de telefoon deze functie ondersteunt.
Activeer de bron Streaming door op
de toets SOURCE ** te drukken. Via
de toetsen op het bedieningspaneel
van de radio en de bediening
op het stuurwiel kunt u op de
gebruikelijke wijze de muziekstukken
aansturen *** . De informatie over de
muziekstukken kan op het display
worden weergegeven.
Druk gedurende het gesprek meer dan twee
seconden op deze toets.
Bevestig met OK om het gesprek te beëindigen.
Een gesprek beëindigen
PEUGEOT CONNECT BLUETOOTH
07
364
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
Radio-CD
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
Mode REG
CD herhalen
Random Play
Config auto *
RW achter aan
Opties
Follow-me-home
Diagnose
Volgen RDS
Raadplegen
Beëindigen
1
2
3
3
1
2
2
2
2
1
2
2
DISPLAY A
BASISFUNCTIE
Keuze A1
Keuze A11
Keuze A
Keuze B...
1
2
3
1
07
365
Eenheden
Temperatuur : °Celsius / °Fahrenheit
Brandstofverbruik:
KM/L - L/100 - MPG
1
2
2
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
Inst.Weergave
Maand
Dag
Uren
Minuten
Jaar
12 H/24 H weergave
Talen
Italiano
Nederlands
Portuguès
Portuguès-brasil
Français
Deutsch
English
Español
1
2
2
2
2
2
2
1
2
2
2
2
2
2
2
2
07
366
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
aanzetten/uitzetten RDS
aanzetten/uitzetten modus REG
aanzetten/uitzetten radiotext
RADIO
aanzetten/uitzetten Intro
CD/MP3-CD
aanzetten/uitzetten herhalen tracks (de
hele huidige CD voor CD, de hele huidige
map voor MP3-CD)
aanzetten/uitzetten random play (de hele
huidige CD voor CD, de hele huidige map
voor MP3-CD)
aanzetten/uitzetten herhalen van tracks
(van de map / artiest / genre / huidige
afspeellijst)
USB
aanzetten/uitzetten random play (shuf e)
(van de map / artiest / genre / huidige
afspeellijst)
1
1
1
1
1
1
1
1
DISPLAY C
Wanneer u op de toets OK drukt, komt u in de verkorte
menu's terecht, afhankelijk van de weergave op het
scherm:
07
367
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
Audiofuncties
RDS-functie
inschakelen/uitschakelen
Voorkeuze FM
REG-functie
inschakelen/uitschakelen
Weergave radiotext (RDTXT)
inschakelen/uitschakelen
1
2
3
4
3
4
3
4
Afspeelmogelijkheden
RPT-functie (CD herhalen)
inschakelen/uitschakelen
RDM-functie (random)
inschakelen/uitschakelen
2
3
4
3
4
Boordcomputer
Afstand : x km
Invoeren afstand tot eindbestemminig
Diagnose
Logboek waarschuwingsmeldingen
Functies in- of uitgeschakeld
Status van de functies *
1
2
3
3
2
3
2
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
DISPLAY C
Door het indrukken van de toets MENU is de volgende
weergave mogelijk:
07
368
MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
Bluetooth telefoon
Toestel aansluiten/afkoppelen
Raadplegen koppelingen
Bluetooth con guratie
Telefoonfunctie
Audio streaming functie
Verwijderen koppeling
Zoeken via Bluetooth
Logboek van oproepen
Bellen
Index
Huidige gesprek beëindigen
Beheer van een gesprek
Inschakelen mutefunctie
1
2
3
3
3
4
4
4
2
3
4
2
3
3
Regeling weergave
Con guratie display
Parameters van de auto de niëren *
Persoonlijke instelling -
configuratie
normale weergave
omgekeerde weergave
regeling helderheid (- +)
D atum en tijd instellen
dag/maand/jaar instellen
uren/minuten instellen
keuze cyclus 12u/24u
Keuze van eenheden
l/100 km - mpg - km/l
°Celsius / °Fahrenheit
Taalkeuze
1
2
4
3
2
4
4
3
4
4
2
3
4
4
4
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
369
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen,
hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de
middelste stand te zetten, de geluidssfeer "Geen"
te selecteren en de functie Loudness in de stand
"Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd
en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is
geselecteerd.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio
wordt herkend.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven
in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk
Audio.
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
Op het display wordt
de melding "Storing
USB-randapparatuur"
weergegeven.
De Bluetooth-verbinding
wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag. Laad de batterij van de randapparatuur op.
De USB-stick wordt niet herkend.
De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw.
370
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Ik heb geen toegang tot
mijn voicemail.
Er zijn slechts weinig telefoons en providers die deze functionaliteit
ondersteunen.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze
zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op
0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets BAND AST om het golfbereik
(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de
voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg
geen verkeersinformatie
te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale
netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het gebied
aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het
PEUGEOT -netwerk.
371
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich
te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van
de motor wordt de
radio na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand
van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het
audiosysteem is
oververhit" verschijnt op
het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische
beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
Index
372
Aanhanger.....................................................235
Aanhangergewichten ....................242, 244, 245
Aansluiting 12V ..............................111, 114, 122
Aansluitingen audio/video ............................280
Accessoires...................................................239
Accu .............................................. 199, 229-231
Accu laden ....................................................231
Achterklep .......................................................89
Achterklep sluiten .....................................88, 89
Achterruitverwarming .........................60, 61, 72
Achteruitrijcamera .........................................188
Achteruitrijlicht ..............................................219
Afmetingen .................................................... 246
Afstandsbediening ..............................75, 76, 80
Airbags ............................................................ 37
Airbags vóór ..........................................150, 153
Airconditioning ................................................25
Airconditioning (handbediend) .................58, 59
Alarmknipperlichten ...................................... 139
Alarmsysteem .................................................81
Algemeen menu ............................................354
Allesdragers .................................................. 237
Antispinregeling (ASR) ...................................36
Ar mleuning .................................................... 111
Armleuning achter ......................................... 117
Armleuning vóór ............................................ 113
Audio-aansluitingen ..............112, 113, 358, 360
Automatische airconditioning ...................58, 62
Automatische ruitenwissers ..................103, 106
Automatische
transmissie ........27, 31, 154, 157, 158, 179, 200, 231
Automatisch inschakelen
alarmknipperlichten ....................................139
Automatisch inschakelen verlichting ......95, 100
Autoradio's ......................................................52
AUX-aansluiting ....................................337, 360
Aux-aansluitingen ................................ 280, 358
Bagageafdekking ..........................................120
Bag agen et ..................................................... 122
Banden ............................................................ 25
Bandenreparatieset ......................................201
Bandenspanning ..................................... 25, 247
Bandenspanningscontrole (met set) .............201
Bandenspanning te laag (detectie) ...............140
Batterij afstandsbediening ........................79, 80
Batterij afstandsbediening vervangen ............79
Bediening autoradio aan stuurkolom .........258, 353
Bediening zonnescherm panoramadak........ 118
Bekerhouder ................................................. 111
Beladen ...................................................25, 237
Benzinemotor ..........................92, 194, 241, 242
Beveiliging tegen beknellen ....................83, 118
Binnenspiegel .................................................73
Bluetooth (handsfree set) ..... 281-283, 320, 361
Bluetooth (telefoon) ....................... 281-283, 320
Bochtverlichting ....................................102, 216
Boordcomputer .................................. 53, 54, 56
Brandstof .............................................25, 90, 92
Brandstofniveaumeter .....................................90
Br and stof t an k ............................................9 0, 9 3
Brandstof tanken ................................ 90, 92, 93
Brandstoftank leeg (diesel) ...........................193
Brandstofverbruik ...........................................25
Br andsto fv uldop .............................................. 9 0
Brandstofvulklep .......................................90, 93
Buitenspiegels.................................................72
A C
D
CD MP3 .........................................................357
CD-/MP3 -speler ...........................................357
Centrale vergrendeling .............................76, 86
Claxon ...........................................................139
Cockpit ..............................................................9
Configuratie van de auto ........28, 43, 45, 47, 50
Controle motorolieniveau................................41
Controles .............................. 194, 195, 199, 200
Dagrijverlichting ..............................98, 216, 217
Dag telle r .......................................................... 42
Dashboardkastje ........................................... 112
Dashbo ardver licht ing ...................................... 42
Datum (instellen) .................................43, 45, 47
Datum instellen ...................................43, 45, 47
Derde remlicht ...............................................220
Detectie te lage bandenspanning ......... 140, 211
Diensten PEUGEOT .....................................251
Dieselmotor ..................... 92, 193, 195, 243-245
Dimlicht ........................................... 94, 216-218
Dimmer dashboardverlichting .........................42
Display instrumentenpaneel ................... 27, 173
Distance alert ................................................163
Dynamische noodrem ...................................157
B
.
Index
373
Follow me home verlichting ....................98, 100
Follow-me-home verlichting .........................100
Functie snelweg (richtingaanwijzers) ...........139
Identificatie auto............................................247
Ide nti f ic ati eg eg evens ....................................247
Identificatieplaatjes constructeur .................247
Identificatie (stickers) ....................................247
Indeling bagageruimte .................................. 119
Indeling interieur ........................................... 111
Inhoud brandstoftank ......................................90
Inklappen/uitklappen buitenspiegels ..............72
Instapve rlic hting ...................................... 99, 109
Instellen van de uitrustingen ...28, 43, 45, 47, 50
Instrumentenpaneel ........................................ 27
Instrumentenpanelen ................................27, 28
Inte ri eurf il ter ..................................................199
E
Eco-mode ......................................................232
Eco-rijden (adviezen) ......................................25
Electronic Stability Program
(ESC) ....................................36, 143, 145, 157
Electronic Stability Program (ESP) ..............142
Elektrisch bediende handrem .........35, 154, 157
Elektrisch verstelbare stoelen ........................66
Elektronische startblokkering ...................78, 80
Elektronisch gestuurde versnellingsbak .... 25, 27,
31, 154, 157,158,
174, 183, 200, 231
ESP/ASR .......................................................142
Extra ingang ......................... 280, 337, 358, 360
Haken ............................................................ 121
Hal o ge en la mp en ................................... 216, 217
Handgeschakelde
versnellingsbak .......154, 157, 158, 172, 173, 183, 200
Handgreep console ....................................... 111
Handgrepen .................................................. 111
Handrem .......................................................200
Handsfree set ........................................320, 361
Handsfree telefoon ................................281-283
Head-up display ............................161, 166, 169
Hill-Holder .....................................................158
Hoofdsteunen achter ......................................70
Hoofdsteunen verstellen .................................67
Hoofdsteunen vóór..........................................67
Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel ........... 74
Hoogteverstelling veiligheidsgordels ............ 147
Hulpoproep ...........................................249, 250
Gereedschap ................................ 201, 207, 210
Gesproken commando's ...............................256
Gewichten .....................................242, 244, 245
GPS ...................................................... 264, 306
Grip control ...................................................145
Gr oo tli c ht ......................................... 9 4 , 216 -218
Interieurfilter (vervangen) .............................199
Interieurverlichting ................................108, 109
ISOFIX ..........................................................135
ISOFIX bevestigingen ...................................134
ISOFIX kinderzitjes ................................134-136
F
H
I
J
K
G
JACK-aansluiting ..................113, 337, 358, 360
Jukebox (beluisteren) ....................................279
Jukebox (kopie) .............................................278
Kaartleeslampjes ..........................................108
Kaartleeslampjes achter ...............................108
Kentekenplaatverlichting ......................220, 221
Ki lome ter tel ler .................................................42
Kinderbeveiliging ............................83, 133, 138
Kinderen ........................................133, 135, 136
Kinderen (veiligheid) .....................................138
Kinderzitjes ...........................125, 126, 130, 137
Kinderzitjes (conventioneel) .................132, 133
Kleurcode lak ................................................247
Kleurendisplay 16/9 ..............................259, 286
Kleurendisplay met kaartweergave DT ..... 301, 340
Klokje (instellen) ..................................43, 45, 47
Koelvloeistoftemperatuur ................................38
Koelvloeistoftemperatuurmeter ......................38
Index
374
Laadvloer 3 posities ......................................123
Laden accu....................................................231
Lampen vervangen ....................... 216, 219-221
LED's ............................................. 216, 217, 219
LED-verlichting ............................. 216, 217, 219
Lekke band ....................................................201
Lichtschakelaar ...............................................94
Lokaliseren van de auto ..................................77
Luchtfilter (vervangen) ..................................199
Make-upspiegel ............................................ 112
Matten ........................................................... 114
Mat verwijderen ............................................ 114
Menustructuren display .......286, 340, 364, 366
Milieu .........................................................25, 80
Milieubewust rijden .........................................25
Mistachterlicht .................................96, 219, 220
Mistlampen vóór ..............................96, 216, 218
Monochroom display .................... 354, 364, 366
Navigatiesysteem................. 264, 303, 304, 311
Neerklappen stoelen achter ...........................70
Niveau brandstofadditief diesel ....................198
Niveau koelvloeistof ................................38, 198
Niveau koplampsproeiervloeistof .........105, 198
Niveau remvloeistof ......................................197
Niveau ruitensproeiervloeistof ..............105, 198
Niveaus controleren .............................. 196-198
Niveaus en controles ............................ 194-198
Niveau stuurbekrachtigingsvloeistof ............197
Noodbediening portieren ................................87
Noodoproep .......................................... 249-251
Noodprocedure starten .................................230
Nulstelling dagteller ........................................42
Nulstelling onderhoudsindicator .....................40
L
Oliefilter (vervangen) ....................................199
Olieniveau ............................................... 41, 196
Oliepeilstok .............................................41, 196
Onder de motorkap ...............................194, 195
Onderhoudscontroles .....................................25
Onderhoudsindicator ......................................39
Ontdooien............................................ 59-61, 72
Ontgrendelen ..................................................75
Ontgrendelen van binnenuit ...........................86
Ontluchten brandstofsysteem .......................193
Ont wasemen ................................................... 59
Opbergvak............................................. 112, 122
Opbergvakken .........................111, 113, 117, 119
Opbergvakken portieren ............................... 111
Openen achterklep ...................................88, 89
Openen bagageruimte ..............................75, 88
Openen motorkap .........................................192
Openen portieren ......................................75, 85
Openen wegklapbaar kleurendisplay .............52
Openen zonnescherm panoramadak ........... 118
Opschakelindicator ....................................... 173
Overzicht gewichten .....................242, 244, 245
Overzicht motoren ................................241, 243
Overzicht zekeringen ....................................222
N
P
O
Panoramadak ................................................ 118
Parkeerhulp achter .......................................186
Parkeerhulp achter met grafische
weergave en geluidssignalen .....................186
M
Kofferdeksel sluiten ..................................76, 88
Kopl ampsp roei ers ......................................... 105
Koplampverstelling .......................................101
Krik ........................................................ 207, 210
Monochroom display C ...................................54
Monteren allesdragers ..................................237
Motoren ................................................. 241, 243
Motorkap .......................................................192
Motorkapsteun ..............................................192
Motorolieniveaumeter ............................. 41, 196
MP3 (CD) ......................................................357
Multifunctioneel display (met
autoradio) ....................................45, 47, 50, 52
Multifunctioneel display (zonder autoradio) ..........43
Multimedia achter ......................................... 115
Mul tim edi aspe ler s .................................2 76, 332
.
Index
375
Tankbeveiliging ...............................................93
Technische gegevens ............................241-245
Te laag brandstofniveau .................................90
Telefoon .........................251, 281-283, 320, 324
Teller ................................................................27
Tijdelijke bandenspanning (met set) .............201
Tijd instellen ........................................43, 45, 47
TMC (verkeersinformatie) .....................273, 317
Toerenteller .....................................................27
Trekhaak .......................................................235
Uitneembare lamp................................. 110, 124
Uitschakelen airbag passagier .....................150
Uitschakelen ESP .........................................144
Updaten risicozones .............................271, 308
S
T
U
Stoelen achter .................................................70
Stoelen verstellen .....................................65, 66
Stoelverwarming .............................................68
Stop Start ..... 56, 60, 63, 91, 183, 192, 199, 229
Streaming audio Bluetooth .................. 336, 363
Stuurslot ..........................................................78
Stuurwiel (verstellen) ......................................74
Supervergrendeling ........................................76
Synchroniseren afstandsbediening ................79
Synchroniseren van de afstandsbediening ....79
Radio .................................... 275, 329, 330, 355
RCA - aans luit ing en ........................................ 28 0
Regelmatige controles ..........................199, 200
Regelmatig onderhoud ...................................25
Regeneratie roetfilter ....................................199
Remblokken ..................................................200
Remlichten ....................................................219
Remm en ........................................................2 00
Remschijven..................................................200
Reservewiel .................................. 207, 210, 211
Reservoir koplampsproeiers .........................198
Reservoir ruitensproeiers .............................198
Resetten van de ruitbediening ........................83
Richtingaanwijzers ................ 139, 216, 217, 219
Riem .............................................................. 119
Risicozones (update) ............................271, 308
Roetfilter ........................................192, 198, 199
Schakelaars stoelverwarming ........................68
Selectiehendel automatische transmissie .......179
Selectiehendel handgeschakelde
ver snel ling sbak ........................................... 172
Serienummer auto ........................................247
Set voor tijdelijke bandenreparatie ...............201
Sfeer verlichting ............................................. 109
SIM-kaart ..............................................112, 284
Sjo rog en ........................................................ 119
Skiluik ............................................................ 117
Slepen van een auto ............................ 233, 234
Sleutel met afstandsbediening ...... 75, 76, 78, 80
Sneeuwkettingen ..........................................215
Sneeuwscherm .............................................238
Sne lhe idsb egr enzer ......................................166
Sne lhei dsre gela ar ......................................... 169
Snelmenu's .......................................... 260, 302
Spaarfase ......................................................232
Spraaksynthese ............................................314
Starten...........................................................230
Starten van de auto......................... 78, 174, 179
Stilzetten van de auto ..................... 78, 174, 179
R
Parkeerhulp vóór ...........................................186
Parkeerlichten ......................... 94, 216, 217, 219
Parkeerplaatsassistent .................................189
Peugeot Connect Assistance ...............250, 251
Peugeot Connect Nav+...........................50, 297
Peugeot Connect Plug ..........................113, 358
Peugeot Connect SOS .........................250, 251
Peugeot Com 3D ................. 253, 256, 259, 286
Peugeot Sound .......................47, 351, 364, 366
PIN-code .......................................................284
Plafonniers ....................................................108
POI (update) ..................................................271
Portieren .........................................................85
Portieren sluiten ........................................76, 85
Ruitbediening ..................................................83
Ruitensproeier achter ...................................104
Ruitensproeiers vóór.....................................105
Ruitenwisser achter ......................................104
Ruitenwisserbladen (vervangen) ..........107, 233
Ruitenwissers ........................................103, 106
Ruitenwisserschakelaar ................103, 104, 106
Index
376
Update van de POI's .....................................271
USB-aansluiting ....................113, 337, 358, 360
Veiligheidsgordels .................................. 147-149
Veiligheidsvoorzieningen
voor kinderen .....................125, 126, 130, 133,
135-137, 150
Ventilatie ............................................. 25, 57-59
Ventilatieroosters ............................................57
Verbindingstoets PEUGEOT ........................251
Vergrendeling van binnenuit ...........................86
Verkeersinformatie (TA) ........274, 318, 331, 356
Verkeersinformatie (TMC) .....273, 274, 317, 318
Verklikkerlampjes .......................... 29, 31, 33-35
Verklikkerlampje service .................................34
Verlichting ..................................................... 110
Verlichting bagageruimte ...................... 110, 124
Versnellingshendel .........................................25
Vervoer van lange voorwerpen .............. 69, 117
Verwarming ...............................................25, 59
Verwijderbare koffervloer ............................123
Voorstoelen ........................................ 65, 66, 69
Xenonlampen ................................................ 216
X
W
V
Zekeringen ....................................................222
Zekeringen vervangen ..................................222
Zekeringkast dashboard ...............................222
Zekeringkast motorruimte .............................222
Zij-airbags .............................................152, 153
Zij knipp erlicht ................................................218
Zij spots .......................................................... 109
Zijverlichting .................................................. 109
Zonneklep ............................................. 112, 124
Zonnescherm panoramadak ........................ 118
Zonwering .....................................................124
Zuinig rijden ....................................................25
Wassen (adviezen)........................................188
Wegklapbaar kleurendisplay ....................50, 52
Wiel demonteren ...........................................211
Wiel monteren ............................................... 211
Wiel verwisselen ................................... 207, 210
Window-airbags .................................... 152, 153
Z
.
Visuele index
377
Exterieur
Sleutel met afstandsbediening 75-80
- openen/sluiten
- diefstalbeveiliging
- starten
- batterij
Ruitenwissers 103-107
Ruitenwisserbladen vervangen 107, 233
Achterruitverwarming 61
Bagageruimte, achterklep 88-89
- openen/sluiten
- noodbediening
Bandenreparatieset 201-206
Wiel verwisselen 207-214
- gereedschap
- demonteren
Parkeerhulp 186-187
Achteruitrijcamera 188
Intelligente parkeerhulp 189-190
Trekhaak 235-236
Slepen 233-234
Lampen achter vervangen 219-221
- achterlichten
- derde remlicht
- kentekenplaatverlichting
- mistachterlichten
Brandstoftank 90-92
Tankbeveiliging 93
Accessoires 239-240
Allesdragers 237
Panoramadak 118
Buitenspiegels 72
Instapverlichting 99
Verlichting buitenspiegels 109
Verlichting (automatische verlichting,
bochtverlichting) 99-102
Koplampverstelling 101
Lampen vóór vervangen 216-218
- koplampen
- mistlampen vóór
- zijknipperlichten
Sneeuwscherm 238
Portieren 85-87
- openen/sluiten
- centrale vergrendeling
- noodbediening
Alarm 81-82
Ruitbediening 83-84
ESC: ABS, REF, AFU, ASR,
CDS 142-144
"Grip control" 145-146
Detectie te lage bandenspanning 140-141
Bandenspanning 140, 206, 247
Sneeuwkettingen 215
Visuele index
378
Interieur
Opbergvakken in de voetenruimte 117
Achterzitplaatsen 70-71
Zonwering zijruiten 124
Middenarmsteun achter 117
Skiluik 117
Conventionele kinderzitjes 125-133
ISOFIX-kinderzitjes 134-137
Kinderbeveiliging 138
Verplaatsbare vloerplaat 123
Indeling bagageruimte 119-122
- bagageafdekking
- haken
- 12V-aansluiting
- bagagenet
- opbergbak
Bagageruimteverlichting 110
Uitneembare lamp 119, 124
Multimediasysteem achter 115-116
Veiligheidsgordels 147-149
Matten 114
Airbags 150-153
Uitschakeling passagiersairbag 127, 151
Voorstoelen 65-68
- handmatig verstelbaar
- elektrisch verstelbaar
- hoofdsteunen
- lendensteun
- stoelverwarming
Stoel als tafel, vervoer van lange
voorwerpen 69
.
Visuele index
379
Cockpit
Zonneklep 112
Zekeringen dashboard 222-225
Motorkapontgrendeling 192
Elektrische parkeerrem 154-157, 159-160
Handgeschakelde
zesversnellingsbak 172
2Tronic versnellingsbak 174-178
Automatische transmissie 179-182
Stop & Start-systeem 183-185
Hill Holder 158
Ecorijden 25-26
Armsteun vóór 113
Peugeot
Connect USB 113, 276, 332, 358
Plafonniers 108
Pictogrammendisplay veiligheidsgordels/
airbag aan passagierszijde 148, 151
Binnenspiegel 73
Peugeot Connect 3D
Nav 253-296
Datum/tijd instellen 51
Peugeot Connect
Nav+ 297-350
Datum/tijd instellen 51
Peugeot Connect
Sound 351-371
Datum/tijd instellen 49
Ventilatie 57-58
Handbediende airconditioning 59-60
Automatische airconditioning 62-64
Achterruitverwarming 61
Indeling interieur 111-112, 114
- dashboardkastje
- opbergruimte bestuurderszijde
- matten
12V-aansluiting 114
Visuele index
380
Cockpit (vervolg)
Head-up display 161-162
"Distance alert" 163-165
Lichtschakelaar 94-100
Richtingaanwijzers 139
Snelheidsbegrenzer 166-168
Snelheidsregelaar 169-171
Buitenspiegels 72
Ruitbediening, blokkering 83-84
Rij drukschakelaars 16
Stop & Start-systeem 183-185
Koplampverstelling 101
Multifunctionele displays 43-51
- Display A
- Display C
- Kleurendisplay 16x9
Wegklapbaar display 52
Display A (datum/tijd instellen) 43-46
Ruitenwisserschakelaar 103-107
Boordcomputer 53-56
Alarmknipperlichten 139
Head-up display 161-162
"Distance alert" 163-165
Contactslot 78
Panoramadak 118
"Grip control" 145-146
Stuurwiel verstellen 74
Claxon 139
Instrumentenpaneel, displays 27-29
Verklikkerlampjes 29-38
Meters 38-41
Opschakelindicator 173
Knoppen 40, 42
- onderhoudsindicator/dagteller
- dimmer dashboardverlichting
.
Visuele index
381
Onderhoud - Technische gegevens
Brandstoftank leeg (diesel) 193
Niveaus controleren 196-198
- olie
- remvloeistof
- stuurbekrachtigingsvloeistof
- koelvloeistof
- ruitensproeier-/
koplampsproeiervloeistof
Lampen vervangen 216-221
- voor
- achter
Controle van onderdelen 199-200
- luchtfilter
- interieurfilter
- oliefilter
- remblokken/-schijven
Motorkapontgrendeling 192
Onder de motorkap (benzine) 194
Onder de motorkap (diesel) 195
Benzinemotoren 241
Dieselmotoren 243
Identificatie 247
Afmetingen 246
12V-accu 229-231
Spaarfase accu, eco-mode 232
Zekeringen motorruimte 222, 226-228
Gewichten (benzine) 242
Gewichten (diesel) 244
Gewichten bedrijfswagenuitvoering
(diesel) 245
08-13
Dit instructieboekje behandelt alle
beschikbare uitrustingen van dit
model.
Dit instructieboekje maakt
onlosmakelijk deel uit van uw
auto. Vergeet niet dit boekje bij
doorverkoop van uw auto aan de
nieuwe eigenaar te geven.
Reproductie of vertaling, zelfs
gedeeltelijk, is verboden zonder
schriftelijke toestemming van
Automobiles PEUGEOT.
Néerlandais
Gedrukt in de EU
Uw auto is, afhankelijk van het
uitrustingsniveau, de uitvoering en de
speci eke kenmerken voor het land
waarvoor de auto bestemd is, slechts
van een deel van de in dit boekje
vermelde uitrustingen voorzien.
Aansprakelijkheid voor de gegeven
beschrijvingen en illustraties wordt
niet aanvaard.
Automobiles PEUGEOT behoudt
zich het recht voor tussentijds
wijzigingen aan te brengen in de
door haar gevoerde modellen
en de bijbehorende uitrusting en
accessoires, zonder verplicht te zijn
dit instructieboekje aan te passen.
Automobiles PEUGEOT verklaart dat,
door toepassing van de voorschriften
in de Europese regelgeving
(Richtlijn 2000/53) met betrekking
tot autowrakken, wordt voldaan aan
de in deze richtlijn gestelde doelen
en dat recycleerbare materialen
worden gebruikt voor de fabricage
van producten die door haar worden
verkocht.
Neem voor alle werkzaamheden
aan uw auto contact op met een
gekwali ceerde werkplaats die
beschikt over de juiste technische
informatie, vakkennis en apparatuur.
Het PEUGEOT-netwerk is in staat u
dit te bieden.
Néerlandais
14388.0070
www.peugeot.com
7

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

Peugeot-3008---2013

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Peugeot 3008 - 2013 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Peugeot 3008 - 2013 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 45,02 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Peugeot 3008 - 2013

Peugeot 3008 - 2013 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 388 pagina's

Peugeot 3008 - 2013 Gebruiksaanwijzing - English - 389 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info